Lechaijim! – Op het leven! Johannes 6 over het Avondmaal Weten jullie welk schilderij de laatste tijd het meest in het nieuws is geweest? Ik zocht er een afbeelding van op internet en kreeg in vier honderdsten van een seconde meer dan 3200 afbeeldingen van ditzelfde schilderij! En vaak waren deze plaatjes voorzien van allerlei ingetekende aanwijzingen… Het gaat om ‘Het laatste avondmaal’ van Leonardo da Vinci. Volgens de schrijver van de bestseller “De Da Vinci Code” zit in dit kunstwerk de sleutel verborgen die de waarheid onthult over de Heilige Graal en Jezus. Wat mij betreft vinden we de echte waarheid over Jezus en het Avondmaal alleen in de Bijbel terug. Daarin vinden we namelijk de instelling van het Avondmaal viermaal beschreven. Weten jullie eigenlijk welke vier Bijbelschrijvers dat vermelden? Het zijn Matteüs, Marcus, Lucas en … Paulus.1 Dus niet, zoals je wellicht zou verwachten, Johannes. En dat terwijl die tijdens het Avondmaal toch náást Jezus aanlag2 én in zijn evangelie het meest uitgebreid de gesprekken tijdens de Pesachmaaltijd verslaat. Vanaf hoofdstuk 13 tot en met hoofdstuk 17 kun je de gesprekken lezen die aan de Pesachtafel plaatsvonden. Maar nergens lezen we bij hem expliciet over het instellen van het Avondmaal zelf. En toch… ik geloof dat we juist bij Johannes heel veel te weten kunnen komen over dit gedachtenismaal. De drie andere evangelisten beschrijven de instelling van het Avondmaal in de laatste hoofdstukken van hun boek, maar bij Johannes staat het verhaal dat ik met het Avondmaal in verband breng meer aan het begin van zijn evangelie. Alsof ‘de rijkdom van het Avondmaal’ het hele thema van zijn boek is. Lezen Johannes 6:1-13 Het is maar zo’n klein – haast nietszeggend – tussenzinnetje: “Het was kort voor het Joodse Pesachfeest.” Maar bij nader inzien is het toch een erg belangrijke zin. Het is bijna Paasfeest; het feest van de voorbijgang, het verlossingsfeest uit de slavernij. Het Avondmaal is ook een teken van ons Paaslam3, geslacht om zijn bloed aan de deurposten van ons hart te strijken, zodat we in leven blijven en bevrijd worden uit de slavernij van de zonde. Als teken daarvan drinken we wijn en eten we brood. En hier zien we in het brood dat Jezus ronddeelt al een verwijzing naar het Avondmaal. Jezus gaat de bewoonde wereld uit en de mensen volgen Hem, naar de overkant van het meer en dan het gebergte in. Matteüs noemt het een ‘afgelegen plaats’.4 Wel een plaats waar je de aandacht volledig kunt richten op de Man en zijn boodschap, maar niet echt een plek waar je straks makkelijk aan het avondeten komt.
1
Zo leidt Jezus het volk als het ware bewust5 ‘de woestijn’ in om daar straks het hemelse brood te ontvangen. Net zoals vroeger het volk Israël in de woestijn het manna kreeg. Daardoor wilde God het volk leren om alleen op Hem te vertrouwen: niemand kon de honger stillen en de dorst lessen dan JHWH alleen. Hier op de berg onthult Jezus dat Hij het Manna is, dat uitgedeeld wordt om de honger van het volk te stillen. Daardoor wilde Hij zijn leerlingen leren om Hem te vertrouwen. Maar dat vertrouwen wordt eerst wel op de proef gesteld. Jezus vraagt aan Filippus waar brood gekocht kan worden. Daarmee vraagt Hij naar een richting, en later blijkt dat Hij daarmee richting zichzelf wil gaan wijzen. Maar Filippus denkt in eerste instantie niet aan het ‘waar’, hij ziet veel grotere problemen bij het ‘hoe’: “Wie zal dat betalen, voor zoveel mensen? Al keren we de hele spaarpot om, dan nog kunnen we niet genoeg brood kopen.” Gelukkig heeft Andreas iets gevonden, alhoewel, wat kun je nu met vijf gerstebroden en twee visjes… En toch! Jezus neemt het aan en gebruikt het voor iets groots. God kan alles en iedereen gebruiken om het voor ons te laten meewerken ten goede. Filippus wordt gevraagd, Andreas brengt iets, uit handen van een kleine jongen. Zo mogen wij bij het Avondmaal onszelf ook ingeschakeld weten: wij brengen brood en wijn mee, gemaakt door mensenhanden, zodat God van die meegebrachte gaven iets heel groots kan maken om aan ons uit te delen.6 Met die kleine gaven neemt Jezus dus genoegen. Hij spreekt de dankzegging uit en breekt het brood, zoals wij het Hem in het Avondmaal nadoen. De mensen moeten gaan zitten in het gras. ‘Het vele gras’ – zegt Johannes erbij: veel groen gras in een afgelegen plaats… Alsof hij alvast iets wil aanduiden van de zegen en de overvloed die dadelijk zichtbaar zullen worden. Het zitten is als het aanzitten aan de Avondmaalstafel, waar het brood van de Ene wordt gebroken tot voedsel voor velen: “zoals
de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.”7 Alleen de woorden: “Dit is mijn lichaam…” gebruikt Hij niet – nóg niet: pas de volgende dag doet Hij dat, als Hij alles uitlegt. (zie vers 51-56) Want het ís nog geen Paasfeest, Hij ís nog niet in Jeruzalem. Net zoals wij bij de viering van het Avondmaal nog niet in óns Jeruzalem zijn8, maar wel op wég naar de hemelse Vredesstad, waar Hij met ons de vrucht van de wijnstok nieuw zal drinken.9 Na de dankzegging en het breken, delen de discipelen het brood en de vis uit, zo vertellen Matteüs en Marcus.10 Op dezelfde manier delen wij bij het Avondmaal ook als leerlingen van Jezus het brood en de wijn rond. Na het eten is er nog een enorme overvloed over: 12 manden vol. Elke discipel heeft een mand te dragen! Het getal 12 staat voor volkomenheid: een dag heeft 12 uur, een jaar 12 maanden, er waren 12 stammen en 12 discipelen. (12 is ook het product van 3 - Gods getal - en 4 - het getal van de aarde.)
2
Hier zie ik de twaalf manden als teken van overvloed: er is genoeg voedsel van Jezus lichaam voor alle mensen in alle tijden. De leerlingen moeten het inzamelen en bewaren, zoals de volgelingen van Jezus nu (de kerk) het Avondmaal in stand moeten houden, totdat Hij komt om alles te volmaken. Lezen vers 14-34 In dit stukje lezen we de reacties van de mensen en de discipelen op het wonder dat ze zojuist meemaakten. De mensen willen van Jezus hun koning maken. Maar Hij trok zich terug, nog verder de berg op om te bidden en zo dicht bij zijn Vader te zijn. Het was nog niet de tijd om koning te zijn. Jezus kwam tenslotte om te dienen en (nog) niet om gediend te worden. Ook van ons ging Jezus weg, hogerop, om nu in de hemel zijn koningschap voor te bereiden. Want straks als Hij terugkomt om Gods Koninkrijk op aarde te stichten, komt Hij wél om gediend te worden. Maar het volk en de discipelen begrepen dat toen nog niet. Zij zagen in Hem nu al de nieuwe koning van Israël, de vredevorst die de bezetters kon wegjagen en die hun dagelijks brood zou kunnen garanderen. Ze zagen toch zijn macht in het wonder! Maar ze herkenden helaas in dat wonder de Mensenzoon niet – de dienaar, die allereerst het voedsel uitdeelt dat niet vergaat en eeuwig leven geeft –. (vers 27) Al eerder volgden de mensen Hem alleen vanwege de tekenen die ze zagen. (vers 26, zie ook vers 2) De volgende dag zelfs vragen ze opnieuw welk wonder Jezus kan doen, zodat ze in Hem zouden geloven. (vers 30) De reactie van de discipelen is een totaal andere: angst. De vraag van Jezus aan Filippus was bedoeld om hem op de proef te stellen. Jezus wilde laten zien wie Hij werkelijk was, zodat ze Hem zouden vertrouwen. Net zoals het oude Israël in de woestijn op de proef werd gesteld, omdat God steeds opnieuw vroeg: “Vertrouwen jullie op Mij?” Ook het Avondmaal stelt ons die vraag: “Vertrouw je op Mij, dat ik voor het Leven zorg? Ook als Ik niet (meer) bij jullie ben?”11 Daar hadden de discipelen wel moeite mee, al direct na het wonder, als de nacht valt en het gaat stormen en Jezus niet bij hen is. Als dan de golven woest op het bootje beuken, worden ze bang. Zijn ze Jezus macht over het brood en de vis nu al weer vergeten? Ach, zelfs voor hun meester Jezus worden ze bang, zo lezen we in het verslag van Matteüs.12 Ze zijn teveel onder de indruk van de gebeurtenissen van deze avond en nacht, en daardoor zijn ze niet genoeg onder de indruk van Jezus. Want wie zo machtig is om de honger te stillen van 5000 mensen, kan ook 12 vissers redden van de golven. Hij is tenslotte Gód, want zo maakt Hij zich aan hen bekend: “Wees niet bang, IK BEN!” Hebben wij wel voldoende vertrouwen in Jezus als God?
3
Zo leren in deze reacties Jezus op twee manieren kennen: als de dienende Mensenzoon én als de machtige Koning God. Ervaren we Hem zo ook in het Avondmaal? Zien we de tafel met brood en wijn als tekens van zijn menselijke zwakte – namelijk van z’n dood…? Óf zien we Hem daarin ook als de machtige Koning van het Leven? De volgende dag gaat Jezus het uitleggen. Ze vroegen opnieuw om een wonder? Dat wonder hadden ze toch al gehad? Gisteren én zelfs eeuwen daarvoor al! In de woestijn aten de Israëlieten brood uit de hemel, dat God elke dag opnieuw gaf: manna. Maar dat manna was maar een voorbeeld van het Ware Brood. Ook Jezus kwam uit de hemel, maar Hij blijft. Het manna was na zonsopgang weggesmolten en wie het bewaarde tot de volgende dag vond het verrot terug. Maar het ware hemelse brood – Jezus – is duurzaam en daardoor kan het onze geestelijke honger stillen. Het brood van Mozes gaf voedsel voor één dag, maar niet voor het eeuwige leven. Alle mensen die manna aten, zijn ooit ook gestorven. De Israëlieten die het aten zijn zelfs geen van allen de Jordaan over gekomen. Nou ja, op twee na dan: Jozua en Kaleb – want zij vertrouwden wél op Gods macht, en dat is ook in dit verhaal uit Johannes 6 nou net waar het om ging!13 Vertrouwen en geloof, dat is waar het Jezus om gaat. Met als doel dat Hij ons kan redden van de dood. En daarmee komen we bij de kern van het wonder en daarmee ook bij de rijkdom van het Avondmaal. Lezen vers 35-58 Brood is nodig om te leven. Je opent je mond en het komt in je binnenste om daar zijn voedende werk te doen. Het komt van buitenaf en wordt door het eten één met je lichaam om je zo in leven te houden. Maar om het Hemelse Brood te eten, moet je niet je mond openen, maar je hart! Het draait om geloof: laat je Jezus toe in je binnenste om daar zijn eeuwig voedende werk te doen? Dan kom je wél door de Jordaan in het Beloofde Vaderland. Want van wie in geloof dit Brood eet, gaat niemand verloren, maar zij blijven bewaard tot de laatste dag.14 Daarom is het Avondmaal niet alleen een gedachtenismaaltijd (zoals we het vaak noemen, zie 1 Korintiërs 11:24-25), maar ook een vooruitzien – zoals Johannes in dit verhaal ook vooruitwijst naar het Avondmaal dat nog moest komen. We mogen vooruitzien naar het eeuwige leven. Dan is niet alleen het téken van brood en wijn in ons – dat brokje en dat slokje – (eerbiedig bedoeld), maar dan is God zélf volledig in ons. Dan nemen we niet maar wat voedsel en drinken tot ons, maar we worden verzadigd met God zélf!15
4
Voor de toehoorders bij Jezus was het te moeilijk, ze begrepen er niets van. Jezus noemde zelfs zijn lichaam het brood dat je moet eten om in leven te blijven. Heeft Hij het hier dan over kannibalisme…? Dat kan toch niet waar zijn? Nee, Jezus bedoelt hiermee, dat het teken van het brood verwijst naar een Persoon, Iemand van Vlees en Bloed. Zo horen wij dat ook in het Avondmaal: “Dit is mijn lichaam dat voor jullie gegeven wordt..” 16 En dan denken we toch aan het offer van Jezus op Goede Vrijdag? Dat stukje brood wijst ons op de Mensenzoon: de Goddelijke Mens, die kwam om tot het uiterste te dienen. Maar de Joden begrepen de uitleg van Jezus niet. Ze beginnen er fel over te discussiëren. En dan gaat Jezus nog een stapje verder: je moet niet alleen Mijn vlees eten, maar ook Mijn bloed drinken! Dit stuitte de Joden ongetwijfeld tegen de borst. Op meerdere plaatsen in de Thora heeft God het nuttigen van bloed ten strengste verboden. De reden van dat verbod wordt duidelijk uitgelegd in o.a. Leviticus 17:10-12:
“Wanneer een Israëliet of een vreemdeling die bij jullie woont bloed eet, zal ik mij tegen hem keren en hem uit de gemeenschap stoten. Want het bloed is de levenskracht van een levend wezen. Ik heb het jullie gegeven om er op het altaar de verzoeningsrite mee te voltrekken, want bloed kan, als levenskracht, verzoening bewerken. Daarom heb ik tegen de Israëlieten gezegd: Niemand van jullie mag bloed eten, ook de vreemdelingen die bij jullie wonen niet.” Bloed bevat de ziel en God ziet het als verzoeningsmiddel, daarom is het heilig. Daarom zijn de woorden Jezus voor de Joden zo schokkend. Maar voor ons geeft het ineens heel veel diepte aan het Avondmaal! In het bloed zit de ziel, de levenskracht. Door te eten van het brood en te drinken uit de beker, hebben we dus deel aan het lichaam en bloed van de Heer Jezus. Daardoor komt zijn ziel, zijn levenskracht in ons en het bewerkt verzoening. Door wat Jezus deed en wat we in het Avondmaal herdenken kunnen we weer met God verbonden worden… Dat opent het perspectief op het eeuwige leven samen met God, zoals het ooit was in het paradijs. Door het brood en de wijn te gebruiken aan het Avondmaal symboliseren we onze éénwording met het lichaam van Jezus, waarin zijn bloed stroomt, dat ook het Levenssap van de Vader is. In vers 56-57 zegt Jezus dat zo: “Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik blijf in hem. De levende Vader heeft mij gezonden, en ik leef door de Vader; zo zal wie mij eet, leven door mij.” Die verbondenheid tussen de Vader, Jezus en ons doet me ook denken aan wat Jezus vertelt in Johannes 15: “Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader
is de wijnbouwer. … Blijf in mij, dan blijf ik in jullie. Een rank die niet aan de wijnstok blijft, kan uit zichzelf geen vrucht dragen. Zo kunnen jullie geen vrucht dragen als jullie niet in mij blijven. Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken. Als iemand in mij blijft en ik in hem, zal hij veel vrucht dragen. Maar zonder mij kun je niets doen.”17
5
En zo zijn brood en wijn van het Avondmaal in het evangelie van Johannes overal aanwezig. Het is de kern van zijn evangelie, je herkent het zelfs al in de eerste woorden van zijn evangelie:
“In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. … In het Woord was leven … Het Woord is vlees geworden … Uit zijn overvloed zijn wij allen met goedheid overstelpt, genade op genade.”18 Dat is dus Avondmaal vieren! Brood en wijn symboliseren ons perspectief op het intiem zijn met God, waardoor we delen in de overvloed van zijn goedheid en genade, én deel krijgen aan zijn Leven. Je zou er haast op proosten, maar dat voelt zo oneerbiedig… Alhoewel, als een Jood het glas heft, zegt hij “Lechaijim!” Dat betekent “Op het leven!” En dát vind ik hier toch wel passend… Amen
Capelle aan den IJssel, 5 november 2006 Bergambacht, 4 februari 2007 Soest, 11 februari 2007
Zingen:
Liedboek voor de Kerken 358:1, 2, 4 en 6 Opwekking 183 U mag ik kennen, o Heer Opwekking 436 Onze Vader Opwekking 268 Hij kwam bij ons heel gewoon Opwekking 372 U verzadigt mij met uw liefde Heer
1
Matth. 26:26-29; Marcus 14:22-25; Lucas 22:14-20 en 1 Kor. 11:23-26
2
Johannes 13:23
3
1 Korintiërs 5:7
4
Matteüs 14:13, 15
5
Hij wist al wat hij zou gaan doen, staat er in vers 6.
6
In de katholieke eucharistie wordt dat ook echt zichtbaar in het aanbrengen van de offergaven: hostie en wijn worden aan God aangeboden als een offer, dat God later in de communie weer uitdeelt aan de gelovigen.
7
Matteüs 20:28, Marcus 10:45
8
Galaten 4:26, Hebreeën 12:22, Openbaring 3:12
9
Matteüs 26:29, Marcus 14:25
10
Matteüs 14:19, Marcus 6:41
11
vergelijk Matteüs 26:29
12
Matteüs 14:26
13
Numeri 14 en Numeri 32:10-13.
14
Zie vers 39, vergelijk eens met vers 12! Katholieken nemen dit heel letterlijk en zorgen dat wat overblijft van de hostie goed bewaard wordt, zodat niets daarvan verloren gaat.
15
Psalm 103:1-5, Matteüs 5:6
16
Lucas 22:19
17
Johannes 15:1, 4 en 5
18
Uit Johannes 1, NBG’51 en NBV
6