Venezuela Reisverslag
februari 2006 Onze onverzadigbare honger naar natuurexploraties dreef ons al jaren geleden van zwart Afrika naar Centraal en Zuid Amerika. Costa Rica, Peru, Ecuador en de Galápagos-eilanden, Chili, Antarctica en delen van Argentinië en Brazilië bekoorden ons reeds voorheen met hun landschappelijke verscheidenheid en rijke fauna en flora. Twee waterrijke gebieden, namelijk de Ibera-moerassen in Argentinië en de Pantanal in Brazilië maakten me daarbij als vogelliefhebber uiterst enthousiast en stimuleerden me dat derde waterrijke gebied dat Zuid Amerika rijk is te bezoeken: de Llanos in Venezuela waar de schitterende vuurrode scarlet ibissen bijna endemisch voorkomen. Enige voorbereiding op de verkenningsreis leerde ons dat Venezuela echter veel meer te bieden heeft dan de grote draineringsvlakte aan de voet van de Andes en dat het misschien wel landschappelijk het meest verscheiden land is van Zuid Amerika met een enorm potentieel voor ecotoerisme. De cocos-stranden van Isla Margarita zijn toeristisch geëxploiteerd en bekend, maar er is veel meer: lagunes en nevelwouden van de Cordillera de la Costa aan de Atlantische kust, het Andesgebergte met hoogvlakten en bergtoppen van rond de 5000 meter, de Llanos-overstromingsvlakte die in het droge seizoen één grote pampa wordt waarop vee wordt gehouden, de Orinoco-delta, het Guyanamassief met de Canaima Tafelbergen en Salto Angel, de hoogste waterval ter wereld, tropisch Amazonewoud en koraaleilanden voor de kust in de Caraibische Zee. Op een toeristische vakbeurs in Berlijn ontmoetten we een Fransman met een agentschap in Venezuela waarmee we in zee gingen voor de ontdekking van deze voor ons nieuwe bestemming. Caracas We beperkten ons in twee weken tot de Andes, Llanos, Canaimo, de Orinoco-delta en enkele koloniale steden. Met drie medereizigers vertrekken we op woensdag 8 februari vanuit Paris Charles de Gaulle voor de rechtstreekse vlucht met Air France naar Caracas. Goed negen uur later landen we om 15u30 lokale tijd (vijf uur tijdsverschil) op de internationale luchthaven Simon Bolivár, genaamd naar de in Venezuela geboren Zuidamerikaanse vrijheidsstrijder, die op elk dorpsplein met een standbeeld als nationale volksheld wordt geëerd. De snelweg die de luchthaven met de hoofdstad verbindt is gesloten vanwege een weggezakte brug en het drukke verkeer wordt omgeleid via de Carretara Vieja, streng bewaakt door het leger vanwege zijn reputatie voor overvallen. De vele krottenwijken die we passeren staan in fel contrast met de skyline van wolkenkrabbers die het centrum van de metropool domineren. Armoede en olierijkdom zijn naaste buren in Caracas en zorgen voor grote sociaal economische problemen, illegale nederzettingen en criminaliteit. Het historische centrum met enkele musea en het geboortehuis van Bolivár liggen in de zona roja, een buurt die voor toeristen als gevaarlijk wordt bestempeld. We logeren in de veilige Altamira-wijk in Hotel Continental*** en dineren in het nabijgelegen El Barquero-restaurant bekend voor zijn vleesen visspecialiteiten en naar verluidt één van de duurste van de hoofdstad. We beperken ons tot een hoofdschotel en klinken op een voorspoedig reisverloop met Spaanse cava, wat ons gemiddeld 30 USD kost. Vanuit het standpunt van een gemiddeld maandloon van 150 USD inderdaad duur, echter niet onmiddellijk voor een Europese toerist. Het plaatselijke leven is eerder goedkoop en zeker het benzineverbruik. De Castrogezinde communistische dictator Hugo Chavez heeft dan wel de corruptie en criminaliteit niet onder controle, maar
laat zijn landgenoten mee profiteren van de olierijkdom. Een liter benzine kost 100 Bolivár, het equivalent van 4 Eurocent (of anderhalve Belgische frank). Het straatbeeld is dan ook gevuld met benzineverslindende Amerikaanse oldsmobiles. Dat Caracas echt gevaarlijk is ondervonden we de volgende ochtend als Ninoshka, een sympathieke medewerkster van de lokale reisagent, alle rode verkeerslichten negeert tijdens de transfer naar de domestic airport. Stoppen geeft potentiële overvallers immers de kans om je te beroven. Er gebeurt ons niets en eens we Caracas achter ons laten, blijkt Venezuela nergens gevaarlijker te zijn dan elders in de wereld. Tijdens deze rondreis hebben we nooit een onveilig gevoel gehad, enkel maar genoten van het enorme toeristische potentieel. Andes Na een binnenlandse vlucht van een goed uur landen we om 08u45 in Merida, gelegen op 1700 meter. De stad oogt vrij modern, herbergt een belangrijke universiteit en leeft vooral van het toerisme vanwege zijn centrale ligging in het imposante Andesgebergte met adembenemend mooie valleien. Trekpleisters zijn de besneeuwde toppen van het Sierra Nevada Nationaal Park die je het beste kan bewonderen vanaf de hoogste en langste kabelbaan ter wereld. In vier trajecten stijgen we over 12,5 kilometer in één uur naar 4.765 meter. We zien de vegetatie wisselen van droog bergwoud over vochtig nevelwoud met Spaans mos en orchideeën naar ijzige paramo met alpiene flora, waaronder de voor Venezuela bijzondere giant frailejones, verschillende soorten reuzenedelweissen. De kabelbaan eindigt bij Pico Espejo met een fantastisch uitzicht op het dak van Venezuela met de 5000 meter hoge besneeuwde Pico Bolivár, Venezuela’s hoogste bergtop, Pico La Concha, Pico Bonpland en Pico Humboldt. De laatste twee Andesreuzen zijn genaamd naar de natuurvorsers die tijdens hun expedities op het einde van de 17e eeuw reeds onder de indruk kwamen van de pracht en veelzijdigheid van de Venezolaanse natuur. Vanwege zuurstoftekort besluiten we om niet te lang in vervoering te blijven en dalen terug af naar Merida voor een bezoek aan het historisch centrum rond de Plaza Bolivár met de kathedraal, het paleis van de aartsbisschop, het gouverneurspaleis en verschillende musea. We bezoeken ook de levendige overdekte Mercado Principal met tal van Andinoproducten, groenten, tropisch fruit, een kunstgalerij en lokale ambachten. ’s Avonds dineren we in La Abadia, een knus restaurant ondergebracht in een voormalig klooster op wandelafstand van ons voortreffelijk Hotel Mistafi***. Sierra de la Caluta De volgende dag vertrekken we met Cruz Sanchez, een meertalige lokale gids die zelfs een mondje Nederlands praat, het resultaat van een Hollandse ex echtgenote. We volgen de Transandina naar de Sierra de la Caluta. Aanvankelijk dalen we naar het vruchtbare dal van de Rio Chama waar op terrassen vooral aardappelen en look worden geteeld. Met een primitief ossenspan worden akkers geploegd. We passeren Los Aleros, een replica van een typisch Andesdorp uit de jaren twintig. In Mucuruba staat een opvallend standbeeld van een Indiaanse jongen en zijn hond Nevado, die El Libertador Simon Bolivár en zijn revolutionairen in 1813 veilig door de Andes loodsten op zijn bevrijdingstocht vanuit Colombia naar Caracas. Nevado was afkomstig uit het iets verderop gelegen Mucuchies, waar men vandaag nog steeds deze op een Sint Bernard lijkende hondensoort kweekt. Cruz heeft ons voorbereid op een vrij primitief verblijf in de Pousada Aguita Azul in La Toma, van waaruit we morgen met paarden een trektocht zullen maken in het Nationale Park in de Sierra de la Caluta. We zouden hier twee nachten verblijven op 3500 meter hoogte. De accommodatie met stapelbedden is echter wel héél rudimentair, waardoor ik besluit de tweede nacht door te brengen in Castillo San Ignacio, een wat excentriek viersterrenhotel in de vorm van een kasteel dat we enkele kilometer voor La Toma passeerden. De namiddag vullen we in met een rustige wandeling om te acclimatiseren aan deze minder zuurstofrijke hoogten. Onze hospita doet haar uiterste best om ons te behagen en serveert forel en arepas, lokele broodpannenkoeken met verse smeerkaas, licht verteerbaar. We drinken een fles wijn van bosbessen, een andere Andesspecialiteit. ’s Nachts wordt het bar koud en kunnen we een dik deken best gebruiken. Een plaatselijke boer komt ons ’s morgens met paarden en muilezels afhalen voor een dagexcursie naar de Paramo de Piedras Blancas. In een circuit van ongeveer 15 kilometer klimmen we naar 4.205 meter hoogte waarbij het desolate berglandschap naarmate we stijgen steeds intenser wordt begroeid met reuzen frailejones waarvan er in de Andes 45 soorten voorkomen. Exemplaren in boomvorm kunnen tot drie meter hoog en 200 jaar oud worden. Bij Alto Muchuntuy picknicken we met zicht op een betoverende vallei terwijl de paarden kunnen bekomen van hun bewonderenswaardige inspanning boven 4000 meter. De afdaling loopt langsheen enkele fotogenieke bergmeren. Om ons te strechen van zes uur paardrijden wandelen we de laatste drie kilometer te voet terug naar onze bescheiden Pousada waar onze gastvrouw op ons wacht met een late lunch of vroeg diner van kip, platanen, rijst en een salade van wortelen en rode biet. Dan rijden we naar het gemelde kasteelhotel, uiteraard goed, maar ook de Pousada had toch wel charme. Pas bij het verlaten vernemen we dat ze behoort tot een door de Europese Gemeenschap gesteund project om toerisme in deze Andesregio te ontwikkelen. Een goede alternatieve accommodatie in de buurt zou Estancia La Canada zijn. Llanos De volgende etappe brengt ons naar de Paseo Aguilar waarlangs El Libertador Bolivar trok die ook zijn naam gaf aan de bergtop die het landschap hier domineert. Aan de voet ervan
liggen de meren Mucubaji en Negro waarlangs we een wandeling maken in een bos van Caraibische dennen. Er groeien hier andere soorten frailejones, sommigen in bloei hoewel de meeste soorten in oktober en november bloeien op het einde van het regenseizoen. In de omgeving van een astrologisch observatorium houden we halt bij een condorproject. Men wil deze reuzengieren herintroduceren in dit deel van de Andes. Als laat ontbijt nuttigen we een pisca, een lokale Andessoep met aardappelen, ei en kaas. We beginnen dan de afdaling naar de 4000 meter lager gelegen Llanosvlakte. In Santo Domingo inspecteren we het gerenommeerde Los Frailes kloosterhotel en dat wordt goed bevonden voor een volgende reis ter vervanging van het povere El Gaban waar wij later zullen overnachten. Tijdens de afdaling naar Barinas passeren we nevelwoud waarin we een vergeefse poging ondernemen om de Cock of the Rock, een bijzondere rode Andesvogel, te zien. Ook de Andesbeer zou hier voorkomen. Tussen 2000 en 1500 meter wordt er koffie geteeld in de schaduw van Spathodea, bomen met oranjerode bloesems waarin oropendula’s hun lange nesten weven. We lunchen in een lokale Parilla waar vlees wordt geroosterd afkomstig van een hato, zoals een Venezolaanse veeboerderij wordt genoemd. Barinas is de hoofdstad van de gelijknamige provincie en toegangspoort tot de Llanos, een eindeloze savanne die zich uitstrkt van Colombia tot de Orinoco-delta. Van april tot oktober, het regenseizoen, treden de talrijke rivieren die het gebied doorkruisen buiten hun oevers en verandert de savanne in één groot moeras, een eldorado voor talrijke vogelsoorten die zich in het droge seizoen concentreren bij de overgebleven waterplassen. We logeren in El Gaban, geafficheerd als Centro Turistico, met eenvoudige kamers en een vuil zwembad die naam echter niet waardig. Het goede restaurant en enkele flessen wijn verzachten de pijn. Nog voor zonsopgang worden we gewekt met een recital van ontwakende vogels. Bij een omheinde vijver zien we herten, pecaris en capybaras, ’s werelds grootste knaagdier. We zullen ze later allemaal in het wild zien. Cruz heeft voor vanochtend een boottocht geregeld op de Rio Apure vanuit San Vincente. Onderweg stoppen we voor onze eerste scarlet ibissen, de inleiding op een ornithologische hoogdag. De gereserveerde bootsman komt niet opdagen en uiteindelijk boeken we ter plaatse ene Gandi Galindiz, een enthousiaste macho en dat zullen we ons niet beklagen. Stroomopwaarts van de brede Apure vaart hij een rechtse zijrivier op en begint het vogelfestijn met o.a. yellow billed terns, schaarbekken, luidruchtige stinkvogels (huatzin), sunbittern en vier soorten gieren waaronder een tiental koningsgieren roestend op een zandbank. Na twee uur legt hij aan bij een lokale familie en op het boerenerf zien we blue headed en yellow crowned parrot, orange chinned parakeet, spectacled owl en de troupial, Venezuela’s nationale vogel. Later bleek deze boottocht niet voorzien te zijn in het programma, maar we zullen hem zeker onthouden voor de toekomstige reizen die we nu reeds zeker zullen organiseren… en dan hebben we Llanos nog niet echt betreden. Dat zullen we exploreren vanuit Hato Frio, een biologisch station geïnstalleerd op een 60.000 ha grote veeboerderij met een bescheiden hotel voor toeristen dat het wetenschappelijk onderzoek moet financieren. We verblijven er drie nachtn op basis van vol pension, beperkte dranken en twee activiteiten per dag inbegrepen. Jesus wordt onze lokale gids, een Llanero van het zuiverste ras, gehard door de moeilijke levensomstandigheden, één met de natuur. We zullen hem nooit vergeten. Een symfonie van vogelgeluiden zet ons reeds voor zonsopgang (slechts om 07u00) op pad. Vlak bij zijn er slaapplaatsen van huatzin, red faced en buff necked ibis en zwarte gieren. Capybara’s grazen op de hotelgronden. Llaneros villen een koe. De studenten biologie hebben een gewonde vier meter lange en 40 kilo zware anaconda binnengebracht. Bij het ontbijt niets dan enthousiaste uitlatingen over de individuele waarnemingen en digitale shots. De voormiddagexcursie brengt ons naar de Apure-rivier en Jesus toont ons onderweg kaaimannen, roze lepelaars, tijgerreiger, bosooievaars… stopt bij collega-vissers die grote meervallen met vervaarlijke stekels hebben gevangen en lokt met stokslagen op het water rivierdolfijnen naar de oever van Apure. Met stukjes vlees gaan we dan op pirañas vissen en al vlug hebben we een emmer vol van deze handgrote roofvissen met scherpe tanden en oranje onderbuik. Marcel kijkt bedenkelijk en dankt de goden als hij zich realiseert dat hij nog net daarvoor ging zwemmen om zich te bekoelen van de tropische temperaturen die de savanne verschroeien. Een siësta is traditie tijdens de heetste middaguren. In het biologisch station loop een project voor Orinoco-krokodillen die van hieruit terug in het wild worden uitgezet. Een sunbittern baltst met open vleugels en laat de duidelijk afgelijnde zonnefiguur op zijn binnenvleugels bewonderen en vereeuwigen. Dan rijden we naar een slaapplaats van scarlet ibissen. We rijden langsheen verschillende lagunes en zien o.a. een roerdomp, sharp tailed ibisi, orinoco gans, boskwartel, whistling heron en schaarbekken die we met hun reflectie in het water kunnen vastleggen. Capybara’s en krokodillen zijn alom aanwezig. Jesus beweert dat de kans om een reuzenmiereneter te observeren meer dan reëel is. Rond 18u00 bereiken we de slaapplaats van de rode Llanos juwelen. Met honderden komen de ibissen vanuit alle richtingen aangevlogen en toveren hun slaapbomen rood als een kerstboom. In het donker rijden we terug naar Hato Frio en als Jesus een miereneter spot, verlaat hij de piste en achtervolgt het dier als een bezetene, goed bedoeld, maar echter zonder rekening te houden met zijn reisgezelschap dat zich dient vast te klampen om niet uit de open terreinwagen te vliegen. De prachtige dag eindigt hiermee in climax. De fel betrachte scarlets, anaconda en miereneter zijn reeds ingevuld. Wat mogen we nog meer verwachten? In de hoop op meer dierenactiviteit zijn we de volgende dag reeds om 07u00 op safari. De
bonte kleurenpracht van verschillende watervogels bij een wegkwijnende waterpoel vol vissen leidt onweerstaanbaar tot een hele reeks foto’s van jabiru, roze lepelaar, baltsende grote zilverreigers, grote vluchten zwartbuik fluiteenden…. Op weg naar een veeranch waar koeien worden gemerkt zien we enkele holenuilen, snailkite, oriole blackbird, fork tailed flycatcher … om er maar enkele te noemen van een lange lijst. De verhoogde piste loopt langsheen talrijke prestamos, artificiële waterplassen ontstaan na zandwinning voor de pistebouw. In het droge seizoen zijn het de laatste visrijke watervoorraden en voedselbronnen voor krokodillen, kaaimannen, schildpadden die met honderden op de oevers hebben plaatsgevat. Evenveel capybara’s verkoelen zich in het water en slijk. Jesus probeert ons een reuzenmiereneter bij daglicht te laten zien en volgt een koeienspoor door hoog gras. Zijn inspanningen worden meer dan beloond want plots spurten drie poema’s weg die een ezel beslopen. Het blijkt een moeder te zijn met twee bijna volwassen jongen. Jesus slaagt erin één van de jongen te isoleren in een boom en zo kan ik mijn eerste waarneming van een poema vastleggen vanop slechts enkele meters. We zijn meer dan een uur verwijderd van het biologisch station waar iedereen wordt opgeroepen voor deze werkelijk uitzonderlijke observatie in fotografisch ideale omstandigheden. De namiddag laten we vrij en we verzoeken om een nachtsafari. Vier uur rijden levert enkele nachtzwaluwen, verschillende uilensoorten, een boot billed heron, een snip, een buidelrat en de te vluchtige waarnemingen van een ocelot en drie reuzenmiereneters. De dag en zelfs de reis kunnen al lang niet meer stuk. Morgen verlaten we met de beste herinneringen de Llanos, dat me nog meer dan de Ibera-moerassen in Argentinië of de Pantalal in Brazilië heeft bekoord. Canaima We rijden terug naar Barinas vanwaar we via Caracas naar Puerto Ordaz vliegen. Deze jonge en vrij moderne stad ontstond als uitvoerhaven voor ijzererts op de Orinoco. Samen met het residentiële San Felix vormen zij vandaag de nieuwe stad Ciudad Guayana. Een goede autostrade brengt ons in één uur naar de historische stad Ciudad Bolivár. Onderweg passeren we een stadspark met zicht op de samenvloeiing van de Carioni-rivier in de Orinoco. Ciudad Bolivár is één van de oudste steden van Venezuela, gesticht in 1595 op de plaats waar de Orinoco het smalste was en waaraan het zijn oorspronkelijke naam Angostura dankt. Simon Bolivár gebruikte haar als zijn politieke en militaire bolwerk van waaruit hij de onafhankelijke federale staat Groot Colombia wilde oprichten, een utopische, nooit verwezenlijkte droom. We verblijven er in de hoge oude stad in Casa Grande de Angostura, een smaakvol charmehotel ingericht in een voormalig hospitaal. Het dakterras geeft uitzicht op de Orinoco met zijn hangbrug en de Plaza Bolivár met de kathedraal. Een straatbeeld van met pastelkleuren gerestaureerde koloniale huizen en oldtimers voor de gevels doen me aan Cuba denken. We dineren buiten de oude stad in een voortreffelijk Italiaans restaurant Mezza Luna. Morgen vliegen we om 08u00 met een kleine Cessna naar Canaima in de Gran Sabana. Het is een moeilijk bereikbar hoogland in het zuidoosten van Venezuela, 700 meter boven de zeespiegel, gedomineerd door tientallen spectaculaire watervallen en mysterieuze tafelbergen die hoog boven de stille weidse savanne uitsteken. De tepuis zoals men deze tafelbergen hier noemt zijn resten van het oeroude Guyanaschild uit het Gondwanatijdperk, toen Amerika en Afrika nog één continent vormden. Voor de luchthaven van Ciudad Bolivár staat het vliegtuig waarmee Jimmy Angel in 1935 de hoogste waterval ter wereld ontdekte en later, tijdens een ongelukkige landing, strandde op de Auyan Tepui. Tijdens onze vlucht van één uur overvliegen we Cerro Bolivár, ’s werelds grootste open ijzermijn en de Guristuwdam opde Caroni-rivier, na Itaipu de op één na grootste waterkrachtcentrale ter wereld die Venezuela in 70% van zijn energiebehoefte voorziet. Een eerste poging van de piloot om ons de 1000 meter hoge Salto Angel te tonen blijft in de laaghangende wolken steken. Van de Canaima-landingsstrip rijden we naar Hostuvensa Camp waar we twee dagen verblijven aan de oevers van de Canaima lagune in eenvoudige maar correcte bungalows met zicht op de verschillende watervallen waarmee de Rio Carrao zich in de lagune stort. ’s Namiddags varen we langsheen deze watervallen voor een wandeling over het Anatoly-eiland naar de El Sapo-waterval waar we onder door lopen. Dat kan ook bij de Salto Hacha. De volgende dag varen we de Carraorivier op in een boomkano met buitenboordmotor voor een wandeling op Isla Orquidea. Bij waterversnellingen snijden we al wandelend over de savanne een bocht van de rivier af. Op Isla Orquidea maken we een tweede wandeling met vooral aandacht voor de flora van het gebied. Het zure water afkomstig van veenvegetatie op de tafelbergen laat weinig leven toe en dat merk je aan de fauna. Voor de meesten vormt Isla Orquidea slechts een stop in een meerdaagse kampeerexcursie naar de basis van de Angel-waterval die bereikbaar is via de Churun-rivier. Ook vandaag worden we in de voormiddag met lage bewolking geconfronteerd en we moeten wachten tot de terugtocht om enigszins te kunnen genieten van enkele stralen zon die de mist bij de steile rotswanden van de Auyan Tepui verdrijven. We drinken een verfrissend Solera-biertje in Camp Ucaima, nog steeds gerund door de dochters van de inmiddels legendarische Jungle Rudy, van Nederlandse afkomst. De lodge is veel sympathieker, kleinschaliger en verzorgder met mooie tuinen waarin verschillende soorten papegaaien hun thuis hebben. We missen wel het uitzicht op de watervallen. Cruz weet niet exact wanneer men ons morgen komt ophalen en we maken ons zorgen want we hebben nog een hele transfer voor de boeg naar onze laatste bestemming in Venezuela: de Orinoco-delta.
Orinoco Uiteindelijk daagt de piloot op om 09u00, maar hij moet wachten tot 11u00 op toeristen die ons zullen vervoegen na hun terugkeer van een kampeerexcursie. De lokale reisagenten hebben een monopolie op de populaire Angel-vluchten en doen uiteindelijk met de toeristen wat ze willen. De piloot excuseert zich vriendelijk en nodigt ons uit op een extra vlucht om de Salto Angel te zien. Ondanks verwoede pogingen in de vallei en boven de Tafelberg blijft de waterval vanuit alle gezichtshoeken in de wolken steken. De vlucht op zichzelf langsheen de rand van de Auyan Tepui was adembenemend en een uitstekende oplossing om de wachttijd te doden. Om 13u00 landen we pas in Ciudad Bolivár waar de nonchalante ongeorganiseerde Cruz stilaan op onze zenuwen begint te werken. Eten en drank, die vanwege tijdsgebrek voor ons niet hoeven, hebben bij hem de absolute prioriteit. We vrezen voor een boottocht naar Camp Ubanoco in de Orinoco-delta na zonsondergang. In Puerto Ordaz nemen we de ferry over de Orinoco en dan gaat het verder over land tot Boca de Uracoa, waar een boot op ons wacht. De zon gaat net onder als we arriveren en de sympathieke capitan Luis moet ons bij vallende duisternis onverantwoord door dichte pakken waterhyacinten loodsen. Van genieten van de aangekondigde fauna en flora is natuurlijk geen sprake. Het Ubanoco Camp, eigendom van de lokale agent waarmee we deze inspectiereis organiseren, is ontgoochelend rudimentair, zonder ventilatie of elektriciteit op de kamers, die wel slordig worden afgeschermd met gaas tegen de talrijk aanwezige muggen. We dineren sober bij het licht van een olielamp en hopen op een beter verloop morgen. Het is nu la duidelijk dat we het programma in Canaima en Orinoco zullen herschikken. Talrijke vogelgeluiden leiden de dag beloftevol in. In de omgeving van het kamp zien we papegaaien, toekans, chacalacas, spechten en een jacamar. WaraoIndianen voeren vis aan die wordt gekuist op een ponton. Een dagexcursie op het water start met een boottocht in een smalle caño, één van de vele waterwegen in de 40.000 km² grote Orinoco-delta. We zien paalwoningen van de Warao’s die traditioneel leven van jacht en visvangst. Hun vrouwen vlechten mandjes en hangmatten van de vezels van overal aanwezige Moriche palmen. In een boom merkt capitan Luis enkele brulapen op, waarvoor Cruz ons geen tijd gunt. Hij wil absoluut de Indianengemeenschap van Santa Domingo bezoeken, een ontregeld dorp waar de mannen zich bezatten met de centen die hun vrouwen voor zelfgemaakte handwerken verdienen. Vanwege overbevolking hebben de Indianen de plaatselijke fauna rond het brede Manamo-kanaal, de uiterste westelijke arm van de delta, zo goed als leeggejaagd. We zien teleurstellend weinig vogels. We dringen er bij Cruz op aan om smallere waterwegen dieper in de delta op te zoeken. Luis, die de boodschap heeft begrepen vaart de Caño Morichal Largo in aan een ritme dat ons toelaat leven te observeren. Hij helpt ijverig mee en we vinden opnieuw brulapen, huatzins, toekans en ijsvogels… die Cruz onbewogen laten. Hij is enkel geïnteresseerd in een biertje uit onze voorraad. Al bij al krijgen we nog een genietbare namiddag, die echter nooit kan wedijveren met wat de Llanos ons heeft geboden. Daarom zullen we onze reizen in Venezuela volgend jaar in omgekeerde volgorde afwerken, dus met de Orinoco-delta in het begin. Intussen hebben we ook contact met een meer professionele agent die ons de Orinoco Delta Lodge aanraadt, dieper in de delta. Voor ons zit de verkenningsreis er echter op en, ondanks nog te veel organisatorische mankementen, hebben we genoten van het enorme potentieel dat Venezuela heeft op het vlak van ecotoerisme. Een georganiseerde reis is daarbij, op Caracas na, helemaal niet gevaarlijker dan een reis in andere regio’s van de wereld.