Mantra 4 Mantras 1 tot 3 beschrijven hoe iemand zich terug bewust kan worden van zijn/haar oorspronkelijke volkomenheid door zich terug met de Allerhoogste te verbinden d.m.v. karma-yoga. Mantra 3 beschrijft levendig welk het lot is van diegenen die onwetend zijn betreffende de positie van de Heer. Mantra 4 legt uit waarom dergelijke lieden zich in de onmogelijkheid bevinden om de positie van de Heer te begrijpen: Hij bevindt zich boven het bereik van materiële berekeningen en openbaart zich uitsluitend aan diegenen die oprecht zijn.
1) De Heer verenigt alle schijnbare tegenstellingen. MATERIËLE WERELD
ABSOLUTE WERELD
o wereld van dualiteit o samengesteld uit ziel + materie o Iedereen tracht valselijk heerser over de wereld te worden, onderlinge jaloezie o Dood is onvermijdelijk omwille van principiële tweeledigheid van ziel en materie
o éénheid o uitsluitend ziel - geen materiële kwaliteiten o De Heer is absoluut en alle anderen zijn Zijn absolute dienaren o Vrijheid van dood wanneer men zich overgeeft aan de Allerhoogste.
2) De meest verheven karakteristieken a) Hij verblijft op één plaats en is toch de snelste
De Brahma-samhita (5.34) verklaart dat zelfs wanneer men er in slaagt een voertuig te ontwerpen dat sneller is dan de geest (die sneller is dan het licht) men zelfs na verscheidene miljoenen jaren nog niet in staat is om de geestelijke planeet Goloka Vrindavana te bereiken (PoP 9). De halfgoden kijken er steeds naar uit om het allerhoogste verblijf van Heer Visnu te bereiken (RV 1.22.20)
b) zelfs de halfgoden kunnen die ene plaats niet bereiken, tenzij door Zijn genade.
"De schare halfgoden en ook de suras (grote wijzen) kennen Mijn oorsprong en volheden niet, omdat Ik in alle opzichten de oorsprong van de halfgoden en wijzen ben" (Bg 10.2). Ze vertegenwoordigen slechts één van Zijn energieën en zijn dus principiëel aan Hem ondergeschikt. Wat dan te zeggen van de asura's (Bg 7.25)? In een wereld waar meningen over materie en geest verward worden met wezenlijke kennis is het moeilijk om inzicht te verwerven in datgene wat zich buiten de zintuiglijke waarneming bevindt. "(Materialistische filosofieën zijn niet bij machte onderricht te verschaffen over Bhagavan) omdat Hij enkel begrepen kan worden d.m.v. overlevering door de Vedische geschriften" (Vs. 1.1.3). Men kan de Heer niet doorschouwen d.m.v. logisch redeneren. Srila Prabhupada legt uit dat het Allerhoogste Parabrahman enkel benaderd kan worden door middel van ononderbroken en ongemotiveerde toegewijde dienst (SB 1.2.6).
c) Hoewel Hij op één plaats verblijft, controleert Hij de hele schepping (Bs 5.35) d) als de meest Volmaakte (Bhagavan)
3) De drie energieën van de Heer. De drie hoofdenergieën: a) Hogere – spirituele energie b) Marginale – de levende wezens c) Lagere – materiële energie Mayavadi filosofen beweren dat de Heer onpersoonlijk is omdat de energieën van de Allerhoogste alles doordringen. Dit is een materialistische idee. Wanneer iemand een blad papier verscheurt en de snippers wegwerpt, is het blad verdwenen, maar hoe dan ook is dit niet van toepassing op Krsna's situatie.
De waarneembare wereld is de materiële energie en de transcendentale wereld is de spirituele energie. Omdat de levende wezens (de marginale energie) in wezen tot Krsna's hogere energie behoren, beschikken ze over een kleine hoeveelheid onafhankelijkheid en hebben ze de de keuze tussen contact met de materiële energie of met de spirituele energie. Door op de juiste manier van deze onafhankelijkheid gebruik te maken, komt men rechtstreeks onder de leiding van Krsna en bereikt men de normale toestand in de vreugdeschenkende energie (Bg 18.78).
Uitsluitend de Heer is de eindeloze bron (saktiman) van alle energieën (Bg 7.4-7), en zelfs wanneer Sankaracarya's commentaar op Vedanta-sutra een absolute eenheid verdedigd tussen de bron van alle energie en energie zelf (sakti) besluiten de Vedas met: "Zijn vermogens zijn verschillend" (Svetasvatara Upanisad 6.8). Dit filosofisch punt verklaart waarom de Heer 'sneller is dan de geest' en 'de anderen in rennen overtreft'. Het is vanwege Zijn alles doordringende energieën dat Hij overal tegelijk is (Bg 9.4-5). Daarom is Hij sneller dan alle anderen. Dit kan onmogelijk begrepen worden zonder Zijn genade. Alomtegenwoordig
Hij bevindt zich in Goloka Vrindavana, maar tegelijkertijd is Hij alomtegenwoordig in de vorm van Zijn energieën, net zoals vuur alles doordringt in de vorm van licht en warmte (Visnu Purana).
4) De rol spelen die de Heer ons heeft toebedeeld
Wanneer we met volmaakte kennis en op eigen initiatief toegewijde dienst verrichten met kennis van het feit dat de energie van de Allerhoogste alomtegenwoordig is, kan dit ertoe leiden dat we ons oorspronkelijk zuiver bewustzijn terug bereiken. De karakteristieken van zuiver bewustzijn zijn volkomen sereniteit, helderheid en vrijheid van verwarring (3.26.22). De volmaakte kennis van het wezen van het lichaam, het wezen van de individuele ziel en het wezen van de Superziel wordt in de vedische literatuur aangeduid met jnana (Bg 13.3).
Mantra 5 Mantra 4 legt uit hoe de Opperheer zich boven het bereik van materiële berekeningen bevindt en waarom Hij zich uitsluitend openbaart aan diegenen die oprecht zijn. Mantra 5 vervolgt deze discussie door de overklaarbare energieën van de Heer te beschrijven die maken dat Hij niet gekend kan worden door onoprechte zielen.
1) De Heer verenigt alle schijnbare tegenstellingen. Het vers vermeldt drie merkwaardige tegenstrijdigheden (vgl. Bg 13.16) teneinde de onvoorstelbaarheid van God's macht te omschrijven: De Heer loopt en loopt niet, Hij is ver weg en toch dichtbij en Hij is in alles en toch buiten alles. Op deze wijze presenteert Sri Isopanisad levendig het Gaudiya Vaisnava principe van acintya bheda- en abheda-tattva— tegelijkertijd eenheid en verscheidenheid (Bg 7.8). Vermits alle levende wezens manifestaties zijn van God's spirituele energie (Bg 15.7), zijn ze tegelijkertijd verschillend (bheda) van en toch gelijk aan (abheda) de Allerhoogste Bron. Voor iemand die op wereldse wijze denkt is dit acintya, onvoorstelbaar. o Impersonalisten aanvaarden uitsluitend de onpersoonlijke eigenschappen van de Heer (bijv. de Heer loopt niet) en negeren de persoonlijke aspecten, maar Gaudiya Vaisnavas aanvaarden beiden. Inzicht dat verworven wordt door middel van toegewijde dienst overtreft alle empirische kennis doordat het de onvoorstelbare energieën van de Heer aanvaardt. Daardoor wordt niets 'onmogelijk' voor de Heer, en schijnbare tegenstellingen die het gevolg zijn van beperkte waarneming worden daardoor opgelost. o Een toegewijde streeft ernaar zowel het persoonlijke als het onpersoonlijke aspect te begrijpen terwijl materiële wetenschappers met 'tegenstrijdigheden' geconfronteerd blijven.
2) Onvoorstelbare vermogens Wanneer we het bestaan van onvoorstelbare energieën aanvaarden, worden meteen twee Mayavada argumenten door dit vers verworpen: dat God sterfelijk is, en dat Hij verschijnt in een materiëel lichaam. Op die wijze wordt meteen aanvaardbaar dat de Heer zich openbaart door middel van materiële vormen (zoals de beeldgedaanten), vermits het voor Hem evenzo mogelijk is om deze materiële energie om te zetten in spirituele, aangezien Hij de oorsprong is van beide. Zo is Hij voor de toegewijde binnen bereik, terwijl Hij voor een atheist zeer ver weg is. o Zelfs al heeft God handen noch benen, toch kan Hij aanvaarden wat we Hem offeren. Ook al heeft God geen ogen en geen oren, toch hoort en ziet Hij alles. Het lijkt er op alsof dit onverenigbare tegenstellingen zijn, doch ze betekenen een belangrijke les. Wanneer we over 'zien' praten, hebben we het over onze materiële visie. Omdat onze waarneming materiëel is, menen we dat God's ogen net als de onze zijn. Om dit foutieve begrip te verdrijven spreken de Vedische geschriften over handen, benen, ogen, oren, enz. (PoP 3).
3) Saguna en nirguna Oorspronkelijk gezag o De Allerhoogste heeft respectievelijk wel en geen kenmerken. Saguna betekent "met hoedanigheden of eigenschappen," doch in relatie tot de Allerhoogste wijst deze term er op dat Hij spirituele eigenschappen bezit. Nirguna behelst 'zonder materiële kwaliteiten'. Alle hoedanigheden van de materiele natuur (guna’s)— goedheid, hartstocht en onwetendheid—komen voort uit de Allerhoogste Heer, maar Hij is er niet onderhevig aan, omdat Hij er de oorsprong van is en omdat Hij het is die er gezag over uitoefent. Het vereren van de beeldgedaante in de tempel is saguna-verering, want de Heer wordt er vertegenwoordigd door materiële vormen, hoewel deze gedaante in werkelijkheid niet materiëel is. Dat is de absolute aard van de Allerhoogste Heer (Bg 12.5). Voortdurende vorm o De monistische opvatting dat de absolute waarheid vormloos is en dat vorm iets is wat opgelegd wordt, is daarom niet juist. o "Wie de transcendentale aard van Mijn verschijnen en activiteiten kent, wordt na het verlaten van zijn/haar lichaam niet opnieuw geboren in de materiële wereld, maar bereikt Mijn eeuwige woning, o Arjuna" (Bg 4.9). De allerhoogste woning kan alleen bereikt worden door overgave en op geen andere manier, en wie haar bereikt ervaart eeuwige gelukzaligheid, eeuwig leven en volledige kennis (Bg 15.6). o Uiteindelijk is Hij de oorspronkelijke persoonlijke Gedaante waarvan nirguna Brahman de onpersoonlijke uitstraling is zoals zonnestralen de gloed van de zon zijn. o De Heer beantwoordt toegewijde dienst aan Hem overeenkomstig de overgave en hoewel Hij alles kan regelen door middel van Zijn onvoorstelbare energieën, komt Hij soms toch persoonlijk (waarneembaar) tussenbeide om Zijn oprechte toegewijden te begunstigen en kwaadaardige personen te verdelgen en ook om de religieuze principes te herstellen (Bg 4.8-11).
4) Alomtegenwoordigheid Hij is onverdeeld vermits er geen verschil bestaat tussen energie en de energiebron. Hij schept miljoenen werelden maar Zijn energie blijft onverdeelbaar. Alle universa bestaan in Hem en tergelijkertijd is Hij volkomen aanwezig in elk atoom (Bs 5.35). o Hij is buiten in Zijn virata-vorm (de universele vorm zouls beschreven in Bg 11) en binnen als antaryami, de innerlijke getuige die zorgt dat elke geconditioneerde ziel een lichaam krijgt overeenkomstig het resultaat van haar activiteiten (karma phala) waarin ze kan denken, voelen en verlangens naar geluk kan vervullen.
Mantra 6 De mahabhagavata beschouwt oprechte welgezinden, toegenegen weldoeners, onpartijdigen, bemiddelaars, haatdragenden, vrienden en vijanden, vromen en zondaars allemaal met een neutrale geest en met betrekking tot de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods.
1) Drie fasen van Godsrealisatie De kanistha (jongste) adhikari (autoriteit) - materialistische toegewijde o bezoekt de eredienst in een tempel, kerk of moskee o verricht voorgeschreven rituele handelingen o houdt zich aan geijkte patronen o onderscheidt geen gradatie in God-verwerkelijking o twist over gradatie in religies De madhyam (midden) adhikari o onderscheidt wel gradaties in God-verwerkelijking 1. vereert de Allerhoogste Heer die hij als het voorwerp van zijn liefde ziet 2. sluit vriendschap met de toegewijden van de Heer 3. tracht de sluimerende liefde voor God te wekken in argeloze harten die geen kennis hebben over God 4. houdt afstand van atheïsten die de naam van de Heer bespotten en Zijn toegewijden haten De uttama (superieur) adhikari o beschouwt in zijn gevoelens van eenheid en broederschap alles in relatie tot de Opperheer o onderscheidt geen verschil tussen de atheïst en de theïst, maar ziet beiden als een volkomen deeltje van God o kent geen verschil is tussen een wijze brahmana en een straathond en heeft het beste voor met beiden, omdat ze allebei afgescheiden deeltjes zijn van de Heer in verschillende lichamen - als gevolg van verschillend karma Anu betekent 'door te volgen' en pasyati betekent 'waarnemen'. Dit houdt in dat men zich door een volmaakte leraar dient te laten onderrichten. o Een uttama adhikari is een zuivere toegewijde van de Heer die de idee van universeel broederschap kan overleveren, een dwaas zonder juist inzicht in de ziel en de Superziel kan dat niet. o En de hoogste bron is de Vedische wijsheid, gesproken door de Heer Zelf. Deze waarheid bereikt ons via de erfopvolging der geestelijk leraren. o Sastra-caksusa: ieder kommentaar dat afwijkt van de beginselen van de Gita of het Srimad-Bhagavatam is onorthodox. Er is een volkomen overeenstemming tussen de Upanisads, de Vedanta, de Veda's, de Bhagavad-gita en het Srimad-Bhagavatam.
Mantra 7 Enkel madhyam (midden) en uttama (superieur) adhikaris (autoriteit) kunnen de spirituele positie van de levende wezens zuiver onderscheiden.
1) ekatvam anupasyatah De eenheid der levende wezens vanuit het gezichtspunt der geopenbaarde Schriften o Kwalitatieve eenheid - alles is energie van de Opperheer in samenhang beschouwd zijn hitte, licht en vuur één en hetzelfde vb. Vonken zijn kwalitatief één met vuur, maar niet kwantitatief iedere individuele ziel bevat ongeveer 80% van de kwaliteiten van het Geheel in uiterst geringe kwantiteit vb. Zout in een waterdruppel en in de oceaan o In de Vedas worden de Schepper en de schepsels beiden aanvaard als kwalitatief één omdat ze allebei nityas (eeuwig) en cetanas (bewust) zijn: “Van alle eeuwige bewuste wezens (zowel de geconditioneerde als de bevrijde) is slechts Eén de allerhoogste en meest bewuste persoonlijkheid" (Svetasvatara Upanisad 6.13). ekatvam betekent niet dat een levend wezen in alle opzichten gelijk is aan de Allerhoogste gelijk is, zoals het monisme beweert, ekatvam wijst op gemeenschappelijk (familiaal) belang (Bg 14.3-4)
2) Het nirguna platform - geen spoor meer van materiële verlangens Elk levend wezen streeft ernaar om gelukkig te genieten, en spel is hiertoe bij uitstek het vanzelfsprekende medium. In wezen is vreugde (ananda) de belangrijkste eigenschap van bewustzijn (Vs 1.1.12) - het alomvattende beginsel van alle bestaan. De afwisseling van geluk met ellende, volgens de Vedanta, is het gevolg van een onzuiver bewustzijn (SB 6.1.51). Het zuiverend proces van liefdevolle toegewijde dienst (bhakti yoga) heeft tot doel terug te keren naar de oorspronkelijke situatie van ononderbroken vreugde door op te gaan in het spel en vermaak van Krsna (Bg 4.9).
3) Geweeklaag Maya of illusie eist haar tol in een goddeloze samenleving, met leed als gevolg. De goddeloze samenleving zoals ze door de huidige politici in stand wordt gehouden is altijd vol benauwdheid - zo zijn de wetten van de natuur. o Uitsluitend degenen die zich aan de lotusvoeten van de Allerhoogste Heer overgeven kunnen deze strenge natuurwetten overwinnen (Bg 7.14).
4) atma-bhuta o Wie de materiële hoedanigheden weet te overstijgen (Bg 7.19) kent onmiddellijk het Allerhoogste Brahman wordt volkomen vreugdevol en vrij van illusie treurt nooit en verlangt nergens naar beschouwt alle levende wezens als gelijk (Bg 18.54)
Mantra 8 Mantra 8 is een beschrijving van de bovenzinnelijke en eeuwige gedaante (vigraha) van de Absolute Persoon waarin eeuwige werkelijkheid, kennis en gelukzaligheid (sac-cidananda) volledig vertegenwoordigd zijn.
1) Aderloos en onbelichaamd bovenzinnelijke gedaante (eeuwig) o geen verschil tussen Zijn lichaam en ziel o niet onderworpen aan natuurwetten o Volkomen Geheel en Zijn lichaam en geest en Hijzelf zijn een en hetzelfde o niet zintuiglijk waarneembaar (vormloos) o elk lichaamsdeel kan het werk van alle andere lichaamsdelen doen
aardse materiële gedaante (tijdelijk) o materiële machinerie verschilt van ziel o mechanische konstruktie (aderen e.d.) o grofstoffelijk lichaam en fijnstoffelijke geest o zintuiglijk waarneembaar
2) Almachtig o Expansies en beeldgedaanten verschillen niet van de oorspronkelijke gedaante van de Heer. Door Zijn alvermogende energie neemt Hij de diensten van Zijn toegewijde aan. o Dwaze lieden beschouwen een beeldgedaante als stoffelijk, omdat ze niet weten dat de Heer naar believen stof in geest en geest in stof kan veranderen. Hij vertoont Zich slechts in de mate waarin men Zich aan Hem overgeeft en Hij verleent vreugde overeenkomstig de wet van karma. o Kent het levend wezen zijn wezensstaat, dan vraagt het om bovenzinnelijke liefdedienst te mogen bewijzen teneinde het werkelijke levensdoel te bereiken: terugkeren naar God. o Wanneer men dit uit het oog verliest degradeert men geleidelijk aan naar lagere levensvormen beschouwt men de verschijningen van de Heer als materiëel kan men de Heer slechts gedeeltelijk aanschouwen verliest men de kans een relatie met de Heer te hervatten Niemand is groter dan of gelijk aan God en andere levende wezens worden beschreven als bedelaars die aalmoezen vragen van de Heer, en de Heer voldoet aan hun verlangens.
3) Smetteloos alwetend Hij is zuiver in de zin dat zelfs iets wat naar wereldse maat onzuiver is alleen al door omgang met Hem gezuiverd kan worden. o Een ijverig toegewijde die in het begin nogal slechtgemanierd kan aandoen dient toch als zuiver te worden beschouwd omdat hij/zij zich in de onbevlekte aard van omgang met de Heer bevindt (Bg 9.30-31).
4) Antiseptisch en preventief beschermend o Zelfs datgene wat de Heer soms zondig lijkt te doen is toch goed, aangezien er geen sprake van is dat Hij door zondige neigingen kan worden bevangen. o Hij is onder alle omstandigheden antiseptisch en wordt als zodanig dikwijls met de zon vergeleken die vocht onttrekt aan velerlei onreine plaatsen maar zelf zuiver blijft.