Leeuwen in de mist Enkele raadsels rond Maarten van Leeuwen opgelost
Inleiding Wie een beetje bekend is met de geschiedenis van Loon op Zand en met de mensen die in dit dorp gewoond hebben, zal vast wel eens gehoord hebben van de familie Van Leeuwen, die de bijnaam 'Polka' heeft gekregen. De meest bekende figuur is Cornelis van Leeuwen (1871-1966), alias Killeke Polka, die zijn bekendheid onder meer verdiend heeft als doodsbidder. Ook zijn grootvader Maarten van Leeuwen, of Tinus Polka, wordt in de literatuur wel eens genoemd en dan vooral als de redder van de Loonse kerktoren bij de brand in 1820. Bij een speurtocht in de archieven van de gemeente Loon op Zand stuitte ik op meer informatie over deze Martinus van Leeuwen, een in mistige nevelen gehuld man. Eenmaal geboeid door het materiaal kwam ik tot de volgende ontdekkingen. Een korte levensschets.
Jeugd en militaire dienst Maarten van Leeuwen werd op 3 augustus 1794 te Oukoop (Zuid-Holland) geboren als zoon van Arie van Leeuwen en Celia ten Houten.[1] Een week later, op 10 augustus, werd hij in het hervormde kerkje van Reeuwijk gedoopt. Gedurende zijn jeugd woonde hij samen met zijn ouders in Oukoop, Reeuwijk en Sluipwijk, allemaal kleine plaatsjes ten noorden van Gouda. Op 8 maart 1809 besloot de dan nog geen 15 jaar oude Maarten om zich aan te melden bij de marine. Hij werd aangenomen als lichtmatroos. Vijf jaar lang bleef hij bij de marine, waar hij op 1 januari 1814 afzwaaide. Vier maanden later, op 24 mei 1814 werd hij als vrijwilliger aangenomen bij de 1e compagnie van het bataljon artillerie van linie nr. 2 als kanonnier 2e klasse. Hij meldde zich aan voor een periode van zes jaar waarvoor hij een handgeld van zes gulden kreeg. Drie gulden werd meteen uitgekeerd en de resterende drie gulden kreeg hij vier maanden later. Zoals de functie al doet vermoeden, was de kanonnier verantwoordelijk voor het bedienen van het kanon. Op 6 mei 1816 werd hij bevorderd tot kanonnier 1e klasse. In zijn stamboek wordt hij als volgt omschreven: ovaal aangezicht, ovaal voorhoofd, blauwe ogen, gewone neus, kleine mond, spitse kin, blond haar en bruine wenkbrauwen. Aan 'merkbare teekenen' had hij brandvlekken aan zijn rechterbeen.[2]
Napoleon en de Slag bij Waterloo In 1813 werd Nederland weer een onafhankelijk land, vrij van de Franse overheersing. Napoleon, de keizer der Fransen, werd naar Elba verbannen en Europa begon aan de wederopbouw. Voor Nederland braken er nieuwe tijden aan, omdat de oude regeringsvorm van het tijdperk van republiek en stadhouders verlaten werd. Er werd gekozen voor een soeverein vorst, Willem van Oranje-Nassau, de zoon van de vroegere stadhouder Willem V. In 1815 werd hij de eerste koning, als Willem I, van het nieuw opgerichte Koninkrijk der Nederlanden. De nieuwe vorst had veel te doen. Het land moest niet alleen opgebouwd, maar tegelijkertijd hervormd worden. Daarbij hoorde onder meer het oprichten van een leger om het land en de landsgrenzen in de toekomst te verdedigen tegen aanvallen van buitenaf. Het bleek een wijs besluit, want het jaar daarop was Napoleon in staat om uit zijn ballingschap terug te keren en wederom de touwtjes in handen te nemen in Frankrijk. Opnieuw ontstond er een dreiging, maar Europa reageerde eensgezind. Samenwerking moest garant staan voor slagvaardigheid. De Nederlandse troepen werden samengevoegd met de Engelse, zodat er een Brits-Nederlands leger van ca. 100.000 soldaten ontstond, onder opperbevel van de Engelse hertog van Wellington. Samen met andere legers van de Europese mogendheden, trokken zij ten strijde tegen het Franse leger. Op 18 juni 1815 kwam het tot een definitief treffen bij Waterloo, een klein plaatsje onder Brussel. Dankzij de samenwerking van de diverse legers kon het leger van Napoleon verslagen worden in de bij iedereen bekende Slag bij Waterloo. Ook het Nederlandse leger, onder bevel van kroonprins Willem (de latere koning Willem II) verdiende daar zijn sporen. Het Nederlandse leger bestond uit regimenten infanterie, cavalerie en artillerie. De artillerie, slechts een klein gedeelte van het gehele leger, bestond grotendeels uit de kanonnen, begeleid door de kanonniers. Eén van deze kanonniers was natuurlijk... Maarten van Leeuwen. Hij maakte samen met 261 maten deel uit van het bataljon artillerie te voet onder leiding van kapitein J.H. Lux. Hun thuisbasis was het plaatsje Le Hestre, gelegen in de driehoek van Nijvel, Charleroi en Binche. Het bataljon behoorde tot de 3e divisie infanterie onder leiding van de beroemde luitenant-generaal Baron Chassé. Gedurende vier dagen, van 15 tot en met 18 juni 1815 werd er gevochten. Het bataljon van Maarten van Leeuwen telde na de strijd 27 gesneuvelden of vermisten en 21 gewonden.[3]
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
Een koninklijke onderscheiding Na de strijd tegen de Fransen en de definitieve oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden werden in september 1815 twee ridderorden ingesteld: voor (hoge) militairen kwam de Militaire Willems Orde en voor burgers de Orde van de Nederlandse Leeuw. Deze laatste bestond - en bestaat - uit drie graden: ridder, commandeur en grootkruis. De orde werd ingesteld als onderscheiding voor Nederlanders wegens beproefde vaderlandsliefde, bijzondere ijver en trouw in het volbrengen van hun burgerplichten of buitengewone bekwaamheid in wetenschappen en kunsten. Voor de 'minder belangrijke' personen werd een vierde groep gecreëerd, Broeder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. De Broeders dragen geen kruis, zoals de andere drie graden, maar een ronde medaille. Hierop staat aan de ene kant de spreuk van de orde: 'Virtus nobilitat' (deugd adelt). Aan de andere kant staat de Rijksleeuw. Aan deze broedermedaille werd een jaarlijks pensioen van 200 gulden toegekend. De wet die deze onderscheiding regelt, is sinds die tijd nooit gewijzigd. Dat betekent dus dat er nog altijd Broeders benoemd kunnen worden. Echter, sinds 1960 is dit niet meer gebeurd. In al die jaren werd de Broedermedaille 542 keer uitgereikt.[4] Om in aanmerking te komen voor de Broedermedaille moest iemand dus een bijzondere daad verricht hebben. Een aandeel in de Slag bij Waterloo was te bescheiden van aard om als bijzondere daad te worden gekwalificeerd. Er was echter een ander voorval waarbij Maarten van Leeuwen zich wel voldoende onderscheidde van anderen. Met zijn bataljon artillerie was Maarten in april 1817 gelegerd te Ath, gelegen in Henegouwen tegen de grens van België met Frankrijk. In het midden van dit middeleeuwse stadje stond - en staat nog steeds - de parochiekerk van St. Julien. Op 10 april 1817 sloeg de bliksem in de kerktoren en het ging goed mis; er brak brand uit en deze richtte in korte tijd grote schade aan.
Maarten van Leeuwen twijfelde geen moment. Hij vroeg zijn kommandant, kapitein Lux, toestemming om hulp te verlenen. En Lux gaf deze onmiddellijk. Met gevaar voor eigen leven trotseerde hij de vlammen en kroop het dak op in een poging om de brand te blussen. Het brandende hout probeerde hij met blote handen omlaag te werpen. De brandweerslangen ving hij op en richtte ze in de juiste richting. Zijn akties waren echter tevergeefs, steeds meer delen van de kerk vatten vlam. Uiteindelijk zouden slechts een deel van de toren en het oostelijk portaal de brand overleven. Op een bepaald moment viel een brandend stuk hout van de torenspits naar beneden. Maarten kreeg het op zijn borst en door deze klap verloor hij zijn evenwicht. Van een hoogte van ruim 15 meter viel hij van het dak van de kerk. Toen hij eenmaal op de grond terecht gekomen was, dacht iedereen dat hij het niet overleefd had en de soldaten brachten hem naar hun kazerne. Bij de kazerne aangekomen bleek dat hij nog steeds in leven was. Hij had weliswaar zware brandwonden aan zijn borst en verwondingen aan beide benen, maar hij had de val wel overleefd. Vier weken later had hij nog steeds last van de brandwonden en liep hij nog op krukken. Zijn toekomst zag er niet goed uit. Vermoedelijk op initiatief van de pastoor en de burgemeester van Ath werd er een brief gericht aan koning Willem I. In naam van Maarten vroegen zij de koning om een gepaste erkenning voor deze heldendaad. Zij schrijven dan ook op 6 mei 1817 dat
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
"... dit voor hem de noodlottigste gevolgen heeft gehad, daar een zwaar brandend stuk hout de torenspits afvallende, en hem op de borst rakende, hierdoor van het dak zijnde eene hoogte van circa vijftig voeten is afgeworpen, en vervolgens voor dood is weggedragen. dat hij ofschoon van het ziekbedde ontrukt zijnde echter nog langen tijd op krukken gepaard, met groote pijnen zal moeten gaan voor en aleer hij zijn geliefd vaderland en koning met dien ijver zal kunnen dienen, welke het zelve regt heeft van hem te vorderen, en hij dus in den jeugdigen ouderdom van drie en twintig jaren in de ongerustheid van een gelukkige genezing en toekomst verkeert" De brief werd vergezeld met een verklaring van kapitein Lux, van de pastoor van de kerk van St. Julien en van de burgemeester van Ath. Koning Willem I wist dit alles zeer te waarderen en benoemde Maarten van Leeuwen bij Koninklijk Besluit op zaterdag 10 mei 1817 tot Broeder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.[5]
Weer burger Na zijn carrière bij de marine, de Slag bij Waterloo en de brand in de kerk van Ath bleef Maarten nog tot 8 maart 1819 bij zijn compagnie artillerie. Daarna werd hij nog voor korte tijd overgeplaatst naar het regiment van Luxemburg. Op 16 juli 1819 legde Maarten definitief de wapens neer en werd 'gewoon' burger. Hij ging zich meer en meer richten op het schoenmakersvak, waarvoor hij naar Loon op Zand kwam. In Loon op Zand aangekomen wist hij al snel de status van 'buitenstaander' van zich af te schudden. In 1820 zou hij ook de Loonse kerktoren bij een brand hebben gered. Volgens de bestaande literatuur werd hij vanwege deze heldhaftige daad koninklijk onderscheiden tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Hiervoor heb ik echter al aangegeven dat hij Broeder in de Orde van de Nederlandse Leeuw werd voor zijn optreden in Ath.[6] Ook werd hij lid van het gilde van St. Ambrosius. Op de vergadering van 11 september 1825 werd 'Martinus ten Houten' aangenomen tot gildebroeder samen met Eugenius van de Graaf, Hendrik van den Hoven Hzn., Martinus Brands, gemeentesecretaris Jan IJpelaar en Joost IJpelaar. Daarop gingen de gildebroeders naar de schutsboom "om den koningsvogel te schieten, zijnde door het afschieten van denzelven als koning van dit gild erkent Martinus ten Houten."[7] Hij schoot zich dus al meteen tot koning van het gilde. Een zilveren koningsschild getuigt hiervan. Op dit schild is ook de broedermedaille afgebeeld met de tekst: "Martinus van Leeuwen Daar ik als trouwen Held mijn diensten heb gedaan voor Nederlandschen Leeuw alles heb uijtgestaan Zoo is mijn hier het Lodt als Koning deel gevallen daar ik den Vogel schiet dat hij koomt neergevallen Aldus gebeurd te Loon op Zand den 11 September 1825."[8] In die jaren leerde hij ook zijn aanstaande echtgenote kennen. Maar omdat hij geboren en getogen aanhanger van de hervormde godsdienst was en zij uit een goed katholieke familie stamde, leverde dit problemen op. Een oplossing was echter niet moeilijk gevonden. Maarten besloot zijn oude geloof af te zweren en op 13 november 1824 werd hij door pastoor Reabel gedoopt.[9] Enkele maanden later, op donderdag 30 juni 1825, trad hij in het huwelijk met Martha van den Hoven. Zij was op 1 juni 1800 te Drunen geboren als dochter van Hendrik van den Hoven en Maria Christina Brands. Na hun huwelijk ging het gezin Van Leeuwen-Van den Hoven wonen aan de Kerkstraat. Uit dit huwelijk werden niet minder dan acht kinderen geboren: Adrianus (1826), Celia Christina (1828), Peter (1830), Willem (1832), Willem (1833), Jan (1836), Poulus (1838) en Christiaan (1842)[10].
Herhaling van zetten Alsof dit alles nog niet genoeg was, kwam Maarten van Leeuwen nog tweemaal met vlammen in aanraking. In 1858 brandde namelijk zijn huis aan de Kerkstraat af. Het was een stenen huis, gedekt met pannen. Van Leeuwen, die samen met een ander gezin het huis bewoonde met vrouw en kinderen, moest toezien hoe huis en inboedel "grootendeels door de vlammen vernield" werden.[11] Ondanks deze tegenslag bleef Maarten even moedig als altijd. Amper een jaar later, op 8 maart 1859, wordt de Loonse kerktoren getroffen door een bliksinslag en er breekt brand uit in de spits van de toren. Het verslag van de opperbrandmeester spreekt boekdelen als hij het over Van Leeuwen heeft: "Deze persoon, ruim 66 jaren oud, gehuwd en vader van acht kinderen, ontdeed zich zonder zich te bedenken van jas, pet en klompen, beklom zoo, gevolgd door den metselaar Jan Pijnenburg jr., den landbouwer Gerrit
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
Wijtvliet en den schoenmaker Adriaan van Broekhoven den toren. Van Leeuwen begaf zich door de aanwezige opening of deur in het midden van het spits van den toren naar buiten en beklom niet zonder levensgevaar tot verbazing der menigte toeschouwers het spits tot daar, waar de brand bestond en bluste door middel van eene kopere raamspuit die hij van buiten bestuurde en waarvan de pijp van binnen werkte, hiertoe bijgestaan door Pijnenburg, Wijtvliet en Van Broekhoven die water aanvoerden, binnen een kwartier tijds finaal den brand."[12] Op 10 maart schrijft de burgemeester van Loon op Zand een brief aan de Commissaris des Konings om hem op de hoogte te brengen van de gebeurtenissen eerder die week. De commissaris schrijft op 15 maart terug dat hij van plan is verslag uit te brengen aan de Minister van Binnenlandse Zaken ten einde de heldhaftige daden van Van Leeuwen en Pijnenburg onder de aandacht van de koning te brengen. Maar voordat hij Den Haag inlicht, wil hij weten of de heren prijs stellen op een bronzen medaillen of een gratificatie met getuigschrift. De burgemeester van Loon op Zand informeert hierop bij Van Leeuwen, die kiest voor een bronzen medaille, en bij Pijnenburg, die een gratificatie verkiest. Het resultaat van deze gesprekken wordt op 19 maart naar de commissaris gestuurd die vervolgens alle stukken doorstuurt naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken.[13] Uiteindelijk zou het Zijne Majesteit de Koning behagen een bronzen medaille met eervol getuigschrift toe te kennen aan Martinus van Leeuwen en een gratificatie met eervol getuigschrift aan Jan Pijnenburg. En zo herhaalden zich de gebeurtenissen van de brand in de kerk van Ath zich in Loon op Zand.[14]
Erkenning In 1817 had Maarten van Leeuwen al een medaille gekregen voor zijn optreden in Ath en in 1859 voor zijn daad in Loon op Zand. Als oud-strijder van Waterloo was hij er echter bekaaid vanaf gekomen, en met hem vele anderen. Voor hen die het leven gelaten hadden of die verwond waren geraakt, werd een fonds opgericht om schadevergoedingen uit te keren. Dit fonds, met de welluidende naam 'Fonds ter aanmoediging en ondersteuning van de gewapende dienst in het koninkrijk der Nederlanden' maar vaak afgekort tot het 'Fonds 1815' of het 'Fonds van Waterloo', verzorgde ieder jaar een collecte onder de bevolking. Huis aan huis werd gecollecteerd en pastoors en dominees werden verzocht tijdens hun preken de gelovigen aan te sporen royaal te geven bij de collecte. Met het geld dat door het fonds werd verzameld, werd in Leiden een Invalidenhuis opgericht, waar sinds 1817 gewonde soldaten konden wonen en verzorgd werden. Daarnaast keerde het fonds ieder jaar bedragen uit aan andere gewonden en oud-strijders. Een van de redenen van het bestaan was "dat wie tot den strijd werd geroepen, er op moest kunnen reken, dat het Vaderland door ondersteuning, wanneer hij of zijne betrekkingen die zouden behoeven, zich van zijne verpligting tot erkentelijkheid kwijten zou".[15] Ondanks deze financiële ondersteuning was er toch ook behoefte aan een andere vorm van erkentelijkheid. Na de strijd tegen de Belgen in 1830 werden medailles uitgereikt aan alle oud-strijders. En ook bij andere gelegenheden stonden oud-strijders nooit zo met lege handen als zij die uitgerekend voor de onafhankelijkheid van het koninkrijk in 1815 gevochten hadden. Pas vijftig jaar na dato, in 1865, kwam hierin verandering. In dat jaar zou de Slag bij Waterloo groots herdacht worden. Zoals ieder jaar werden alle inwoners verzocht om bij de collecte op 19 juni gul te geven. De minister van justitie en de commissaris des konings spoorden het gemeentebestuur aan tot een succesvolle collecte. Ook werd er hard gewerkt aan een monument voor de herdenking van de Slag bij Waterloo en de onafhankelijkheid van Nederland. Onder voorzitterschap van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Frederik der Nederlanden, een broer van koning Willem II, werd hiervoor een commissie opgericht. In het verslag van de commissievergadering van 20 april 1865 staat te lezen dat de plannen nagenoeg rond zijn. Er zou een gedenkteken in Den Haag komen, in de vorm van een gedenknaald, ontworpen door architect A. Roodenburg. Het teken werd uitgevoerd in Fins graniet. Afgebeeld zouden worden: "Op den voorstand wordt nu in het middenvak voorgesteld, ten voeten uit, het beeld van den Prins van Oranje met de hand op de Grondwet van 1814, een afhangende rol, waarop de namen der gewesten, die destijds het Koningrijk vormden; aan de achterzijde, terzelfder hoogte, mede ten voeten uit de beelden van de heeren van Hogendorp, van Limburg Stirum en van der Duyn; aan de zijden twee zittende vrouwenbeelden, de Godsdienst en de Geschiedenis; boven de beelden, de wapens der tegenwoordige 10 provincien, het hertogdom Limburg en het wapen van Batavia; op de voorzijde met het wapen van Nederland; op de achterzijde met het wapen van Oranje; bovenop het beeld der Eendragt met den herrijzenden leeuw, die het monster der Tweedragt onder zijne klaauwen smoort." Een imposant gedenkteken dus. [16] Op 27 juni van datzelfde jaar 1865 werd in Leiden een herdenkingsbijeenkomst gehouden voor alle oud-strijders van Waterloo. Om oud-strijders op te sporen en uit te nodigen, werden alle gemeenten in opdracht van de Minister van Oorlog door de Commissaris des Konings aangeschreven. Ook Loon op Zand was daarbij, omdat zij nog één oud-strijder onder de inwoners telde: Maarten van Leeuwen. Op 19 juni kwam de definitieve uitnodiging bij het Loons gemeentebestuur binnen. [17] De herdenking in Leiden was tevens van belang voor de oud-strijders omdat tijdens deze feestelijkheden ook een ereteken zou worden uitgereikt. Hiertoe had koning Willem III op 10 mei 1865 bij Koninklijk Besluit besloten.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
De overweging luidt als volgt: "Willende aan Neerlands strijders van 1813-1815 een openlijk bewijs geven van Onze erkentelijkheid voor hetgeen door hen in die gedenkwaardige jaren is verrigt; - en verlangende, dat dit blijk tevens strekke tot herinnering aan de herstelling en bevestiging van Neerlands onafhankelijk volksbestaan." In artikel 1 van het Koninklijk Besluit wordt bepaald dat "voor hen, die in de jaren 1813-1815 in Nederlandsche dienst aan de altijd gedenkwaardige krijgsverrigtingen, ter herstelling en bevestiging van Neerlands onafhankelijk volksbestaan, een werkzaam aandeel hebben gehad, wordt een eereteeken ingesteld." [18]
Artikel 2 van het besluit geeft een beschrijving van het ereteken: "Dit eereteeken bestaat in een zilveren kruis met vijf armen. Op de eene zijde van het kruis is in het midden het jaartal 1813 en op de andere zijde het jaar 1815 gestempeld. Het wordt op de linkerborst gedragen aan een oranje lint, ter breedte van 2.75 duim met twee witte strepen. Het lint mag zonder het eereteeken niet worden gedragen." Het zal met de hoge leeftijd van Maarten van Leeuwen te maken hebben gehad dat hij bedankte voor de uitnodiging voor de feestelijke herdenking in Leiden. Ondanks dat kwam hij wel in aanmerking voor het hiervoor genoemde ereteken. En daarom werd door de burgemeester van Loon op Zand een en ander naar het Ministerie van Oorlog gestuurd. Bewijzen van identiteit en van verrichte krijgshandelingen waren niet meer voorhanden. Ook de kanselarij der Nederlandse Orden had geen bewijzen meer omdat deze gebruikt waren voor de broedermedaille van 1817. Dit probleem werd enkele maanden later opgelost, toen de kanselier der beide orden, luitenant-admiraal E. Lucas, een bewijs stuurde waarop Maarten van Leeuwen aanspraak zou kunnen maken op de decoratie. [19] Pas op 12 oktober 1865 werd de hele procedure afgerond. Het Ministerie van Oorlog stuurde op die dag een brief aan de burgemeester van Loon op Zand met de volgende inhoud. [20] Ik heb het genoegen U hierbij te doen toekomen een exemplaar van het eereteeken ingesteld bij Zijner Majesteits besluit van den 10e Mei l.l., nr. 45, (Staatsblad nr. 32), benevens een certificaat van bevoegdheid tot het dragen van dat eermetaal, - een en ander ten behoeve van den in Uwe gemeente woonachtigen oud-strijder M. van Leeuwen bijgenaamd Ten Houten. Ik verzoek U dit eereteeken en certificaat aan de belanghebbende uittereiken en mij de goede ontvangst daarvan te berigten. Eindelijk zal het mij aangenaam zijn, wanneer U zich ook wil belasten, de alverder hierbij door U aantetreffen bewijsstukken, door de belanghebbende bij zijne aanvrage om het eereteeken overgelegd, aan hem weder ter hand te stellen. Voor den Minister van Oorlog De Secretaris Generaal H. Hardenberg. En zo werden alle oud-strijders van Waterloo vijftig jaar na hun heldhaftigheden alsnog geëerd. Voortaan was er niet alleen een fonds dat zich inspande voor de financiële situatie van de oud-strijders, maar waren er ook een monument en een decoratie.
Laatste jaren In het bevolkingsregister van Loon op Zand vinden we Maarten van Leeuwen steeds terug als schoenmaker. Maar in een van de laatste registers waarin hij vermeld staat, hij was toen al met pensioen, staat als beroep:
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
broeder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Na de herdenking in Leiden was het voor Maarten een afgeronde zaak. We vinden dan ook niets meer in de archieven terug over zijn optreden. Samen met zijn vrouw genoot hij van een rustige oude dag in de Kerkstraat te Loon op Zand. Op 30 juni 1875 vierden zij hun gouden bruiloft en op 30 juni 1885 hun diamanten bruiloft. Dit zal zeker met veel uitbundigheid gevierd zijn. Helaas vond ik in de kranten van die tijd, De Echo van het Zuiden en de Nieuwe Tilburgsche Courant, geen vermelding van feestelijkheden. Na 62 jaar huwelijk kwam het moment dat Maarten en zijn vrouw Martha afscheid van elkaar moesten gaan nemen. Martha van den Hoven stierf op 28 september 1887, in de hoge leeftijd van 87 jaar. Op de dag van haar begrafenis, 1 oktober, kwamen bijna alle gildebroeders in vergadering om haar de laatste eer te bewijzen. [21] Twee jaar later stierf ook Maarten, en wel op 8 januari 1889, maar liefst 94 jaar oud. De huisarts, dokter H.J. Lobach uit Udenhout, maakte een verklaring van overlijden op: "De ondergeteekende practiseerend geneesheer te Udenhout, verklaart dat Martin van Leeuwen te Loon op Zand op den 8e januari 1889 tengevolge van marasmus senilis is overleden." [22] Geen ziekte, geen verwonding, maar uitputting door ouderdom (marasmus senilis) was er de oorzaak van dat er een einde kwam aan het leven van deze markante inwoner van Loon op Zand. Op 11 januari werd hij in Loon op Zand begraven na een uitvaartmis in de kerk, waar opnieuw alle gildebroeders bijeen waren.[23] Een broeder was gestorven...!
Noten 1. De familienaam van zijn moeder werd later ook door Maarten van Leeuwen gebruikt. Vandaar dat hij voorkomt in bepaalde documenten als Maarten ten Houten of als Maarten van Leeuwen, bijgenaamd Ten Houten. 2. Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage, toegang 2.13.09, inv.nr. 552. 3. W.E.A. Wüppermann, De vorming van het Nederlandsche leger na de omwenteling van 1813 en het aandeel van dat leger aan den veldtocht van 1815, Breda: Koninklijke Militaire Academie, 1900. 4. Er is weinig literatuur over deze onderscheiding te vinden. In het jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie uit 1988 staat een artikel van C.P. Mulder en P.A. Christiaans, waarin zij achtergrondinformatie geven over deze decoratie en tevens een complete lijst van gedecoreerden tonen. Maarten van Leeuwen is te vinden op blz. 233. 5. Alle stukken over zijn benoeming door koning Willem I zijn te vinden bij het Koninklijk Besluit. Dit is te vinden bij het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, toegang 2.02.01, besluit van 10 mei 1817, nr. 112. 6. Zie onder meer E. Gelevert, 'Zes eeuwen Sint Janskerk' in Jaarboek Straet & Vaert, 1993, blz. 27. De archieven uit 1820 vermelden echter geen brand in de kerk. Het kan zijn dat men abusievelijk heeft aangenomen dat de reddingsaktie van de kerktoren in Loon op Zand heeft plaatsgehad. Echter, een brand in de kerk van Loon op Zand vond wel plaats in 1859 en het kan dus ook zijn dat eigenlijk hiernaar verwezen moet worden. 7. Aantekeningen uit het Gildeboek van het St. Ambrosiusgilde te Loon op Zand bij de vergadering van 12 september 1825. Kennelijk is hier een fout in het boek geslopen, omdat we er van uit mogen gaan dat de vergadering en het koningsschieten op zondag 11 september hebben plaatsgehad, zoals ook op het koningsschild te lezen valt. (Met dank aan de heer Jan Vera die mij deze informatie verschafte.) 8. Zie J. Toorians, Koninklijk zilver van de gilden van Loon op Zand: St. Ambrosius, St. Crispijn en Crispinianus, St. Hubertus, Loon op Zand, 1980. 9. De serie doop-, trouw- en begraafregisters van de parochie Sint Jans Onthoofding bevinden zich nog altijd op de pastorie. Dankzij de welwillendheid en bereidheid van het kerkbestuur kon ik deze belangrijke gegevens alsnog inzien. 10. Adrianus van Leeuwen (1826-1911) huwde in 1855 met Maria Cools (1826-1898). Zij waren de ouders van onder meer Cornelis van Leeuwen (alias Killeke Polka) en van Martha Maria van Leeuwen (1859-1891), mijn betovergrootmoeder. Celia Christina van Leeuwen (1828) huwde in 1866 met Theodorus Brands. Peter van Leeuwen (1830) huwde in 1861 met Adriana Brands. Willem van Leeuwen (1833) huwde in 1859 met Anna Cornelia Coomans. Poulus van Leeuwen huwde (1838) in 1864 met Adriana Klerks. Christiaan van Leeuwen (1842) huwde met Maria van den Wagenberg. 11. Jaarverslag van de gemeente Loon op Zand over het jaar 1858. Archief van het Gemeentebestuur van Loon op Zand 1811-1937, inventarisnummer 511. 12. Idem, inventarisnummer 113. 13. Idem, inventarisnummers 113 en 488. 14. Jaarverslag van de gemeente Loon op Zand over het jaar 1859. Archief van het Gemeentebestuur van Loon op Zand 1811-1937, inventarisnummer 512. Opgemerkt moet worden dat er dus wel degelijk sprake is van een brand in de kerktoren van Loon op Zand. Echter, deze brand heeft niet in 1820 gewoed, maar pas in 1859. 15. Aldus schreef het Ministerie van Justitie in 1865 aan alle predikanten in het land. Zie hiervoor het Archief van het Gemeentebestuur Loon op Zand 1811-1937, inv.nr. 119 (correspondentie 1865). Over het Fonds 1815
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
verscheen ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan een publicatie van de hand van Ph.M. Bosscher, getiteld Honderdvijftig jaar Fonds 1815. Erkentenis der Nederlanders aan hunne verdedigers, Bussum, 1965. 16. Archief van het Gemeentebestuur Loon op Zand 1811-1937, inv.nr. 119 (correspondentie 1865). 17. Idem. 18. Koninklijk Besluit van 10 mei 1865. 19. Archief van het Gemeentebestuur Loon op Zand 1811-1937, inv.nr. 119 (correspondentie, 1865). 20. Idem. 21. Aantekeningen uit het Gildeboek van het St. Ambrosiusgilde te Loon op Zand bij de vergadering van 1 oktober 1887. 22. Archief van het Gemeentebestuur Loon op Zand 1811-1937, inv.nr. 1723 (verklaringen van overlijden, 1889). 23. Aantekeningen uit het Gildeboek van het St. Ambrosiusgilde te Loon op Zand bij de vergadering van 11 januari 1889.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008