Leidraad ‘Leren
van Beheren’
Richtlijnen en handreikingen voor een functionele woonomgeving
Colofon
April 2005 Dit rapport kwam tot stand in het kader van het project “Leren van Beheren” in opdracht van Wijkbureau Leidsche Rijn, Gemeente Utrecht. Início Sophie Pauwels Foto’s: Dirk Sagius en Início Heemraadssingel 111 3022 CC Rotterdam 010 – 221 00 00 www.inicio.nl De originele versie van dit rapport bevat kleurenafbeeldingen. Início is niet verantwoordelijk voor kwaliteits- en informatieverlies bij kopiëren.
Richtlijnen en afgeleide criteria Een functionele woonomgeving is een woonomgeving met een zodanige inrichting van de openbare ruimte dat deze uitnodigt tot het gewenst gebruik, of goed gebruik mogelijk maakt. 1. Parkeren • Voldoende parkeermogelijkheden? • Locatie parkeren; niet te ver lopen? • Duidelijke zonering parkeerplekken d.m.v. kleur- en materiaalgebruik? • Inrichting van de plek logisch en veilig (i.v.m. uitstappen)? 2. Groen (en water) • Voldoende groen voor attractiviteit en levendigheid? • Bevordert beplantingskeuze de sfeer en identiteit van het gebied? • Beplantingseigenschappen niet hinderlijk (druipende linden, vruchtendracht)? • Dragen lineaire elementen (bomenrij, haag) bij aan leesbaarheid en oriëntatie? • Groen niet te versnipperd i.v.m. beheersbaarheid en gebruikswaarde? • Wadi’s in grote eenheden i.v.m. maaien en stank? • Locatie van bomen niet belemmerend voor zicht, licht en verkeersveiligheid? • Waterlopen: flauwe oevers aan noordzijde en/of veilig ingericht? • Waterlopen: gebruikswaarde hoog voor varen, vissen of eenden voeren? 3. Inrichting van de straat (en straatmeubilair) • Duidelijk herkenbaar onderscheid van verschillende verkeersfuncties? • Eenduidigheid van de inrichting in de hele buurt of wijk? • Voldoende brede rijwegen en bochtstralen? • Verkeersremmers: logische locaties en duidelijk zichtbaar (’s avonds)? • Voldoende straatmeubilair en logische ligging (t.o.v. elkaar)? • Locatie straatmeubilair niet belemmerend (vrije doorgang, zicht)? • Duidelijke scheiding openbaar – privé; geen kleine ‘restruimtes’ zonder functie?
4. Speelplaatsen • Voldoende speelplaatsen voor verschillende doelgroepen? • Goede maatvoering en spreiding van de speelplaatsen over de buurt of wijk? • (Natuurlijke) spelaanleidingen aanwezig en ‘kindvriendelijke’ beplanting? • Voor jongeren: veel fysieke ruimte en mogelijke interactie met toeschouwers? 5. Afval • Voldoende afvalcontainers en goed verspreid over de buurt of wijk? • Locatie van containers niet belemmerend voor vrachtwagen (en takelarm) van ophaaldienst? • Locatie van containers op voldoende afstand van woningen? • Inrichting van directe omgeving van containers logisch en veilig? 6. Hondentoiletten en hondenspeelweides • Voldoende hondentoiletten en –speelweides en goede maatvoering? • Goede spreiding hondentoiletten en –speelweides en logische ligging t.o.v. elkaar? • Duidelijk herkenbare inrichting en mogelijk hoogteverschillen en toestellen? 7. (Loop- en verkeers)routes • Routes naar speelplekken en voorzieningen logisch en veilig, continu en herkenbaar? • Duidelijke ontsluiting en circulatie binnen de wijk; doorgaande verbindingen, 30km zones en éénrichtingsverkeer goed herkenbaar? • Voldoende parkeergelegenheid en fietsenstallingen bij scholen en andere voorzieningen? 8. Toegankelijkheid voor mindervaliden • Paden en routes voor iedereen toegankelijk (ook ouderen met rollators en ouders met kinderwagens)? • Vrije doorgang (van het trottoir) mogelijk? • Zijn de routes continu (af- én opritjes doorlopend door de wijk)?
• • •
Zijn vooral de ontmoetingsplekken (parken, speelplekken, voorzieningen) en de routes ernaartoe goed toegankelijk en voorzien van (rust)banken? Zijn de trottoirs bij elke kruising met een andere verkeersstrook voorzien van opritten, witte noppentegels en een acceptabel hellingpercentage? Is de aansluiting van het voetpad op de toegang van gebouwen niet hoger dan 20 mm?
9. Sociale veiligheid en vandalismegevoeligheid • Verkeer: verschillende routes voor langzaam verkeer, geen onderdoorgangen, heldere structuur verkeersontsluiting en weinig doorgaande routes in de wijk? • Oriëntatie van woningen en wegen op toegangsroutes, OV haltes, speelplekken, plantsoenen en langzaam verkeersroutes? • Geen achterpaden of bij achterpaden ontsluiting via de voorzijde of eenzijdige toegankelijkheid? Afgesloten voor niet-bewoners of halverwege afgesloten? • Goede verlichting, specifiek in de directe omgeving van voorzieningen, bij de begane grond van flats, bij straatmeubilair, OV haltes, langzaam verkeersroutes, parkeerplaatsen en achterpaden? • Lage beplanting en lange zichtlijnen, zo dat het zicht niet belemmerd wordt door groen, heggen of hekken? • Vandalismegevoeligheid: materialisering van inrichtingselementen gerelateerd aan gebruik(sintensiteit)? • Sterk, duurzaam of makkelijk vervangbaar materiaal toegepast bij kwetsbare locaties en oppervlaktes?
Inhoudsopgave Richtlijnen en afgeleide criteria
3
Inleiding Theorie Opzet Gebruik Actualisatie Leeswijzer
8 9 11 12 13 13
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
15 17 20 24 26 28 30 32 35
Parkeren Groen (en water) Inrichting van de straat (en straatmeubilair) Speelplaatsen Afval Hondentoiletten en hondenspeelweides (Loop- en verkeers)routes Toegankelijkheid voor mindervaliden Sociale veiligheid en vandalismegevoeligheid
7
Inleiding Deze leidraad is opgesteld in het kader van het project “Leren van Beheren” in Leidsche Rijn, Utrecht. Het is één van de instrumenten die ingezet wordt om toekomstige problemen in beheer en gebruik te voorkomen, door praktijkervaringen uit al bewoonde gebieden in te brengen in het proces van planontwikkeling. Dit instrument is vooral bedoeld om het functionele aspect van de buitenruimte onder de aandacht te brengen tijdens het ontwerpen van een woonomgeving, maar ook als toets op de functionaliteit en beheersbaarheid van een toekomstige woonomgeving. Met deze leidraad wordt beoogd meer systematiek en volledigheid te bereiken bij het ontwikkelen of toetsen van een functionele woonomgeving, door het aanreiken van overwegingen en richtlijnen.
8
Theorie Een functionele woonomgeving is een woonomgeving met een zodanige inrichting van de openbare ruimte dat deze uitnodigt tot het gewenst gebruik, of goed gebruik mogelijk maakt. Ten grondslag hieraan ligt de veronderstelling dat de openbare ruimte de beleving en het gedrag van de gebruikers beïnvloedt. Wanneer een specifieke ruimtelijke context uitnodigt tot gestandaardiseerd gedrag, zoals bijvoorbeeld het stil zijn in een kerk, wordt dit “behavior setting” genoemd (Environmental psychology, 1990). Toch is de mogelijkheid tot beïnvloeding beperkt. Wat een ontwerper heeft bedoeld met een bepaalde inrichting, hoeft nog niet als zodanig gebruikt te worden. Het bedoelde gebruik is niet gegarandeerd. Dit is afhankelijk van de perceptie van de gebruiker. Voorwaarde voor goed gebruik is dat de gebruiker de juiste betekenis kan geven aan de ruimtelijke kenmerken van de situatie. Dit is weer afhankelijk van de sociaal-culturele achtergrond van de potentiële gebruiker (Ruimte voor Openbaarheid, 1989). Zo heeft de openbare weg normaal gesproken een verkeersfunctie, maar in een oude volksbuurt heeft de weg ook een verblijfsfunctie, met de stoel op de stoep en spelende kinderen op straat. Ook etnische, demografische en sociaal-economische aspecten zijn van invloed op de perceptie en het gedrag van de potentiële gebruiker. Of een woonomgeving uitnodigt tot goed gebruik hangt dus zowel af van wie er gebruik van zal maken als van de kenmerken van het ontwerp zelf. Elk ontwerp is een compromis tussen vele, vaak tegenstrijdige eisen. Zo kan een drempel in de weg wel de verkeersveiligheid verhogen, maar komt vaak niet ten goede aan de attractiviteit van de omgeving. De ontwerper zal de afweging moeten maken tussen de functionele en de andere, zoals esthetische en financiële eisen, om tot een goed plan te komen. Aspecten die bij de functionaliteit van de woonomgeving vaak naar voren komen, zijn veiligheid, bereikbaarheid en attractiviteit van de omgeving. Bij veiligheid gaat het zowel om sociale veiligheid en controle, als om de verkeersveiligheid.
9
Dat een functionele woonomgeving goed gebruik mogelijk maakt, geldt ook voor beheer en onderhoud. Dit betekent dat er geen extra inspanningen hoeven te worden verricht om een bepaalde basiskwaliteit te behalen door een niet-functionele inrichting. Hierbij valt te denken aan afvalcontainers die zonder problemen geleegd moeten kunnen worden en aan de intensiteit waarmee verschillende soorten groen onderhouden moeten worden. Beheer is een continue factor in een functionele woonomgeving en juist deze continue aandacht zorgt ervoor dat problemen kunnen worden voorkomen en niet achteraf hoeven worden opgelost. Inrichting, beheer en gebruik van de openbare ruimte zijn dan in evenwicht.
10
Opzet De basis voor de richtlijnen komt voort uit een analyse van klachten en signalen van bewoners uit de bestaande gebieden in Leidsche Rijn en een combinatie van bureaustudie en eigen waarneming. Ook is een interview gehouden met een professional op het gebied van toegankelijkheid voor mindervaliden. Na behandeling van de leidraad in de klankbordgroep Leren van Beheren en in een ontwerpteam is het concept aangepast en verbeterd. De verkregen informatie is gestandaardiseerd en gecategoriseerd naar negen thema’s: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Parkeren Groen (en water) Inrichting van de straat (en straatmeubilair) Speelplaatsen Afval Hondentoiletten en hondenspeelweides (Loop- en verkeers)routes Toegankelijkheid voor mindervaliden Sociale veiligheid en vandalismegevoeligheid.
Bij elk van de thema’s is onderzocht welke negatieve, maar ook positieve invloed deze kan hebben op het gebruik van de woonomgeving. Hieruit blijkt dat er onderscheid gemaakt kan worden naar algemeen geldende aspecten en situatie-afhankelijke aspecten. De meer algemeen geldende aspecten kunnen genormeerd worden, zoals bijvoorbeeld de afstand van afvalcontainers tot woningen. Hiervoor wordt in de uitwerking van de richtlijnen vaak verwezen naar de “Atlas Openbare Ruimte Leidsche Rijn”. De situatie-afhankelijke aspecten worden op meer informerende wijze gebracht, in de vorm van overwegingen of adviezen om, afhankelijk van de situatie, bepaalde oplossingen wel of juist niet toe te passen. In de leidraad is ook onderscheid gemaakt naar twee schaalniveaus; het buurtniveau en inrichtingsniveau. De aspecten op buurtniveau zijn van belang voor de hele buurt, zoals de spreiding van speelplekken en hondentoiletten, terwijl de aspecten op
11
inrichtingsniveau over de directe omgeving gaan, of het materiaal- en kleurgebruik van een object.
Gebruik Het gebruik van de richtlijnen kan op meerdere momenten in het planvormingsproces plaatsvinden; door de (landschaps)ontwerper als inspiratiebron tijdens het ontwerpen, als leidraad in ontwerpteams tijdens het proces, maar ook als harde toets van inrichtingsplannen (IP’s) op de kwaliteit van het gebruik en functioneel beheer. De plannen die in Leidsche Rijn worden ontwikkeld, worden momenteel getoetst in de COR (Commissie Openbare Ruimte). Er wordt met name getoetst op technische beheersbaarheid, op basis van de “Atlas Openbare Ruimte Leidsche Rijn”. Daarnaast worden verschillende (technische) handboeken gehanteerd; wegenboek, groenboek, etcetera. Deze leidraad vormt hierop een aanvulling op het gebied van gebruik en functionaliteit. De wijkaccountmanager van DSB is verantwoordelijk voor de functionele toets van de plannen in de COR (of een vergelijkbaar toekomstig toetsingsorgaan). Daarnaast kan de leidraad gebruikt worden door de assistent-wijkmanager (van het wijkbureau Leidsche Rijn) in het ontwerpteam voor de inrichtingsplannen. Zo kunnen tussentijdse stappen in het planproces beoordeeld worden op basis van consequenties van gebruik door bewoners. Naar aanleiding van de toetsing dient besluitvorming plaats te vinden. Wanneer in een planteam of COR tegenstellingen ontstaan en keuzes gemaakt moeten worden die niet door middel van discussie opgelost kunnen worden, dienen deze aan het directeurenoverleg Leidsche Rijn voorgelegd te worden. In laatste instantie maakt de directeur van het Projectbureau in overleg met de directeur DSB op basis van de verschillende argumenten een keuze.
12
Actualisatie Naar aanleiding van het gebruik en op basis van nieuwe klachten en signalen van bewoners, kan het noodzakelijk zijn de richtlijnen te evalueren en te actualiseren. De wijkaccountmanager DSB is, in samenwerking met de werkgroep nazorg, verantwoordelijk voor een jaarlijks overleg met de gebruikers van de leidraad, waarin de inhoud wordt besproken en eventueel wordt aangevuld en geactualiseerd.
Leeswijzer Het vervolg van dit boekje bestaat uit een uitgebreid en beeldend overzicht van aspecten die van invloed zijn op het gebruik van de woonomgeving, waarbij inzicht geboden wordt in de overwegingen en causale verbanden. Aan het beign van dit boekje is een opsomming van richtlijnen en afgeleide criteria opgenomen, die te gebruiken is als checklist.
1. Parkeren 2. Groen (en water) 3. Inrichting van de straat (en straatmeubilair)
4. Speelplaatsen 5. Afval
6. Hondentoiletten en honden speelweides
7. (Loop- en ver keers)routes 8. Toegankelijkheid voor mindervaliden 9. Sociale veiligheid en vandalisme gevoeligheid
13
14
1. Parkeren Buurtniveau In de eerste plaats is het van belang dat er in de woonomgeving voldoende parkeermogelijkheden zijn. Wanneer er niet voldoende parkeerplekken zijn, worden auto’s op plaatsen geparkeerd waar dit niet toegestaan is. In Leidsche Rijn is een algemene parkeernorm ingesteld die varieert per type woning, beschreven in de Atlas Openbare Ruimte. Bij deze norm is parkeren op eigen terrein meegenomen. Ook de locatie van parkeerplekken ten opzichte van de woningen kan ongewenst gedrag veroorzaken. Wanneer gekozen is voor geconcentreerd parkeren, bijvoorbeeld in parkeerbossen, neemt de afstand tot de woningen toe. Als men verder moet lopen, is men eerder geneigd de auto dichter bij huis op trottoirs en in bermen te parkeren.
Parkeren in de berm
Onduidelijke zonering, mag je hier parkeren?
15
Inrichtingsniveau Een derde oorzaak voor verkeerd parkeren kan ontstaan door onduidelijkheid van de mogelijkheden. Een parkeerplek kan door de inrichting, materiaal- en kleurgebruik, niet goed gevisualiseerd zijn, en daarom niet als zodanig herkend worden. Principes als ‘de auto te gast op het trottoir’, zoals dat in Leidsche Rijn wel meer is toegepast, zorgen voor veel onduidelijkheid over de parkeermogelijkheden omdat dat niet goed gevisualiseerd is. Een ander probleem dat zich bij parkeren voordoet, is dat de inrichting van de plek tot onlogische en onveilige situaties kan leiden. Soms wordt een parkeerplek direct aan een haag of dode muur gesitueerd zodat uitstappen aan die kant onmogelijk wordt gemaakt. Men is dan verplicht aan de straatkant uit te stappen, wat verkeersonveilig kan zijn. Ook komt het voor dat parkeerplekken direct voor een oprit zijn gesitueerd.
Parkeerplekken niet gevisualiseerd
16
Inrichting maakt rechts uitstappen onmogelijk
2. Groen (en water) Buurtniveau Een groene woonomgeving, met bomen, bloemen en plantsoenen, verhoogt de attractiviteit en levendigheid van de omgeving. Bovendien kan een groene woonomgeving aanleiding zijn tot verblijf en spel in de natuur en bijdragen aan de beleving van de seizoenen. Een stedelijke sfeer kan tegelijk ook zeer stenig overkomen door het gebrek aan bomen (zie foto). In de Atlas Openbare Ruimte is voor de verschillende delen van Leidsche Rijn aangegeven welke kenmerkende boomsoorten de sfeer van het gebied versterken. Ook moet worden nagedacht over de gevolgen van vruchtendracht en eigenschappen van bomen (linden druipen op auto’s). Dit is van grote invloed op het woongenot. Lineaire elementen, zoals hagen en bomenrijen geven richting aan de ruimte en dragen bij aan de leesbaarheid en oriëntatie in de buurt. Een meer diverse begroeiing heeft een hogere belevingswaarde en draagt bij aan de identiteit van plekken binnen de buurt.
Stedelijke, maar stenige straat
Kale oever, later is een bomenrij toegevoegd
17
Inrichtingsniveau Vaak is het groen te versnipperd aangelegd in kleine of smalle ‘rest’stroken. Hierdoor verdwijnt de attractiviteit en gebruikswaarde voor bewoners. Daarnaast is de beheersbaarheid van de kleine stroken extra moeilijk en daardoor arbeidsintensiever. Een specifiek type groen dat veel in Leidsche Rijn wordt toegepast, is de ‘wadi’. Een wadi is een ondiepe groene greppel waar regenwater langzaam de bodem in zakt, zodat er een natuurlijke afwatering kan plaatsvinden. Voorwaarde is wel dat er geen schadelijke stoffen in het systeem komen. Bewoners moeten zich daarom aan een aantal regels houden. Ze mogen geen honden laten poepen in de wadi's, hun auto's niet op straat wassen, en in de tuin geen verduurzaamd (geïmpregneerd) hout, lood en zink toepassen of chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken. In de praktijk is gebleken dat de wadi’s vaak te smal zijn geconstrueerd, hetgeen problemen veroorzaakt met maaien. Tevens zijn constructies met drainboxen onder wadi’s ongewenst omdat groen hier in de zomer niet op groeit. Om goed te functioneren, moeten wadi’s in grote eenheden worden aangelegd. Dit voorkomt dat het water te lang aan het oppervlak blijft staan en gaat stinken. Bovendien ziet het er slordig uit, waardoor mensen sneller geneigd zijn hier hun afval te dumpen.
Onbeheersbaar snippergroen
18
Een erg kleine en vervuilde wadi
De locatie van bomen is om meerdere redenen van belang, zoals zicht, licht en verkeersveiligheid. De lantaarnpaal op de foto is direct naast een boom geplaatst waardoor, als de boom volgroeid is, het licht belemmerd zal worden. Kronen van bomen kunnen ook te dicht bij de bebouwing staan, waardoor ze daglicht wegnemen of tegen de ramen tikken. De locatie van bomen, maar ook van ander groen, is tevens van invloed op verkeersveiligheid. Beplanting kan het zicht ontnemen bij in en uitritten en/of kruisingen waardoor ongewenste confrontaties kunnen ontstaan tussen de verschillende weggebruikers. In de Atlas Openbare Ruimte staan richtlijnen voor maatvoering, situering en afstanden van de bomen. Speciale aandacht is vereist voor water in de openbare ruimte. Een goede inrichting en regelmatig onderhoud van de oevers is van belang voor een hogere belevingswaarde. Van de hoofdwaterlopen moeten de flauwe oevers op de bezonde kant (noordzijde) liggen voor een optimale diversiteit aan leefmilieus. In verband met veiligheid kan ervoor gekozen worden het flauwe talud aan de bewonerszijde te situeren. Voor het onderhoud van hoofd- en wijkwatergangen worden in de Atlas Openbare Ruimte eisen gesteld aan de (maatvoering van) waterlopen. De gebruikswaarde wordt sterk verhoogd wanneer met bootjes op het water gevaren kan worden en wanneer er gevist of eendjes gevoerd kunnen worden.
Boom zal licht belemmeren
Slecht onderhouden oever
19
3. Inrichting van de straat en straatmeubilair Buurtniveau Eén van de belangrijkste aspecten voor een functionele woonomgeving is een duidelijk herkenbaar onderscheid van de verschillende (verkeers)functies, zoals rijbanen, trottoirs en parkeerstroken. Dit kan vooral zichtbaar gemaakt worden in (de hoogte en kleur van) de bestrating, maar omdat het hierbij ook gaat om eenduidigheid in de hele buurt of wijk, is dit een aspect dat speelt op buurtniveau. In een woongebied waar er voor is gekozen om geen onderscheid tussen functies te maken (woonerf), kan dit tot gevaarlijke situaties lijden. Zo komt het voor dat de voordeur van de woningen direct op de straat uitkomt (zie foto). Om aanrijdingen te voorkomen is bij elke voordeur een plantenbak geplaatst. Bij woonerven en 30-km gebieden is het dus extra belangrijk aandacht te besteden aan de inrichting in relatie tot het verwachtte gebruik. Het is verstandig de wetgeving (CROW) en richtlijnen voor woonerven in acht te nemen.
Plantenbakken om gevaar tegen te gaan
20
Onduidelijke inrichting; oprit of niet?
Ten aanzien van de fietspaden stelt de Atlas Openbare Ruimte een aantal randvoorwaarden met betrekking tot de inrichting. ‘Fietspaden (die niet gescheiden zijn van de rijbaan) worden uitgevoerd in rood. Fietspaden die vrij liggen hoeven niet in rood uitgevoerd te worden. Op kruispunten waar fietsers voorrang hebben, wordt de voorrang benadrukt door de kleur van het fietspad door te zetten over het kruispunt.’ Ook de breedte van de rijwegen en bochtstralen zijn van belang bij een functionele woonomgeving. Door middel van smalle profielen kan de snelheid worden beperkt. Echter bij het toepassen van smalle profielen moet wel gekeken worden of dit aan het begin van een buurt is (waar relatief veel verkeer rijdt) of achterin een buurt. Daarnaast moeten automobilisten elkaar kunnen passeren zonder dat de zijspiegel eraf wordt gereden of dat er irritaties ontstaan. Het is niet wenselijk dat voertuigen vaak over trottoirs rijden en bochten afsnijden. Dit kan tot beschadigingen en zelfs gevaarlijke situaties leiden, en achteraf moeten lapmiddelen ingezet worden (halve bollen). Tevens kunnen profielen dermate krap zijn dat de flexibiliteit voor veranderingen in de toekomst verdwijnt. Ook ten behoeve van de voertuigen van de brandweer worden in de Atlas Openbare Ruimte randvoorwaarden gesteld aan de vrije doorrijbreedte van een weg: 3,5 meter.
Schade bij smal profiel
Halve bol om afsnijden in de bocht te voorkomen
21
Inrichtingsniveau Een andere manier om de snelheid in de buurt te beperken en daarmee de veiligheid te vergroten, is het toepassen van verkeersremmers. Natuurlijk zijn het aantal en de locatie hierbij van belang, maar ook het type en de inrichting. Wanneer de trottoirs niet duidelijk gescheiden zijn, of er geen hoogteverschil is, en er zijn drempels toegepast zoals op de foto, zijn automobilisten geneigd de verkeersremmers te ontwijken. Dit kan tot beschadigingen of zelfs gevaarlijke situaties leiden. Ook het gebruik van kleur is van belang voor een verkeersveilige inrichting. In de drempel op de linkerfoto zijn waarschuwingsstrepen toegepast in de kleur antraciet. Daardoor zijn deze drempels ’s avonds niet zichtbaar. Ook de halve bollen, om ontwijkgedrag te voorkomen, zijn ’s avonds moeilijk zichtbaar. Wat betreft het straatmeubilair (bankjes en prullenbakken) is het van belang dat deze voldoende aanwezig zijn, bij voorzieningen als speelplekken maar ook gewoon in de woonbuurten. Ook een goede ligging van de elementen ten opzichte van elkaar is van belang; altijd een prullenbak in de buurt van een bank / zitelement plaatsen.
Verkeersdrempel in slecht zichtbaar antraciet
22
Bank en prullenbak bij elkaar
Voor de functionele verlichting van Leidsche Rijn is een aparte familie van straatverlichting ontwikkeld, bestaand uit hoofdrijbaan verlichting, woonstraatverlichting en voetgangersverlichting. Op bijzondere plaatsen kan hiervan af worden geweken. In de Atlas Openbare Ruimte staan voor de situering en maatvoering opgenomen. In het Inrichtingsplan worden de elementen van straatverlichting echter alleen nog nauwkeurig uitgetekend, het type en de positie worden al eerder vastgesteld. Voor het overig straatmeubilair; nutskastjes, abri’s, telefooncellen, etcetera, geldt vooral dat ze niet in de weg moeten staan. Het voorbeeld van de foto laat een lantarenpaal zien die net voor de entree van een woning is geplaatst. Behalve de locatie vraagt ook de vormgeving van inrichtingselementen om extra aandacht. Dit aspect is verder uitgewerkt bij het laatste thema: ‘Sociale veiligheid en vandalismegevoeligheid’. Bij de inrichting van de straat is het belangrijk dat er een duidelijke scheiding is tussen openbaar en privégebied. Wanneer dit niet duidelijk is kunnen problemen ontstaan met het beheer en ontstaan er niet functionele ‘restruimtes’ (zie foto).
Lantarenpaal voor entree
Onduidelijke, niet functionele ‘restruimte’
23
4. Speelplaatsen Buurtniveau In de Atlas Openbare Ruimte is een aantal randvoorwaarden voor speelvoorzieningen opgesteld. Er wordt onderscheid gemaakt naar 3 doelgroepen; kleuterspeelsplaatsen (3-6 jaar), kinderspeelplaatsen (6-12 jaar) en speelterreinen (12-18 jaar). Aan deze categorieën zijn voorwaarden gekoppeld voor de situering, spreiding en maatvoering. Voor kleuter- en kinderspeelplaatsen is 1 op 750 inwoners de norm, voor speelterreinen 1 op 1500 inwoners. Daarnaast is minimaal 1 plek voor jongeren per wijk vereist. In het SPvE en het Stedenbouwkundig Plan wordt het ruimtebeslag van de speelvoorzieningen al op de plankaart ingetekend. Om demografische groei in de toekomst op te vangen (kinderen worden jongeren), is het noodzakelijk al in dit stadium extra ruimte en flexibiliteit in de plannen op te nemen. In het Inrichtingsplan worden de speelplekken in hun basisinrichting van verharde en onverharde delen uitgewerkt. Een jaar na bebouwing, wanneer de eerste bewoners er al een tijdje wonen, worden deze uitgenodigd om de speelplekken in hun directe omgeving verder in te richten. Ook dit is een instrument van “Leren van Beheren” in Leidsche Rijn, de ‘Witte Vlekken aanpak’.
Speelstoep, 0 – 6 jaar
24
Kinderspeelplaats, 6 – 12 jaar
Inrichtingsniveau Belangrijk is dat de kwaliteiten van de locatie zelf het uitgangspunt vormen voor de inrichting, zodat elke speelplek maatwerk wordt in de omgeving. Een aantal aanbevelingen: • In de inrichting zijn spelaanleidingen minstens even belangrijk als de toestellen. Een spelaanleiding is alle inrichting van de openbare ruimte (behalve de toestellen zelf) die kinderen uitlokt om te spelen, bijvoorbeeld stenen, trappen of heuveltjes. • Spelaanleidingen en speeltoestellen moeten prikkelend zijn voor de fantasie. Wanneer toestellen abstract zijn vormgegeven, krijgen kinderen de gelegenheid zelf wat te verzinnen, wat de gebruiksmogelijkheden van een toestel verhoogt. • Bij de keuze van beplanting gaat de voorkeur uit naar soorten die zichtbare en ervaarbare seizoensinvloeden laten zien. Daarbij is het belangrijk dat de beplanting ´kindvriendelijk´ is, dus geen giftige bessenstruiken of struiken met doornen. Jongeren (12 jaar en ouder) zijn heel mobiel en het spelen is meer gericht op balspelen, skaten en elkaar ontmoeten. Ook treedt er competitie op, onderling en in het spel. Naast de fysieke ruimte (veel meters), is ook de mogelijkheid tot interactie met toeschouwers een belangrijk criterium.
Natuurlijke spelaanleiding
Ook stenen kunnen een spelaanleiding zijn
25
5. Afval Buurtniveau In Leidsche Rijn wordt gewerkt met ondergrondse afvalcontainers voor rest- en gftafval. Het spreekt bijna voor zich dat er voldoende containers moeten zijn die goed verspreid over de buurt liggen, zodat alle bewoners hun afval gemakkelijk kwijt kunnen. In de Atlas Openbare Ruimte staan de eisen over de hoeveelheid, maatvoering en situering van de containers beschreven. Bij gestapelde woningen in meer dan twee woonlagen zijn ook inpandige rolcontainers toepasbaar. Naast de afvalcontainers wordt per 650 inwoners (circa 250 woningen) één inzamelpunt aangebracht voor oud papier en karton en één voor glas. Voor textiel wordt één inzamelpunt per 4500 inwoners geplaatst. Er wordt onderscheid gemaakt tussen huisvuil en bedrijfsafval. Bedrijfsafval mag niet in de openbare ruimte worden opgeslagen. De locatie van de containers is mede van belang voor de ophaaldienst. De vrachtwagen (en de takelarm) moeten gemakkelijk en zonder hindernissen de container kunnen bereiken. Vanuit dit oogpunt is het praktisch de verzamelpunten bij de toegang van een woongebied te situeren, maar het moet wel aantrekkelijk blijven.
Afvalcontainer bij de entree van de buurt
26
Inrichtingsniveau In verband met overlast is ook de ligging van de containers ten opzichte van de woningen van belang. Wanneer containers te dichtbij staan kan geluidsoverlast optreden. Bovendien is er vaak zwerfvuil bij de containers. Na verschillende klachten is een normering over de afstand tot woningen vastgesteld en in de Atlas opgenomen (afstand van het midden van de container tot gevel van nieuwbouwwoning minimaal 5 meter, tot erfgrens minimaal 2 meter). Daarnaast is het van belang dat de inrichting van de directe omgeving van de containers zodanig is, dat het afval gemakkelijk en veilig gedeponeerd kan worden. De opening van de container kan in verband met de (verkeers)veiligheid beter aan de kant van het trottoir dan aan de weg geplaatst worden.
Containers direct aan de straat; onveilig
Containers te dicht bij woning
27
6. Hondentoiletten en hondenspeelweides Buurtniveau In de gemeente Utrecht is beleid vastgesteld met betrekking tot de voorzieningen voor honden. Er is een maximale loopafstand bepaald van de woning tot een hondentoilet of -weide en een minimale maatvoering. Voor Leidsche Rijn is dit vastgelegd in de Atlas Openbare Ruimte. Toch blijkt in de praktijk weinig aandacht te bestaan voor dit onderwerp, met als gevolg dat hondenvoorzieningen niet of zelden voorkomen in de ontwerpen. Vervolgens ontstaat er overlast omdat honden worden uitgelaten waar dat niet gewenst is. Bij de keuze over de locatie is het van belang dat de hondentoiletten en de hondenspeelweides logisch ten opzichte van elkaar worden gesitueerd. Een combinatie heeft zelfs de voorkeur omdat op de speelweides een opruimplicht geldt en bij de hondentoiletten niet.
Eigen initiatief tegen hondenpoepoverlast
28
Inrichtingsniveau De inrichting van hondentoiletten en hondenspeelweides vereist niet veel. De toiletten bestaan uit gras, 2 a 4 palen met een bordje, een afvalbak en voethekjes of hagen voor de markering. Het is belangrijk dat de toiletten en weides voor iedereen duidelijk herkenbaar zijn, zodat daar geen misverstanden over kunnen ontstaan. Verder moet een hondenspeelweide een zodanige omvang hebben dat honden er nietaangelijnd kunnen lopen en rennen. Ze bestaan uit gras, zo mogelijk aangevuld met hoogteverschillen, andere beplanting en toestellen.
Hondentoilet in Utrecht
29
7. (Loop- en verkeers)routes Buurtniveau Bij de aanleg van van voet- en fietspaden worden in de eerste plaats keuzes gemaakt op buurt, wijk en stedenbouwkundig planniveau over het tracee en de integratie met andere verkeerssoorten. Hierbij is het van belang dat vooral de routes naar speelplekken en voorzieningen, zowel overdag als ‘s avonds logisch en (verkeers)veilig zijn. Continuïteit en herkenbaarheid van de route spelen een grote rol. Op de foto wordt een doorgaande route abrupt onderbroken door een parkeerterrein. Wanneer een route continu en herkenbaar is, wordt de oriëntatie en overzichtelijkheid voor de gebruiker vergroot. Vooral kinderen moeten een speelplek veilig kunnen bereiken zonder drukke wegen over te steken. Ook de ontsluiting van en de circulatie binnen de wijk zijn van belang voor een functionele woonomgeving. Doorgaande verkeersverbindingen moeten duidelijk te onderscheiden zijn van de overige wegen, zodat een goede doorstroming in de wijk mogelijk is en er geen sluipverkeer ontstaat. Daar hoort bij dat het éénrichtingsverkeer duidelijk is aangegeven. Ook t.b.v. de brandweer stelt de Atlas Openbare Ruimte dat woongebieden altijd door tenminste 2 ontsluitingswegen bereikbaar moeten zijn.
Route wordt abrupt afgebroken
30
Onduidelijke inrichting van doorgaande weg
Inrichtingsniveau De verkeerscirculatie bij voorzieningen, met name scholen, levert vaak problemen op. Er moet voldoende gelegenheid zijn voor haal- en breng verkeer om de auto kortstondig te parkeren. Op locaties waar scholenclusters naast andere voorzieningen liggen, kan dubbelgebruik plaatsvinden. In gebieden waar een school direct grenst aan woningen moet de parkeernorm verhoogd worden. Van groot belang is dat er ook voor de fietsers en voetgangers goede voorzieningen zijn. Dat wil zeggen, veilige routes en voldoende stallingsmogelijkheden. Op het niveau van de inrichting van paden en routes is het natuurlijk van belang dat deze voor iedereen toegankelijk zijn; voor rolstoelgebruikers, maar ook voor ouderen met rollators en ouders met kinderwagens. Speciale aandacht is hieraan besteed in het volgende thema: ‘Toegankelijkheid voor mindervaliden’.
Veilige en bereikbare routes voor iedereen
31
8. Toegankelijkheid voor mindervaliden Buurtniveau De toegankelijkheid van paden en routes is natuurlijk voor iedereen van belang, maar verdient extra aandacht voor mensen met een fysieke beperking. Dat geldt niet alleen voor mensen in een rolstoel, maar bijvoorbeeld ook voor ouderen met rollators en ouders met kinderwagens. Om een wijk helemaal integraal toegankelijk te maken, zijn zeer veel maatregelen nodig. Voor een volledig overzicht van de criteria wordt verwezen naar de recente brochure ‘Voetpaden voor iedereen’ van de Stichting Bouw Advies Toegankelijkheid Utrecht (www.batutrecht.nl). In deze leidraad voor een functionele woonomgeving worden de meest belangrijke maatregelen beschreven, dat wil zeggen, de maatregelen die minimaal gerealiseerd zouden moeten worden. In de eerste plaats is een vrije doorgang van het trottoir noodzakelijk. Uiteraard moet het straatmeubilair zodanig worden gesitueerd dat het geen belemmering in de looproute vormt, zoals op de foto het geval is.
Geen vrije doorgang
32
Geen vrije doorgang
De breedte moet minimaal 1,2 meter zijn, maar bij vernauwingen, zoals boomkransen, paaltjes en lantarenpalen mag de breedte tenminste 0,9 m zijn. Ook kan de toegankelijkheid ernstig worden verhinderd door verzakkingen, drempelvorming, begroeiing (onkruid) en overgroeiing (struiken). Daarnaast speelt de continuiteit een rol. Wanneer er een afrit is, moet aan de overkant van de straat ook een oprit zijn. Dit lijkt logisch, maar blijkt niet altijd voor te komen. Ten tweede hebben vooral de ontmoetingsplekken in de wijk, zoals parken, speelplekken en voorzieningen, en de routes ernaartoe, prioriteit voor een goede toegankelijkheid, omdat deze juist door ouderen, ouders met kinderwagens en mindervaliden intensief gebruikt worden. Voor de routes geldt dat er regelmatig banken met een rugleuning dienen te staan (gemiddelde afstand 200 meter) om even uit te kunnen rusten. Om een park voor iedereen toegankelijk te maken, dient er tenminste één rondgaand toegankelijk pad te zijn, welke goed bereikbaar is vanaf de verschillende looproutes uit de omliggende wijken.
Continuiteit van op- en afritten
33
Inrichtingsniveau Ten tweede moet bij de daadwerkelijke inrichting van voetpaden en trottoirs (eerder beschreven bij ‘inrichting van de straat’) elke kruising met een andere verkeersstrook voorzien zijn van opritten, zodat de bereikbaarheid wordt gewaarborgd. Dit geldt niet alleen bij looproutes van de woningen naar voorzieningen in de wijk, maar bijvoorbeeld ook bij afvalcontainers. Deze opritten moeten voorzien zijn van vijf witte noppentegels (geadviseerd door de Federatie Slechtzienden- en Blindenbelang). Denk hierbij ook aan acceptabele hellingpercentages voor rolstoelen en de continuiteit van een route. Tot slot is in het Bouwbesluit vastgesteld dat het hoogteverschil tussen het aansluitende terrein (voetpad) en een toegang van nieuwe woningen en gebouwen niet groter mag zijn dan 20 mm. Hiermee is beoogd dat een rolstoelgebruiker zelfstandig een gebouw kan binnengaan. Een mogelijke oplossing voor hoogteverschillen is een zeer goed toegankelijk achterpad.
Niet rol-toegankelijk
34
Goed uitgevoerde oprit
9. Sociale veiligheid en vandalismegevoeligheid Buurtniveau Een functionele woonomgeving is een sociaal veilige woonomgeving. Bij sociale veiligheid gaat het zowel om het gevoel van veiligheid als om het bestrijden van fysieke criminaliteit. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat er 8 interactiefactoren zijn die van invloed zijn op sociale veiligheid; aanwezigheid potentiële dader(s), aanwezigheid potentieel doelwit, sociale controle, zichtbaarheid, overzichtelijkheid, toegankelijkheid, territorialiteit & betrokkenheid en attractiviteit van de omgeving. Bij alle factoren zijn sociaal-maatschappelijke, organisatorische en ruimtelijk-fysieke kenmerken te benoemen die de sociale veiligheid beïnvloeden (zie schema). Veel maatregelen die betrekking hebben op het ontwerp van de woonomgeving zijn in de voorgaande thema’s al benoemd, hier volgen nog enkele aanvullingen: • Met betrekking tot verkeer: maak verschillende routes voor langzaam verkeer mogelijk, voorkom onderdoorgangen, creëer een heldere structuur van de verkeersontsluiting en beperk doorgaande routes in de wijk. Deze maatregelen bevorderen de zichtbaarheid en overzichtelijkheid en beperken de toegankelijkheid.
Sociaalmaatschappelijke kenmerken
Organisatorische kenmerken
Ruimtelijkfysieke kenmerken
Interactiefactoren aanwezigheid potentiële dader(s) aanwezigheid potentieel doelwit sociale controle zichtbaarheid overzichtelijkheid toegankelijkheid territorialiteit & betrokkenheid attractiviteit van de omgeving
Subjectieve sociale veiligheid
Objectieve sociale veiligheid
35
• •
Oriëntatie van woningen en wegen op toegangsroutes, OV haltes, speelplekken, plantsoenen en langzaam verkeersroutes bevordert zicht en sociale controle. Om de toegankelijkheid (voor potentiële daders) te beperken is het goed om geen achterpaden toe te passen. Indien hier toch voor gekozen wordt, kan ontsluiting via de voorzijde of eenzijdige toegankelijkheid een oplossing bieden. Ook het afsluiten voor niet-bewoners of halverwege afsluiten is een oplossing.
Inrichtingsniveau • Goede verlichting, specifiek in de directe omgeving van voorzieningen, bij de begane grond van flats, bij straatmeubilair, OV haltes, langzaam verkeersroutes, parkeerplaatsen en achterpaden bevordert de zichtbaarheid. • Om de overzichtelijkheid en sociale controle te bevorderen is het op specifieke locaties van belang lage beplanting en lange zichtlijnen te creëren, zo dat het zicht niet belemmerd wordt door groen, heggen of hekken.
Niet verlicht achterpad
36
Overzichtelijke brede doorgang
De aspecten die betrekking hebben op vandalismegevoeligheid spelen alle op het niveau van de inrichting. De detaillering van inrichtingselementen vereist extra aandacht in relatie tot het gebruik. Materialen kunnen moedwillig beschadigd worden maar ook door veelvuldig gebruik. De foto laat zien dat een boom met krans zodanig is geplaatst dat deze door achteruit rijden niet goed zichtbaar is en daardoor kapotgereden werd. Wanneer een grote gebruiksintensiteit wordt verwacht, is het verstandig naast een logische inrichting, ook duurzame, vandalismebestendige materialen toe te passen. Ook het materiaal van kunstwerken, zoals het wegdek van een brug (zie foto), moet duurzaam zijn. Het toepassen van sterke, duurzame materialen en een stevige constructie kunnen de fysieke kwetsbaarheid verkleinen. Let hierbij wel op de attractiviteit. Er kunnen oppervlaktes en locaties in een ontwerp voorkomen die zich bij uitstek lenen om bespoten, beklad of beplakt te worden. Door hier extra aandacht aan te besteden is de kans dat dit voorkomt kleiner. Zo kan materiaal gebruikt worden dat gemakkelijk vervangbaar is, of afwasbare anti-graffiti coating op kwetsbare wanden.
Niet duurzaam materiaal
Kwetsbare boomkrans
37