Sylvie Van Damme
[email protected]
Hogeschool Gent Departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur Brusselsesteenweg 161, 9090 MELLE Tel: 09/2104500
Universiteit Gent Vakgroep Architectuur en Stedenbouw Plateaustraat 22, 9000 GENT
Landschapsontwerpers, verenigt u Een pleidooi voor professionalisering van het landschapsontwerp in Vlaanderen
STELLING: LANDSCHAPSONTWERP DIENT TE WORDEN AANGEPAKT MET AFSTEMMING EN OVERLEG BINNEN TRANSDISCIPLINAIRE TEAMS.
STELLING: EEN VERDERE PROFESSIONALISERING VAN HET VLAAMSE LANDSCHAPSONTWERP IS NOODZAKELIJK OM DE (H)ERKENNING EN HET VOORTBESTAAN ERVAN BINNEN DE VLAAMSE EN INTERNATIONALE RUIMTELIJKE PLANNINGSCONTEXT TE WAARBORGEN.
Deze paper kadert in een doctoraatsonderzoek dat wordt ondersteund door het Onderzoeksfonds Hogeschool Gent.
Landschapsontwerpers, verenigt u Een pleidooi voor professionalisering van het landschapsontwerp in Vlaanderen
Er was eens een land waar planologen en ontwerpers het landschap nu eens wel en dan weer niet belangrijk vonden. In tijden van vooruitgang en voorspoed vergaten ze het gemakshalve omdat landschap hun ongebreidelde creativiteit leek te beperken. In tijden van ruimtelijke chaos, versnippering en wanhoop juichten ze landschapsontwerp toe. Het landschap toonde hen dan immers wat ze zelf niet meer konden zien. Het bracht orde in de chaos en breide versnipperde ruimtelijke fragmenten aan elkaar in samenhangende, leesbare structuren. Landschap bracht hen op zo’n momenten ook op ideeën rond beeld en beleving, die de mensen gelukkig maakten. En herinneringen aan groen in hun vaak o zo grijze omgeving. In andere landen raakten verschillende ontwerpers tijdens één van die perioden zo overtuigd van de kracht en de meerwaarde van landschapsontwerp, dat ze samen besloten om het te blijven gebruiken. Ze praatten en discussieerden over landschapsontwerp, en groepeerden zich in bijeenkomsten en organisaties. Anderen organiseerden opleidingen en onderzoek om ervoor te zorgen dat het landschapsontwerp ook in tijden van vooruitgang en voorspoed niet zou vergeten worden. En zo maakten ze stilaan van het landschapsontwerp een traditie, net zoals elk land vele tradities kent. In ons land raakte men er echter maar niet uit. Men zag wel de voordelen in van landschapsontwerp, maar getouwtrek over disciplines en belangen zorgde ervoor dat er nauwelijks bijeenkomsten of organisaties, opleidingen of onderzoek bestonden. En bij de volgende periode van vooruitgang en voorspoed waren ze alweer al hun goede voornemers vergeten…
INLEIDING Internationaal krijgt landschap na jaren van relatieve verwaarlozing en onverschilligheid sinds het einde van de twintigste eeuw opnieuw aandacht. Bij verschillende disciplines wordt een stijging van de intellectuele en artistieke reflectie met betrekking tot landschap vastgesteld (Corner, 1999; Antrop, 2004). Algemeen wordt aangenomen dat de revival van landschap toe te schrijven is aan een toenemende maatschappelijke vraag naar duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit. Globale uitdagingen zoals energie- en voedselvoorziening, veiligheid en gezondheid, klimaatsverandering, verstedelijking en migratie hebben duidelijk negatieve effecten op het landschap die niet door eenzijdige sectorale aanpak op te lossen zijn (Antrop, 2003 en 2005; Buijs et al., 2006; Van Eetvelde en Antrop, 2009). Landschap wordt in dat kader steeds meer gezien als een integrerend concept en ook als een indicator om de grote uitdagingen in de sociale en fysieke transformatie van de omgeving van vroeger, vandaag en morgen te kaderen (Raad van Europa, 2000; Corner in Waldheim, 2006; Van Damme en Antrop, 2010). Hoewel landschap bij ontwerpers in het verleden al vaker een aandachtspunt is geweest, lijkt het erop dat de voorheen vaak fragmentarische aandacht voor landschap ook hier evolueert naar een bredere en diepgaande interesse voor landschap binnen het ruimtelijk ontwerp. In de Verenigde Staten, maar ook in tal van Europese landen is landschapsontwerp binnen de ruimtelijke planning stilaan een gevestigde waarde geworden, die institutioneel verankerd is door middel van opleidingen, organisaties en erkenningen. Ook in de Vlaamse ontwerppraktijk wint landschap sinds het einde van de 20e eeuw stelselmatig aan belang. Deze paper wenst aan te tonen dat het stadium van maturiteit hier echter nog lang niet is bereikt. Er wordt geschetst hoe het landschapsontwerp in Vlaanderen historisch is gegroeid, en hoe professionalisering van het Vlaamse landschapsontwerp tot op vandaag tekort schiet. Er wordt afgesloten met een aantal suggesties voor een duurzame inbedding en erkenning van landschapsontwerp binnen de Vlaamse en internationale ruimtelijke planningscontext.
LANDSCHAPSONTWERP ALS EEN TRANSDISCIPLINAIRE EXPERTISE De focus van deze paper ligt op ruimtelijk ontwerp. Hoewel plannen en ontwerpen in de praktijk vaak onafscheidelijk zijn, gaan we er van uit dat het ruimtelijk ontwerp binnen de ruimtelijke planning een specifieke plaats inneemt. Er wordt aangenomen dat ontwerpen specifiek wijst op aspecten van ‘vormgeving’ of het visualiseren en manipuleren van driedimensionele vormen op om het even welk schaalniveau (Lynch en Hack, 1984; Steenbergen en Reh, 1996). Onder landschapsontwerp begrijpen we het beïnvloeden en begeleiden van veranderingsprocessen in de buitenruimte door het visualiseren en manipuleren van driedimensionele vormen, met als finale bedoeling de kwaliteit ervan in de toekomst te behouden of te verbeteren. Internationaal, en ook in Vlaanderen, worden transdisciplinaire projecten meer en meer gebruikelijk (Tress et al., 2005). De meeste ontwerpprojecten worden uitgewerkt door transdisciplinaire teams waarin allerlei onderzoeks- en ontwerpdisciplines zijn vertegenwoordigd binnen bureaus of door samenwerking tussen verschillende bureaus. Ten gevolge hiervan wordt de kruisbestuiving tussen landschapsarchitectuur, architectuur, stedenbouw en ruimtelijke planning extreem intens (Preece, 1991; Kapper en Chenoweth, 2000; Bhalotra in Van Der Bijl en Luten, 2003; Girot, 2004). Landschap vormt in veel van deze projecten een aandachtspunt, en wordt in die zin een soort van gemeengoed dat niet noodzakelijk (meer) tot het unieke werkveld van de landschapsarchitect of de landschapsonderzoeker behoort. Landschapsontwerp wordt daarom beschouwd als een activiteit die niet ondubbelzinnig kan worden gerelateerd aan een bepaalde opleiding of discipline. Dit hoeft niet noodzakelijk in tegenspraak te zijn met het bestaan van individuele ontwerpdisciplines zoals landschapsarchitectuur, stedenbouw of architectuur. Precies de verschillen tussen de disciplines zijn essentieel om te kunnen omgaan met de complexe ontwerpopdrachten van vandaag (Déscamps, 2000; Palmboom, 2010). De aanvaarding en de confrontatie van uiteenlopende manieren van denken biedt een specifieke en belangrijke surpluswaarde voor transdisciplinaire samenwerking. Het feit dat alle betrokken disciplines gebruik maken van landschap in hun ontwerpen wordt hierbij gezien als een voordeel. Op basis van deze vaststelling beschouwen we landschapsontwerp als een transdisciplinaire expertise. Onder expertise in landschapsontwerp verstaan we een combinatie van kennis, vaardigheden, ervaring en talent die een bepaald persoon of een groep van personen onderscheidt op een bepaald domein, en waardoor men door het werkveld als expert in landschapsontwerp wordt ingeschat (Van Damme en Antrop, 2010). Deze interpretatie sluit aan op de discipline-overschrijdende aandacht voor het landschap in de geest van de Europese landschapsconventie (Raad van Europa, 2000). Ze heeft bovendien het voordeel dat discussies over landschapsontwerp op een conceptueel niveau over de verschillende disciplines en opleidingen heen kunnen plaatsvinden.
EEN TRADITIE MET EEN WOELIGE GESCHIEDENIS In tegenstelling tot in de Verenigde Staten, waar het ontstaan ervan veel recenter is, gaan de wortels van het landschapsontwerp in Europa terug tot de Middeleeuwen (Sijmons, 2002). In Vlaanderen kent landschapsontwerp een woelige geschiedenis die beïnvloed werd door diverse disciplines. Traditioneel is het Vlaamse landschapsontwerp onmiskenbaar verankerd in een lokale tuinbouwtraditie. De eerste landschapsontwerpers waren hovenier-ontwerpers die instonden voor het aanleggen, het onderhouden, het telen van groenten, bomen en sierplanten in dienst van een gefortuneerde werkgever in de tuinen, parken en waranden in de omgeving van kastelen en buitenplaatsen. Daarnaast begaven ze zich soms ook op het pad van het conceptuele als ontwerpers van tuinen, kasteelparken, bossen en grotere landschappelijke gehelen. Voortgestuwd door de stijgende belangstelling en de ontwikkeling van Vlaanderen als botanisch en tuinbouwkundig centrum,
ontgroeide de hofbouw gaandeweg het stadium van de vrijtijdsbesteding voor rijke burgers. Veel hoveniers evolueerden via hun praktijkervaring tot zelfstandige en deskundige hofbouwkundige, en richtten eigen beroepsmaatschappijen op (Vandromme, 2009). Samen met de opkomst van de stedenbouw ontwikkelde de landschapsarchitectuur zich in de loop van de 20e eeuw internationaal als een georganiseerd beroep op het kruispunt van tuinontwerp, architectuur en stedelijke en regionale planning (Imbert, 2007). Gaandeweg verschoof de aandacht van privétuinen naar stadsparken en uiteindelijk naar de planning en het ontwerp van open ruimten voor uiteenlopend gebruik: pleinen voor stedelijk gebruik, lanen, kustgebieden, riviervalleien en andere corridors, recreatiegebieden, gebieden in kader van natuurbehoud, erfgoedzorg, landelijke gebieden, natuurparken en nationale parken enzovoort. Ook in Vlaanderen verbreedde tuinontwerp zich op het einde van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw naar het creëren van publieke parken, dierentuinen, stedelijke groenstructuren en grootschalige landschappelijke verkavelingen. In tegenstelling tot in andere Europese landen verliep de ontwikkeling van de landschapsarchitectuur als beroepspraktijk hier echter moeizaam. De basis voor de strijd om de acceptatie van de landschapsarchitect als een volwaardige tegenhanger van de architect en stedenbouwkundige is in de jaren ‘30 gelegd (Newton, 1971; Laurie, 1975; Hooimeyer en Steenhuis, 2003). De literatuur verwijst steevast naar een gespannen relatie tussen de aanhangers van de moderne beweging en de ‘traditionele’ landschapsarchitectuur van die tijd 1 . Landschapsarchitectuur werd gedurende deze periode sterk gepolariseerd, met een duidelijke splitsing tussen de extreem publiek aanwezige tuinontwerper en de nauwelijks aanwezige landschapsontwerper, die enkel een gelimiteerde rol speelde als technische adviseur in de planning (Imbert in Treib, 2002). Die situatie zou gedurende decennia aanhouden. Planners en architecten domineerden het domein van huisvesting en wederopbouw en de grote kansen werden gemist. Ook bij de gigantische infrastructuurwerken uit de jaren zestig en zeventig, zoals de aanleg van autosnelwegen en de bijhorende ontzandingsputten werd nauwelijks rekening gehouden met de landschappelijke context (Jacobs, 1995). Ook de kwaliteit van het openbaar groen in de stadsplannen bleef ondermaats (Vandromme, 2005). Op het vlak van landschapsplanning werden sinds de jaren ’70 aarzelende aanzetten gedaan, met pogingen tot definiëring en het uitzetten van methodieken voor landschapsplanning (Allaert, 1979; Verhoeve en Antrop, 1980) en het toepassen van deze methodieken in concrete plannen 2 . In tegenstelling tot bijvoorbeeld in Nederland bleef landschapsplanning in Vlaanderen in de praktijk echter steken bij conserverende visies en aanbevelingen, maatregelen en richtlijnen voor de planvorming en het ruimtelijk beleid. De brug tussen landschapsecologisch onderzoek, ‘creatief’ driedimensioneel ontwerp en uitvoering was zo goed als onbestaand. Ook in het stedelijk gebied of in de kernen van het landelijk gebied bleef het bij een fragmentarische aanpak, waarbij afzonderlijke ruimten op micro- en mesoschaal werden ingericht. Van een integratie van deze projecten in hun ruimere omgeving of in structurerende gehelen was nauwelijks sprake. Na een lange periode van stilte of relatieve discretie verruimen de aandacht en de opgaven sinds de jaren 1990 opnieuw gaandeweg naar het landschap. Parallel met de opkomst van het ontwerpend onderzoek en de stijgende interesse voor publieke ruimten vindt landschap sindsdien opnieuw een voedingsbodem binnen het ruimtelijk ontwerp. De fragmentarische aanpak maakt langzamerhand plaats voor meer samenhangende beleidsvisies op het vlak van de inrichting van publieke ruimten. De aandacht voor de ruimtelijke morfologie als onderlegger en betekenisdrager verscherpt en levert de aanzet voor meer samenhangende visies op groenstructuren en hun planning. Hoewel de theorievorming en het denken rond landscape urbanism3 als afzonderlijke discipline niet zo levendig 1 Zie hiervoor o.a. Notteboom, 2009; Imbert, 2007 en 2009 2
Zie bv. De Pelsmaeker et al. (1988) over Landschapsplanning over de vallei van de Driesbeek (MerelbekeOosterzele, Oost-Vlaanderen) en Barbery, S. (1994) over bovengemeentelijke landschapsplanning in de regio Tielt. 3
De term “Landscape urbanism” werd in het midden van de jaren 1990 gelanceerd door Charles Waldheim, hoofd van het departement landschapsarchitectuur van Harvard University. In zijn "Reference Manifesto" karakteriseert Waldheim Landscape urbanism als een "disciplinary realignment in which landscape replaces
is als in de Verenigde Staten, voelen de vakgebieden stedenbouw en architectuur zich ook in Vlaanderen duidelijk aangetrokken tot het landschap (Leinfelder en Notteboom, 2006; Van Dooren, 2009). Illustratief hiervoor zijn bijvoorbeeld de beleidsnota 2005-2010 van Vlaams Bouwmeester Marcel Smets, waarin hij expliciet “het landschap als nieuwe opgave” onderschreef (Smets, M., 2006, p. 15). Daarnaast was er het themanummer van Ruimte en Planning in 2006 over landschap, met een rondetafelgesprek over onderzoek, ontwerp en beleid rond landschap in Vlaanderen (Peleman en Notteboom, 2006, p. 97-105). Er zijn ook diverse projecten door stedenbouwkundige onderzoekslabo’s aan Universiteit Gent en KULeuven, zoals het Atlasproject Zuidelijk WestVlaanderen (o.a. De Meulder en Dehaene, 2001), de studie Streekeigenheid Hoppeland van Labo S (2005), de 'Canal Link'-gebiedsstudie (Dehaene en Boon, 2006), het verkennend onderzoek Het Vlaams restgebied – ontdekking van het andere landschap (Onderzoeksgroep Planning en Ontwikkeling i.s.m. Onderzoeksgroep Stedenbouw en Architectuur, Departement Architectuur, Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening, KULeuven, 2007) en het onderzoeksproject Landschap in verandering van Labo S in 2010. Het dossier van de Vlaams Bouwmeester Infrastructuur in context (Vlaams Bouwmeester, 2010) en de publicatie The landscape of contemporary infrastructure (Shannon en Smets, 2010) tonen dan weer hoe infrastructuur een waardevolle toevoeging aan het landschap en de publieke ruimte kan vormen. Ook vanuit de landschapszorg groeit de interesse voor een ontwerpmatige benadering van landschap. Zo deed Labo-S in opdracht van de afdeling Monumenten en Landschappen van de Vlaamse Gemeenschap onderzoek naar Nieuwe landschappen in Vlaanderen (Boonen en Peleman, 2004). In de studie wordt expliciet aangegeven dat landschapsontwikkeling slaat op behoud, zowel als creatie van zogenaamde ‘nieuwe landschappen’ (p. 4-5). Ook in de Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed Vlaanderen van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) wordt een afzonderlijk hoofdstuk aan landschapsontwerp gewijd (Leinfelder et al., 2008). In de ontwerppraktijk stijgt het aantal projecten met raakvlakken rond landschap de laatste jaren zienderogen. De Open Oproepen van de Vlaams Bouwmeester doen expliciet beroep op landschapsarchitecten, om naast architectuur, stedenbouw en bouwkunde/ infrastructuur projecten vorm te geven (Vervloesem en Sterken, 2006). Mede onder invloed hiervan wordt landschapontwerp in diverse overheidsopdrachten zoals infrastructuurwerken, aanleg van bedrijventerreinen, opmaak van beeldkwaliteitsplannen, aanleg van publieke ruimten, natuurontwikkeling, aanleg van recreatieve voorzieningen, waterbeheerwerken betrokken. Ook kleinschaligere projecten tonen een verhoogde aandacht voor landschappelijke kwaliteit in gebieden waar vroeger alleen functionele inrichting werden beoogd (Leinfelder en Notteboom, 2006). Illustratief voor de groeiende aandacht is onder meer het feit dat in het Jaarboek Stedenbouw en Ruimtelijke Planning 2002-2005 een afzonderlijk hoofdstuk wordt gewijd aan “Open ruime en landschap” (Borret et al., 2006, p. 33-47), en de aandacht voor landschappelijke projecten in het Jaarboek Stedenbouw en ruimtelijke planning 2006-2009, het tijdschrift Ruimte en de praktijkboeken voor de Dag van de Openbare Ruimte.
NAAR PROFESSIONALISERING EN VERANKERING Vlaanderen is de achterstand met betrekking tot landschapsontwerp die ze tijdens de vorige eeuw opliep, momenteel druk aan het bijbenen binnen de ruimtelijke ontwerppraktijk. Desondanks lijkt het Vlaamse landschapsontwerp zich in de internationale context maar moeizaam te kunnen positioneren4 (Pinte, 2006). Bovendien weerspiegelt het feit dat er nauwelijks sprake van landschapsontwerp in beleidsnota’s of teksten dat de interesse voor landschapsontwerp in de politieke besluitvorming en het beleid absoluut geen prioriteit is. Tenslotte varieert de integratie van landschap in de Vlaamse architecture as the basic building block of contemporary urbanism. Landscape has become both the Iens through which the contemporary city is represented and the medium through which it is constructed" (Waldheim, in Waldheim, 2006, p. 11). 4 Tekenend hiervoor is bijvoorbeeld dat Sijmons (2002) België in zijn opsomming over de Europese landschapsarchitectuur niet eens vermeldt, en dat in de meeste internationale boeken of tijdschriften over landschapsarchitectuur nauwelijks Belgische voorbeelden worden aangehaald.
ontwerppraktijk sterk van project tot project, afhankelijk van de goodwill en de beschikbare expertise van betrokken beleidsmensen en ontwerpers (Van Damme en Antrop, 2010). In de Verenigde Staten werd reeds op het einde van de 19e eeuw een aanzet gegeven voor de professionalisering van landschapsontwerp, onder meer met de oprichting van een landschapsarchitectuurfaculteit te Harvard in 1900 en de oprichting van de American Society of Landscape Architects (ASLA) in 1899. Landschapsarchitectuur bereikte daar al haar maturiteit in de loop van de jaren 1940 (Newton, 1971). In Europa liet dit een stuk langer op zich wachten. Getuige van de zoektocht naar een professionele definitie in Europa was hier de veelheid aan beroepsverenigingen die voornamelijk in het begin van de 20e eeuw werden opgericht (Imbert, 2009) en de organisatie van specifieke opleidingen die vooral in de jaren ’50 en ’60 boomde (Bruns et al., 2010). Vandaag beschikken de meeste Europese landen over een krachtige organisatie die de belangen van het landschapsontwerp verdedigt en communiceert, en over een gespecialiseerde hogere opleiding met betrekking tot landschapsontwerp. Het is duidelijk dat voor een duurzame inbedding en erkenning van landschapsontwerp -zowel binnen de Vlaamse als in internationale context- ook in Vlaanderen meer nodig is dan een bloeiende ontwerppraktijk. Om de geloofwaardigheid van landschapsontwerp in het moderne professionele beroepenveld te vestigen en de verankering te bewerkstelligen is een verdere professionalisering van het Vlaamse landschapsontwerp essentieel.
NAAR EEN GESPECIALISEERDE OPLEIDING IN LANDSCHAPSONTWERP Algemeen heeft landschapsontwerp in het Vlaamse onderwijs tot op heden maar in beperkte mate zijn plek weten te vinden. Ondanks ettelijke pogingen en ontelbare discussies is een fundamentele hervorming of uitbreiding van de bestaande driejarige bacheloropleidingen in de Landschaps- en tuinarchitectuur en in de Landschapsontwikkeling 5 tot nu toe noch wettelijk noch maatschappelijk haalbaar gebleken. De laatste jaren komt landschapsontwerp ook binnen andere opleidingen, zoals stedenbouw, ruimtelijke planning, architectuur en geografie meer en meer aan bod. Meest opvallend is het feit dat binnen de diverse opleidingen Ruimtelijk planning en Stedenbouwkunde steeds meer aan ontwerpend onderzoek wordt gedaan met landschap als invalshoek. Aan de Erasmushogeschool Brussel wordt binnen de academische opleiding Master in de Stedenbouw en de Ruimtelijke planning ook een specialisatie landschapsarchitectuur ingericht. Geen van de bestaande opleidingen slaat tot op heden echter expliciet de brug tussen landschap en ontwerp op basis van een volwaardige en evenredige aandacht voor beide aspecten binnen een afzonderlijke masteropleiding. Steeds meer gaan stemmen op dat een volwaardige hogere academische opleiding rond landschapsontwerp onontbeerlijk is voor het verwerven van de nodige expertise, de volwaardige erkenning van landschapsontwerp in de concrete ontwerppraktijk, de structurele inbedding ervan in het beleid, en met het oog op de ontwikkeling van een wetenschappelijk kader rond landschapsontwerp (Geerts, 2005; Van Damme en Antrop, 2010). Dit sluit naadloos aan bij de bedoelingen van internationale organisaties als de International Federation of Landscape Architects (IFLA), de European Federation for Landscape Architecture (EFLA) en de European Council of Landscape Architecture Schools (ECLAS) en sinds 2002 ook van het thematisch netwerk Le:Nôtre. Met het oog op professionalisering van de landschapsarchitectuur en de publieke erkenning ervan ijveren deze organisaties voor kwalitatieve en gespecialiseerde opleidingen in elk van hun lidstaten. Ze benadrukken dat opleidingen in landschapsarchitectuur interdisciplinair zouden moeten zijn, uitgaand van een aantal belangrijke componenten zoals menswetenschappen, sociale en natuurwetenschappen, technologie en creatieve kunsten, en geven in hun nota’s brede kennis- en vaardigheidsdomeinen aan die in de opleiding moeten worden geïntegreerd. In het EFLA Education Policy Document (1998) 5 Het gaat om de opleidingen Bachelor in de Landschaps- en tuinarchitectuur en Bachelor na Bachelor in de Landschapsontwikkeling aan Hogeschool Gent, en de opleiding Bachelor in de Landschaps- en tuinarchitectuur aan de Erasmushogeschool Brussel.
worden hiervoor vier essentiële en onderling gerelateerde kennis- en vaardigheidsdomeinen aangegeven: “landschapsontwerp en –planning”, “mens, maatschappij en omgeving”, “natuurlijke en functionele aspecten van landschap” en “technieken en beheer”. Aan elk van deze domeinen worden in de nota leerinhouden gekoppeld. Al sinds februari 1989 dringt men expliciet aan op een gespecialiseerde opleiding van minimum vier jaar6.
NOOD AAN EEN SLAGKRACHTIG(ER) PLATFORM In België werd op 24 augustus 1930 de Association Belge des Architectes de Jardins – Vereniging van Belgische Tuinarchitecten (ABAJ-VBT) opgericht. De agenda van de ABAJ-VBT onderlijnde de nood om de doelstellingen van moderne landschapsarchitectuur te verduidelijken en de professionele identiteit in België en het buitenland te versterken. Gedurende de eerste helft van de 20e eeuw zou deze vereniging zich voornamelijk focussen op de private tuin als belangrijkste laboratorium voor experimenten, interpretatie en argumentatie (Imbert, 2009). In antwoord op de roep naar taakverbreding werd in 1971 de naam van de vereniging veranderd in de Belgische Vereniging van Tuinarchitecten en Landschapsarchitecten- Association Belge des Architectes de Jardins et des Architectes Paysagistes (BVTL-ABAJP). De BVTL is lid van IFLA, en vertegenwoordigt de Belgische landschapsarchitectuur in de internationale organisaties. Om lid te worden is een Belgisch of buitenlands diploma in de tuin- en landschapsarchitectuur vereist en een beroepservaring van minimum drie jaar voor gegradueerden en bachelors. Licentiaten en masters worden zonder bijkomende beroepservaring toegelaten7. De BVTL-ABAJP ijvert al jaren tevergeefs voor de wettelijke bescherming van het beroep en de titel van landschaps- en tuinarchitect (Vangeel, 1996; Geerts, 2005). De vraag stelt zich echter of de strijd om erkenning bij voorbaat geen verloren strijd is. De contradicties tussen het bestaan van driejarige bacheloropleidingen en de aanbevelingen binnen de IFLA en de EFLA over opleidingen in de landschapsarchitectuur lijken deze betrachting immers sterk te bemoeilijken. Bovendien is het zeer de vraag of de strijd om erkenning vandaag nog wel essentieel is, gezien de internationale tendens van transdisciplinaire samenwerking en het stijgende belang dat wordt gehecht aan expertise in plaats van diploma’s. In die zin lijkt het Vlaamse landschapsontwerp veeleer nood te hebben aan een open en toegankelijk platform en netwerk, dat door informeren, activeren en communiceren een actieve rol speelt in de professionalisering en de publieke erkenning van landschapsontwerp, zonder hierbij specifiek op bepaalde disciplines te mikken of andere uit te sluiten. Tot nu toe lijkt de BVTL hier maar in heel beperkte mate in te slagen. De bestaande leemte wordt ten dele opgevangen door de jonge vereniging Kubiekeruimte, “bestaande uit een steeds groter wordende groep enthousiaste mensen, die de tuin en het landschap in zijn verschillende vormen op een frisse manier onder de aandacht wil brengen” 8 . Anderzijds is er ook de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning, die als ledenorganisatie werkt aan een breed draagvlak voor kwaliteit en duurzaamheid in stedenbouw en ruimtelijke planning en zich ook richt naar “leden uit aanverwante sectoren” 9 , waaronder landschapsarchitectuur.
BESLUIT Het is duidelijk dat het beeld van de landschapsontwerper als 19e eeuws ontwerper van sierlijke, natuurlijk ogende tuinen en parken nog slechts een beperkt deel van het huidige werkveld van het landschapsontwerp beslaat. Landschapsontwerp is internationaal sterk uitgebreid in termen van 6 Zie hiervoor onder andere het EFLA Education Policy Document van 1998 en het IFLA Charter for Landscape Architectural Education van 2005. 7 Zie www.abajp.be 8 Zie www.kubiekeruimte.be 9 Zie www.vrp.be
doelstelling en schaal, en de activiteiten zijn verschoven van het ontwerp van privétuinen en publieke buitenruimten naar landschapsplanning tot zelfs stedenbouw. Als laatkomers in het domein van moderne beroepen moesten de landschapsarchitecten niet alleen wedijveren voor publieke erkenning maar ook hun territorium beschermen tegen meer gevestigde beroepen zoals architecten en ingenieurs (Newton, 1971; Laurie, 1975; Hooimeyer en Steenhuis, 2003). Vandaag dwingt de groeiende hybridisatie van landschapsarchitectuur met architectuur en stedenbouw, en de opgang van ‘landscape urbanism’, tot kritische reflectie in verband met de rol en de verantwoordelijkheden van het landschapsontwerp (Girot, 2004). Het beschouwen van landschapsontwerp als een transdisciplinaire expertise biedt hierbij belangrijke mogelijkheden, in overeenstemming met de principes van de Europese Landschapsconventie. Het zal echter het nodige lef van en vertrouwen tussen de afzonderlijke disciplines vergen om hier gezamenlijk aan te werken. Hoewel landschapsontwerp gedurende het laatste decennium sterk op de kaart van de Vlaamse ontwerppraktijk is gezet, ontbreekt het nog steeds aan de nodige slagkracht om op het ruimtelijk beleid en de politieke besluitvorming te wegen. Wij gaan ervan uit dat verdere professionalisering en een structurele verankering van het Vlaamse landschapsontwerp noodzakelijk zijn om een daadwerkelijke en duurzame inbedding en erkenning van landschapsontwerp binnen de Vlaamse en internationale ruimtelijke planningscontext bottom-up te bewerkstelligen. De oprichting van een volwaardige opleiding, gekoppeld aan onderzoek met betrekking tot landschapsontwerp, en de activatie van een slagkrachtig informatie- en communicatieplatform zouden hiervoor belangrijke katalysatoren zijn. BIBLIOGRAFIE ALLAERT, G., 1979, Planologische benadering van het landschap: methodologie en toepassing Verhandeling voorgedragen tot het behalen van de graad van doctor in de stedenbouw, ruimtelijke ordening en ontwikkeling, Gent, HISROO ANTROP, M., 2003, Continuity and change in landscapes in Mander, Ü., Antrop, M. (eds.), Multifunctional Landscapes Vol. 3: Continuity and Change, Southampton, W I T Press, p. 1-14 ANTROP, M., 2004, Landscape change and the urbanization process in Europe, Landscape and Urban Planning, 1-4, p. 9-26 ANTROP, M., 2005, From holistic landscape synthesis to transdisciplinary landscape management in Tress, B. et al., Wageningen, Frontis, p. 27-50 BARBERY, S., 1994, Bovengemeentelijke landschapsplanning, Groenkontakt, 5, p. 21-25 BOONEN, K., PELEMAN, D., 2004, Nieuwe landschappen in Vlaanderen: landschapsontwikkeling in Vlaanderen, Brussel, AROHM - Monumenten en landschappen, 47 p. BORRET, K., DEVOLDERE, S., SCHREURS, J., VANHAVERBEKE, F., WOUTERS, E., 2006, Jaarboek stedenbouw en ruimtelijke planning 2002-2005, Brugge, Die Keure,166 p. BRUNS, D., ORTACESME, V., STILES, R., DE VRIES, J., HOLDEN, R., JORGENSEN, K., 2010, Tuning Landscape Architecture Education in Europe, version 26, 58 p. BUIJS, A.E., PEDROLI, B., LUGINBÜHL, Y., 2006, From hiking through farmland to farming in a leisure landscape: changing social perceptions of the European landscape, Landscape Ecology, 21, 3, p. 375-389 CORNER, J. (ED.), 1999, Recovering landscape: Essays in contemporary landscape architecture, New York, Princeton Architectural Press, 287 p. DE MEULDER, B. EN DEHAENE, M., 2001, Zuidelijk West-Vlaanderen. Atlas Zuidelijk WestVlaanderen (Fascikel 1), Anno'02, Kortrijk, 114 p.
DE PELSMAEKER, M., HIMPE, K., VERBOVEN, J. en WAELPUT, D., 1988, Landschapsplanning over de vallei van de Driesbeek (Merelbeke-Oosterzele, Oost-Vlaanderen) in Vereniging voor Groenvoorziening, 1988, Ruimte voor Groen, Vijfde Vlaams Wetenschappelijk Congres over Groenvoorziening (16 september en 18 november 1988) - Deel II, p. 192-213 DEHAENE, M. en BOON, K., 2006, Kanaalstad – over het gewone, het buitengewone en het andere, Provincie West-Vlaanderen, Brugge, 96 p. DÉSCAMPS, H., 2000, Demanding more of landscape research (and researchers), Landscape and Urban Planning, 47, 3-4, p. 105-109 EFLA, 1998, EFLA Education Policy Document GEERTS, P., 2005, Tuin- en landschapsarchitectuur op een keerpunt, Garden Style, 27, p. 50-53 GIROT, C., 2004, Entwicklungen der Landschaftsarchitecktur in Europa, Topos, 49, p. 40-48 HOOIMEIJER, F., STEENHUIS, M., 2003, Herinneringen aan twintig bewogen jaren: Landschapsarchitecten 1950-1970: van 'stoffeerders' naar volwaardige beroepsbeoefenaars, Blauwe Kamer, 1, p. 52-57 IFLA, 2005, IFLA charter for Landscape Architectural Education IMBERT, D., 2007, Landscape Architects of the World, Unite! Professional organizations, practice, and politics, 1935-1948, Munich, Callwey, Journal of Landscape Architecture, 3, spring, p. 6-19 IMBERT, D., 2009, Between garden and city: Jean Canneel-Claes and Landscape Modernism, Pittsburgh, University of Pittsburgh Press, 277 p. JACOBS, S., 1995, Landschap zonder plek. Pleidooi voor een landschapsarchitectuur in België in Vandermarliere, K. (red.), Het landschap : vier internationale landschapsontwerpers: Hargreaves associates, Desvigne and Dalnoky, West 8 landscape architects, Lapeña y Torres, Antwerpen, DeSingel, p. 125-138 KAPPER, T. en CHENOWETH R., 2000, Landscape architecture and societal values: evidence from literature, Landscape Journal, 191, p.149-155 LAURIE, M., 1975, An introduction to landscape architecture, Elsevier North Holland, 213 p. LEINFELDER, H. EN NOTTEBOOM, B., 2006, Landschapsbeleid in Vlaanderen: het lelijke eendje? In Borret et al., Jaarboek stedenbouw en ruimtelijke planning 2002-2005, Brugge, Die Keure, p. 34-36 LEINFELDER, H., PELEMAN, D., VAN DAMME S., DE HAAN A., HEYN, M., 2008, Hoofdstuk 1.5: Landschapsontwerp in Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed Vlaanderen, startversie, Brussel, Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed LYNCH, K., HACK, G., 1984, Site planning, Cambridge, M I T Press, 499 p. NEWTON, N., 1971, Design on the land, Harvard University, The Belknap Press, 723 p. NOTTEBOOM, B., 2009, Ouvrons les yeux: Stedenbouw en beeldvorming van het landschap in België 1890-1940 - Proefschrift ingediend tot het behalen van de graad van Doctor in de Stedenbouw en de Ruimtelijke Planning, Gent, 713 p. ONDERZOEKSGROEP PLANNING EN ONTWIKKELING I.S.M. ONDERZOEKSGROEP STEDENBOUW EN ARCHITECTUUR, DEPARTEMENT ARCHITECTUUR, STEDENBOUW EN RUIMTELIJKE ORDENING KULEUVEN, 2007, Het Vlaams Restgebied - ontdekking van het andere landschap, Leuven, 105 p.
PALMBOOM, F., 2010, Landscape urbanism: Conflation or Coalition?, Topos, 71, p. 43-49 PELEMAN, D. EN NOTTEBOOM, B., 2006, Onderzoek, ontwerp en beleid rond landschap in Vlaanderen - Rondetafelgesprek, 26, 4, p. 97-105 PINTE, M., 2006, Is Vlaanderen het speelveld voor internationale landschapsarchitectuur geworden? In Belgische Vereniging van Tuinarchitecten en Landschapsarchitecten, Vademecum van de landschapsarchitectuur 2006, Mechelen, Elma Multimedia, p. 23-27 PREECE, R.A., 1991, Designs on the landscape, Exeter, SRP ltd., 283 p. RAAD VAN EUROPA, 2000, European Landscape Convention - Treaty Series n° 176, Firenze SHANNON, K. EN SMETS, M., 2010, The Landscape of Contemporary Infrastructure, Rotterdam, NAI Uitgevers, 272 p. SIJMONS D., 2002, Landkaartmos en andere beschouwingen over landschap, Rotterdam, Uitgeverij 010, 301 p. SMETS, M., 2006, Beleidsnota Vlaams Bouwmeester 2005-2010: Pleidooi voor een dienstbare architectuur - Ruimtelijke kwaliteit voor een ambitieus maatschappelijk project, Brussel, Vlaams Bouwmeester, 32 p. STEENBERGEN, C. en REH, W., 1996, Architecture and landscape, Bussum, Thoth,373 p. TREIB, M. (ed.), 2002, The Architecture of Landscape, 1940-1960, University of Pennsylvania Press, 311 p. TRESS, B., TRESS, G., FRY, G., 2005, Defining concepts and the process of knowledge production in integrative research in Tress, B. et al., From landscape research to landscape planning: aspects of integration, education and application, Wageningen, Frontis, p. 13-26 VAN DAMME, S. en ANTROP, M., 2010, Expertise als sleutelfactor voor de integratie van landschap in ruimtelijk ontwerp in Vlaanderen, Ruimte en Maatschappij, 2, 1, p. 23-51 VAN DER BIJL, R., LUTEN, E., 1993, "We bouwen geen steden maar verzamelingen van woningen" - profiel Ashok Bhalotra, Blauwe Kamer, 1, p. 19-23 VAN DOOREN, N., 2009, Sprong naar het landschap - De (on)zekere opmars van het landschapsontwerp in Vlaanderen, Blauwe Kamer, okt., 5, p. 40-47 VAN EETVELDE, V. en ANTROP, M., 2009, Indicators for assessing changing landscape character of cultural landscapes in Flanders (Belgium), Land Use Policy, 26, p. 901-910 VANDROMME, D., 2005, Kwaliteit, een trend?, Groencontact, 31, 3, p. 44 VANDROMME, D., 2009, Tuinaanleg en tuinbeheer in Vlaanderen: De missie van de hovenier in Van hofbouwkundige tot groenmanager: sierteelt en groenvoorziening in West-Vlaanderen, Zwevegem, K.H. Sint-Fiacre, p. 107-131 VANGEEL, R., 1996, B.V.T.L. - A.B.J.P. van dichtbij bekeken, Groen, augustus, p. 22-23 VERHOEVE, A. en ANTROP, M., 1980, Structuur en inhoud van een landschapsplan in Vereniging voor Groenvoorziening, 1980, Natuurbehoud en landschapszorg - derde Vlaams Wetenschappelijk Congres voor Groenvoorziening (17-18 oktober 1980), Antwerpen, Universitaire Instelling Antwerpen, p. 307-315. VERVLOESEM, E. EN STERKEN, S., 2006, Bij de wissel van de wacht in Vandermarliere K. (red.), Jaarboek Architectuur Vlaanderen, 2006, Antwerpen, VAI, 241 p.
VLAAMS BOUWMEESTER, 2010, Dossier Infrastructuur in context, Brussel, Vlaams Bouwmeester, 18 p. WALDHEIM, C. (ED.), 2006, The Landscape Urbanism Reader, NewYork, Princeton Architectural Press, 295 p.