Rijkswaterstaat
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005 Voorheen Programmering en Monitoring Tienjarenscenario. Monitoringsronde 2005: uitgevoerde baggerwerken in 2004 en programmering 2005-2009. 21 februari 2006
AKWA rapportnummer 05.010
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Rijkswaterstaat
Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005 Voorheen Programmering en Monitoring Tienjarenscenario Monitoringsronde 2005: uitgevoerde baggerwerken in 2004 en programmering 2005-2009
J. Rienks, D.S. Beerda, J. Colin
Inhoudsopgave ........................................................................................
0.
Samenvatting......................................................................................... 5
1.
Inleiding................................................................................................. 7
2.
Opzet van de enquête en respons ......................................................... 9 2.1
Opzet ............................................................................................... 9
2.2
De vragen........................................................................................ 9
2.3
Respons ......................................................................................... 10
3.
Inleiding op de resultaten ................................................................... 11
4.
Uitgevoerde zoete baggerwerken 2004 ............................................... 13
5.
6.
7.
4.1
Totale hoeveelheid gebaggerd materiaal ....................................... 13
4.2
Baggerdoelen ................................................................................ 14
4.3
Gebaggerde hoeveelheden per soort organisatie ........................... 16
4.4
Bestemmingen, overzicht ............................................................... 17
4.5
Bestemmingen per soort organisatie.............................................. 18
Uitgevoerde zoute baggerwerken 2004 .............................................. 23 5.1
Totale hoeveelheid gebaggerd materiaal ....................................... 23
5.2
Baggerdoelen ................................................................................ 24
5.3
Gebaggerde hoeveelheden per soort organisatie ........................... 24
5.4
Bestemmingen, overzicht ............................................................... 25
5.5
Bestemmingen per soort organisatie.............................................. 25
Prognose zoet baggerwerk .................................................................. 27 6.1
Inleiding ........................................................................................ 27
6.2
Totale hoeveelheden te baggeren materiaal................................... 27
6.3
Baggerdoelen ................................................................................ 28
6.4
Te baggeren hoeveelheid per soort organisatie ............................. 28
Prognose zout baggerwerk ................................................................. 29 7.1
Inleiding ........................................................................................ 29
7.2
Totale hoeveelheden te baggeren materiaal................................... 29
3 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
7.3
Baggerdoelen ................................................................................ 29
7.4
Te baggeren hoeveelheid per soort organisatie ............................. 29
8.
Kosten en financiële dekking.............................................................. 31 8.1
Landelijk gemiddelde kosten uitgevoerde baggerwerken ............... 31
8.2
Gemaakte uitvoeringskosten per soort organisatie ........................ 32
8.3
Prognose financiële dekking en knelpunten ................................... 32
9. Inzicht in aanwas en kwaliteitsontwikkeling van sediment op onderhoudslocaties ..................................................................................... 35 10.
Koppeling resultaten enquête aan doelstellingen .......................... 37
11.
Conclusies en aanbevelingen........................................................... 39
Bijlage 1 Schermafdrukken enquêtes ........................................................ 41 Bijlage 2 Respons op de enquête............................................................... 53 Bijlage 3 Begrippenkader ......................................................................... 57 Bijlage 4 Prognose bestemmingen zoete specie en te baggeren hoeveelheden per soort organisatie .......................................................... 61 Bijlage 5 Prognose bestemmingen zoute specie en te baggeren hoeveelheden per soort organisatie .......................................................... 65
4 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Samenvatting Bij gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat, provincies en havenbedrijven zijn aan de hand van een enquête de gebaggerde hoeveelheden voor 2004 en de geraamde te baggeren hoeveelheden in de periode 2005-2009 opgevraagd. De enquête had een goede respons, namelijk voor Rijkswaterstaat, de waterschappen en provincies wat betreft de enquêtejaren 2004 en 2005 meer dan 80%. In dit rapport zijn de uitkomsten van de enquête weergegeven, waarmee een goed beeld is neergezet van het huidige en te verwachten baggertempo en de bestemmingen van de baggerspecie. Uit de verkregen cijfers kan geconcludeerd worden, dat het baggertempo voor het totaal aan zoete specie in 2004 gelijk is aan dat van 2002. Daarmee ligt het tempo 10% hoger dan het gemiddelde tempo voor de jaren 1998-2003. Als we alleen naar zoete onderhoudsspecie kijken, is het tempo zelfs jaarlijks met 20% toegenomen vanaf 2002. Hoewel het tempo verhoogd is, ligt het nog onder dat wat volgens de Maatschappelijke Kosten Baten Analyse naar verwachting nodig is om de jaarlijkse aanwas te verwijderen. De prognose voor 2005 laat zien, dat er dan wel meer gebaggerd zal worden dan de geraamde jaarlijkse aanwas, waardoor de achterstand licht afneemt. De diverse impulsen n.a.v. het kabinetsbesluit over het Tienjarenscenario in 2002 beginnen hun vruchten af te werpen. Verder wordt er volgens de planning in 2005 6% van de voorraad aan saneringsspecie verwijderd. De jaren daarna zijn door lagere respons van waterschappen en gemeenten nog niet exact te voorspellen. In ieder geval heeft Rijkswaterstaat de intentie aangegeven om fors te gaan saneren (de helft van de voorraad aan saneringsspecie), maar heeft daarbij tevens aangegeven geen (volledige) financiële dekking te hebben.
5 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
6 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
1. Inleiding ...............................................................................
Voor het monitoren van de jaarlijkse baggerhoeveelheden in Nederland is een landelijke enquête opgezet. Deze enquête is het vervolg van de in 2004 gehouden enquête over de baggercijfers van 2002–2003. Zij geeft een goed overzicht van de gebaggerde hoeveelheden in 2004 en van de geprogrammeerde hoeveelheden voor 2005-2009. De enquête is voor het eerst gehouden via internet: www.baggereninnederland.nl. Op deze website kan eenieder de beschikbare informatie raadplegen op regionale of landelijke schaal. De doelstelling van de enquête is het leveren van geaggregeerde informatie voor het landelijke water(bodem)beleid. Voor regiospecifieke informatie wordt naar de website verwezen. De enquête is opgezet vanuit het project Programmering en Monitoring Tienjarenscenario (PMT), een onderdeel van het landelijke programma Tienjarenscenario Waterbodems. Doordat de organisatiestructuur van het Tienjarenscenario inmiddels is opgegaan in het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW), zal de naam van de enquête in 2006 veranderen in “Landelijke waterbodemopgave”. De resultaten van de enquête zijn de jaarlijks gebaggerde en te baggeren hoeveelheden in Nederland, waarmee inzicht wordt verkregen in het wegwerken van de nu aanwezige achterstand in het baggerwerk. In het Tienjarenscenario Waterbodems is deze achterstand voor het eerst in beeld gebracht. Het kabinet heeft daarop in 2002 besloten het baggerwerk een impuls te geven, waarbij is gekozen voor een termijn van 25 jaar. Binnen deze termijn zouden de achterstanden door inzet van extra financiële middelen moeten zijn weggewerkt. De achterstand in zoet baggerwerk is in de Maatschappelijke KostenBaten Analyse Waterbodems met peiljaar 2004 geraamd op 107 miljoen in-situ m3 waterbodem. Hiervan is 57 miljoen onderhoudsspecie en 50 miljoen saneringsspecie. De jaarlijkse aanwas bedraagt 9,3 miljoen m3. Om te zorgen dat de achterstand niet verder oploopt, moet minimaal deze aanwas jaarlijks worden weggebaggerd. Inmiddels richt de focus van het waterbodembeleid zich op het duurzaam verankeren van de waterbodems in overige maatschappelijke opgaven voor watersystemen. Het inlopen van de baggerachterstanden is dan geen doel meer op zich, maar een middel dat een bijdrage levert aan diverse doelstellingen voor het water- en bodemsysteem, zoals vastgelegd in het Kabinetsstandpunt Waterbodem van 29 augustus 2005. In doelstellingen vertaald betekent dit het volgende:
7 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
1) 2) 3)
Waterbodem kwantitatief op orde overeenkomstig Waterbeheer in de 21e eeuw (WB21) en de Nota Mobiliteit; Waterbodem kwalitatief op orde overeenkomstig de Kaderrichtlijn Water (KRW); Voldoende bestemmingen in alle regio’s.
De exacte waterbodemopgave volgens deze doelstellingen is nog niet bekend. Evenwel is nu al duidelijk dat inzicht in het wegwerken van baggerachterstanden ook onder het nieuwe kabinetsstandpunt relevant blijft. De benodigde aanpassingen zullen zo veel mogelijk in de eerstvolgende uit te voeren enquête worden meegenomen, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid voor een rapportage van de ingewonnen data per KRW-deelstroomgebied en de totale WB21-opgave tot en met 2015.
Leeswijzer: In hoofdstuk 2 van dit rapport worden de opzet van de internetenquête en de respons beschreven. De resultaten vindt u vervolgens in hoofdstuk 3 tot en met 10: H3, inleiding op de resultaten; H4, uitgevoerd zoet baggerwerk 2004; H5, uitgevoerd zout baggerwerk 2004; H6, prognose zoet baggerwerk; H7, prognose zout baggerwerk; H8, kosten en financiële dekking; H9, inzicht in aanwas en kwaliteitsontwikkeling van sediment op onderhoudslocaties; H10, koppeling resultaten aan de doelstelling. Afgesloten wordt met conclusies en aanbevelingen in hoofdstuk 11.
8 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
2. Opzet van de enquête en respons ...............................................................................
2.1
Opzet
De enquête is dit jaar via de nieuwe website www.baggereninnederland.nl verlopen. Met een speciaal ontwikkelde internetapplicatie kunnen gegevens 24 uur per dag worden ingevoerd en opgevraagd. Het opvragen van een landelijk totaal of een totaal per provincie is vrijgegeven voor het publiek. Voor een uitgebreide beschrijving van de applicatie en de werking wordt verwezen naar de gebruikershandleiding, die beschikbaar is op de website. Tenslotte is uit de volgende bronnen aanvullende informatie verkregen: - Kwartaalrapportages en jaarrapportage Subsidieregeling baggeren bebouwd gebied (SUBBIED); - Kwartaalrapportages Subsidieregeling Verwerken van Baggerspecie (SVB).
2.2
De vragen
De enquête is toegesneden op de beleidsvragen van het Tienjarenscenario fase 2, die grotendeels zijn gebaseerd op het toentertijd vigerende beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding: 1) 2) 3) 4)
Lopen we de achterstand met onderhoudsbaggeren in? Wat is de kwaliteitsontwikkeling van de baggerspecie? Voeren we de sanering van historische verontreiniging uit? Wat zijn de bestemmingen voor niet-verspreid(bar)e specie?
De beleidsvragen zijn vertaald in een informatiebehoefte met bijbehorende gegevensvraag. De gegevensvraag is verwerkt in de formulieren van de enquête gehouden in 2004 (zie “Programmering en Monitoring Tienjarenscenario Waterbodems – tussentijdse monitoring 2002-2003, 18 juni 2004, AKWA rapportnummer 04.004”). Voor geprogrammeerde baggerwerken zijn nieuwe formulieren ontwikkeld uitgaande van die voor uitgevoerde baggerwerken. Gevraagd is om in 2005 de uitgevoerde baggerwerken voor 2004 in te voeren alsook de geprogrammeerde baggerwerken voor de jaren 2005 tot en met 2009. Tenslotte is gevraagd naar het inzicht omtrent de aanwas en de kwaliteitsontwikkeling van sediment op onderhoudslocaties. Er zijn aparte enquêtes voor zoete en zoute specie. Bij zoete specie wordt onderscheid gemaakt tussen onderhoud, sanering, nieuwe
9 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
werken, natuurbouw en baggerspecie uit tijdelijke opslag. Bij zoute specie worden alleen onderhoud en sanering onderscheiden. De enquêteformulieren zijn opgenomen in bijlage 1.
2.3
Respons
De respons is meer dan 80% voor de enquêtejaren 2004 en 2005. Voor latere jaren neemt de respons echter af. De vragen over baggerhoeveelheden, kwaliteitsklasse en bestemming zijn door alle respondenten ingevuld. De vragen over kwaliteitsontwikkeling en aanwas van sediment zijn daarentegen door een minderheid van de respondenten beantwoord. De in de vorige paragraaf genoemde vragen 1), 3) en 4) kunnen daarmee voor 2004 en 2005 worden beantwoord. Voor gedetailleerde informatie over de respons, gemaakte aannamen en kwaliteitscontrole kunt u bijlage 2 raadplegen.
10 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
3. Inleiding op de resultaten ...............................................................................
De resultaten van de enquête zijn voor het overzicht en de leesbaarheid verdeeld over een aantal hoofdstukken: eerst wordt in hoofdstuk 4 de uitgevoerde baggerwerken in 2004 beschreven voor zoete specie, daarna in hoofdstuk 5 hetzelfde voor zoute specie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 de prognose voor zoete baggerwerken in 2005-2009 beschreven. In hoofdstuk 7 volgt de prognose voor zoute baggerwerken. De uitvoeringskosten van baggerwerk inclusief bestemming en de kostendekking voor geprogrammeerd baggerwerk wordt besproken in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 bespreekt het verkregen inzicht over aanwas en kwaliteitsontwikkeling van sediment op onderhoudslocaties. Tenslotte koppelt hoofdstuk 10 de resultaten aan de doelstellingen van de enquête. Voor een goed begrip van de resultaten is het belangrijk om de definities van soort baggerwerk, hergebruik en bestemmingen in bijlage 3 te raadplegen.
11 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
12 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
4. Uitgevoerde zoete baggerwerken 2004 4.1
Totale hoeveelheid gebaggerd materiaal
Uit de enquête is naar voren gekomen dat er in Nederland in 2004 in totaal circa 9 miljoen in-situ m3 zoete baggerspecie is vrijgekomen. In tabel 4.1 zijn de gebaggerde m3 weergegeven naar kwaliteit en wordt 2004 vergeleken met 2002 en 2003. Het totaal voor 2004 is gelijk aan dat voor 2002. Daarmee ligt het tempo 10% hoger dan het gemiddelde tempo voor de jaren 1998-2003. In 2003 is aanzienlijk minder gebaggerd. In figuur 4.1 is dit nog eens grafisch weergegeven. Tabel 4.1 Vrijgekomen hoeveelheid baggerspecie voor de jaren 2002 t/m 2004 onderverdeeld naar kwaliteit (in 1.000 in-situ m3)
Jaartal
Zoet Klasse 0/1/2
Klasse 3/4
2002
4.741
4.101
Totaal 8.842
2003
5.033
2.206
7.239
2004
7.533
1.217
8.750
8
................. Figuur 4.1 Gebaggerde zoete
7
in-situ m3 over 2002-2004, onderverdeeld naar kwaliteit.
in miljoenen situ-m3
6
5 2002 2003
4
2004 3
2
1
0 klasse 0/1/2
klasse 3/4
Opvallend is, dat er in 2004 relatief veel klasse 0/1/2 baggerspecie is gebaggerd. Dit heeft te maken met de subsidieregeling SUBBIED, waardoor in stedelijk gebied extra is gebaggerd. Volgens de SUBBIEDmonitoringsrapportage tot en met maart 2005 betreft dit 1,16 miljoen in-situ m3, waarvan ca. 1 miljoen klasse 0/1/2 baggerspecie.
13 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
In de enquête hebben waterschappen en gemeenten aangegeven respectievelijk 0,58 en 0,36 miljoen in-situ m 3 in bebouwd gebied te hebben gebaggerd. Het totaal van 0,94 miljoen in-situ m3 komt goed overeen met de cijfers volgens SUBBIED. Om een indruk te krijgen van de regionale spreiding van baggerprojecten, is in figuur 4.2 de gebaggerde hoeveelheid per provincie weergegeven. De per provincie gebaggerde hoeveelheden zijn te raadplegen op www.baggereninnederland.nl.
................. Figuur 4.2 Gebaggerde zoete in-situ m3 over het jaar 2004 ................. verdeeld per provincie. Figuur 4.2 Gebaggerde in-situ
2004 Zoete Baggerspecie
m3 over de jaren 2002 tot en
2.000.000 1.000.000 200.000 Som van Klasse 0-2 Som van Klasse 3-4
4.2
Baggerdoelen
Het baggerwerk wordt om verschillende redenen uitgevoerd. De belangrijkste reden is onderhoudsbaggerwerk, met als doel het
14 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
hydraulisch en/of nautisch profiel in geval van een vaargeul of een kanaal in stand te houden. In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water zullen de provincies, de waterschappen en Rijkswaterstaat hiervoor normen gaan vastleggen. Daarnaast wordt er saneringsbaggerwerk uitgevoerd waarbij verontreinigde baggerspecie wordt verwijderd om risico’s voor mens of milieu weg te nemen. Deze baggeropgave zal de komende jaren door de Kaderrichtlijn Water worden gestuurd onder de term kwaliteitsbaggerwerk. Op dit moment zijn bestaande saneringsprogramma’s nog leidend. Bij waterschappen wordt onder kwaliteitsbaggerwerk veelal het verwijderen van eutrofe specie verstaan. Tenslotte zijn in de enquête nieuwe werken, herinrichtings- en natuurbouwprojecten geïnventariseerd om de reden dat deze werken beslag kunnen leggen op schaarse bestemmingscapaciteit. In figuur 4.3 is de in 2004 gebaggerde zoete specie naar baggerdoel afgebeeld. Daarbij zijn de cijfers voor 2002 en 2003 ter vergelijking opgenomen. De hoeveelheid verwijderde zoete onderhoudsspecie is de afgelopen jaren jaarlijks met 20% toegenomen van 5,5 tot 7,7 miljoen in-situ m3.
Figuur 4.3 Gebaggerde zoete in-situ m3 voor de jaren 2002 - 2004 verdeeld naar doel
Miljoenen
................. 9
8
7
6
5
2002 2003 2004
4
3
2
1
0 Nieuwe werken, herinrichtings- en natuurbouwprojecten
Onderhoud
Sanering
In de enquête is gevraagd om bij onderhoudsspecie aan te geven wat de aanleiding is: waterhuishoudkundig, nautisch of een combinatie van beiden: Aanleiding onderhoud
% van totaal gebaggerde hoeveelheid
waterhuishoudkundig
57
nautisch
27
onbekend*
15
combinatie
0,3
* importdata Fryslân, Groningen, Drenthe en Overijssel
15 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Ruim de helft van de onderhoudsbaggerspecie is om waterhuishoudkundige redenen verwijderd. De hoeveelheid saneringsspecie ligt in 2003 en 2004 rond de 0,5 miljoen in-situ m3; dat is jaarlijks 1% van de werkvoorraad volgens de MKBA-studie. In 2004 is 90% van de saneringsspecie uit de regionale wateren afkomstig. De extra hoeveelheid in 2002 is volledig toe te schrijven aan de Rijkssanering van het Ketelmeer-oost.
4.3
Gebaggerde hoeveelheden per soort organisatie
De gerealiseerde baggerhoeveelheden verschillen doorgaans zowel per jaar als per soort organisatie, door bijvoorbeeld het uitvoeren van grote projecten. Om hier inzicht in te krijgen, zijn in figuur 4.4 de gebaggerde zoete m3 per soort organisatie weergegeven voor de jaren 2002, 2003 en 2004. .................
5
4 overige aanleiding sanering
3
onderhoud 2
1
gemeente
overige
Provincie
rijksw aterstaat
2004
2003
2002
2004
2003
2002
2004
2003
2002
2004
2003
2002
2004
0 2003
jaren 2002- 2004
2002
in-situ m3 per organisatie in de
6 Miljoenen
Figuur 4.4 Gebaggerde zoete
w aterschap
Uit figuur 4.4 blijkt, dat 2004 op hoofdlijnen niet veel anders is dan 2002 en 2003. Naast het al meermalen genoemde Rijkssaneringsproject Ketelmeer in 2002, is het voornaamste verschil dat er in 2004 door de waterschappen aanzienlijk meer onderhoudsbaggerwerk is uitgevoerd: 1,5 miljoen situ m3 extra ten opzichte van 2003. Rijkswaterstaat heeft in 2004 qua hoeveelheid 100% van de geraamde jaarlijkse aanwas verwijderd. De waterschappen en de gemeenten hebben in 2004 gezamenlijk bijna 5 miljoen situ m3 onderhoudsspecie gebaggerd, waarvan 20% stedelijk gebied betreft. Deze 5 miljoen is 80% van de geraamde jaarlijkse aanwas. Opgemerkt moet worden dat voor stedelijk gebied dit 70% is en voor landelijk gebied 90%. Dit betekent dat de achterstand in stedelijk gebied daarmee in verhouding meer toeneemt dan die in landelijk gebied.
16 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
4.4
Bestemmingen, overzicht
In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de bestemmingen van de baggerspecie. Dat houdt in een weergave van waar de baggerspecie naar toe is gebracht. In tabel 4.2 en figuur 4.5 zijn de bestemmingen voor zoete specie weergegeven. Daarbij is de verdeling over de verschillende bestemmingen zichtbaar. Tabel 4.2 Bestemmingen zoete baggerspecie in 2002-2004 (in-situ m3) Bestemmingen
2002
Verspreiden op land
2003
2.551.372
2.193.947
2004 2.474.432
Verspreiden in water
775.000
580.000
1.133.850
Direct toepassen
771.026
974.416
1.035.391
Verwerken
286.195
412.919
376.949
Tijdelijke opslag
325.880
555.698
1.749.915
Storten in definitief depot
3.805.307
1.410.886
1.077.297
Zandmarkt
Onbekend
Onbekend
902.600
Onbekend
327.299
1.111.414
0
8.844.081
7.241.283
8.750.434
Totaal
In 2004 blijkt dat er een grotere hoeveelheid baggerspecie in water is verspreid, direct toegepast of tijdelijk opgeslagen dan in 2002 en 2003. Direct toepassen betreft vooral Rijkswaterstaatswerken waarbij niet of licht verontreinigd materiaal vrijkomt, bijv. verbreding Twentekanaal. Het definitief storten is afgenomen ten opzichte van de vorige jaren. Dit hangt samen met de lagere verontreinigingsgraad van de in 2004 gebaggerde specie en het storten van baggerspecie in 2002 afkomstig van het grootschalige saneringsproject Ketelmeer-oost. Er is geen verklaring voor de toename van de hoeveelheid tijdelijk opgeslagen specie. Op zich strookt het aandeel tijdelijke opslag wel met
.................
4
3 2002 2
2003 2004
1
op sl ag de f in i ti ef de po t Za nd m ar kt O nb ek en d
St or te n
in
e
er ke n Ti jd el i jk
Ve rw
se n to ep as
at er in
w
D ire ct
pr ei de n
Ve rs
pr ei de n
op
la nd
0
Ve rs
zoete specie (in-situ m3)
Miljoenen
Figuur 4.5 Bestemmingen
17 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
de ervaring uit de voormalige Waterbodemenquête van de Unie van Waterschappen. In figuur 4.6 is de procentuele verdeling naar bestemming van de gebaggerde zoete specie voor het jaar 2004 weergegeven. ................. Figuur 4.6 Procentuele verdeling naar bestemming van de in 2004 gebaggerde zoete specie.
Verspreiden op land
10%
29%
12%
Verspreiden in w ater Direct toepassen Verw erken Tijdelijke opslag
20%
13% 4%
12%
Storten in definitief depot Zandmarkt
Uit deze figuur blijkt dat verspreiden op land en tijdelijke opslag de belangrijkste bestemmingen zijn voor zoete specie. Tijdelijke opslag heeft veelal tot doel om specie na rijpen als bouwstof af te zetten. Deze afzet zal in 2005 of 2006 plaatsvinden. Storten in een definitief depot en direct toepassen betreft beide 12% van het aanbod zoete specie. Zoete specie, die niet verspreid kon worden, is toch voor een belangrijk deel hergebruikt. Indien we de afzet op de zandmarkt en tijdelijke opslag niet meerekenen, is het percentage hergebruik circa 50%. Daarbij zijn de bestemmingen direct toepassen en verwerken als hergebruik aangemerkt, samen zijn deze 16% van het totale aanbod aan zoete specie. Wel moet worden opgemerkt dat het percentage hergebruik sterk afhankelijk is van de hoeveelheid veelal te storten saneringsspecie. In 2004 is weinig gesaneerd (en weinig gestort), en dat maakt het percentage hergebruik gemakkelijk hoog.
4.5
Bestemmingen per soort organisatie
Omdat de baggerwerken per soort organisatie wezenlijk verschillen qua omvang, soort water en dergelijke zijn er ook wezenlijke verschillen in bestemmingen en daarmee de mogelijkheden tot hergebruik.
18 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
In tabel 4.3 is een verdere uitsplitsing gemaakt van bestemming naar type organisatie voor zoete baggerspecie voor het jaar 2004. Bij de uitsplitsing is onderscheid gemaakt tussen rijkswaterstaat, waterschappen en een categorie gemeenten, provincies en overigen. Tabel 4.3 Bestemmingen van zoete baggerspecie verdeeld naar type organisatie in 2004 (in-situ m3) Bestemming
Gemeente, Provincie
RWS
Waterschap
en Overige Verspreiden op land
40.020
7.860
2.426.552
Verspreiden in water
208.250
925.600
0
Direct toepassen Verwerken Tijdelijke opslag Storten in definitief depot
91.891
868.206
75.294
112.832
45.663
218.454
29.611
93.000
1.627.304
290.780
152.525
633.992
0
902.600
0
773.384
2.995.454
4.981.596
Zandmarkt Totaal
Rijkswaterstaat heeft zoete specie voornamelijk direct toegepast en verspreid. Dit komt doordat het in 2004 bijna volledig om licht verontreinigde klasse 0-2 baggerspecie gaat, RWS heeft nauwelijks gesaneerd. Voor waterschappen geldt een vergelijkbaar verhaal, zij het dat hier in plaats van direct toepassen veel gebruik wordt gemaakt van tijdelijke opslag om de specie voor gebruik als bodem of bouwstof geschikt te maken.
Gemeenten, provincies en overigen hebben vergeleken met Rijkswaterstaat en de waterschappen naar verhouding veel baggerspecie gestort en verwerkt doordat de andere bestemmingen zoals verspreiden, direct toepassen en tijdelijke opslag niet of in mindere mate beschikbaar zijn voor deze organisaties.
In de figuren 4.7 tot en met 4.9 zijn de bestemmingen voor de jaren 2002, 2003 en 2004 afgebeeld. Er zijn drie staafdiagrammen onderscheiden voor de volgende organisatiegroepen: 1. gemeente, provincie en overige 2. rijkswaterstaatdiensten 3. waterschappen
19 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
................. Figuur 4.7 Bestemmingen
Gemeenten, provincies en overige
zoete specie voor
Miljoenen
organisatietype gemeente, provincie en overige
3,5 3,0 2,5
2002
2,0
2003 1,5
2004
1,0 41%
0,5
14% 29% 5%
27%
13% 10% 12%
38% 16% 29%11% 19% 4%15% 4%
13%
t nb ek en d O
Za nd m ar k
St or te n
op sl ag e
er ke n Ti jd el i jk
se n
Ve rw
to ep as
w at er in D
ire ct
pr ei de n
Ve rs
Ve rs
pr ei de n
op
la nd
0,0
Gezien de grote post onbekend in 2003, kan er geen goede vergelijking worden gemaakt met de bestemmingen van baggerspecie van gemeenten, provincies en overigen in 2002 en 2004. .................
Rijkswaterstaat
Figuur 4.8 Bestemmingen
Miljoenen
3,5 66%
3,0 2,5
2002
2,0
2003 1,5
2004 31%
1,0
16% 26%
30%
40%
29% 14%34%
0,5 2%
2% 0%
3%
5%
1% 1%
t
nb ek en d O
Za nd m ar k
St or te n
op sl ag e
er ke n Ti jd el i jk
se n
Ve rw
to ep as
at er w
ire ct
in D
pr ei de n
Ve rs
pr ei de n
op
la nd
0,0
Ve rs
zoete specie voor de rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat heeft in 2004 zeer weinig baggerspecie gestort vergeleken met 2002 en 2003. Er is een aanzienlijke hoeveelheid gebaggerd materiaal op de zandmarkt afgezet. 20 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
................. Figuur 4.9 Bestemmingen
Waterschappen Miljoenen
zoete specie voor waterschappen 3,5 3,0 49%
2,5
66% 56%
2002
2,0 33%
2003
1,5
2004
1,0 0,5 0% 1% 2%
9% 8%10%4% 6%
10% 14% 10%
14% 6%
t nb ek en d O
Za nd m ar k
St or te n
op sl ag e
er ke n Ti jd el i jk
se n
Ve rw
to ep as
at er w in
ire ct D
pr ei de n
Ve rs
Ve rs
pr ei de n
op
la nd
0,0
De waterschappen hebben in 2004 veel meer specie tijdelijk opgeslagen dan in 2002 en 2003. Het aandeel tijdelijke opslag in 2004 is in overeenstemming met de cijfers van de voormalige Waterbodemenquête van de Unie van Waterschappen.
21 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
22 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
5. Uitgevoerde zoute baggerwerken 2004 5.1
Totale hoeveelheid gebaggerd materiaal
Uit de enquête is naar voren gekomen dat er in Nederland in 2004 in totaal 22 miljoen in-situ m3 zoute baggerspecie is vrijgekomen. In tabel 5.1 zijn de gebaggerde m 3 weergegeven naar kwaliteit en wordt 2004 vergeleken met 2002 en 2003. Het totaal voor 2004 is gelijk aan dat voor 2002. In 2003 is aanzienlijk minder gebaggerd. In figuur 5.1 is dit nog eens grafisch weergegeven.
Tabel 5.1 Vrijgekomen hoeveelheid zoute specie voor de jaren 2002 t/m 2004 onderverdeeld naar kwaliteit (in 1.000 in-situ m3)
Jaartal
< UGT/CTT
> UGT/CTT
Totaal
2002
21.145
1.230
22.375
2003
16.853
1.192
18.045
2004
20.781
1.404
22.185
................. Figuur 5.1 Gebaggerde zoute
25
in-situ m3 over de jaren 20022004, onderverdeeld naar 20
in miljoenen situ-m3
kwaliteit
15 2002 2003 2004 10
5
0
>UGT/CTT
Om een indruk te krijgen van de regionale spreiding van baggerprojecten, is in figuur 5.2 de gebaggerde zoute in-situ m 3 weergegeven per provincie. De vaargeulen in de Noordzee, zoals de Eurogeul en de IJgeul, zijn meegenomen bij de provincies Zuid- en Noord-Holland.
23 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
.................
2004 Zoute Baggerspecie
Figuur 5.2 Gebaggerde zoute in-situ m3 over het jaar 2004 verdeeld per provincie.
10.000.000 5.000.000 1.000.000 Som van <= UGT of CTT situ Som van > UGT of CTT situ
De zoute specie komt vooral uit de vaargeulen van de westelijke kustprovincies. De per provincie gebaggerde hoeveelheden zijn te raadplegen op www.baggereninnederland.nl.
5.2
Baggerdoelen
De zoute specie is in 2004 vrijwel alleen gebaggerd om redenen van onderhoud. Er is geen sprake van achterstallig baggerwerk in de zeehavens en de toegangsgeulen.
5.3
Gebaggerde hoeveelheden per soort organisatie
Voor zoute specie geldt dat 2/3 door de Rijkswaterstaat is gebaggerd. De gemeenten en de overigen (veelal havenschappen) baggeren beiden 1/6 van de zoute specie. Ten opzichte van 2002 en 2003 is er in 2004 24 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
een verschuiving opgetreden, omdat het Havenbedrijf Rotterdam zichzelf in de internetenquête als gemeentelijke organisatie heeft geregistreerd, terwijl dit overig was. Waterschappen ontbreken in dit overzicht aangezien zij geen zoute specie baggeren.
5.4
Bestemmingen, overzicht
In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de bestemmingen van de baggerspecie. Dat houdt in een weergave van waar de baggerspecie naar toe is gebracht. In de tabel 5.2 zijn de bestemmingen voor zoute specie weergegeven. In deze tabel is de verdeling over de verschillende bestemmingen te zien. Tabel 5.2 Bestemmingen zoute baggerspecie in 2002-2004 (in-situ m3) Bestemmingen
2002
Verspreiden op zee Direct toepassen Verwerken Storten in definitief depot Totaal
2003
2004
20.954.329
16.731.096
19.032.488
70.588
0
1.748.401
158.062
160.291
20.000
1.191.941
1.153.941
1.383.868
22.376.922
18.047.331
22.186.761
Te zien is dat het grootste deel van de zoute specie wordt verspreid. Het direct toepassen betreft zand dat in de vaargeul is weggebaggerd. Dit zand wordt op de zandmarkt als bouwstof afgezet dan wel gebruikt bij strandsuppleties. Een relatief kleine hoeveelheid van de zoute specie wordt verwerkt in een scheidingsbekken bij het depot de Slufter of Averijhaven. Uit de tabel blijkt dat in 2004 omgerekend 14% van de zoute specie niet verspreid is. Ongeveer de helft daarvan is hergebruikt door middel van direct toepassen of verwerken.
5.5
Bestemmingen per soort organisatie
Omdat de baggerwerken per soort organisatie wezenlijk kunnen verschillen qua omvang en dergelijke, werkt dit door in de gekozen dan wel beschikbare bestemmingen. In tabel 5.3 is een uitsplitsing gemaakt van bestemming naar type organisatie voor de zoute baggerspecie in 2004.
25 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Tabel 5.3 Bestemmingen van zoute baggerspecie verdeeld naar type organisatie in 2004 (in in-situ m3) Bestemming
Gemeente en Overige
Verspreiden in zee Direct toepassen Verwerken Storten in definitief depot Totaal
RWS
8.786.063
10.246.425
0
1.748.401
20.000
0
545.074
838.794
9.351.137
12.833.620
De waterschappen baggeren geen zoute specie en komen daarom niet voor in het overzicht. Verspreiden in zee is voor alle organisaties de belangrijkste bestemming. Uit de tabel blijkt dat niet-verspreide zoute baggerspecie door alle organisaties wordt gestort of direct toegepast (zand). Het verwerken van zoute baggerspecie is alleen in zeer beperkte mate met het scheidingbekken van depot de Slufter gedaan.
26 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
6. Prognose zoet baggerwerk 6.1
Inleiding
De programmering is een nieuw onderdeel van deze rapportage. Doel van de programmering is, om de uitvoering van het Kabinetsbesluit te kunnen volgen in de praktijk. Wordt de achterstand zoals omschreven in de MKBA inderdaad ingelopen? En wat wordt de opgave volgens NBW en de KRW? Waren er in 2004 nog onvoldoende gegevens beschikbaar, in 2005 is een goede respons verkregen. De vraag was daarbij om de programmering 5 jaar vooruit in te vullen, dus voor de jaren 2005 tot en met 2009. Met de verkregen gegevens wordt een prognose gegeven voor het baggerwerk in de komende jaren. Bij deze prognose is het moeilijk zo niet onmogelijk om een onderscheid te maken in harde en zachte planningen. Gevraagd is naar het % financiering, dit is echter niet door alle respondenten ingevuld. Bij degenen die het wel hebben ingevuld, zal de mate van onzekerheid in de praktijk sterk kunnen variëren. Naarmate planningen verder in de toekomst liggen, zal de onzekerheid toenemen. Door de schaalvergroting (fusie) bij een aantal waterschappen was het nog niet voor alle waterschappen mogelijk om een prognose voor de nieuwe organisatie als geheel af te geven voor meerdere jaren.
6.2
Totale hoeveelheden te baggeren materiaal
Uit de aangeleverde gegevens komt naar voren dat er in Nederland in de jaren 2005 tot en met 2009 plannen zijn om in totaal ongeveer 59 miljoen in-situ m3 zoete waterbodem te gaan baggeren. In tabel 6.1 zijn de geprogrammeerde m3 voor deze jaren weergegeven naar te verwachten kwaliteit. Tabel 6.1 Te baggeren hoeveelheden zoete specie (*1000 in-situ m3) Jaartal
Klasse
Klasse 3/4
Totaal
0/1/2 2.005
9.822
4.942
14.764
2.006
7.599
5.246
12.845
2.007
3.692
5.720
9.412
2.008
3.985
7.342
11.327
2.009
4.009
6.989
10.998
totaal
29.107
30.240
59.346
De schatting voor 2005-2009 bedraagt gemiddeld 11,8 miljoen in-situ m3, terwijl er in de jaren 1998-2004 gemiddeld 8,8 miljoen in-situ m3 zoete specie is gebaggerd. Hierbij moet wel worden bedacht dat er
27 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
knelpunten zijn opgegeven op financieel gebied, personeel en bestemmingen en dat planningen (kunnen) worden bijgesteld. Deze geplande toename hangt waarschijnlijk samen met de impulsen die door de regering aan het baggerwerk zijn gegeven. Zo hebben waterschappen en gemeenten in de enquête aangegeven in 2005 respectievelijk 0,5 en 1,6 miljoen in-situ m3 in bebouwd gebied te baggeren. Het totaal van 2,1 miljoen in-situ m3 komt goed overeen met de cijfers volgens SUBBIED. Opvallend is de toename van de hoeveelheid te baggeren klasse 3-4. Kennelijk wordt het plannen van dit soort baggerwerk nu nog vooruit geschoven, maar al wel gepland tot en met 2009. Het plannen van (onderhouds)baggerwerk klasse 0-2 is daarentegen tot en met 2006 redelijk goed gepland, maar daarna niet meer.
6.3
Baggerdoelen
De geprogrammeerde hoeveelheid onderhoudsspecie bedraagt 11,4 miljoen in-situ m3 voor 2005, dat is ruim boven de jaarlijkse aanwas zoals geraamd in het project Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse (MKBA) op 9,3 miljoen m3 zoete specie. Een belangrijke impuls is hierbij afkomstig van het SUBBIED-programma: ruim 2 miljoen in-situ m3 (zie vorige paragraaf). Vanaf 2006 neemt de respons voor onderhoudsspecie echter af en kan geen voldoende nauwkeurige voorspelling worden gedaan. Met name Rijkswaterstaat heeft een ambitieus saneringsprogramma neergelegd voor de komende jaren. Er is echter nog geen volledige financiële dekking. Verder moet worden opgemerkt, dat sanering door middel van afdekken niet meegenomen is in de enquête. De saneringsinspanning ligt dus in feite hoger dan uit de te baggeren m3 kan worden afgeleid.
6.4
Te baggeren hoeveelheid per soort organisatie
Voor details over de te baggeren hoeveelheden per soort organisatie en bestemmingen wordt naar bijlage 4 verwezen.
28 Landelijke Waterbodemopgav e: bestandsopname 2005
7. Prognose zout baggerwerk 7.1
Inleiding
De programmering is een nieuw onderdeel van deze rapportage. Doel van de programmering is, om de uitvoering van het Kabinetsbesluit te kunnen volgen in de praktijk. Voor zout onderhoudsbaggerwerk blijkt in de praktijk voldoende financiering te zijn, waardoor er geen of nauwelijks sprake is van achterstand. In 2004 waren er nog onvoldoende gegevens voor het maken van een prognose beschikbaar, maar in 2005 is een goede respons verkregen. De vraag was daarbij om de programmering 5 jaar vooruit in te vullen, dus voor de jaren 2005 tot en met 2009. Met de verkregen gegevens wordt een prognose gegeven voor het zoute baggerwerk in de komende jaren.
7.2
Totale hoeveelheden te baggeren materiaal
Uit de aangeleverde gegevens komt naar voren dat er in Nederland in de jaren 2005 tot en met 2009 plannen zijn om in totaal ongeveer 103 miljoen in-situ m3 zoute waterbodem te gaan baggeren. Dit komt neer op gemiddeld ruim 20 miljoen in-situ m3 per jaar. In tabel 7.1 zijn de geprogrammeerde m3 voor deze jaren weergegeven naar te verwachten kwaliteit. Tabel 7.1 Te baggeren hoeveelheden zoute specie (*1000 in-situ m3) Jaartal
< CTT
> CTT
Totaal
2.005
20.917
1.690
22.607
2.006
18.535
1.605
20.140
2.007
18.535
2.034
20.569
2.008
18.528
2.084
20.612
2.009
18.528
920
19.448
totaal
95.043
8.333
103.376
7.3
Baggerdoelen
De zoute specie wordt voor vrijwel 100% gebaggerd om redenen van onderhoud.
7.4
Te baggeren hoeveelheid per soort organisatie
Voor zoute specie blijken de hoeveelheden per soort organisatie vrijwel constant te liggen. Voor informatie over de bestemmingen wordt verwezen naar bijlage 5.
29 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
30 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
8. Kosten en financiële dekking 8.1
Landelijk gemiddelde kosten uitgevoerde baggerwerken
Met de beschikbare kostengegevens is per bestemming de gemiddelde prijs per in-situ m3 berekend. Daarbij is het gemiddelde gewogen voor de partijgrootte in aantal m3. Dit houdt in, dat grotere partijen zwaarder meewegen in het gemiddelde. De aldus gewogen gemiddelde prijs per in-situ m3 is voor de diverse bestemmingen weergegeven in tabel 8.1. De kosten zijn inclusief baggeren, transport en belastingen, maar exclusief interne kosten van de opdrachtgever. Het aantal partijen is bepaald door het aantal regels in enquêtes te tellen waarvoor kosten zijn opgegeven. In feite is dit daarmee ongeveer gelijk aan het aantal organisaties dat kosten heeft vermeld. Tabel 8.1 Gewogen gemiddelde uitvoeringskosten per in-situ m3 per bestemming Soort
Bestemming
baggerspecie zoet
zout
Gemiddelde
Aantal partijen
prijs per m3
baggerspecie
Verspreiden op land
€ 4,-
22
Verspreiden in water
€ 4,-
4
Direct toepassen
€ 9,-
6
Tijdelijke opslag
€ 12,50
25
Verwerken
€ 39,-
18
Storten in definitief depot
€ 39,-
30
Verspreiden in zee Storten in definitief depot
€ 2,-
6
€ 11,-
3
Uit de tabel blijkt dat het verwerken en storten van zoete baggerspecie gemiddeld genomen de duurste bestemmingen zijn. Het verspreiden van baggerspecie en het direct toepassen is het goedkoopst, uiteraard omdat hier vrijwel geen extra kosten dan voor het baggeren zelf worden gemaakt. Zout baggerwerk is gezien de omvang door schaalvoordelen aanzienlijk goedkoper dan zoet baggerwerk. De kosten voor 2004 komen overeen met die voor 2002 en 2003, zij het dat tijdelijke opslag goedkoper is geworden en storten van zoete specie duurder. Dit laatste is te verklaren uit de geringere door RWS in eigen depots gestorte hoeveelheid in 2004: de door RWS opgegeven kosten voor storten in eigen depot zijn namelijk lager dan die opgegeven door waterschappen en gemeenten voor storten in depots van (meestal) derden, zie ook de volgende paragraaf.
31 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
8.2
Gemaakte uitvoeringskosten per soort organisatie
In de praktijk is er een grote (regionale) fluctuatie in met name stortkosten, afhankelijk van het depot. Om die reden is een uitsplitsing gemaakt naar soort organisatie (tabellen 8.2 en 8.3) Tabel 8.2 Gewogen gemiddelde uitvoeringskosten per zoete in-situ m3 per soort organisatie en bestemming (afgeronde getallen)
zoet Bestemmingen
Gemeente
Verspreiden op land
€ 13,-
Verspreiden in water
RWS
Waterschap € 4,-
€ 4,-
Direct toepassen
€ 20,-
€ 1,-
Tijdelijke opslag
€ 28,-
€ 12,-
Verwerken
€ 31,-
€ 44,-
Storten in definitief
€ 27,-
€ 11,-
€ 16,-
€ 50,-
depot
Tabel 8.3 Gewogen gemiddelde uitvoeringskosten per zoute in-situ m3 per soort organisatie en bestemming (afgeronde getallen)
zout Bestemmingen
Gemeente
RWS
Overige
Verspreiden in zee
€ 3,-
€ 1,-
€ 1,-
Storten in definitief
€ 16,-
€ 6,-
depot
Uit deze tabellen blijkt dat er inderdaad grote verschillen zijn in opgegeven kosten. Rijkswaterstaat heeft de laagste kosten opgegeven. Dit is verklaarbaar door enerzijds de schaalgrootte en anderzijds doordat RWS zichzelf geen stortkosten dan wel een geringe beheervergoeding rekent, immers de investering voor de aanleg van de depots is al in het verleden gedaan.
8.3
Prognose financiële dekking en knelpunten
In de enquête is gevraagd om bij de programmering het percentage financiële dekking van onderhoud en saneringsbaggerwerk (indien van toepassing) in te vullen en daarbij eventuele te verwachten knelpunten. Voor zoete specie is in 2005 voor 70% van de geprogrammeerde hoeveelheid baggerspecie 100% financiering ingevuld. Voor de resterende 30% is bij financiering niets ingevuld dan wel een getal tussen de 0 en de 100% financiering.
32 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Voor zoute specie blijkt de financiering voor het onderhoud de komende jaren 100% te bedragen. Twee van de vijf RWS regionale diensten die zoute specie baggeren, hebben aangegeven een knelpunt te zien op het gebied van respectievelijk bestemmingen (1x) en personeel (1x). Voor zoute saneringsspecie blijkt de financiering eveneens een probleem te zijn (havenbedrijven). Voor zoete specie is de respons van gemeenten (17%), overigen (0%) en provincies (33%) te laag om als representatief te worden beschouwd. Voor waterschappen (42-73%, per jaar verschillend) en Rijkswaterstaat (50-100%, per jaar verschillend) is wel een representatief beeld verkregen. Voor de waterschappen blijken financiën, bestuurlijke aandacht en bestemmingen de meest genoemde knelpunten zijn. Daarbij valt op, dat dit per jaar verschilt. Het knelpunt personeel blijkt constant te zijn. Maximaal op 1 op de 6 waterschappen blijkt knelpunten te ervaren. Voor de Rijkswaterstaatdiensten blijkt, dat financiën het meest genoemde knelpunt is. Daarbij is het percentage respondenten dat één of meer knelpunten ervaart, ook hoger dan bij de waterschappen, waar niet meer dan 1 op de 5 respondenten een bepaald knelpunt ervaart. De financiële knelpunten zijn door 1/3 oplopend tot 2/3 van de regionale diensten gemeld voor één of meer soorten baggerwerk (onderhoud en/of sanering).
33 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
34 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
9. Inzicht in aanwas en kwaliteitsontwikkeling van sediment op onderhoudslocaties Een ander nieuw element in de internetenquête betreft de inzichtvragen over aanwas en kwaliteitsontwikkeling op onderhoudslocaties. De inzichtvragen zijn door een minderheid van de respondenten met ja beantwoord. De hoogste respons is verkregen van de waterschappen op het onderdeel kwaliteitsontwikkeling in 2005. De vraag is nu vervolgens of betrokken organisaties het niet weten of dat de invuller van de baggerwerken geen antwoord op deze vragen kon geven en eventueel verzuimd heeft dit met collega’s kort te sluiten die het wel zouden kunnen beantwoorden. Dan blijkt dat Rijkwaterstaatsdiensten in meerderheid het antwoord niet kunnen geven (60% nee), terwijl bij de waterschappen en provincies dit tussen de 10 en 40% van het totale aantal waterschappen of provincies zit. Zodoende is overall van ongeveer de helft van de waterschappen en provincies niet bekend of zij inzicht hebben op deze gebieden. Wat betreft de gegeven antwoorden, over de aanwas kan geen totaalbeeld worden gegeven gezien de te geringe respons. Over de kwaliteitsontwikkeling kan worden gezegd dat voor alle provincies behalve Limburg informatie is verkregen. Deze informatie varieert wel sterk qua schaalniveau, bijvoorbeeld de Waddenzee of het stedelijk gebied van Apeldoorn. Soms zal het ook niet mogelijk zijn om een genuanceerd beeld in de opzet van deze enquête in te voeren. Uit de verkregen antwoorden blijkt, dat de kwaliteit van de aanwas voor de meeste watersystemen (60) volgens opgave gelijk blijft. Voor een aantal (27) wordt voor deze beter. Slechts voor 2 watersystemen is aangegeven dat de kwaliteit slechter wordt. De verbetering hangt samen met het saneren van bronnen zoals bijvoorbeeld riooloverstorten in stedelijk gebied. Verbeteringen treden waarschijnlijk geleidelijk op.
35 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
36 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
10. Koppeling resultaten enquête aan doelstellingen In deze paragraaf beogen we de resultaten van de enquête te koppelen aan de doelstellingen (zie ook hoofdstuk 2): 1) 2) 3) 4)
Lopen we de achterstand met onderhoudsbaggeren in? Wat is de kwaliteitsontwikkeling van de baggerspecie? Voeren we de sanering van historische verontreiniging uit? Wat zijn de bestemmingen voor niet-verspreid(bar)e specie?
Ad 1) en 3) De achterstand met onderhoudsbaggeren en saneringsbaggerwerk. In de MKBA-studie zijn cijfers gepresenteerd voor de geraamde achterstand in zoet baggerwerk. Deze getallen hebben de basis gevormd voor het recente Kabinetsstandpunt (KBS). Het gaat hierbij om een opgebouwde achterstand 57 miljoen in-situ m3 onderhoudsspecie en 50 miljoen in-situ m3 saneringsspecie. Het peiljaar is 2004. Om de achterstand in onderhoudsspecie niet verder op te laten lopen, dient tenminste de jaarlijks aanwas van 9,3 miljoen in-situ m 3 te worden gebagggerd. Uit de cijfers voor 2004 blijkt, dat de totale baggerachterstand licht is opgelopen met 1,6 miljoen in-situ m3 tot 109 miljoen in-situ m3. Wat betreft de geprognosticeerde baggerwerken voor de periode 20052009 is het volgende beeld verkregen: in 2005 wordt de achterstand in onderhoudsbaggerwerk met 2,1 miljoen in-situ m3 ingelopen tot 106,5 miljoen in-situ m3. Voor saneringsbaggerwerk neemt de geprognosticeerde hoeveelheid toe van 2,8 miljoen in-situ m3 in 2005 tot ruim 6 miljoen in-situ m3 in 2008 en 2009. Daarmee zou de helft van de geraamde voorraad aan saneringsspecie volgens MKBA/KBS worden weggewerkt. De financiering voor deze operatie is echter niet volledig geregeld. Ad 2) Kwaliteitsontwikkeling van baggerspecie Er is geen landelijk beeld gekregen van de kwaliteitsontwikkeling van baggerspecie door onvoldoende respons. Ad 4) Bestemmingen voor niet-verspreid(bar)e specie Er is een landelijk beeld verkregen van de bestemmingen voor nietverspreid(bar)e specie. In 2004 is tijdelijke opslag de belangrijkste bestemming is voor de nietverspreide zoete specie. Tijdelijke opslag heeft veelal tot doel om specie na rijpen als bouwstof af te zetten of bodem te laten worden. Deze afzet zal in 2005 of 2006 plaatsvinden. Na tijdelijke opslag worden definitief storten en direct toepassen even vaak toegepast. Een zeer klein deel van het aanbod wordt verwerkt.
37 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Volgens de prognose voor 2005-2009 zal gemiddeld bijna de helft van de niet-verspreidbare zoete specie gestort worden. Voor ca. 30% is nog geen bestemming gevonden en de rest wordt naar verwachting verdeeld over direct toepassen, tijdelijke opslag en verwerken. Hierbij moet wel bedacht worden dat het een voorspelling betreft, waarbij harde en zachte planningen tot een totaalbeeld zijn gevormd. In de volgende rapportage van de Landelijke Waterbodemopgave zal een vergelijking van de nu gemaakte prognose van 2005 met de gerealiseerde baggerhoeveelheden worden gemaakt.
38 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
11. Conclusies en aanbevelingen ...............................................................................
Op grond van de monitoringsronde Tienjarenscenario waterbodems 2005 kan een aantal conclusies worden getrokken. Er is een goed beeld verkregen van de in 2004 uitgevoerde baggerwerken en de voor 2005 geprogrammeerde baggerwerken. De respons bedroeg op dit onderdeel meer dan 80% van de Rijkswaterstaatdiensten, de waterschappen en provincies. De respons van gemeenten blijft achter. Het blijkt lastig te zijn om gemeenten met een landelijke enquête te benaderen. De vragen over aanwas en kwaliteitsontwikkeling van sediment op onderhoudslocaties zijn door een minderheid inhoudelijk beantwoord. Er is zodoende geen landelijk beeld gekregen op deze laatste twee aspecten. Het baggertempo voor zoete specie is in 2004 gelijk aan dat van 2002 en ligt daarmee 10% hoger dan het gemiddelde tempo voor de jaren 1998-2003. In 2004 is relatief veel klasse 0-2 onderhoudsspecie gebaggerd, onder andere dankzij de impuls uitgaande van de Subsidieregeling voor baggeren in bebouwd gebied (SUBBIED). Hoewel het tempo verhoogd is, ligt het nog onder dat wat nodig is om de jaarlijkse aanwas te verwijderen. Zodoende is de achterstand in 2004 licht toegenomen. In 2004 is door de waterschappen de grootste hoeveelheid zoete specie gebaggerd, waarbij er bovendien sprake is van een flinke toename met 1,5 miljoen in-situ m3 ten opzichte van 2002 en 2003. In landelijk gebied wordt daarmee circa 90% van de geraamde aanwas verwijderd, terwijl dit voor stedelijk gebied nog wat achterblijft met 70%. Gezien de planning van de SUBBIED-subsidieregeling zal het baggeren in stedelijk gebied de komende jaren verder toenemen. Rijkswaterstaat heeft in 2004 vrijwel 100% van de geraamde aanwas verwijderd. De belangrijkste bestemmingen voor zoete specie zijn verspreiden op land (29%) en tijdelijke opslag met als doel hergebruik (20%). Verspreiden in water, direct toepassen, afzet op de zandmarkt en storten in een definitief depot liggen alle rond de 12%. 4% van de baggerspecie is verwerkt. Voor zoute specie in zeehavens en vaargeulen is er geen sprake van achterstallig baggerwerk of wordt daar inmiddels hard aan gewerkt (bijvoorbeeld onderhoudsbaggerwerk Noordzeekanaal). De zoute specie is voor meer dan 90% op zee verspreid. De rest is gestort in definitieve depots. De prognose voor 2005 laat zien, dat er dan wel meer gebaggerd wordt dan de jaarlijkse aanwas, met name door gemeenten en Rijkswaterstaat, waardoor de achterstand afneemt. De diverse impulsen n.a.v. het
39 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
kabinetsbesluit over het Tienjarenscenario in 2002 beginnen hun vruchten af te werpen. Verder wordt er volgens de planning 6% van de voorraad aan saneringsspecie verwijderd. De jaren daarna zijn door lagere respons niet goed te voorspellen. In ieder geval heeft Rijkswaterstaat de intentie aangegeven om fors te gaan saneren (de helft van de voorraad aan saneringsspecie), maar is de financiële dekking niet rond. In de enquête over programmering van baggerwerken is gevraagd naar % financiële dekking en de eventuele aanwezigheid van de knelpunten financieel, bestuurlijke aandacht, personeel en bestemmingen. De respons van gemeenten, overigen en provincies is te laag om als representatief te worden beschouwd. Wat betreft de waterschappen, gemiddeld heeft per enquêtejaar één op de zes waterschappen aangegeven één of meer van deze knelpunten te ervaren. Personele knelpunten scoorden het laagste. Voor Rijkswaterstaat geldt, dat 2/3 van de regionale diensten vanaf 2008 financiën als knelpunt heeft opgegeven. De overige knelpunten worden gemiddeld door één op de drie regionale diensten van RWS genoemd. De kosten voor in 2004 uitgevoerde baggerwerken varieerden voor zoete specie van 4 tot 40 euro per situ m3 en voor zoute specie van 2 tot 11 euro per situ m3. De kosten voor zout baggerwerk zijn lager vanwege het schaalvoordeel en het ontbreken van logistieke belemmeringen. De enquête over inzichtvragen tenslotte is door minder dan de helft van de respondenten informatief ingevuld. Zodoende kan alleen worden geconcludeerd, dat de verkregen informatie er op wijst, dat de 2/3 van de watersystemen waarin onderhoudsbaggerwerk wordt uitgevoerd, een gelijkblijvende baggerkwaliteit kent. 1/3 laat een kwaliteitsverbetering zien. Hoewel de regionale spreiding goed is, moet aangetekend worden dat de schaalgrootte van de watersystemen zeer divers is en dat extrapolatie van dit resultaat niet zonder meer mogelijk is. Aanbevolen wordt, om deze enquête met enkele beperkte wijzigingen jaarlijks te houden tot 2009, het jaar waarin de eerste stroomgebiedbeheerplannen gemaakt gaan worden. Wat betreft de wijzigingen, concreet wordt voorgesteld om naast de provinciekeuze ook de KRW-deelstroomgebiedsindeling op te nemen, zodat rapportage per deelstroomgebied mogelijk wordt. Verder worden de totale WB21en KRW-opgaven tot en met 2015 als extra vragen opgenomen. Tenslotte zullen enkele eenvoudig uitvoerbare suggesties van gebruikers worden meegenomen.
40 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Bijlage 1 Schermafdrukken enquêtes
41 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
42 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Er zijn nog aparte formulieren voor nieuwe werken, natuurbouw en baggerspecie uit tijdelijke opslag. Wordt in principe vrijwel dezelfde informatie gevraagd als in bovenstaande formulieren.
43 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
44 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
45 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
NB Niet te zien hierboven, maar wel aanwezig in het formulier is de aanleiding nautisch en de combinatie waterhuishoudkundig en nautisch.
46 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Er zijn nog aparte formulieren voor nieuwe werken, natuurbouw. Wordt in principe vrijwel dezelfde informatie gevraagd als in bovenstaande formulieren m.u.v. kostendekking en knelpunten.
47 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
48 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
49 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
50 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
51 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
52 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Bijlage 2 Respons op de enquête
53 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Respons Alle 26 waterschappen, de 10 regionale diensten van Rijkswaterstaat, zes provincies (de andere helft van de provincies heeft het vaarwegbeheer gedelegeerd), de zes grotere havenbedrijven, 69 gemeenten, een aantal particulieren in de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel en één recreactieschap uit Friesland hebben gegevens over baggerwerken voor één of meerdere jaren aangeleverd. Van de bovenstaande organisaties zijn de gegevens van 55 gemeenten, drie provincies, de particulieren, het recreatieschap en acht waterschappen digitaal aangeleverd door achtereenvolgens het baggerinformatiepunt van de provincie Fryslân (www.baggerinformatie.nl) en de systeembeheerder van Waterstatus (www.waterstatus.nl) in opdracht van een aantal provincies. Het systeem Waterstatus bevat gegevens van een aantal organisaties uit de provincies Drenthe, Gelderland, Groningen, Overijssel en Utrecht. Het gaat hierbij om uitgevoerde en geprogrammeerde baggerwerken. Gegevens over aanwas en kwaliteitsontwikkeling zijn niet beschikbaar in deze systemen. De respons voor uitgevoerde baggerwerken ziet er als volgt uit (tabel B 2.1): (NB gevraagd is om 2004 in te voeren) Tabel B 2.1 Respons enquête uitgevoerd baggerwerk Soort
Respons uitgevoerd baggerwerk per jaar (aantallen
organisatie
organisaties) 2000
2001
2002
2003
Waterschap
5
10
9
10
2004 22
RWS RD
2
2
3
3
10
Gemeente
1
1
4
8
26
Provincie
0
2
1
3
3
Havens
0
0
2
2
6
Een aantal waterschappen en gemeenten heeft geen baggerwerken voor 2004 opgegeven. Het betreft de waterschappen Peel en Maasvallei, Reest en Wieden, Vallei en Eem en Velt en Vecht. Onbekend is, of deze waterschappen niet gebaggerd hebben in 2004 dan wel dat ze verzuimd hebben de data door te geven. Drie van deze vier waterschappen hebben gegevens via het systeem Waterstatus digitaal doorgegeven. Het zou kunnen dat de gegevens in dit systeem op het moment van uitwisselen niet geheel actueel waren. De enquête voor geprogrammeerd baggerwerk kent een respons die afneemt naarmate verder in de toekomst wordt gekeken (tabel B 2.2). Met respons wordt hierbij bedoeld een positieve respons in de vorm van geplande baggerwerken.
54 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Tabel B 2.2 Respons enquête geprogrammeerd baggerwerk Soort organisatie
Respons geprogrammeerd baggerwerk per jaar (aantallen organisaties) 2005
2006
2007
2008
2009
2010
Waterschap
22
18
16
13
13
13
RWS RD
9
9
9
8
8
5 18
Gemeente
49
36
26
22
19
Provincie
5
2
4
1
1
2
Havens
5
4
2
2
2
1
Opvallend is, dat de programmering voor 2005 door twee maal zoveel gemeenten is ingevuld dan de uitgevoerde baggerwerken voor 2004. Alle Rijkswaterstaatdiensten met uitzondering van RWS Utrecht hebben de programmering tot en met 2009 ingevuld. Voor waterschappen geldt, dat 2005 op de waterschappen Aa en Maas, Fryslân, Rivierenland en Vallei en Eem na, is ingevuld. De jaren daarna halveert de respons. Vanaf 2008 blijft deze min of meer stabiel. Gemeenten vertonen hetzelfde beeld als de waterschappen. Provincies en de zeehavens tenslotte hebben 2005 bijna allemaal ingevuld, terwijl de respons voor latere jaren lager duidelijk lager ligt. Een deel van de baggerwerken in bebouwd gebied is door de waterschappen ingevoerd: 15 van de 26 waterschappen hebben de vraag over het aandeel specie uit stedelijk gebied met substantiële hoeveelheden baggerspecie ingevuld. Het gaat hierbij om waterschappen in wier gebied vrijwel geen gemeenten gegevens zelfstandig hebben aangeleverd. Voor een aantal gebieden is vrijwel geen of zeer beperkt informatie over baggeren in bebouwd gebied aangeleverd door waterschappen of gemeenten: Flevoland, Friesland (programmering), Hollands Noorderkwartier (alleen 2004), Delfland, Hunze en Aa’s, Rijnland, Rivierenland, Twenthe, Oost-Brabant en Limburg. De respons op de inzichtvragen over aanwas en kwaliteitsontwikkeling wordt behandeld in hoofdstuk 9 tegelijk met de inhoudelijke bespreking. Hier wordt volstaan met de mededeling dat de respons op de vraag over jaarlijkse aanwas van sediment op onderhoudslocaties door een minderheid van de respondenten over baggerwerken is beantwoord. Al met al mag worden geconcludeerd dat de respons hoog is. Bij de eventueel ontbrekende (kleinere) gemeenten gaat het om relatief geringe hoeveelheden, die daarom de uitkomst van de enquête nauwelijks zullen beïnvloeden. Volledigheid ingevulde enquêtes en gemaakte aannamen De gegevens van uitgevoerde baggerwerken in de provincies, die door de beheerder van het informatiesysteem Waterstatus zijn aangeleverd, (zoete specie Groningen, Drenthe, Overijssel, en delen van Gelderland en Utrecht) zijn via een evenredige verdeelsleutel omgerekend naar afzonderlijke klassen. Dit houdt in, dat de hoeveelheid klassen 0-2 specie per bestemming in drie gelijke delen klasse 0, 1 en 2 per
55 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
bestemming is omgerekend. Hetzelfde principe is toegepast op de klassen 3 en 4 specie. Bij RWS Zuid-Holland is voor geprogrammeerde saneringsprojecten uitgegaan van 1/3 klasse 3 en 2/3 klasse 4. De saneringsinspanning door niet te ontgraven maar saneringsspecie af te dekken, is niet meegenomen in de enquête omdat in de enquête uitgegaan is van baggerwerken. Het baggerinformatiepunt Fryslân en het systeem Waterstatus konden geen onderscheid maken in aanleiding voor het onderhoudsbaggerwerk: waterhuishoudkundig, nautisch of een combinatie. De import van gegevens uit deze systemen is voor wat betreft onderhoudsspecie daarom arbitrair op de combinatie van aanleidingen gezet. De eenvoudige importfunctie van de PMT-applicatie staat bovendien niet toe dat de baggerwerken per project kunnen worden geïmporteerd. Zodoende is voor de geïmporteerde gegevens geen uitsplitsing naar projecten mogelijk, ook niet voor saneringsbaggerwerk, dat bij handmatige invoer verplicht per project moet worden ingevoerd. De mogelijkheid om baggerwerken per project in te voeren is vooral gebruikt door Rijkswaterstaatsdiensten; daarnaast hebben vijf waterschappen, 2 gemeenten en 1 provincie eveneens hun baggerwerken per project ingevoerd. Verder bleek het voor een aantal respondenten niet mogelijk om de kosten en de financiële dekking in te vullen. Wat ook regelmatig voor kwam, is de wens tot het opgeven van een langere periode waarbinnen een werk gepland is. In dat geval is door de respondent arbitrair gekozen om de hoeveelheid baggerspecie te verdelen over de jaren van de opgegeven periode. Kwaliteitscontrole Gezien de omvang van de verkregen data, honderden enquêteformulieren met in totaal ruim 5500 gegevensregels, is het niet doenlijk om alle data handmatig te controleren op eventuele fouten of “vreemd” aandoende getallen. Daarom zijn steekproefsgewijze controles van de invoer verricht. Bij onduidelijkheden is de opgave van de organisatie richtinggevend geweest. Daar waar mogelijk en tijdig onderkend is telefonisch of per email om verduidelijking gevraagd en zijn data na toestemming van de aanleverende organisatie zonodig gewijzigd.
56 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Bijlage 3 Begrippenkader
57 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Begrippenkader Als eenheid voor het rapporteren van de baggerprestatie is gekozen voor de in-situ m3. Dit is het volume dat de baggerspecie innam toen het nog onderdeel uitmaakte van de waterbodem. Verder zijn de definities van soort baggerwerk, hergebruik en bestemmingen belangrijk voor een goed begrip van het gepresenteerde cijfermateriaal. Hieronder volgen de definities van bestemmingen waarover de meeste onduidelijkheid heerst. Onderhoud: het baggeren omwille van nautische en/of waterhuishoudkundige redenen, kader beheerplannen, Wet op de waterhuishouding, legger. Schouwspecie blijft in de enquête buiten beschouwing! Regulier onderhoud: het periodiek in hetzelfde watersysteem uit te voeren onderhoudsbaggerwerk met als doel de aanwas te verwijderen, zodat de nautische en waterhuishoudkundige functies van het watersysteem gewaarborgd zijn. Achterstallig onderhoud: volgens de nautische of waterhuishoudkundige normen noodzakelijk onderhoud dat niet is uitgevoerd, omdat het niet in een regulier onderhoudsprogramma is opgenomen. Saneren: het baggeren omwille van milieuhygiënische redenen, momenteel (nog) kader Wet Bodembescherming. Kwaliteitsbaggerwerk om bijv. eutrofe specie te verwijderen, valt hier ook onder. In een aantal projecten speelt de vraag of het een onderhouds- of een saneringsproject is. In de enquête kan samenloop niet als zodanig worden aangegeven. Onderhoud heeft tot doel om het onderhoudsprofiel te waarborgen, verder niet. Daarom dient klasse 3/4 binnen het onderhoudsprofiel als onderhoudsspecie te worden opgevoerd. Als het hoofddoel sanering is vanwege het opheffen van risico's voor mens en/of milieu, dient het onder sanering te worden ingevoerd. Als zowel onderhoud als sanering (buiten het onderhoudsprofiel) tegelijkertijd plaatsvindt, kan het project over zowel onderhoud als sanering worden verdeeld mits het onderscheid gemaakt kan worden en dit door de respondent als zinvol wordt gezien. Hergebruik: hoeveelheid (direct) toegepaste en hoeveelheid verwerkte baggerspecie. De beleidsdoelstelling t.a.v. hergebruik betreft de zogenaamde niet-verspeide cq. niet verspreidbare specie. Verspreiden op land: op de kant zetten (klasse 2 tot 20 m uit de kant) of over een perceel verspreiden van baggerspecie zonder verdere bewerking (klasse 0-1). Ook verspreiden buiten het verspreidingsbeleid (art. Wm 10.47) valt hieronder en bagger wordt bodem voor zover dit door het bevoegd gezag niet als tijdelijke opslag vergund wordt. Niet-verspreide specie: Specie die om fysieke redenen niet verspreid kon worden dan wel niet voldeed aan de wettelijke gestelde criteria voor verspreiding op land of in oppervlaktewater.
58 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Niet-verspreidbare specie: Specie die om fysieke redenen niet verspreid kan worden dan wel niet voldoet aan de wettelijke gestelde criteria voor verspreiding op land of in oppervlaktewater. Direct toepassen: in een werk onder Bouwstoffenbesluit (Bsb) toepassen van baggerspecie zonder bewerkingsstap zoals rijpen of zand afscheiden. Tijdelijke opslag: het tijdelijk opslaan van baggerspecie op de kant, of in een doorgangs- of een rijpingsdepot of een andere tijdelijke opslagplaats, meestal met de bedoeling om de gerijpte baggerspecie ter plaatse als bodem af te zetten (met bodemkwaliteitskaart) dan wel deze als bouwstof elders af te zetten. Daarnaast valt tijdelijke opslag in afwachting van transport naar een definitieve bestemming hieronder. Het kan daarbij ook om sterker verontreinigd materiaal gaan, dat na rijping niet aan de kwaliteitseisen voor gebruik als bodem of bouwstof voldoet. Verwerken: het uitvoeren van een bewerking met als doel het als bouwstof toepassen van het resulterende product uit baggerspecie. Deze producten kunnen zijn schone grond (grond, zand), categorie I of II bouwstof (grond, of andere bouwstoffen zoals zand, baksteen, kunstgrind, granulaat, immobilisaat). Bij bewerking valt te denken aan mechanisch ontwateren/rijpen, landfarmen, zand afscheiden of immobiliseren. Hierbij dient te worden opgegeven de hoeveelheid aangeboden gebaggerde in-situ m3. LET OP: ontwateren/rijpen in een depot dient onder de bestemming Tijdelijke opslag te worden ingevuld! Storten: het in een definitieve stortplaats of depot brengen van baggerspecie. Het gaat hier altijd om een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer (WM). Dit kan zowel een nat depot zijn (open put of omdijkt depot zoals IJsseloog of de Slufter) als een “droog” landdepot dat boven de grondwaterspiegel ligt en droog gehouden wordt door afvoer van hemelwater.
59 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
60 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Bijlage 4 Prognose bestemmingen zoete specie en te baggeren hoeveelheden per soort organisatie
61 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Te baggeren hoeveelheid per soort organisatie In figuur B 4.1 zijn de geplande te baggeren zoete m 3 per organisatietype weergegeven over de jaren 2005 tot en met 2009. .................
sw at er st aa t
ve rig R
i jk
O
sc ha p W at er
G em ee nt e
ie
2005 2006 2007 2008 2009
nc
2005 t/m 2009
vi
organisatietype voor de jaren
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
Pr o
zoete in-situ m 3 per
Miljoenen
Figuur B4.1 Te baggeren
Uit figuur B 4.1 valt af te leiden dat er een forse toename is van de geplande te baggeren zoete specie bij de gemeenten en Rijkswaterstaat in 2005, wanneer we dit met 2004 (zie par. 4.3) vergelijken. Dit kan ten dele worden verklaard uit de financiële impulsen van de SUBBIEDregeling (gemeenten) en op Rijksniveau Beheer en onderhoud waterbeheren Realisatie (Rijksbegroting, Infrastructuurfonds, art. 02.02.04). Voor provincies, waterschappen en overigen blijven de hoeveelheden voor 2005 gelijk met de voorgaande jaren. Met uitzondering van Rijkswaterstaat lopen de te baggeren hoeveelheden voor alle organisaties terug, wat verklaard wordt door de afnemende respons van deze organisaties.
Bestemmingen In figuur B 4.2 is voor zoete specie de geprognosticeerde procentuele verdeling van bestemmingen voor de niet-verspreidbare specie weergegeven. Op deze figuren is geen correctie voor eventuele secundaire zandwinning toegepast.
62 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
................. Figuur B 4.2 Prognose
100%
procentuele verdeling van de bestemmingen van niet-
80%
verspreidbare zoete specie
Verwerken Tijdelijke opslag
60%
Storten 40%
Nog geen bestemming Direct toepassen
20% 0% 2005
2006
2007
2008
2009
Uit figuur B 4.2 blijkt, dat volgens de prognose gemiddeld bijna de helft van de niet-verspreidbare zoete specie gestort zal worden. Voor ca. 30% is nog geen bestemming gevonden en de rest wordt verdeeld over direct toepassen, tijdelijke opslag en verwerken. Bestemmingen per soort organisatie In tabel B 4.1 is een verdere uitsplitsing gemaakt van bestemming naar type organisatie voor zoete baggerspecie in 2005 . Bij de uitsplitsing is onderscheid gemaakt tussen rijkswaterstaat, waterschappen, gemeenten, provincies en overigen. Tabel B 4.1 Bestemmingen van zoete baggerspecie verdeeld naar type organisatie in 2005 (in in-situ m3) Bestemming Direct toepassen
Gemeente
Overig
Provincie
Rijkswaterstaat Waterschap
0
0
146.000
468.787
595.948
2.035.392
28.197
107.542
987.000
376.694
Storten in def. depot
165.347
0
175.443
2.662.502
209.625
Tijdelijke opslag
113.967
0
42.000
13.000
1.051.653
99.800
0
0
710.000
0
Verspreiden op land
133.087
100.000
0
0
1.488.045
Verwerken
142.354
0
0
2.642.002*)
269.346
2.689.947
128.197
470.985
7.483.291
3.991.311
Nog geen bestemming
Verspreiden in water
Totaal
*) Hiervan betreft 2,5 miljoen in-situ m3 zand uit onderhoudsbaggerwerk dat de zandmarkt opgaat..
Uit de tabel blijkt dat Rijkswaterstaat de grootste hoeveelheid specie stort, het gaat hier om saneringsspecie. Tijdelijke opslag wordt vooral door waterschappen, gemeenten en provincies gebruikt. Direct toepassen van zandige onderhoudsspecie (afzet op de zandmarkt) en het verspreiden van baggerspecie in water wordt voornamelijk door rijkswaterstaat gedaan. De door waterschappen direct toegepaste hoeveelheid is wel aan het toenemen. Verspreiden op land komt voornamelijk voor rekening van de waterschappen. Rijkswaterstaat verspreidt geen specie op land.
63 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
64 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Bijlage 5 Prognose bestemmingen zoute specie en te baggeren hoeveelheden per soort organisatie
65 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005
Bestemmingen In figuur B 5.1 is voor zoute specie de geprognosticeerde procentuele verdeling van bestemmingen voor de niet-verspreidbare specie weergegeven. Op deze figuren is geen correctie voor eventuele secundaire zandwinning toegepast. ................. Figuur B 5.1 Prognose procentuele verdeling van de bestemmingen van niet-
100% 80%
verspreidbare zoute specie
Verwerken
60%
Storten 40%
Direct toepassen
20% 0% 2005
2006
2007
2008
2009
Niet-verspreidbare zoute specie wordt direct toegepast (schoon materiaal, zand) dan wel gestort (verontreinigd sediment). Bestemmingen per soort organisatie In tabel B 5.1 is een uitsplitsing gemaakt van bestemming naar type organisatie voor de zoute baggerspecie in 2005. Tabel B 5.1 Bestemmingen van zoute baggerspecie verdeeld naar type organisatie in 2005 (in in-situ m3) Bestemming
Gemeente
Direct toepassen Storten in definitief depot Verspreiden (op zee loswal) Verwerken
Overig
Rijkswaterstaat
0
0
4.207.833
860.000
0
850.000
1.982.353
3.750.000
11.300.000
20.000
0
20.000
De waterschappen baggeren geen zoute specie en komen daarom niet voor in het overzicht. Verspreiden in zee is voor alle organisaties de belangrijkste bestemming. Uit de tabellen blijkt dat niet-verspreidbare zoute baggerspecie door alle organisaties voornamelijk wordt gestort, met name door havenorganisaties. Direct toepassen betreft zand verkregen uit onderhoudsbaggerwerk in de vaargeulen naar zeehavens buitengaats. Het verwerken van zoute baggerspecie wordt in beperkte mate door Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam in scheidingsbekkens bij depots de Slufter en Averijhaven gedaan.
66 Landelijke Waterbodemopgave: bestandsopname 2005