Leidraad bij het sjabloon onderzoeksvoorstel Masterscriptie Deel I Deze leidraad heeft tot doel om studenten uitleg te geven bij het opmaken van hun onderzoeksvoorstel voor de masterscriptie. Er wordt kort stil gestaan bij elk onderdeel van een onderzoeksvoorstel. 1. SITUERING VAN HET ONDERWERP a. Wat ga je onderzoeken? Situeer het onderwerp in zijn ruimere context. Elke masterproef moet een duidelijk en afgebakend onderwerp hebben. Ofwel legt je promotor je meteen een specifiek onderwerp voor ofwel krijg je de opdracht om in een ruimer juridisch thema zelf op zoek te gaan naar een onderwerp voor je masterproef. In beide gevallen moet je het onderwerp situeren in zijn nationale, Europese en internationale context. Om je onderwerp goed te kunnen situeren, moet je de relevante juridische context voldoende exploreren.1
b. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderwerp in de wetgeving, de hogere rechtspraak en de literatuur?
Een juridische stand van zaken is een overzichtelijke beschrijving van de juridische en/of maatschappelijke ontwikkelingen, of van de juridische discussie in rechtspraak of rechtsleer met betrekking tot het door jou gekozen onderwerp.2 In een rechtswetenschappelijk werkstuk zal de stand van zaken in principe bestaan uit een overzicht van regelgeving, rechtspraak en rechtsleer. Ook hier zal je dus een voorstudie moeten doen, maar dan wel specifiek met betrekking tot jouw onderwerp: (a) Wat is de geldende regelgeving met betrekking tot je onderwerp? Is deze regelgeving recent gewijzigd? Zijn er plannen om de huidige regelgeving te wijzigen? (b) Welke belangrijke rechtspraak bestaat er over jouw onderwerp? Is er vaststaande rechtspraak? Is er een gebrek aan eensgezindheid binnen de hoven en rechtbanken? Is er sprake van een recente ommekeer in de rechtspraak?
1
R. BREWER, Your PhD Thesis. How to plan, draft, revise and edit your thesis, Taunton, Studymates Ltd., 2007, 81. 2 S. STIJNS en E. CLAES, “Hoe schrijf ik een masterscriptie?”, inleidende sessie masterproefseminarie.
1
(c) Wie zijn gezaghebbende auteurs met betrekking tot jouw onderwerp? Wat wordt er in de rechtsleer geschreven over jouw onderwerp?3 Heerst er in de rechtsleer eensgezindheid over alle aspecten van het onderwerp? Bestaan er tegengestelde visies over bepaalde aspecten van het onderwerp? Door een gedetailleerde stand van zaken ontdek je: wat er al geschreven is over jouw onderwerp; of er problemen rond bestaan; of er discussie bestaat over bepaalde aspecten; of bepaalde aspecten van het onderwerp nog niet voldoende onderzocht zijn; enz. Deze informatie zal belangrijk zijn voor de formulering van de probleemstelling en de relevantie van je masterproef.
2. PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAAG a. Welk probleem (uit de stand van zaken) wil je juridisch (verder) uitwerken? Je masterproef moet een bepaald probleem juridisch aankaarten. Dit is de probleemstelling van je masterproef. Het gaat hierbij steeds om een welbepaald juridisch knelpunt betreffende jouw onderwerp waarvoor het recht geen (voldoeninggevend) of eerder uiteenlopende antwoord(en) kent.4 Zorg ervoor dat je dit knelpunt duidelijk toelicht.
b. Geef aan waarom het probleem dat je wilt aankaarten wetenschappelijk en/of maatschappelijk relevant is? De formulering van een probleemstelling is niet voldoende. De keuze voor een welbepaald probleem moet gemotiveerd worden: waarom is het relevant om dat probleem aan te kaarten? Deze relevantie kan zowel van juridische als van maatschappelijke aard zijn. c. Formuleer je probleem in een onderzoeksvraag (eventueel uitgesplitst in meerdere subvragen) In je masterproef dien je een juridisch antwoord te geven op je probleem. Hiervoor moet je de probleemstelling omzetten in een vraag. Deze vraag wordt de onderzoeksvraag van je masterproef genoemd. Het uiteindelijke doel van een masterproef is om deze onderzoeksvraag te beantwoorden. 3 4
B. WESSELS, Juridische vaardigheden, Deventer, Kluwer, 1984, 199. S. STIJNS en E. CLAES, “Hoe schrijf ik een masterscriptie?”, inleidende sessie masterproefseminarie.
2
Er bestaan verschillende soorten vragen. Het is de bedoeling dat je in het licht van jouw onderwerp en het probleem dat je aankaart, een specifieke vraag kiest. Hieronder vind je een aantal voorbeelden van typevragen. -
Wat is x? Wat zijn de eigenschappen van x? Wat zijn de voorwaarden van x? Welke x-en zijn er? Wat zijn de uitzonderingen op x? Wat zijn de problemen in verband met x? In welke groep (van rechtsfenomenen) kan x ondergebracht worden? Hoort x in deze familie thuis? Wat is de plaats van x in het groter geheel? Hoe kan x getypeerd worden? Waar is x een voorbeeld van? Wat zijn de verschillen tot x en y? Wat zijn de gelijkenissen tussen x en y?
Verklarende vragen
-
Waarom is x zo? Wat is de oorzaak van x? Wat is het gevolg van x? Wat is de achtergrond van x? Hoe is men tot x gekomen? Hoe kon x gebeuren? Wat is het verband tussen x en y? Waarom is x verschillend van y?
Evaluerende vragen
-
Wat zijn de voordelen/nadelen van x? Hoe wenselijk is x? Bereikt x zijn doeleinden? Is x geschikt? Wat is de waarde van x?
Normatieve vragen
-
Hoe zou x moeten zijn? Heeft x nog bestaansreden? Hoe kan x verbeterd worden? Wat zou er moeten gebeuren met x? Zou x moeten vervangen worden door y?
Beschrijvende vragen
Definiërende vragen
Vergelijkende vragen
Soms kan je onderzoeksvraag heel omvangrijk zijn. Op dat moment kan je die centrale vraag opsplitsen in deelvragen. We spreken dan over subonderzoeksvragen. Wanneer je met subonderzoeksvragen werkt, moet je eerst een antwoord geven op deze vragen, alvorens je de centrale onderzoeksvraag zal kunnen beantwoorden.
3
3. ONDERZOEKSMETHODE Vermeld de methode(n) die je wenst te gebruiken om je vraag/ vragen te beantwoorden Het doel van elke masterproef is de beantwoording van (sub)onderzoeksvragen. Hierbij moet je jezelf afvragen hoe je tot een antwoord op de onderzoeksvraag (en subonderzoeksvragen) zal komen? Het antwoord op deze “hoe”-vraag, zal de onderzoeksmethode van jouw masterproef zijn. Zorg er dus voor dat je methode in overeenstemming is met je onderzoeksvragen, dat ze jou wel degelijk een antwoord op die vragen kan opleveren. Consulteer hiervoor je promotor/begeleider en volg de domeinspecifieke en faculteitsbrede seminaries.
4. VOOLOPIGE INHOUDSOPGAVE Maak een voorlopige inhoudsopgave voor je masterproef. Deze inhoudsopgave moet getuigen van een overzichtelijke, logische en consistente opbouw. Zo kan er je bijvoorbeeld voor opteren om in elk hoofdstuk één subonderzoeksvraag te beantwoorden. 5. BIBLIOGRAFIE a. Bronnen die werden geraadpleegd om te komen tot het hierboven beschreven onderzoeksvoorstel. Maak een overzicht van de bronnen die je hebt geraadpleegd om te komen tot het onderzoeksvoorstel van jouw masterproef. Alle bronnen die je gebruikt hebt voor de opmaak van je onderzoeksvoorstel worden hier weergeven. b. (Voorlopig) overzicht van bronnen die interessant lijken voor de beantwoording van de onderzoeksvraag. Geef een (voorlopig) overzicht van bronnen die je zeker nog zal raadplegen bij het verder uitwerken van de masterproef. Het gaat hier voornamelijk over bronnen die interessant lijken voor de beantwoording van je onderzoeksvraag (en subonderzoeksvragen). Mogelijks overlapt dit bronnenoverzicht met het overzicht onder punt a. Het is echter niet
4
nodig om de bronnen die je onder punt a. hebt vermeld, onder punt b. opnieuw te herhalen.
6. TAAL EN VERWIJZINGEN a. Taal Taal is zeer belangrijk in wetenschappelijke teksten. Verzorg daarom je taal: hanteer een correcte spelling en grammatica. Lees je onderzoeksvoorstel na op slordige taalfouten! Tot slot is in een rechtswetenschappelijke tekst het correcte en consequente gebruik van juridisch vakjargon onontbeerlijk. b. Voetnoten Voor verwijzingen in voet- of eindnoten en het opstellen van de bibliografie worden de conventies van de Interuniversitaire Commissie voor Juridische Verwijzingen en Afkortingen (de “V&A”) gebruikt. Die kan je ook online raadplegen op www.verwijzingenenafkortingen.be of via www.legalworld.be.
5