Leesteksten Respectvolle bejegening Doorgeven van schriftelijke informatie In veel hulpverleningssituaties komt het voor dat informatie wordt doorgegeven aan ‘derden’. De meest bekende verwijzingsvorm is de brief van de huisarts. Deze schrijft een brief, geeft die in gesloten enveloppe mee aan de cliënt. Heeft de cliënt geen recht op inzage? Het betreft immers informatie over de cliënt? Het beroepsgeheim van de huisarts is een voorrecht van de cliënt en kan nooit dienen om informatie achter te houden. Toch wordt het beroepsgeheim soms zeer duidelijk tegen de cliënt gebruikt. Deze wordt dan omgetoverd in het briefgeheim. Mag informatie zonder instemming van de cliënt aan derden worden gegeven? Mag deze informatie worden gegeven zonder schriftelijke mededeling? Anders zou de cliënt er later achter komen dat er informatie is uitgewisseld zonder dat hij daarvan af wist. Ontoelaatbaar is dat instellingen telefonisch inlichtingen vragen of verstrekken over cliënten zonder dat deze daarin zijn gekend. Een cliënt hoeft het niet goed te vinden dat er een geheime briefwisseling over hem of haar bestaat, waarmee het beroepsgeheim aan de kant is gezet. In de Wet bescherming persoonsgegevens wordt gesteld dat persoonsgegevens alleen aan derden mogen worden verstrekt op basis van registratiedoel, wettelijk voorschrift of met toestemming van de cliënt. Dossiervorming Het eerste doel van een dossier is dat nog eens kan worden teruggelezen wat er zoal gezegd en gedaan is, wat de uitslagen zijn voor de onderzoeker. Het dossier kan goede diensten bewijzen om de voortgang van de begeleiding en de hulpverlening te ondersteunen. Een tweede doel is het verzamelen van informatie die gebruikt kan worden voor beleid, wetenschappelijk onderzoek, intervisie. Op de eerste doelstelling gaan we nader in. Het dossier als knooppunt van informatie hoort bij de communicatie tussen cliënt en hulpverlener, en dient bij het overleg over de behandeling en begeleiding steeds open te zijn voor de betrokkenen, in de eerste plaats voor de cliënt. Vanuit openheid en wederzijds vertrouwen tussen hulpverlener en cliënt is dit een vanzelfsprekende zaak. Toch wordt er vaak moeilijk over gedaan als cliënten hun dossier willen inzien. Ze krijgen dan te horen: • Het gaat om geleerde taal, die ze niet altijd begrijpen. • Het is te schokkend en verwarrend. • Er staat vaak informatie in die niet ter zake doet. • Er staat informatie in waar de werkers nog niet zeker van zijn. • Het zijn vaak voorlopige indrukken. Eigendomsrecht Eigendomsrecht inzake dossiers is een lastige kwestie. Hierover doet de Wet bescherming persoonsgegevens geen uitspraak. Vanuit cliëntenorganisaties wordt gesteld dat het dossier eigendom is van de cliënt. Deze is immers opdrachtgever en de hulpverleners zijn dienstverleners. De cliënt dient dus ook over het dossier te kunnen beschikken, bijvoorbeeld bij ontslag of het einde van de behandeling. Van de kant van de hulpverleners en instellingen wordt gezegd dat het dossier weliswaar gegevens van de cliënt bevat die tot het privé-eigendom behoren, maar er is ook een eigendomsrecht van de therapeuten. Deze hebben immers de gegevens verwerkt. Zij hebben hun deskundigheid eraan toegevoegd. Zij beroepen zich dan ook op het auteursrecht. Een ex-cliënt heeft onlangs zijn dossier meegenomen uit een psychiatrisch ziekenhuis. De betrokken afdeling deed onmiddellijk aangifte van diefstal. De ex-cliënt werd opgepakt en op het politiebureau vastgehouden. Na bemiddeling is dit arrest opgeheven. De instelling stond erop dat er een proces gevoerd zou worden. Dat is tot op heden niet gebeurd.
Pagina 1 van 8
Gewenste en ongewenste intimiteiten Het feit dat lichamelijk contact een belangrijke positieve rol kan spelen in menselijke relaties wordt steeds meer erkend. Dat geldt voor relaties tussen bewoners en cliënten onderling, maar evenzeer voor het contact tussen hulpverlener en cliënt. Dat wil uiteraard niet zeggen dat iedere vorm van lichamelijk contact gewenst is. Waar ligt de grens? Van de kant van de hulpverlener kan lichamelijk contact ongewenst zijn, maar evenzeer vanuit de cliënt. Ook de hulpverlener kan de grens overschrijden. Waar ligt overigens de grens? Is een vriendschappelijk klopje op de schouder een ongewenste intimiteit? Een onbedoeld beencontact onder tafel? Is het ongewenst dat de groepsleidster knuffelt met de verstandelijk gehandicapten? Wanneer de activiteitenbegeleidster in het kader van snoezelactiviteiten de arm om de demente man heenslaat, is dat dan een ongewenste intimiteit? De grens ligt daar waar de betrokken mensen zelf de grens leggen. Dat is niet van buitenaf te bepalen. Cliënten zijn op verschillende terreinen afhankelijk van de hulpverlener. Die verkeert in een machtspositie en heeft hierin dan ook een andere verantwoordelijkheid. Hij dient dergelijke relaties niet te gebruiken voor doelen buiten de hulpverlening om, bijvoorbeeld om zijn eigen eenzaamheid op te lossen. Dat is een vorm van machtsmisbruik. Merkt de hulpverlener bijvoorbeeld dat een bepaalde relatie met een cliënt emotioneel ingewikkeld wordt omdat er van verliefdheid sprake is, dan is het zijn verantwoordelijkheid dit aan de orde te stellen en deze cliënt bijvoorbeeld over te dragen aan een andere hulpverlener. Het uitbouwen van een liefdesrelatie binnen de hulpverlening is nooit te rechtvaardigen. Het gaat erom elkaars privacy te respecteren binnen de grenzen van het beroepsmatig handelen. Anders leidt het tot seksueel misbruik van de cliënt. De vraag beantwoorden wat voor iemand ongewenste of gewenste intimiteit is, vraagt een persoonlijke inschatting. Gebaren en woorden moeten geïnterpreteerd worden. Niet angst en taboe zijn daarbij een goede regel, maar openheid en ter sprake brengen. Hoe lang informatie bewaren? Over de bewaringstermijn doet de Wet bescherming persoonsgegevens geen algemene uitspraak. De cliëntenorganisaties stellen dat een instelling een dossier hooguit vier jaar mag bewaren. Na vier jaar is de informatie uit het oude dossier doorgaans achterhaald omdat de ex-cliënt intussen allerlei nieuwe dingen heeft beleefd. De cliënt dient na ontslag de kans te hebben opnieuw te beginnen. Het is niet goed hem na langere tijd op vroegere ervaringen vast te pinnen. Bovendien is die termijn van vier jaar gekozen omdat blijkt dat cliënten die vier jaar geen contact meer gehad hebben met de instelling, geacht mogen worden een eigen leven te leiden, onafhankelijk van hulp vanuit die instelling. Er zijn echter andere instanties die er belang bij hebben over langere termijn over cliëntengegevens te beschikken. Denk bijvoorbeeld aan onderzoekers en beleidsmakers. Daar zijn de laatste tijd nog anderen bij gekomen, namelijk specialisten op het gebied van erfelijkheid en genonderzoek. Zij zouden het liefst een zo volledig mogelijk beeld over vele jaren hebben van mensen die in aanraking zijn geweest met de hulpverlening. Van de kant van de cliëntenorganisatie wordt gesteld dat alleen als de cliënt toestemming geeft, een dossier of deel ervan langer dan vier jaar bewaard mag blijven. Beroepsethisch zijn daar goede argumenten voor te geven. Informatie verzamelen via de computer Dat er vele en nuttige toepassingsmogelijkheden voor de computer zijn en nog gaan komen, is een goede ontwikkeling. Het snel kunnen beschikken over gegevens kan voor de hulp- en dienstverlening tijdwinst en efficiëntie betekenen. Programma’s met rechtsregels, een databank voor sociale kaarten enzovoort behoren tot de mogelijkheden. Zo worden via de computer steeds meer privé-gegevens van mensen door allerlei instanties en op allerlei plaatsen opgeslagen. Dit kan bedreigend worden daar waar het steeds gemakkelijker wordt die gegevens op te roepen en daar waar verschillende informatiedragers met elkaar gekoppeld worden. Daar ligt ongetwijfeld een gevaar. Zoals er een beveiligingssysteem van papieren dossiers bestaat, is pet een maatregel die de privacy van elektronische dossier(gegevens) waarborgt. Pet is een onderdeel van de Wet bescherming persoonsgegevens. Iedere instelling is verplicht die middelen te gebruiken welke de privacy voor de cliënt
Pagina 2 van 8
zoveel mogelijk waarborgen als het om in de computer opgeslagen cliëntgegevens gaat. Dit kan bijvoorbeeld door bepaalde gegevens af te schermen. Het slagen daarvan zal afhangen van de mensen die de computer beheren en hangt ervan af welke afspraken erover worden gemaakt. Maken van foto's en videofilms Het werken met audio-visuele technieken is langzamerhand ingeburgerd in de hulp- en dienstverlening. Hierbij is zorgvuldig omgaan met privacy en intimiteit belangrijk. Als het om foto- of video-opnames binnen de instelling gaat die bestemd zijn voor intern gebruik, dan is vooraf toestemming van de cliënten nodig. Zonder toestemming worden de opnames niet aan ‘derden’ vertoond. Een andere situatie betreft speciale opnames door organisaties van buitenaf. De directie dient dan vooraf een afweging te maken of zij dit verantwoord vindt. Zo ja, dan dient vooraf toestemming aan de cliënten te worden gevraagd. Hierbij is het belangrijk om tot duidelijke afspraken te komen over het vervolg: wat gaat ermee gebeuren? krijgen de cliënten inzage vooraf met recht van instemming? Wat is de bedoeling? Meldingsplicht bij vermoedens van seksueel misbruik Op dit moment is er veel discussie over het instellen van een meldingsplicht voor professionele hulpverleners bij vermoedens van seksueel misbruik. Een dergelijke meldingsplicht bestaat al voor het onderwijs. Dat betekent dat leerkrachten verplicht zijn om vermoedens van seksueel misbruik te melden bij een speciaal aangestelde vertrouwenspersoon. Een dergelijk systeem zou ook voor zorginstellingen moeten gelden. Een aantal instellingen heeft reeds een dergelijke voorziening. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een beleid gericht op medewerkers en op cliënten. Wat werkers betreft zou een gedragscode moeten worden opgesteld, waarin duidelijk wordt gemaakt dat seksueel contact met cliënten verboden is en een protocol worden opgemaakt hoe te handelen bij seksueel misbruik. Verder dienen er onafhankelijke vertrouwenspersonen te zijn, die de mogelijkheid hebben om vermoedens van seksueel misbruik anoniem te bespreken en te melden. Ook dienen er cursussen of trainingen te worden gegeven zodat medewerkers beschikken over kennis en vaardigheden met betrekking tot seksueel misbruik. Wat het beleid gericht op cliënten betreft is het belangrijk dat bij de intakeprocedure de cliënt op de hoogte wordt gebracht van de regels en codes over seksualiteit en seksueel misbruik. Daarnaast dient er een duidelijke klachtenregeling bekend te zijn, zodat ze weten waar zij eventuele vermoedens van seksueel misbruik kunnen melden. Ook de functie van vertrouwenspersoon kan in dit beleid een belangrijke spelen. Multidisciplinaire samenwerking en zwijgplicht In een aantal hulpverleningsinstellingen – zoals bijvoorbeeld in de psychiatrie, jeugdzorg, zwakzinnigenzorg, verpleeg- en verzorgingstehuizen – is sprake van een multidisciplinair samenwerkingsverband. Dat betekent dat verschillende beroepsgroepen samenwerken in een teamverband, ter wille van een goede hulpverlening bij ingewikkelde problemen. Zij verkennen ieder vanuit hun deskundigheid de problematiek van de cliënt en bespreken samen in een open uitwisseling de gegevens van de cliënt. Ook vertrouwelijke gegevens van cliënten komen daarbij aan de orde. Ook in dit verband spreekt men van een ‘afgeleide zwijgplicht’, dat wil zeggen: voor het team als geheel geldt op dezelfde wijze de zwijgplicht als voor de individuele werker van een bepaalde discipline. Toch dient de individuele werker, voordat hij persoonlijke gegevens van de cliënt inbrengt, dit eerst met de cliënt te overleggen en toestemming te vragen. Overigens is het de beroepsethische eis van de instelling om bij de intake-procedure aan de cliënt duidelijk te maken dat er multidisciplinair wordt gewerkt in het belang van de behandeling. Men zal de cliënt dan toestemming vragen voor de uitwisseling van gegevens. In de praktijk blijkt vaak dat cliënten bij hun opname vrij gemakkelijk toestemming geven om informatie te gebruiken. Dit betekent niet vanzelfsprekend dat alle gegevens en informatie zonder toestemming van de cliënt binnen het team uitgewisseld mogen worden. Het feit dat de cliënt toestemming geeft, geeft de werker nog niet het recht om de geheimhouding te doorbreken.
Pagina 3 van 8
Privacyreglement Binnen een instelling van hulp- en dienstverlening dient vanuit de Wet bescherming persoonsgegevens de registratiehouder erop toe te zien dat er een privacyreglement wordt opgesteld. Daarin staan voor die instelling duidelijke regelingen over: • het doel van de registratie • van welke personen gegevens worden opgenomen • de soorten gegevens en hoe die verkregen worden • in welke gevallen gegevens worden verwijderd • personen en instanties aan wie eventueel gegevens worden verstrekt alsmede de soorten gegevens • de toegang tot de registratie • eventuele verbanden met enige andere gegevensverzameling • hoe geregistreerde personen inzage kunnen hebben en de gegevens kunnen corrigeren • hoe de gegevens worden beheerd en beveiligd Rechten om privacy te beschermen Als persoonsgegevens voor de eerste keer worden opgeslagen, moet de registratiehouder de geregistreerde daarover inlichten, behalve wanneer men kon weten dat dit gebeurde. Verder is het mogelijk bij iedere instantie of instelling te informeren of en zo ja welke gegevens zijn opgenomen. Binnen een maand dient men antwoord te krijgen. Binnen de hulp- en dienstverlening hechten cliënten er vaak aan te weten welke gegevens van hen zijn opgeslagen in een dossier. Zij hebben recht op inzage. Cliënten hebben recht te weten voor welk doel gegevens worden gebruikt en wie gebruik kunnen maken van de gegevens. Een cliënt heeft recht op inzage, wijziging en verwijdering van persoonsgegevens. Ook bestaat er sinds de nieuwe wet van kracht is het recht op verzet tegen het verwerken van persoonsgegevens. De Wet bescherming persoonsgegevens heeft ook geregeld dat mensen het recht hebben te weten hoe een bepaalde beslissing tot stand is gekomen; welke instanties daarbij betrokken zijn geweest en wat zij daarvoor geadviseerd hebben. Bijvoorbeeld: een cliënt heeft uitbreiding van het pgb (persoonsgebonden budget) aangevraagd, de rio (Regionale Indicatie Commissie) stelt een onderzoek in en vraagt advies aan de huisarts. Na ingewonnen advies beslist de rio dat uitbreiding van het pgb niet noodzakelijk is. De cliënt heeft recht om te weten wie het advies heeft gegeven en wat de inhoud ervan is. Recht op privacy In Nederland is het recht op privacy vrij algemeen erkend. Het is zelfs zo dat ik in mijn beroep geen zaken die ik van anderen hoor en die als ‘vertrouwelijk’ gelden, mag doorvertellen. In artikel 272, lid 1 van het Strafrecht staat: ‘Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van de vierde categorie.’ Geldt het respecteren van vertrouwelijke mededelingen voor iedereen, in de hulp- en dienstverlening krijgt het een speciaal accent. Wanneer iemand in de problemen zit en een beroep doet op de hulpverlening, dan moet hij vaak dingen vertellen uit zijn privé-leven, uit zijn intieme leefsfeer. In het belang van een goede hulpverlening moet hij erkennen dat hij ‘zwak’ is. Hij moet zichzelf ‘bloot’ geven aan iemand of aan mensen met wie hij geen persoonlijke emotionele band heeft. Deze treden in in zijn privé-leven. Des te belangrijker is het dat de cliënt kan rekenen op een absolute geheimhouding van wat hij meedeelt. De cliënt heeft met jou als werker en als vertrouwenspersoon te maken. De cliënt levert zich met huid en haar uit. Dat is gevaarlijk wanneer de vertrouwelijkheid niet gegarandeerd is. Het is echter niet alleen belangrijk voor de cliënt, maar het is ook noodzakelijk voor het goed functioneren van de hulp- en dienstverlening.
Pagina 4 van 8
Respect voor intimiteit en seksuele relaties Een speciaal aspect van het respecteren van de intieme leefwereld van cliënten betreft het beroepsmatig handelen met betrekking tot intieme en seksuele relaties. Intieme relaties zoals vriendschap en huwelijk worden als belangrijk ervaren. Zij zijn een manier om wederzijdse waardering, veiligheid, tederheid en warmte te geven en te ontvangen. De normen en waarden op dit gebied zijn de laatste jaren sterk veranderd. Zij zijn veel vrijer en verschillen onderling erg. Het nieuwe bewustzijn na 1950 wordt vaak aangeduid met ‘emancipatie’, ’zelfbepaling’, ‘persoonlijke verantwoordelijkheid’. De vrouwenemancipatie speelt daarin een grote rol. Daarnaast is ook de welvaart geweldig toegenomen, waardoor bijvoorbeeld lichamelijke arbeid minder zwaar is. Er is een geheel andere lichaamscultuur gegroeid, zoals de verheerlijking van het mooie, gave, jonge lichaam en de ongeschreven wet dat je sportief moet zijn. Daarmee is ouder worden, rimpels krijgen iets wat je moet verbergen. Er is een nieuwe schoonheidsnorm gegroeid. Het is moeilijk jezelf als minder mooi te accepteren. Door het toenemend gebruik van voorbehoedmiddelen is seks buiten een vaste relatie veel gewoner geworden. De instellingen op het gebied van de gezondheidszorg hebben gedeeld in deze veranderingen. Zo is het denken over seksualiteit voor verstandelijk gehandicapten veranderd. En ouderen worden niet meer als seksloze mensen gezien. Verpleeghuizen vragen zich af hoe zij de bewoners intimiteit in relatie met seksualiteit kunnen laten beleven. Recht op seksualiteit voor mensen die door hun handicap op de gezondheidszorg zijn aangewezen, wordt steeds breder in de samenleving erkend en in de dagelijkse praktijk beleefd. Seksuele hulpverlening Als je met mensen werkt krijg je te maken met de behoefte van cliënten aan intimiteit, seksualiteit en relaties. Afhankelijk van hun mogelijkheden en beperkingen zullen ze daarvoor in meer of mindere mate aangewezen zijn op hulp van jou. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij verstandelijk of lichamelijk gehandicapten en wij spreken dan van seksuele hulpverlening. Hierbij maken wij een onderscheid tussen actieve en voorwaardenscheppende hupverlening. Bij actieve hulp denken wij aan: het verrichten van seksuele handelingen bij cliënten, zoals helpen met het krijgen van een orgasme. Bij voorwaardenscheppende hulpverlening denken wij aan: mensen bij elkaar in bed leggen, mensen in een geschikte houding leggen of mensen helpen aan hulpmiddelen als pornoboekjes of glijmiddelen. Veel begeleiders en verzorgers geven aan dat zij niet willen meewerken aan actieve seksuele hulpverlening. Dan komt hun professionele relatie in het gedrang. Bovendien zijn zij bang voor beschuldiging van seksueel misbruik. De raad voor chronisch zieken en gehandicapten (CG-raad) vindt dat duidelijk is waar de grens ligt van seksuele hulpverlening: daadwerkelijke hulp bij masturbatie gaat te ver. Maar is die grens wel zo duidelijk te trekken? Van een begeleider mag nooit worden geëist dat hij of zij seksuele hulpverlening biedt: iedereen stelt hierin zijn of haar eigen grenzen. Voorwaardenscheppende seksuele hulpverlening kan worden verricht indien begeleiders dat wensen te doen. Actieve seksuele hulpverlening echter, het verrichten van seksuele handelingen bij de cliënt, vraagt om een andere oplossing. Bijvoorbeeld het inschakelen van professioneel seksuele hulpverleners zoals de Stichting Alternatieve Relatiebemiddeling (SAR) Seksualiteit is persoonlijk. Elk mens ontwikkelt zich daarin op geheel eigen wijze. Als hulpverlener doe je dat als persoon. Maar ook als werker treed je in die persoonlijke leefwereld van cliënten, die ook ieder hun eigen intimiteit en seksualiteitsbeleving hebben. Bewustwording van jezelf is hierbij het begin van een goede hulpverleningsrelatie met je cliënten. Eén kenmerk daarvan is dat je je eigen waarden en normen niet bepalend voor de cliënten laat zijn. Daarvoor moet je jezelf kennen. Een tweede kenmerk is dat je je kunt inleven in de ervaringen en zingevingen van cliënten. Verschillende benaderingen vanuit de ethiek Wat betreft het onderwerp ‘omgaan met privacy en intimiteit’ zijn er duidelijke spanningen tussen de drie verschillende benaderingen in de ethiek. We zullen ze kort op een rijtje zetten. Wanneer je de voor- en nadelen van het doorgeven van vertrouwelijke informatie op korte termijn tegen elkaar afweegt, kun je tot de conclusie komen dat er vaak weinig bezwaar tegen is. In het videofragment waarin een
Pagina 5 van 8
collega op een verjaardagsfeestje vertrouwelijke informatie vertelt over een cliënt, is er op korte termijn gevolgenethisch nauwelijks een nadeel te noemen. Pas als de betreffende cliënt later hoort dat er over hem/haar informatie is verspreid, zal dat tot nadelige gevolgen leiden. Of dat gebeurt, weet je op dat moment niet. Ook wat het nadeel voor de instelling is zal pas op langere termijn blijken. Het is dan ook niet toevallig dat de beroepscodes van hulpverleners en ook de Wet bescherming persoonsgegevens op dit punt niet vanuit de gevolgenethiek zijn geformuleerd, maar vanuit de rechten/plichtenethiek (beginselenethiek). Zij spreken over het recht op privacy en de plicht om te zwijgen. Als hulpverlener heb je de plicht om je mond te houden over de privacy van de cliënt, ongeacht de gevolgen van het doorgeven van die informatie. Hetzelfde geldt voor vertrouwelijke en intieme omgang met cliënten in relationele zin. Ook daarin gaat het niet om nadelige gevolgen op korte termijn, maar om de plicht de privé-sfeer van cliënten te respecteren. Je onthoudt je als hulpverlener van te intieme omgang met cliënten. Toch blijkt dat met beroepscodes en privacyreglementen, hoe belangrijk die ook zijn, niet alle problemen zijn opgelost. Hoewel die een goede uitwerking hebben, komen er toch nog regelmatig schendingen van de privacy voor en zijn er nog veel incidenten van ongewenste intimiteiten in de hulpverlening. Naast de plichtenethiek zal er ook aanvulling nodig zijn van de deugdethiek. Zonder een houding van respect voor de vertrouwde wereld van de cliënt is zijn privacy niet gewaarborgd. Het is deze deugd (kwaliteit) van respect, van eerbied voor de eigenheid van de cliënt, die als basishouding van de hulpverlener wel een garantie kan bieden. Op dit terrein heeft de deugdethiek een duidelijke aanvulling. Zij let vooral op de bedoelingen van mensen: die ‘verraadt’ hun houding. Wat is privacy? Bij kleine kinderen kan het gebeuren dat zij aan iedereen heel spontaan en open alles vertellen wat zij meemaken. Zij maken nog geen onderscheid tussen privé-zaken en wat openbaar kan worden. Naarmate kinderen ouder worden ontwikkelen ze een besef van wat ‘persoonlijk en privé’ is en wat ‘naar buiten’ op school en op straat verteld mag worden. Er groeit een besef van wat behoort tot hun intieme leefsfeer, hun persoonlijke zaken en geheimen. Het dagboek is bijvoorbeeld bij uitstek een persoonlijk document. In vriendschapsrelaties speelt dit onderscheid tussen het persoonlijke en het openbare een belangrijke rol. Vriendinnen delen soms heel veel met elkaar, plezier en verdriet, ervaringen met anderen. Zij voelen onderling vaak haarfijn aan wat ze wel of niet aan anderen, ‘derden’, moeten vertellen. Daar zijn eigenlijk niet precies regels voor te geven. Op grond van de persoonlijke emotionele band met elkaar weten ze over en weer wat niet verteld mag worden. In sommige gevallen zeg je er uitdrukkelijk bij: ‘niet verder vertellen’. Wanneer mensen dan geheimen toch doorvertellen of stiekem persoonlijke dingen willen achterhalen, dan ben je diep gekwetst. Ieder mens heeft recht op een persoonlijke intieme wereld of privacy. Wat is vertrouwelijke informatie? Vrienden onder elkaar voelen meestal aan wat wel of niet aan derden mag worden verteld. Sterker nog: als vrienden dat onderling niet aanvoelen, dan ontbreekt er iets aan hun onderlinge emotionele relatie. Het is van buitenaf heel moeilijk te zeggen wat wel of niet vertrouwelijk is. Een geheim is datgene wat niet bestemd is voor de openbaarheid. Maar daar zeg ik nog niet zoveel mee. Beter is ‘geheim’ te omschrijven als: ‘Wat de cliënt als vertrouwelijke informatie, als geheim beschouwt'. Concreet betekent dit dat de cliënt bepaalt wat vertrouwelijk is en welke privé-gegevens niet aan derden worden doorverteld. Maar hoe kom je daar in de praktijk achter? Je kunt toch moeilijk iedere keer vragen wat wel of niet geheim is. Wellicht is daarom het beste beroepsethische uitgangspunt dat alles wat aan de werker in de hulp- en dienstverlening wordt meegedeeld, geheim dient te blijven, onverschillig of dat nu simpele of zwaarwichtige privé-zaken betreft. Zwijgplicht is een middel om het respect voor de cliënt vorm te geven. Het is op de eerste plaats meer een houding van de werker dan dat hij een exacte scheiding probeert te maken tussen wat wel en niet privé is.
Pagina 6 van 8
Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) Op 1 september 2001 is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) in werking getreden, die de plaats heeft ingenomen van de Wet persoonsregistratie (Wpr). Daarmee wordt voldaan aan de verplichting om de nationale privacywetgeving aan te passen aan de Europese richtlijnen. De wet regelt dat bedrijven en instellingen een privacyreglement moeten hebben voor de registratie van persoonsgegevens van mensen die tot hun cliëntenbestand behoren. Deze wet regelt ook dat aan geregistreerden moet worden verteld waarvoor hun gegevens worden gebruikt en wie hierin inzage hebben. Hoofdlijnen van de Wbp Onder verwerken van persoonsgegevens wordt verstaan: het handmatig of geautomatiseerd verzamelen, vastleggen, bewerken, bewaren, verstrekken, verwijderen en vernietigen van persoonsgegevens van een organisatie. De minister van Justitie heeft bij de behandeling van de Wet bescherming persoonsgegevens in de Eerste Kamer het standpunt ingenomen dat informatie- en communicatietechnologieën, bekend onder de term Privacy Enhancing Technologies (pet), ingezet moeten worden om de privacy te beschermen. Pet wordt gezien als een belangrijk hulpmiddel om de privacy van persoonsgegevens te waarborgen. Denk bijvoorbeeld aan de gegevens die worden opgeslagen wanneer er een uitkering aangevraagd wordt. Gegevens worden digitaal verwerkt en computersystemen worden steeds vaker aan elkaar gekoppeld om efficiënter te werken. Een persoonsregistratie mag alleen worden aangelegd voor een doel dat niet in strijd is met de wet, de openbare orde of de goede zeden. De houder moet het doel duidelijk omschrijven en er zorg voor dragen dat slechts gegevens voor dat omschreven doel worden vastgelegd. De registratiehouder treft zodanige maatregelen dat de persoonsgegevens rechtmatig verkregen zijn en dat ze juist zijn en volledig. Binnen de instelling worden uit de persoonsregistratie slechts gegevens verstrekt aan mensen die vanuit hun taak daarmee te maken hebben. De houder treft ook maatregelen ter beveiliging van de persoonsregistratie tegen verlies, aantasting of wijziging van de gegevens. Bovendien zorgt de houder ervoor dat er in de instelling een privacyreglement komt. Zorgvuldig zijn met schriftelijke rapportages Schriftelijke rapportages kunnen belangrijke gevolgen hebben voor cliënten. Het rapport dat de sociale dienstverlener opstelt voor het begin van een bepaalde uitkering voor de cliënt, speelt een beslissende rol in de besluitvorming van de commissie. Het observatieverslag/-rapport dat de activiteitenbegeleider voor de bewonersbespreking schrijft, is medebepalend voor overplaatsing van de bewoner naar een andere afdeling. Rapportages kunnen verstrekkende gevolgen hebben voor de cliënt als het gaat om overplaatsing, begeleiding, hulpverlening, verhuizing, een andere dagbesteding. Zij bepalen de toekomstmogelijkheden van cliënten. Het verschil met mondelinge rapportages is dat een geschreven tekst definitief is. Bij mondelinge rapportage kun je woorden tijdens de overdracht nuanceren of door gebaren je bedoeling verduidelijken. Bovendien zie je bij mondelinge overdracht de reactie van de ander. Dat geeft de mogelijkheid tot correctie en nadere uitleg. Je weet niet hoe het opgevat wordt. Dat dwingt je tot verduidelijken en concretiseren; je moet in je woordkeus heel zorgvuldig zijn. De centrale vraag is daarbij steeds: wordt het belang van de bewoner ermee gediend? Dat is ook de centrale vraag bij het bewaren van schriftelijke informatie. Zwijgplicht en beroepsgeheim Vaak worden de termen ‘zwijgplicht’ en ‘beroepsgeheim’ door elkaar gebruikt als synoniemen. Officieel is er een verschil. Zwijgplicht is nog geen beroepsgeheim. Je spreekt pas van beroepsgeheim wanneer er naast een zwijgplicht ook een officieel erkend zwijgrecht bestaat. Dat geldt in Nederland slechts voor een beperkt aantal beroepen, namelijk voor de arts, de pastor, de advocaat en de notaris. Een huisarts heeft niet alleen een zwijgplicht ten opzichte van wat cliënten meedelen. Hij heeft daarvoor ook een zwijgrecht. Hij kan niet gedwongen worden door politie of justitie om de zwijgplicht te verbreken. De rechter erkent dit recht voor deze beroepen. Dikwijls zijn meerdere mensen uit een instelling direct of indirect betrokken bij de hulpverlening. Zij komen op de hoogte van vertrouwelijke gegevens. Voor hen geldt dan ook dezelfde zwijgplicht als voor de hulpverlener zelf. We noemen dat een afgeleide zwijgplicht.
Pagina 7 van 8
De mensen op de administratie van een hulpverleningsinstelling krijgen indirect veel vertrouwelijke informatie. Ze typen aantekeningen uit, weten van telefoongesprekken, enzovoort. Het is vanzelfsprekend dat zij delen in de zwijgplicht van de hulpverleners. Voor vrijwilligers die bij de instelling betrokken zijn geldt dezelfde plicht.
Pagina 8 van 8