Boek In de Arke Noach door Jacob (Job) Amesz (1921-1999) Laten we even terugdenken aan het begin van de dertiger jaren van deze eeuw. In de wijk Frisia, Amersfoort, maar enkele lanen omvattend, waaraan met riet bedekte landhuisaandoende woningen staan, aan drie kanten nog begrensd door de bossen van de Amersfoortse berg , branden de straatlantaarns nog op gas. Op de Schaepmanlaan 16, een hoekhuis met aan 3 kanten tuin, woont het gezin Amesz-Kolle. Op stormachtige donkere avonden dooft het gaslicht van de straatlantaarns bijna uit en gloeit weer langzaam op. Ook de spoorweg coupés worden nog verlicht met gas. Wil de reiziger een dutje doen, dan trekt hij met koordjes halve bollen van zwart gaas over de lamp. In vaak minder dan schemerlicht schuilen onze voorouders. De herkomst van de geslachtsnaam Amesz. In Duitse en Franse biografische encyclopedieën komt de naam Ames(z) niet voor. In de Encyclopaedia Judaica wordt vermeld dat een Spaanse Ames in de tijd van de inquisitie naar Engeland vluchtte. Zijn nakomelingen werden Christen. Een van hen Jacob Ames was de purveyor van Koningin Elisabeth I. De Engelse biografische encyclopaedie (58 delen in de Universiteitsbibliotheek, Leiden) vermeldt dat de naam Ames in de 13e en 14e eeuw veelvuldig in Norfolk voorkwam. (Vandaar ook via Angelsaksische emigranten later in Amerika). De puritein William Ames week naar Holland uit en werd als Amesius prof. godgeleerdheid in Harlingen, een van de universiteiten die was opgericht om de nog jonge reformatie van dominees te voorzien. Hij was aanwezig op de Dordtse Synode van 1618. Volgens de biografische encyclopaedie van protestantse godgeleerden emigreerde zijn weduwe na zijn dood met haar 2 kinderen (een zoon en een dochter; het eerste huwelijk van William was kinderloos gebleven) naar Amerika. Van hen kunnen wij derhalve niet afstammen. Volgens Winklers onderzoek naar de herkomst van Nederlandse geslachtsnamen is de naam Amesz terug te brengen tot het Friese patronym Ame. Amesz is dan Ame zijn zoon. Op dezelfde manier wordt de in de 17e en 18e eeuw in Amsterdam voorkomende naam Ameshof herleid tot de " hof van Ame". In de samenstelling Ameland betekent Ame = water. (In het eerste huwelijk van oom Gerard Peeterman was zijn vrouw Ameshof een dochter van de directeur van Rijnspoorweg Ameshof, die toen in het thans aartsbisschoppelijk paleis aan de Maliebaan te Utrecht woonde; - deze mededeling van Cathy Peeterman heb ik gecheckt aan de hand van het bevolkingsregister te Utrecht uit die tijd). De Friese herkomst van onze familie wordt waarschijnlijker door de onderlinge huwelijken eind 17e eeuw met de doopsgezinde familie Salm, waarvan de herkomst uit Workum vaststaat. (De doopsgezinden stonden zeer afwijzend tegen huwelijken buiten de eigen gemeente). Hoewel de naam Amesz dus vrijwel zeker geen buitenlandse afkomst verraadt, is deze in de zijtakken wel aan te wijzen. De grootmoeder van mijn betoudovergrootvader Jan Amesz heette Anna Margaretha Steinbach en was afkomstig van Elberfeld; de overgrootvader van moederszijde van onze oma Neeltje Verhoeve heette Pieter Plieger en was afkomstig uit Made in Hessen, een bekende protestantse enclave in Duitsland. Verantwoording In een gevorderd stadium van het onderzoek leerde ik een naamgenoot kennen, de tuinbouwleraar Jacob Amesz uit Bunschoten. Chirurgijn-apotheker Jan Amesz (1776-1839) bleek ons beider betoudovergrootvader te zijn. Ik stam af van diens oudste zoon Jacob, geboren in 1800 en hij van de jongste zoon Petrus, geboren in 1817. Zijn 18e eeuwse voorouders waren dus ook mijn voorouders en onafhankelijk van elkaar bleken we te zijn uitgekomen bij dezelfde stamvader = de "oude" (hij werd 80 jaar, een opmerkelijke leeftijd in die eeuw) Jan Jacobse van Amsterdam (1652-1730) De vermelding "van Amsterdam" op de ondertrouwakte geeft aan dat hij in Amsterdam geboren is.
1
Ondanks gezamenlijk hardnekkig zoeken konden wij de herkomst van diens vader Jacob Abramsz, die buiten Amsterdam geboren moet zijn, niet vinden. Dit is ook niet gelukt aan de historica mej. dr. Isabella van Eeghen, oud adjunct-archivaris van het gemeentearchief te Amsterdam, die, zoals ik later vond een genealogie opstelde van onze familie vanaf genoemde Jacob Abramsz tot Jacob Amesz (1752-1786) als een van de bijlagen van haar artikel over korendragers, korenmeters en korenlichtermannen in het tijdschrift voor geschiedenis, 1950 deel 63. Van hen was 60% doopsgezind, voor wie zij belangstelling heeft omdat zij zelf uit een bekende doopsgezinde familie stamt. Haar vader, de bankier van Eeghen is de stichter van het Vondelpark in Amsterdam. De naamswisseling Aan het einde van de 17e eeuw heeft een naamswisseling van onze geslachtsnaam plaatsgevonden. Boomcamp werd Amesz. Ook mej.v.Eeghen heeft het waarom niet kunnen achterhalen. Het kiezen van een achternaam was vrij tot de invoering van de Burgerlijke Stand in 1811. Een reden zou kunnen zijn (het blijft gissen) dat Jan Jacobse toen zijn welvaart toenam de achternaam koos van een eveneens welvarende tak in zijn familie. Dat onze stamvader de "oude" Jan Jacobse Boomcamp dezelfde is als Jan Jacobse Amesz komt onomstotelijk vast te staan door notariële acten uit die tijd. Bij acte van willig decreet van 17 maart 1678 koopt Jan Jacobsz. Boomcamp een huis in de Haarlemmerkruijsstraat voor 1900,-. Bij de boedelscheiding in 1747 wordt bij de overdrachtsacten van de huizen t.o.v. de schepen van Amsterdam vermeld dat Jan Jacobs Amesz onder de naam van Jan Jacobs Boomcamp bij breve van willig decreet van 4 februari 1678 een pand in de Buitendommerstraat heeft verkregen. In de notariële acten wordt hij de weduwnaar genoemd van Geesje Claas Salm en bij de opsomming van de erfgenamen wordt vermeld dat Jan Jacob Amesz zich heeft laten noemen Jan Amesz of Jan Jacobsz. Boomcamp. De oudste ondertrouwakte, die gevonden werd is van Jan Jacobse en Geesje Claes. Als doopsgezinden moesten zij zich op het stadhuis vervoegen. Alleen de gereformeerden, zoals de Nederlands Hervormden toen heetten, konden volstaan met een huwelijk in de kerk. De verplichte aankondigingen van de dissenters werden bevestigd aan de gevel van het stadhuis. Vandaar sprak men van "pui-huwelijk". De afkondigingen van de gereformeerden vonden plaats in de kerk (van de roomsen natuurlijk ook, maar hun schuilkerken bestonden niet officieel). De registratie van de ondertrouw van Jan Jacobse en Geesje Claes luidt als volgt: 30-1-1672 Compareerden Jan Jacobse van Amsterdam, schuiermaker, oud 20 jaar, geassisteerd door zijn moeder Ettie Jans, wonende op de Prinsengracht en Geesie Klaes van Amsterdam, oud 18 jaar, ouders overleden, geassisteerd door haar voogden Evert Poock en Jan Ysbrantse, wonende op de Prinsengracht versoekende hare drie Sondaagse uytroepingen omme, naar deselve, de voorz. trouwe te solemniseren, en in alles te voltrekken, so voor en valle. En naar dien sij bij waarheyd verklaaren, dat zij vrije Personen waren, en malkanderen in bloede niet en bestonden, waar door een Christelijk Huwelijk mochte verhindert worden, zijn hun hare geboden (d.w.z. afkondigingen) verwilliget. zij tekenden: Jan Jacobse Geesie Klaes Zijn achternaam werd bijgeschreven t.g.v. hun volwassenendoop in het Register der Ledematen van de Oude Vriese Gemeente tot Amsterdam Arke Noach door wien deselve gedoopt zijn: (volgt): op 24-12-1677 Jan Jacobsz Aams en Geesje Claas. Na de doopvermelding: "heeft hij ons bedient met het H. Avondmaal ter gedagtenisse van zijn bitter lijden en sterven van onse Heere Jezus Christus". De doopsgezinden noemden hun gebouwen van samenkomst: "de Vermaning". Van de Arke Noach op de Prinsengracht is alleen het poortje in stand gebleven. In het poorterboek werd Jan Jacobse op 14-9-1672 ingeschreven als Jan Jacobs Boomcamp, lichterman, zoon van Jacob Abrams, varensgezel en poorter. Ook Jan Jacobs enige zoon Jacob (vernoemd naar zijn grootvader) werd onder de naam Boomcamp ingeschreven: nl. op 21-1-1699
2
als Jacob Jansz Boomcamp, convoyloper, zoon van Jan Jacobs Boomcamp, lichterman en poorter.(dat Jan bij zijn huwelijk als zijn beroep schuiermaker opgaf, (zie boven) sluit volgens mej.Dr.van Eeghen niet uit dat hij als zoon van een varensgezel ook lichterman was). In het Ambten en Officiënboek - de lichtermannen kregen een benoeming van het stadsbestuur staat hij vermeld als Jan Jacobsz Amesz, lichterman. Zeventiende-eeuwers hechtten minder belang aan hun achternaam dan wij. In de dagelijkse omgang werd die weggelaten. De schepen die op het stadhuis de ondertrouwacte inschreef, schreef vaak wat hij meende te horen (evenals de dominee met zijn doopregister. (Nog op 10-11802 schreef de dominee: Dirk Aams bij de doop van deze zoon van chirurgijn Jan Amesz). Maar toen het stadsbestuur in het begin van de 18e eeuw verlangde dat de doopsgezinden de geboortedatum van hun kinderen zouden inschrijven, werden de kinderen van Jacob Amesz ingeschreven als Amesz. Tettie, een van de dochters van Jan Jacobse, die eind 17e eeuw trouwde met Isaac Claasz. Salm tekende de acte met Aams. (deze Isaac Salm werd in 1701 door de doopsgezinde gemeente "afgezonderd" (is uitgestoten) om zijn onordentelijk leven.) Het lidmatenboek van de Oude Vriezen vermeldt dat op 26-2-1708 aan Jan Jacobse Aams zijn verzoek werd toegestaan "om geen broeder meer te wesen". Dit zal verband hebben gehouden met zijn 2e huwelijk, waarvan registratie ondertrouwacte op 24-2-1708 plaatsvond. Compareerden Jan Aammesse van Amsterdam, ligterman, weduwnaar van Geesje Klaas Salm, wonende op de Haarlemmerdijk en Aaltje Gerrits, weduwe van Hendrik Claase, wonende in de Vinkenstraat. Akte verleend om op 11-3-1708 te Sloterdijk (kerkelijk) te trouwen. (de ondertrouw was zowel voor de kerk (gereformeerd) als voor de pui (niet gereformeerd; zodat moet worden aangenomen dat het een gemengd huwelijk was.) Jan tekent met Amesz. Aaltje met een kruisje. Hij keerde echter weer terug in de doopsgezinde gemeente. In het lidmatenboek staat vermeld dat hij, hier Jan Amesz genoemd, op zijn verzoek wederom "voor den broeder werd aangenomen". Uit diverse testamenten blijkt dat Jan Jacobs bij zijn dood in 1730 een vermogen van zo'n 50.000 heeft nagelaten (het getal 50.000 is uit die tijd, waarvan de werkelijke waarde aanzienlijk verschilt met tegenwoordig. Zijn huizenbezit bracht bij de veiling gemiddeld tussen de 1000 en 3000 per huis op), dat hij bijna geheel eigenhandig moet hebben verdiend. Van zijn vader erfde hij slechts een huisje. Zijn huishouding - hij had 9 kinderen die de volwassen leeftijd bereikten - moet vrij duur zijn geweest. Omdat juridische termen in de 17e en 18e eeuw nog niet zo vaststonden als nu zijn de testamenten dikwijls lang, breedsprakerig, met talrijke herhalingen. De aanhef luidde altijd: In den Naeme Godes, Amen. Uit het testament van 1730 volgen enkele aanhalingen. Notaris Jan Ardinois moest Jan Jacobs thuis bezoeken. Op heden 26-9-1730 (op 30-9-1730, kwam hij bijna 80 jaar oud te overlijden) dinsdagavond ten zes uuren compareerde Jan Jacobs Amis, wonende op de Haarlemmerstraat, ziek te bedde leggende met volkomen gebruijk van verstand en zinnen, gehoor en uijtspraek zo als klaerblijkende was, dewelke verklaerde uijt overweging van de onzekere uure des doods na rijp overleg en met eijgen onbedwongen wille geresolveert te zijn wegens zijne nalatenschap te voorzien en ten dien eijnde vooraf en wel expresselijk te herroepen en te vernietigen alle testamenten, codicillen en actens eenige kragt van uijterste wille hebbende, die voor dato dezes door hem alleen of met zijn eerder huijsvrouw of anderen zijn gemaakt, gepasseert of getekent met wat clausule 't zij derogatoir of dergelijke die ook voorzien mogen zijn houdende dezelfde alle voor nul kragteloos en van onwaerde. En alzo na Christelijke aenbeveeling van Ziel en Lichaam nu geheel opnieuw disponeerende zo verklaerde hij Testateur. Eerstelijk aan zijn tegenwoordige huysvrouw Aaltje Gerrits (met wie hij als weduwnaar hertrouwd was) boven en behalve 't geen haar besproken is bij de huwelijksvoorwaarden nog te legateren en te bespreeken de vrugten en huren enz. enz. En ten opzigte van gemelde zijn huysvrouw eijgene ten huwelijk aengebragte goederen en kledenen begeerde hij testateur (voor zo veel noods) dat volkomen geloof zal moeten gegeeven werden aan de Specificatie en begrooting door hem testateur zelf gemaakt geschreven en ondertekent en aan de grosse van de huwelijkse voorwaarden geannexeert zonder dat zulks aan gemelde zijne huijsvrouw in eenige manieren zal mogen worden bedisputeert en dat
3
bovendien zal na haer neemen en behouden alle de verder aangemaakte kledenen van linnen en wollen tot haar lijf behoorende zoals dezelve op zijn overlijden en wezen zullen zijn en bevonden, goud en silver niet uijtgezondert zullen zij ook niet behoeve haere kas te openen of iemand daervan eenig gezigt of onderzoek te laten neemen maer volkomen op haer woord en zeggen alleen gelooft moeten werden. Makende boven dat alles aan dezelve zijne huysvrouw Aaltje Gerrits vijftig guldens tot een Rouw." Uit deze bewoordingen blijkt de zorg van Jan Jacobs voor de rechten van zijn 2e vrouw, maar ook dat hij het moest stellen zonder ons Burgerlijk Wetboek. Bepalingen als over haar lijfgoed en het toewijzen van de staaken van 1/7 aan ieder van zijn kinderen zouden thans overbodig zijn, evenals over de voogdij aan het eind van het testament. "Ook was zijn Testateurs uitdrukkelijke wil en begeerte dat zijn meergenoemde huijsvrouw komende te sterven mede in zijn Testateurs eijgen graf in de kerk te Sloterdijk zal worden begraven en dat hetzelven graf als dan twintig jaeren na haer overlijden alzo stil en ongeroert zal moeten blijven leggen en mitsdien dat hetzelve inmiddels niet geruijmt of verkogt zal mogen werden." "Voorts praelegateerde hij Testateur aan Grietje Jans Ames zijne dogter drie lijfrente brieven staende ten haere lijve als een ten Lasten Comtoire tot Hoorn ter somma van tweehonderd gulden capitaal en ten lasten van Alkmaar ten somma van agthonderd gulden en een ten Comtoire in 'sGravenhage groot 250 guldens, mits dat zij daer voor aen zijnen boedel zal hebben uijt te keeren en in tel brengen 500 guldens en zullen de gemelde lijfrente brieven ook niet mogen werden belast, bezwaerd of beleent veel min verkogt nog te gelde gemaekt maar strekken moeten tot haere alimentatie." (Wellicht had deze, de jongste, dochter hem op zijn ouden dag verzorgd.) Zij kreeg ook "alle de meubelen, huijsraad en inboedel niets ter wereld uitgezonderd bij hem met ter dood te ontruijmen en na te laten." Voorts praelegateert hij aan ieder van zijn kinderen 1/7 part van de nalatenschap. Laatstelijk "aen de armen van de doopsgezinde gemeente van de Noys of Noachs Arke op de prinsegragt een honderd guldens." Nog begeerde hij Testateur dat alle de vaste goederen die hij zal komen na te laten, uijtgezonderd alleen het halve huijsje in de prinsenhoffsgang tegenover de Noorderkerk, zullen moeten blijven gemeen en onverdeeld gedurende den tijt van twaalf jaeren te rekenen na des testateurs overlijden. (Zijn 2e vrouw kreeg het vruchtgebruik.) Voorts wilde hij Testateur dat onder zijne kinderen en kindskinderen niet gepretendeert zal mogen werden eenige inbreng of collatie wegens hetgeene d'eene meer dat den andere 't zij terzaake van moederlijk goed, uijtzetting huwelijkgifte of anders mogt genoten hebben, maer dat ijder met het genotene en bij dezen toegevoegde te vreede zal moeten zijn zonder deswegen enige sussenne of pretentie te moveren dewijl hij Testateur den geenen die al wat meer als den anderen genoten mogt hebben begeerende en aan zijne Erfgenaemen recommandeerende om de ganschen inhoud dezes zonder eenige tegenspraak na te komen en specialijk zig in het Sterfhuijs en omtrent de vereffening des boedels vreedzaem te gedragen en mitsdien geene aanleijding te geeven tot moeyelijkheijd veel meer onder den ander of jegens de nagemelde executeurs dispuut of proces te moveeren, dewijl hij testateur dengeenen die zig ongehoorzaam gedragen en den inhoud dezes of eenig gedeelte van dien tegenspreken mogt of te eenige regtpleging quam aan te vangen met herroeping van alle voordeel aan dezelve hierbij gegunt, alleenlijk steld tot mede erfgenaem in de bloot legitieme portie stellende hij tot executeurs van dit zijn Testament Jan Dirksz. Schotvanger buijten de Haarlemmerpoort en Cornelis Sebij op de Haarlemmerdijk woonagtig dog tot voogden over de minderjarige erfgenaemen (met name de kinderen van Jacob Jans Amesz, die al overleden was) tot administrateurs van derzelve goederen den zodanige personen als door de ouders tot voogden benoemd zijn en dat met alle vereyschte magt en authoriteyt ook met uijtsluyting van de .Ed.Heeren Weesmeesteren van deze Stad. (Hieruit spreekt een duidelijk wantrouwen jegens de Weeskamer.) w.g. Jan Amesz (duidelijk, maar met beverige hand en hanepootletters). Na zijn overlijden op 30 september 1730 werd Jan Jacobse Amesz in Sloterdijk begraven. Daarbij moest een boete "wegens begraven buiten de stad", worden betaald (omdat het gilde inkomsten misliep, die zouden zijn betaald bij begraven binnen de stad).
4
Doopsgezinden De dogmatische starheid van het lutheranisme verschaften de anabaptisten (wederdopers) veel aanhang. Zij verwierpen de kinderdoop. Alleen waarachtig bekeerden behoorden volgens hen gedoopt te zijn. Na de vernietiging van de revolutionaire stroming, kreeg de tweede richting onder de dopers, die zich naar de bijbel alleen wilden richten, de overhand, in Nederland de volgelingen van Menno Simons, voormalig pastoor van Witmarsum (1496-1561). Zij werden daarom mennisten genoemd. Zij verwierpen de krijgsdienst en het geordend predikambt. Het openbare leven beschouwden zij als zondig en vermeden het zoveel mogelijk: doperse mijding. In hun prediking legden zij meer nadruk op de vermaning tot heilig leven dan op de zuivere leer. Hun kerkgebouw heet daarom nog dikwijls De Vermaning. Elke gemeente vormt een onafhankelijke eenheid. Amsterdam In de 16e en 17e eeuw expandeerden handel, scheepvaart en nijverheid in Amsterdam op enorme en ook voor tijdgenoten verbijsterende schaal. Hoewel de bevolking tussen 1500 en 1600 vervijfvoudigde van ruim 10.000 tot 50.000 bleef de stad binnen de oude muren. Alle open erven werden bebouwd. Grondprijs en huren stegen. Alleen in de tuinen van de ruim 20 kloosters kon men nog ademhalen. Nieuwe uitbreiding van de stad was kostbaar. Men moest immers op de nieuwe stadsgrens eerst een defensie-linie aanleggen. Ten tweede bestond de angst voor de komst van veel "lichtvaerdich volcx", dat toch maar van aalmoezen zou gaan leven en verder bestond er verzet van huisjesmelkers. Voortdurende oorlogsdreiging heeft uitleg ook lang verhinderd. De vroedschap was een door coöptatie uit de meest welvarende burgers samengesteld lichaam dat de 4 burgemeesters adviseerde. Hun besluiten laten de meest voorkomende beslommeringen zien. Telkens weer moesten de muren versterkt of hersteld worden. De graanvoorraad moest op peil gehouden worden "totter scamele ghemeenten behoeft." In 1518 worden olieslagers, zeepzieders en brouwers verplicht om hun huizen te bekleden met stenen muren "omme alle periculen van brande ende anders te verhoeden". De hele eeuw schrijdt dit proces van verstening voort. Korenhandel Vanaf de 2e helft van de 17e tot einde van de 18e (een zijtak tot diep in de 19e eeuw) zaten onze voorouders in de korenhandel in Amsterdam. Onze stamvader, de "oude" Jan Jacobse (16501730) was lichterman, zijn zoon makelaar, zijn kleinzoon lichterman en factor in de korenhandel. De lichtermannen maakten gebruik van korendragers. De korendragers moesten lid zijn van het korendragersgilde en als zodanig door de stad worden geadmitteerd, waarbij voorspraak nodig was als waarborg voor hun eerlijkheid. Die eerlijkheid was van groot belang voor de naam van de stad. Bijzonder strenge straffen werden opgelegd voor dieverijen. Nog in 1797 werd een korendrager veroordeeld tot openbare geseling op het schavot voor het stadhuis en verbanning voor 8 jaar Zij kwamen veelal uit de heffe des volks. In 1668 nog werd verklaard dat vele gildebroeders konden lezen noch schrijven, zodat ze niet in staat waren op te tekenen voor wie ze hadden gewerkt wat in verband met de trage uitbetaling van het arbeidsloon door de factors, de tussenpersonen tussen de kooplieden en korendragers, leidde tot wantoestanden. Het was een ruw volkje. Het 18e eeuwse boeteboek van het gilde staat vol bekeuringen voor vechten, beledigingen, roken onder het werk. De meesten waren arm. Uit de 18e eeuwse gildeboeken blijkt dat de meesten van gildeswege op een kerkhof werden begraven. De betere standen lieten zich begraven in de kerk. Er waren gildeleden, die slechts bij hoge uitzondering een zak droegen. Dat waren de makelaars en factors, die lid van het korendragersgilde moesten zijn, omdat dit het uitsluitend recht had aan zijn leden de loopplanken, zakken en trappen te verhuren. Al in de 17e eeuw waren er korenmakelaars onder de lichtermannen. Jacob Jans Amesz, de enig in leven gebleven zoon van Jan Jacobse (3 jaar eerder dan zijn vader overleden) zat eveneens in de korenhandel, aanvankelijk als convoyloper, sedert 1701 als makelaar. Zijn eerste huwelijk is een goed voorbeeld van doopsgezinde introuw. Hij trouwde nl. met een volle nicht: Neeltje Claas Salm, zijn zus Tetie Jans met een broer van Neeltje: Isaac Claas
5
Salm. Isaac en Neeltje moesten tante zeggen tegen Geesie Klaas, die gehuwd was de oude Jan Jacobse. Geesie Klaas was een zus van Claas Claasz. Salm, de vader van Isaac Claas Salm en Neeltje Claas Salm. Jacob Jans Amesz en Tetie Jans Amesz, resp. zoon en dochter van Geesie Klaas, trouwden derhalve resp. met een volle nicht en neef. Het huwelijk van Jacob Jans met Neeltje Claas heeft maar kort geduurd door haar vroegtijdig overlijden en bleef kinderloos De enig in leven gebleven zoon van Jacob Jans Amesz uit diens 2e huwelijk met Agie de Wilde (zij was een dochter van de goudsmid Johannes de Wilde Matthijsz. van Amsterdam in de oude Hoogstraat, zie bijlage A) is niet doopsgezind gebleven. Kort voor zijn huwelijk met Anna Oomsté liet hij zich Luthers dopen (zie bijlage B en C). Twee van haar broers waren lichtermannen. Toch kwamen vervolgingen van de doopsgezinden sinds de 2e helft van de 17e eeuw niet meer voor. Voor publieke functies kwamen zij niet in aanmerking en verplichte krijgsdienst, waartegen zij gewetensbezwaar hadden, bestond niet in de republiek. Aan hun medeburgers gaven zij een voorbeeld van strenge zedelijkheid. Zij deden zich op het gebied van handel en nijverheid van hun beste zijde kennen en werden algemeen vertrouwd en geacht. Er is geen enkele groep protestanten geweest die zich in de loop van de 17e eeuw zo herhaaldelijk heeft gesplitst, gewoonlijk niet om dogmatische geschillen, maar over de zedenleer. Het werd een oorzaak van hun afbrokkeling in de 18e eeuw. De groei van Lutherse gemeenten was inmiddels in Amsterdam sterk in de hand gewerkt door de immigratie van vele Duitsers. Jan Jacobsz Amesz, de kleinzoon dus van de oude Jan Jacobse staat slechts bij uitzondering als Boomkamp te boek, nl. bij zijn poorterinschrijving en bij het korendragersgilde, waarvan hij in 1731 lid werd. Was zijn carrière als korenfactor succesvol, zijn huwelijk was dit niet, want toen zijn vrouw nog leefde en zelfs in afwisseling met zijn wettige kinderen, kreeg hij bij een andere vrouw Anna Margaretha Steinbach verschillende kinderen, die hij liet dopen onder een valse naam nl. als kinderen van Jan Amos. Een jaar na de dood van zijn vrouw in 1767 hertrouwde hij met de moeder van zijn onwettige kinderen in de Waalse kerk te Amsterdam - de onwettige kinderen waren in de Lutherse kerk gedoopt - maar de alleen Frans sprekende dominee in de Waalse kerk kon moeilijk bevroeden hoe de vork aan de steel zat (zie bijlage D). Het enig in leven gebleven kind uit zijn 1e huwelijk, Agatha werd zijn enige erfgenaam, maar tevoren had hij aan zijn onwettige kinderen huizen overgemaakt, in de Wagenstraat en in de Palmstraat, terwijl zijn 2e vrouw een moutbranderij (een jeneverfabriekje, dat door Weesp aan een maximumproductie werd gebonden in tijd van korenschaarste) en eveneens nog een behuizing in Weesp kreeg. Zijn vermogen blijkt bij narekening ongeveer 50.000 groot te zijn geweest. De beide zoons Jan en Jacob ondervonden al direct de bezwaren van hun overspelige geboorte. Als poorterszonen zouden ze vrij van het poortersgeld zijn geweest en als zoons van een gildelid een lager intreegeld hebben betaald. Deze voorrechten vielen hun niet ten deel. Na het hertrouwen van hun vader gingen zij overigens als Amesz door het leven. Jacob, die zich Amesz Boomkamp liet noemen nam de lichter van zijn vader over. Ook in zijn verdere levenswandel volgde hij diens voorbeeld. Terwijl hij getrouwd was met Eva de Wilde, kreeg hij 2 kinderen bij een zekere Elisabeth Verbrugge. Bij zijn overlijden werd hij opgegeven als commensaal van deze vrouw die in de Egelantiersstraat woonde. Waren zijn voorvaders vermogend geweest, zijn boedel was niet veel bijzonders en werd door de weduwe gerepucieerd, waarschijnlijk uit vrees voor zijn schulden. Hij werd van gildeswege begraven, wat nog geen van zijn familieleden was overkomen en als een zekere schande werd beschouwd. Uit "Death and the Enlightenment" door John Mcmanners. For long the faithful, anxious to enjoy the benefits of the prayers of those who came to worship and believing there was virtue in physical proximity, had striven to ensure for themselves a burial place within the church building itself. Members of noble families were entitled to be buried in the sanctuary of the church and were generally put in the nave in a family vault or crypt. The lesser folk simply under the paving stones whether anonymously or in a spot marked by an inscription on a slab or a plaque on the wall. The graveyard near the church was left for the common sort. Most bodies wether in a coffin or merely in a shroud were put in a communal grave and this stayed open until the quota of corpses was complete. The day after a funeral a coffin will be under four or five more and the digger will not close up the pit until the bodies have reached the required level. These graves, as well as most of these inside the churches were reopened comparatively often
6
and the bones would be taken away for stacking in a charnel-house. These were grim practicalities. The stench of the communal graves and the utilitarian packaging of the charnelhouses did not incline the soul to leisurely reverie. John Mcmanners schrijft over Frankrijk. Bij ons was het in de 18e eeuw niet veel anders. Vanwege het constant begraven waren er geen banken in de kerken. Begraven 1-diep kostte 2,-; 2-diep kostte 3,-; buiten de kerk enkele stuivers. Alle memorie-borden van de rijken en de edelen aan de pilaren werden in de tijd van de Franse bezetting verwijderd en begraven in de kerken verboden. Nog weer John Mcmanners over "funerals in 18th century France": "As the bell tolled, everyone in the village and its fields knew that a fellow Christian was dying. By counting the strokes they would know if it was a man, a woman or a child. Friends and neighbours came to say farewells and prayers. In the house the clocks were stopped at the hour of decease. Mirrors were turned to the wall and black cloth was thrown over pictures and even over the beehives in the garden. If the family owned a mill its sails were stopped in the form of a cross. In the country-side the peasants themselves performed the vigil, eating toast soaked in sugared wine, singing litanies, telling stories of the dead man and cracking jokes. It was a major social occasion. "Nothing like a good fireside and a death in the house", it was said,"to bring folk together." Dezelfde John Mcmanners, regius professor of ecclesiastical History of the university of Oxford, over kindersterfte: In 18th century France in the early years of the century a quarter of all babies died before reaching their first birthday and another quarter before reaching the age of eight. Of every 1000 infants only 200 would go on to the age of fifty and only 100 to the age of seventy. A man who had beaten the odds and reached his half century would , we may imagine, have seen both his parents die, have buried half his children and like as not his wife as well, together with numerous uncles, aunts, cousins, nephews, nieces and friends. If he go to seventy, he would have no relations and friends of his own generation left to share his memories. He could say: "I was an isolated stalk of wheat in the midst of sheaves that the sickle of time had harvested". "We should find contentment in travelling rather than in arriving". How right he was - if only time had been available to have opportunities to redeem our mistakes and make up our quarrels, to find affection growing slowly and surely over long years together, this is loving, but few generations on only part of the globe have ever known it. When two people fell in love - or when a marriage was arranged between them - the combination into one destiny of their joint hazards loaded the dice of unhappiness more heavily still against them. A marriage rarely lasted for more than twenty years before one of the couple died. To live long meant most often loneliness among a generation of strangers. De oudste zoon van Jan Jacobs Amesz en Anna Oomstee, geb. 1737, was jong overleden. De volgende (onwettige) zoon Jan Amos (later Jan Amesz), geb. op 1-3-1752, overleden op 14-41807, deed het beter dan zijn boven reeds vermelde broer Jacob Amesz Boomkamp, geb. op 225-1754, overleden op 17-8-1798. Jan werd in 1769 korenfactor en de vrijheid (het recht om met een lichter te varen) werd van zijn "oom" Jacob Oomstee op hem overgeschreven. Zijn eerste vrouw Catharina Margaretha Bouman overleed op 4-2-1786. Op 7-7-1786 ging hij in ondertrouw met Maria Rustige, R.K.. Uit dit 2e huwelijk werden 2 dochters en 1 zoon, Hendrik Jan, geboren, die gedoopt werden in de R.K. Mozes en Aaronkerk te Amsterdam. Dit werd mogelijk de R.K. tak van de familie Amesz die volgens het familie-verhaal dat mondeling tot ons kwam in Hilversum gesitueerd werd, maar in feite in Amsterdam thuishoorde. Hendrik Jan (gedoopt Henricus Joannes op 25-1-1788) zette de korenhandel voort, evenals zijn zoon Nicolaas, die meer eigentijds grutter genoemd werd. Een andere zoon, Jan Amesz, werd scheepsgezagvoerder. Van hem vond ik de volgende advertentie uit 1853, met als vignet een windjammer: "Te Rotterdam Ligt in Lading naar New York het Nederl. Gekoperd Barkschip Holland Kapt.J.Amesz. adres Wambersie & Crooswijk; Hudig & Blokhuyzen en Vlierboom & Suermond." Jan trouwde in 1860 met Geertr.E.Windhouwer, dochter van de cargadoor E.Windhouwer. In 1870 verscheen een advertentie dat zij 35 jaar oud was overleden, met de vermelding echtgenote van J.Amesz. Koopvaardijkapitein. Deze Jan Amesz was een achterneef van mijn betovergrootvader.
7
Jacob Amesz Boomkamp (zoals hij zich noemde) geb. 22-5-1754, evenals zijn vader lichterman, zal door diens moutbranderij te Weesp, Eva de Wilde, geb. en woonachtig te Weesp, dochter van Monsieur Gerrit de Wilde , meester-timmerman, hebben leren kennen. Hun huwelijk werd bij procuratie gesloten. Het waarom ontgaat me, want twee dagen nadat de wederzijdse ouders van bruid en bruidegom bij notaris Heijdanus te Weesp waren verschenen, (10-8-1775) om procuratie te verlenen aan Johannes van Dijk, oud-schepen van Weesp, verscheen deze laatste voor de Commissarissen van de Huwelijckse Saken te Weesp (12-8-1775) om daar "alles te verrichten ter voltrekking van het huwelijck", "consent van de ouders der bruidegom en bruid in gemelde procuratie geïnserreerd". De notariële procuratie was getekend door Jacob Amesz en Eva de Wilde, door Jan Amesz en Anna Margaretha Steinbach, door Gerrit de Wilde en Hendrik Amesz (eerder Amos, broer van de bruidegom, in dienst van de Ver.Oost-Indische Compagnie te Suratto overleden). Toen Eva de Wilde door haar man verlaten was, heeft zij zelf in haar onderhoud moeten voorzien (zie acte van repudiatie van 21-8-1798). Zij heeft dit gedaan als stadsvroedvrouw van Weesp. Haar handtekening onder een notariële acte als stadsvroedvrouw lijkt als twee druppels water op die onder de acte van procuratie, die zij tekende als bruid. Zij had maar 2 kinderen om voor te zorgen: Jan, geb. in 1776 (de latere heelmeester) en Elisabeth, geb. in 1777. (Elisabeth huwde met Hendrik Hillebrand, kreeg in 1804 een kind Eva genaamd, maar overleed als jonge moeder al in 1806.) In '78, '80, en '81 kwam Anna Margaretha Steinbach voor een kind van Eva de Wilde, Anna Margaretha genaamd, naar Weesp, om bij de doop te getuigen, nadat een voorgaand naar haar vernoemd kind al weer was overleden. Als stadsvroedvrouw legt Eva de Wilde op 24-5-1782 voor notaris Thom.Joh.Heijdanus te Weesp een verklaring af, waaruit ik het volgende overneem: "Juffrouw Eva de Wilde gezworen Stadsvroedvrouw te dezer Stede mij Notaris bekend dewelke ten dienste van de waarheid en dengeenen die daar bij eenig belang mogte hebben op den Eed ten aanvang haarer bediening als vroedvrouw gedaan voor waarheid verklaard en getuijgt. Dat zij comparante op Sondag den vijfden dezer maand mey 1782 in de morgenstond is gehaald door een knegt die Sijmen heete, woonende bij den boer op den plaatse genaamt Over Bijlmer gelegen over de ringdijk van de bijlmermeer aan de weespervaart een endje weegs van de gaasp ten eynde aldaar in qualiteit als vroedvrouw te koomen adsisteren eene Juffrouw mede op die plaatse woonende en die volgens rapporte van die knegt toen in arbeyt of baarensnood zoude wezen. Dat zij comparante met dezelve knegt aldaar is gekomen en dezelve Juffrouw heeft gevonden Hoogzwanger te weezen en bevonden dat haar pijnen noch geen waare arbeid waaren; dat zij daar noch eenigen tijd vertoeft hebbende, vervolgens tegen den middag met de voorbijpasserende Schuijt van Amsterdam na Weesp van daar terug gekoomen is. Dat vervolgens des nagt tussen den elfden en twaalfden van dezelve maand meij 1782 aan haar comparantes huijs is gekoomen de tuijnman van de voorn. plaatse overbijlmer haar comparante boodschappende dat de Juffrouw in arbeid sat en zij comparante aanstonds moest koomen om haar te helpen, doch dat die knegt geen rijtuig bij zich hebbende en comparante zoover niet kunnende noch willende gaan, een Chais en paart hier te Weesp bij Andries van Tiel was gehuurd waarmede comparante door den knegt van dezelve van Tiel na de voorn. plaats overbijlmer is gebragt. Wordende comparante in het heenrijden onderweg ontmoet door de voorn. knegt Zijmen, welke als een twede Expresse na haar comparante was afgezonden. Dat zij comparante vervolgens op die zelve nagt op de voormelde plaats Overbijlmer bij de voorn. Juffrouw welkes naam en toenaam zij comparante niet weet noch gevraagd heeft, maar wel dat die dezelve persone was daar zij comparante aldaar op de 5de meij bevorens was bij geweest, dat zij bij die Juffr. koomende bevonden heeft dat zij reeds van een kind zijnde een meijsie verlost was, welk Jonggebooren kind zij comparante den navelstreng heeft afgebonden en vervolgens de nageboorte heeft opgenomen en geexamineerd en die Juffrouw in alles behoorlijk verlost heeft bevonden. Zijnde de comparante na eenige tijd verder verblijf aldaar weder na Weesp vertrokken gevende zij comparante voor redenen van wetenschap als in den text en hetzelve als voor waarheid te zijn gezien en ondervonden te hebben en op haar gedane Eed als vroedvrouw daarbij te persisteren, gepasseerd te Weesp te 24 meij 1782 ter presentie van Thomas John. Heijdanus en Jacobus Heijdanus als getuigen. w.g. Eva de Wilde
8
Na het overlijden van Jacob Amesz Boomkamp op 17 augustus 1798 verwierp weduwe Eva de Wilde de nalatenschap bij notariële acte van 21 augustus 1798. N.A. 15526 no 110 Acte van Repudiatie 21-8-1798 Burgeresse Eva de Wilde in gemeenschap van goederen getrouwd geweest zijnde met en thans weduwe van Jacob Amesz. Te kennen Geevende dat voornoemde haar man al voor eenen geruimen tijd geleden zich de zamenleeving met haar comparante had kunnen goedvinden te ontrekken en zulks ten gevolge heeft gehad dat zij met haar twee kinderen bij hem Jacob Amesz aan haar Echtelijk verwekt althans voor het grootste deel door haarer handenarbeid en dat nog wel op eene bekrompene wijze hebben moeten subsisteren terwijl zij tijdens haar man zich van haar ontrok in geene te favorabele Situatie zig bevond en zij alzo zeederd ongelijk meer is te rugge of veragterd dan voorwaards gegaan, hetwelk onder andere ook als een reden dienen kan dat zij bij mangel van een genoegzaam fonds of vermogen daartoe is genoodzaakt geweest te hebben moeten achterwegen laaten eenige procedures op en Jegens haare man te Institueren in cas van Separatie of om door eene Rechterlijke vonnisse of gewijsde van den zelven haaren man te worden gesepareerd ten minuten van Bed Tafel Bijwoning en goederen dat dewijl zij van den toestand haaren man geene voordeelige berichten heeft bekomen en uit dien hoofde oordeelende bedagt te moeten zijn om indien mogelijk den ramp haar bereids overgekomen en die zij in de dagen van haar afgezonderd Leeven neevens haare kinderen te overvloedig geproeft heeft niet te verzwaaren en haare kinderen zoowel als te eenige tijd haarzelve aan nog grotere ruïne te sacrificeren, redenen waarom zij te rade is gekomen tot repudiatie van Gemeenen Boedel declareerde zij dat hetgeene zij onder haar Custodie mochte hebben enkel en alleen bestaat in Eenig weinig verschooning tot haar en haaren kinderen meest noodzakelijkste en onontbeerlijke behoefte en volstrekte nooddruft. De boedel stelde niet veel voor. De concubine Lijsbeth Verbrugge moest verklaren dat zij niets had achtergehouden. 15526 no.111 Not.archief Gemeente-archief Amsterdam. Boedel van Jacob Amesz gewoond hebbende als commensaal ten huize van Lijsbeth Verbrugge in de Egelantierstraat bij de franse dwarsstraat geformeerd en beschreven op 21 augustus 1798 door mij -Nicolaas Brake, Notaris bij den Hove van Holland in presentie van nagenoemde getuigen ten verzoeke van de burgers Jan Amesz en Jan van der Heyden, executeurs van zijn boedel en nalatenschap, welke overledene gemeens boedels getrouwd is geweest met Eva de Wilde te Weesp woonachtig welke vrouw hem ook heeft overleefd dog die verklaard heeft den gemeenen Boedel van haar gemelden haaren man Jacob Amesz te repudiceren. Een paar Zilveren Broekgespens met Staale Beugels. Twaalf zilveren hemdroksknoopen. Zes manshemden. Twee overhemden. Twee paar boordmouwen, drie dassen, zes blauwe bonte zakdoeken. Een zwart lakens rok met vest. Een bruijn Lakens Jas. Een Zwart Satijn Camisool. Een lakens Camisool. Een Blauw Lakens Rok en Vest. Een Casimir Vest. Een Satinette dito. Een Zwart Fluweelen Broek. Drie Casimir dito. Een Blauw Damast Hemd. Een Rood dito. Een Blaauwe Cattoene Japon. Zes Cattoene Bedjakken. Een Hoed, een dito, een dito een dito. Een ronde dito. Vier paar Zijden Cattoene Kousen. Drie Slaapmutsen. Twee paar Schoenen. Een paar Pantoffels. Twee paar Handschoenen. Twee Tabaksdoosen. Eenige Boeken en Papieren. Een Koornlichter genaamd de Jonge Barend met deszelves toebehooren Leggende hier ter Stede. Word alhier gesteld als per memorie voor zooveel deesen Boedel zal worden bevonden te boven staan wegens de nog onvereffende en ongeliquideerden Boedel en Nalatenschap van wijlen Hendrik Amesz, de Broeder van den Overleedene Jacob Amesz, te Suratto als intestato overleeden en van wie hij Jacob Amesz pro diviso meede Ervgenaam is geweest. En verklaarde Lijsbeth Verbrugge, rendeerende niets verzweegen, verduisterd, ter kwaader trouw achtergehouden te hebben.
9
In het begin van de 19e eeuw is er met Jan Amesz gehuwd met Anna Goedhart ook een begin van weer een maatschappelijke opgang in de familie Amesz. Jan werd chirurgijn-apotheker. Hoe hij zijn studie heeft kunnen betalen, terwijl zijn moeder zo verarmd was, werd niet duidelijk. Hij haalde het diploma in 1803, toen hij al een paar kinderen had. In het gemeente-archief van Hilversum is de registratie bewaard gebleven. "Naamlijst der beoefenaren van de onderscheidene takken der Geneeskunst in de gemeente van Hilsversum. In de kolom Geneesheeren staat ingevuld H.B. Valkenhoff; In de kolom Heelmeesters: Jan Amesz en F.Verlat. Ook het behalen van het diploma te Amsterdam staat (elders) vermeld: "Chirurgiens de Village, examiné de même en droit d'exercer à la Campagne par tout le Pays aux mêmes conditions: Ames, (Jean) Hilversum. Amsterdam 14-11 1803. Hij heeft de volgende eed moeten afleggen: "Ik belove en zwere, mijne kunst, ingevolge de gearresteerde geneeskundige wetten en verordeningen, hiertoe betrekkelijk, zoo verre mij aangaat, allezins en altijd naar mijn beste vermogen en geweten te zullen uitoefenen; de geheimen der lijders, die in het uitoefenen der kunst ter mijner kennis zouden komen, en welker ontdekking tot schande of schade van dezelve zouden kunnen verstrekken, nimmer aan iemand dan aan den regter, zoo zulks gerekuireerd wordt te zullen openbaren, en mij in alles zoodanig te zullen gedragen, als een regt geaard en menslievend plattelands heelmeester betaamt en verpligt is." Jan Amesz verwierf als heelmeester te Hilversum een goede reputatie, anders zou hij niet de vriendschap hebben verworven van een vooraanstaande notabel van Hilversum: notaris Perk, naar wie in Hilversum een laan vernoemd is. Met zijn collega Verlat liep het anders, getuige de volgende brief: "Amsterdam den 6den October 1823. Aan Den Ed.Achtb. Heere Schout van Hilversum. Ondanks alle waarschouwingen en vermaningen tot verbetering, gedurende verscheidene Jaren herhaald, hebben wij wederom de Winkel van den Heelmeester ten Platte Lande Verlat, in eenen zeer Slechten Staat gevonden, zoo dat wij ons verpligt rekenen, omtrent genoemden ingevolge het 30ste articul van het Koninglijk besluit van den 28e Juny 1818 te handelen en Verzoeken Ued.Achtb. dus genoemden te gelasten dat hij voor onze vergadering verschijnt op maandag den 3den November eerstkomende des avonds te vijf uren. De Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt in Noord-Holland". Hoe het onderzoek afliep vermeldt het archief niet. Chirurgijns in de 17e eeuw, wederom uit het bovengenoemde boek van John Mcmanners. "The story of Louis XIV illnesses is instructive. The medicine of the age had only two effective remedies: mercury for venereal disease and quinine for fevers. Surgeons were capable of inflicting terrible maimings but also of feats of astonishing dexterity. In a fearful onslaught on his decaying teeth in 1685 the surgeon-dentists had split the left upper jaw of the king, so that when he drank the liquid spurted from his nose. The feud between the surgeons and the official Faculties of medicine of the universities hampered the progress of knowledge. Rousseau's verdict may serve as a commentary. "The physicians's art (acquired at the university) he said is fraudulent and merely increases the bitterness of death." The physicians were united to keep down the surgeons who belonged to a separate profession for long tied up with the guild system. Only in 1692 had they been finally separated from the barbers by royal edict. A surgeon in a village was described as a "public assassin, licensed to kill the sick with impunity". Drs. van Lieburg, historicus aan de Medische Faculteit van de V.U. te Amsterdam: Het beste klinische onderwijs in ons land werd in de 19e eeuw niet gegeven aan de universiteit maar aan de zgn. klinische scholen in de grote steden. Deze gaven een beroepsopleiding tot wat men in die tijd heelmeester noemde. De heelmeesters speelden een belangrijke rol. Zij waren verantwoordelijk voor de medische zorg op het platteland. Een medisch academicus ging nu eenmaal niet op het platteland wonen. Ook traden de heelmeesters op als chirurgijn. Het snijwerk gold niet als passende bezigheid voor een arts. Hij had het alleenrecht over de uitoefening van de interne geneeskunde. Dat stond gelijk aan het voorschrijven van medicijnen. Met puisten en pukkels liet hij zich niet in. Een radicale verandering voltrok zich in de 2e helft van de 19e eeuw. De medische professie verloor haar dédain voor de geneeskundige praktijk. De chirurgie werd een volwaardig specialisme.
10
Tot aan Thorbecke's wet op de geneeskunde van 1865 was de heelkunde aan heelmeesters toevertrouwd onder wie de alleroudsten zelfs toen nog de barbierspraktijk uitoefenden. Uit het Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden door A. van der Aa, verschenen in 1841. Hilversum is zeer aangenaam gelegen in een schoon dal door eenen halven kring van heuvelen omgeven en in de nabijheid van fraaie boschrijke dreven. Ook in het vlek zelf is het zeer boomrijk, waardoor het op sommige plaatsen eenen aangenamen lusthof gelijkt. Daar men gewoon is den heuvelachtigen grond welke rondom het dorp ligt voor het grootste gedeelte met rogge, haver en boekweit te bebouwen levert zulks de bekoorlijkste gezigten op, vooral als men den Trompenberg of de Boomberg beklimt, wanneer men in een oogenblik de blaauwe heiden en de vruchtbaare met goudgeel graan pronkende akkers overziet, terwijl de boekweit zich als een zilveren tapijt voordoet en verderop bosschaadjen, weiden en eene menigte torens en een gedeelte van de Zuiderzee met de daarop zeilende schepen zien kan. Hilversum telt ongeveer 4000 inwoners. De gemeenteschool wordt gemiddeld door 200 leerlingen bezocht. Het Instituut voor Jonge Heeren telt 20, dat voor Jonge Juffrouwen 20 en de arm- en Zondagsschool 100 leerlingen. Ook heeft men er een Departement der Maatschappij tot Nut voor 't Algemeen dat in 1824 is opgerigt en ruim 30 leden telt. Jan Amesz kreeg 17 kinderen, van wie 13 de volwassen leeftijd bereikten. Bij de jongere kinderen was notaris Albertus Perk getuige bij de geboorteaangifte. Met zijn grote gezin woonde Jan eerst bij de Schoolsteeg en later op de Kerkbrink no 25 te Hilversum in een huis met 10 kamers. In 1839 weduwe geworden kon Anna Goedhart de huur niet meer opbrengen. Het huis werd in 1840 gekocht door huisarts van de Hengel, die grote bekendheid verwierf. In een aan hem gewijd gedenkboek wordt de koop vermeld. Thans is er een apotheek in gevestigd. Het nummer is 25 gebleven. Anna Amesz-Goedhart nam haar intrek bij haar oudste zoon Jacob in de Vrouwensteeg te Gouda, in een klein huisje. Zij overleed in 1853. Ook de weduwe Amesz-van der Linden trok in bij haar oudste zoon Jacob in de Jeruzalemsteeg in Utrecht, toen haar man Jacobus Anthonius in 1898 was overleden. Zij overleed in de Jeruzalemsteeg in 1912. Een van de kinderen van chirurgijn Jan, Eva, geboren in 1806, trouwde met Willem de Vriend, schoenmaker in Den Haag. Zijn nakomeling Ir. de Vriend, bleef ongehuwd en liet een erfenis na, waarvan ons vader een ongeveer twaalfhonderdste part heeft ontvangen. Elly André heeft een lijst van erfgenamen tot in de verst denkbare graad, waarvan het uitzoeken voor notaris Groen in Den Haag een mammouthtaak moet zijn geweest. In 1835 maakten Jan Amesz en Anna Goedhart beiden een testament op t.o.v. notaris Albertus Perk waarbij de een de ander benoemde tot erfgenaam met genot van levenslang vruchtgebruik en waarbij zij tevens bepaalden dat bij verrekening van de boedelscheiding gehuwde kinderen die 50,- hadden ontvangen voor de huwelijksuitzet dit bedrag moesten inbrengen. Na de Franse tijd (1795-1815) was Nederland sterk verarmd. Het aantal paupers in de grote steden bleef in de 1e helft van de 19e eeuw onrustbarend hoog. Geen wonder dat chirurgijn Jan Amesz, al was hij notabel, zijn groot aantal kinderen niet kon laten studeren. Zij moesten een handwerk kiezen en werden timmerman, schilder of naaister. De oudste - Jacob -, onze betovergrootvader ging op 20 jarige leeftijd naar Gouda en werd er timmermansknecht. Hij woonde bij zijn baas in de Diefsteeg, die uitkomt naast de grote St. Janskerk en op het plein van het stadhuis. Hij leerde in Gouda een katholiek meisje kennen: Anna Maria Oosterling, gedoopt in de R.K. Statie van de Jezuieten in de Keizerstraat te Gouda. Nog voor de huwelijkssluiting werd het eerste kind, onze overgrootvader, geboren. Waarschijnlijk door een tijdelijke vervreemding van zijn vader - een gemengd huwelijk was in die tijd nog heel moeilijk te verteren - werd het kind naar de vader Jacob en naar de grootvader van moederskant Anthonius genoemd (zie bijlage D). Daarmee werd in de Amesz-lijn een lange keten van vernoemingen van de oudste zoon naar de grootvader van vaders kant doorbroken. De vader van Anna Maria Oosterling, Antonie of Teunis, was visverkoper te Stolwijk. Tweeënvijftig jaar oud en weduwnaar trouwde hij met Johanna Hogenes, die toen 24 jaar oud was. Toen Anna Maria, onze betovergrootmoeder, 8 jaar oud was, overleed hij op 64-jarige leeftijd.
11
Het huwelijk - voor het gerecht (de manier waarop Roomsen moesten trouwen)- van Antonie staat als volgt opgetekend: 1-5-1796. "Men laat een ijgelijk bij deze weten dat Teunis Oosterling, wedn. wonende te Stolwijk met Johanna Hogenes, J.D. (d.i. jonge dochter: niet eerder gehuwd) geboren en wonende binnen deze stad in den egten staat zullen vergaderen." In het gaardersregister (een belastingkohier) staat dit huwelijk vermeld op 17-4-1796. (Dit was de datum van het eerste gebod, d.w.z. de 1e huwelijksafkondiging.) In het trouwboek van de R.K. Statie in de Keizerstraat staat het huwelijk eveneens op 1-5-1796 vermeld. Bij de invoering van het bevolkingsregister in Gouda in 1852 staat Jacob vermeld als N.H. en Anna Maria als R.K.. Zij is op een tragische wijze aan haar eind gekomen. Blijkens de aangifte van overlijden van 26 november 1860, gedaan door Jacob, de echtgenoot en Dirk de zoon is op 26-111860 des morgens ten half acht ure uit eene sloot tussen de nieuwe haven en het plantsoen overleden opgehaald Anna Maria Oosterling, oud 60 jaren, geboren te Stolwijk, gehuwd met Jacob Amesz, dochter van Antonie Oosterling en Joanna Hoogenes; getekend door J. Amesz en D. Amesz. Van het gezin Amesz-Oosterling, waarschijnlijk geteisterd door t.b.c., zijn maar drie kinderen in leven gebleven: onze overgrootvader, geb. 1823, Jan Amesz, geb. 6-10-1826 en Dirk, geb. 7-51833. Door het huwelijk van Jacob Anthonius met Ingetje van der Linden kwam er gezond bloed in onze stam. Vanaf haar portret kijkt zij ons met heldere ogen aan. Zij overleed in de Jeruzalemsteeg 12 in Utrecht, ten huize van haar oudste zoon Jacob op 84-jarige leeftijd. Van weerszijden kwam zij uit een familie van winkeliers te Gouda. Haar moeder Jannigje Husselson overleed 97 jaar oud in het huis van haar schoonzoon Jacob Anthonius in de Vrouwensteeg 203, Gouda. Er doet een familie-verhaal de ronde dat Jacob Anthonius Amesz (1823-1896) als stadstimmerman van Gouda in de St.Janskerk een bokaal zou hebben gevonden. Bij een bezoek aan het museum het Catharijne-convent te Gouda heb ik geen bokaal met die vermelding kunnen vinden. In dat museum is een volledig ingerichte apotheek, die de gehele 19e eeuw nog in gebruik is geweest en waarvan ook onze familie klant moet zijn geweest. Verschillende kinderen van Jacob Anthonius trokken naar Rotterdam. De Oosterboekhandel Amesz in de wijk Kralingen bestaat nog steeds. De eerste eigenaars waren volle neven van vader. Tante Greet André-Amesz meende zich te herinneren gehoord te hebben dat vader en tante Cor niet gereformeerd maar nog Ned.Hervormd gedoopt zijn, omdat opa Amesz zich pas in zijn huwelijk bekeerd heeft tot het Chr.Gereformeerd geloof van oma Neeltje Amesz Verhoeve. De feiten wijzen echter anders uit. In het gemeente-archief te Gouda bevindt zich het Lidmatenregister van de Geref.Kerk. De onder elkaar met kleine letters ingedrukte titels op de rugband geven de geschiedenis van de Geref. Gemeente aldaar aan. Van boven naar beneden: Gereformeerde Gemeente onder het Kruis 1849-1869; Christelijk Gereformeerde Kerk 1869-1892; Gereformeerde Kerk 1892-1909. Op de voorpagina staat: Register houdende namen der Lidmaten behoorende tot de Christelijk Gereformeerde Gemeente te Gouda gedurende het Tijdvak van 1-1-1849 tot 18-11909. Het is doorlopend genummerd van no 1 tot no 1143 (in 62 jaar tijd! Het is een kleine gemeente geweest.) In dit register komt de naam Amesz eenmaal voor nl. onder no 376: Amesz, Jacob, woonplaats Gouda. In de kolom: datum van aansluiting staat 25 mei 1876. Grootvader was toen 20 jaar oud. In de volgende kolom staat: met attestatie vertrokken naar de gemeente Amsterdam op 13 april 1880. Van het gezin Jacob Anthonius Amesz - Ingetje van der Linden is opa de enige die in Gouda van N.H. - Chr.Geref. is geworden. In het Register van de Christelijk afgescheidene Gereformeerde Gemeente te Amsterdam (gemeente-archief stad Amsterdam) staat vermeld dat Jacob Amesz, geb. 19-3-1856, wonende aan de Marnixkade, boekdrukker aan het Nieuws van de Dag op 21-9-1880 met attestatie van Gouda werd ingeschreven. In het Huwelijksregister van hetzelfde register wordt vermeld dat zijn huwelijk met Neeltje Verhoeve op 20-4-1887 kerkelijk werd bevestigd. In 1882 had hij in de Gerard Doustraat 63, Amsterdam onderdak gevonden bij een collega letterzetter Frederik Heuperman, Ev.Luth., gehuwd met Justina Frederika Verhoeve, Chr.Geref., zijn toekomstige zwager en schoonzuster. In 1884 verhuist onze grootvader naar Utrecht. Van daaruit huwde hij op 20-4-1887 oma Neeltje, die toen in de Ferdinand Bolstraat 27 woonde en de volgende dag naar Utrecht
12
verhuisde, waar het paar een woning betrok in de Kersstr. no 26, waar op 3-2-1888 tante Cornelia Justina werd geboren. Vader werd geboren in de Krijtstraat 31. Hun doop staat in het Doopregister der Gereformeerde Kerk te Utrecht vermeld op resp. 28-2-1888 en 20-10-1889. De andere kinderen: David, geb. 2-111893; Anna Margaretha, geb. 1-5-1895; Johanna Frederika, geb. 18-9-1896 en Floris, geb. 17-91899 zijn gezamenlijk gedoopt op 21-12-1899. Floris is op 30-10-1900 overleden. Opa en oma moeten gezien hebben dat Floris geen lang leven beschoren was. De Afscheiding. In 1834 kwam het tot een eerste breuk binnen de Hervormde Kerk. Bij de afscheiding in dat jaar gingen orthodoxe hervormden, nazaten van de puriteinse stroming in de Reformatie hun eigen weg, en ontstond onder meer de Christelijk Gereformeerde Kerk. In 1869 kwam landelijk een vereniging tot stand tussen de Christelijk afgescheiden Gemeenten en het merendeel van de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis. Bij die gelegenheid werd de naam veranderd in Christelijk Gereformeerde Kerk. Vervolgens leidde Abraham Kuijper in 1886 de Doleantie, bedoeld als reformatie van de Hervormde Kerk maar uitlopend op een Kerkscheuring en tot de stichting in 1892 van een nieuw kerkgenootschap, waarin Gereformeerden en Christelijk Gereformeerden zich verenigden. Doleantie (van dolere: treuren) duidt op de gemoedsgesteltenis waarin de afgescheurde kerk verkeerde over het onrecht van het verlies van de kerkelijke goederen. De afscheiding had behalve theologische (verzet tegen modernisme) ook een politieke en sociale achtergrond. De Ned. Hervormde Kerk was door koning Willem I getransformeerd tot een deftige standenkerk en was een machtige regentenkerk geworden. De adel en gegoede bourgeoisie bleven Ned. Hervormd. In de loop van de 2e helft van de 19e eeuw begon de tot dan als vanzelfsprekend aanvaarde standenmaatschappij al enigszins te wankelen. De kleine luijden als ambachtslieden en kleine middenstanders werden meer zelfbewust. In 1892 waren er ongeveer 350.000 gereformeerden, bijna 100 jaar later 840.000, de enige groepering die niet in al te ernstige mate met geloofsafval te kampen heeft en zijn trotse karakter van mannen-broeders onder elkaar heeft behouden. Wat het doleren (treuren) van de nieuwe Gereformeerde gemeenten kon veroorzaken blijkt uit de volgende episode, waarin verhaald wordt hoe een nieuwe gemeente op straat kwam te staan. (bron: Leiderdorps Weekblad.) Bij de gebeurtenissen rond 1886 heeft Leiderdorp historie gemaakt. Op zondag 18 juli 1886 deelde ds. Vlug aan de gemeente mede dat de kerkeraad met de synodale organisatie van de Ned. Hervormde Kerk had gebroken. Hij preekte die morgen over de tekst: "Onze ziel is ontkomen als een vogel uit de strik des vogelvangers". Daarop verklaarde de Synode ds. Vlug en de overige kerkeraadsleden van Leiderdorp vervallen van hun lidmaatschap der kerk en dus tevens van hun ambt. Voor de eerste zondag daarop werd ds. Wildeboer van Benthuizen aangewezen om in Leiderdorp te preken. Die zondag, 25 juli 1886, zou de kerkvoogdij op advies van jhr. De Savornin Lohman (een van de latere oprichters van de A.R. partij) de sleutel van de kerk bij de koster halen. Bij weigering zou onder de blote hemel worden gekerkt. Diezelfde morgen stuurde de burgemeester een brief aan ds. Vlug, waarin hij wees op art. 167 van de Grondwet: alle openbare godsdienstoefeningen binnen gebouwen en besloten plaatsen worden toegelaten, behoudens de nodige maatregelen ter verzekering van de openbare orde en rust. De uit het ambt ontheven kerkvoogden gingen onverstoord om negen uur naar het kerkgebouw. Daar waren inmiddels aanwezig ds. Wildeboer van Benthuizen, de burgemeester en twee veldwachters. De politie vergezelde de Benthuizer predikant naar de kansel. Op dat moment werd de hoofddeur geopend en onder groot kabaal stormde het volk de kerk binnen en eiste dat ds. Wildeboer de kansel zou verlaten. Wit als een doek kwam hij naar beneden. Ds. Vlug gaf onder de kansel een korte bijbellezing. De burgemeester verhinderde hem de kansel te bestijgen. Voor de avonddienst nam de burgemeester andere maatregelen. Hij requireerde vanuit Leiden twee afdelingen van het leger. Een detachement cavalerie en een troep infanterie zetten de wegen naar de kerk en pastorie af. De kerk bleef gesloten. Diezelfde week interpelleerde in de Tweede Kamer De Savornin Lohman de Minister van Binnenlandse Zaken en wraakte het feit dat de regering zonder de beslissing van de rechterlijke macht haar troepen ter beschikking had gesteld. Ds. Vlug werd voor de Rechtbank gedaagd wegens het verstoren van een godsdienstoefening door wanorde. De eis
13
was 45,- boete, maar hij werd vrijgesproken. Maar de Dorpskerk bleef voor de Hervormden en de Gereformeerden kerkten jarenlang in een school. De vader van oma Neeltje: Floris Verhoeve, geb. 1823 is op 26-9-1886 in het Buitengasthuis te Amsterdam overleden. Welk een ellende dit geweest kan zijn, wordt duidelijk uit een opstel van prof. L.J.Rogier in het Gedenkboek t.g.v. het 60-j. bestaan van het O.L.V.Gasthuis te Amsterdam. De toestanden in de ziekenhuizen van Amsterdam in de 19e eeuw, die tot in de 2e helft voortduurden, waren een schandvlek in Europa. Kenden de zuidelijke landen verpleging door nonnen, de Duitse door Lutherse diaconessen, een gevolg van de reformatie in de Noordelijke Nederlanden was, dat de verpleging geschiedde door zgn. zaalmeiden. Door de wantoestanden werden in Amsterdam initiatieven genomen voor particuliere inrichtingen; die kwamen alleen ten goede aan de beter bedeelden. Voor de armen, en dat wil in die dagen zeggen: voor heel de arbeidende bevolking met inbegrip van de kleine middenstand, bestonden alleen nog de gemeentelijke gasthuizen: het Binnen- en het Buitengasthuis. Het eerste was in 1578, het jaar van de alteratie, gevormd uit de samensmelting van twee bestaande kloosterlijke gasthuizen: het Lieve Vrouwen- en het Sint Pietersgasthuis. Van haar religieus karakter en haar religieus personeel beroofd, demonstreerde deze inrichting helaas al te nadrukkelijk het na-reformatorische vervalproces van de ziekenverpleging. Naast het Binnengasthuis was in 1635 een Buitengasthuis gesticht in het overbodig geworden pesthuis. Het is aan het eind van de 19e eeuw vervangen door het Wilhelminagasthuis, terwijl het Binnengasthuis voortbestond op de plaats welke het kort na de Alteratie van 1578 werd toegewezen. Jarenlang moet de gewoonte bestaan hebben dat de portiers van deze twee gasthuizen de burgerij berijmde nieuwjaarswensen aanboden. Deze producten gaven elk jaar weer hoog op van de mensenmin, die in de huizen beoefend werd. Omstreeks 1880 roept de portier van het Buitengasthuis zelfs pathetisch uit: "hier heeft menslievendheid haar armen uitgebreid." Helaas was de werkelijkheid anders. Speciaal over het Buitengasthuis hebben enige Nederlandse medici en ook deskundigen uit het buitenland in de periode 1840-1850 mededelingen aan de wereld gedaan, die ons vandaag de haren te berge doen rijzen. De sterftecijfers in de twee stedelijke gasthuizen waren veel hoger dan in verreweg de meeste buitenlandse gasthuizen. Er heerste een ongelooflijke chaos en alles was met dikke lagen stof en vuil bedekt. Bijna 40 jaar later was er nog zo goed als niets veranderd, terwijl inmiddels in het buitenland aanmerkelijke verbeteringen tot stand gekomen waren. In de landen waar de Hervorming gezegevierd had werd de verpleging gaandeweg toevertrouwd aan het uitschot. Dit vervalproces werd enige edele predikanten reeds in de eerste helft van de 19e eeuw tot een voorwerp van verontwaardiging. Daaruit is het diakonessenwezen geboren dat in Duitsland en Zwitserland omstreeks 1830 in protestantse inrichtingen radicale verbetering bracht. Bij ons kwam dit proces evenwel pas later tot ontwikkeling. In het midden van de 19e eeuw was het zover gekomen dat de directeuren der Amsterdamse gasthuizen naar Veenhuizen schreven, als zij verpleegster en verplegers - ziekenmeiden en -knechts luidde toen de term - te kort kwamen. In een rapport van 1882 wordt de bestaande situatie in de gemeentelijke gasthuizen een schande genoemd: verliederlijkt personeel dat de patiënten laat vervuilen, uitvloekt en mishandelt, vooral als de familie geen fooien geeft. Bestelen van de patiënten en zelfs de doden en het toeeigenen van het voor de zieken bestemde voedsel. "Dat tuig van meiden," is de gangbare term waarmee de geneesheren de verpleegsters aanduiden. Tot hun verontschuldiging wordt opgemerkt dat hun werktijden onmenselijk lang zijn: 15 à 16 uur per etmaal. Het voorstel om liefdezusters en diakonessen aan te stellen wordt afgewezen op de zwakke grond dat dan de vrijheid van godsdienst in gevaar zou kunnen komen! Nog een laatste terugblik op de 19e eeuw, met als titel: "De moeizame ordening van een leeg land." (bron NRC). Rond 1800 waren inpolderingen zeldzamer dan dijkdoorbraken. Vooral rivieren lieten zich niet temmen. Verzandingen belemmerden de scheepvaart en ijsdammen brachten bij invallende dooi overstromingen. Aanhoudende regens zetten polders blank. Bij weinig wind was het onbegonnen werk het water weg te malen. De meeste mensen hadden buiten de eigen stad of streek weinig te zoeken. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw was Nederland een archipel van gebieden met elk eigen dialect, gewoonten en zelfs klokketijden. Reizen vroeg niet alleen veel tijd en inspanning maar ook geld. Een arbeider moest voor een spoorkaartje Amsterdam-Leiden zijn dagloon afstaan.
14
De diligence was nog duurder. Besloot hij te voet te gaan, dan ontmoette hij om de zes kilometer een tolhek, en de tarieven waren bepaald niet kinderachtig. Afstanden vormden niet alleen barrières, maar boden ook bescherming. In 1832 brachten Scheveningse vissers cholera aan wal, die huis hield in Zuid-Holland. Met de mobiliteit van tegenwoordig zou heel Nederland geteisterd zijn geweest. Een voorbeeld van een moeizame reis in 1857 van Zuid-Beveland naar Nijmegen, gemaakt door zekere Ing. van Niftrich toen hij door een telegram "per estafette" vernomen had dat zijn moeder in Nijmegen op sterven lag. Op 10 jan. vertrok hij per veerboot naar Terneuzen, vandaar per postkoets naar St.Niklaas dat een spoorwegstation bezat. Via Antwerpen arriveerde hij aan de Moerdijk, waar de stoombootdienst op Rotterdam was gestaakt wegens ijsgang op de rivieren. Als geoefend roeier en tegen betaling van het astronomische bedrag van 7,50 kon hij een plaatsje bemachtigen in een roeiboot, waarmee het Hollands Diep werd overgestoken. Op een open boerenwagen - een beproeving in de ijzige kou - ging de tocht via het Eiland van Dordrecht en IJsselmonde naar Rotterdam. Daar slaagde hij erin de laatste trein naar Arnhem te halen. De afstand Arnhem-Nijmegen moest hij te voet afleggen. Zijn laatste hindernis was de Waal. Hoe hij ook de veerbel luidde, niemand kwam hem overzetten. Ten einde raad nam hij een onbewaakte roeiboot en dank zij zijn kennis uit zijn kindertijd van plaatselijke stromingen, wist hij de ijsschotsen te vermijden en veilig de overkant te bereiken. Het was inmiddels de ochtend van 12 jan. geworden. Dat zijn moeder bij zijn aankomst reeds gestorven bleek, verwonderde hem dan ook niet. Grootvader Amesz was letterzetter, later meesterknecht in de Drukkerij van de Boer, Jeruzalemsteeg 12, Utrecht. Er is ooit een tekening van hem gemaakt, in stofjas achter de letterkast (berust bij de fam. André). Hij woonde met zijn gezin boven de drukkerij. Vermoedelijk werkte hij niet meer toen hij 63 jr. oud overleed. In de overlijdensaangifte staat nl. de Boomstraat in Utrecht als adres vermeld. In het gemeente-archief te Utrecht bevindt zich op de topografische afdeling een foto van de Jeruzalemsteeg, waarop de naam van de Drukkerij de Boer op de gevel duidelijk te lezen is. De Jeruzalemsteeg was oorspronkelijk de oostelijke grens van het gebied van het Jeruzalemklooster van de Reguliere Maagden van St.Augustinus dat naar hier van buiten de Weert in 1495 werd overgebracht. In 1632 werd het eigendom van het voormalige klooster opgedeeld, waarbij langs de Jeruzalemsteeg erven ontstonden, die door particulieren bebouwd konden worden. Vader (zie bijlage F) heeft zijn jeugd doorgebracht in de Jeruzalemsteeg 12 te Utrecht. Hij bezocht de School met de Bijbel: Marnix van St.Aldegonde aan de Springweg te Utrecht, waar, geheel in overeenstemming met de naam van de school, anti-papisme de toon aangaf. Al jong kwam hij tot het inzicht dat hij zich niet kon verenigen met de Calvinistische praedestinatie-leer. Als 18-jarige kreeg hij verkering met moeder (zie voor huwelijksaankondiging bijlage G). Al vervreemd van de Gereformeerde Kerk, viel het hem niet moeilijk om met haar naar bijeenkomsten van het Leger des Heils te gaan, waar moeder lid van het zangkoor was. (Haar leven lang zong zij graag, b.v. als zij alleen thuis achter de snorrende naai-machine zat.) In 1905, 16 jaar oud, was vader na een 3 jarige H.B.S. bij de Nederlandse Spoorwegen in dienst gekomen, waar hij de bedrijfsopleiding tot werkmeester volgde. Na zijn overplaatsing naar Tilburg werd in 1916 een huwelijk mogelijk. Vader was een auto-didact. Hij las en sprak Frans, Duits en Engels, leerde uit liefhebberij wat Italiaans om Dante te kunnen lezen. Toen er, na zijn pensionering, sprake van was, dat zusters Augustinessen van St.Monica naar Bolivia zouden gaan, om daar de Augustijnen bij te staan, gaf hij hen Spaanse les. Vader bleef zoeken naar geloofswaarheid. Hij leerde Grieks om de bijbel beter te kunnen verstaan. Hij kreeg onderricht van pastoor dr. Le Blanc en kapelaan Sicking. Hij raakte bevriend met zijn overbuurman ds. de Vries (N.H.), vader van 12 kinderen, die 's avonds op bezoek kwam voor theologische gesprekken. (Die hun voortzetting vonden op vele verjaardagen met zijn gereformeerde zwagers, ouderlingen, waarvan wij als kinderen niet veel begrepen.)
15
In 1924 ging vader over naar de R.K. Kerk. Moeder volgde hem later. Zij had veel moeite met het aanvaarden van het sacrament van de biecht. De Tilburgse machine-fabrikant A.Hovers en zijn vrouw werden peter en meter en bleven de rest van hun leven goede kennissen. Na zijn bijna 50jarige diensttijd bij de N.S. werd hij benoemd tot ridder in de Orde van Oranje Nassau. Na zijn pensionering heeft hij volop genoten van zijn kleinkinderen. Bevrijd van de druk van zijn werk kwam nu pas goed tot uiting welke rijke gave van humor hij bezat. Moeder met haar sterke gestel, Groningse kalmte en onverstoorbaarheid vormde een uitmuntend tegenwicht tegenover het nerveuze en prikkelbaar-driftige karakter van vader. Hoewel zij weinig naar buitentrad, had zij een sterk sociaal gevoel, wat haar geliefd maakte bij opeenvolgende buren, die haar aanwezigheid als een weldaad ervoeren. Vooral in de crisisjaren, zat zij vaak tot 12 uur 's nachts achter de naaimachine. Tot op hoge leeftijd heeft zij voor haar kleinkinderen degelijke truien gebreid. Toen zij niet meer kon lezen, volgde zij graag, nog jarenlang, leerzame radio-causerieën. Dit familie-verhaal wil ik afsluiten met een citaat uit de preek die bij vaders uitvaart werd gehouden: "Hij heeft oprecht en met heel zijn wezen in Christus geloofd. Godsdienstig van aard heeft hij in zijn leven naar Christus gezocht, en overgegaan naar de Katholieke Kerk heeft hij de Heer op een voorbeeldige en stichtende wijze gediend. Door het sacrament van het Vormsel was hij verbonden met de sterke Christus. De vergevende Christus heeft hij meermalen in zijn leven ontmoet in het sacrament van de boetvaardigheid. De mildheid en de goedheid van de Heer straalden in hem naar buiten en maakten zijn door zijn scherpte van geest bezonken oordeel begrijpend mild tegenover allen met wie hij in aanraking kwam, vooral degenen die hij als Vincentiaan met raad en daad in hun geestelijke en materiële nood ter zijde stond. Naast de vele godsdienstige en theologische boeken die hij las, was vooral de Bijbel een open boek voor hem en Gods Woord was het richtsnoer voor heel zijn leven. De vele talenten die hij van God ontvangen had, heeft hij niet in de grond begraven, maar hij heeft er mee gewerkt en gewoekerd en gelukkig de velen, die er van mochten profiteren. In de moeilijkheden en de tegenslagen van het leven vond hij zijn kracht en sterkte in God, zoals zijn lievelingsgedicht (van Isaac da Costa), dat na zijn dood op hem gevonden werd en dat ontleend is aan de profeet Habakuk, duidelijk maakt. Sterkte in God (Hab. 3: 17-19) Wanneer de vijg niet uit zal botten geen druif meer zwellen zal van wijn de olijf haar kweekers zal bespotten en alle vruchtboom kaal zal zijn als nergens graanveld meer zal rijpen de herder tevergeefs zal grijpen naar ooi of rund op veld of stal: Zo weet ik nog, dat onder 't lijden mijn ziel in God zich zal verblijden mijn hart in Hem opspringen zal. God is mijn Heil! ik zal hem niet vreezen Hij is mijn Rots! ik wankel niet. God zal altoos Dezelfde wezen. Die nooit Zijn volk, Zijn werk verliet! De Heere Heere is Israels sterkte Hij, Die vanouds Zijn wondren werkte, Zal mij aan 's werelds dreigend lot gelijk een hinde doen ontsnellen en op des aardrijks hoogten stellen! Zangmeester! stem dit lied voor mijne Neginoth! ------------------------
16
Geslachtslijst Amesz. Jacob Abramse vader van:
Poorter als varensman, trouwt met Ettie Jans.
Jan Jacobse Boomkamp of Amesz
Geb. A'dam in 1651/52. In 1672 poorter als lichterman, overleden 30-91730. Trouwt op 30-1-1672 met Geesie Claas Salm geb. A'dam 1653/1654, begraven op 27-11-1705 te Sloterdijk. Hij trouwt 2e maal met Aaltje Gerrits. De meeste van zijn 9 kinderen: Marietje, Tetje, Jacob, Giertje, Aaltje Caatje staan in het lidmatenboek van de Oude Vrieze Doopsgezinde Gemeente tot Amsterdam.
vader van: Jacob Jansz. Amesz (enkele maal Boomkamp genoemd) vader van: Jan Jacobs Amesz
vader van: Jacob Amesz
Geb. A'dam 1677/78, overleden 6-11-1727, begraven in de Noorderkerk op 11-11-1727. Op 21-1-1699 poorter als convooyloper en korendrager. Op 16-2-1702 makelaar. Trouwt op 13-5-1701 met Neeltje Claas Salm, geb. A'dam 1679/80, overleden in 1705. Hertrouwt op 8-1-1712 met Agie Jans de Wilde, oud 27 jaar. Geb. A'dam 24-6-1712, begraven op 28-4-1787 in de Nieuwe Lutherse Kerk. Op 24-4-1731 poorter als korendrager, korenfactor en lichterman. Vóór zijn huwelijk op 17-3-1736 Ev.Luthers gedoopt. Trouwt op 30-3-1736 met Anna Oomstee, geb. 1707/08, begraven op 21-1-1767 in de Nw.Luth.Kerk. Hertrouwt op 4-3-1768 met Anna Margaretha Steinbach geb. 1719/20 in Elberfeld, begraven op 20-4-1782 in de Nw.Luth.Kerk. Kinderen: 1) Jacob Amesz, 12-6-1737, sterft jong, 2) Dina, 17-2-1741, overleden in 1761, 3)Aagje, 20-8-1747, trouwt met Nic. Schijft. Bij Anna Margaretha Steinbach: 1) Jacob, gedoopt als Jacob Amos op 22-5-1754 eveneens in de Nw. Luth.Kerk, noemde zich later Jacob Amesz Boomkamp, begraven op 17-81798 in de Noorderkerk. In 1783 lichterman. Geb. 22-5-1754, trouwt te Weesp op 12-8-1775 met Eva de Wilde, geb. 46-1744, overleden op 11-6-1817; dochter van Gerrit de Wilde-de Jonge en Elisabeth Coopman. Kinderen: 1)Jan, geb.25-1-1776,
vader van: Jan Amesz
vader van: Jacob Amesz
2) Elisabeth, geb. 2-10-1777, overleden op 9-8-1806; zij was gehuwd met Hendrik Hillebrants. Bij zijn concubine Elisabeth Verbruggen had hij 2 kinderen: Jan, geb. 9-101795 en Gerrit geb. in 1797, beiden gedoopt in de Westerkerk te A'dam. Geb. te Weesp op 25-1-1776, overleden te Hilversum op 1-11-1839, chirurgijn-apotheker; trouwt op 4-5-1800 te Weesp met Anna Goedhart, geb. 24-1-1774, overleden te Gouda. Zeventien kinderen. Anna Goedhart was de dochter van Dirk Goedhart, overleden 3-12-1796 en Jannetje Barnsteen, overleden 6-10-1802. Geb. te Weesp op 10-7-1800, overleden te Gouda op 1-11-1875, timmerman, trouwt op 16-5-1823 met Anna Maria Oosterling. R.K., geboren te Gouda op 24-7-1800, overleden 26-11-1860, dochter van Teunis Oosterling, viskoper te Stolwijk, overleden op 24-10-1808, oud 68 jaar. Hij huwde als weduwnaar met Johanna Hogenes; zij en haar broers en zusters werden gedoopt in de R.K. Statie van de Jezuieten te Gouda. Hun huwelijksregistratie voor het gerecht te Gouda: "Men laat een ijgelijk bij deze weeten dat Teunis Oosterling wdn. won. te Stolwijk met Johanna
17
vader van: Jacob Anthonius Amesz
vader van: Jacob Amesz
Hogenes geb. en won. binnen deze stad in den egten staat zullen vergaderen". Anna Maria was de 3e van hun 4 kinderen, eveneens gedoopt in de R.K. Statie in de Kaiserstr. te Gouda. (Het gebouw bestaat niet meer.) Kinderen van Jacob en Anna Maria: 11, van wie 8 jong gestorven zijn. In leven gebleven zijn: Jacob Anthonius; Jan, geb.16-10-1826; Dirk 9-5-1833. Uit het bevolkingsregister te Gouda, periode 1850-1860. In het pand Vrouwensteeg no 203, wijk H. woonden: Jacob Amesz, geb. 24-7-1800, Hervormd, Timmerman. Vestiging te Gouda vanuit Hilversum in mei 1820; Maria Oosterling, geb. te Stolwijk op 23-7-1800. Katholijk, vestiging te Gouda: nov. 1815. Verder de kinderen Jacob Anthonius, Jan en Dirk. Verder de moeder van Jacob, Anna Goedhart, wed., Hervormd, overleden op 4-3-1853 te Gouda. Bovendien Ingetje van der Linden, met de kinderen Jacobus Gijsbertus geb. 13-2-1851, Anna Maria, Jacob geb. 19-3-1856, Johanna, en Willem geb. in 1860. (Gegevens uit het Bevolkingsregister zijn wat betreft de data nooit helemaal betrouwbaar.) Geb. 11-3-1823, overleden op 15-3-1898, timmerman, op 8-5-1850 gehuwd met Ingetje van der Linden, geb. 4-6-1828, overleden op 29-101912 op 84 jarige leeftijd in de Jeruzalemsteeg 12 te Utrecht, dochter van Gijsbert van der Linden, schoenmaker, gedoopt in de St.Janskerk te Gouda op 15-12-1793 en Jannetje Husselson, gedoopt in de St.Janskerk op 11-11-1792. Ouders van Gijsbert waren Gosert van der Linden en Jannigje Versee; van Jannigje: Anthonie Husselson en Johanna van der Lont. Gijsbert van der Linden was volgens het keuringsrapport voor de Nationale Militie 5 voet en 6 duym lang en werd wegens gebreken aan den arm op 19-9-1815 vrijgesteld van dienstplicht. Kinderen van Jacob Anthonius en Ingetje: onze grootvader Jacob was de 4e, maar voor hem was al 'n Jacob overleden. Het 6e kind Willem, geb. 16-11-1860, bleef ongehuwd en heeft ingewoond bij onze (oud)tante Greet. Tante Greet , de jongste van de 11 kinderen, geb. 10-2-1871, ongehuwd, is in het begin van de jaren 1960 overleden in haar hofjeswoning, Z.W. Buitensingel, later Om en Bij geheten in Den Haag. Haar eigenlijke naam was Anna Margaretha, de naam die sinds Anna Margaretha Steinbach (18e eeuw) in onze familie voorkomt. Blijkens het Bevolkingsregister van de Gemeente Gouda woonde aan het einde van de tachtiger jaren nog de volgende gezinsleden in het eerder genoemde pand van Jacob Anthonius en Ingetje van der Linden: Jacobus, geb. 28-2-1863; (er was een "kleine" en een "grote" Koos in het gezin). Antoon, geb. 14-5-1867; Jan, geb. 15-3-1869, Anna Margaretha, geb. 102-1871. Verder Jannigje v.d. Linden-Husselson, geb. 8-11-1792 en vanaf 10-8-1886 een zus van Ingetje: Gijsbertha van der Linden, geb. 14-6-1832. Het waren maar kleine huisjes in de Vrouwensteeg. Geb. te Gouda op 19 maart 1856, meesterknecht in Drukkerij de Boer, Jeruzalemsteeg Utrecht; overleden in de Boomstr. te Utrecht; op 20-41887 gehuwd met Neeltje Verhoeve, geboren te Amsterdam op 10-2-1858, overleden te Utrecht in 1934 (?) Uit het Lidmatenboek der Christelijk Gereformeerde Gemeente te Utrecht van 1891. (Gemeente-archief Utrecht, inventarisno. 29.) Met attestatie gekomen uit Amsterdam Jacob Amesz en Neeltje Verhoeve. In de rubriek Dooptoediening voor Jonge Kinderen: 1) Cornelia Justina Amesz, geb. 1-2-1888, gedoopt op 29-2-1888. 2) Jacob Anthonie Amesz, geb. 8-10-1889, gedoopt op 20-10-1889. In 1892 sloot (een deel van) de Chr. Geref. Kerk zich aan bij de Gereformeerde Kerk (van Abraham Kuyper). De 4 volgende kinderen werden blijkens het Doopregister der Gereformeerde Kerk te Utrecht aangelegd sedert 1894 (inventarisno. 341)
18
vader van: Jacob Anthonie Amesz
tegelijk gedoopt nl. pas op 21-12-1899. 3) David, geb. 2-11-1893 (ongehuwd gebleven). Hij had een hartafwijking; hij overleed in 1931. 4) Anna Margaretha, geb. 1-5-1895, gehuwd met Theod. André, Hoofd van de School met de Bijbel aan de A'damsestraatweg te Utrecht. Zij maakten geen gebruik van openbaar vervoer op Zondag. Al hun kinderen zijn trouw kerklid gebleven. 5) Johanna Frederika (tante Jo) geb. 18-9-1896 vernoemd naar een zus van oma Neeltje; gehuwd met de pottenbakker Klaas Mobach. (Het klinkt eenvoudig, maar het was een fabriek, een familie-bedrijf, waar mooie voorwerpen gemaakt werden.) 6) Floris, geb. 17-9-1899, overleden op 30-10-1900. Geb. te Utrecht op 8-10-1889, overleden op 12-4-1965, werktuigkundige bij de N.S.; gehuwd met Maria Kolle, geb. te Groningen op 28-4-1889, overleden op 3 juli 1984.Kinderen: 1) Jacomina (Mimi), geb. 20-11-1916, 2) Neeltje (Nel), geb. 18-2-1918, overleden 13-4-2005 3) Jacob (Job, zie voor geboorte-aangifte bijlage H) geb. 1-11-21, overleden 13-10-1999 4) Martha, geb. 24-3-1925, 5) Jan, geb. 4-8-1927,
vader van:
6) Antoon, geb. 1-4-1930, 7) Maria Anna (Marian), geb. 4-5-1933, overleden op 30-7-1977.
19
Bijlagen: A) Hij hertrouwde met Agie de Wilde. Pui 8 januari 1712 Compareerden als vooren Jacob Amense van Am. Wedr. v. Neeltje Claas Salm, op de Kolck en Aaghjie de Wilde van Am. oud 27 Jare op de Haarlemmerdijck geasst. met haar moeder Marritje Roos w.g. Jacob Amesz, Agie de Wilde. (De schepen, die de ondertrouw registreerde had de naam van Jacob niet goed verstaan.) De ouders van Agie de Wilde waren Joh. de Wilde en Maritje Roos. Ondertrouw van de ouders van Agie de Wilde op 9 juli 1682: Johannes de Wilde Matthijsz. van A. goutsmit, oud 26 jare, Oude Hoogstr. geass. met zijn vader Matthijs de Wilde en Maretje Roos van A, oud 19 jare op de Haarlemmerdijk geass. met haar vader Jan Cornelis Roos. B) Doopregistratie van Jan Amesz, voorafgaande aan zijn huwelijk met Anna Oomstee. Ev. Lutherse Kerk 17-3-1736 Jan Ames oud 23 Jaren Mennist geweest V: Jacob Ames. M. Aagje de Wilde C) Ondertrouw Jan Amesz en Anna Oomstee 30-3-1736. Compareerden als vooren Jan Amesz van Am. oud 24 Jare, in de driehoekstr., geasst. met Sijne Moeder Agie de Wilde en Anna Oomstee van Am., oud 28 Jare op Princeneyland, ouders doot, geasst. met haar Broeder Dirk Oomstee. D) De ondertrouw op 4 maart 1768. Puye. Comp. Jan Amesz van Amst. wedn. van Anna Oomstee, op de Haarlemmerdijk en Anna Margaretha Steinbach van Elberveld, oud 48 jaren op de Roosegragt, oud. doot, geass. met haar broer Andr. Steinbach. In de marge staat: 1e vrous doot, goet ingebr. En Wees Camer voldaan 11-3-1768 Acte Verleent om in de Wale Kerk te Trouwen. Trouwboek Walenkerk 20 Mars 1768 Jan Amesz & Anna Margaretha Steinbach par Monsr. Royere pastr. Etrang. a la V: E E) Aangifte van de geboorte van onze overgrootvader (Gemeente-archief Gouda). Den Elfden Maart 1823 is voor ons Adr. van Bergen Burgemeester der Stad Gouda, Ambtenaar van den Burgelijken Staat gecompareerd Jacob Amesz, oud 22 jaren, timmermansknegt, wonende in de Hoefsteeg, welke ons verklaard heeft dat op Zondag den 9e dezer maand des avonds ten half tien uren een kind van mannelijk geslacht gebooren is in het huis staande in de Kleywegsteeg en getekend letter J no 24 aan welk hij verklaard heeft de voornamen van Jacob Anthonius te willen geven erkennende vader van zelfde kind te zijn en het te hebben verwekt bij Maria Oosterling oud 22 jaren, dienstbode wonende in huis in de Kleywegsteeg bovengemeld en ongehuwd, deze verklaring en erkenning zijn geschied in tegenwoordigheid van Jasper Tijsburg, oud 44 j. Pijpmakersknecht, gebuur van de bevallene en Pieter Pierson, geemploieerde bij de Burgerlijke Staat. F) Geboorte-aangifte van vader Op heden 10-10-1889 is voor ons Ambtenaar van den Burgerlijke Stand der Stad Utrecht verschenen Jacob Amesz, letterzetter, oud 33 j. won. alhier in Wijk J, Krijtstr.31, welke ons verklaard heeft dat op den achtsten dezer maand desmiddags te twee uur zijne wettige vrouw Neeltje Verhoeve ten zijnen huize bevallen is van een kind van het mannelijk geslacht, waaraan men geven zal de voornamen Jacob Anthonie (Jacob Anthonius, de namen van de grootvader van het kind klonk voor de Chr. Geref. ouders te Rooms) G) Huwelijksaankondiging: Ondertrouwd: Jacob A. Amesz en Maria Kolle. Tilburg Telegraafstr. 17 (waar vader woonde) 28-12-1915 Utrecht, Ridderschapstraat 13 (waar moeder woonde bij oma Mientje) Huwelijkssluiting 13 jan. a.s. Huwelijksinzegening 's nam. half 8 uur L.d.H.-zaal , Weistr.87 Utrecht Ontvangdag Zondag 9 Februari (van 3-6 uur) Ridderschapstraat 13 Utrecht. H) Heden 2 nov. 1921 verscheen voor mij Ambtenaar van den Burgerlijke Stand der gemeente Tilburg: Jacob Anthonie Amesz oud 32 j. werkmeester, won. alhier, die verklaarde dat zijne echtgenote Maria Kolle op den eersten der maand November 1921 om half twaalf ure des voormiddags te zijnen huize Enschotsche zijstraat nummer 15 bevallen is van een kind van het mannelijk geslacht, aan welk kind wordt gegeven de voornaam Jacob. Getuigen Dirk Smid, 37 j. werkmeester en Marten Kummel, 36 j. werkmeester (De ouderen onder ons herinneren zich deze collega's van vader nog.) Vader nam de moeite om collega's te vragen. Velen kozen de gemakkelijker weg om toevallig aanwezig secretarie-personeel te laten tekenen.
20