Katholiek Documentatie Centrum Nijmegen
Alphons van Leeuwen in zijn tijd
Lezing door dr. Lodewijk Winkeler, Gehouden op 20 november, 2009 te Bodegraven bij gelegenheid van de presentatie van
Alphons van Leeuwen, Symbolen smeden. Leven en werk van een beeldend kunstenaar.
Alphons van Leeuwen in zijn tijd. Inleiding bij gelegenheid van de presentatie van Alphons van Leeuwen, Symbolen smeden. Leven en werk van een beeldend kunstenaar.
Dames en heren,
Graag heet ik u namens uitgeverij Valkhof Pers en het Katholiek Documentatie Centrum van harte welkom bij de presentatie van de autobiografie van Alphons van Leeuwen. Speciaal Alphons en Henny heet ik van harte welkom – al is het dan in hun eigen huis. Alphons en Henny hebben mij gevraagd om de autobiografie bij u te komen inleiden. Dat doe ik natuurlijk graag, maar ik moet er van tevoren bij zeggen: ik ben geen kunstkenner of kunsthistoricus. Ik ga dan ook alle klippen op dit terrein omzeilen, door het over wat anders te hebben. Mijn inleiding gaat ongeveer een half uur duren. Dus als er gasten zijn die nu al ongemakkelijk staan, dan stop ik even voor een kleine herschikkingsoperatie.
INLEIDING
Wat ga ik het komende half uur doen? Ik heb mijn inleiding de titel gegeven: Alphons van Leeuwen in zijn tijd. Die titel heeft iets te maken met de reden, waarom wij – uitgeverij en KDC – Alphons gevraagd hebben om zijn autobiografie te schrijven. Of beter: Alphons en Henny hebben gevraagd om Alphons’ autobiografie te schrijven: want zo is het feitelijk gegaan, dacht ik toch. De reden: het Katholiek Documentatie Centrum is een instituut van de Radboud Universiteit in Nijmegen. Het bewaart archieven, boeken, foto’s, affiches, enzovoort enzovoort, van het katholieke leven in Nederland vanaf 1800. U vindt bij ons meer dan duizend archieven, waaronder bijvoorbeeld die van de Katholieke Volkspartij en van het Nederlands Katholiek Vakverbond, een bibliotheek met onder meer een grote collectie katholieke kinderboeken, van Puk en Muk tot Arendsoog, maar ook missieblaadjes, parochiegedenkboeken en dergelijke, verder enkele honderdduizenden foto’s, bidprentjes, devotieprentjes, een paar duizend affiches en schoolplaten. Daar in Nijmegen weten ze dus alles over het katholicisme. Dat lijkt een voor de hand liggende conclusie. Dat is helaas niet het geval. Waar we nog steeds te weinig van weten is, hoe gewone en ongewone katholieken hun geloof, hun katholiek-zijn, dagelijks beleefden. Waarin zat de vreugde, waar zat de pijn. Wat heeft hun geloof met hun leven te maken gehad: veel, of misschien wel weinig of niets. Daarom hebben wij ruim tien jaar geleden samen met de Valkhof Pers een serie opgezet, die wij MemoReeks hebben genoemd, en waarin vandaag deel 27 verschijnt. Waar het in die reeks dus uiteindelijk om gaat, is niet de persoonlijke biografie van Alphons van Leeuwen als zodanig – sorry Alphons – maar om langzaam maar zeker, en deel voor deel, een nauwkeuriger beeld te krijgen van het katholiek leven in de twintigste eeuw, een beeld waarmee wij, als historici, kunnen aanvullen, inkleuren of zelfs verbeteren wat wij al weten uit archieven en boeken.
Die wisselwerking tussen – laat ik maar zeggen – de grote en de kleine geschiedenis, is wat ik u in mijn inleiding een beetje ga demonstreren. Ik ga daarbij wat voorlezen uit Alphons’ autobiografie, maar niet te veel, want anders leest u straks het boek niet meer. Ik doe het andersom. Ik heb drie episodes gekozen uit het leven van Alphons, en ik ga daar als
historicus wat omheen vertellen. Ik kan het nog anders zeggen: ik ga een paar decors bouwen, die als achtergrond dienen voor het toneel van Alphons’ leven.
Drie episodes: Allereerst: het rijke roomse leven ten tijde van Alphons jeugd. Laten we zeggen: de jaren 1935-1945
Vervolgens: iets over de Edelsmidse Brom
En tenslotte: katholiek Nederland sinds de jaren zestig van de vorige eeuw – de tijd waarin Alphons van Leeuwen zijn eigen weg in de beeldende kunst ontwikkelde.
I. Het rijke roomse leven
De Abstederdijk is een náám in Utrecht. Het is dan ook een van de oudste Utrechtse wegen, een weg die dateert uit de Middeleeuwen, en heel lang het Absteder Zandpad heette. Abstee en Oudwijk waren toen kleine voorstadjes van het ommuurde Utrecht. Vanouds – u ziet dat aan het huizentype op deze dia – was het een hoveniersgebied, belangrijk voor de Utrechtse voedselvoorziening. Abstee was om nog een andere reden belangrijk. In de eeuwen dat openbare uitoefening van het katholicisme verboden was, zeker in het door gereformeerden overheerste Utrecht, maakten Utrechters gebruik van schuilkerken, eventueel ook buiten de stadspoorten. Eén van deze schuilkerken was een boerenschuur achter het pand Abstederdijk 188-190. Op deze afbeelding kunt u hem nog net zien.
De Bataafse Revolutie, een Nederlandse imitatie van het Franse voorbeeld, gaf in 1798 de katholieken hun godsdienstvrijheid terug. Daardoor konden ze voortaan niet alleen weer gewoon naar de kerk gaan, maar daardoor kregen ook de ondergedoken priesters weer mogelijkheden om in alle rust de zielzorg uit te oefenen. Op de gelijkstelling van de katholieken volgde in 1853 het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie. Nederland werd door Rome niet langer als een missieland beschouwd. Het eerste wat de nieuwe bisschoppen vervolgens deden was het omzetten van de plaatselijke missiestaties in heuse parochies. Abstede viel vanaf 1856 onder de Sint Martinusparochie, maar in 1907 werd de Aloysiusparochie opgericht en toevertrouwd aan de zorg van de paters Jezuïeten.
De Jezuïeten zouden bijna anderhave eeuw in Abstede blijven, tot de fusie met de naburige parochies in 1981. De paters begonnen vrijwel meteen met de opbouw van het parochieleven. Zij vestigden zich in drie huizen aan de Abstederdijk, en lieten daarnaast een noodkerk bouwen.
Utrecht, Abstederdijk 295-299, eerste pastorie van de Aloysiusparochie
Dat was wel nodig ook, want Abstede en Oudwijk werden vanaf 1900 in hoog tempo volgebouwd. Particuliere rijkelui zagen brood in de in die jaren opkomende industrie. Zij zetten hun pachtgronden met tuinderijen en hoveniersbedrijven de een na de ander vol met kleine arbeiderswoninkjes. Door de vaak grote gezinnen waren die woningen vaak afgeladen vol. Utrecht, Abstederdijk 301.,Noodkerk van deAloysiusparochie Na 1924 parochie-huis
De paters zagen daardoor het aantal parochianen snel stijgen, en bouwden in 1924 een kolossale nieuwe kerk-met-pastorie aan de Adriaan van Ostadelaan, aan de kop van de Abstederdijk. De oude pastorie werd een kindertehuis annex damespension, de noodkerk werd verbouwd tot parochiehuis. De kerk was, ondanks zijn omvang, niets te groot. In de hoogtijdagen van het rijke roomse leven, laten we zeggen de jaren dertig, werden er elke ochtend tussen zes en negen uur voortdurend missen gelezen, en werd de communie vóór, tijdens en na de mis uitgereikt. Zoals de meeste parochies beschikte ook de Aloysiusparochie over een heel arsenaal aan misdienaars, acolieten en koorzangers. Het collectantencollege Sint Stephanus was al in 1907 opgericht. Daarnaast werd er in Abstede in 1919 een jongenspatronaat opgericht om de jongens van de straat te houden, en kort daarna een meisjespatronaat. In 1930 werd het
jongenspatronaat omgedoopt tot de Sint Jozefgezellen, het meisjespatronaat werd KJM: Katholiek Jonge Meisjes. Binnenparochiële concurrentie kregen de patronaten van de voetbalclub Condor en van de in 1928 opgerichte padvindersvereniging Sint Utrecht, Aloysiuskerk (1924), aan het eind van de Abstederdijk
Tarcisius. De bisschoppen waren niet zo’n voorstander van de padvinderij – je wist maar nooit wat er in de openlucht allemaal kon gebeuren. Uiteindelijk hadden ze het toch goedgevonden, mits de padvinders af zouden zien van ‘kampeering’. Wat ze natuurlijk niet deden. Voor de volwassenen kende de parochie sinds 1908 een mannen- en een vrouwencongregatie, en sinds 1909 was er een Sint Vincentius Vereniging. Katholieke scholen kwamen er in 1915 – de Aloysius-meisjes- en kleuterschool, en in 1932 – de
Petrus Canisius jongensschool. Zoals in vrijwel elke Nederlandse
parochie werd het kerkelijk jaar opgevrolijkt met processies, kindsheidoptochten, eerste communiefeesten, enzovoort. Zoals elke Nederlandse parochie was katholiek Abstede eigenlijk een rooms dorp in het klein, waarin het hele dagelijks leven werd vormgegeven. Alphons herinnert het zich goed: “De priester in zijn mooie gewaden, de kelk, de ciborie, de monstrans en vooral ook de processies, waarbij passende liederen werden gezongen, waren heel dichtbij maar ook veraf. Een wereld waar je wel deel van uitmaakte, met de daaraan gekoppelde heilige begrippen, waarin het devoot kijken en dat in je opnemen, zo’n beetje het enige was. Mijn kind-zijn werd er wel door bepaald.” Even terzijde: ik heb beroepshalve al veel van dergelijke herinneringen gelezen, maar nog nooit één waarbij kelk, ciborie en monstrans alle drie afzonderlijk uitdrukkelijk werden genoemd. Alphons: is dat interpretatie-achteraf van jou? Of beluister ik hier een edelsmid in de dop?
Het gezin Van Leeuwen woonde op Abstederdijk 153, net voor de oude spoorlijn naar het naburige Maliebaanstation, aan de Sterrewijkkant, zal ik maar zeggen. Het was éen van die grote gezinnen in een klein woonhuis, zoals er vele in Abstede waren – met z’n vijftienen in 1949. Alphons schrijft er over: “een huis met woonkamer, voorkamer, een keuken en kleine achtertuin. Boven de overloop met twee kamers, een voor de jongens en een voor de meisjes waar ook mijn vader en moeder sliepen. Onder de bestaande bedden, waarin de meisjes sliepen, werden matrassen geschoven. Je lag dan met je hoofd onder het bed vandaan, zo kon je dan nog een beetje adem halen. ’s Avonds werd er een
uitgebreid avondgebed gebeden dat later resulteerde in iedere avond de complete rozenkrans bidden.” Als de huisnummering sindsdien niet veranderd is, moet het dit het geboortehuis van
Alphons geweest zijn: zelfs de keuken is anno 2009 nog intact. Heeft de kleine Alphons van dit rijke roomse leven wat meegekregen? Zeker, dat las ik u net voor. Het moet ook wel, want uit mijn kleine geschiedenis van katholiek Abstede valt op te maken dat de Abstederdijk vele jaren het katholieke centrum van de wijk was. Anderzijds: Alphons was vier jaar toen de Tweede Wereldoorlog ook Nederland bereikte, en daarmee was het afgelopen met de processies en optochten. Sint Jozefgezellen, Katholieke Jonge Meisjes, padvinderij, alles werd op last van de bisschoppen opgeheven, om te voorkomen dat katholieke organisaties door de Duitsers zouden worden overgenomen. Daarmee was de jeugd min of meer tot de straat veroordeeld.
Utrecht, het Maliebaanstation
Het speelterrein van de opgroeiende Alphons werd, zo vertelt hij zelf, het Maliebaanstation, dat door de Duitsers weer in gebruik was genomen. Naarmate de oorlog vorderde en de situatie nijpender werd, viel daar nog wel eens wat brandstof te jatten. Toen de tijd was aangebroken om naar de lagere school te gaan ging Alphons niet naar de parochieschool, maar naar de Sint Gregoriusschool, nabij de kathedraal. De jongens die bij het kathedrale koor zongen gingen daar naar school. Als lid van het koor werd je geacht ’s morgens eerst te repeteren, alvorens naar de mis te gaan en dan pas naar school. “In die tijd heb ik voor de bisschop brieven rondgebracht” vertelt Alphons ons over die oorlogsjaren, “zogenaamde ‘herderlijke schrijvens’, naar particulieren op de Maliesingel – de familie Smulders, de Gerardus Majellakerk op de Vleutenseweg en de Aloysiuskerk aan de Adriaan van Ostadelaan. De bisschop rekruteerde deze ordonnansen uit de jongens van het koor. Als ik eraan terugdenk was het spannend, want we mochten tegen niemand wat zeggen over deze brieven. Ik keek heel erg op tegen de bisschop, ‘plaatsbekleder van Christus op aarde’. Dat ging erin als zoete koek, omdat je dat als heel heilig ervoer en ik kon de bisschop soms bijna aanraken. Een aai over mijn bol en een kruisje op het voorhoofd gaven mij vleugels om zo snel mogelijk de brieven te bezorgen.”
Bisschoppelijke brief, 12 mei 1943: protest tegen de Arbeitseinsatz. De brieven werden met doorslagen overgetypt en in het geheim verspreid om op zondag van de preekstoel te worden voorgelezen. Dit exemplaar werd in 2008 in Amsterdam gevonden in een schoorsteen bij de afbraak van de schoorsteenmantel
II De edelsmidse Brom
Ik kom aan het tweede luik van drieluik. Alphons vertelt: “Het was 1949 en ik was dertien jaar, net begonnen in de tweede klas van de MULO. Mijn vader had in het Utrechts Katholiek Dagblad een advertentie van Brom’s edelsmidse gezien en die uitgeknipt en mee naar huis genomen. Brom’s edelsmidse zocht een leerling-graveur, mijn vader vond dat wel iets voor mij. Op een maandagavond zijn wij, mijn vader en ik, ontvangen op de Drift in Utrecht door de heer Leo Brom zelf. Mijn vader mocht gaan zitten, maar ik moest blijven staan. Mijn vader had wat tekeningen van mij meegenomen om te laten zien. Ik geloof dat ze wel in goede aarde vielen, want na wat goedkeurend knikken, zei de heer
Utrecht, Drift 15, Sinds 1898 de vestigingsplaats van de Edelsmidse Brom
Brom dat, als ik aangenomen zou worden, mijn vader blij mocht zijn dat ik in hun atelier een opleiding mocht volgen als leerling-graveur. Het was kinderarbeid, maar omdat het om een opleiding ging werd het goedgekeurd, er mocht gewerkt worden.” Zeiden toen niet alle bazen dat? Dat je blij mocht zijn voor hen te komen werken?
Gerard Bartel Brom (1831-1882). Oprichter van de edelsmidse in 1856.
Maar Leo Brom had in dit geval gelijk, want de Edelsmidse Brom was een gerenommeerde onderneming, die kerkelijke kunst over de hele wereld verkocht. De firma was in 1856 opgericht door Gerard Bartel Brom, en had het tij mee. Na het herstel van de hiërarchie – ik heb het daar al over gehad – bloeide katholiek Nederland op, en de kerkenbouw deed mee. Er vielen dus heel wat kerken in te richten en op te sieren. De overheersende stijl in de kerkenbouw in de tweede helft van de negentiende eeuw was de neogotiek. Pierre Cuypers en Alfred Tepe waren de grote architecten, en de ideologie: terug naar de katholieke Middeleeuwen, werd geleverd door Joseph Alberdingk Thijm. De edelsmidse beheerste de neogotische stijl, waarmee die kerken moesten worden
ingericht, tot in detail. De zaak van Gerard Bartel, en vervolgens zijn zoon Jan Hendrik, groeide en bloeide. Onder Jan Hendrik nam de edelsmidse rond 1900 afscheid van de neogotiek, maar de klassieke, deftig-kerkelijke stijl bleef, en de Edelsmidse Brom bleef beeldbepalend voor de inrichting van katholieke kerken.
Na de dood in 1915 van Jan Hendrik namen zijn zoons Jan Eloy en Leo de zaak over. In die jaren had de firma ruim vijftig mensen in dienst, bijna allemaal werkzaam achter die gevel van het Utrechtse pand Drift 15.
Het personeel bij de zestigste verjaardag van Leo Brom (1951)
De familie Brom had toen al lang een respectabele status in katholiek Nederland. Eén broer van Jan Hendrik, oom dus van Leo en Jan Eloy, was de priester en historicus Gisbert Brom. Deze was jarenlang directeur van het door de overheid opgerichte Nederlands Historisch Instituut in Rome, en hield er, aldus zijn biograaf, “een stijl van leven en optreden [op na], die sommigen van zijn geloofsgenoten als on-priesterlijk beschouwden.” Een andere oom van hen, Gerard Brom, begon zijn carrière als leraar Nederlands aan het niet-katholieke en uiterst liberale Apeldoorns Gymnasium. Hij was de oprichter van het fameuze katholiek-culturele tijdschrift De Beiaard, waarin hij telkens weer hamerde op de stichting van een eigen katholieke universiteit. Toen in 1923 die RK Universiteit dan eindelijk in Nijmegen van start ging, werd hij er hoogleraar ‘schoonheidsleer en kunstgeschiedenis’. In tegenstelling tot zijn broer Gisbert was hij een Links: Leo Brom(1896-1965) Rechts: Jan Eloy Brom (1891-1954)
idealistische asceet, die dronk noch rookte, en zijn studenten thuis ontving met een glaasje ranja.
Edelsmeden aan het werk in het atelier-Brom (z.j.)
Onder Leo en Jan Eloy Brom heerste er autoritaire tucht in de edelsmidse. Alphons geeft daar in zijn boek de nodige voorbeelden van. En wie denkt dat dit de overdreven herinneringen zijn van een klein puberjongetje, die moet bij gelegenheid het interview nog eens zien met een andere oud-Brommer: Anton de Kruyff, in de KRO-documentaire uit 1997, getiteld De edelsmidse Brom en de Geest Gods. Het waren feodale toestanden.
Oefenplaatjes van Alphons van Leeuwen, 1949
Maar je leerde er wel een vak. Zowel Alphons in zijn boek als De Kruyff in de documentaire vertellen over de eindeloze oefeningen die je moest doen om alle kneepjes van het vak perfect onder de de knie te krijgen. Eén van de bekendste niet-religieuze werken van de Edelsmidse Brom was het kostbare erezwaard voor generaal Eisenhower, dat de firma Brom in opdracht van koningin Wilhelmina vervaardigde, en dat in 1947 aan Eisenhower werd aangeboden. Alphons heeft er nog herinneringen aan, vertelt hij, maar Alphons: weet je dat zeker? Je begon toch pas in 1949? Om mijn datering kracht bij te zetten doe ik nu even een extra Journaal.
Ontwerp van het erezwaard voor generaal Dwight D. Eisenhouwer.Het werd ontworpen door Jan Eloy en in 1946-1947 in het atelier-Brom vervaardigd.Het werd aangeboden op 14 oktober1947.
4. Kerkelijke vernieuwingen Met de Edelsmidse Brom heb ik een mooi bruggetje naar mijn derde thema, de kerkelijke vernieuwingen in de jaren zestig en zeventig.
Het atelier ten tijde van de sluiting (1962)
In 1962 werd de firma Brom gesloten. De Brommen hadden vrijwel helemaal ingezet op kerkelijke kunst, en de vraag daarnaar daalde snel. Jan Hendrik Brom had weliswaar al rond 1900 de neogotiek vaarwel gezegd, maar de stijl van de firma bleef toch vooral klassiek. En daar was geen behoefte meer aan. Het pand Drift 15 werd overgenomen door de Rijksuniversiteit Utrecht.
De resten van de Edelsmidse achter het pand Drift 15 (1997)
Met de ateliers achter het pand werd niets gedaan. Ze raakten in vervallen staat, en de rest van het grootse organisatorische gebouw dat katholiek Nederland toen was, zou spoedig volgen. De Edelsmidse Brom leek vergeten, behalve door een paar Utrechtse kunstenaars, die zorgden dat er een gevelsteen in de voorgevel van Drift 15 werd geplaatst. De Steen werd vervaardigd door de bekende Utrechtse beeldhouwer Pieter d'Hont, met een gedicht – of meer een rijmpje – door de dichter Jan Engelman:
Getogen naar den Dom Is Gerard Bartel Brom Jan Hendrik, bij Sint Jan Voltooit zijn vader’s plan 1856-1962 Het ambacht is herleefd Wat Jan Eloy dan geeft En Leo siert het land Gesloten wordt dit pand.
Gedenksteen in de gevel van het pand Drift 15 Ontwerp en uitvoering: Pieter d’Hont Tekst: Jan Engelman
In 1959 was de beminnelijke Angelo Roncalli gekozen tot paus Joannes XXIII. Hij zette in op een Aggiornamento, een bij de tijd brengen van de kerk. Het altaar werd omgedraaid, of er werd een nieuw altaar geplaatst, ver voor het oude hoofdaltaar, zodat de priester voortaan met zijn gezicht naar de kerkgangers stond. De tierelantijnen verdwenen in een soort tweede beeldenstorm uit de kerk, richting rommelmarkt, en de parochies gingen op zoek naar een nieuwe Zoetermeer, jaren zestig. Atelier Van der Heijden, Bodegraven
Priesterkoor te
symboliek en een nieuwe inrichting, die uitdrukking gaf aan het moderne geloofs- en levensgevoel.De jaren zeventig en begin tachtig waren getuige van een vrijwel totale afbraak van de katholieke zuil. Een kleine greep: in 1973 fuseerde het Wit-Gele Kruis met het Oranje-Groene Kruis tot Nationale Kruisvereniging. In hetzelfde jaar fuseerden katholieke, protestantse en neutrale padvindersorganisaties tot Scouting Nederland. In 1976 fuseerde het Nederlands Katholiek Vakverbond met het socialistische Nederlands Verbond van Vakverenigingen tot FNV. In 1980 fuseerde de Katholieke Volkspartij met het door Alphons vader zo diep gehate CHU en ARP tot Christen Democratisch Appèl. En intussen liep de katholieke kerk leeg. De intieme roomse wereld van de Abstederdijk was voorgoed voorbij.
Alphons van Leeuwen. Inrichting Willibrorduskerk, Bodegraven1966
Huizen, Thomaskerk (1982)
Het gebeurde nog maar zelden dat er een hele nieuwe kerk werd gebouwd. Begin jaren tachtig was dat het geval in Huizen, waar pastor Jan van Duin de Thomaskerk bouwde – ik realiseer mij nu dat ik typisch katholieke taal gebruik: een pastoor láát niet een kerk bouwen, een pastoor bouwt een kerk.
Alphons van Leeuwen werkt aan de ontwerpen voor deThomaskerk in Huizen (1981)
De inrichting van een compleet nieuw kerkgebouw was voor Alphons gefundens fressen. Hij schrijft er in zijn autobiografie uitvoerig over – ik zal dat niet overdoen.
De Nederlanders hielden het nog geen tien jaar uit in deze religieuze kaalslag. Vanaf de jaren tachtig groeide de aandacht voor spiritualiteit: new age, zenmeditatie, en tenslotte ook weer de spiritualiteit van die goeie ouwe katholieke traditie. Er groeide – of beter, herleefde – een besef dat mensen juist onder moeilijke omstandigheden behoefte hebben aan bezinning en troost. Veel ziekenhuizen, gevangenissen en zorgcentra lieten meditatief georiënteerde stiltecentra inrichten. Het is deze ontwikkeling van een collectief beleefd katholicisme naar een individuele geloofsbeleving, op eigen maat gesneden en naar eigen smaak vormgegeven, die wij in de ontwikkeling van het oeuvre van Alphons van Leeuwen goed kunnen volgen.
Alphons van Leeuwen,Stiltecentrum Penitentiaire inrichting,Nieuwegein2004
Alphons van Leeuwen,Stiltecentrum Emergis, Kloetinge 1991
Besluit
Ik sluit af met een korte nabeschouwing. Moeten wij Alphons van Leeuwen nu als een katholieke kunstenaar beschouwen? Gek genoeg hebben wij het daar in onze gesprekken nooit over gehad. Toch durf ik dat zonder aarzeling te beweren. Het katholieke van Alphons’ werk is hem naar mijn stellige overtuiging al bij de Edelsmidse Brom ingeprent. En dan bedoel ik niet de thematiek – religieus of niet. Ik bedoel de artistieke behoefte om als het maar even kan een Gesamtkunstwerk te maken: een complete inrichting, waarin alles met alles samenhangt: thema’s, materialen, stijl, alles. Het is een ideaal dat vanaf de negentiende eeuwse neogotiek levend is gebleven: een kerkgebouw net zo goed als een stiltecentrum moet één geheel vormen, waarbij alles wijst en verwijst naar het centrum, het middelpunt, waar de aandacht op gericht is – of dat nu een neogotisch hoofdaltaar is of een tot meditatie uitnodigend sculptuur. DIA 34 Beste Alphons en Henny, daar is het dan, het langverwachte boek. Het moet zo’n anderhalf jaar geleden zijn dat jullie bij ons op het KDC kwamen om te speuren in het archief van de Edelsmidse Brom, naar ontwerpen die jij geheel of gedeeltelijk had uitgevoerd. Dat je daarbij ook op je ontslagbrief stuitte was mooi meegenomen – wie daar het fijne van wil weten leze het boek. Collega Ellen Brok tipte mij: volgens haar waren jullie al bezig met allerlei dingen op te schrijven en te documenteren. Zou dat niet iets zijn voor de MemoReeks? Zo is het balletje aan het rollen gegaan. Aanvankelijk had jij terechte aarzelingen. Maar ik heb je kunnen overtuigen dat het mij niet ging om allerlei details waar niemand iets mee te maken heeft,
maar dat het mij precies ging om wat ik aan het begin vertelde: een beeld te krijgen van het katholiek leven van een gewone – nou ja, gewone – katholiek. Jullie hebben meer dan een jaar aan deze autobiografie gewerkt, en geduldig onze redactionele op- en aanmerkingen geïncasseerd en verwerkt. Daarvoor ben ik jullie dankbaar. Maar vooral ben ik jullie dankbaar voor het feit dat jullie bereid zijn geweest een nieuwe, en originele, bijdrage te leveren aan onze historische kennis over de twintigste eeuw. En mocht je denken: daar kijkt nooit meer een historicus meer naar, dan heb ik je inmiddels van het tegendeel overtuigd, neem ik aan: zowel in een artikel van mijzelf als bij een tentoonstelling tijdens de afgelopen Landelijke Archievendag heb ik al gebruik gemaakt van citaten uit jouw boek. Maar dan wordt het ook de hoogste tijd dat jullie het zelf in handen krijgen. Ik ga jullie allebei een eerste exemplaar overhandigen. Rekenkundig gesproken kan dat niet, maar er is meer tussen hemel en aarde…
MemoReeks 27 Alphons van Leeuwen Symbolen smeden Leven en werk van een beeldend kunstenaar