203
3.1.1
voor de derde graad
ASO van het vvkso
3.1.1.1.1
Zelfstandig luistertaken verrichten die relevant zijn voor bovenvernoemde luisterintenties en voor gevarieerde tekstsoorten.
• luisteren overeenkomstig een vooraf bepaalde informatiebehoefte (gericht of selectief luisteren). De leerlingen richten zich op wat ze willen of moeten vernemen: getallen, bedragen, tijdstippen, namen, locaties, richtingen en dergelijke.
Zelfstandig een adequaat luistergedrag aan de dag leggen. Dit betekent het luistergedrag afstemmen op verschillende doeleinden of luisterintenties: • bij het luisteren de aandacht laten uitgaan naar de tekst als geheel: het onderwerp, de algemene inhoud en de gedachtegang (globaal luisteren).
Luistervaardigheid
→ Alle studierichtingen zonder de component Moderne talen → Alle studierichtingen met de component Moderne talen (extra’s in grijs in de linkerkolom)
1 Leerplandoelstellingen
• bv. bij conversaties kunnen de leerlingen achteraf algemene vragen beantwoorden; bv PAC 8, 17 • bv. PAC 136.2
Leerplandoelstellingen, eindtermen en leerinhouden en hun correlatie met En Scène ! 6
204
ET 4
ET1 ET2 ET3
3.1.1.1.3
3 niet al te complex 2 eenvoudig
zie taak 1 tot en met 4 Bijkomend: taak 5
Bijkomend: taak 6
2 eenvoudig
De gesprekspartner voldoende begrijpen om deel te nemen • aan een relatief complex rechtstreeks gesprek en • aan een niet al te complex telefoongesprek
Artistiek-literaire teksten
Zie taak 1 tot en met 5
Bijkomend: 6 de informatie beoordelen (Beoordelend verwerkingsniveau)
3 niet al te complex
3 niet al te complex
1 het globale onderwerp bepalen 2 de hoofdgedachte achterhalen 3 een spontane mening of appreciatie vormen 4 de gedachtegang volgen (Beschrijvend verwerkingsniveau) 5 de informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze ordenen (Structurerend verwerkingsniveau)
4 relatief complex
Informatieve en prescriptieve teksten
Narratieve en argumentatieve teksten
TAALTAKEN
De eindtermen omschrijven graad van complexiteit zulke taken als volgt. Het cijfer in de tweede kolom situeert de graad van complexiteit van de teksten op een schaal van 1 tot 5 (zie 1.3.2 tekstkenmerken). TEKSTSOORT
16.11b, 21.1, 21.2, 30.2, 32.4, 31.2, 100.3, 103.tâche, 120.1, 144.tâche2, 147, 212.tâche, 219, 269, 286, 325.7, 327.tâche, 328, 334, 335
30.1c, d 31.2 163-165 187-188 209-210 256.3 257 261.1
41.2 163-165 189 187-188 209-210 256.3 257 261.1 330 288 330
205
3.1.1.1.6
SET 2
Vanuit het vak moedertaal is het communicatiemodel al gekend. Leerlingen moeten zich vragen kunnen stellen over de zender en de ontvanger van de boodschap, over de bedoeling van de zender, over de door hem gebruikte kanalen en de wijze waarop hij zijn doel bereikt heeft. Zo zal bv. een gesprek tussen twee Franstaligen op een andere manier verlopen als een gesprek tussen twee Nederlandstaligen. (Zie 3.2.2.2 Cultuurverschillen in de dagelijkse omgang.)
Vanuit een communicatiemodel reflecteren op talige communicatie en die waar nodig is bijsturen Zie ook Gespreksvaardigheid 3.1.3.1.3 en Schrijfvaardigheid 3.1.5.1.10.)
Bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun luistertaken, de leerstrategieën zelfstandig toepassen die het bereiken van het luisterdoel bevorderen. Dit betekent dat de leerlingen, in het kader van de uit te voeren luisteropdrachten A de relevante eigen voorkennis i.v.m. het onderwerp, de inhoud en de te verwachten aandachtspunten oproepen en gebruiken; B het luisterdoel bepalen en hun luistergedrag erop afstemmen; C gebruikmaken van beeldmateriaal, context en redundantie; (zie de a bij ET8 in GO) D de tekstsoort herkennen; E hypothesen en luisterverwachtingen vormen; F zich niet laten afleiden door het feit dat ze in een klankstroom niet alles kunnen begrijpen; G de belangrijke informatie noteren; H hoofd- en bijzaken onderscheiden op basis van structurerende uitspraken, signaalwoorden, intonatie, debiet.
3.1.1.1.5
ET 6
Zelfstandig de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het uitvoeren van de luistertaak en reflecteren over de eigenheid van de spreektaal. • Deze functionele kennis heeft o.m. betrekking op - de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies (zie 3.3.1: Woordenschat en 3.3.2: Morfo-syntaxis); - het onderscheid tussen verschillende tekstsoorten en luistersituaties; - de uitspraak, het spreekritme en de intonatiepatronen; - de socio-culturele aspecten van de Franstalige wereld (cf. 3.2: De interculturele component: intercultureel leren).
• Met reflecteren over de eigenheid van de spreektaal, bedoelt men dat de leerlingen vertrouwd zijn met: A de elementaire omgangsvormen; B non-verbaal gedrag. C de opbouw van een gesprek en van een gesproken tekst (openingsrituelen, onvolledige zinnen, hernemen van de woorden van de andere, aarzelingen, herhalingen, redundantie); D het taalgebruik van de spreker (formeel, informeel, vertrouwelijk) in duidelijke situaties; E intonatiepatronen waaruit bedoelingen en emoties kunnen worden afgeleid;
3.1.1.1.4
ET 7
ET 5
• het belang van een rijke taal erkennen 74 (Une langue riche) • nagaan hoe de programmamakers de kijkers beïnvloeden 37 (Zone Xtrême)
B → 137orov C → 37.1, 41.1, 134-135, 287, 332, 335, 336 E → 139.1, 187, 216.10, 340 F → 31.1, 74, 210, 211.1, 213, 256.2, 332.1 G → 179 H → 17, 30, 31.1, 31.3,73, 74, 136 …
voorbeelden: A → 137orov, 276AL, 330
A → dialogen, discussies, interviews B → alle dialogen, toneel… C → bv. in debatten D → ook eerder in En Scène ! 4
Bij het beluisteren van dialogen, luisterteksten, liedjes en filmfragmenten. Er is een grote variatie aan tekstsoorten en luistersituaties.
206
3.1.1.1.7
3.1.1.1.8
SET 7
SET 10
Bij het ontwikkelen van de luistervaardigheid wordt de leerling vertrouwd gemaakt met deze tekstkenmerken. De leerling moet inzien dat een (goede) tekst een gearticuleerd en hiërarchisch opgebouwd geheel is waarvan alle elementen onderling afhankelijk zijn.
Bij de studie van teksten, grammaticale structuren en formele en inhoudelijke kenmerken van tekstsoorten herkennen en beschrijven (Zie ook Leesvaardigheid 3.1.2.1.9 en Schrijfvaardigheid 3.1.5.1.9.)
Binnen het vak Frans maakt de leerling kennis met deze verschillende cultuuruitingen. De visuele taal komt ook aan bod in de bestaande leermethodes, vooral als ondersteuning van de talige communicatie.
Door middel van visuele taal zoals film, toneel, dans, reclame, videoclips, beeldend werk, websites …, cultuur verkennen (Zie ook Leesvaardigheid 3.1.2.1.6 en De interculturele component: intercultureel leren 3.2.1.)
• 43.3 kenmerken van het absurd theater herkennen • tekststructuur herkennen 34.2, 146.2, 147.3 • opbouw van een ‘exposé: 174, argumenter 198 • de leerlingen identificeren de tekstsoorten • 30d (Faut-il se méfier de Facebook) , 40.10 (fabel en toneel vergelijken), • literair werk vergelijken met film – Molière
Algemeen: de inductieve aanpak van En Scène (On regarde, on voit) voor de leerinhouden (Actes de parole, Famille de mots, Grammaire) 23 OROV, 44 OROV, 69, 71, 104…
• kennismaken met hedendaagse films: 39 Molière, Ratatouille No et moi, Tanguy • toneelfragmenten: 42 La Cantatrice chauve, Le Bourgeois Gentilhomme, Art • de leerlingen vergelijken een literair werk met de verfilmde versie (Molière) • kunstwerken bestuderen • debatten • tv-reportages • muziek: Esclave 2000 • websites verkennen • travail de recherche sur Internet • site Arbre des possibles • le spectacle de Pie Tshibanda
207
• verder toepassen van wat in En Scène ! 5 geoefend werd
• verder toepassen van wat in En Scène ! 5 geoefend werd • dit kwam uitvoerig aan bod in En Scène ! 4
Zelfstandig een adequaat leesgedrag aan de dag leggen. Dit betekent het leesgedrag afstemmen op verschillende doeleinden of leesintenties: • bij het lezen de aandacht laten uitgaan naar de tekst als geheel: het onderwerp, de globale strekking, de relevante tekstdelen zowel als de samenhang (globaal, studerend, genietend lezen…); • lezen in overeenstemming met een vooraf bepaalde informatiebehoefte (gericht of selectief lezen). De leerlingen richten zich op wat ze willen of moeten vernemen: getallen, bedragen, tijdstippen, afstanden, namen, locaties, richtingen, citaten en dergelijke.
Zelfstandig leestaken verrichten die relevant zijn voor gevarieerde tekstsoorten. De eindtermen omschrijven zulke taken als volgt. Het cijfer in de tweede kolom situeert de graad van complexiteit van de teksten op een schaal van 1 tot 5. (Zie 1.3.2. Tekstkenmerken.)
3.1.2.1.2
Leesvaardigheid
bv. PAC 62 Lecture, PAC106.3, 381.1 256.2
bv. PAC 62AL, 319AL
De leerlingen zijn bereid A en B → bij spreekopdrachten A belangstelling op te brengen voor wat de spreker zegt; van klasgenoten B aandachtig en onbevooroordeeld te luisteren; C luisterconventies - zoals het houden van oogcontact, de spreker niet onnodig onderbreken - te C → in gesprekken, bij voordrachten respecteren; D zich in te leven in de socio-culturele wereld van de spreker; E → extra luistermateriaal op het E ook buiten de klascontext te luisteren naar Franse teksten; iPack, luisteropdrachten op internet F zich open te stellen voor esthetische beleving. F → bv. 41.2
Zelfstandig communicatiestrategieën aanwenden Dit betekent dat de leerlingen • kunnen zeggen dat ze iets niet begrijpen en vragen wat het betekent; • vragen om iets te spellen of iets op te schrijven; • vragen naar een omschrijving; • verzoeken om langzamer te spreken, iets te herhalen, iets aan te wijzen, iets in andere woorden te zeggen; • zelf iets herhalen om te verifiëren of ze de ander goed begrepen hebben.
3.1.2.1.1
3.1.1.1.10
ET 9*
3.1.2.1
3.1.1.1.9
ET 8
208
ET 10 ET 11 ET 12
Bijkomend: taak 7 Bijkomend: taak 8 Zie taak 1 tot en met 6 Bijkomend: taak 7
4 relatief complex 4 relatief complex 4 relatief complex 3 niet al te complex 2 eenvoudig 3 niet al te complex 2 eenvoudig
Prescriptieve teksten Narratieve teksten Argumentatieve teksten
Artistiek-literaire teksten
TAALTAKEN 1 het globale onderwerp bepalen 2 de hoofdgedachte achterhalen 3 een spontane mening/ appreciatie vormen 4 de gedachtegang volgen 5 relevante informatie selecteren 6 de tekststructuur en – samenhang herkennen (Beschrijvend verwerkingsniveau) 7 informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze ordenen (Structurerend verwerkingsniveau) 8 de informatie beoordelen (Beoordelend verwerkingsniveau) Zie taak 1 tot en met 8 Zie taak 1 tot en met 7 Zie taak 1 tot en met 6
Graad van complexiteit 4 relatief complex
TEKSTSOORT Informatieve teksten
68, 27.3, 28.1, 103, 146.1, 173.5, 213, 274.8
ET12 33 tâche, 37.2, 68, 74, 95.3, 98, 99, 103, 133, 144 tâche2, 152.3, 173.5, 183.2, 193.tâche plus, 194.tâche plus, 211, 213, 265.1, 277, 282, 286.1, 328, 334.tâche, 335
27.3, 28.1, 103, 119, 181, 196, 204, 205, 245, 272.1, 274.6, 274.7
ET11 27.3, 28.1, 34, 62.4, 119, 139, 328, 153, 287, 292, 343-346
38, 39-40, 42, 98-99, 154-155, 216, 282, 287, 288.4, 289-291, 340, 342, 343
ET10 26.1, 7.2-3, 28.1-3, 68, 118, 119, 145, 146.2, 172, 179, 195, 196, 201, 204, 205, 213, 245, 246, 258, 273.2-7, 324.6, 333, 336.1, 337
209
3.1.2.1.4
ET 13
ET 15
3.1.2.1.3
SET 1
P 66.3 P 92 Lecture P 119 (philosophe) P 133 tâche plus P 138 Lecture 1 P 145 checklist P 155.8 P 172 Lecture P 272 Esclave 2000 P 278.2 Réfugié/migrant économique P 314 Comment affronter ses peurs ? 320 Ce qui me rend heureux In al de leesopdrachten (Vous comprenez ? en Lisez futé)
A → 8.1, 62.1, 195.2, 246.1, 270L1 B → in mails, op forums, in een sollicitatiebrief C → 9.2, 18.1, 34.2, 62.3, 146 D → 20, 35ApL, 39.3, 38.2, 39L2, 40.5-6, 42.4, 151.3, 173.3, 287.3-4, 292.1, 341.f,h,I, 346.14
Domeinspecifieke teksten, zoals zakelijke en wetenschappelijke, structureren, verwerken en gepast presenteren in functie van de ontvanger. (Zie ook Spreekvaardigheid 3.1.4.1.2 en Schrijfvaardigheid 3.1.5.1.3.)
Zelfstandig de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het uitvoeren van de leestaak en reflecteren over de eigenheid van de schrijftaal. • Deze functionele kennis heeft o.m. betrekking op - de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies (zie 3.3.1: Woordenschat en 3.3.2: Morfo-syntaxis); - de spelling en de interpunctie; - de socio-culturele diversiteit binnen de Franstalige wereld (cf. 3.2:: Intercultureel leren).
Met reflecteren over de eigenheid van de schrijftaal, bedoelt men A het onderscheid kunnen maken tussen de verschillende tekstsoorten en leessituaties; B de verschillende taalregisters kunnen herkennen (formeel, informeel, vertrouwelijk taalgebruik); C elementen van tekstopbouw kunnen aanduiden; D het taalgebruik van de schrijver kunnen inschatten en hieruit conclusies kunnen trekken m.b.t. de bedoelingen en emoties van de schrijver.
210
3.1.2.1.5
3.1.2.1.6
3.1.2.1.7
ET 14
SET 7
SET 8
• kennismaken met hedendaagse films: 39 Molière, Ratatouille No et moi, Tanguy • toneelfragmenten: 42 La Cantatrice chauve, Le Bourgeois Gentilhomme, Art • de leerlingen vergelijken een literair werk met de verfilmde versie (Molière) • kunstwerken bestuderen • debatten • tv-reportages • muziek : Esclave 2000 • websites verkennen • travail de recherche sur Internet • site Arbre des possibles • le spectacle de Pie Tshibanda • informatie opzoeken op de digitale tijdlijn (iPack) 5 en 6 zelfstandig werk over de literatuur: Moyen Âge, Rennaissance, 17e, 18e, 19e, 20e eeuw Bv 39.7, 43.3, 06, 99, 343
Elementen uit de literatuurgeschiedenis, zoals stromingen, aanwenden om teksten in hun historische, politieke en sociale context te plaatsen.
A → 24.1, 75.1, 145, 170AL, 270AL, 276AL, 308.2 B → 20, 23, 35.6, 77-93, 126.1, 129orov, 151.1-2, 170AL, 328AL, 320AL, 310-311 C → de leerlingen overlopen eerst de vragen of het schema: 149.E, 172.2, 183.1, 213, 246.2, 270.L2 D → 8.1, 62.1, 195.2, 246.1, 270L1 E→ F → 266.2, 265.1, 335, 337, 213 G → 230.2 Dit staat regelmatig in de tips. H → bv. 9.2, 94-95, 99, 140-150, 172-173, 179…
Door middel van visuele taal zoals film, toneel, dans, reclame, videoclips, beeldend werk, websites …, cultuur verwerken. (Zie ook Luistervaardigheid 3.1.1.1.7 en De interculturele component: intercultureel leren 3.2.1.)
Bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun leestaken zelfstandig strategieën toepassen die het bereiken van het leesdoel bevorderen. Dit betekent dat de leerlingen, in het kader van de uit te voeren leestaken A de relevante eigen voorkennis i.v.m. het onderwerp, de inhoud en de te verwachten aandachtspunten oproepen en gebruiken; B het leesdoel bepalen en hun leesgedrag erop afstemmen; C de tekstsoort herkennen; D de lay-out (titels, subtitels, illustraties, enz.) interpreteren; E zich richten op wat ze begrijpen en zich niet laten afleiden als ze in een tekst niet alles begrijpen; F belangrijke informatie aanduiden; G hoofd- en bijzaken onderscheiden; de teksten in betekenisvolle segmenten onderverdelen; de segmenten met elkaar in verband brengen (m.a.w. de tekst of de informatie structureren) en daarbij gebruikmaken van de aanwezige structuurmarkeerders (articulateurs logiques); H op basis van het gelezene anticiperen op het vervolg: hypothesen en leesverwachtingen vormen.
211
3.1.2.1.8
3.1.2.1.9
3.1.2.1.10
SET 9
SET 10
ET 16
• appreciatie geven bij kunstwerken 74 • persoonlijke toekomstvisie beschrijven 214 • rollenspel (proces) na het lezen van Miroir de Cassandre 219 • rollenspel na lezen van kortverhaal: zich inleven in de personages 342.3 Algemeen: de inductieve aanpak van En Scène (On regarde, on voit) voor de leerinhouden (Actes de parole, Famille de mots, Grammaire) 23 OROV, 44 OROV, 69, 71, 104… • 43.3 kenmerken van het absurd theater herkennen • tekststructuur herkennen 34.2, 146.2, 147.3 • opbouw van een ‘exposé: 174, argumenter 198 • de leerlingen identificeren de tekstsoorten • 30d (Faut-il se méfier de Facebook) , 40.10 (fabel en toneel vergelijken), • literair werk vergelijken met film – Molière A → in al de leesteksten: er zijn geen voetnoten, we moedigen de leerlingen aan zelf de betekenis af te leiden B → in ieder atelier zijn er oefeningen waarin de leerlingen met een woordenboek werken of zoeken op internet bv. 11.4, 77-93, 129.2, 176.5, 255.89 C → En Scène ! is rijk geillustreerd. De illustraties en de foto’s ondersteunen het tekst-begrip.
Gevoelens en leeservaringen op een creatieve manier vorm geven. Het creatief verwoorden van gevoelens en leeservaringen kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren. (Zie ook Gespreksvaardigheid 3.1.3.1.4 , Spreekvaardigheid 3.1.4.1.3 en Schrijfvaardigheid 3.1.5.1.4.)
Bij de studie van teksten, grammaticale structuren en formele en inhoudelijke kenmerken van tekstsoorten herkennen en beschrijven. (Zie ook Luistervaardigheid 3.1.1.1.8 en Schrijfvaardigheid 3.1.5.1.9.)
Zelfstandig communicatiestrategieën aanwenden. Dit betekent dat de leerlingen A de betekenis van ongekende woorden kunnen afleiden uit de context, uit de gelijkenis met woorden in de moedertaal of in andere talen en zich daarbij realiseren dat woorden die op elkaar lijken een andere betekenis kunnen hebben in verschillende talen; B geschreven en elektronische hulpbronnen en gegevensbestanden doelmatig kunnen raadplegen; C gebruik kunnen maken van ondersteunend visueel materiaal (foto’s, cartoons, tabellen, schema’s, enz.).
212
3.1.2.1.13
3.1.2.1.14
SET 17
ET 17
portfolio’s, 213 193 Tâche plus evaluatiebladen bij EO zelfevaluatie bij Tâches
• zoekopdrachten over auteurs (iPack) 5 en 6 overschrijdend • l’honnête homme • les aspects de la commedia dell’arte dans le Bourgeois Gentilhomme A → bv. bij zoekopdrachten op Internet. B → bv. AT3SC4, AT5SC4, SC8, AT 6SC3 C → portfolio D → de leerlingen lezen veel in functie van hun zoekopdrachten. E → we hebben aandacht voor de schrijfstijl en voor het rijke taalgebruik in de geselecteerde literaire teksten en liedjes. 155.9, 342.1 F → En Scène ! 6 biedt een grote variatie aan teksten. De leerlingen ontdekken de schrijfstijl van meerdere auteurs.
De leerlingen zijn bereid A onbevooroordeeld te lezen en zich te concentreren op wat ze willen vernemen; B zich in te leven in de socio-culturele wereld van de schrijver; C te reflecteren op hun eigen leesgedrag; D Franse teksten te lezen, ook buiten de klascontext; E zich open te stellen voor esthetische beleving; F door het lezen van een ruim en gevarieerd aanbod aan teksten een persoonlijke voorkeur en leessmaak te ontwikkelen.
33 tâche plus, 74 tâche plus, 193 tâche plus (1), 194 tâche (le blog), 219 tâche, 261.2, 266 ApL, 274.6-8, 277 dossier 1 286 travail de recherche 328 discussion 336 tâche 335 Quelle est la différence
Opdrachten in ES die voorbereiden op het zelfstandig uitvoeren van een eigen onderzoek:
• • • •
Een onderzoeksopdracht voorbereiden, uitvoeren en evalueren over een literair en/of linguïstisch vraagstuk.
3.1.2.1.12 Zich oriënteren op een onderzoeksprobleem door gericht informatie te verzamelen, te ordenen en te bewerken. (Zie ook Leerautonomie 3.4.1.5.)
SET 16
Zelfstandig strategieën inzetten om hun taalleerproces autonoom te evalueren, bij te sturen en verder te zetten. (Zie ook Schrijfvaardigheid 3.1.5.1.8 en Autonoom leren 3.4.1.4.)
3.1.2.1.11
SET 12
213
3.1.3.1.1
3.1.3.1.2
3.1.3.1.3
ET 23 ET 24 ET 26
ET 25
SET 2
3.1.3
Gespreksvaardigheid
Vanuit een communicatiemodel reflecteren op talige communicatie en die waar nodig is bijsturen. (Zie ook Luistervaardigheid 3.1.1.1.6 en Schrijfvaardigheid 3.1.5.1.10.)
In vergelijking met de tweede graad ligt het peil dat de leerlingen m.b.t. bovenvermelde doelstellingen op het einde van de derde graad dienen te bereiken, hoger. Zo zijn de gesprekken in de tweede graad niet al te complex, in de derde graad worden ze gespecificeerd als relatief complex. Telefoongesprekken worden zowel in de tweede als in de derde graad gespecificeerd als niet al te complex. Toch worden nuances aangebracht: ze zijn minder eenvoudig qua structuur, ze zijn vlotter gebracht. Bovendien kunnen ze langer zijn en in hun verloop minder voorspelbaar.
‘De te produceren teksten worden begrijpelijk en met een zekere vlotheid gebracht en bevatten een aanzet tot gevarieerde intonatie. Qua taalregister zijn ze al enigszins aangepast aan de luisteraar en/of gesprekspartner.
Het peil dat de leerlingen m.b.t. bovenvermelde doelstellingen op het einde van de derde graad dienen te bereiken, definiëren de eindtermen verder als volgt:
In een discussie gefundeerde standpunten naar voor brengen.
Zelfstandig deelnemen aan gesprekken. Dit leerplan maakt een onderscheid tussen: • deelnemen aan relatief complexe rechtstreekse gesprekken1. • deelnemen aan niet al te complexe telefoongesprekken.
Bij EO: • aandacht voor taalregister bij een solliciatiegesprek148 tâche plus, • aandacht voor het structureren van een voordracht 190, 198 • de luisteraar krijgt een actieve rol: hij evalueert de spreker; hij noteert vragen 193
30.2, 31.2, 32.4, 37.3, 62.4, 97.tâche, 103.tâche, 120.1, 144.tâche2, 170, 211, 212, 219, 269.tâche, 286, 325, 328, 335, 336, 339
ET26 16.11b, 21.1, 21.2, 30.2, 31.2, 32.4, 37.3, 62.4, 97.tâche, 103.tâche, 120.1, 121.2, 144.tâche2, 148.tâche, 170, 211, 212, 192.2, 219, 269. tâche, 286, 325, 328, 335, 336, 339
ET23 16.11b, 21.1, 21.2, 30.2, 31.2, 32.4, 37.3, 62.4, 97.tâche, 103.tâche, 120.1, 121.2, 144.tâche2, 148.tâche, 170, 211, 212, 192.2, 219, 269. tâche, 286, 325, 328, 335, 336, 339
214
SET 9
3.1.3.1.4
Gevoelens en leeservaringen op een creatieve manier vorm geven. Deze doelstelling hangt nauw samen met de leesvaardigheid (zie Leesvaardigheid 3.1.2.1.8 ) maar evenzeer met de schrijfvaardigheid (zie Schrijfvaardigheid 3.1.5.1.4). Het creatief verwoorden van gevoelens en leeservaringen kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren. (Zie ook Spreekvaardigheid 3.1.4.1.3.) • appreciatie geven bij kunstwerken 74 • een pagina in een dagboek schrijven: gewaarwordingen en gevoelens beschrijven 93 EE • op een persoonlijke manier een blog maken van een uitvinder of wetenschapper 194 EE • persoonlijke toekomstvisie beschrijven 214 EO/EE • rollenspel (proces) na het lezen van Miroir de Cassandre 219 EO • 299.11 gevoelens, mening weergeven in een petitie EE • een gedicht schrijven over geluk 325 EE • een slot schrijven aan een kortverhaal 340, 342.4 EE • rollenspel na het lezen van kortverhaal: zich inleven in de personages 342.3 EO • afscheidsbrief 349.5 EE • een analyse maken van bepaalde aspecten van een gelezen roman (Cantatrice Chauve) EE
215
ET 27 ET 29
3.1.3.1.5
Zelfstandig de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het uitvoeren van de gesprekstaak, deze al doende uitbreiden en reflecteren over taal en taalgebruik. Dit betekent dat de leerlingen, in het kader van de geoefende gesprekssituaties: • de vereiste taalfuncties beheersen (zie Leerinhouden, 3.1.3.2, 3); • vertrouwd zijn met de Franse uitspraak, spreekritme en intonatiepatronen; • vertrouwd zijn met de socio-culturele diversiteit binnen de Franstalige wereld; • vertrouwd zijn met de vorm, betekenis en reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies in de spreektaal (zie 3.3.1: Woordenschat en 3.3.2: Morfo-syntaxis); • vertrouwd zijn met non-verbaal gedrag; • vertrouwd zijn met elementaire omgangsvormen; • vertrouwd zijn met de opbouw van een gesproken tekst (redundantie, haperingen, onvolledige zinnen …); • ingrijpen op de inhoud en het verloop van een gesprek: - de aandacht trekken, - een gesprek beginnen en beëindigen, - binnen een gesprek inspelen op wat de andere zegt, een onderwerp afsluiten en een nieuw onderwerp inleiden, beleefd onderbreken, - hoofd- en bijzaken onderscheiden, iets onderstrepen door middel van intonatie, herhaling, bepaalde uitdrukkingen, enz., - argumenteren: iets weerleggen, een feit of een mening naar voren brengen; • op de hoogte zijn van mogelijke verschillen inzake sociale en culturele conventies (bv. manieren om zijn instemming te betuigen, beleefdheidsmarkeringen, enz.), zodat ze de gesprekspartner correct begrijpen en zelf geen aanleiding geven tot ongewenste interpretaties; • het taalregister aanpassen aan de gesprekspartner, zich op formele wijze uitdrukken met volwassenen en onbekenden. In meerdere opdrachten vragen we uitdrukkelijk zich aan te passen aan het doelpubliek.
voor een overzicht van de leerinhoud zie p.xxx
De leerlingen gebruiken de ontdekte uitdrukkingen, woorden, structuren in hun spreekopdrachten.
216
ET 30
ET 28
3.1.3.1.6
• communicatiestrategieën aanwenden: - bij het uitvoeren van de gesprekstaak gelijktijdig receptieve en productieve vaardigheden inzetten; - gebruikmaken van non-verbaal gedrag, - zeggen dat men iets niet begrijpt, - verzoeken om langzamer te spreken, om iets aan te wijzen, - vragen om iets te herhalen en zelf iets herhalen om te verifiëren of ze de andere goed begrepen hebben, - vragen naar een omschrijving en/of zelf het op een andere wijze zeggen, - vragen om iets te spellen of te schrijven, - vragen wat iets betekent,... .
Bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun gesprekstaken, strategieën toepassen die het bereiken van het spreekdoel bevorderen. Dit houdt o.m. in: • het spreekdoel bepalen (een losse babbel, argumenteren, overtuigen ...); • een gesprek op doelmatige wijze voorbereiden: - gebruikmaken van hun voorkennis met betrekking tot de situatie (personen, het onderwerp van het gesprek, omstandigheden ...), - zich vragen stellen in verband met wat men zal zeggen en in welke volgorde men dit zal doen, - gebruikmaken van voorbeelden en modellen, - gebruikmaken van gelezen of beluisterde informatie over het onderwerp, - een beroep doen op hulpmiddelen als foto’s, tekeningen, functionele documenten als plattegronden, uurtabellen, agenda’s, woordenlijsten, woordenboeken en dergelijke.
Voorbeelden in En Scène ! 6: A → bij de debatten, discussies, ‘négocier’, argumenter B → in de spreekoefeningen moedigen we de leerlingen aan zich expressief uit te drukken. C → les moyens pour combler le trou de mémoire ingeoefend in En Scène ! 5 verder toepassen D → ingeoefend in En Sène ! 4, verder toepassen E – F → idem
Bij het voorbereiden van hun gesprekstaak maken ze o.a. gebruik van de informatie in Trou du Souffleur.
voorbeelden in En Scène ! 6: A → 19.3, 30.2, 31.2, 32.4, 138.AL, 148 TÂCHE PLUS B → 16.B, 21.1-2, 74.B, 83.4, 86.4, 93.4-5, 100.1-3,120.1, 186.B, 193 TÂCHE PLUS C → 74tâche, 103 tâche, 186 tâche, 193 tâche plus,211 tâche D → 121.2, 186.tâche, 193 tâche plus, 211 tâche E → de leerlingen lezen aandacht de opdracht voor ze beginnen, 21.2a, 33 tâche plus, 133 tâche plus, 144 tâche plus, 186 tâche, 193 tâche plus,211 tâche, 212 tâche F → alle dialogen, 33 tâche plus,186 tâche, 193 tâche plus, 211 tâche
217
ET 20
De te produceren teksten hebben te maken zowel met de belevingswereld van de leerlingen als met onderwerpen van meer algemene aard. Het peil dat de leerlingen op het einde van de derde graad dienen te bereiken, definiëren de eindtermen verder als volgt: ‘De te produceren teksten worden begrijpelijk en met een zekere vlotheid gebracht en bevatten een aanzet tot gevarieerde intonatie. Qua taalregister zijn ze al enigszins aangepast aan de luisteraar en/of gesprekspartner.’
5 verslag uitbrengen en commentaar geven (ET 21) (Structurerend en beoordelend verwerkingsniveau
5 eigen ervaringen
3 niet al te complexe beluisterde en relatief complexe 3 informatie samenvatten op een overzichtelijke en persoonlijke wijze gelezen informatieve, narratieve en argumentatieve (ET 19) teksten (Structurerend verwerkingsniveau) eenvoudige beluisterde en niet al te complexe gelezen artistiek-literaire teksten
ET 19
4 een beredeneerde mening of conclusie presenteren (ET 20)
2 een eenvoudige presentatie geven (ET 22) (Beschrijvend verwerkingsniveau)
2 een vertrouwd onderwerp
ET 22
4 eenvoudige beluisterde en niet al te complexe gelezen informatieve, prescriptieve, narratieve en argumentatieve teksten
1 informatie geven en vragen (ET 18)
ET 18
1 documenten zoals een afbeelding, een formulier, een gebruiksaanwijzing, een ontwerp, een prijsofferte
Zelfstandig het woord voeren. De eindtermen omschrijven de bijbehorende taaltaken als volgt:
Spreekvaardigheid
De nodige bereidheid en spreekdurf opbrengen om in relevante communicatieve situaties te functioneren. Dit houdt o.m. in dat de leerlingen: • inzien dat goed luisteren een voorwaarde is om efficiënt aan gesprekken deel te nemen; • bereid zijn het woord te nemen en deel te nemen aan een gesprek; • aandacht hebben voor de juiste woordkeuze, woordvolgorde, intonatie, uitspraak; • bereid zijn een zo groot mogelijke vormcorrectheid na te streven; • een gevarieerd taalgebruik nastreven.
TAALTAKEN
3.1.4.1.1
3.1.3.1.7
RESPECTIEVE ONDERWERPEN
3.1.4
ET 31
ET20 26-27, 103, 127.4c, 132.7, 138. AL, 139.2, 140.2, 183.2, 170, 210, 213.3, 248, 249.4, 250.6, 258, 262.3, 269, 276, 286.7, 325, 339, 342
37.1, 188.7, 245, 288, 336
ET19 26-27, 28.1, 34, 40, 94.1, 132.7, 138.L, 140, 244, 256.1, 264.1, 266, 286, 326, 328, 334
ET22 74.tâche plus, 91.5, 133.tâche, 150.3, 185.3, 185.2,3, 186 tâche, 193 tâche plus, 212, 214, 261.2, 266, 347
ET18 19.2, 73, 308
A → de leerlingen worden hierop gewezen in o.a. de evaluatiefiche B → in discussies, debatten C → bij tâches D → bij de spreek-opdrachten gebruiken de leerlingen zoveel mogelijk de ontdekte uitdrukkingen. bv. 126
218
SET 9
SET 1
3.1.4.1.3
3.1.4.1.2
P 66.3 P 92 Lecture P 119 (philosophe) P 133 tâche plus P 138 Lecture 1 P 145 checklist P 147 l’entretien d’embauche P 155.8 P 172 Lecture P 178 Mâles en péril P 187 Se déplacer en 2040 P 272 Esclave 2000 P 278.2 Réfugié/migrant économique P 314 Comment affronter ses peurs? 320 Ce qui me rend heureux • appreciatie geven bij kunstwerken 74 • een pagina in een dagboek schrijven: gewaarwordingen en gevoelens beschrijven 93 EE • op een persoonlijke manier een blog maken van een uitvinder of wetenschapper 194 EE • persoonlijke toekomstvisie beschrijven 214 EO/EE • rollenspel (proces) na het lezen van Miroir de Cassandre 219 EO • 299.11 gevoelens, mening weergeven in een petitie EE • een gedicht schrijven over geluk 325 EE • een slot schrijven aan een kortverhaal 340, 342.4 EE • rollenspel na het lezen van kortverhaal: zich inleven in de personages 342.3 EO • afscheidsbrief 349.5 EE • een analyse maken van bepaalde aspecten van een gelezen roman (Cantatrice Chauve) EE
Domeinspecifieke teksten, zoals zakelijke en wetenschappelijke, structureren, verwerken en gepast presenteren in functie van de ontvanger. De realisatie van deze doelstelling moet vooral gezien worden in het kader van de leesvaardigheid. De teksten waarvan hier sprake is, moeten gelezen worden op het structurerend niveau. De leerlingen moeten hiervan een mondelinge presentatie kunnen brengen. Zie ook Leesvaardigheid 3.1.2.1.3 en Schrijfvaardigheid 3.1.5.1.3.
Gevoelens en leeservaringen op een creatieve manier vorm geven . Zie ook Leesvaardigheid 3.1.2.1.8, Gespreksvaardigheid 3.1.3.1.4 en Schrijfvaardigheid 3.1.5.1.4. Het creatief verwoorden van gevoelens en leeservaringen kan zowel schriftelijk als mondeling gebeuren. In het laatste geval kan de leerling individueel optreden of een rol spelen in een groepspresentatie.
219
3.1.4.1.4
3.1.4.1.5
SET 18
ET 27 ET 29
• conclusies van de onderzoekstaken presenteren bv: • zoekopdrachten over sociale netwerken, kunstenaars, wetenschappers, uitvinders, politiekers, bekende vluchtelingen, schendingen van de rechten van de mens … • verslag van een debat • debatten over: facebook, de waard van kunst, slagen in het leven, toekomstvisie, geluk, angst, autonomie, drugs, alcohol … De leerlingen gebruiken de ontdekte uitdrukkingen, woorden, structuren in hun spreekopdrachten. De opdrachten zijn een toepassing op de ontdekte woordenschat en/ of structuren.
Na het uitvoeren van een onderzoeksopdracht, de onderzoeksresultaten en conclusies rapporteren en ze confronteren met andere standpunten. Zie ook Schrijfvaardigheid 3.1.5.1.5. In een eerste fase dienen de leerlingen gericht de passende informatie te verzamelen, deze te ordenen en bewerken. Nadien mag van hen verwacht worden dat ze mondeling verslag kunnen uitbrengen over de resultaten van hun opzoekingswerk en de aldus opgedane ervaringen kunnen confronteren met de ervaringen van medeleerlingen.
Zelfstandig de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het uitvoeren van de spreektaak, deze al doende uitbreiden en reflecteren over taal en taalgebruik. Dat betekent dat de leerlingen, in het kader van de geoefende taken en onderwerpen: • de vereiste taalfuncties beheersen (zie 3.1.3.2, 3); • vertrouwd zijn met de Franse uitspraak, spreekritme en intonatie; • vertrouwd zijn met de vorm, betekenis en reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies (Zie 3.3.1: Woordenschat en 3.3.2: Morfo-syntaxis); • het taalregister aanpassen aan de toehoorders; • ingrijpen op de inhoud en het verloop van een betoog: - het betoog op gepaste wijze inleiden en beëindigen, - een onderwerp afsluiten en een nieuw onderwerp inleiden, - argumenteren: feiten en meningen naar voren brengen, - gebruikmaken van courante structuurmarkeerders (zie 3.1.2.3.1.4), - hoofd- en bijzaken onderscheiden.
220
ET 34
3.1.5.1.1
3.1.4.1.7
ET 31*
3.1.5
3.1.4.1.6
ET 28 ET 30
• in discussies, debatten • bij de tâches worden de leerlingen aangemoedigd hun taalgebruik te verzorgen en te variëren
• de leerlingen lezen aandacht de opdracht voor ze beginnen, 21.2a, 33 tâche plus, 133 tâche plus, 144 tâche plus, 186 tâche, 193 tâche plus,211 tâche, 212 tâche • alle dialogen, 33 tâche plus,186 tâche, 193 tâche plus, 211 tâche • 74tâche, 103 tâche, 186 tâche, 193 tâche plus,211 tâche • Power-Points • argumenter, négocier, présenter un inventeur …
Zelfstandig een niet al te complexe informele en formele brief, een nota en e-mail 147.3 schrijven. 249.5 In de tweede graad ging het om een korte mededeling en een eenvoudige brief en e-mail. De moeilijkheidsgraad van de brieven in de derde graad ligt hoger: de brieven worden gespecificeerd als niet al te complex. Bovendien moeten de leerlingen zowel een formele als een informele brief kunnen schrijven.
Schrijfvaardigheid
De leerlingen zijn bereid het woord te nemen en daarbij een zo groot mogelijke lexicale en grammaticale correctheid en een gevarieerd taalgebruik na te streven.
Zelfstandig bij de planning, uitvoering en evaluatie van hun spreektaken, leeren communicatiestrategieën toepassen die het bereiken van het spreekdoel bevorderen. Dit betekent o.m. ook nog dat ze hun uiteenzetting op doelmatige wijze voorbereiden: • zich vragen stellen in verband met wat ze zullen zeggen en in welke volgorde ze dit zullen doen; • bij een gemeenschappelijke spreekopdracht, de taken onderling verdelen, met elkaar overleggen, elkaar helpen, zich aan afspraken houden, elkanders inbreng benutten en gezamenlijk een resultaat presenteren.; • de vereiste informatie verzamelen, ook via elektronische hulpmiddelen; • gebruikmaken van illustratiemateriaal; • gebruikmaken van courante structuurmarkeerders.
221
SET 1
ET 35
ET 33
ET 32
3.1.5.1.3
3.1.5.1.2
1 informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze samenvatten (ET 32) 2 op overzichtelijke en persoonlijke wijze een verslag schrijven (ET 33) (Structurerend verwerkingsniveau) 3 een beredeneerd standpunt verwoorden (ET 35) (Beoordelend verwerkingsniveau)
1 eenvoudige beluisterde en niet al te complexe gelezen informatieve, narratieve en argumentatieve teksten
2 eigen ervaring, een situatie en een gebeurtenis
3 vertrouwd onderwerp
Domeinspecifieke teksten, zoals zakelijke en wetenschappelijke, structureren, verwerken en gepast presenteren in functie van de ontvanger. De realisatie van deze doelstelling moet vooral gezien worden in het kader van de leesvaardigheid. De teksten waarvan hier sprake is, moeten gelezen worden op het structurerende niveau. De leerlingen moeten hiervan een schriftelijke presentatie kunnen brengen. Zie ook Leesvaardigheid 3.1.2.1.3 en Spreekvaardigheid 3.1.4.1.2.
TAALTAKEN
RESPECTIEVE ONDERWERPEN
Zelfstandig een aantal specifieke schrijftaken uitvoeren. De eindtermen omschrijven deze schrijftaken als volgt:
ET35 33.tâche, 125.tâche, 186.tâche, 203.3, 208.9, 210, 211.2, 249.5, 324.5
ET33 16.11a, 33.tâche, 81.8, 83.4, 93.tâche, 125.tâche, 211.2, 214.tâche, 249.5, 315.3, 325.tâche
ET32 121.2, 181, 186.tâche, 189.2, 194.tâche plus, 292.3, 339
222
3.1.5.1.4
3.1.5.1.5
SET 9
SET 18
• appreciatie geven bij kunstwerken 74 • een pagina in een dagboek schrijven: gewaarwordingen en gevoelens beschrijven 93 EE • op een persoonlijke manier een blog maken van een uitvinder of wetenschapper 194 EE • persoonlijke toekomstvisie beschrijven 214 EO/EE • rollenspel (proces) na het lezen van Miroir de Cassandre 219 EO • 299.11 gevoelens, mening weergeven in een petitie EE • een gedicht schrijven over geluk 325 EE • een slot schrijven aan een kortverhaal 340, 342.4 EE • rollenspel na het lezen van kortverhaal: zich inleven in de personages 342.3 EO • afscheidsbrief 349.5 EE • een analyse maken van bepaalde aspecten van een gelezen roman (Cantatrice Chauve) EE • conclusies van de onderzoekstaken presenteren bv.: • zoekopdrachten over sociale netwerken, kunstenaars, wetenschappers, uitvinders, politiekers, bekende vluchtelingen, schendingen van de rechten van de mens … • verslag van een debat • debatten over: facebook, de waard van kunst, slagen in het leven, toekomstvisie, geluk, angst, autonomie, drugs, alcohol …
Gevoelens en leeservaringen op een creatieve manier vorm geven (SET 9). Ook deze doelstelling hangt nauw samen met de leesvaardigheid (zie 3.1.2.1.8) maar evenzeer met de gespreks-(zie 3.1.3.1.4) en spreekvaardigheid (zie 3.1.4.1.3). Het creatief verwoorden van gevoelens en leeservaringen kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren.
Na het uitvoeren van een onderzoeksopdracht, de onderzoeksresultaten en conclusies rapporteren en ze confronteren met andere standpunten. In een eerste fase dienen de leerlingen gericht de passende informatie te verzamelen, deze te ordenen en te bewerken. Nadien mag van hen verwacht worden dat ze schriftelijk verslag kunnen uitbrengen over de resultaten van hun opzoekingwerk en de aldus opgedane ervaringen kunnen confronteren met de ervaringen van medeleerlingen. Zie ook Spreekvaardigheid 3.1.4.1.4.
223
ET 36 ET 38
3.1.5.1.6
Zelfstandig de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het zo correct mogelijk uitvoeren van de schrijftaak, deze al doende uitbreiden en reflecteren over de eigenheid van de schrijftaal. Deze functionele kennis heeft o.m. betrekking op • de vorm, de betekenis en de reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies (zie 3.3.1: Woordenschat en 3.3.2: Morfo-syntaxis); • de spelling, de interpunctie en de lay-out; • de opbouw van een geschreven tekst; • de gangbare schrijfconventies - die rekening houden met het doelpubliek (bv. een brief aan een volwassene of aan leeftijdsgenoten, aan een vriend of aan een onbekende, zakelijke correspondentie), - en die tot uiting komen in de lay-out (bv. bij een brief: opmaak, datum, vorm van het adres, aanspreekvormen, openings- en slotformules, enz.); • de socio-culturele diversiteit binnen de Franstalige wereld (bv. septante, nonante soixantedix, quatre-vingt-dix, de BIN-normen die in Frankrijk niet gevolgd worden). De leerlingen weten dat de schrijftaal formeler en meer geordend is dan de spreektaal. bv. 147.2
Bij de schrijftaken gebruiken de leerlingen de ontdekte uitdrukkingen, woorden en structuren bv.: Spelling en interpuctie: systematisch geoefend in At 3 grammaire
224
3.1.5.1.7
3.1.5.1.8
3.1.5.1.9
ET 37 ET 39
SET 12
SET 10
• portfolio’s • zelfevaluatie bij Tâches
Algemeen: de inductieve aanpak van En Scène (On regarde, on voit) voor de leerinhouden (Actes de parole, Famille de mots, Grammaire)
Bij de studie van teksten grammaticale structuren en formele en inhoudelijke kenmerken van tekstsoorten herkennen en beschrijven). (Zie ook Luistervaardigheid 3.1.1.1.8 en Leesvaardigheid 3.1.2.1.9.)
G → meerdere zoekopdrachten binnen de reeks ‘tâches’ zijn groepswerkjes.
2) De leerlingen kunnen de spellingscorrector gebruiken. 3) 147.2, 315.3
1) de leerlingen gebruiken een woordenboek, hun spraakkunst
Voorbeelden in En Scène ! 6 A → 33 tâche 2 B → 81.8, 93.tâche, 97.tâche, 147.2, 315.3, 249?5 C → we vragen meermaals aan de leerlingen om informatie op te zoeken op het internet en die daarna te verwerken D → 125.tâche, 147.2, 211.2, 249.5, 349.5 E → 16.11a, 121.2, 147.2, 186.tâche, 211.2, 249.5, 339.2
Zelfstandig strategieën inzetten om hun taalleerproces autonoom te evalueren, bij te sturen en verder te zetten. Zie ook Leesvaardigheid 3.1.2.1.11 en Leerautonomie 3.4.1.4.
- 3) modellen: (standaard)brieven, documenten, enz., die ze aan de eigen behoeften aanpassen; G bij een gemeenschappelijke schrijftaak de taken oordeelkundig verdelen, met elkaar overleggen, zich aan de afspraken houden, elkaars inbreng benutten en gezamenlijk een resultaat presenteren.
• gepast gebruikmaken van diverse hulpmiddelen: - 1) naslagwerken zoals woordenboeken, een schoolgrammatica of grammaticaoverzichten, - elektronische hulpbronnen (elektronisch woordenboek, correctieprogramma’s, cd-rom, Internet), - 2) tekstverwerking,
E rekening houden met het doelpubliek;
D een schrijfplan opstellen om de gedachtegang te ordenen;
C informatie over het onderwerp verzamelen, ook via elektronische weg;
Bij de planning, uitvoering en evaluatie van hun schrijftaken zelfstandig leer- en communicatiestrategieën toepassen die het bereiken van het schrijfdoel bevorderen. Dit betekent dat de leerlingen, in het kader van de uit te voeren schrijfopdrachten: A de relevante voorkennis i.v.m. het onderwerp oproepen en gebruiken; B hun functionele kennis inzetten en deze tegelijkertijd uitbreiden;
225
3.1.5.1.10
3.1.5.1.11
SET2
ET 40*
De leerlingen zijn bereid • hun geschreven teksten kritisch na te lezen op vorm en inhoud en om van fouten te leren; • zorg te besteden aan de presentatie van hun geschreven teksten; • desgevallend de schrijfwijze van een woord op te zoeken; • lexicale en grammaticale correctheid na te streven; • een gevarieerd taalgebruik na te streven. • • • • •
147.2 147.2 125.tâche, 147.2 125.tâche, 147.2, 211.2 81.8, 83.4, 93.tâche
Vanuit een communicatiemodel reflecteren op talige communicatie en die waar nodig is bv. bijsturen. in brieven en mails gebruikt de Vanuit het vak moedertaal is het communicatiemodel al gekend. Leerlingen moeten zich vragen leerling het juiste taalregister. kunnen stellen over de zender en de ontvanger van de boodschap, over de bedoeling van de zender, over de door hem gebruikte kanalen en de wijze waarop hij zijn doel bereikt heeft. Zie ook Luistervaardigheid 3.1.1.1.6 en Gespreksvaardigheid 3.1.3.1.3.
226
ET 2
1 het globale onderwerp bepalen, de hoofdgedachte achterhalen, een spontane mening/appreciatie vormen, de gedachtegang volgen bij:
ET 1
van het
PAC14.2, 213.5, 235.5, 316.4, 359, 380
PAC161B
PAC13.1, 14.2, 235.5, 316.4, 359, 380
PAC352.1
Teksten zoals: • een verslag • een radio- en tv-nieuwsitem • een documentaire • een interview • een presentatie • een uiteenzetting Teksten zoals: • een reclameboodschap • een instructie • een recept • een advertentie • een waarschuwing Teksten zoals: • een reportage • een film- en feuilletonfragment • een relaas • een anekdote • een verhaal Teksten zoals: • een discussie • een debat • een betoog
2.2 relatief complexe prescriptieve teksten;
2.3 niet al te complexe narratieve teksten;
2.4 niet al te complexe argumentatieve teksten;
Teksten zoals: • een kortverhaal • een chanson • een toneelfragment • een gedicht • een opiniestuk
PAC55-56, 77.1, 78.C, 79.2, 160.3, 164, 166, 198, 305.6, 380 PAC72-75, 264.5, 324AL, 328.3, 385
Gemeenschapsonderwijs - n° 2004/038 Basisvorming
LEERINHOUDEN / LEERSTRATEGIEEN
ASO
2.1 relatief complexe informatieve teksten
2 de informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze ordenen bij:
1.1 niet al te complexe artistiek-literaire teksten.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
voor de derde graad
Decr. nr.
1 Luisteren
2 a Leerplandoelstellingen
227
5 de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het Functionele kennis m.b.t.: zo correct mogelijk uitvoeren van de luistertaak. • vorm, betekenis en reële gebruikscontext van woorden en grammaticale constructies; • uitspraak, spreekritme en intonatiepatronen; • de socio-culturele diversiteit binnen de Franstalige wereld.
Teksten zoals: • een discussie • een debat • een betoog
3.4 eenvoudige argumentatieve teksten.
ET 5
Teksten zoals: • een reportage • een relaas • een film- en feuilletonfragment
3.3 eenvoudige narratieve teksten;
bij het beluisteren van dialogen, luisterteksten, liedjes en filmfragmenten
PAC90.7, 174.6, 352
PAC351.2
Teksten zoals: • een reclameboodschap • een instructie
3.2 niet al te complexe prescriptieve teksten;
4 begrijpen wat een gesprekspartner aanbrengt om Teksten zoals: een relatief complex rechtstreeks gesprek en een • een rechtstreeks gesprek niet al te complex telefoongesprek te kunnen voeren. • een telefoongesprek • videoconferentie
PAC12.6, 30, 56.7-8, 278.2, 388
Teksten zoals: • een verslag • een radio- en tv-nieuwsitem • een documentaire • een interview • een uiteenzetting PAC12.6
PAC55-56, 128-129, 165.3, 167
3.1 niet al te complexe informatieve teksten;
3 de informatie beoordelen bij:
Teksten zoals: • een kortverhaal • een chanson • een toneelfragment
ET 4
ET 3
2.5 eenvoudige artistiek-literaire teksten.
228
6 bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun luistertaak leerstrategieën toepassen die het bereiken van het luisterdoel bevorderen.
7 reflecteren over de eigenheid van de spreektaal.
8 communicatiestrategieën aanwenden.
ET 6
ET7
ET 8
Strategieën zoals A gebruik maken van beeldmateriaal, context, redundantie; B kunnen zeggen dat ze iets niet begrijpen en vragen wat iets betekent; C vragen om langzamer te spreken, om iets te herhalen, iets aan te wijzen, iets te spellen, iets in andere woorden te zeggen, iets op te schrijven; D zelf iets herhalen om te verifiëren of ze de andere begrepen hebben.
Dit houdt in: A vertrouwd zijn met elementaire omgangsvormen; B vertrouwd zijn met non-verbaal gedrag; C vertrouwd zijn met de specificiteit van een gesproken tekst (redundantie, onvolledige zinnen, verkorte vormen, ...); D het taalgebruik van de spreker kunnen inschatten (formeel, informeel, vertrouwelijk) en hieruit conclusies kunnen trekken in verband met de bedoelingen en emoties van de spreker.
H relevante informatie noteren.
F het luistergedrag afstemmen op het luisterdoel; G zich niet laten afleiden als ze in een klankstroom niet alles begrijpen;
Leerstrategieën zoals: A hun relevante voorkennis i.v.m. de inhoud inzetten en hun kennis tegelijkertijd uitbreiden; B hun functionele kennis inzetten en deze tegelijkertijd uitbreiden; C het luisterdoel bepalen; D de tekstsoort herkennen; E hypothesen en luisterverwachtingen vormen;
D → AP 47-48-49
A → 198, 29, 234 -235, 164 -165, 380 B → AP 1-2-3 C dit kwam uitvoerig aan bod in En Scène ! 4
D→ 55-56, 84, 90, 305.6, 278.1-2, ook eerder in En Scène ! 4
A → 84, 198, 278 B → alle dialogen, 305.6 C → 12.6, 13.1, 14.2, 16.1b, 30, 288, 305.6
E → 76AL, 164.2, 166.AL, 197.4 F → 150.2C, 213 G → hierop wordt herhaaldelijk gewezen bv 380 H → 8, 15, 150
C → 29, 213.5
B → 16.1B, 340
voorbeelden: A → 379
229
ET 11
PAC72-73, 75, 76APL - 77, 127.1-5, 128L, 130.5, 186190, 264.2,3,5, 268.3-4, 269, 324AL, 324L1, 325, 326APL, 328.3, 330, 331.4B, 381-383, 385
Teksten zoals • een gedicht • een kortverhaal • een fragment (roman,toneel,essay)
10.2 niet al te complexe artistiek-literaire teksten.
11 de informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze ordenen bij:
PAC155 -156, 259.AL, 259.1, 260.3-5B, 259.1
E → extra luistermateriaal op het iPack F → 55-56, 77-78, 128-129, 198, 380
A en B → bij spreekopdrachten van klasgenoten C → in gesprekken
Teksten zoals • een pamflet • een betoog • een opiniestuk
10 het globale onderwerp bepalen, de hoofdgedachte achterhalen, een spontane mening/appreciatie vormen, de gedachtegang volgen, relevante informatie selecteren, de tekststructuur en – samenhang herkennen bij:
ET 10
LEERINHOUDEN / LEERSTRATEGIEEN
C luisterconventies te respecteren; D zich in te leven in de socio-culturele wereld van de spreker; E ook buiten de klassencontext te luisteren naar Franse teksten; F zich open te stellen voor esthetische beleving.
9 De leerlingen zijn bereid: A belangstelling op te brengen voor wat de spreker zegt; B grondig en onbevooroordeeld te luisteren;
10.1 relatief complexe argumentatieve teksten;
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
Decr. nr.
2 Lezen
ET 9
230
ET 12
PAC265.4, 266.5, 267.3B, 270-271, 330.4, 383-384
PAC261.8
Teksten zoals: • een gedicht • een kortverhaal • een romanfragment • een toneelfragment Teksten zoals: • een pamflet • een betoog • een opiniestuk • een lezersbrief
11.2 eenvoudige artistiek-literaire teksten;
11.3 niet al te complexe argumentatieve teksten.
PAC344.3, 349.2, 352
Teksten zoals: • een reclameboodschap • een instructie • een gebruiksaanwijzing • een recept Teksten zoals: • een pamflet • een betoog • een opiniestuk • een lezersbrief
12.2 relatief complexe prescriptieve teksten;
12.3 eenvoudige argumentatieve teksten.
PAC260.4E
PAC126.8, 152.2, 186.7, 192, 257.5, 257.6C, 260.4E, 262.2, 322, 244.3, 349.2, 367.5, 368.7
Teksten zoals: • een folder • een krantenartikel • een verslag • een recensie • een webpagina • een hypertekst
12.1 relatief complexe informatieve teksten;
12 de informatie beoordelen bij:
PAC64.5B-C, 304.5, 339.3, 372
Teksten zoals: • een (reis)verhaal • een reportage • een relaas • een scenario • een anekdote
11.1 relatief complexe narratieve teksten;
231
ET 15
15 reflecteren over de eigenheid van de schrijftaal.
D het taalgebruik van de schrijver kunnen inschatten en hieruit conclusies kunnen trekken m.b.t. de bedoelingen en emoties van de schrijver.
Dit houdt in: A het onderscheid kunnen maken tussen verschillende tekstsoorten; B verschillende taalregisters kunnen herkennen (formeel, informeel, vertrouwelijk taalgebruik); C elementen van tekstopbouw kunnen aanduiden;
I op basis van het gelezene anticiperen op het vervolg.
E de lay-out interpreteren (b.v. subtitels); F het leesgedrag afstemmen op het leesdoel; G zich niet laten afleiden als ze in een tekst niet alles begrijpen; H belangrijke informatie aanduiden;
D de tekstsoort herkennen;
B hun functionele kennis inzetten en deze tegelijkertijd uitbreiden; C het leesdoel bepalen;
14 bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun Strategieën zoals: leestaken leerstrategieën toepassen die het bereiken A hun relevante voorkennis i.v.m. de inhoud inzetten en hun van het leesdoel bevorderen. kennis tegelijkertijd uitbreiden;
ET 14
B → In de mails, op forums C → 21.2, 62AL, 96.1, 256.3, 260.4D, 316.1, 333.4B, 348.9, 372.1 D → 267.C-D, 333.2
A → 63.3B, 69-71
E → 96.1, 316.1, 320.1 F → 184, 375AL G → 372, dit staat regelmatig in de tips. H → 18.1, 62L, 125.3C, 169.2, 376.2 I 189.AL, 273.1, 328AL2
A → 123, 155, 227AL3, 256AL, 263AL, 268.2, 324.3 B → 18, 22, 31, 93.4,125, 300-301, 339.2 C → de leerlingen overlopen eerst de vragen of het schema: 19TÂCHE, 54, 227AL, 278TEST, 319.16 D → 63.3B, 69-71, 184AL, 261.7A, 263.4, 385
13 de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het De functionele kennis m.b.t.: In de leesopdrachten zo correct mogelijk uitvoeren van de leestaak. A vorm, betekenis en reële gebruikscontext van woorden en (Vous comprenez ? en grammaticale constructies; Lisez futé) antwoorden B spelling en interpunctie; de leerlingen in juist C de socio-culturele diversiteit binnen de Franstalige geformuleerde en juist wereld. zinnen.
ET 13
232
ET 17
ET 16
16 communicatiestrategieën aanwenden.
F door het lezen van een ruim en gevarieerd aanbod aan teksten een persoonlijke voorkeur te ontwikkelen, aldus wordt de leeshonger en het leesplezier aangewakkerd.
E zich open te stellen voor esthetische beleving;
17 De leerlingen zijn bereid: A onbevooroordeeld te lezen en zich te concentreren op wat ze willen vernemen; B zich in te leven in de socio-culturele wereld van de schrijver; C te reflecteren op hun eigen leesgedrag; D Franse teksten te lezen, ook buiten de klassencontext;
C gebruik maken van ondersteunend visueel materiaal (foto’s, cartoons, tabellen, schema’s).
B zelfstandig traditionele en elektronische hulpbronnen en gegevensbestanden raadplegen;
Strategieën zoals: A de betekenis van ongekende woorden afleiden uit de context;
C → portfolio D → de leerlingen lezen veel in functie van hun zoekopdrachten. E → we hebben aandacht voor de schrijfstijl en voor het rijke taalgebruik in de geselecteerde literaire teksten en liedjes. F → En Scène ! 6 biedt een grote variatie aan teksten. De leerlingen ontdekken de schrijfstijl van meerdere auteurs.
A → bv. bij zoekopdrachten op Internet. B → bv. portraits (Atelier 1)
A → in al de leesteksten: er zijn geen voetnoten, we moedigen de leerlingen aan zelf de betekenis af te leiden bv 15.4 B → in ieder atelier zijn er oefeningen waarin de leerlingen met een woordenboek werken of zoeken op internet bv. 237.7, 258.APL1, 317.8 C → En Scène ! is rijk geillustreerd. De illustraties en de foto’s ondersteunen het tekstbegrip. bv 227
233
21 ervaringen en gebeurtenissen verslaan en becommentariëren.
22 een eenvoudige presentatie geven over een vertrouwd onderwerp
ET 21
ET 22
Onderwerpen m.b.t.: • de eigen belevingswereld • de actualiteit
Onderwerpen m.b.t.: • de eigen belevingswereld • de actualiteit
19.2, 71.2, 109.1, 112.9, 131.tâche plus, 193.tâche, 167.2-3, 257.4, 257.6, 258.2, 262.2, 304.5, 305.8, 316.2, 317.6, 329.4, 367.5, 368.7, 358.5, 374.5
20.6, 62.2, 64.6, 80.tâches, 124.2, 128.6, 141, 152.1, 191.4, 187.3, 191.5, 196.1A, 196.2, 251.7, 253.10B, 253.11, 255.12C, 25513B, 282.7, 298.19, 367.6, 378.4
8.2, 12.6B, 13.2, 15, 19.2, 17.5, 20.1, 25.3, 27.7, 30, 54.2F, 75.I, 76.2, 79.2B, 101.1, 128.4, 153.3, 167.2-3, 198.3, 278.6, 322.2, 327.6, 341-344, 349.2, 360, 366.2
Teksten zoals: • een nieuwsitem • een feuilleton • een reclameboodschap • een uiteenzetting • een lezersbrief
20 een gefundeerde mening of conclusie naar voor brengen bij eenvoudige beluisterde en niet al te complexe gelezen informatieve, prescriptieve, narratieve en argumentatieve teksten.
ET 20
78.9, 198.2, 288, 327.8
Teksten zoals: • een gedicht • een kortverhaal • een fragment (roman, toneel,essay)
19.2 eenvoudige beluisterde en niet al te complexe gelezen artistiekliteraire teksten.
PAC41.7, 65.8, 71.2, 154, 227, 234.4
54.1, 56.9, 64.5C, 95.8, 128.1, 128.2, 129.F, 131.tâche plus, 228.3, 228.4, 228.5, 257.4, 257.6, 258.2, 262.2, 304.5, 305.8, 339.3, 367.5, 368.7, 377.1
19 de informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze samenvatten bij:
ET 19
Documenten zoals: • een afbeelding • een formulier • een gebruiksaanwijzing • een ontwerp • een prijsofferte
Teksten zoals: • een nieuwsitem • een feuilleton • een reclameboodschap • een uiteenzetting • een lezersbrief
18 informatie geven en vragen bij documenten zoals een afbeelding, een formulier, een gebruiksaanwijzing, een ontwerp, een prijsofferte
ET 18
LEERINHOUDEN / LEERSTRATEGIEEN
19.1 niet al te complexe beluisterde en relatief complexe gelezen informatieve, prescriptieve, narratieve en argumentatieve teksten;
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
Decr. nr.
3 Spreken – gesprekken voeren
234
25 in een discussie gefundeerde standpunten naar voor Discussies i.v.m.: brengen. • de eigen leefwereld • de actualiteit • de vakoverschrijdende themata
ET 25
ET 28
28 bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun spreektaak leerstrategieën toepassen die het bereiken van het spreekdoel bevorderen.
F bij een gemeenschappelijke spreektaak de taken verdelen, met elkaar overleggen, elkaar helpen, zich aan afspraken houden, elkaars inbreng benutten en gezamenlijk een resultaat presenteren.
E een spreekplan opstellen;
A hun relevante voorkennis i.v.m. de inhoud inzetten; B hun functionele kennis inzetten en deze tegelijkertijd uitbreiden; C informatie verwerven, ook via elektronische weg, en ze verwerken; D het spreekdoel bepalen;
Strategieën zoals
27 de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het Functionele kennis m.b.t. zo correct mogelijk uitvoeren van de spreektaak / A vorm, betekenis, reële gebruikscontext van woorden en gesprekstaak. grammaticale constructies; B uitspraak, spreekritme en intonatiepatronen; C m.b.t. de socio-culturele diversiteit binnen de Franstalige wereld.
ET 27
Gesprekken zoals: • een meningsverschil • een ruzie • een stellingname
26 bij het voeren van een gesprek inspelen op wat de gesprekspartner aanbrengt.
ET 26
Gesprekken zoals: • een telefoongesprek • een videoconferentie
24 een niet al te complex telefoongesprek beginnen, onderhouden en afronden.
ET 24
Gesprekken zoals: • een interview • een discussie • een panelgesprek
23 een relatief complex rechtstreeks gesprek beginnen,onderhouden en afronden.
ET 23
D → 95.8, 191.4, 234.4, 251.7, 253.11, 304.5, 377.1 E → de leerlingen lezen aandachtig de opdracht voor ze beginnen, 19tâche, 112.9, 124.2, 167.2-3, 228.3-5, 253.11, 367.6 F → alle dialogen, 12.6, 54.1, 192tâche, 327.6
voorbeelden in En Scène ! 6: A → 62.2, 71.3, 75.I, 76.2 B → 25.3, 27.7, 141, 227.1, 329.4 C → 366.2, 368.7, 367.5
De leerlingen gebruiken de ontdekte uitdrukkingen, woorden, structuren in hun spreekopdrachten.
90.7, 202, 279-282, 331.2, 351-354, 373.2
30, 90.7, 131tâche, 322.2
174.6, 202, 331.2, 351-354, 373.2
235
30 communicatiestrategieën aanwenden.
ET 30
ET 31
29 reflecteren over taal en taalgebruik.
ET 29
B het woord te nemen en deel te nemen aan een gesprek; C lexicale en grammaticale correctheid na te streven; D een gevarieerd taalgebruik na te streven.
31 De leerlingen zijn bereid: A goed te luisteren om tot goed spreken te komen;
D zeggen dat ze iets niet begrijpen, vragen om langzamer te spreken, om iets te herhalen, iets aan te wijzen, iets te spellen; E zelf iets herhalen om te verifiëren of ze de andere begrepen hebben; F navragen bij de gesprekspartner of hun formulering correct is.
C het op een andere wijze zeggen;
B gebruik maken van non-verbaal gedrag;
A bij het uitvoeren van de gesprekstaak simultaan receptieve en productieve vaardigheden inzetten;
Strategieën zoals:
Dit houdt in: A vertrouwd zijn met elementaire omgangsvormen; B vertrouwd zijn met non-verbaal gedrag; C vertrouwd zijn met de opbouw van een gesproken tekst (redundantie, onvolledige zinnen, ...).
A → 19tâche, 20.1, 30, 192tâche, 322.2, 327.6, de leerlingen worden hierop gewezen in o.a. de evaluatiefiche B → 30, 287.7, 322.2, 327.6 C → 191.4, 247tâche D → bij de spreekopdrachten gebruiken de leerlingen zoveel mogelijk de ontdekte uitdrukkingen.
Voorbeelden in En Scène ! 5: A → 30, 90.7, 131tâche, 174.6, 202, 322.2, 327.6, 331.2, 351-354, 373.2 B → in de spreekoefeningen moedigen we de leerlingen aan zich expressief uit te drukken. C → les moyens pour combler le trou de mémoire AP13 D → 13-15, dit werd uitvoerig behandeld in En Scène ! 4 E – F → 279-282
236
34 een niet al te complexe informele en formele brief, nota en e-mail schrijven.
35 een beredeneerd standpunt verwoorden over een vertrouwd onderwerp.
36 de functionele kennis gebruiken die nodig is voor het Functionele kennis m.b.t.: Bij de schrijftaken zo correct mogelijk uitvoeren van de schrijftaak. A vorm, betekenis en reële gebruikscontext van woorden en gebruiken de leerlingen de grammaticale constructies; ontdekte uitdrukkingen, B spelling en interpunctie; woorden en structuren, bv.: C de socio-culturele diversiteit binnen de Franstalige A → 47.17, 67.10 wereld.
ET 34
ET 35
ET 36
Onderwerpen m.b.t. • de actualiteit • de eigen leefwereld
Onderwerpen m.b.t.: • een klacht • een afspraak • een reservatie • een uitnodiging • een clubactiviteit • een sollicitatie
Onderwerpen m.b.t.: • een droom • een bezoek aan een tentoonstelling, een bedrijf,… • een reisverhaal • een uitwisseling • een ruzie • een jeugdherinnering • een vakantiejob
30.2B, 60.9, 101.2, 287.10, 322.3
32, 60.9, 67.10, 101.2, 161.5, 211.2, 287.10, 322.3, 369.8, 369.9
47.17, 67.10, 88.4, 175, 211.2, 246.8, 273.2, 348.9, 369.8
33 op overzichtelijke en persoonlijke wijze een verslag schrijven over een eigen ervaring, een situatie en een gebeurtenis.
80.tâche4, 126.7, 150.1, 234.5C, 253.10B, 261.8, 327.8, 331.1, 368.7B, 372.1, 378.3
ET 33
Teksten zoals: • een krantenartikel • een recensie • een hypertekst • een reisverhaal • een reportage • een pamflet • een betoog • een opiniestuk • een lezersbrief
32 de informatie op overzichtelijke en persoonlijke wijze samenvatten bij eenvoudige beluisterde en niet al te complexe gelezen informatieve, narratieve en argumentatieve teksten.
ET 32
LEERINHOUDEN / LEERSTRATEGIEEN
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
Decr. nr.
4 Schrijven
237
37 bij de planning, uitvoering en beoordeling van hun schrijftaken leerstrategieën toepassen die het bereiken van het schrijfdoel bevorderen.
38 reflecteren over de eigenheid van de schrijftaal.
ET 37
ET 38
Dit betekent dat ze: A weten dat schrijftaal formeler en meer geordend is dan spreektaal; B de betekenis van spelling, interpunctie en lay-out begrijpen; C vertrouwd zijn met de opbouw van een geschreven tekst.
G bij een gemeenschappelijke schrijftaak taken verdelen, met elkaar overleggen, zich aan afspraken houden, elkaars inbreng benutten en gezamenlijk een resultaat presenteren.
F passende lay-out gebruiken;
E een schrijfplan opstellen;
D rekening houden met het doelpubliek;
C informatie verwerven, ook via elektronische weg, en ze verwerken;
B hun functionele kennis inzetten en deze tegelijkertijd uitbreiden;
A relevante voorkennis i.v.m. de inhoud inzetten;
Dit houdt in Voorbeelden in En Scène ! 6: A → 60.9, 67.10, 101.2, 175tâche, 273.2, 322.3, 327.8, 331.1, 348.9, 369.8, 369.9, 387.10 B → 32, 47.17, 60.9, 67.10, 88.4, 101.2, 175tâche, 253.10C, 327.8, 348.9, 369.8, 369.9 C → we vragen meermaals aan de leerlingen om informatie op te zoeken op het internet en die daarna te verwerken,175tâche, 247.tâche, 369.9, 378.3 D → 60.9, 67.10, 101.2, 161.5, 287.10, 322.3, 211.2, 369.8, 369.9 E → 60.9, 67.10, 101.2, 126.7, 161.5, 175tâche 211.2, 234.5C, 261.8, 331.1, 369.8, 369.9, 378.3 F → 60.9, 67.10, 101.2, 211.2, 175tâche G → meerdere zoekopdrachten binnen de reeks ‘tâches’ zijn groepswerkjes.
238
ET 40
ET 39
39 communicatiestrategieën aanwenden.
40 De leerlingen zijn bereid: A hun geschreven teksten kritisch na te lezen op vorm en inhoud en om van fouten te leren; B zorg te besteden aan de presentatie van hun geschreven teksten; C desgevallend de schrijfwijze van een woord op te zoeken; D lexicale en grammaticale correctheid na te streven; E een gevarieerd taalgebruik na te streven.
C gebruik maken van een model.
B bij het schrijfproces gebruik maken van de mogelijkheden van ICT;
Strategieën zoals: A zelfstandig traditionele en elektronische hulpbronnen raadplegen;
C → 372.1, 161.5 D → 372.1, 67.10, 253.10C E → 372.1, 32, 369.9
B → 372.1
A → 261.8, 372.1
A → de leerlingen gebruiken een woordenboek, hun spraakkunst, 368.7 B → de leerlingen kunnen de spellingscorrector gebruiken. C → 348.9, 30.2, 32, 60.9, 211.2
239
LEERPLANDOELSTELLINGEN Taal en Communicatie De leerlingen kunnen
1 domeinspecifieke teksten structureren, verwerken en gepast presenteren rekening houdend met de ontvanger.
DSET 1
ASO aanvullend
P 66.3 P 92 Lecture P 119 (philosophe) P 133 tâche plus P 138 Lecture 1 P 145 checklist P 147 l’entretien d’embauche P 155.8 P 172 Lecture P 178 Mâles en péril P 187 Se déplacer en 2040 P 272 Esclave 2000 P 278.2 Réfugié/migrant économique P 314 Comment affronter ses peurs? 320 Ce qui me rend heureux
In En Scène! 6
Gemeenschapsonderwijs - n° 2006/043
LEERINHOUDEN
van het
1 Tekstsoorten zoals • wetenschappelijke leesteksten bijv. artikels uit linguïstische, economische, medische en milieuof sportgerelateerde tijdschriften al dan niet digitaal • administratieve documenten bijv.: - het Europees aanrijdingsformulier - bankdocumenten - documenten i.v.m. ziekenhuisopname - inschrijvingsformulieren hoger onderwijs • zakelijke leesteksten bijv.: - bijsluiters - sollicitatieformulieren - handleidingen - artikels uit tijdschriften en kranten al dan niet digitaal Uiteraard kunnen ook film-, radio- en tv-fragmenten, interviews en reportages over de hierboven vermelde items aan bod komen.
voor de derde graad
Decr. nr.
TAAL EN COMMUNICATIE
leerplan
2 b Leerplandoelstellingen
240
2 vanuit een communicatiemodel reflecteren op talige communicatie en die, waar nodig, bijsturen.
3 vergelijken hoe in de eigen cultuur en in andere culturen informatie gebracht wordt bij de communicatie.
DSET 2
DSET 3
3 Communicatiesoorten zoals • interpersoonlijke en intergroepscommunicatie (bijv. boodschappen met directe feedback) • massacommunicatie (bijv. gesproken en geschreven pers, reclame) • internet (bijv. e-mails) • niet-talige communicatie (bijv. lichaamstaal)
2 Soorten communicatie zoals • taalregisters bijv.: - formeel-informeel • sociolect bijv.: - man-vrouw - vakjargon
37.2 en 3 93.2 en 3
Bij EO: • aandacht voor taalregister bij bij een solliciatiegesprek148 tâche plus, • aandacht voor het structureren van een voordracht 190, 198 • de luisteraar krijgt een actieve rol: hij evalueert de spreker; hij noteert vragen 193
BIJ CE: bv. 18.1, 35 ApL, 37.2, 38.2, 39-40 (Molière + Renard), de manipulatietechnieken herkennen,
• het belang van een rijke taal erkennen 74 (Une langue riche) • nagaan hoe de programmamakers de kijkers beïnvloeden 37 Zone Xtrême
Bij C.O:
241
LEERPLANDOELSTELLINGEN Taal en cultuur De leerlingen kunnen
4 stereotypen met betrekking tot eigen en andermans cultuur en cultuuruitingen herkennen en nuanceren.
5 misverstanden in de interculturele communicatie die ontstaan door taalkundige of culturele verschillen, herkennen en rechtzetten.
6 cultuuruitingen verkennen die specifiek zijn voor de gebieden waar de doeltaal als omgangstaal gebruikt wordt.
Decr. nr.
DSET 4
DSET 5
DSET 6
TAAL EN CULTUUR
zelfstandig werk: 40.10 de personnages van Le Bourgeois Gentilhomme vergelijken met Le corbeau et le renard 41.1 Théâtre de la Huchette 71. Devinette (tableaux français), D’art d’art 96 Du côté de chez Swann 152 L’homme qui voulait être heureux 215 Le miroir de Cassandre 272 Esclave 2000 282 Un fou noir au pays des blancs 287 No et moi 289 Vendues 327 discours d’adieu 336 Tanguy (le film) 340 Lucien 343 Diotime et les lions
6 • • •
Cultuuruitingen zoals begroetingsrituelen over het weer spreken tafelgewoonten
152 le roman
5 Taalkundige en culturele verschillen zoals • spraakkundige verschillen in het Frans: tu >< vous • belgicismen in het Frans: tirer son plan • culturele verschillen: de lossere omgang in de bedrijfswereld in de Verenigde Staten dan in Groot-Brittannië
4 Stereotypen m.b.t. bijvoorbeeld 152 le roman • het dagelijks leven (zoals leef- en eetgewoonten, kleding, muziek) • elementaire omgangsvormen, sociale conventies, tradities en beleefdheidsregels • non-verbaal gedrag (zoals omhelzing, omarming)
LEERINHOUDEN
242
7 cultuur verkennen door middel van visuele taal.
8 elementen uit de literatuurgeschiedenis aanwenden om teksten in hun historische, politieke en sociale context te plaatsen.
DSET 7
DSET 8
• kennismaken met hedendaagse films: 39 Molière, Ratatouille No et moi, Tanguy • toneelfragmenten: 42 La Cantatrice chauve, Le Bourgeois Gentilhomme, Art, • de leerlingen vergelijken een literair werk met de verfilmde versie (Molière) • kunstwerken bestuderen • debatten • tv-reportages • Muziek : Esclave 2000 • websites verkennen • travail de recherche sur Internet • site Arbre des possibles • le spectacle de Pie Tshibanda • informatie opzoeken op de digitale tijdlijn (iPack) 5 en 6 zelfstandig werk over de literatuur: Moyen Âge, Rennaissance, 17e, 18e, 19e, 20e eeuw Bv. 39.7, 43.3, 06, 99, 343
7 Visuele taal zoals • film • toneel • dans • reclame • videoclips • beeldend werk (bijv. fotoreportage, collage en affiche) • websites • stripverhalen
8 Elementen zoals • stromingen (bijv. de romantiek, the Victorian Age, the Modern Novel, le nouveau roman, la littérature du Magreb) • het effect van de twee wereldoorlogen (existentialisme) of het kolonialisme
243
DSET 9
9 gevoelens en leeservaringen op een creatieve manier vorm geven.
9 Gevoelens en leeservaringen m.b.t. bijvoorbeeld • een gedicht • een boek Gevoelens en leeservaringen uiten door bijv. - via ICT op een creatieve wijze een structuur- of analyseschema te ontwerpen - een cover of achterflap te tekenen • appreciatie geven bij kunstwerken 74 • een pagina in een dagboek schrijven: gewaarwordingen en gevoelens beschrijven 93 • op een persoonlijke manier een blog maken van een uitvinder of wetenschapper 194 • persoonlijke toekomstvisie beschrijven 214 • rollenspel (proces) na het lezen van Miroir de Cassandre 219 • 299.11 gevoelens, mening weergeven in een petitie • een gedicht schrijven over geluk 325 • een slot schrijven aan een kortverhaal 340, 342.4 • rollenspel na het lezen van kortverhaal: zich inleven in de personages 342.3 • afscheidsbrief 349.5 • een analyse maken van bepaalde aspecten van een gelezen roman (Cantatrice Chauve)
244
LEERPLANDOELSTELLINGEN Taal als systeem De leerlingen kunnen
10 bij de studie van teksten grammaticale structuren en kenmerken van tekstsoorten herkennen en beschrijven.
11 strategieën inzetten en passende hulpmiddelen hanteren om inzicht te verwerven in het spellingsysteem, de uitspraak, de betekenis van woorden, zinsconstructies en de relatie klank-teken.
12 strategieën inzetten om hun taalleerproces autonoom te evalueren, bij te sturen en voort te zetten.
13 met voorbeelden aantonen dat de betekenis van een taaluiting afhankelijk is van de context.
Decr. nr.
DSET 10
DSET 11
DSET 12
DSET 13
TAAL ALS SYSTEEM
Strategieën zoals zelfevaluatie peerevaluatie co-evaluatie het gebruik van portfolio’s
12 • • • •
portfolio’s, 213 193 Tâche plus evaluatiebladen bij EO zelfevaluatie bij Tâches
13 Analyse van de context bijvoorbeeld Trou du Souffleur: listes • non-verbaal gedrag (lichaamstaal, mimiek) Grammaire: contrastieve aanpak • verband met de rest van de tekst (wat voorafging Bv 11.4, 24.3, 25.4, 64.4 en wat volgt) • achtergrondkennis
• • • •
• • • •
Hulpmiddelen zoals naslagwerken audiovisueel materiaal ICT (bijv. spellingschecker, vertaalmachines en onlinewoordenboeken)
11 • • •
werken met spraakkunst werken met woordenboek luisteroefeningen op de site oefeningen in at 3 (orthographe)
Algemeen: de inductieve aanpak van En Scène (On regarde, on voit) voor de leerinhouden (Actes de parole, Famille de mots, Grammaire) 23 OROV, 44 OROV, 69, 71, 104… • 43.3 kenmerken van het absurd theater herkennen • tekststructuur herkennen 34.2, 146.2, 147.3 • opbouw van een ‘exposé: 174, argumenter 198 • de leerlingen identificeren de tekstsoorten • 30d (Faut-il se méfier de Facebook) , 40.10 (fabel en toneel vergelijken), • literair werk vergelijken met film – Molière
10 Kenmerken zoals • formele kenmerken bijv. - cohesie op zinsniveau: verbindings- en verwijswoorden - coherentie op tekstniveau: vaste structuren (bijv. probleemstructuur: de stelling, de pro’s en de contra’s en de oorzaken) en signaalwoorden (bijv. woorden die een opsomming of een tegenstelling aangeven) • inhoudelijke kenmerken bijv: - literaire teksten (bijv. Toneel-fabel))
LEERINHOUDEN
245
14 elementen van taalvariatie herkennen en illustreren.
15 gelijkenissen en verschillen tussen talen herkennen.
DSET 14
DSET 15
Variatie in bijvoorbeeld het taalregister de uitspraak regionale verschillen bijv. - Brits Engels - Canadees Engels en Frans - Waals - Frans in Afrika - Australisch Engels - Amerikaans Engels 288.7, 291.2, 345.13, 346.14-15
Trou du Souffleur: listes 15 Gelijkenissen en verschillen tussen Grammaire: contrastieve aanpak bijvoorbeeld • de moedertaal en andere talen 25.4 • het Engels of het Frans en andere talen Gelijkenissen en verschillen binnen bijvoorbeeld • de Angelsaksische en Francofone wereld
14 • • •
246 Opdrachten in ES die voorbereiden op het zelfstandig uitvoeren van een eigen onderzoek: 33 tâche plus 74 tâche plus 193 tâche plus (1) 194 tâche (le blog) 219 tâche 261.2 266 ApL 274.6-8 277 dossier 1 286 travail de recherche 328 discussion 336 tâche 335 Quelle est la différence • zoekopdrachten over auteurs (iPack) 5 en 6 overschrijdend • l’honnête homme • les aspects de la commedia dell’arte dans le Bourgeois Gentilhomme
16 Informatie afkomstig van bijvoorbeeld • een bibliografie • naslagwerken • het internet • een interview of een reportage Dit kan gebeuren via bijvoorbeeld zelfstandig werk (individueel, per twee, of in groep)
16 zich oriënteren op een onderzoeksprobleem door gericht informatie te verzamelen, te ordenen en te bewerken.
17 een onderzoeksopdracht voorbereiden, 17 Een vraagstuk over bijvoorbeeld uitvoeren en evalueren over een literair en/of • een artistiek-literair thema (zoals de kunstenaar linguïstisch vraagstuk. en zijn milieu) • een (socio)linguïstisch thema (zoals jongerentaal binnen het onderzoek “Anders zijn”2) • tekstinterpretatie • historische kritiek
DSET 16
DSET 17
LEERINHOUDEN
LEERPLANDOELSTELLINGEN Onderzoekscompetentie De leerlingen kunnen
Decr. nr.
ONDERZOEKSCOMPETENTIE1
247
18 de onderzoeksresultaten en conclusies rapporteren en ze confronteren met andere standpunten.
18 Rapporteren en confronteren door bijvoorbeeld • het schrijven van een rapport • een opvoering of het geven van een mondelinge presentatie (PowerPoint) • een klasdiscussie of een debat • conclusies van de onderzoekstaken presenteren bv.: • zoekopdrachten over sociale netwerken, kunstenaars, wetenschappers, uitvinders, politiekers, bekende vluchtelingen, schendingen van de rechten van de mens … • verslag van een debat • debatten over: facebook, de waard van kunst, slagen in het leven, toekomstvisie, geluk, angst, autonomie, drugs, alcohol …
1 De leerlingen kunnen ook binnen het vak Nederlands aan onderzoekscompetentie werken. Er kan bijgevolg een onderzoeksopdracht voor Nederlands, Engels en Frans samen worden uitgevoerd of voor één van deze talen. Zie ook het onderdeel ‘Onderzoekscompetentie’ bij de pedagogisch-didactische wenken. 2 Op de website van de Pedagogische Begeleidingsdienst is een voorbeeld van een onderzoeksopdracht rond de noemer “Anders zijn” opgenomen. In dit omvangrijk voorbeeld zijn tevens richtlijnen opgenomen in verband met het tijdspad, de structuur van het logboek volgens het OVUR-schema en de rapportering (www.rago.be/pbd).
DSET 18