Les 1 Jeugdliteratuur in de klas. Merlijn Rotte 0881083 DNLV1B De eerste les die ik hier beschrijf is gebaseerd op de theorie van Chambers. Deze les heb ik zelf gegeven aan een klas. Na de beschrijving volgt een korte reflectie.
De leerlingen gaan aan de slag met een korte tekst en gaan hierover met elkaar in gesprek. Het doel is niet dat de leerlingen antwoorden krijgen maar dat ze in gesprek gaan over de tekst. Hieronder een globale beschrijving van de les De leerkracht leest het verhaal voor van Johan van de Velde. De leerlingen luisteren aandachtig en vullen vervolgens het schema in. De leerkracht geeft de gelegenheid tot herlezen en daarna om het schema verder in te vullen. Hierna bespreken we met zijn allen wat de antwoorden zijn. Alles moet genoemd zijn. De leerkracht schrijft de antwoorden op het bord. De leerlingen schrijven evt mee. Wellicht kom je erachter dat dezelfde woorden in verschillende kollommen staan . Zijn er zaken die opvallen in meerdere kolommen en met elkaar te maken hebben? Valt er meteen een thema of een onderwerp op? Het onderwerp dat je zo ontdekt, gebruik je om de tekst verder te ‘ontdekken’. Probeer met de klas de patronen en moeilijkheden te doorgronden, te ontdekken waar die vandaan komen, wat de bedoeling van de schrijver zou zijn. Als het ware ga je op ‘speurtocht’ door de tekst.
Activiteit
Werkwijze
De leerlingen krijgen een kort verhaal voorgelezen door de docent. Tijdend het voorlezen luisteren ze goed en vullen al eventueel het schema in.
- Actieve Werkvormen - Observerend leren De leerkracht leest het verhaal voor van Johan van de Velde De leerlingen luisteren aandachtig en vullen vervolgens het schema in. De leerkracht geeft de gelegenheid tot herlezen en daarna om het schema verder in te vullen. Hierna bespreken we met zijn allen wat de antwoorden zijn. Alles moet genoemd zijn. Leerkracht schrijft de antwoorden op het bord. Hierna gaan we met elkaar in gesprek over wat we nu nog zouden willen weten over het verhaal
Als leerlingen dat nodig vinden herlezen ze de tekst daarna nog eens voor zichzelf Opdracht: Tekst lezen
-
Concreet leerdoel
Aan het eind van de les heb je van een korte jeugdtekst opgeschreven wat je opvallend vind. Je geeft je mening over het boek
Leeractiviteit
Rol docent
Samenwerken Luistervaardigheid Reflecteren Mening vormen
De docent is tijdens de gesprekken stimulerend en coachend aanwezig. Zorg dat je geen antwoorden afdwingt. Alles is goed. Stel richtvragen als leerlingen vastlopen.
Wat vond ik leuk? (Evt subvragen: 1. Wat vond
Wat vond ik niet leuk?
je leuk, mooi, goed aan dit boek? Wat is je opgevallen? Waar had je meer over willen lezen?)
(Subvragen: Wat vond je niet leuk? Waren er stukken die je vervelend vond? Heb je stukken overgeslagen? Welke? Als je het boek niet uit hebt, waar ben je dan opgehouden met lezen? Waarom daar?
Wat vond ik moeilijk of raadselachtig? Subvragen: Wat vond je
Wat of welk woord komt steeds terug in het verhaal?
vreemd? Was er iets dat je nog nooit in een boek bent tegengekomen? Was er iets dat je totaal verraste? Waren er dingen die niet klopten?
Subvragen: Was er iets dat steeds terug kwam in het verhaal?
Het verhaal De boom op het pleintje “Voor de kinderen van Zuid-oost Azie” Ze waren er toen het gebeurde. Sook wist het gewoon; hij voelde het, zoals hij het koude modderwater voelde rond zijn enkels. Zijn vrienden speelden zo vaak verstoppertje op het pleintje. Sook was dikwijls wat later, als hij een boodschap moest doen of thuis een klusje moest opknappen. Als hij dan op het pleintje aankwam, hadden ze zich steevast allemaal voor hem verstopt en dan was het aan hem om hen te zoeken. Er was niets meer om je te verstoppen. Muren, auto’s, reclameborden, souvenirstalletjes, de dozen en vaten naast het winkeltje van de oude Bhumipol. Alles was weggespoeld en van Bhumipols winkeltje bleef alleen een hoop natte planken over. De oude palmboom stond er nog en droeg de tekens van hun vriendschap. Hun namen met een zakmes in de stam gekerfd: Palat, Kris, Churai, Nadee, Sook. Een groepje onafscheidelijke makkers die trouw aan elkaar hebben gezworen tot de dood. Sook stond in de schaduw onder de palmbladeren en leunde tegen de ruwe stam. Misschien, als hij zijn ogen sloot en hij telde tot tien, zou alles weer zijn zoals vroeger, zoals gisteren,… zoals een uur geleden. Hij zou weer de houten gebouwen zien rond het plein, de stalletjes met T-shirts en souvenirs voor de toeristen en Bhumipol, met zijn grijze haar en zijn doorgroefde gezicht, zou lachend voor de deur van zijn winkeltje staan. Sook kende zijn vrienden door en door en kon al een beetje raden waar ze zich verstopten. Churai was niet zo mager als de rest en was bovendien een kei in het opzoeken van de slechtste verstopplaatsen die je je maar kon indenken. Op een keer was hij gewoon aan de andere kant van de boom gaan staan en Sook had zijn schaduw meteen gezien. Het verwonderde hem dat Churai dit spelletje nooit moe werd. Palat had snelle benen; kwam overal als eerste aan en Sook moest voor hem op zijn hoede zijn. Want eenmaal hij Palat had gezien, zou die met een rotvaart op zijn tot op de draad versleten Adidas naar de boom sprinten om af te potten. Sook was ook snel, maar haalde het meestal maar nipt. Nadee was de kleinste en kon zich op de meest onmogelijke plekjes verstoppen. Op een keer was hij in de koffer van Bhumipols kleine autootje gekropen. Dat was hem zuur opgebroken toen de oude kruidenier het kofferdeksel dichtsloeg. Je had de opluchting op zijn gezicht moeten zien toen zijn vrienden hem eruit haalden.
En dan was er Kris. Die goeie ouwe Kris. Hij was de oudste van de vijf en de beste in alles; kon een vis vangen met zijn blote handen, floot alle deuntjes van de radio op zijn vingers en verbaasde je steeds weer met de wonderlijkste verhalen. Hij was de meesterverstopper en ze waren met z’n allen soms wel een uur naar hem op zoek. Dan bleek de leukerd ergens hoog in een boom te zitten of had hij gewoon bij iemand aangeklopt en gevraagd of hij even binnen mocht komen. Zo was Kris nu eenmaal. Sook opende zijn ogen en dacht even de schaduw van Churai te zien achter de boom. Het was zijn eigen schaduw en waar daarnet nog het dorpspleintje was, dansten de zonnestralen in het rimpelende water. Sook liet zijn vingers over de ingekraste namen van zijn vrienden glijden. „Ik zal jullie terugvinden,” fluisterde hij. „Niemand kan zich voor altijd verstoppen.” Johan Vandevelde - 30 januari 2005
Reflectie: Ik heb voor deze les bewust gekozen voor een zeer kort verhaal. Ik heb deze las met een LWOO basisklas gedaan. In deze klas zit veel weerstand voor lezen en ook veel leerlingen hebben achterstand met lezen. Ik was benieuwd wat de leerlingen er van zouden maken. De leerlingen waren tijdens de les, betrokken en gemotiveerd. Ze vonden het leuk om op een andere manier te ‘lezen’. In het begin waren veel leerlingen nog wat afwachtend op terughoudend. Ik stimuleerde ze om vooral op te schrijven wat ze dachten en dat er eigenlijk geen ‘foute’ antwoorden zouden zijn. Ik heb ze verteld dat we op ‘speurtocht’ zouden gaan door de tekst. Dat idee vonden ze erg leuk. De les duurde 45 minuten en dat was voor hen wel te lang. Wellicht zou ik hem volgende keer in korten en er een deel van mijn les van maken. Dat in ogenschouw genomen heb ik daarom een andere les gemaakt als tweede les idee om volgend schooljaar uit te voeren met een dergelijke klas. Het is een zelfde soort idee als de les hierboven, maar dan iets meer in spelvorm. Ik heb hem echter wel gedifferentieerd zodat je hem ook in klassen met een hoger niveau kan doen.
Les 2 jeugdliteratuur Merlijn Rotte
De klas wordt verdeeld in groepjes van ongeveer vier leerlingen. Het is belangrijk dat de leerlingen eerst een boek hebben gelezen voor ze aan de les beginnen. Ze gaan in groepjes bespreken wat ze van een boek vonden, maar in spelvorm. Het groepje (4 – 6) kinderen dat het spel gaat spelen vormt een kring. In het midden ligt een stapel kaartjes met de vragen naar onder. Om de beurt wordt een kaartje gepakt, de vraag gelezen, en beantwoord door het kind dat het kaartje pakt. Vervolgens reageren de andere kinderen hierop. Daarna wordt het kaartje onderop de stapel geschoven en pakt het volgende kind in de kring een kaartje.Het spel kan gespeeld worden door kinderen die allemaal hetzelfde boek gelezen hebben. Dat hoeft niet per se. Ook in een kring met kinderen die verschillende boeken gelezen hebben, zijn de vragen met elkaar te bespreken. De leerkracht is als coach aanwezig en begeleidt de groepjes en helpt met het stellen van de vragen en de antwoorden ervan. Hij vraagt door en laat leerlingen op elkaar reageren. Bij klassen met een hoger niveau (GL en wellicht ook Kader) kunnen de groepjes het ook zelfstandig spelen. Je kan ze dan vragen of ze de ‘bevindingen’ van het boek op te schrijven als een soort juryrapport. Je kan een leerling dan de taak geven van voorzitter. Je kan er ook voor kiezen om het spel eerst klassikaal te spelen onder leiding van de leerkracht. Als je dit spel een aantal keer herhaald zullen de leerlingen de vraagstelling beter gaan snappen en lukt het ze beter om te antwoorden en op elkaar te reageren. Hieronder vindt je de kaartjes met vragen die je gebruikt. A-niveau is voor de basisklassen, B-niveau voor Kader en C-niveau voor TL/GL. Dit is natuurlijk een globale indeling. Je staat vrij om de kaarten te mixen naar eigen inzicht
A Geen vraag voor jou! Wacht 1 beurt. A Wat vind je mooi?
A Wat kwam er steeds terug?
A Wat vind je bijzonder?
A Wat vind je niet leuk?
A Kun je een spannend stuk noemen? Zo ja, welk stuk? A Wat vind je vervelend? A Waren er stukken die je saai vindt? Kun je die noemen? A Waar had je meer over willen horen?
A Snap je iets niet?
A Bedenk zelf eens een vraag en stel die aan je buurman of buurvrouw! A Zitten er moeilijke woorden in?
A Herken je iets uit andere boeken? Weet je nog welk boek dat was?
A Wat vind je grappig? A Heb je zelf wel eens zoiets meegemaakt? Wat? A Wat vind je leuk?
A Zit er iets in wat volgens jou niet klopt? A Wat vind je moeilijk? A Heb je stukken overgeslagen? Hoe komt dat?
B Geen vraag voor jou! Wacht 1 beurt. B Is er een speciale plek waar je graag leest? B Vind je het leuk om over dit boek of verhaal te praten? B Was er een stuk dat je mooi vond klinken? B Kun je een stuk nemen dat het meest lijkt op het echte leven? B Kun je een stuk noemen dat nooit gebeurd kan zijn? B Hoe denk je dat de schrijver op het idee voor dit verhaal is gekomen?
B Als de schrijver je zou vragen wat er anders of beter zou kunnen, wat zou je dan zeggen? B Als jij dit geschreven had, wat had je anders of beter gedaan? B Wat vind je het belangrijkst aan dit verhaal / boek? B Zijn je tijdens het lezen woorden of zinnen opgevallen die je mooi vindt? Weet je nog welke? B Zijn je tijdens het lezen woorden of zinnen opgevallen die je lelijk vindt? Weet je nog welke? B Is dit een verhaal of boek om vlug te lezen of juist langzaam? B Wat ga jij je vrienden er over vertellen?
B Wil je het nog een keer lezen? B Heb je het achter elkaar uitgelezen of in kleine stukjes? B Wil je nog iets anders van deze schrijver lezen? B Bedenk zelf eens een vraag en stel die aan je buurman of buurvrouw! B Ken je mensen die het heel mooi zouden vinden? Wie zou het ook moeten lezen? B Zag je het voor je ogen gebeuren? Kun je een stuk noemen?
C Geen vraag voor jou! Wacht 1 beurt. C Waar speelt het verhaal zich af? Op 1 plek of op verschillende plekken? C Welk personage boeit jou het meest? De hoofdpersoon of juist iemand anders? C Geen vraag voor jou! Wacht 1 beurt.
C Doet een van de personages je denken aan iemand die je kent? C Is de plaats waar het verhaal zich afspeelt van belang? Zou het net zo goed of beter op een andere plaats kunnen spelen? C Wie is de belangrijkste persoon?
C Zijn er stukken in het verhaal waarvan het vertellen net zo lang duurt als in werkelijkheid? C Zijn er gebeurtenissen in het verhaal die lang duren, maar heel vlug of in een paar woorden verteld worden? C Welke personages vindt de verteller aardig? Hoe merk je dat?
C Wat weet je van de schrijver?
C Welke personages vind je niet aardig? C Hoe lang duurt het verhaal?
C In welke tijd speelt het verhaal zich af?
C Gebeurt het nu? Of lang geleden? Is het een herinnering? Waarom denk je dat? C Bedenk zelf een speciale vraag en stel die aan je buurman of buurvrouw! C Welke personages vindt de verteller niet aardig? Hoe merk je dat?
C Beschouw jezelf eens als toeschouwer. Door wiens ogen heb je het verhaal gevolgd?
C Wordt het verhaal verteld in de volgorde waarin de gebeurtenissen plaats vinden? C Komt de verteller in het verhaal voor? Zo ja, wie is het dan?