Laat-middeleeuwse kuilen op de vindplaats Ameide-Peperstraat
RAPPORTNUMMER
556
DATUM
DECEMBER 2011
AUTEUR
WOUTER VAN DER MEER
Colofon Titel: BIAXiaal 556 Laat-middeleeuwse kuilen op de vindplaats Ameide-Peperstraat Auteur: W. van der Meer Opdrachtgever: BAAC BV ISSN: 1568-2285 ©BIAX Consult, Zaandam, 2011 Correspondentie adres: BIAX Consult Hogendijk 134 1506 AL Zaandam tel: 075 – 61 61 010 fax: 075 – 61 49 980 e-mail:
[email protected]
BIAXiaal 556
1
1. Inleiding In oktober/november 2009 en augustus 2010 voerde BAAC BV een definitieve opgraving binnen het plangebied Ameide-Peperstraat, gemeente Zederink (ZH).1 De opgraving werd voorafgegaan door inventariserend proefsleuvenonderzoek in 2007. Het definitief onderzoek werd uitgevoerd onder leiding van R.G. van Mousch. Het onderzoeksgebied wordt ongeveer omgeven door de Nieuwstraat, Fransestraat, J.W. van Puttestraat en Peperstraat. Net ten noorden van het onderzoeksgebied bevindt zich de Lekdijk (figuur 1). Ameide ligt op een kronkelwaard, aan de zuidoever van de Lek. Ten westen van de vindplaats bevond zich een watervoerende restgeul die in de Lek uitmondde. In de 12e eeuw is deze restgeul verzand en afgedamd. In dezelfde periode is een kade langs de lek aangelegd. Ten oosten en zuidoosten van Ameide wordt de bodem geclassificeerd als kalkloze poldervaaggrond op komklei en kalkloze drechtvaaggrond. Ameide zelf ligt, evenals het gebied ten westen op zware zavel of lichte klei waarin zich kalkhoudende ooivaaggronden hebben ontwikkeld. Deze drogere gronden zijn geschikt voor bewoning en akkerbouw. Ameide is ontstaan als een rivieroeverontginning in vermoedelijk de 11e eeuw. In 1300 kreeg de plaats stadsrechten. Kaartmateriaal uit de 17e eeuw toont dat het plangebied voornamelijk bestaat uit tuinen of achtererven van de bebouwing langs de Nieuwstraat en Peperstraat. Ook op latere kaarten blijkt het gebied grotendeels dezelfde functie te vervullen. De opgraving heeft sporen uit de (Late-)Middeleeuwen en Nieuwe tijd blootgelegd (figuur 2). Het gaat met name om een reeks grote kuilen uit de LateMiddeleeuwen. Ook zijn er meerdere waterputten en beerkuilen aangetroffen. Hieruit blijkt dat het plangebied ook al in de Middeleeuwen in gebruik was als achtererven en/of tuinen. In een aantal kuilen zijn intacte potten aangetroffen. Een groot deel van de kuilen is bemonsterd voor archeobotanisch onderzoek. Daarnaast is ook de inhoud van een tweetal potten bemonsterd, een intacte pot uit een beerput en een groot deel van een kan in een kuil. De vraagstelling bij het archeobotanisch onderzoek betreft naast algemene informatiewinning voornamelijk het achterhalen van de functie van de grote kuilen op de achtererven.
1
Coördinaten: 125.670/441.214 (NO), 125.717/441.127 (ZO), 125.674/441.116 (ZW), 125.648/441.210 (NW).
BIAXiaal 556
Figuur 1
Ameide-Peperstraat, locatiekaart (© BAAC BV).
2
BIAXiaal 556
Figuur 2
3
Ameide-Peperstraat, sporenkaart op kleiniveau (© BAAC BV).
2. Materiaal en methode Er zijn acht met water gezeefde grondmonsters aangeleverd op BIAX Consult. De kleinste fractie bedroeg 0,25-0,50 mm. Daarnaast zijn op BIAX Consult nog zeven grondmonsters uit pollenbakken met water gezeefd over een zeefkolom met als kleinste maaswijdte 0,25 mm. De vijftien monsters zijn vervolgens onderworpen
BIAXiaal 556
4
aan een waardering op botanische macroresten. Hiervoor is een opvallendlichtmicroscoop (Leica M8Z) met vergrotingen tot 10x5 gebruikt. Er zijn aantekeningen gemaakt van de globale soortenrijkdom, het aantal resten en de staat van conservering. Bijlage 1 geeft de resultaten van deze waardering weer. Op basis van deze resultaten is een selectie gemaakt van twee monsters voor verdere analyse. De contextgegevens van deze monsters staan weergegeven in tabel 1. De analyse bestond uit de determinatie op morfologische grond van zoveel mogelijk van de aanwezige plantaardige resten. Hierbij is gebruik gemaakt van een opvallend-lichtmicroscoop (Leica M8Z) met vergrotingen tot 10x5. Indien nodig is tevens gebruik gemaakt van een doorvallendlichtmicroscoop (Olympus CHB) met vergroting tot 10x40. De monsters zijn in hun geheel onderzocht. De macroresten zijn gedetermineerd met behulp van de gebruikelijke determinatieliteratuur en de vergelijkingscollectie van BIAX Consult.2 Nomenclatuur volgt de 22e druk van de Heukels’ flora van Nederland.3 Bijzondere gedetermineerde resten zijn opgeslagen in het archief voor botanische macroresten van BIAX Consult. Analyse en waardering zijn uitgevoerd door de auteur. Tabel 1
Ameide-Peperstraat, contextgegevens van de geanalyseerde macrorestenmonsters.
vondst
put spoor
V (l)
context
datering
135
1
136
?
Kuil (fig. 3)
14 -15 eeuw
299
5
327
?
Kuil (fig. 4)
14 -15 eeuw
e
e
e
e
Figuur 3 Ameide-Peperstraat, foto van spoor 136 (© BAAC BV).
2
Berggren 1969, 1981; Anderberg 1994; Cappers et al. 2006; Körber-Grohne 1964, 1991; Tomlinson 1985. 3 Van der Meijden 1996.
BIAXiaal 556
Figuur 4
3.
5
Ameide-Peperstraat, foto van spoor 327 (© BAAC BV).
Resultaten Bijlage 2 geeft de resultaten van de macrorestenanalyse weer. In deze bijlage zijn de gebruiksgewassen ingedeeld naar categorie van vermoed gebruik. De wilde planten zijn ingedeeld op basis van oecologische groepen.4 Deze oecologische groepen zijn gebaseerd op de aanwezigheid van plantensoorten bij bepaalde abiotische en biotische factoren. Het voorkomen van een soort op een bepaalde standplaats betekent echter niet dat hij tot deze standplaats is beperkt. Tevens is deze indeling gebaseerd op huidige situaties, die niet zonder meer als identiek met de vroegere kunnen worden beschouwd. Indien nodig is de oorspronkelijke indeling van soorten aangepast op basis van het systeem van ecotopen.5 De indeling zal in de discussie waar nodig worden genuanceerd en toegelicht.6 De botanische samenstelling van de twee kuilvullingen is grotendeels vergelijkbaar. De beide monsters kunnen daarom samen worden besproken.
3.1
CULTUURGEWASSEN Er zijn verkoolde resten van meerdere graansoorten aangetroffen: broodtarwe (Triticum aestivum), bedekte gerst (Hordeum vulgare var. vulgare) en haver (Avena). Van haver zijn ook onverkoolde graanvruchtwanden aangetroffen. Een deel daarvan bevatte nog het kroonkaf, zodat het gedetermineerd kon worden als gewone haver (Avena sativa). De overige resten van haver zijn waarschijnlijk
4
Tamis et al. 2004. Runhaar et al. 2004. 6 Met gebruikmaking van: Weeda et al. 1985, 1987, 1988, 1991, 1994; Schamineé et al. 1995, 1996, 1998, 1999. 5
BIAXiaal 556
6
eveneens van deze soort. Van broodtarwe is een fragment van de aarspil aangetroffen. Verder zijn er verkoolde en onverkoolde resten van peulvruchten gevonden, namelijk duivenboon (Vicia faba var. minor) en smalle/voederwikke (Vicia sativa). Dit laatste taxon omvan zowel de wilde soort smalle wikke (Vicia sativa var. nigra), als het cultuurgewas voederwikke (Vicia sativa var. sativa). De grootte van het gevonden zaad wijst op voederwikke. Er is één zaadje van vlas (Linum usitatissimum) aangetroffen. Er zijn een aantal soorten fruit aangetroffen: gewone vlier (Sambucus nigra), dauwbraam (Rubus caesius), vijg (Ficus carica) en mogelijk zoete of zure kers (Prunus cf. avium/cerasus).
3.2
WILDE PLANTEN De aangetroffen soorten wilde planten laten zich ruwweg indelen in twee groepen, namelijk soorten van antropogene vegetaties en soorten van voedselrijke, natte milieus. Ook zijn in monster 135 sterk vergane stengelresten van grassen (Poaceae) in een compacte, organische, bruine matrix aangetroffen. Onder de soorten van antropogene vegetaties vallen de soorten uit de categorieën: planten van voedselrijke akkers, tredplanten, planten van ruigten en planten van voedselrijke zomen. Er zijn vooral veel resten aanwezig van herik (Sinapis arvensis), korrelganzenvoet (Chenopodium polyspermum), moerasandoorn (Stachys palustris) en kleine brandnetel (Urtica urens). De categorieën planten van storingsmilieus, pionierplanten van stikstofrijke, natte grond en planten van voedselrijke oevers en moerassen bevatten soorten van voedselrijke, natte milieus. Egelboterbloem (Ranunculus flammula), kruipende boterbloem-type (Ranunculus repens-type) en veerdelig tandzaad (Bidens tripartita) zijn met name goed vertegenwoordigd.
4.
Discussie
4.1
CULTUURGEWASSEN
4.1.1
Granen Er zijn drie graangewassen aangetoond: bedekte gerst (Hordeum vulgare var. vulgare) gewone haver (Avena sativa) en broodtarwe (Triticum aestivum). In figuur 5 zijn de onderlinge verhoudingen van de soorten op basis van de aantallen resten uitgezet. Hierbij is aangenomen dat alle graankorrels van het geslacht haver (Avena) afkomstig zijn van gewone haver (Avena sativa). Tarwe, haver en gerst waren de belangrijkste graangewassen in het rivierengebied in de LateMiddeleeuwen en Nieuwe tijd.7
7
Bieleman 1992, 141.
BIAXiaal 556
Figuur 2
7
Ameide-Peperstraat, de onderlinge verhouding van de graansoorten op basis van aantallen resten, n=153.
Kafresten geven soms informatie over het bewerkingsstadium waarin de graanresten zich bevonden op het moment van depositie. Om de onverkoolde haverkorrels was nog kroonkaf aanwezig, in tegenstelling tot de verkoolde. Een deel van de haver was dus ongepeld. Het pellen van haver is noodzakelijk voor menselijke consumptie, maar niet voor dierlijke. Verder is alleen kaf aangetroffen van broodtarwe, een enkel fragment van een aarspil. Op basis van de aangetroffen kafresten valt niet te bepalen of er sprake is van afval van de oogstverwerking, of slechts van consumptieafval. Waarschijnlijk betreft het consumptieafval.
4.1.2
Peulvruchten De twee aangetroffen soorten peulvruchten zijn duivenboon (Vicia faba var. minor) en voeder of slanke wikke (Vicia sativa). Duivenbonen en voederwikke zijn geschikt voor menselijke consumptie, maar waren in de Late-Middeleeuwen voornamelijk in gebruik als veevoeder.8
4.1.3
Handelsgewassen Vlas levert twee producten: lijnzaad en vlasvezels. Het lijnzaad bevat veel olie, dat vroeger voornamelijk werd gebruikt om hout te verduurzamen. De vezels werden gebruikt voor textiel (linnen) en fijn touw. Het vermoeden bestond dat de onderzochte kuilen gebruikt zijn bij de verwerking van vlas. Het zou dan zogenaamde rootkuilen betreffen, waarin vlasstengels in water werden gezet om te roten. Bij dit rootproces komen de vezels los van de bast, zodat ze verder kunnen worden verwerkt. Helaas kan deze functie niet aan de kuilen worden toegekend op basis van de vondst van het enkele gevonden vlaszaadje. 8
Dodoens 1544, 513-514, 524-525.
BIAXiaal 556
4.1.4
8
Noten en fruit Dauwbramen (Rubus caesius) en bessen van de gewone vlier (Sambucus nigra) zijn waarschijnlijk rond de nederzetting van min of meer in het wild groeiende struiken geplukt. De zoete of zure kersen (Prunus cf. avium/cerasus) zijn daarentegen hoogstwaarschijnlijk afkomstig van gekweekte bomen. In het rivierengebied ontwikkelde zich in de Late-Middeleeuwen en in de Nieuwe tijd een bedrijfsfruitteelt. Ook de omgeving van Vianen schijnt boomgaarden te hebben gekend.9 Ook tegenwoordig vindt er in de omgeving van Ameide nog commerciële fruitteelt plaats. Een deel van het plangebied heeft inderdaad als boomgaard gefungeerd (zie 3.5). De vijgenpitjes (Ficus carica) wijzen mogelijk op de consumptie van geïmporteerde voedingsmiddelen, al bestaat de mogelijkheid dat de vijgen lokaal zijn gekweekt.10
4.2
WILDE SOORTEN De aangetoffen soorten van wilde planten wijzen op een voedselrijke, droge tot natte bodem. Korrelganzenvoet (Chenopodium polyspermum), kleine brandnetel (Urtica urens), kroontjeskruid (Euphorbia helioscopia) en gevlekte scheerling (Conium maculatum) zijn stikstofliefhebbende soorten die veel voorkomen in de onkruidvegetatie van (moes)tuinen. Ook melkdistels (Sonchus) en herik (Sinapis arvensis) kunnen in dergelijke vegetaties in groten getale voorkomen. In het rivierengebied vindt men dergelijke tuinonkruiden echter ook terug in graan- en hakvruchtakkers. Herik was sinds de bedijking van de rivieren zelfs een grote plaag op lager gelegen landbouwgrond. Door het kwelwater dat in de winter omhoog kwam en daarna lang bleef staan, werd de groei van de gewassen geremd, waardoor het sneller groeiende herik ze geheel kon overwoekeren.11 Desalniettemin mag hier aangenomen worden dat de resten afkomstig zijn van de ruderale vegetatie op de vindplaats. Het is aannemelijk dat ook in de LateMiddeleeuwen het plangebied (deels) in gebruik was als tuin. Bolderik (Agrostemma githago) daarentegen is een soort van graanakkers op kalkhoudende leemgrond. Omdat hier een slechts een klein fragment is gevonden, is het mogelijk dat het gaat om resten uit (menselijke) uitwerpselen of consumptieafval. Er zijn veel resten van soorten uit natte milieus aanwezig. De resten kunnen afkomstig zijn van de omgeving direct rond de kuilen, maar ook van verder. Het zou kunnen gaan om mest van dieren die in uiterwaarden of op de oevers rond de vindplaats hebben gegraasd, ook zouden de resten afkomstig kunnen zijn uit hooi dat op dergelijke plaatsen is verzameld. In monster 299 is een enkele knopschub van wilg aangetroffen.
4.3
AARD VAN DE KUILVULLINGEN Het botanisch en zoölogisch materiaal (mossels, kokkels, stekelrog) in spoor 136 heeft het karakter van consumptieafval. Het botanisch materiaal in spoor 327 is 9
Sangers 1952, 62-71. Knoop 1763, 58-77, 108-111. 11 Bieleman 1992, 141. 10
BIAXiaal 556
9
van hetzelfde karakter, maar het consumptieafval van dierlijke aard is minder dominant aanwezig. Wel is er een relatief grote hoeveelheid haren aangetroffen. De diersoort bij deze haren kon helaas niet worden bepaald. Wel konden de gewoonlijke huisdieren (rund (Bos), varken (Sus), paard (Equus), hond (Canis), kat (Felis), geit (Capra), behalve schaap (Ovis) worden uitgesloten. Ook zijn de haren niet afkomstig van mensen. Wellicht betreft het dus resten van wol. In monster 136 en veel andere van de monsters die alleen zijn gewaardeerd zijn compacte brokken met vergaan plantaardig materiaal aangetroffen. Het plantaardig materiaal bestaat voornamelijk uit stengels van de grassenfamilie (Poaceae), verdere determinatie was onmogelijk, omdat de epidermis was vergaan. Het materiaal heeft het uiterlijk van dierlijke mest, maar dit kon niet worden bevestigd, omdat verder geen haren in het materiaal aanwezig (meer) waren en er geen pollen- of chemisch onderzoek is uitgevoerd. Hoogstwaarschijnlijk bestaan de kuilvullingen dus uit afval, hetzij afval dat doelbewust in de kuilen is gestort, hetzij rondslingerend afval dat bij toeval in de open liggende kuilen terecht is gekomen. Er is geen aantoonbaar bewijs voor een eventuele andere, primaire functie van de kuilen aangetroffen. Wellicht is afvalkuil zelfs de primaire functie van de kuilen en werd dierlijke mest en consumptieafval in de kuilen verzameld om als mest te gebruiken voor de tuinen op het achtererf.
5.
Conclusie Als onderdeel van het archeologisch onderzoek van de vindplaats AmeidePeperstraat zijn vijftien macrorestenmonsters onderzocht. Twee macrorestenmonsters zijn aan een uitgebreide analyse onderworpen. De conservering van het geanalyseerde materiaal was redelijk tot goed. Op de vindplaats zijn meerdere cultuurgewassen in gebruik geweest: gerst, haver, broodtarwe, vlas, duivenboon, voederwikke, zoete/zure kers en vijg. Aanwijzingen voor lokale graanverbouw zijn zwak. Wel geeft het spectrum van wilde soorten aanwijzingen voor tuinbouw binnen het plangebied in de LateMiddeleeuwen. De ongepelde haver, duivenbonen en mogelijk voederwikke kunnen wellicht worden verbonden aan de aanwezigheid van dierlijke mest, en mogelijk dus ook veehouderij op de achtererven. Het archeobotanisch onderzoek heeft helaas geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de relatie van de kuilen met eventuele ambachten die op de vindplaats werden uitgevoerd. De kuilvullingen kunnen worden bestempeld als consumptieafval en waarschijnlijk dierlijk afval. Afvalstort zou slechts een secundaire functie van de kuilen kunnen zijn geweest, maar ook een primaire. In dat geval staan de kuilen mogelijk in verband met tuinbouw binnen het plangebied.
6. Literatuur
BIAXiaal 556
10
Anderberg, A.-L., 1994: Atlas of Seeds and Small Fruits of Northwest-European Plant Species, Part 4: Resedaceae-Umbelliferae, Stockholm. Berggren, G., 1969: Atlas of Seeds and Small Fruits of Northwest-European Plant Species, Part 2: Cyperaceae, Stockholm. Berggren, G., 1981: Atlas of Seeds and Small Fruits of Northwest-European Plant Species, Part 3: Salicaceae-Cruciferae, Stockholm. Bieleman, J., 1992: Geschiedenis van de landbouw in Nederland 1500-1950, Meppel. Cappers, R.T.J., R.M. Bekker & J.E.A. Jans 2006: Digitale zadenatlas van Nederland, Groningen. Dodoens, R., 1554: Cruydeboeck, Antwerpen. Knoop, J.H., 1763: Fructologia of Beschryving der Vrugtbomen en Vrugten die men in de hoven plant en onderhout, Leeuwarden. Körber-Grohne, U., 1964: Bestimmungsschlüssel für subfossile Juncus-Samen und Gramineen-Früchte, Hildesheim. Körber-Grohne, U., 1991: Bestimmungsschlüssel für subfossile GramineenFrüchte, overdruk uit: Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 18, Hildesheim. Meijden, R. van der, 1996: Heukels’ Flora van Nederland, Groningen. Runhaar, J., W. van Landuyt, C.L.G. Groen, E.J. Weeda, & F. Verloove 2004: Herziening van de indeling in ecologische soortengroepen voor Nederland en Vlaanderen, Gorteria 30, 12-26. Sangers, W.J., 1952: De ontwikkeling van de Nederlandse tuinbouw, Zwolle. Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder, E.J. Weeda, V. Westhoff & P.W.F.M. Hommel 1995-1999: De vegetatie van Nederland, Leiden (vijf delen). Tamis, W.L.M., R. van der Meijden, J. Runhaar, R.M. Bekker, W.A. Ozinga, B. Odé & I. Hoste 2004: Standaardlijst van de Nederlandse flora 2003, Gorteria 304/5, 101-195. Tomlinson, P., 1985: An Aid to the Identification of Fossil Buds, Bud-Scales, and Catkin-Scales of British Trees and Scrubs, Circaea 3:2, 45-130. Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1985-1994: Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties, Deventer (vijf delen).
cultuurgewassen (o)
kafresten (o)
wilde planten (o)
totaal # (o)
.
.
.
.
.
.
.
.
103
181
w
.
w
w
w
S
.
.
r
r
104 109 120 135
188 168 198 136
w . w v
. . . .
w . . .
w . w v
w . g w
S . R R
. . . w
. . . .
w . w v
151 160 218 277 299 315 327
132 90 224 277 327 282 284
w w . w w . .
. w . . . . .
. w . . . . .
w w . w w . .
w w . w w . .
S R . R M . .
. . . w w . .
. . . . . . .
363 399
368 413
w .
. .
. .
w .
g .
S .
. .
. w
brokken met compact en vergaan stengelmateriaal
kwaliteit (v)
.
wilde vegetaties
bot
soortvariatie (v)
.
gebruiksgewassen
aardewerk
totaal # (v)
153
kwaliteit (o)
wilde planten (v)
87
soortvariatie (o)
vondst spoor
kafresten (v)
Ameide-Peperstraat, resultaten inventarisatie macroresten. Verklaring: e = 1-10, + = 11-50, ++ = 50-100, +++ = 100-1000, (v) = verkoold, (o) = onverkoold, (m) = gemineraliseerd, g = geen, w = weinig (1-5), r = redelijk (6-20), v = veel (20+), x = aanwezig, S = Slecht, M = Matig, R = Redelijk, G = Goed, U = Uitstekend, # = aantal.
cultuurgewassen (v)
Bijlage 1
.
.
.
.
.
x
w
S
haver(v), gerst(v), peulvruchten(v)
antropogeen (o)
x
x
w . w v
w . w r
M . M R
antropogeen (o) . antropogeen (o) antropogeen (o)
. . . x
. . . x
x x
v r w v r v r
v r w v r v r
v r w v r v w
R R S G R R S
antropogeen (o) antropogeen (o) antropogeen (o) antropogeen (o) antropogeen (o) antropogeen (o) .
. . . x . . .
. . . x x . x
x x x x
. v
. v
. v
. G
haver(v) . haver(v) gerst(v), haver(v), duivenboon(v), vijg(o), graan(o) tarwe(v) emmertarwekaf(v) . gerst(v), haver(v), graan(o) gerst(v), haver(v), tarwe(v), vijg(o), kers(o) . kers(m), druif(m), appel/peer(m), framboos(m) graan(v) emmertarwekaf(o)
. antropogeen (o)
. .
. .
x x
x
x
botten v. tenm. 12 kleine knaagdieren 1 onderkaak klein knaagdier . . . , textiel (m) . . . (mest?) haren? (mest?) . . (mest?)
Bijlage 2
Ameide-Peperstraat, resultaten analyse. Alle resten zijn onverkoold, tenzij anders vermeld. Verklaring: (v) = verkoold, (m) = gemineraliseerd, e = 1-10, + = 10-50, ++ = 50-100, +++ = 100-1000, ++++ = 1000+, x = aanwezig, cf. = confer (gelijkend op). Verklaring soorttypen in bijlage 2b.
vondst spoor put context datering Granen Avena Avena (v) Avena sativa, inclusief kroonkaf Cerealia indet. (v) Hordeum vulgare var. vulgare (v) Triticum aestivum (v) Triticum aestivum, aarspilfragment (v) Peulvruchten Vicia faba var. minor Vicia faba var. minor (v) Vicia sativa Handelsgewassen Linum usitatissimum Noten en fruit Ficus carica Prunus cf. avium/cerasus Rubus caesius Sambucus nigra Planten van voedselrijke akkers Solanum nigrum Agrostemma githago, fragment Chenopodium polyspermum Euphorbia helioscopia Lolium remotum/temulentum (v) Persicaria maculosa Sinapis arvensis Sinapis arvensis, hauwfragment Sonchus asper Stellaria media Urtica urens Tredplanten Plantago major Planten van ruigten Arctium Atriplex patula-type Atriplex patula-type (m) Chenopodium album Conium maculatum Persicaria lapathifolia Stachys palustris Planten van storingsmilieus Carex hirta Carex hirta/riparia Lysimachia cf. nummularia Potentilla anserina Ranunculus flammula
135 136 3 kuil 14-15
299 327 5 kuil 14-15
6 60 2 + 60 1 .
. 18 . + 2 4 1
1 5 1
. . .
Duivenboon Duivenboon Smalle en Voederwikke
.
1
Vlas
+ . . 10
6 1 1 .
Vijg Zoete kers/Zure kers? Dauwbraam Gewone vlier
. 1 + 4 1 1 +++ 9 + . .
1 . + . . 4 ++ 2 13 4 +
1
.
. + 1 . . . 8
1 + . 3 + 7 +++
. 1 1 1 +
1 . . . .
Haver Haver Haver Graan Bedekte gerst Broodtarwe Broodtarwe
Zwarte en Beklierde nachtschade Bolderik Korrelganzenvoet Kroontjeskruid Vlasdolik/Dolik Perzikkruid Herik Herik Gekroesde melkdistel Vogelmuur Kleine brandnetel Grote en Getande weegbree Klit Uitstaande melde-type Uitstaande melde-type Melganzenvoet Gevlekte scheerling Beklierde duizendknoop Moerasandoorn Ruige zegge Ruige zegge/Oeverzegge Penningkruid? Zilverschoon Egelboterbloem
vondst spoor put context datering Ranunculus flammula (v) Ranunculus repens-type Ranunculus repens-type (v) Ranunculus repens-type (v/o) Rumex crispus-type Pionierplanten van stikstofrijke, natte grond Bidens tripartita Juncus bufonius Juncus bufonius Ranunculus sceleratus Rorippa palustris Stellaria aquatica Planten van voedselrijke oevers en moerassen Alisma Eleocharis palustris/uniglumis Glyceria fluitans Glyceria fluitans Glyceria maxima Lycopus europaeus Typha Planten van voedselrijke zomen Lamium maculatum Urtica dioica Planten van bossen en struwelen Salix, knopschub Niet ingedeeld Carduus/Cirsium Carex flava-type Cirsium arvense/palustre Galeopsis angustifolia-type Galeopsis bifida-type Juncus articulatus-type Myosotis Poa pratensis/trivialis Poaceae (m) Poaceae (v) Poaceae, stengelfragment (v) Sphagnum, blad indet (m) indet (v) Dierlijke resten Acari, skeletdeel Bivalvia, schelp Cerastoderma, schelp Gastropoda, schelp Insecta, skeletdeel Mammalia, haar Mammalia, streng haar (m) Mytilus edulis, schelp Pisces, bot Pisces, schub Raja, stekel
135 136 3 kuil 14-15
299 327 5 kuil 14-15
2 10 5 2 .
. 2 . . 2
Egelboterbloem Kruipende boterbloem-type Kruipende boterbloem-type Kruipende boterbloem-type Krulzuring-type
13 e . 1 1 .
1 . + . . 8
Veerdelig tandzaad Greppelrus Greppelrus Blaartrekkende boterbloem Moeraskers Watermuur
1 13 2 1 . . 1
. . . . 2 2 .
Waterweegbree Gewone waterbies/Slanke waterbies Mannagras Mannagras Liesgras Wolfspoot Lisdodde
1 1
2 +
Gevlekte dovenetel Grote brandnetel
.
1
Wilg
+ . . . . e . 2 . 5 1 . 2 .
. 12 4 2 6 e 4 . 1 . . x 2 1
Distel/Vederdistel Gele zegge-type akkerdistel/kale jonker Smalle raai-type Gespleten hennepnetel-type Zomprus-type Vergeet-mij-nietje Veldbeemdgras/Ruw beemdgras Grassenfamilie Grassenfamilie Grassenfamilie Veenmos niet determineerbaar niet determineerbaar
. x x . . . . x x x x
x . . x x +++ 1 . x . .
Mijten Tweekleppigen Kokkels Slakken Insecten Zoogdieren Zoogdieren Mossel Vissen Vissen Stekelrog
vondst spoor put context datering Vertebrata, bot Archeologische resten aardewerk afval metaalbewerking? houtskool plakken met stengels textiel (m) toebereid voedsel (v)
135 136 3 kuil 14-15
299 327 5 kuil 14-15
x
x
x . x x 1 1
. x x . . .
Gewervelden
Bijlage 2b Ameide-Peperstraat, verklaring soorttypen.
type
soorten
Atriplex patula-type
Atriplex patula, A. prostrata, A. littoralis
Carex flava-type
C. flava, C. flacca, C. oederi, C. lepidocarpa, C. buxbaumii
Galeopsis angustifolium-type
G. angustifolium, G. ladanum, G. segetum
Galeopsis bifida-type
G. bifida, G. pubescens, G. speciosa, G. tetrahit
Juncus articulatus-type
J. articulatus, J. acutiflorus, J. anceps, J. bulbosus
Ranunculus repens-type
R. acris, R. bulbosus, R. lingua, R. repens
Rumex crispus-type
R. crispus, R. aquaticus, R. longifolius, R. salicifolius, R. sanguineus, R. conglomeratus, R. patienta, R. obtusifolius