lationaal zaru
abor
!STE
JAAI
WOORD ENBEELD In recente nummers van dit tijdschrift is getracht aan te toonen, dat tooneel en film geen concurrenten zijn, maar dat zij zelfstaiyJig bestaan en onafhankelijk van elkaar kunnen leven. Tooneel en, film zijn twee verschillende vormen van kunst, d.w.z. zij onderscheiden zich van elkaar door eigen aard en eigen middelen. Wel Ls waar kan men niet over het hoofd zien, dat de filmkunst, in zoo verre zij uitbeeldend is, ontstaan is uit het tooneel en van tooneelervaringen en -ontwikkelingen heeft geprofiteerd, waardoor men het hedendaagsche peil, ja, zelfs aanspraak op de betiteling „kunst" heeft kunnen bereiken. Niettemin is de film aan eigen wetten gebonden, die door de filmtechniek worden bepaald.
gen en tot een symbolische figuur maken moest. >• Dit veranderde wel is waar in den loop der ontwikkeling en reeds het theater in de laatste jaren van den Romeinschen tijd kende een „sterwezen", zooals het zich in het bijzonder in den loop der laatste veertig jaren opnieuw ontwikkeld heeft. De natuurlijke verhouding en de eigenlijke opgave was echter steeds —- en zou ook altijd blijven — dat de speler er is voor het drama en niet omgekeerd. De eerste vorm was de Grieksche tragedie, d.w.z. de strijd van den mensch met zijn noodlot, met de goede en boóze krachten in de wereld; en daarbij kwam het alleen aan op de bedoeling en den tekst van den schrijver, niet op het feit.
hoe elke rol verwezenlijkt werd, en dus was de sfeler eigenlijk niet meer dan een sfreker. Het klassieke drama en het nieuwe drama eischten later, onder invloed van het individualisme, een werkelijke prestatie en kunst van den speler, al bleven dan ook steeds het idee en het woord van den schrijver den grondslag vormen. In het moderne tooneelstuk lijkt het soms, dat de litteraire kunst door de tooneelkunst wordt afgelost, alsof het drama slechts nog,een schema voor de uitbeeldingsmogelijkheid en ontplooiing van den speler zou zijn. Dit is een ontwikkeling, waartegen wij 'ons echter moeten keeren! De tegengestelde opvatting vertegenwoordigt heden ten dage het
Waaruit bestaat het kenwerschil tussohen tooneel en film, wat brengt beide terug op hun eigen oorsprong en wat geeft hun het recht elk voor zioh een uiting van kunst te zijn? De grondslag van het tooneel is het woord, het litteraire werk, en die van de film heit beeld, dat steeds bewegen en veranderen moet. Woord en beeld krijgen vorm en leven door de kunst en de capaciteiten van den speler. Daarop berust grootendeels onze neiging tooneel en film op één noemer te brengen, maar dat dit fout is, wordt ons duidelijk, wanneer wij nader ingaan op de verschillen tusschen beide. In den oervorm der Grieksohe tragedie waren er nog geen tooneelspelers in de beteekenis van thans. Veeleer waren er slechts bemidde, laars van het litteraire woord. Zij traden hiervoor zoo ver terug, dat zij zelfs een masker droegen, dat hen als mensch geheel en al verber-
Maria Holst in Willy Forst'» nieuwste operette-film „Wiener Blut", spelend ten tijde van het Congres te Weenen en een nieuw voorbeeld van een film, waarin het steeds wisselende beeld hoofdzaak is. (foio WienfilmlTobisIHammerer)
\
Boven: Een oud reliëf,, voorstellende een scène uit een oud-Grieksche homedie. De spelers dragen maskers. Links: Het Dionysus-theater te Athene, zooals dit er zeer waarschijnlijk zal hebben uitgezien. Het tooneelgebouw is vermoedelijk reeds uit den Romeinschen tijd. Op het tooneel werden geen decors gebouwd; het spel speelde zich dus steeds tegen denzelfden achtergrond af: het woord tvas hoofdzaak. (Reprodudies uit Pr Boer~Hetlema: „Groole -platfH-ntïas")
duidelijkst de Duitsche dramaturg Curt Langeribeck (München), die ziöh bij voorbeeld met zijn stuk „Hochverräter" aan den Griekschen vorm aanpast, door zijn drama slechts in één decor te laten spelen, van spreekkoren gebruik te maken en zich de handeling door symbolische figuren verder te laten ontwikkelen. Daardoor lukt het hem heel duidelijk aan te toonen, dat de kern van het drama (tooneel) steeds de gedachte, het litteraire werk is, daardoor leven krijgt en zich ontwikkelt. Een duidelijk bewijs voor deze stelling was dezer dagen ook de opvoering van Goethe's „Tasso" door het Wiener Burgtheater. Dit drama, hoezeer het thema ons ook ver leek te staan, imponeerde juist door het dichterlijke woord, door de diepte en de waarheid &t% gedachte. Zonder dichterlijken vorm blijft het tooneel een zielloos lichaam, al is het een feit, dat het publiek dit vaak niet opmerkt en dat het elk 3 (nr. 21) - CINEMA & THEATER
' goedgespeeld stuk zijn goedkeuring betuigt. Doch wij zijn zoo vrij- de daarmede bewezen onbevoegdheid tot oordeelen voor een zeker gedeelte op rekening van de film te schrijven! Want de grondslag van de film is het beeld en de uitbeelding, niet het litteraire werk. Natuurlijk heeft ook de film een idee noodig, en vaak is het ook" een litteraire gedachte (roman of tooneelspel), die zij gebruikt; maar het gaat dan nooit meer om de dichterlijke schepping van den schrijver. De stof wordt aan filmwetten gebonden, moet er aan gebonden worden, om een werkelijk kunstwerk op het gebied van film te kunnen zijn, en vindt zijn vorm in de middelen tot uitbeelding en in het beeld zelf. Hoe vaak maken wij het mee, dat de aan het litteraire werk ontleende stof volkomen of .grootendeels veranderd wordt (zooals in Max Halbe's drama „Der Strom", dat binnenkort onder den naam „Dijk in gevaar" in Nederland als film zal worden vertoond), of — minder geprononceerd — in de film „Das Fräulein von Barnhelm", naar het bijna gelijknamige blijspel van Lessing. Vaak zijn wij teleurgesteld, vinden de film veel zwakker dan het litteraire werk, omdat niet meer dan de idee is overgebleven! Men mag ' hierbij echter niet vergeten, dat de film doorgaans ook niets meer dan juist de idee hiervan gebruiken kan en het thema voor de rest moet aanvullen met zijn eigen middelen, d.w.z. „filmisch" hervormen moet. Toch ervaren wij nog menigmaal, dat ddt niet lukt en dat de film het theater nog te zeer tracht te benaderen. Wij herinneren aan de film
„Komedianten", waarin de dialogen de handeling overheersohen en vaak zoo zwaar zijn, meer tot een toehoorder dan tot een Votschonwer geridht, dat de uitbeelding te theatraal, d.w.z. onfilmisch aandoet. Een ander voorbeeld in dit verband is de film „Illusie", waarvan de idee zich beter tot een tooneelstuk had geleend: de innerlijke strijd der hoofdpersoon (een tooneelspeelster) tusschen den geliefden man en haar roeping, het tooneel. Een litterair werk had uit deze idee kunhen worden, terwijl zij in de film ietwat overdreven en theatraal tot uiting komt. Heel anders daarentegen heeft Willi Forst zijn operette-films opgezet, waarin hij de oorspronkelijke operettehandeling verliet en geheel nieuw volgens filmwetten weer opbouwde, zoodat hij werkelijk ,,filmisdhe films" schiep. Zijn nieuwste schepping „Wiener Blut", toont dit weer zeer goed aan. Hier is telkens het bedd in zijn veelvuldige afwisseling en een levendige uitbeelding het beheerschende element. Een ander zeer goed voorbeeld hiervoor is de thematisch geheel verschillende Italiaansche film „Tosca", die niet een „opera in filmvorm" ls, doch een film, waarbij Puccini's mu'ziek slechts een bescheiden plaats inneemt. Ook de dialoog is van bescheiden omvang, hetgeen door de verkorte Nederlandsche opgedrukte teksteri nog wordt onderstreept. De toeschouwer wordt dus allereerst door het beeld geboeid en daarin ligt de kracht van deze rolprent. Ook de spelers eischen niet een (Slot op bh. 19 rechts.)
Käthe Dorsch als „die Neuberin" in de film „Komedianten", waarin het woord dikwijls het beeld overheerscht. (Foto BavarialTobis)
<
met den commandant van hun schip. Waarop deze vertrouwde, is geschied. De A 104 had geen onderwatercontact met de A 103 kunnen krijgen; toen zij onderdook en haar marconist aan het seinen ging, had de marconist van de A 103 zijn post reeds moeten verlaten. Doch snelbooten en vliegtuigen waren op zoek naar deri vermisten onderzeeër en nu er eenmaal radiografisch contact is, bereiken ze spoedig de plaats des onheils. Nu kunnen verscheidene leden der bemanning met het reddingsapparaat naar boven worden gebracht: het is de hoogste tijd, want de zuurstof aan boord werd hoe langer hoe schaarscher. Hoe moeilijk de ademhaling reeds werd, ziet men aan de mannen, wien het angstzweet op het gelaat staat, terwijl sommigen zich moeilijk meer staande kunnen houden , , . De regie verscherpt dien indruk door de mannen den dierbaren hond telkens een hoogere plaats te geven. Tot ook deze in het reddingsapparaat wordt gestopt en heelhuids aan boord van de reddingboot komt, waar hij zich eens flink schudt en dan weer kiplekker is 1
Bi; de foto's: Links: De te bedienen apparatuur i$ zeer ingetvikkeld. — Boven: Een bergingsraartuig aan het werk. — Linksonder: Telefonisch contact met leden der bemanning in een andere af deeling van den onderzeeër. {rot os oottotü }
cA 1°3
• • •
• •
Terwijl het reddingswerk voortgaat, is de mare van het ongeluk te land bekend gemaakt. Het radioprogramma wordt onderbroken voor de desbetreffende mededeeling. Op het marinekantoor worden moeders, vrouwen, verloofden van de ongelukkige bemanning van minuut tot minuut op de hoogte gehouden. Eén moeder wil wel gelooven, dat haar zoon nog aan boord van de duikboot is, maar zij is van zijn dood overtuigd. „Ik voel, dat hij niet meer leeft," jammert zij. Waarop men haar zegt even te wachten en dan ... als men nog geen eerbied had voor de moderne techniek, zou men op dit oogenblik met ontzag worden vervuld: aan boord van den verongelukten onderzeeër zegt de commandant tot een zijner
Jê. O. ß.
REGIE: GIORGIO BIANCHI - DIALOOG: EDUARDO CARDUSSI - GELUID: ADOLFO ALLESSANDRINI SPELERS: LEDEN DER ITALIAANSCHE MARINE
De commandant van den Italiaanschen onderzeeër A 103 schrijdt kalm door de verschillende afdeelingen van de duikboot. De mannen aan boord zijn in hun gewone doen: de kok roert in den pot, één man staat zich te scheren, een paar zitten te schaken. Dan komt hij in de machinekamer: hier is alles één en al actie; vragen worden gesteld over luchtdruk, de temperatuur.
Eén dezer mannen heeft iets als een verlamming in den arm ; men voelt de spanning. De commandant spreekt met een officier; ,.Neen," zegt hij, „de bemanning heeft nog nergens erg in." Maar hij vergist zich. Eén- heeft een lucifer, heel laag bij den grond gehouden en ziet: het vlammetje dooft: koolzuur op den bodem, geen zuurstof meer en hij trekt den hond, die aan zijn voeten ligt, met de voorpooten op zijn knie. „Als je kop hooger is, kun je beter ademhalen 1" Dan dringt het verschrikkelijke door: de onderzeeër, die tegen een schip is gestooten, is beschadigd ; het water gudst nu door een scheur naar binnen. De gedeelten, waar het water binnenstroomt, worden inderhaast verlaten, de waterdichte schotten worden gesloten.'Druk seint de marconist: S.O.S.! S.O.S. ! Ondertusschen is de oefening, welke de Italiaansche vloot heeft gehouden, afgeloopen. Alle duikbooten keeren op haar basis terug. _ Buiten de hekken wachten de vrouwen. Geestdriftig, vol vreugde worden de matrozen van de terugkeerende schepen begroet. Maar... waar blijven de A 104 en de A 103? De spanning eerst, de toenemende ongerustheid later, teekenen zich af op de gezichten der vrouwen, die da.ar staan te wachten in het felle, blijde zonlicht,, dat in schrijnende tegenstelling is met het drama, dat — naar de toeschouwer in de zaal weet en de vrouwen daar voor het hek vreezen — zich op hetzelfde oogenblik afspeelt. Wel is waar komt er bericht, dat de A 104 weldra zal binnen-
komen, maar vóór deze op haar basis kan terugkeeren, wordt haar opdracht gegeven weer onder te duiken en te trachten onderwaterverbinding te krijgen met de A 103, waarvan niets meer wordt vernomen, nadat het eerste S.O.S. is opgevangen. Inmiddels heeft men aan boord van de A 103 den toestand met vastberadenheid onder oogen gezien: de commandant geeft last lucht te pompen in de ruimten, waarin allen zich hebben teruggetrokken, maar een scheur in den wand maakt dit nutteloos. De marconist moet zijn toestel verlaten, daar in zijn afdeeling reeds niet voldoende zuurstof meer is om adem te halen en chloorgas er doordringt. Het treft den toeschouwer, dat ondanks alles de discipline streng gehandhaafd blijft, dat eenvoudig niemand er aan denkt op de een of andere wijze zijn eigen belang voorop te stellen. De commandant behoudt de leiding, wijst er op, dat er nog flesschen met lucht zijn als reserve; dat de afwezigheid van de A 103 zeker zal zijn opgemerkt en dat er stellig naar hen zal worden gezocht. De beide marconisten krijgen opdracht zich gereed te houden om door middel van een reddingsapparaat de duikboot te verlaten. Men ziet ze één voor één in een soort koker stappen, welke goed wordt gesloten en waarmede rij veilig de oppervlakte van de zee bereiken. Tegelijkertijd zijn de reddingboot met radio-installatie en de telefoonboei losgelaten, zoodat de marconisten het contact met de buitenwereld weer via de radio tot stand kunnen brengen ; door middel van den telefoonboei hebben ze tevens contact
jongste mannen: „La soa mamma al telefonol" „Je moeder aan de telefoon." De stem van haar jongen overtuigt haar, dat hij nog steeds leeft. Inmiddels hebben duikers, van de reddingbooten in zee gedaald, den wand van de A 103 onderzocht; zij willen lucht in de duikboot blazen, de kraan van het ventiel is door de aanvaring vastgeraakt en kan slechts van de binnenzijde worden geopend. De commandant wil daartoe geen last geven, daar de afdeeling, waarin bedoelde kraan zich bevindt, gevuld is met chloorgas. Eén der mannen gaat echter, zonder voorkefinis van zijn commandant, de kraan openen. Hij redt daardoor zijn kameraden, maar verliest zelf het leven. Nu kan de onderzeeër spoedig boven water worden gebracht en onder algemeen gejuich van de bemanningen der andere schepen en van de menschen aan den wal naar de haven terugkeeren . . . Helaas, met de vlag halfstok . . . Het is een machtig werk, deze Italiaansche film, meer een documentaire dan een speelfilm en geen film, die men gaat zien om zich een uur te vermaken, evenmin om lekker te griezelen, maar welke men gaat zien om te weten hoe het aan boord van een duikboot toegaat en vooral, wat er gebeurt in geval van nood. Men ziet adembeklemmende tooneeltjes, men beleeft oogenblikken, waarop de reddingsscènes wat gerekt schijnen en waarop men wilde, dat nu maar de laatste man van boord was, doch dit is slechts een bewijs hoe zeldzaam suggestief de film isl Dit is —• en dat weet de toeschouwer — ni.et slechts . „spel". lederen dag, ieder oogenblik kan iets dergelijks gebeuren. De menschen, die er een „rol" in vervullen, hebben de film „gespeeld" in de wetenschap, dat zij zelf vandaag of morgen voor de harde werkelijkheid kunnen
komen te staan, want de spelers zijn uitsluitend leden van de Italiaansche marine. Beroepsacteurs hadden hun werk moeilijk kunnen verbeteren. Uitstekend geven ze de atmosfeer weer: de gemoedelijkheid, welke er heerscht aan boord van een onderzeeër, gepaard gaande aan een strenge discipline, aan een onbeperkt» gehoorzaamheid aan den commandant, wat er ook gebeure. De opnamen zijn eveneens uitstekend, uit den aard der zaak voornamelijk genomen in de duikboot, maar toch afgewisseld met enkele fraaie zeegezichten. Een door Sonora Filmbedrijf N.V. uitgebrachte film, die de moeite waard is!
Rechtsboven: De scheepshond, waarvoor trouw wordt gezorgd in angstige oogenblikken. — Links: De naar boven gekomen marconisten nemen, in den reddingboot, radiografisch contact op met den wal en. . . (onder) telefonisch met de bemanning op den bodem der zee. (Foto's Sonora)
• I
'
^-^
H 5 (nr. 21) - CINEMA &• THEATER
CINEMA & THEATER - (nr. '21) 4
tmÊmm
B. M. VAN DEN ENDE.
GOR STEYN SPEELT... OP BEZOEK BI] NEDERLAND'S POPULAIRSTEN ORGANIST.
Cor Steyn tydens een van zgn radio-uitzendingen, waardoor hy zyn grootste bekendheid verwierf.
Natuurlijk maakt het veel uit, of een orgel goed gebouwd LS, of een orgelbouwer, die tevens kunstenaar is, het zoo gecompliceerde instrument heeft ontworpen en onder zijn leiding doen samenstellen. Maar voornamer is toch nog degene, die het bespeelt. Cor Steyn ... er zullen weinig Nederlanders zijn, die zijn naam niet kennen of die hem nooit hebben hooren spelen, al was het alleen maar tijdens een van zijn tallooze radioconcerten. Zet Steyn achter een orgel, onverschillig welk orgel, en men zal altijd de meesterhand hooren, want Steyn is niet zonder reden Nederlands populairste organist. Ongetwijfeld is hij de beste orgelbespeler van ons land, althans — om het terrein zekerheidshalve te beperken — van het z.g. bioscooporgel. Zoo ziet men, hoe een mensch zich vergissen kan. Wij waren namelijk bij Cor Steyn op bezoek gegaan met de gedachte, dat onze reportage voor de helft aan den te interviewen persoon en voor de andere helft gewijd zou zijn aan dat zoo ingewikkelde apparaat, dat hij te bespelen pleegt. Uw wel eenigermate muzikaal ontwikkelde, maar op orgel-gebied vrijwel volslagen leek zijnde ver■ slaggever heeft altijd het gevoel gehad, dat hij ten minste met zoo'n orgel in gevecht zou moeten gaan om er één toon aan te kunnen ontlokken; want zag hij zoo'n organist niet werken met handen en voeten? Bij Cor Steyn maakt het orgel verder weinig uit; hij
'Boven: Cor Steyn achter het orgel, een meester en zijn instrument, waarvan hg alle mogelijkheden weet uit te buiten. Rechts, van boven naar beneden: . . , duikt als een tweede Orpheus in de onderwereld van het instrument om de orgelpijpen by te stemmen. — Behalve op orgeltoetsen, kennen zyn vingers den weg op schryfmachinetoetsen, want het programma voor een van zyn tallooze uitzendingen per microfoon wordt te voren nauwkeurig vastgelegd, i— Het stemmen der orgelpijpen van een groot bioscooporgel vereischt een absoluut muzikaal gehoor.
Links: Het muziekrepertoire is kort geleden verhuisd en in deze chaos moet ordening worden gebracht. Als Cor overigens een nieuw stukje muziek noodig heeft, behoeft hij slechts te grijpen, voorloopig is hij nog niet uitgeput! ■Onder: Als de ombouw van het orgel opgeklapt is, vertoont zich een warnet van draden en draadjes, waarin Cor zonder aarzelen weg weet.
J
I CINEMA (&- THEATER - (nr. 21) 6
gaat zitten en hij speelt. En hoe! Men herkent zijn stijl, zijn wijze van spelen uit vele andere en dat is juist de kunst, dat Ls de waarde der persoonlijkheid. Wij treffen hem, als hij juist aan het stemmen is. De kappen van den orgelombouw zijn opgelicht en een gecompliceerd samenstel van draden en draadjes is zichtbaar ■— zooals men weet, werkt het moderne bioscooporgel geheel electrisch —■ een warnet, waarin Cor feilloos weg weet. Even later verdwijnt hij als een tweede Orpheus in de onderwereld, onder het instrument, om de orgelpijpen bij te stemmen, een werkje, dat een absoluut gehoor en groote muzikaliteit vraagt. ALs wij iets van zijn jeugd willen vernemen, vertelt hij zoo tusschen de bedrijven door, dat hij reeds op zijn zesde jaar zijn eerste muzieklessen ontving. Toen hij tien jaar was, ging hij naar het Conservatorium te Den Haag, hoofdvak piano, waar hij tevens viool studeerde en natuurlijk de gebruikelijke bijvakken, muziekgeschiedenis, enz. Als dirigent trad hij voor het eerst op, toen hij .. . veertien wa.s! Onlangs nog dirigeerde hij geheel onvoorbereid, maar tot ieders tevredenheid, de eerste uitvoeringen van Jack Miller's operette „Julischka", toen de componistdirigent bij de generale repetitie door een ongeval werd gewond. Maar de meesten kennen hem als den populairen organist: de Amsterdammers persoonlijk van zijn zoo gewaardeerde spel in den bioscoop — hij yerhuisde kort geleden weer van het Tivoli Theater terug naar het City Theater, dat hij niet lang daarvoor verlaten had-— en onze landgenooten in het algemeen: van de radio. Zijn microfoonwerk gaf hem wel zijn grootste bekendheid; ook in het buitenland trad hij op voor de radio. Heeft u Cor wel eens een zanger of zangeres per gramofoonplaat hooren begeleiden? Dat is een zeer interessante geschiedenis, doch tevens een hoofdstuk apart, dat wij een andermaal vertellen. Voor ditmaal eindigen wij. Is het niet, als met alle kunstenaars, het voornaamste hem te zien of te hooren? Daarom geven wij verder het woord, of zoo u wilt: den toon aan den kunstenaar zelf. Want er zit muziek in, als Cor Steyn speelt. . . ! (Mei foto's van den schrijver). COR DOKTER. 7 (nr. -21) - CINEMA &■ THEATER
/
'
—<
wmmwt*
Wi/ spraken met
EWALD BALSER Ew^ld Baiser kwam met het Wiener Burgtheater een paar dagen in ons land, dat hij reeds zoo goed kent van de in Duivendrecht gemaakte opnamen voor de film „Rembrandt". Hij zit tegenover ons: een forsche, echt mannelijke gestalte, met het voorkomen en de vitaliteit van een kunstenaar. Een vitaliteit, die onmiddellijk den karakterspeler verraadt. Rustig en beheerscht is hij in zijn doen en laten; nauwgezet tracht hij zijn antwoorden op gestelde vragen te formuleeren. Een acteur, wien het zich geheel kunnen inleven in een ander karakter tot een levensbehoefte is geworden, die de dankbare en toch zoo moeilijke taak vervult de menschelijke ziel te doorgronden. „Toch," zegt Baiser, „zijn het niet uitsluitend karakterrollen, die ik gespeeld heb. Vroeger vertolkte ik dikwijls ook heldenrollen, zoodat het — als men mijn genre wil definieeren — misschien beter is te spreken van „heldische Charakterrollen". Hetgeen niet wegneemt, dat ik voor zuivere karakterrollen een voorliefde heb. Vertolkingen, waarin je zoo geheel en al je eigen karakter laat schuilgaan achter dat van den persoon, dien je uitbeeldt." Wij vragen Baiser natuurlijk naar zijn voorkeur: de filmstudio «f de „Bühne". „Ongetwijfeld het tooneel," luidt het antwoord. „Ik ben en voel me in de eerste plaats tooneelspeler. Haalt men mij evenwel van de Bühne voor een film, dan speel ik die met evenveel liefde en overgave. Maar ik zal toch altijd tooneelspeler blijven. Om zoo te zeggen: het tooneel is mijn huis, de film een hotel. Er zijn, zelfs vele, filmspelers, die nimmer op de planken stonden, maar dadelijk voor de lens kwamen. En juist zij koesteren zoo vaak na verloop van eenigen tijd een smachtend verlangen naar het tooneel I Geeft men hun een rol, dan komt veelal het fiasco: van tooneelspeler tot filmacteur is betrekkelijk slechts één stap, omgekeerd kan men eerder spreken van
over film en tooneel
ten onmetelijken afstand." Begrijpelijk is, dat deze typeerende uitspraak leidt tot een beschouwing over het essentieele verschil tusschen de film en het tooneel. „Ja," zegt Baiser, „hèt groote verschil is hierin gelegen, dat de film door en door technisch is geworden ; zij vereischt niet den inzet van je vollen persoon ; alles is afhankelijk van de plaats van de camera, dichtbij, veraf, dus van de vraag: wordt het beeld groot of Ewald Baiser in „Umwege (Foto Uja/Weiste)' klein, moet je je concentree- zum Glück". ren op je geheele figuur of op de gelaatskomst of als een mislukte proef?" expressie ? „Daarover is nog niet veel te zeggen. Die voortdurende verschuivingen kent Zelf heb ik weinig kleurenfilms gezien; het tooneel niet. Dat is constant, daar ben die ik gezien heb, hebben mij kunnen beje gebonden aan de ruimte van de planvredigen, meer ook niet. Tot boeien, zooken. Het tooneel houdt de spelers voortals de zwart-witfilm, waren zij nog niet durend in spanning, het vereischt zekerin staat." heid van optreden, inzicht in onvoorziene situaties, beheersching. Tot zoover hij kan teruggaan — en dat Tooneel is bovendien zuiverder en nais heel ver: tot in de vijftiende eeuw — tuurlijker. Film blijft tenslotte een techheeft geen van zijn voorouders op de plannische reproductie. Veel van de spontaneïken gestaan. Zijn neiging tot het tooneel teit der spelers gaat verloren, doordat is dan ook niet voortgevloeid uit erfelijkrekening moet worden gehouden met heid, maar uitsluitend uit „Sturm und acoustiek, camerastand, lichtreflexen enz. Drang". Zoo heeft men mij bij mijn eerste filmZijn eerste groote rol, nadat hij in 1930 opnamen dikwijls moeten zeggen: spreek zijn tooneelloopbaan begon, was die van niet zoo luid, of: sla niet zoo hard met Pastor Mandes in „Gespenster"; later die deuren. Op het tooneel geeft dat juist volgden Odoador Galotti in „Emilia Gaeffect . . ." lotti" van Lessing, Karl Mohr in „Räu„Denkt u, dat die verhouding tusschen ber", de majoor in „Minna von Barntooneel en film bestendig is?" helm", in 1937 een zeer sterke glansrol: „Daarvoor is de film wellicht nog te Othello in het gelijknamige, dikwijls als jong. Ondanks de perfectie, die thans de „zee van intriges" bekend staande stuk reeds bereikt is, van Shakespeare, en nu zagen wij hem kan zij nog als Antonio in Goethe's „Torquato Tasso". lanzienlijk verEwald Baiser, die niet zoo ver van de beterd worden. Nederlandsch-Duitsche grens, in de zweefDenkt u eens baanstad Elberfeld in Wuppertal, geboren aan de geluidswerd, heeft vele landen van Europa beweergave of aan zocht. Zoo was hij eenigen tijd in Basel Je kleurenfilm." geëngageerd en ook in Boedapest speelde „Ziet u die hij verscheidene malen. In hoofdzaak trad laatste als de hij echter op in Berlijn en Weenen. film der toeOp onze vraag, waar hij nu wel het liefste vertoefde, antwoordde hij voorzichtig (en een tikje ondeugend?) : „Dat zou ik niet mogen zeggen. Noemde ik Weenen, dan zouden de Berlijners boos zijn, zei ik Berlijn . . ." ,,A propos, wij bemerkten gisteren, dat de (Foto Bavaria) opvoering van dit zoo moeilijke drama in verzen „Torquato Tasso" niet gesouffleerd werd. Wij veronderstellen 'toch niet, dat dit bij de „Burg"-spelers gebruikelijk is?" Ewald BaiBaiser glimlacht, als had hij deze vraag ser en Briverwacht. „Nee, gebruikelijk is het niet. gette H orMaar hier konden wij den souffleur misney in „Besen : als wij op tournee gaan, moet alles vrijding". perfect zijn! Ook al was het pas de derde
CINEMA &• THEATER - (nr. 21) 8
\
opvoering in deze rolverdeeling." Wij spreken over zijn filmrollen: als Thomas Bracht, die zijn vrouw niet genoeg liefheeft — althans, dat beweert die vrouw (Lil Dagover) — in „Umwege zum Glück", een min of meer luchtige speelfilm, die met de verzoening aan heb einde ieder tevreden stelt; zijn rol in „Isabella"; in „Bevrijding", waarin Brigette Horney zijn tegenspeelster was; in „Soldatenglück", met Käthe Gold, en over nog enkele van zijn andere filmrollen. Maar van Nederlandsch standpunt gezien heeft in het bijzonder de film „Rembrandt" onze belangstelling, die onder regie stond van Hans Steinhoff, en welke binnenkort door de Terra zal-worden uitgebracht. Daarin speelt Baiser de titelrol, terwijl Hertha Feiler, Gisela Uhlen en Elisabeth Flickenschildt de drie in Rembrandt's leven zoo belangrijke vrouwen uitbeelden, Saskia, Hendrikje Stoffels en Geertje. „De groote waarde van deze rol," zegt Baiser, „is wel de uitbeelding van het moeilijke leven — arm en miskend — dat op Rembrandt's kunst toch zoo weinig invloed heeft uitgeoefend. Misschien eerder zelfs een stimulans is geweest slechts in zijn eigen meesterwerken het leven te waardeeren." Een groot voordeel was, dat de opnamen in Arasterdam gemaakt konden worden. „Voordat ik de rol instudeerde, heb ik heel veel over Rembrandt gelezen; ik ken thans, zij het voor een groot deel natuurlijk van reproducties, bijna al zijn schilderijen, en vooral voor mijn mimiek heb ik zijn ontelbare zelfportretten bestudeerd. Meer dan ik ooit heb kunnen beseffen, heb ik thans gezien, welk een gigantische scheppingskracht deze mah bezat." En veelbeteekenend laat hij erop volgen: „Nee, dat zal de film niet allemaal kunnen omvatten. Wat uit zulke schilderijen spreekt, kan geen draaiboek ooit weergeven." De weinige gegevens over Rembrandt's leven, de uitermate schaarsche brieven, hebben het scenario wel eenigszins be• moeilijkt. Vele details berusten op vermoedens. „Heel jammer is ook, dat het vroegere woonhuis van Rembrandt zoo veel van zijn historische waarde heeft verloren. Slechts het grove binnenwerk, de balken, heeft Rembrandt in dien vorra gekend. Dit neemt niet weg, dat alleen het gevoel reeds, dat de groote schilder in die zelfde ruimte heeft geleefd, voor mij een inspiratie op zichzelf is geweest." ,,U bent dus voor de tweede maal in Nederland?" „Voor de derde maal. Eerst bij de voorbereidingen voor „Rembrandt", toen ter gelegenheid van de opnamen, en nu met het Wiener Burgtheater." De acteur is uitermate tevreden over de outillage van de Nederlandsche studio's, en vooral over de samenwerking met het Nederlandsche technische personeel, welke zeer kameraadschappelijk was. Als een prettige herinnering vertelt hij ons nog van den afscheidsavond in Duivendrecht. Maar ... de trein dwingt ook óns tot een afscheid! Wij hopen: niet voor langen tijd. Doch in elk geval zullen wij Baiser op het witte doek binnenkort als Rembrandt terugzien. E. J. HOLLMANN 9 (pr. 21) - CINEMA &• THEATER
HET WIENER BURGTHEATER SPEELDE
„TORQUATO TASSO" Met groote dankbaarheid' en bewondering denkt men terug aan de gastvoorstellingen van het Wiener Burgtheater, dat in Amsterdam en in Den Haag één avond Goethe's klassieke tooneelwerk „Torquato Tasso" en den volgenden het luchtige blijspel „Aimée" van Heinz Coubier heeft gespeeld. Het was in zooverre een korte vreugde, dat slechts een klein deel van het Nederlandsche publiek van deze zeldzame tooneelgebeurtenis heeft genoten. En tot hen, die eigener beweging dit ongewone genot hebben laten voorbijgaan, zouden wij willen zeggen, juist omdat wellicht nooit meer de gelegenheid zich zal voordoen deze schade in te halen: deze opvoeringen bewezen, hoe hoog de cultuur op het oogenblik staat in het Groot-Duitsche rijk! Het Weensche Burgtheater heeft, na een schitterende traditie, die langer dan een eeuw kon worden gehandhaafd, ook wel inzinkingen gekend. Maar juist tegenwoordig — in dit gezelschap werken ook krachten uit Noord-Duitschland mede en de Berlijnsche tooneelkunstenaar Lothar Müthel heeft er de leiding — blijkt een nieuw hoogtepunt te zijn bereikt. Wat wij in deze gastvoorstellingen, zoowel bij het „zware" tooneelspel in rijmlooze verzen van Goethe als bij het lichte, half satirieke, half kluchtige blijspel van Coubier, aan tooneelkunst te zien kregen, vindt op het oogenblik stellig nergens zijn weerga. Maar in het bijzonder geldt dit toch voor de opvoering van „Torquato Tasso". Nergens wordt op het oogenblik de klassieke dramatiek van eigen bodem zoo schoon, en vooral zoo bezield ten toöneele gebracht als thans in Duitschland. Steeds heeft men daar zijn groote schrijvers in eere gehouden; steeds hield in het bijzonder het Wiener Burgtheater die traditie hoog. Maar in de laatste jaren heeft men zich met een nieuwe liefde tot die klassieken gewend. Zoo kon deze voorstelling van „Tasso" oneindig veel méér worden dan een eerbetoon aan het verleden. Hier werd een kunstwerk uit 1789
uitgevoerd alsof het eerst gieteren was ontstaan! Daarin onderscheidt het Burgtheater zich van de .Comédie Fran9aise, die een veel strengere traditie volgt, waarbij de klassieke werken zooveel mogelijk worden gespeeld in den geest van het verleden. Racine, Corneille en Molière zijn zeer zeker groote, klassieke tooneelschrijvere, maar hun scheppingen zijn als het ware gecanoniseerd. Hun latijnsche geest leent zich niet voor vernieuwing, in tegenstelling tot die van Schiller en Goethe, die, evenals Shakespeare, geheel Germaansch dachten en voelden, met open oog voor de toekomst. Evenals Goethe's „Faust" is zijn „Tasso" een kunstwerk voor alle tijden, niet alleen om zijn schoonen vorm en zijn verheven gedachten, maar ook, omdat hier een eeuwig probleem door een eeuwig-modernen, een voor alle tijden hedendaagschen mensch wordt doorleefd en doorleden. De historische Torquato Tasso was een vermaard Italiaansch dichter, De Hertog van Ferrara (Raoul Asian links) met zyn Minister Antonio Montecatino (Ewald Baiser) in „Torquato Tasso". (Foto Staft/Mol)
die in de laatste helft van de zestiende eeuw, dus tegen het einde van de renaissance, aan het hof van hertog Alfons II van Ferrara leefde. De geschiedenis verhaalt van hem, dat hij zich door zijn, aan vervolgingswaanzin grenzende, achterdocht onmogelijk maakte, en in een vlaag van woede den degen trok om een hoveling te lijf te gaan. Eenige malen werd hij, na reeds uit zijn geboortestreek bij Napels te zijn verbannen, door den hertog van Ferrara van het hof verwijderd. Hij is ook een tijd lang door zijn beschermer gevangen gezet en eer hij ten slotte te Rome zou worden gelauwerd als hoogste erkenning van zijn dichterschap, stierf hij in een ziekenhuis geestesziek, naar het .schijnt ten gevolge van de inspanning, die het streven om zijn dichtkunst steeds meer te vervolmaken, van hem had gevorderd. Goethe's Tasso is de dichter, die in zijn dagdroomen leeft in een wereld vèr buiten de werkelijkheid. Weliswaar heeft hij de werkelijkheid lief, hij eerbiedigt zijn vorst en beschermer; hij erkent de waarde van Antonio, den wijzen, bezadigden staatsecretaris; hij bewondert de levenslust van de bekoorlijke, intelligente gravin Leonore en voor haar vriendin, prinses d'Este, de zuster van den hertog, voelt hij een liefde, die alles te boven gaat. Maar hun wereld kan nimmer de zijne wezen.
De loggia van het slot Belriguardo, een imposant decor van Traugott Müller voor het eerste en het laatste 6edryf van „Torquato Tasso". V.l.n.r. Tasso (Horst Casfar), de gravin van Scandiano (Custi Huber), de prinses d'Este (Alma Seidler) en Alfonso Il (Rauol Asian). (Exclusieve foto Polygoon/Zeylemaker)
Hij stoot zich steeds weer aan hun anders-zijn en als de prinses hem ervan tracht te overtuigen, dat zij allen het beste met hem vóór hebben en dat zij zelf een groote genegenheid voor hem voelt, gelooft hij alleen dat laatste; hij waant haar voor zijn eenzelvige wereld te hebben gewonnen. Bemerkt hij dan, dat zij niet tegen de anderen zijn partij kiest, dan brengt zijn ziekelijke achterdocht hem tot razernij. Hij voelt zich door allen verraden. Nogmaal.s tracht de prinses hem te doen inzien, dat zij hem niet vijandig gezind is. Maar dan geraakt Tasso, de onstuimige dichter die nooit maat weet te houden, door die
nieuwe toenadering plotseling zóó buiten zichzelf, dat hij haar hartstochtelijk omhelst, allen afstand vergetend. De verschrikte prinses stoot hem van zich, de hertog en de gravin, die onopgemerkt getuigen zijn geweest van Tasso's gebrek aan zelfbeheer«ching, verlaten mèt haar het buitenverblijf. Eenzaam en wanhopig, beseffend dat nu alles verloren is, blijft _cle dichter achter in gezelschap van den staatsman Antonio, dien hij, in zijn achterdocht, als zijn aartsvijand beschouwt. En als Antonio hem tracht te troosten, klampt hij zich als een verlorene aan hem vast: „zooals de zeeman zich ten slotte nog klampt aan de rots waarop hij moest vergaan ..."
Gusti Huber troffen wij in haar kleedkamer ran den Amsterdamschen Stadsschouwburg, even voordat zij als Leonore, de gravin van Scandiano in Goethe's „Torquato Tasso", ten tooneele moest verschijnen. Natuurlijk was zij bereid haar groeten aan de lezers en lezeressen ran ,,Cinema & Theater" met een handteekening te bekrachtigen ! (Exilusii'i'e joto Polygoon!Zeylemaker)
tochtelijk bewogene, nu eens „himmelhoch jauchzend" dan weer „zum Tode betrübt". Een wonderbaarlijke, onvergetelijke creatie. Tegenover hem stonden de vier vertegenwoordigers van de „buitenwereld", maar welk een „buitenwereld"! In welk een edel en harmonisch gezelschap heeft Goethe zijn eenzamen dichter geplaatst en hoe onnavolgbaar hebben de kunstenaars van het Burgtheater — onder leiding van hun General-intendant Lothar Müthel, en bijgestaan door Traugott Müller, die de grootsche decors en de sierlijke costuums heeft ontworpen — deze laat-renaissanci.stische wereld in woord en gebaar tot uitdrukking gebracht! Allereerst Alma Seidler als de etherische „ferne Prinzessin", het ideaal aller dichterdroomen, met haar zuivere, gevoelige stem en haar discrete gebaren. Dan Gusti Huber, als haar meer wereldsche vriendin; vroolijk, bevallig en spiritueel, een bloem van de edelste cultuur. En naast dat tweetal de hertog van den vermaarden Raoul Asian, die, toen hij jonger was, zelf de rol van Tasso heeft gespeeld, maar die nu alle souvereine beheersching gaf, welke voor de figuur van dezen vorstelijken kunstbeschermer wordt vereischt. En ten slotte Ewald Baiser, ook als filmacteur wel bekend, een levenswijze Antonio, die, ofschoon hij steeds op den achtergrond bleef, met zijn zachte, beheerschte stem en zijn .sober gebaar deze figuur, waarin Goethe zijn tweede Ik, dat van den universeelen denker, gestalte gaf, toch tot een „rots in zee" wist te maken. „AIMÉE" Over de tweede voorstelling kan
In elk opzicht grootsch was de opvoering van deze zuiver innerlijke tragedie. Schooner dan mogelijk scheen hebben de vijf vertolkers Goethe's gedragen verzen gezegd, levendig en bezield, zonder ook maar één oogenblik in een academische rhetoriek te vervallen. Frisch en nieuw als jonge voorjaar^bloei werd deze dichtkunst door hun dictie. Maar het eigenlijke tooneelspel heeft daarbij geenszins schade geleden. Integendeel, nooit zag ik eenklassiek stuk zóó gracieus, zóó vol actie opvoeren, zóó aangrijpend en tegelijk harmonisch. De jonge Horst Caspar gaf een Tasso te zien, zooals zelfs de meest bewonderende lezer van Goethe's schepping hem niet heeft kunnen droom en. Geen oogenblik scheen hij tooneel te spelen, steeds was hij de dichter bij uitstek, de innerlijk-levende, harts-
Leonore d'Este (Alma Seidler) en de dichter Torquato Tasso (Horst Caspar). (Toto Stapl/Mol)
ik kort zijn. Wat ik in het bovenstaande over de prestaties van het Burgtheater heb geschreven, geldt, mutatis mutandum, ook voor de opvoering van „Aimée", hoe wonderlijk dit misschien moge klinken als men den verheven tekst van „Tasso" vergelijkt met het pikante woordenspel van deze moderne comedie. „Aimée" is reeds eenigen tijd bij het Amsterdamsch Gemeentelijk Theaterbedrijf in studie; er zal dus, naar aanleiding van de Nederlandsche opvoering, nog gelegenheid zijn méér te zeggen over dit blijspel, dat op een kasteel in Frankrijk ten tijde van het schrikbewind speelt en waarin veel wordt gespot met de leuzen der revolutionnairen, maar ook wel met de opvattingen van het oude regiem. Hoofdpersoon in dit blijspel is een frivool markiezinnetje, dat zoowel den republikein als den aristocraat om haar vinger windt en dat van deze beide mannen alles gedaan krijgt, behalve dat zij niet eeuwig over politiek ruzie maken. Hilde Wagner, die dit onverantwoordelijke vrouwspersoon voorstelde, wist drie bedrijven lang met haar bekoorlijke grillen het tooneel zoo te vullen met dartel, zonnig leven, dat het in dezen barren tijd een verademing was, ook 'voor wie zeer goed weet, dat de wereld het zeker niet van de Aimée's alléén moet hebben. Ranul Asian was hier de komischwaardige aristocraat, die den vaak ietwat banalen tekst zóó menschelijk wist te maken, dat het een lust was naar hem te luisteren; en wiens actie altijd bloeiend bleef voor het oog. Verder viel er nog veel te genieten van den deftigen dienaar, een zeer fijne, evenwichtige creatie van Paul
Pranger in een schijnbaar onbelangrijke bijrol. Maar het meest heb ik Ulrich Bettac (tevens de regisseur) bewonderd als den wankelen republikein, het type van een burgerman, die zichzelf verbeeldt een rebel te zijn, telkens zijn plichten vergeet en zich telkens weer vermaant. In spreken, gebaar en gelaatsuitdrukking was Bettac, tot in de kleinste details en zonder één oogenblik uit zijn rol te vallen, die eenigszins caricaturale, maar toch nooit echt belachelijke republikeinsche „gelaarsde kater" in het vreemde, aristocratische pakhuis, pendant van den onvergetelijken vorstelijken emigrant. CHR. DE GRAAFF. Eleonore Sanvitale (Gusti Huber) met Torquato Tasso (Horst Gaspar). (Foto Stapf/Mol)
11 (nr. •_'!) - CINEMA & THEATER
f—,
"^
V
a^ --.
mm
BUITEN HET ATELIER de jagers op Grete — een pop, die er een der hoofdrollen in speelt — afkwamen, riep een jongen: „Hé, wil je haar wel eens met rust laten? Dat is Kasperle z'n meisje!" (Zooals men weet is in Duitschland Kasperle de held van de poppenkast, zooals bij ons Jan Klaassen.) En toen deed deze veelbelovende jongeman zijn klomp uit en gooide die naar het „toofleel". Waarop de andere kinderen ook hun klompen naar het tooneel gooiden! Hans Deppe en Stemmle lagen achter het tooneel op den grond, weggedoken onder kisten en koffers, en ze waren min of meer bleek om hun neus. En heden ten dage zijn zij nog altijd van oordeel, dat zij nooit meer zoo'n gevaarlijke voorstelling hebben gegeven ! WILLY BIRGEL Veel omvangrijker en ook ouder dan de verzameling van Louise Ullrich is de collectie maskers, die Willy Birgel bezit. Daar treft men bij voorbeeld het beroemde Japansche No-masker aan, waarvan zich een tweede exemplaar bevindt in het museum te Kioto. („No" is de naam van het Japansche tooneel voor de aristocratie en de deftige burgerij; het is ontstaan uit den religieuzen dans.) Er zijn Javaansche maskers en maskers uit Afrika. Maar ook in het Zwarte Woud en de Alpen heeft de
Iets over de liefiieLLerijen van een drietal filmkunstenaars LUISE ULLRICH Voor den oorlog ging de filmactrice Luise Ullrich met een boot naar Zuid-Amerika. Een jaar lang zwierf zij er rond door tropische oerwouden en langs oude Indianenpaden, om daarna terug te keeren naar de Berlijnsche ateliers en haar rustige woning aan den rand van de hoofdstad. Wie haar thans daar een bezoek brengt, treft er een fraaie verzameling aan van Indianenwapens, dekens, klei-vaten en oeroude afgodsbeelden uit Peru, het oude rijk der Inca's. Te midden van al die schatten vindt men echter een verrekijker. De particuliere liefhebberijen van deze
actrice zijn namelijk: reizen en sterrekunde, welke laatste zij heel serieus beoefent, ofschoon zij natuurlijk te goed weet, dat het haar heusch niet zal lukken een nieuwen planeet te ontdekken! Hèt is kenmerkend voor haar, dat zij geheel alleen die verre reis naar Zuid-Amerika is gaan maken. Daar was reeds een andere reis, namelijk naar IJsland, aan voorafgegaan. Zij heeft thans een boek geschreven, dat zij zelf heeft geïllustreerd met heel fijne aquarellen en waarvan de titel luidt: „Sehnsucht, wohin führst du mich?" HANS DEPPE Hans Deppe, die eerst tooneel-
speler is geweest en thans voornamelijk regisseert (wij noemen o.a. „Die kluge Schwiegermutter", „Verwandte sind auch Menschen" en „Der laufende Berg"), heeft een marionettentheater. Maar deze liefde voor de beweeglijke poppen, die precies gehoorzamen aan de wenschen van hun meester, heeft toch een heel reëelen achtergrond: in zijn begintijd heeft Hans Deppe door Duitschland gezworven met een poppenkast. Regisseur Stemmle, die er ook bij hoorde, vertelt daar de volgende grappige geschiedenis over: Zij waren eens in een. mijnwerkersplaatsje en speelden er voor vijfhonderd mijnwerkerskinderen het opwindende spel van „Antraschek en Jurschek, of de roovers in Zevenburgen". Toen
Midden boven: Luise Ullrich in een van haar Indianendekens. Links boven: Hans Deppe met z\jn marionetten. Rechts: Wajangpoppen en maskers vormen Willy Birgel's liefhebbery. (Foto's Uja
1
f
(Foto's EKO/Slapf)
verzamelaar Birgel interessante maskers ontdekt, die nauw verband houden met den aard en het wezen van het daar wonende volk, al zijn sommige er van ook niet zoo oud als de eerst genoemde. . Ook wajangpoppen bevinden zich in zijn verzameling. Als men er goed over nadenkt, is het -— hoewel een uitzondering — eigenlijk niet eens zoo heel vreemd, dat een acteur zich interesseert voor maskers uit alle deelen der wereld en uit alle tijden. Zijn masker en tooneel niet nauw verbonden? Het wordt in dit geval nog begrijpelijker, als men weet, dat Birgel's vader in Keulen goudsmid was. En in het begin van zijn loopbaan zat Willy in vaders werkplaats en legde zich toe op het vervaardigen van kunstvoorwerpen en op schilderen!
Het Berlijnsche Philharmonische orkest,waarvan Wilhelm Furtwängler de leider is, heeft kort geleden een nieuwen eersten concertmeester gekregen. Furtwängler heeft voor deze zeer belangrijke functie benoemd ... een negentienjarige! Gerhard Taschner heet deze jonge violist, die in Jägerndorf in Sudetenland werd geboren. Toen hij vijf jaar was, werd hij leerling der muziekschool, waarvan zijn grootvader directeur was. Acht jaar was hij, toen prof. Hubay hem in Boedapest onder zijn leiding nam. Twee jaar later behaalde hij den eersten prijs in een violistenwedstrijd te Weenen, in de klasse van hen. die nog geen negentien jaar waren. Daarmede won hij tevens een stipendium voor de studie aan de meesterklasse van het Weensche Conservatorium. Op zestienjarigen leeftijd maakte hij een tournee door Amerika. In 1939 benoemde men hem tot eersten concertmeester van opera en stedelijk orkest te Brünn. Toen prof. Abendrgth eens laatstgenoemd orkest als gastdirigent leidde, kreeg hij een dergelijken indruk van Taschner's kunnen, dat hij hem zijn collega Furtwängler aanraadde. Taschner, dien dr. Goebbels een Stradivarius ter beschikking stelde, is als solist een uitnemend Beethoven-vertolker.
13 (nr. 21) -
CINEMA & THEATER
CINEMA & THEATER - (nr. 21) 12
■■■':
Hü'
:"~~ '.
■ffr?H-rrJkifVTr.h-ill ■rui' -«A-fr-bfe
-'■ ■*""■■*
V.l.n.r. Frits van Dijk. l.itilzer Erenga en Magda Janssens in „Groote Pauze". (Foto Polygoon!Noske)
verzaakt in hun behoefte aan onmiddellijk succes en int hun verlangen om voor ,,vol" te worden aangezien. Onze tooneeldirecties behooren uit de productie van eigen bodem zooveel mogelijk te kiezen, maar in de eerste plaats stukken, waarin ons volkskarakter bewaard is gebleven. Gemakkelijk is dat blijkbaar niet, omdat, zooals gez'egd, ettelijke Nederlandsche schrijvers, die tien jaar geleden misschien nog den idealistischen moed hadden zich zélf te zijn in hun stukken en het leven van hun eigen volk tot onderwerp te kiezen, allengs zijn afgezakt tot het salonstuk-zonder-smaak-of-kraak, alleen maar onhandiger geschreven dan het internationale repertoire. Een typisch Voorbeeld van zulk een stuk, dat aanleg en nog een
TUSSCHEN LIEFHEBBERIJ EN BEROEPSTOONEEL A. J. Zoetmulder's ..Groote Pauze". Bij het Gem. Theaterbedrijf, Amsterdam. Jurriaan Zoetmulder — Schiedammer van geboorte, maar sedert jaren iij Noord-Brabant gevestigd als hoofdredacteur van het Eindhovensche Dagblad — werd verleden jaar ter gelegenheid van zijn zestigsten verjaardag gehuldigd na de voorstelling van een zijner stukken door het Eindhovensche Philipstooneel. Hij zeide toen in zijn dankwoord, dat in ons land niet de ioontthclirjvers in gebreke blijven, maar de \.ooxvit\gezelschapfen, die vaak al te hardnekkig weigeren stukken van eigen bodem te spelen. Daarin i.-. veel waars. Allerlei abnormale toestanden in ons land hebben medegewerkt tot deze minachting voor het eigen tooneel. Xederlandsche schrijvers, die hun stukken wilden zien opgevoerd, waren daardoor veelal genoodzaakt hun toevlucht te nemen tol het liefhebberijtooneel. Op den duur gingen zij daardoor zich vanzelf er aan gewennen stukken te schrijven voor het zeer speciale publiek van dergelijke vereenigingen. Zoo kwam er een noodlottige
kringloop tot stand. Men zag in die vereenigingslokalen immers wel graag een spel van dames en beeren uit de groote wereld met het cosmopolitische tintje, dat sinds jaar en dag in den ,.echten" .schouwburg te zien was. En de meeste schrijvers, wier stukken door liefhebberijgezelschappen in de provincie werden gespeeld, gaven de hoop niet op toch nog eens tot den „echten" schouwburg door te dringen, en werden daarom hun oorspronkelijken, echt Nederlandschen aard en aanleg vaak ontrouw door zich steeds meer toe te leggen op het schrijven van stukken, die niet veel anders waren dan onhandige, kleinsteedsche imitaties van een ziellooze internationale tooneel-fabricage. Zoetmulder had gelijk, toen hij zei, dat de tooneeldirecties de Nederlandsche schrijvers van het beroepstooneel hebben vervreemd. Maar velen van deze schrijvers gaan evenmin vrij uit! Want in plaats van voet bij stuk te houden en zuiver Nederlandsche, volksche stukken te schrijven (voor liefhebberij- of beroepstooneel, dat is tenslotte niet de hoofdzaak), hebben zij aan hun ichrijversïotp'mg maar al te vaak
laatste rest van eigen karakter vertoont, maar dat toch niet veel meer is geworden dan een „internationaal" salonstuk van den zooveelsten rang, lijkt mij Jurriaan Zoetmulder's „Groote Pauze", dat door het Gemeentelijk Theaterbedrijf van Amsterdam sinds kort op het repertoire is genomen. Nieuwe gedachten, eigen gevoelens zal men in dit stuk vergeefs zoeken. Zoetmulder behandelt een episode uit het leven van een opera-zangeres, zooals reeds tallooze malen in romans en in tooneelstukken is. behandeld. De onbloedige tragedie van de kunstenares, die haar roem heeft overleefd, doch niet den moed vindt dit te erkennen en afscheid te nemen van haar geliefd tooneel. Natuurlijk is dat onderwerp, al is het dan allesbehalve nieuw, niet volstrekt onbruikbaar geworden. Wie het echter nog eens aandurft — en dan nog wel op hèt tooneel, waar iedere fout in het schetsen van het tooneelltvtn dubbel zwaar telt! — moet wel heel goed thuis zijn in de wereld der „internationale vermaardheden", die Zoetmulder tot de zijne tracht te maken. CINEMA & THEATER - (nr. 21) 14
I
I
■
^^____
De tooneel wereld van zijn stuk heeft echter meer van het. dilettanten-tooneelwereldje eener provinciestad. Het gaat er braaf en over het algemeen gemoedelijk toe. Een enkele bijfiguur brengt wel wat mee uit de „groote wereld", maar dat is dan altijd nog een zeer vage wereld, geen Nederlandsche, èn geen buitenlandsche, al zijn de personages in dit stuk gesierd met de meest uitheemsche namen. Het is waar: ook ons Nederlandsche ^fw^-ftooneel is nu niet bepaald een „groote wereld". Ook daar kan men veel gemoedelijkheid, veel huiselijkheid, veel kinderlijkheid vinden. En het zou zeker de moeite waard zijn eens een stuk te vertoonen, waarin dat Amsterdamsche of Haagsche tooneelwereldje, dat wonderlijke mengsel van degelijkheid en bohème, naar het leven was geteekend. Maar Zoetmulder heeft met alle geweld het leven van een „internationale vermaardheid" willen geven met een dramatiek van „cosmopolitische" allure. Daarvoor heeft hij al die buitenlandsche namen noodig. Daarvoor ook laat hij de. twee mannen, die in deze episode uit het leven, eener kunstenares een beslissende rol spelen, uit het buitenland komen. De één, dr. Egon Courteys, een deftig diplomaat, de ander, Stefan Jesritz, was niet minder dan dirigent van een groot orkest in Philadelphia, tot hij aan lager wal geraakte en in de gevangenis terecht kwam, na op zijn minnares te hebben geschoten. Courteys heeft indertijd Jesritz bijgestaan en bezit zelfs nog het dossier van diens strafzaak, dat hij, zonderlingerwijze, zóó achteloos laat slingeren, dat de opera-zangeres het op zijn kamer vindt. Dat gebeurt ten tijde, dat Jesritz muziekcriticus en componist is in de stad, waar de zangeres haar ouden aanbidder Courteys na twintig jaar weerziet. De ex-gevangene schrijft in zijn critieken. dat haar tijd voorbij is, dat zij heeft afgedaan; hij wil haar ook niet de hoofdrol laten zingen in zijn nieuwe opera en heeft daarbij den dirigent op zijn hand. Nu staat de zangeres wel is waar op het punt eindelijk te trouwenmet Courteys, dien zij indertijd ter wille van haar kunst had afgewezen, maar zij wil toch niet als verslagene het veld ruimen. Ze dreigt Jesnlz met onthullingen, die hem in de be15 (nr. 21) - CINEMA & Til EAT EK
wuste stad onmogelijk zullen maken. Courteys verneemt dit, is zeer verontwaardigd en het late huwelijk dreigt nogmaals te mislukken. Doch de zangeres toont berouw; zij zal Jesritz ongemoeid laten, nog één jaar blijven optreden en dan Courteys' vrouw worden. Dit meer sensationeele dan geloofwaardige geval — dat twee-eneen-half bedrijf lang wordt voorbereid en tegen het slot wel spanning begint te vertoonen — geeft den schrijver aanleiding in den breede eenige figuren te schilderen uit de wereld van de groote opera, of wat hij daarvoor houdt. Hij doet dat gemoedelijk, naïef, maar niet onverdienstelijk. Zoetmulder kan zeer zeker een aardigen tooneeldialoog schrijven. Zijn personages komen echter wel wat onwaarschijnlijk vaak bij elkaar op bezoek, doch vooral zijn eerste bedrijf, dat in de kleedkamer der eenmaal beroemde zangeres speelt, zit goed iii elkaar. Cor Hermus regisseerde dit stuk in denzelfden kinderlijken trant, waarin het is geschreven, en de voornaamste vertolkers hebben zich aan dien ietwat provincialen stijl gehouden. Magda Janssens, die anders toch wel fel en hartstochtelijk kan zijn, was ditmaal meer een lieve dame met kortstondige booze buien dan een diep-bewogen kunstenares. Frits van Dijk gaf een uiterst rüstigen confrater te zien, Josephine van Gasteren een traditioneel-boosaardige jonge mededingster op het pad naar den roem; Anton Roemer een grappigen, in het kinderachtige getrokken, kunstbeschermer. Jan van Ees was zóó waardig als de onkreukbare criticus met het bedenkelijke verleden, dat het op den duur wel wat saai werd, en Eringa een geduldige aanbidder op leeftijd, uit hetzelfde hout gesneden, Jurriaan Zoetmulder kan, daarvan ben ik overtuigd, een zeer goed ' Nederlandsch tooneelstuk schrijven. Wil hij echter boven de sfeer van het /è/w/steedsohe uitkomen, dan moet'hij juist niet naar het grootsteedsche streven! Hij zoeke liever zijn kracht in een onderwerp, dat voor hem dichter bij huis ligt, en dan vooral in een zuiver Nederlandsch onderwerp' CHR. DE GRAAFF.
TOONEEL IN DEN HAAG De Stadsschouwburg in Den Haag zal, ook na de overneming door het ,,Deutsche Theater", ..Stadsschouwburg" heeten. Het „Deutsche Theater" zal slechts twee maal in de week zelf den schouwburg bespelen en zooals van ouds zal de gemeente Den Haag hem verder kunnen verhuren (bureau Afd. Onderwijs der Gemeentesecretarie, Lijnbaan 32. tel. 300024). Zooals reeds eerder vermeld, zullen de opvoeringen van het Residentie-tooneel grootendeels in den Princesse-Schouwburg plaats vinden ; groote tooneelwerken, waarvoor het tooneel van dien schouwburg te klein is, zullen echter in den Stadsschouwburg gegeven worden.
EEN TOONEELHUWELÜK' De vorige week traden te Amsterdam twee jonge tooneelfiguren in het huwelijk: Josephine van Gasteren (wier vader, de acteur Louis van Gasteren, men links op de foto ziet) en Fons Rademakers. Den volgenden dag zagen wij het jonge paar op de huwelijksreis 's avonds in . . . den Amsterdamschen Stadsschouwburg, in bewondering voor het meesterlijke spel van het Wiener Burgtheater in „Torquato Tasso", en den avond daarop troffen wij het wederom in den schouwburg bij de opvoering door de Weeners van „Aimêe". En ook dat behoeft niet te verwonderen, want binnenkort geeft ook het Gemeentelijk Theaterbedrijf dit tijdens de Fransche revolutie spelende stuk, en wel met . . . Josephine van Gasteren in de titelrol! Wij vertrouwen haar deze pittige rol gaarne toe, en zijn nieuwsgierig in hoeverre Jan van Les' regie van die van Ullrich Bettac zal afwijken en hoe zijn aristocraat Gaston er zal uitzien. John Gobau neemt Kettac's rol als den revolutionnair Georges en Louis de Hree zal den huisknecht spelen. (Foto FolygoonlNoske)
haar man. Daar liggen de kleeren, die zij in.vroolijke en moeilijke tijden draagt en ten slotte hebt u hier het verjaardagsgewaad, dat grootmoeder Annelie heeft gedragen. Links: Met de mode-ontuierpster zoekt Use Werner (zittend) de stof uit voor haar nieuwe toiletten. De keus is heel dikwijls moeilijk! Onder: Alle ontwerpen worden aan een streng onderzoek onderworpen.
Een uurtje
De stof van het nieuwe model wordt op de aanstaande draagster — Ilse Werner — gedrapeerd.
i.üIJ een
KOSTUUMONTWERPSTER ,,U wilde graag eens een kijkje nemen in mijn werkkamer? Nu, dat kan gebeuren! U kunt gerust gaan zitten, als u wilt... als er nog een stoel is, waar géén modeteekeningen op liggen. Maar ik weet, dat menschen als u liever eens over onzen schouder kijken, terwijl wij bezig 2ijn". Ik beaam dit volmondig en de
ontwerpster heeft er niets tegen. „Laten we dus beginnen," zegt ze, en ze pakt enkele teekeningen op. „Hier hebt u de schetsen voor de film „Annelie"; dit is het draagkussen voor de baby; dit zijn de kinderkleeren, de japonnetjes van luchtige tule voor de dansles, en dit is het toilet, dat Annelie aan heeft als zij voor het eerst uitgaat met
Kleeren zijn voor mij geen doode dingen; ze hebben evengoed een sfeer, een leven als jeder ander ding. Door een bepaald kleedingstuk kan men zelfs een stemming uitdrukken. Iemand heeft eens een boek geschreven over stemmingen. Hij was van oordeel, dat men bij iedere istemming een passende kleur moest dragen, dat er vroolijke en treurige gewaden moesten zijn, ernstige en grillige. Het kan natuurlijk alles heel waar zijn, maar hoe zouden wij daarmee in de practijk rekening kunnen houden? Neen, in het werkelijke leven kan men daaraan niet altijd voldoen.. Maar op de film is het een eerste vereischte, dat ieder gebaar, iedere dialoog op zijn eigen wijze wordt „aangekleed". In de film is het Links: Ilse Werner in een speciaal voor haar ontworpen, opvallende japon!
Foto's UFA. CINEMA & THEATER - (nr. 21) 16
kleedingstuk zelfs nóodig om een bepaald type, een vluchtig oogenblik, een onvergetelijk uur te karakteriseeren. Een goede inval is hier in den letterlijken zin van het woord goud waard. En de goede inval op het gebied van de kleeding moet zich volkomen onderwerpen aan hetgeen de auteur met zijn spel bedoelt, aan de houding, het gebaar en de sfeer van den acteur. Het kleedingstuk moet echter, hoe belangrijk het ook is, ondergeschikt zijn aan de situatie; het mag zich niet op den voorgrond dringen. Men heeft van ons, vrouwen, wel eens beweerd, dat wij „aan de film" gingen om de kleeren. Dat is in werkelijkheid niets dan kwaadsprekerij. Ik neem mijn sexe-genooten daartegen in bescherming! Maar ik wil u wel verraden, dat ik na een première hier en daar mijn oor te ' luisteren leg en dan heel gevleid ben, als ik twee knappe meisjes tegen elkaar hoor zeggen: „Zeg, die japon in de slotscène... ! Prachtig, niet?" Waarmede ik maar wil zeggen, dat de film nu nog meer dan tevoren moet pogen de mode te beïnvloeden. Daarbij komt, dat de wenschen van regisseur.s en spelers niet steeds 17 (nr. 21) -
gemakkelijk te bevredigen zijn! Want nergens loopen de smaken en eischen over gewone en ongewone dingen zoozeer uiteen als bij de film. Wat wij hier presteeren, is dan ook min of meer „mozaïekwerk". Wie denkt er aan, hoe wij aan een kanten strook uit vervlogen eeuwen komen; aan een parasol, die den stijl van een bepaalde periode tot uitdrukking brengt; aan een sieraad, dat in zijn soort geheel nieuw is? Wie weet, dat wij soms weken, ja maanden naar een of ander modesnufje hebben moeten zoeken, naar een hoed, een ceintuur, of een ander voorwerp, dat men later in de film niet langer dan een minuut aanschouwt en dat zelfs soms ternauwernood opvalt? Wie heeft er eenig vermoeden van, met hoeveel vindingrijkheid wij dagelijks allerlei dingen veranderen, verven, opnieuw plooien en plisseeren en keeren ? Wie is er zich van bewust, met hoeveel diplomatie wij gedurende het passen de artisten overtuigen van de juistheid van een bepaald kleedingstuk en eventueele wenschen, die niet in overeenstemming zijn met den stijl van de film, op tactvolle wijze moeten zien af te wimpelen?" „Hoe komt u aan uw modellen ? Hoe verzint u die en Ls het niet moeilijk om lederen dag iets anders te bedenken?" zoo vragen wij. En de ontwerpster zegt: „Daarop is maar één antwoord mogelijk: Het leven zelf brengt ons op de idee voor een bepaald toilet. Men moet bedacht zijn op de kleinste verandering in levensstijl, men moet intuïtie hebben voor hetgeen komen gaat. De mode is iets, dat steeds wisselt en zich ontwikkelt. De mode is grillig en in die grilligheid aantrekkelijk als een échte vrouw .. . Zoo, nu moet ik weer aan mijn teekenwerk. En naderhand is het weer passen. Ik hoop, dat de menschen niet erg veel praatjes hebben. Zij verheeren namelijk in de veronderstelling, dat zij veel van kleeren afweten; iedereen, die in het atelier werkt, denkt dat hij een oordeel kan vellen over filmkleeding. Maar dat is een vergissing! De meesten weten er wefkelijk nietS'Van. En ten slotte willen wij toch wel graag, dat men ons één ijdelheidfe laat: wij willen ons bevoorrecht weten op het gebied van vrouwelijke charme!" MANON HAHN.
CINEMA ér» THEATER
;
..
Onder: De ontwerpster legt de laatste hand aan haar creatie. . . en zooals de onderste foto toont: het effect is verrassend en Ilse Werner is tevreden !
^^TSIv
EEN DWERG in de studio Er was een beroemd filmregisseur op bezoek in ons land. Journalisten van allerlei bladen bezochten hem in zijn appartementen. Hij had verteld over zijn kunstzinnige opvattingen, vragen beantwoord, plannen bekend gemaakt. Na de officieele ontvangst bleven gasten en gastheer nog even bij elkaar, onder het genot van een glas met fonkelenden inhoud. Het gesprek kwam op leeftijden van filmspelers. Een der aanwezigen wilde zijn kennis luchten en begon een ingewikkelde verhandeling te houden. Hij trachtte een verklaring te geven van het wonderlijke-vermogen der filmtechniek om door plooien en rimpels verouderde gezichten in het filmbeeld weer jaren jonger te doen verschijnen. De regisseur, een vakman met groote ervaring, luisterde geduldig naar wat hij veel beter wist. Ten slotte zei hij: „Zeer juist, mijnheer X. Van dat wonderlijke vermogen zal ik u een zeer frappant .staaltje vertellen." De journalisten trokken hun stoelen nog wat bij om beter te kunnen hooren. ,,Het is ongeveer tien jaar geleden," zoo begon de regisseur, „dat ik als assistent van den derden hulpregisseur aan de opnamen van een
film meewerkte. De film werd gedraaid door, een groote maatschappij met eenige eigen studiocomplexen. Voor het personeel waren er verschillende cantines. Wij aten altijd in de hoofdcantine, waar ook menschen uit andere studio's kwamen. Ik was een beginneling en kende eigenlijk nog niemand goed. Op een gegeven moment stond ik een kadetje met ham te eten voor de bar, toen iemand tegen mijn knie tikte. Ik keek naar beneden en zag daar een dwerg staan, een mannetje van een jaar of veertig. Het had nog vegen schminkpoeder op zijn gezicht en droeg een keurig klein badjasje. Beleefd vroeg het mannetje mij hem op te tillen en op een barkruk te zetten. Ik deed dat, blij misschien wat aanspraak te vinden. Uit een zak van zijn badjasje haalde hij een doos te voorschijn en bood mij hieruit een sigaar aan. Dat wil zeggen: het was nog niet eens een cigarillo. Voor mij had het geen grootere beteekenis dan die van een kort sigaretje zonder papier. In zijn mond leek het echter een enorm ding. Hij vroeg mij wat ik deed in de filmstudio, gaf mij allerlei wijzen raad, omdat ik alleen stond in een wereld vol verleiding, gooide er werkelijk aardige grapjes tusschendoor en at zijn kadetje met kaas, nadat hij het met een voor hem gevaarlijk.
Journalisten van allerlei bladen bezochten hem .
.. . ik keek naar beneden en %ag een dwerg gtaan . , , (Teekeningen: Fief Westendorp)
groot mes in ik-weet-niet hoeveel stukjes sneed. Hij praatte wijs en geestig. Langzamerhand vergat ik 'het wonderlijke van zijn lichaamslengte, of liever gezegd zijn gebrek aan lengte. Dit was een man met veel levenservaring, met een ruimen en helderen kijk, vriendelijk gestemd tegenover de reuzen om hem heen, geneigd in het goede te gelooven. Een zeer avontuurlijke loopbaan lag achter hem. Hij was opgetreden met een troep dwergen in de beroemdste, circussen. Op een wereldreis met een circus maakte hij een schipbreuk mee. Ergens in Mexico trouwde hij een dwergin, van wier schoonheid en teederheid hij met tranen in de oogen repte. Want zij stierf al gauw in Europa ten gevolge van bronchitis. Zoo babbelde deze dwerg maar verder en daardoor deed hij mij mijn eenzaamheid een beetje vergeten. Ik voelde een vriend gemaakt te hebben, al zouden velen hem een vriend/t' noemen. Tegen het einde van den koffiemaaltijd bespraken wij de kwaliteiten van verschillende pas gereed gekomen films, voor zoo ver wij deze* al gezien hadden. Wat denkt u van „Schreiend moederhart?" vroeg hij mij. Ik antwoordde, dat ik deze film een tikje sentimenteel vond, een tikje te sterk speculeerend op de traanklieren van een huilgraag publiek. Toch zaten er goede dingen in, zei hij. Die scène.s met dat kleine kind waren uitstekend. CINEMA &• THEATER - (, r. 21) 18
■
■■»■-
Dat heeft de maatschappij gemerkt, antwoordde ik. Na de première zijn er duizenden brieven gekomen bij de publiciteitsafdeeling. Brieven van vrouwen, die het kind wilden adopteeren, en van chocoladefabrikanten, die zijn portret op reepomslagen wilden afdrukken. Verwondert u dat zoo? informeerde hij. Och nee, verklaarde ik. Kinderen op de film gaan er in als koek. Figuurlijk, wel te verstaan. Zij weten de hardste gemoederen te verteederen. De camera is nu eenmaal in staat het kind frank en vrij,bedrieglijk natuurlijk in zijn spel en zijn bewegingen te treffen. De close-uf van het kinderkopje, mits juist belicht en door een handige regie op de een of andere wijze in een bepaalde uitdrukking gelokt, oefent een sterke werking uit. Toch, zei hij, geloof ik, dat het in „Schreiend moederhart" meer spelkwaliteiten waren, die voor zulk een succe.s gezorgd hebben. De camera, de belichting, de regie, hebben alleen maar bepaalde technische problemen opgelost. De rest deed het kind zelf, de filmintelligentie van het kind. Twijfel was blijkbaar op mijn gezicht te lezen. Twijfel aan de filmintelligentie van een kind in een dergelijk stadium van ontwikkeling. Hij wilde mij overtuigen en vervolgde: Ik weet zelfs zeker, dat in dit geval veel lof moet worden toegezwaaid aan den kleinen speler. Ten minste evenveel lof als aan den belichter, den camera-man en vooral den regisseur, die inderdaad in dit zeer bijzondere geval technisch verbazingwekkende toeren hebben uitgehaald. Lachend merkte ik op: Het lijkt wel of het uw kind was, dat in „Schreiend moederhart" speelde! Hij begon ook te lachen. Wenkte toen met zijn vingertje, opdat ik dichterbij zou komen, ging op de barkruk staan en fluisterde mij in het oor: Beste vriend, het was niet mijn kind, maar mijn grootvader. Wij zijn uit een begaafde dwergenfamilie, weet u." Sommige der aanwezige journalisten wisten niet of zij lachen mochten. Want de beroemde filmregisseur had geen spier van zijn gezicht vertrokken. En bij de film is tenslotte alles mogelijk. PETER. 19 (nr. 21) - CINEMA & T ff EATER
lm.
Nieuws uit FILMLAND Louise Ullrich, — een van de bekendste Duitsche filmactrices, die o.a. lauweren oogstte in de films „Regine", „Versprich mir nichts", „Liebesschule" en „Ich liebe dich" en die op de Biennale te Venetië een bijzondere onderscheiding ontving naar aanleiding van haar vertolking van Annelie in de gelijknamige film — is een dezer dagen door den Führer tot „Staatsschauspielerin" benoemd. ♦ In Turijn is men met opnamen begonnen van de nieuwe Italiaansche film „Engel der duisternis". Camilla Horn speelt de hoofdrol. ■
*
Door de uitbreiding van Duitschland's rijksgrenzen is een sterke stijging van het aantal bioscooptheaters waar te nemen. Telde Duitschland in 1937 5523 bioscooptheaters, thans omvat het Duitsche filmbedrijf, met inbegrip van de 1881 theaters van het protectoraat en de 180 van het Generaal-Gouvernement, 8299 bioscopen. Het aantal bezoekers is naar evenredigheid gestegen. In 1938 telden de bioscopen er 410 millioen. In 1939, inclusief die van de Oostmark en Sudetenland, 688 millioen, in i940-'4i 830 millioen. De netto-inkomsten vertoonden in verband hiermede een aanmerkelijke stijging en als gevolg hiervan werd de financieele positie van verschillende productiemaatschappijen verbeterd. Door den oorlog is de filmproductie uiteraard iets gecfeald : werden in i939-,40 nog 114 speelfilms uitgebracht, in het productiejaar i940-'4i kwamen er 81 gereed, en in i94i-'42 een vijftiental minder.
Paul Richter is de hoofdpersoon in een nieuwe Ufa-film ,,De ossenstrijd", naar een roman van Ludwig Ganghofer. De vrouwelijke hoofdrol werd toevertrouwd aan de jonge Weensche actrice Elfriede Datzig, die snel carrière maakt. Hans Deppe regisseert deze film op het oogenblik in de Praagsche ateliers.
*
Daar de filmstudio's te Berlijn, Weenen en Praag voortdurend- bezet zijn — ondanks den oorlog draait de Duitsche filmproductie haast op volle toeren — is er te Den Haag een N.V. Ufa-filmstad opgericht, welke van plan is de beide filmstudio's, die ons land bezit, n.m. die te Den Haag aan den Benoordenhoutschen weg en de Cinetone-studio aan de Duivendrechtsche kade te Amsterdam, te exploiteeren. De beeren F. Kuhnert en A. Hölaas te Berlijn en dr. B. Künzig te Amsterdam zijn benoemd tot directeuren van deze N.V., terwijl Theo Güsten de bedrijfsleiding is toevertrouwd. De N.V. Ufa-filmstad zal ook beschikbaar zijn voor het vervaardigen van Nederlandsche films,
*
{Slot van blz. 3.) onevenredig deel van onze aandacht; zij voegen zich geheel in het filmische kader.
Hoort een man bij zijn vrouw of bij zijn werk? Dat is het probleem van een nieuwe Bavaria-film ,,Een trein vertrekt", geregisseerd door Johannes Meyer (die momenteel in Duivendrecht .en Den Haag de Berlinfilm „Francesca da Rimini" draait, waarover wij in ons nummer van 15 Mei jl. berichtten). Het genoemde probleem dwingt zich op aan het vrouwtje van een fabrieksdirecteur; na de wittebroodsweken weet zij zich er niet in te schikken, dat haar man geregeld aan zijn werk gaat. In de rolverdeeling nemen Leny Marenbach, Lucie English, Georg Alexander, Ferdinand Marian, Hans Zesch-Ballot, Dithe Sanders en Alice Treff de eerste plaatsen in. Op de foto hieronder: Alice Treff en Ferdinand Marian in een scène uit deze film.
Heel goed slaagt men er soms in het landschap op deze manier als „speler" in te schakelen. In de reeds genoemde film „Dijk in gevaar!" is dat zeer geslaagd gebeurd. Daar bovenuit traoht de film nog bepaalde genres te ontwikkelen, bijv. de cultuurfilm (wij bedoelen hier de groote cultuurfilm, die een heelen avond vult), de muziekfilm; ook de films over historische per.sonen en de documentaire films hebben zich reeds als speciale soorten ontwikkeld. Daarop komen wij een andermaal wel eens terug; er zij in dit verband slechts op gewezen ter verduidelijking van de stelling, dat de film aan eigen wetten gebonden is en op grond daarvan eigen vormen schept en „uitbeeldt". De grondslag is het beeld — de definitie zegt het reeds!
(Foto Bavaria)
H. PIRWITZ
*
*
NATIONAAL ZANGFEEST
riGAO
IN WORDING D£ BEVORDERING VAN DE KENNIS VAN EN DE LIEFDE VOOR HET NEDERLANDSCHE LIED. paedagogisch, organisatorisch en propagandistisch.
Stephen Jansen, propagandist Stichting „Nationaal Zangfeest", (Foto Godfried de Groot) „Volkszang" is een leelijk woord voor een mooi begrip. Want „volkszang" is in wezen de verzamelnaam voor het complex van liederen, die — door melodie en door inhoud daartoe geschikt ■— in alle geledingen van een volk gezongen kunnen worden, bij rijk en arm waardeering vinden om het specifiek nationale karakter. Onder volkszang wordt helaas nog al te veel verstaan de zang van bepaalde lagen van het volk, en men heeft dan meestal niet de edelste op het oog. Beter is het daarom te spreken van het Nederlandsche lied, zooals ons ook de heer Stephen Jansen verklaart, die als propagandist der jonge „Stichting Nationaal Zangfeest" fungeert. Deze stichting, die op 17 April 1942 in de Raadszaal te Haarlem werd opgericht, staat onder leiding van den burgemeester dezer gemeente, den heer S. L. A. Plekker en is wars van alles, dat onder politiek zou kunnen worden begrepen, en wars van alles, dat zweemt naar separatisme. Zij huldigt de meening, dat een natie zonder volkseigen zang, dus zonder een van de schoonste expressies van het volkskarakter, geen aanspraak kan doen gelden op een kunstzinnig, een cultureel bestaan. De Stichting stelt zich daarom ten doel meer bekendheid te geven aan onze Nederlandsche liederen en te bevorderen, dat deze het eigendom tvorden van ons geheele volk. Daartoe ligt het in de bedoeling jaarlijks een groot nationaal zangfeest te organiseeren, dat voor het eerst zal plaats vinden op den Dam te Amsterdam in begin Augustus 1942. Het doel der Stichting is dus drieledig:
liet programma voor dit eerste zangfeest vermeldt: „Ons Hollandsch" van Bernard Zweers, uitgevoerd door een groot vierstemmig mannenkoor; „Rondedans" van Julius Röntgen, door een driestemmig vrouwenkoor; een vierstemmig gemengd koor zingt „Een lied voor bewogen tijden" van Henk Badings; door een tweestemmig jeugdkoor worden „Zomer in Holland" en „Wandellied" van onzen medewerker Theo van der Bijl uitgevoerd, en door een groot eenstemmig jeugdkoor zal „Van daden groeiend uit gedachten" van Catharina van Rennes worden gezongen. Al deze liederen vormen eigenlijk nog het vóórprogramma, want het eigenlijke zangfeest richt zich vooral naar den massazang, waarin acht liederen ten gehoore zullen worden gebracht! te weten: „Mijn Nederland" van Richard Hol, „Nederlandsch Volkslied" van Henk Badings, „Volkslied" van Kor Kuiler, „Naar Oostlaad" in oude zetting, „Hou zee" van Brandts Buys, „Wilt heden nu treden" van Valerius, het Vlaamsche „Klokke Roeland" van Destoob, en „Die stem van Suid-Afrika" van De Villiers. Aan de uitvoering zullen een zestal orkesten, vermoedelijk dilettantenorkesten, deelnemen, onder even zoovele dirigenten, waaronder één Vlaming. Het is den deelnemenden vereenigingen (ongeveer driehonderd uitnoodigingen zijn verzonden) zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt. Het inschrijfgeld bedraagt namelijk slechts vijf-en-twintig cent per deelnemer, voornamelijk om een zekere garantie te krijgen, dat de toezeggingen zullen worden nagekomen; de reiskosten (derde klas spoor) komen namelijk geheel voor rekening van de Stichting. Ieder jaar wil men een bepaald aantal liederen vaststellen, welke gemeengoed van jong en oud zullen moeten worden; vele vereenigingen en organisaties zullen haar medewerking geven deze liederen te propageeren. En begrijpelijkerwijze legt Stephen Jansen vooral den nadruk op het belang de schooljeugd voor deze liederen te winnen. Het zangonderwijs moet veredeling ondergaan ; heel veel goeds zou reeds tot stand komen, wanneer muziekonderricht in het verplichte leerplan zou worden opgenomen, in welke richting men bij de desbetreffende instanties reeds stappen heeft ondernomen. Wij zouden in dit verband zelfs willen pleiten voor een inschakeling van de geheele kunst in het onderwijs. De kunst als basis van cultuur en beschaving mag niet langer buiten de paedagogiek blijven staan t
En wij vallen de voorstanders van een Nederlandsch volksconcert op de radio bij ; concerten, te geven op een vast uur, met een programma van volksliederen en andere composities, zullen stellig ons volk boeien. Wanneer er meer gelegenheid tot uitvoering van dergelijk werk wordt gegeven, zullen ook de Nederlandsche componisten gestimuleerd worden. Want dat ons land componisten bezit, is wel heel duidelijk bewezen door het aantal inzendingen, dat binnenkwam op de door den Omroep uitgeschreven prijsvraag voor de beste composities op verschillend gebied. De oogst omvatte meer dan vijfhonderd werken. Doch om op ons onderwerp terug te komen. Stephen Jansen is als volkszangkenner geen onbevoegde. Hij toont ons een plakb9ek van behoorlijken omvang, getuigend, dat de organisatie in goede handen berust. Wij zien een foto uit 1916 van de militaire club „Ontwikkeling en Ontspanning", een opleiding tot zangleeraar onder gemobiliseerden. Wij herinneren ook aan de volkszangdagen in 1922, georganiseerd door het toenmalige Centrale Bureau voor den Nederlandschen Volkszang. Waarom deze niet zijn uitgegroeid tot ware volksche demonstraties? „Verdeeldheid," luidt het antwoord. En nu moet weer van meet af aan worden begonnen . . . Zeker niet onder rooskleurige omstandigheden : gebrek aan belangstelling voer den volkszang, een tekort aan goede leerkrachten, te weinig medewerking en de ongunst der tijden . . . Burgemeester Plekker is echter van oordeel, dat vele moeilijkheden overwonnen zullen worden en de heer Jansen uit dezelfde meening, terwijl hij ons uitgeleide doet. En wij sluiten ons daarbij aan. Of nu Nederland wel „rijp" is voor een zangfeest ? Het is inmiddels een veel omstreden vraag. Henk Plaizier en Pieter Andriessen polemiseeren er al over in „De Schouw". En dat betreuren wij, want het zweemt reeds weer naar separatisme. Nederland is nog niet rijp voor een zangfeest. Dat kan stellig nog een generatie duren, zooals ook Stephen Jansen ons als zijn opinie te kennen gaf. Daarom zal juist nu de organisatie van een zangfeest zoo vruchtdragend zijn. De „onrijpe" plekken zullen zich immers toonen; een volgend zangfeest zal daarvan gezuiverd kunnen worden. Maar de ontwikkeling van een zangfeest wordt niet bevoordeeld door, zooals Henk Plaizier suggereert, tóch politiek te zaaien in een eenheidsgezind streven, en het doet ons genoegen te vernemen, dat in de beginselen der Stichting voor dit zaad dan ook geen plaats is ingeruimd. E. J. HOLLMANN
CINEMA & TH EAT EK - (nr. SI) 20
tiMccU
fmuküjk
door ED. PENKALA KORTE
INHOUD
VAN
HET
VOORAFGAANDE:
Tibor Munkaczi, genaamd Figaro, heeft een kapperssalon in Boedapest. Op' een morgen, dat hij in den winkel bezig is, laat zijn bediende Ferry boven in den salon bij liet permanenten het beroemde blonde — maar geblondeerde — haar verbranden van de artiste Ilonka Dorosch. Deze gaat van het voorgevallene een waar schandaalproces maken en een hooge schadeloosstelling eischen. Dit bericht brengt Rosy, Tiber's vrouw, buiten haar zelf, zij verwijt Tibor haar geheelen bruidschat, in de zaak gestoken, op die wijze te verspelen, verlaat hem en gaat terug naar haar ouderlijke . huis. Kort daarna ontmoet zij in een restauran.t een charmanten heer, die haar het hof begint te maken, hetgeen zij zich gaarne laat welgevallen. Ilonka ontmoet bij haar advocaat den directeur der LuceFilmonderneming, Temesvary, die van haar een nieuwe ster wil maken, in de plaats van Mila Koraly, zijn geliefde, van wie hij evenwel genoeg begint te krijgen. Hfl engageert Ilonka als secretaresse. Zonder haar te zeagen, dat het voor proefopnamen is, neemt hij haar mee naar de studio, waar zij zoogenaamd zijn instructies stenografisch moet vastleggen. Onderwijl wordt zij gefilmd.
Tibor was getroffen door zooveel medeleven van de hem geheel onbekende vrouw, daar in het park. ,,Ja," antwoordde Tibor, ,,ik heb veel verdriet. . ." „Je leest eiken dag zulke dingen in de krant... Leest u maar," en ze gaf hem de As Est: „Een gezin van vier personen pleegt zelfmoord, omdat de man werkloos en de vrouw ongeneeslijk ziek was," stond met vette letters op de eerste bladzijde. Toen Tibor dit bericht en andere op de voorpagina gelezen had, dwaalden zijn oogen over de advertentierubriek. Er werden allerlei betrekkingen aangeboden. Er werd een kellner gevraagd met ervaring in het bedienen en zes talen kunnende spreken . . . Marcel zocht wegens uitbreiding van zijn zaak twee flinke kappers, goed kunnende haarverven en permanenten. „Mijn zaak," dacht hij bitter, „mijn klanten". Het liefst had hij bij Marcel de ruiten ingeslagen. Vervolgens werd zijn blik vastgehouden door de advertentie: „Toreador gevraagd voor filmopnamen. Filmonderneming Luce. Aanmelden aan de studio." Ondanks zijn verdriet moest Tibor lachen. Een toreador in Boedapest! Om je dood te lachen! Toen dacht hij even na. Het kind kwam weer naar hem toe trippelen. Hij nam hot op zijn schoot. Het deed hem goed een menschelijk wezen in zijn nabijheid te voelen ... HOOFDSTUK VIL Sedert het bezoek aan de studio was mijnheer Temesvary bijzonder aardig tegen Ilonka. In de daarop volgende week werd ze reeds op Maandag in de conferentiekamer geroepen. Temesvary stelde haar aan een zekeren
dr. Wegely voor, wiens naam ze wel eens gehoord had.. „Dat i,s onze beste scenario-schrijver," verklaarde hij aan Ilonka. Ook juffrouw Zoltan stond al in de conferentiekamer te wachten. Ilonka haastte zich de gestrenge chef-secretaresse onderdanig te begroeten. Ze was verbaasd, dat juffrouw Lila haar groet zoo beminnelijk beantwoordde. Ook dr. Szekely was aanwezig. „Lieve juffrouw Dorosch," begon dr. Szekely, „ik heb een prettige verrassing voor u. Mijnheer Temesvary heeft besloten 11 voor de hoofdrol van zijn nieuwste film ,,De stormruiter" te engageeren ..." ,.Ik? . . ." Ilonka leunde volkomen in de war over de groene tafel. „Ja . . ," lachte Temesvary. „Juffrouw Zoltan, draait u 'het licht uit." De secretaresse drukte op een knopje en de zaal werd donker. Op den tegenoverliggenden muur zag Ilonka plotseling haar aankomst in de filmstudio' hel alpenlandschap, de balzaal met de twee wanden, ja, ze hoorde zichzelf spreken. Het was bijna niet te gelooven .. . „Licht aandraaien!" hoorde ze de stem van Temesvary. „Zooals u ziet, juffrouw Dorosch, is het mij gelukt proefopnamen te laten maken, zonder dat u er iets van heeft gemerkt. Daar juffrouw Mila Koraly een engagement bij een andere filmonderneming heeft aangenomen,-heb ik besloten u te engageeren. Mijnheer dr. Szekely heeft al een contract opgemaakt. Zoodra de uitslag van uw proces bekend is, kunnen wij me^ de reclame beginnen . .." Dr. Szekely reikte haar een getikt contract over, dat Ilonka, zonder het door te lezen, onderteekende. „We mogen u zeker feliciteeren?" zei de advocaat uit naam van alle aanwezigen. „Vanzelfsprekend begint u morgen al met de voorbereidende werkzaamheden in de ;studio," voegde Temesvary hier aan toe. „Il moet ons beloven er met niemand over te spreken, zelfs niet met uw moeder. Het beste zou zijn, als u van vandaag af ergens anders ging wonen. Misschien zoudt u de' woning van Mila Koraly kunnen overnemen: die is alleraardigst ingericht. U moet het uw moeder doen voorkomen of u Boedapest voot de zaak eenige weken moet ve'rlaten. Juffrouw Zoltan kan zich eventueel persoonlijk met uw moeder in verbinding stellen.;." Ilonka knikte, nog steeds sprakeloos. „Voor het 'geld, dat ik voor u uit het proces gewonnen heb", zei dr. Szekely. „voor dat geld kunt u zich een garderobe aanschaffen, die bij uw nieuwe positie past, juffrouw Dorosch . . ." „Ja", voegde juffrouw Zoltan bier aan toe, „maar juffrouw Dorosch is nog zoo jong en onervaren. Daarom zal ik persoonlijk met haar naar den besten kleermaker gaan . . ." Temesvary lachte vergenoegd en wreef zich de handen. Alles was volgens het programma verloopen. Niet alleen het kappersproces zou een groot deel van de reclamecampagne uitmaken, ook de elegante garderobe van de nieuwe filmdiva zou er door gefinancierd worden. Het contract was zoo handig opgesteld, dat voor het geval het publiek de film, tegen alle verwachtingen in, niet gunstig zou opnemen, de onderneming geen bindende verplichtingen meer had. Temesvary stelde zich het woedende gezicht van Mila Koraly voor. Alleen dat was al het draaien van die goedkoope film waard! Op deze manier hadden ze een aardige CINEMA &- THEATER - (nr. 21) 21
■'i...:.«-.1;1.."^11;"
';■
f
„tusschenfilmster" en kon men rustig afwachten of het een talent zou worden, of dat me" een betere ontdekking moest doen. Het afsluiten van het contract werd met champagne, die Temesvary uit een bekend restaurant naar het kantoor liet sturen, gevieiJ. HOOFDSTUK VIII. Tibor zwierf den heelen dag door de stad. Tweemaal was hij de Donauprnmenade op en neer geloopen. Hij meende, dat hij in een van de café's Rosy 'had zien zitten in gezelschap van een .eleganten man. Wat zou hij graag een kop koffie gedronken hebben! Maar hij had niet eens geld genoeg om een broodje te koopen. Zijn horloge en eenige andere kleine dingen van waarde waren allang verpand. Vertwijfeld dwaalde hij rond: hij herinnerde zich een oude tante, die aan het andere einde van de stad woonde en die hem misschien wel een paar pengö zou willen geven, maar hij had den moed niet den heelen weg te voet af te leggen. Tegen den avond ging hij terug naar den vriend, die hem in huis had genomen. De vrouw van zijn vriend perste woedend de lippen op elkander; ging na enkele oogenblikken zwijgend naar de keuken en bracht hem een bord soep. „Nog steeds geen werk, Tibor?" vroeg ze kwasimedelijdend. Haar oogen hadden iets stekends, zoodat hij de soep bijna niet door zijn keel kon krijgen. ,,Xee", antwoordde hij verdrietig, „niets, heelemaal niets." „Ik geloof", zei de gastvrouw weer, „dat je je niet genoeg moeite geeft. Je moet de krant eens lezen, de annonces bestudeeren, mi.sschien zelf eens een advertentie plaatsen. Van rondhangen krijg je geen werk. Neem bijvoorbeeld mijn man: je hebt het wel goed getroffen, dat je nog een vriend hebt, die je onderdak verschaft. Je pakt het leven verkeerd aan, Tibor, leer dat van mij . ." Tibor mabkte zijn wenkbrauwen zwart, . . , Teekening: Fiep Wesicndor-p.
.i-,1^1. i;»1
Gemengde Dericnteii
De intusschen binnengekomen vriend onderbrak het gesprek. „Laat den armen kerel toch met rust", zei hij nijdig tegen zijn vrouw. „Zie je niet, dat hij ten einde raad is...? Jij hebt goed praten. Jij krijgt iedere week mijn salaris. Wat weet jij eigenlijk van het leven af . . . ?" „Ik?" De vrouw vertrok haar gezicht in een verachtelijke grimas. „Ik weet allang, dat ik hier het derde rad aan den wagen ben. Vreemde dringen zich hier maar in en laten zich bedienen: en ik mag niet eens een bescheiden raad geven ..." Ze ging weg en sloeg de deur hard achter zich dicht. Tiber's vriend keek hem verdrietig aan. „Vergeet het maar," zei Tibor, „ze is nog veel beter dan mijn vrouw. En ze heeft gelijk! Ik moet werk vinden. Ik heb vandaag alle kranten uitgeplozen. Je zou gaan gelooven, dat er geen baantje meer over is. Morgen zal ik op een advertentie afgaan. Ik kan dezen toestand niet langer verdragen . . . ." De vrienden spraken nog een uurtje over allerlei mogelijkheden en gingen toen naar bed. Dat wil zeggen: Tibor legde zich op de sofa ter ruste, die zijn vriend voor hem in de mooie kamer had ingeruimd. „Toreador gevraagd", dat waren de laatste woorden, waaraan hij dacht vóór hij insliep.
r
h rt-
Ken zonnestraal, die hem aan het puntje van zijn neus kriebelde, wekte hem uit zijn droomen. „Toreador gevraagd!" dacht hij, terwijl hij zich stond te scheren. Een dolle gedachte schoot hem door het hoofd. Had hij vroeger niet vaak klanten geschminkt voor een gemaskerd bal? Had hij niet dikwijls zijn eigen gelaatsuitdrukking door maskers en andere kleeren veranderd? Wat kan mij gebeuren? dacht hij. Ik zal het eens als toreador probeeren! Tibor nam verscheidene stiften en soorten poeder uit een klein koffertje — hij had nog het een en ander uit den ondergang van zijn zaak gered — schminkte zijn gezicht bruin, maakte zijn wenkbrauwen zwart en plakte een paar streepjes zwart haar onder zijn neuswortel; toen oliede hij zijn donkere haar tot het ravenzwart glansde. „Caramba", bromde hij tusschen zijn tanden. Het was de eenige Spaansche uitdrukking, die hij kende. „Caramba!" herhaalde hij iets luider. Hij keek op de klok. „De morgen.stond heeft goud in den mond!" Daar hij de dertig heller, die hij nog bezat, sparen wilde, ging hij dadelijk te voet op weg. De weg was lang, want de studio lag ver buiten de stad. De, voorbij gangers keken hem nieuwsgierig aan. Na een half uurtje bereikte hij de plaats van bestemming. Vermoeid belde hij aan. De portier deed gewillig open en monsterde hem van het hoofd tot de voeten. „Ik kom op de advertentie van toreador .. . ", stamelde Tibor. Het gezicht van den portier werd vriendelijk. „Ik zal u onmiddellijk aandienen." Tibor werd naar de cantine gebracht: eenige figuranten zaten hun brood te eten en dronken koffie. Tibor keek dorstig naar het buffet. „Koffie vijf heller", las hij verbaasd. Hij trommelde met zijn vingers op de tafel, waarr aan hij was gaan zitten. „Een koffie!" bestelde hij, „Waarom maakt mijnheer de graaf zooveel drukte?" spotte de kellnerin, „Misschien kan zijne doorluchtigheid persoonlijk aan het buffet komen . . . ?" (Wordt vervolgd)
FRIEDRICH TREITSCHKE Op 4 Juni is het een eeuw geleden, dat de tekstdichter van Beethoven's „Fidelio", Friedrich Treitschke, te Weenen overleed. SCHUMANN HERDACHT Van 6 tot 14 Juni zal te Zwickau, waar Robert Schumann werd geboren, een aan dezen componist gewijd muziekfeest worden gehouden, waarbij o.a. het Berlijnsche Philharmonische Orkest zal medewerken. KRECTZB ERG-SCHOOL In Weenen is een Harald-Kreutzbergkeurklasse voor vergevorderde beroepsdansers geopend, onder persoonlijke leiding van Kreutzberg. Weenen houdt zich met de stichting van deze school aan zijn oud?' trac'Hie, die de danskunst steeds bijzonder in eere -hield. /. /. RENTMEESTER t J. J. Rentmeester, de vroegere operettezanger, is op 77-jarigen leeftijd te Amsterdam overleden. Indertijd is hij o.a. opgetreden in den Park- en den Plantageschouwburg. Later was hij regisseur bij net operette-gezelschap „De HagheZangers" onder directie van Louis Bouwmeester Jr. DE DORPSQCERL'LANT De Kameropera heeft ;en Nederlandsch opera-zangspel in studie genomen: „De TJorpsquerulant", van Jan de Keyser. De première kan in Juni tegemoet worden gezien.
Een raad voor mopperige controleurs: 's morgens voor den spiegel flink uitrazen dan zijt ge den verderen dag de beminnelijkheid zelve . (Berl. III. Ztg.)
„Ik vind. dat de regisseur wel wat overdrijft met close-ups. Maar hij zegt, dat poriën en haren zoo mooi op gemoedsbewegingen reageeren . . ." (Bertoldo)
RESIDENT/E ZOM ER-TOON E EI. In de zomermaanden zal een zomer-combinatie uit het Residentie-Tooneel, onder leiding van Joh. de Meester en Paul Steenbergen, te Den Haag het Metropole Palace bespelen. VAN DER VIES-I'RIJS 15 Juni a.s. sluit de t.-rniijn van inzending van tooneelwerken, welke vóór 1 Januari 1941 nog niet waren opgevoerd of gepubliceerd, voo: de beoordeeling inzake den mr. 11. (1. van der V'iesprijs. die omstreeks Januari 1 <)43 voor de derde maal zal worden toegekend. RADIO IN ITALIË De Italiaansche radio-omroep heeft ruim 2.800 personen in vasten dienst, beschikt over 40 kortegolf.-'.enders en o ultra-kortegolfzenders, en zond in 1041 meer dan 100.000 uren uit, alle zenders samen gerekend. In de geannexeerde gebieden werden 9 zenders in- gebruik genomen.
.Hel is maar goed. dat hij niet merkt . . .'" (Kor „He)
AMUSEMENTSBEDRIJE De vakbladen „De Komeet" en „Kermisgids" zijn vereenigd met „Amusementsbedrij f" tot één vakblad voor kermisvaklieden. circus-, variété- en cabaret-artisten, musici enz. en officieel orgaan van den Nederl. Kermis-Vakbond. Het blad wordt te Amsterdam uitgegeven door de Uitgeverij voor Vakliteratuur, verschijnt tweemaal per maand en kost ƒ 10.- per jaar. De technische verzorging is helaas matig, de artikelen — die ten deele ook in Duitsche vertaling zijn opgenomen — staan op beter peil. Wij noemen uit het eerste nummer: Kermis in het verleden en de toekomst; De variété-artist in de manége ; De clown, historisch bezien. WEEN SC HE M^VZIEKP RIJZEN De gemeente Weenen heeft een Beethoven-prijs van 10.000 mark ingesteld, telken jare in December voor een meesterwerk der hedendaagsche muziek toe te kennen. Een jaarlijksche Schubert-prijs van 5.000 mark is — in zSj n geheel of in gedeelten — bestemd voor jonge, veelbelovende componisten.
AMSTERDAM
1 TAK
Een avond vol vroolijkheid:
FRANS VAN DE Fotoseries, rpportneres, popnlalr-wetensohappeUlke artikelen over natuur, historie, folklore, kinisf. techniek e.il., kunst-foto's, verhalen, feuilletons, puzzles, humor, kinderpag-iua'g enzoovoorts. iLosse nummers 15 ets hli den boekhandel, de kiosken en isiafions. — In aboimement ƒ 0.50 per Jaar, ƒ 8.25 per half faar, ƒ 1.(12S per kwartaal. — Traalrt eens een proefnnmuierl — Administratie: Paulus Potterstraat 4, Ajnstortlam-Zl — Tol. 21511. 21121. — Oir« 7««7«.
23 (nr. 21) -
HAK
.UTRECHT
SCAJLA THEATER Potterstraat 16
-
Tel. 12461
steeds de nieuwste UFA- en TOBIS-films
CINEMA &= THEATER
.
ä.
REVUE
LEIDSCHEPLEIN THEATER - TELEFOON No. 35909
CINEMA & THEATER - (nr. 21) 22
L
MURILOFF'S OP DE
a*m
RAADSEL-VARIETE Oplossingen der onderstaande opgaven zende men — liefst op een briefkaart — uiterlijk 12 Juni a.s. aan den „Raadsel-regisseur", Redactie „Cinema & Theater", Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Z. Op de adreszijde te vermelden: „Raadselvariété 12 Juni". Onder de inzenders van oplossingen van ten minste twee der opgaven worden verloot: een hoofdprijs van ƒ 2.50 en vijf prijzen van ƒ 1.—.
( ran
links naar
FILMSTER.RAADSEI Bij juiste oplossing vormen va woorden, die aan de volgende omsö vingen voldoen, van boven naar bet gelezen de beginletters en de laatst^ ters van beneden naar boven, den van een filmster. De omschrijving woorden, die alle vier letters tellen, volgt: 1. geluidsweerkaatsing 2. oeverplant 3. Hoogland in Voor-Azië 4. meisjesnaam 5. ongeordende stapel
rechts : i.i-
14■516. 1718. 19. -•0. _■ 1. 22. 2324-
-'5. 26. ^7-
-■8. 29. 30.
.ii. 32333435-
.U.. 37. i8.
STER
30. 40.
RAADSEL
41.
Van boven naar bc ucden : 1. 2. 3. 4. 5.
stralend scheikundig element vertier god der duisternis bedreven overoud huis dageraad godin v.
luchtledige ruimte van iedereen vlugvoetige vogel welig wereldzee
4^4.344. 45-
46. 4748.
wiel onderwijs gering, slecht deel van het hoofd afk. v. e. maand deel v. e. boom behoeftig heem vaas op grooten afstand lijm diepe groeve uitroep gravin van Holland koor tik, slag . houten nagel lyrisch gedicht blikken doos geluidgevend voorwerp gewichtsaanduiding grafvaas meisjesnaam was een eiland vischkaar ontkenning meisjesnaam groot schip voertuig meisjesnaam kioskonderneming kellner (min laatste letter) jongensnaam deel v. h. hoofd rij tocht pieker
Op de sterpunten leest men, beginnende bij 1, den naam van een filmster. De'van links naar rechts te lezen woorden tellen alle drie letters, te beginnen bij de genummerde vakjes. In den ring, beginnend bij 37, is de laatste letter van elk (drie letters tellend) woord tevens de eerste letter van het volgende woord.
NAAM-RAADSEL Wanneer er op de puntjes de medeklinkers worden geplaatst, ont| er tien namen van filmsterren. . , i . . . a ', . o . . e . . o . i . a . u . . A . e , . ofi a . . e . . e . . i . . e . o . . . o . . .0.. a..a.. .e..y O^.o .e..i..e .i..e ....ei.e. . o. . , .ei. oa..!. ..e. .e. .e . a . . . a . . a . .
OPLOSSING van 22 Mei (uit nr. Il Vierkantraadsel: 1. cinema, 2. ba 3. warmte, 4, filmen, 5. katoen, 6. dal — Carmen. Kettin graadsel: 1. Lohengrin, 2, keibel, 3. belichten, 4. tendentie, 5. zijdig; 6. digressie; 7. siergewas; 8. senaar ; 9. aardschok; 10. hokkeling! ingetogen; 12, generatie; 13. tienja 14. Rigoletto. Tooneelraadsel: 1. Cê.s Laseur j Annie van Ees; 3. Paul Steenbergen Cruys Voorbergh ; 5. Annie Verhulst' filmster-raadsel: 1. chemie; 2. kr 3. marmer; 4. snijden; 5. orkaan (we de drukfout werd „orgaan" ook goed rekend!) ; 6. examen. — Hermann Prijswinnaars: Hoofdprijs; mevr. te Haarlem; troostprijzen: C. L. Keuver; W. J. H. te Venlo ; A. M. Amsterdam ; D. S. te Arnhem en J, te Bussum.
Het weekblad „Cinema & Theater" verschijnt des Vrijdags. — Wnd. Hoofdredacteur: P. van der Lelie — Chef van Dle^ Joh. T. Hulsekamp, Amsterdam. — Verantwoordelijk voor de advertenties: R. M. A. Ausems, Utrecht. — Uitfave N.V. Nederlandsche Uitgeverij „Opbouw", Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Zuid. (P1083). — Druk der N.V. Druï Elsevier, Van Ostadestraat 233, Amsterdam-Z. (K199). Telefoon: Directie en Administratie 21511, Redactie 21424, Amsterdam. — Postgirorekening no. 78676. — Adverls tietarieven op aanvrage verkrijgbaar bij de administratie. — Prijs der losse nummers 15 cents. Abonnementsi franco per post ƒ 6.50 per jaar, ƒ 3.25 per half jaar, ƒ 1.62i per kwartaal, bij vooruitbetaling; in plaatsen, waar bezorgers gevestigd, desgewenscht 12} cents per week. Abonnementen worden stilzwijgend telkens voor een kwartaal verlengd, Infi niet twee weken vóór afloop schriftelijke opzegging Is ontvangen. (Prijsverhooging toegestaan bij brief van 23 Maart 1942^; 1017 P.R. van het Rijksbureau voor de Grafische Industrie.) — Nadruk alleen toegestaan voor korte gedeelten, mits bronvermelding. — Bij ongevraagde bijdragen sluite men retourporto (zoo mogelijk een geadresseerde en gefrankei enveloppe) in. — Alle bijdragen, foto's, teekeningen en redactioneele correspondentie, zonder vermelding van persoonsna te richten aan d« Redactie, abonnementsopgaven en' andere administratieve correspondentie aan de Admlnletratle Het Weekblad „Cinema & Theater", Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Zuid.
CINEMA
THEATER
Nr. 21 — 2<) MEI 1942
P 1083/4
) \. ^
•