„s avonds „s middags „s morgens 12 uur (om - „s middags) 12 uur (om - „s nachts) 2001 (en l‟an …) à peine a.s. (=assistant social) aan aanbellen aanbevelen aanbidding aanbieden aanbreken ('dag') aandacht vestigen op aandeel aandeelhouder aandoen ; aanzetten aandringen aangeboden aangeboren aangekondigd aangenaam aangeven aangeven aangezien (omdat .. immers) aangezien (omdat .. immers) aangezien aangezien aanhalingstekens (tussen -) aanhalingstekens (tussen -) aanklampen aanklampen aanknopen aanknopen aankomen aankomen aankondigen aankondigen aankoop aankoop aanleg aanleg aanleg aanleg aanleiding geven tot aanleiding geven tot aanleren aanleren aanmerking (in - komend om) aanmerking (in - komend om) aanmoedigen aanmoedigen aannaaien aannaaien aannemen (een wet -) aannemen (een wet -) aannemen aannemen aannemen
le soir l‟après-midi le matin à midi à minuit in het jaar 2001 (deux mil un) nauwelijks maatschappelijk werker à (etc.:: waarom etc. ?) sonner <à la porte> recommander adoration f offrir poindre attirer l'attention sur; relever action f// part f actionnaire mettre (la télé/ la lumière) ; allumer la télé insister sur offert ( >> offrir) inné,-e// on naît avec affiché// annoncé agréable désigner passer qch// dénoncer ('police') puisque puisque comme; (vu que) comme; (vu que) entre guillemets entre guillemets aborder; accostrer aborder; accostrer renouer
renouer débarquer// arriver débarquer// arriver annoncer annoncer achat m achat m aménagement m// construction f aménagement m// construction f aptitude f <à> (... voor iets) aptitude f <à> (... voor iets) donner lieu à donner lieu à apprendre; faire l'apprentissage de apprendre; faire l'apprentissage de susceptible<s> de + inf susceptible<s> de + inf encourager encourager recoudre qch recoudre qch voter une loi voter une loi accepter// adopter accepter// adopter accepter; adopter; voter
aannemen aannemen aannemen aannemen aannemen aanneming (adoptie) aanneming (adoptie) aanneming aanneming aanpassen aan (zich -) aanpassen aan (zich -) aanpassen aanpassen aanplakbiljet aanplakbiljet aanplakbord aanplakbord aanraden aanraden aanraken aanraken aanslag aanslag aansluiten op aansnijden („probleem‟ etc.) aansnijden („probleem‟ etc.) aansnijden (beginnen) aansnijden (beginnen) aansporen aansporen aanspreken aanspreken aansteken aansteken aantal aantal aantonen aantonen aantrekken (publiek -) aantrekken (publiek -) aantrekken (zich niets ... van) aantrekken (zich niets ... van) aantrekken aantrekken aantrekken aantrekken aanval aanval aanvallen aanvallen aanvaller aanvaller aanvullend aanvullend aanvulling (als -) aanvulling (als -) aanwerven aanwerven aanwezige aanwezige
accepter; adopter; voter admettre admettre adopter// accepter adopter// accepter adoption ; d‟un enfant adoption ; d‟un enfant acceptation f acceptation f s'adapter à s'adapter à adapter adapter placard m placard m panneau m panneau m conseiller à conseiller à toucher toucher attentat m attentat m raccorder aborder aborder entamer// amorcer entamer// amorcer inciter à; exhorter à//provoquer inciter à; exhorter à//provoquer aborder qn; accoster qn// adresser la parole à aborder qn; accoster qn// adresser la parole à allumer allumer nombre m (maar: un certain nombre de visiteurs) nombre m (maar: un certain nombre de visiteurs) démontrer// montrer démontrer// montrer attirer un public attirer un public se moquer de se moquer de attirer ("naar zich toe") attirer ("naar zich toe") mettre/ enfiler (vêtement) mettre/ enfiler (vêtement) attaque f ( >>> attaquer) attaque f ( >>> attaquer) assaillir/ assaillant/ assailli/ j'assaille/ j'assaillis assaillir/ assaillant/ assailli/ j'assaille/ j'assaillis attaquant, -e attaquant, -e complémentaire// supplémentaire complémentaire// supplémentaire en complément// ajout m en complément// ajout m recruter recruter assistant,-e assistant,-e
aanwijzen (aangeven) aanwijzen (aangeven) aanwijzen aanwijzen aanzetten aanzetten aanzetten (opzetten, aandoen) aanzetten (opzetten, aandoen) aanzetten tot aanzetten tot aanzetten; opzetten aanzetten; opzetten aanzicht aanzicht aarde aarde aards aards aarzelen aarzelen abonnement abonnement absolutie geven absolutie geven absoluut absoluut achten achten achter achter achter achter achterin achterin achterkant achterkant achterlaten achterlaten achterlaten/ in de steek laten achterlaten/ in de steek laten achterspeler achterspeler achtervolgen achtervolgen achtervolger achtervolger achting achting actie voeren actie voeren actief actief actieplan actieplan adaptation f adaptation f adapter adapter ademhalen ademhalen
désigner désigner indiquer indiquer faire marcher; actionner faire marcher; actionner mettre mettre inciter à; exhorter qn inciter à; exhorter qn mettre mettre vue f vue f terre f/ Terre f terre f/ Terre f terrestre terrestre hésiter hésiter abonnement m abonnement m absoudre absoudre absolu,-e; absolument; forcément ('c'est certain') absolu,-e; absolument; forcément ('c'est certain') estimer estimer arrière arrière derrière derrière au fond; dans le fond; à l'arrière au fond; dans le fond; à l'arrière dossier m // verso m dossier m // verso m abandonner; laisser derrière soi abandonner; laisser derrière soi abandonner abandonner arrière m arrière m poursuivre poursuivre poursuivant m poursuivant m estime f; respect// égards mpl estime f; respect// égards mpl faire une campagne; l‟action menée par … faire une campagne; l‟action menée par … militant; actif,-ve militant; actif,-ve dispositif m// plan de campagne dispositif m// plan de campagne aanpassing aanpassing aanpassen aanpassen respirer respirer
ader ader admettre admettre adorer adorer adroit,-e adroit,-e adulte m/f adulte m/f adversaire m adversaire m aéronautique f aéronautique f af en toe af en toe affection f affection f affection f affection f affirmation f affirmation f affirmer affirmer affolement m affolement m affreux,-se affreux,-se affront m affront m affronter affronter afgelopen afgelopen afgeplat afgeplat afgrijzen afgrijzen afgrond afgrond afgrond afgrond afhangen van afhangen van afhankelijk zijn van afhankelijk zijn van afin de afin de afkeer afkeer afkoelen afkoelen afkondigen afkondigen afkorten/ bekorten afkorten/ bekorten afkorting afkorting afleggen afleggen
veine f veine f toegeven/ toelaten (toestaan) toegeven/ toelaten (toestaan) dol zijn op/ aanbidden dol zijn op/ aanbidden handig handig volwassene volwassene tegenstander tegenstander luchtvaart luchtvaart de temps en temps; de temps à autre de temps en temps; de temps à autre aandoening; kwaal aandoening; kwaal genegenheid („liefde‟) genegenheid („liefde‟) bewering bewering bevestigen; beweren bevestigen; beweren verbijstering; verdwazing verbijstering; verdwazing afschuwelijk; vreselijk afschuwelijk; vreselijk belediging belediging trotseren; vechten tegen trotseren; vechten tegen fini; terminé fini; terminé aplati,-e aplati,-e horreur f horreur f abîme m abîme m gouffre m; abîme m//précipice m gouffre m; abîme m//précipice m dépendre de dépendre de relever de relever de om te; teneinde te om te; teneinde te aversion f aversion f refroidir refroidir proclamer; divulguer proclamer; divulguer abréger abréger abréviation f abréviation f parcourir// couvrir parcourir// couvrir
afleggen afleggen afleggen afleggen afleiden uit (deduceren) afleiden uit (deduceren) afleiden van afleiden van afleiden afleiden afleiding afleiding afloop afloop aflsuiten (zich – voor) aflsuiten (zich – voor) afmaken afmaken afmaken afmaken afnemen afnemen afnemen afnemen afremmen afremmen afro (j‟adore l‟-) afro (j‟adore l‟-) afschaffen afschaffen afschafffen; opheffen afschafffen; opheffen afschrikwekkend afschrikwekkend afschuw afschuw afspelen (zich -) afspelen (zich -) afspraak afspraak afstand (op -) afstand (op -) afstand afstand afstand afstand afstompen (dom maken) afstompen (dom maken) aftrap („sport‟ etc. aftrap („sport‟ etc. aftrekken aftrekken afvaardigen afvaardigen afvoer afvoer afwas afwas afweren afweren
franchir; couvrir ('distance') franchir; couvrir ('distance') se dépouiller de ('vêtements' + fig) se dépouiller de ('vêtements' + fig) déduire de déduire de dériver de dériver de divertir // dériver ('un mot') divertir // dériver ('un mot') divertissement m; distraction f divertissement m; distraction f issue f issue f se fermer à se fermer à achever achever terminer; finir terminer; finir décroître (+ avoir) décroître (+ avoir) retirer; confisquer retirer; confisquer freiner freiner ik ben dol op afrikaanse muziek ik ben dol op afrikaanse muziek supprimer; abolir supprimer; abolir abolir abolir redoutable; qui inspire la répulsion redoutable; qui inspire la répulsion horreur f; répulsion horreur f; répulsion se dérouler; se passer se dérouler; se passer rendez-vous m rendez-vous m à distance à distance distance f distance f recul m ('prendre du recul') recul m ('prendre du recul') abrutir abrutir coup m d‟envoi coup m d‟envoi soustraire soustraire déléguer; envoyer une députation déléguer; envoyer une députation égout m égout m vaisselle f vaisselle f parer; contrer parer; contrer
afwezigheid afwezigheid afwezigheid afwezigheid afwisseling afwisseling afzetten (het -) afzetten (het -) afzetten (uitdoen) afzetten (uitdoen) afzien van afzien van agacer agacer âge m de pierre âge m de pierre âge m d‟or âge m d‟or agence f de voyage agence f de voyage agence immobilière agence immobilière agir agir agité,-e agité,-e agrandir agrandir agréable agréable agrégé m agrégé m agricole agricole agronome agronome aids aids aïeux mpl aïeux mpl aigu, aigüe aigu, aigüe ailleurs ailleurs aimable aimable aîné,-e aîné,-e ainimation f ainimation f ainsi que ainsi que aisé,-e aisé,-e ajouter ajouter alarm slaan alarm slaan alarm alarm
absence f absence f absence f absence f variation f// variété f variation f// variété f amputation f amputation f éteindre éteindre renoncer à renoncer à ergeren ergeren stenen tijdperk stenen tijdperk gouden tijd (gouden eeuw) gouden tijd (gouden eeuw) reisbureau reisbureau woningbureau; bureau voor onroerend goed woningbureau; bureau voor onroerend goed handelen handelen woelig woelig vergroten vergroten prettig; aangenaam prettig; aangenaam eerstegraads leraar eerstegraads leraar landbouwlandbouwlanbouwkundig lanbouwkundig sida m sida m voorvaderen voorvaderen scherp scherp elders; ergens anders elders; ergens anders vriendelijk; beminnelijk vriendelijk; beminnelijk oudste („gezin‟) oudste („gezin‟) drukte drukte evenals evenals rijk/ in welstand; ; gemakkelijk rijk/ in welstand; ; gemakkelijk <er aan> toevoegen <er aan> toevoegen alarmer; alerter alarmer; alerter alerte f; alarme m alerte f; alarme m
aldus aldus alentours mpl alentours mpl algemeen algemeen aliments mpl aliments mpl alleen (uitsluitend) alleen (uitsluitend) alleen, alleen, alliés mpl alliés mpl allocation f allocation f allocution f allocution f alors que alors que alors alors als eenmaal als eenmaal Alsace f Alsace f alsof alsof altijd altijd altitude f altitude f ambiance f ambiance f ambtenaar ambtenaar âme f âme f amélioration f amélioration f améliorer améliorer aménagement m du territoire aménagement m du territoire aménager aménager amende f amende f amener à amener à amener amener aminches (oh, les …) aminches (oh, les …) ancêtre m ancêtre m anders (zo niet) anders (zo niet) anéantir anéantir
ainsi; de la sorte ainsi; de la sorte omgeving omgeving général,-e général,-e voedingsmiddelen voedingsmiddelen uniquement uniquement seulement, seulement, geallieerden („oorlog‟) geallieerden („oorlog‟) uitkering uitkering toespraak toespraak terwijl („tegenstelling‟) terwijl („tegenstelling‟) dan/ toen (hoofdzin)// dus dan/ toen (hoofdzin)// dus une fois que une fois que Elzas Elzas comme si + een verleden tijd comme si + een verleden tijd toujours toujours hoogte hoogte sfeer sfeer fonctionnaire m fonctionnaire m ziel ziel verbetering verbetering verbeteren verbeteren ruimtelijke ordening ruimtelijke ordening inrichten inrichten boete boete er toe brengen om er toe brengen om <mee>brengen/ met zich meebrengen <mee>brengen/ met zich meebrengen oh, jongens ! oh, jongens ! voorouder voorouder sinon sinon vernietigen vernietigen
angoisse f <doods>angst angoisse f <doods>angst angst (<doods>-) angoisse f angst (<doods>-) angoisse f angst (zonder -) sans crainte angst (zonder -) sans crainte angst angoisse f; peur f angst angoisse f; peur f angst crainte f angst crainte f angstig craintif// peureux angstig craintif// peureux animer bezielen; leiding geven aan („spel‟) animer bezielen; leiding geven aan („spel‟) annoncer aankondigen annoncer aankondigen annuel, annuelle jaarlijks annuel, annuelle jaarlijks anxiété f bezorgdheid/ angst anxiété f bezorgdheid/ angst apaisant kalmerend apaisant kalmerend apparaat dispositif m// appareil m apparaat dispositif m// appareil m apparaat distributeur m apparaat distributeur m appareil m toestel; apparaat appareil m toestel; apparaat apparemment klaarblijkelijk; ogenschijnlijk apparemment klaarblijkelijk; ogenschijnlijk apparence f schijn/ uiterlijk apparence f schijn/ uiterlijk apparent,-e schijnbaar// zogenaamde apparent,-e schijnbaar// zogenaamde appartement m appartement; flat appartement m appartement; flat appartement flat<woning>; appartement appartement flat<woning>; appartement appât m aantrekking; aantrekkelijkheid appât m aantrekking; aantrekkelijkheid appel pomme f appel pomme f appétit m eetlust appétit m eetlust applaudisseren applaudir applaudisseren applaudir appliquer aanbrengen/ toepassen appliquer aanbrengen/ toepassen apprécier waarderen apprécier waarderen approuver goedkeuren approuver goedkeuren appui m steun appui m steun Arabier (jonge Fr van Arab afk.) beur arbeider ouvrier m arbeider ouvrier m arbitraire willekeurig arbitraire willekeurig ardeur f vurigheid/ enthousiasme
ardeur f argument argument arm arm armband armband armée armée armen uitsteken armen uitsteken armistice m armistice m armoede armoede armstoel armstoel arrestatiebevel arrestatiebevel arrhes fpl arrhes fpl arrivé (cela lui est arrivé) arrivé (cela lui est arrivé) arriver arriver article m de fond article m de fond artisan m artisan m arts arts as as as as ascenseur m ascenseur m assaillir assaillir assassiner assassiner assaut m assaut m assez âgé pour assez âgé pour assez cher assez cher assiéger assiéger assimiler assimiler assistent assistent assister à assister à assurer assurer atmosphère f atmosphère f atroce
vurigheid/ enthousiasme argument m; raison f argument m; raison f bras m bras m bracelet m bracelet m leger leger tendre les bras tendre les bras wapenstilstand wapenstilstand pauvreté f// misère f pauvreté f// misère f fauteuil m fauteuil m mandat d‟arrêt mandat d‟arrêt voorschot/ aanbetaling voorschot/ aanbetaling dat is hem overkomen dat is hem overkomen aankomen/ gebeuren aankomen/ gebeuren achtergrondartikel achtergrondartikel handwerksman handwerksman médecin (mais: le Docteur Jansen) médecin (mais: le Docteur Jansen) axe m ('maths'/'trafic') axe m ('maths'/'trafic') cendre<s> fpl cendre<s> fpl lift lift aanvallen aanvallen vermoorden vermoorden aanval; bestorming aanval; bestorming oud genoeg om oud genoeg om nogal duur nogal duur belegeren belegeren zich eigen maken zich eigen maken aide m/f; adjoint,-e aide m/f; adjoint,-e bijwonen/ tegenwoordig zijn bij bijwonen/ tegenwoordig zijn bij verzekeren verzekeren atmosfeer; sfeer atmosfeer; sfeer gruwelijk; vreselijk
atroce atrocité f atrocité f attachement m attachement m attacher attacher atteindre atteindre attentif,-ve attentif,-ve atténuer atténuer atterrir atterrir attirer attirer attraper attraper attrayant,-e attrayant,-e attribuer à attribuer à atttitude f atttitude f au bord de la mer au bord de la mer au boulot ! au boulot ! au coeur de au coeur de au contraire au contraire au courant de au courant de au cours de au cours de au début au début au départ au départ au grand air au grand air au lieu de au lieu de au moins au moins au point que au point que au secours ! au secours ! au-dessous de au-dessous de au-dessus de au-dessus de augmenter augmenter augmenter augmenter aussi … que
gruwelijk; vreselijk gruweldaad gruweldaad gehechtheid gehechtheid hechten hechten bereiken bereiken aandachtig aandachtig verlichten; verzachten verlichten; verzachten landen landen aantrekken aantrekken oplopen („ziekte‟)/ vangen („bal‟) oplopen („ziekte‟)/ vangen („bal‟) aantrekkelijk aantrekkelijk toekennen/ toeschrijven toekennen/ toeschrijven houding houding aan zee aan zee aan het werk/ aan de slag aan het werk/ aan de slag in het hart van/ midden in in het hart van/ midden in integendeel integendeel op de hoogte van op de hoogte van tijdens; in het verloop/ de loop van tijdens; in het verloop/ de loop van in het begin in het begin in het begin; eerst in het begin; eerst in de open lucht in de open lucht in paats van in paats van minstens; ten minste minstens; ten minste zodanig dat zodanig dat help ! help ! onder onder boven boven toenemen toenemen vermeerderen; verhogen (verlengen) vermeerderen; verhogen (verlengen) even/ net zo … als
aussi … que Aussi … Aussi … aussi aussi aussitôt aussitôt autant que autant que automatisation f automatisation f autoriser autoriser autoritaire autoritaire autre chose autre chose autre part autre part autrefois autrefois autrement autrement aux dépens de aux dépens de avaler avaler avantage m avantage m avant-veille (<à l‟>) avant-veille (<à l‟>) avec peine avec peine aviation f avion m avis m avoir accès à avoir besoin de avoir de quoi avoir des choses à faire avoir droit à avoir les moyens de avoir lieu de avoir raison avond avouer avouer b.c.b.c. (très -) b.v. baan met perspectieven baan baantje baas (werkgever) bac m bagarre f bagnole f bahut m bahut m baignade f interdite bain m
even/ net zo … als …. dan ook …. dan ook ook ook dadelijk; direct dadelijk; direct zoveel als/ zowel als zoveel als/ zowel als automatisering automatisering toestaan; toestemming geven toestaan; toestemming geven autoritair autoritair iets anders iets anders elders elders vroeger vroeger anders anders ten koste van ten koste van inslikken inslikken voordeel voordeel twee dagen eerder twee dagen eerder met moeite met moeite luchtvaart vliegtuig mening toegang hebben tot nodig hebben genoeg hebben om dingen te doen hebben recht hebben op de middelen hebben om reden hebben om gelijk hebben soirée f bekennen toegeven; bekennen heel keurig (bon chic bon genre) s.a.r.l. (société à responsabilité limitée) situation f d‟avenir emploi m; poste m; situation f boulot m; job m patron m eindexamen middelbare school knokpartij kar (=auto) tent (=school; disco; restaurant) <middelbare> school verboden te zwemmen bad
baisse f baksteen balance f balken balletje banane f band band bande dessinée f (une BD f) bandiet bang maken bang zijn bankrekening banlieue<s> fpl bannir baptiser barrage m barrrage m anti-tempête baseren op basis bataille f battre +4 beambte beaucoup de monde (il y a …) beauf (beauf‟) bebloed bebouwd (geurbaniseerd) bebouwde kom bed (naar ... gaan) bedanken bedekken (weer -; geheel -) bedekken; afleggen bedekt met bedelaar bederven bedrag bedragen bedreigen bedreiging bedriegen bedroefd beëindigen beeld beeld beeldbuis beeldhouwkunst beeldhouwwerk been been beetje (een -) begaan (een fout …) begaan begerig (gulzig) begin schooljaar begin beginnen te beginnen begraafplaats begrafenis begraven worden
daling brique f balans/ weegschaal braire/ - / - / il brait/ boule f ook: een paal (= een 1, als cijfer) lien m (avoir un lien/ des liens avec …) lien m // bande f strip bandit m faire peur à avoir peur de compte m en banque voorsteden verbannen dopen dam stormvloedkering fonder sur; baser sur base f slag; gevecht winnen van (=verslaan) employé,-e het is <er> heel druk; er zijnveel wensen zwager (=beau-frère) ensanglanté urbanisé,-e agglomération f se coucher remercier <de> recouvrir couvrir/ couvrant/ couvert/ couvre/ couvris couvert,-e de mendiant m gâter somme f// montant m s‟élever à; se monter à; être de menacer menace f tromper; tricher attristé,-e; triste terminer image f statue f ('sculpture') petit écran; sculpture f sculpture f jambe f jambe f un peu// quelque peu commettre une faute commettre avide rentrée f <scolaire> début; commencement m se mettre à// commencer à/ par commencer// ouvrir cimetière m enterrement m être enterré
begraven enterrer begrijpen comprendre// <soms: entendre> begrijpen; bevatten comprendre begrip compréhension behagen (bevallen) plaire/ plaisant/ plu/ plais/ plus behagen scheppen in se complaire à behagen scheppen in se plaire à behagen plaire à behalen remporter; obtenir; décrocher behalve (-) excepté; à l'exception de behalve (naast +) outre behalve (uitgezonderd) sauf behandelen als (uitmaken voor) traiter de behandelen traiter beheren gérer; administrer behoefte besoin m behoeften besoins mpl; nécessités fpl behoren bij (vallen onder) ressortir de behoren bij relever de // appartenir à behoudend conservateur, -trice behulp (met – van) à l‟aide f de bekend maken déclarer; proclamer; divulguer; annoncer bekennen avouer; admettre bekeren (se -) (se) convertir bekering conversion f bekeuring contravention f; procès-verbal m bekken (gebied) bassin m beklaagde prévenu// accusé beklagen plaindre beklagen se plaindre <de> bekleden <met> revêtir <de> beknopt succint,-e// concis,-e bekwaam capable bekwaam qualifié,-e belachelijk maken ridiculiser; se moquer de belang intérêt m; importance f belangrijk important,-e belangstelling intérêt m <porté à> belast met chargé, -e de belasting impôt<s> m belasting taxe f <sur> belastingbetaler contribuable m beledigen insulter; offenser belediging affront m; insulte f beleg siège m belegeren (het beleg slaan) assiéger beleven vivre bellen (…) appeler qn belofte promesse f belonen récompenser beloven promettre bemanning équipage m bemoeien met se mêler à benadelen < + à> nuire/ nuisant/ nui/ nuis/ nuisis bende bande f; gang m beneden (naar ... brengen) descendre qch ( + avoir) beneden (naar ... gaan) descendre beneden au-dessous <de> bénéfice m winst; voordeel bénéficier de profiteren van
bénévolat m bénévole <m/f> benijden benzine beoefenen beogen beoordelen bepaald (vastgesteld) bepaald bepalen beperken (terugbrengen) met beperken tot (zich -) beperken beperken beperking beperkt beproeven beproeven beproeving bereid zijn om bereid bereik (binnen – van) bereiken ; slagen (er in -) bereiken bereiken bereiken bereiken berekening berg (hoop) beroemd beroemd beroemen op (zich -) beroep doen op beroep berouwen beroven van beroven berusten in beschadigen beschadigen beschadigen bescheiden bescheiden beschermen (zich – tegen) beschermen bescherming beschikken over beschikking beschouwen beschouwen beschrijven beschrijving beschuldigen beschuldigend beschuttten beschuttten beslissen beslissen beslissing besluit
vrijwilligerswerk vrijwillig<er> envier essence f pratiquer viser <à> juger déterminé// défini certain // bien déterminé déterminer// définir réduire de se borner à; se limiter à restreindre restreindre; limiter; réduire limitation f// réduction f limité,-e// réduit,-e éprouver tenter; expérimenter; tester épreuve f être prêt,-e/ préparé,-e à prêt <à> à la portée de parvenir à (+ être) atteindre// parvenir à atteindre// parvenir à atteindre; parvenir à; en arriver à votre lettre m‟est parvenue en bon état calcul; compte amoncellement m; tas m; pile f célèbre; fameux réputé// célèbre se vanter de faire appel à profession f se repentir/ repentant/ repenti/ repens/ repentis priver de dérober; voler se résigner à abîmer abîmer abîmer; endommager effacé ('personnage') modeste; discret,-ète se protéger de protéger protection f disposer de dispositif m// dispositions fpl considérer considérer; contempler décrire// dépeindre description f accuser accusateur,-trice abriter abriter décider// résoudre, se résoudre à se décider à … décision f résolution f; décision f
besluiten (concluderen) besluiten besluiten besmettelijk besmetten besmetting bespeuren; ontwaren bespieden bespotten bespreken bestaan (het -) bestaan in bestaan uit bestaan bestelling (op -) bestelling bestemming () bestempelen als bestraat bestrijden besturen (=rijden in) besturen (beheren) besturen besturen bestuur bestuurder bestuurder betekenen betekenis beter zijn betoging betreffen betrekking hebben op betrekking betreuren betrouwbaar betrouwbaar betterave f à sucre betwisten beurre m beurs bevallen bevallen bevalligheid bevatten bevatten bevel bevelen beven bevestigen bevestiging beving bevoegd bevolking bevoorrecht bevorderen, “promoten” bevredigen bevriezen bevrijden bevrijding
conclure/ concluant/ conclu/ conclus/ conclus résoudre/ résolvant/ résolu/ résous/ résolus résoudre; décider contagieux, -se contaminer contagion f entrevoir guetter railler; se moquer de discuter; discuter de existence f consister à se composer de; consister en; être composé de exister sur commande commande f destination f qualifier de pavé,-e combattre conduire + 4 diriger// gérer conduire // administrer diriger // gérer administration f; gestion f conducteur, -trice ('trafic') gestionnaire m ('entreprise') signifier; vouloir dire sens m; signification f valoir mieux manifestation f (manif' f) concerner; regarder avoir trait à situation f// emploi m regretter fidèle sûr; fiable; digne de foi suikerbiet contester boter bourse f// bourse f accoucher plaire <à qn> grâce f concevoir ('pensée'); renfermer saisir ('comprendre') ordre m ordonner; commander trembler; tressaillir confirmer confirmation f tremblement m qualifié population f privilégié promouvoir satisfaire geler délivrer; libérer libération f
bevroren bewaken bewaker bewaren bewaren beweegreden bewegen ( -) bewegen bewegen beweging (plotselinge -) beweging beweren te zijn beweren bewijs bewijzen bewonderaar bewonderenswaardig bewustzijn bezetten bezighouden met (zich -) bezighouden bezit bezitten bezoek bezoeken bezorgdheid bezuinigen bidden bidonville m bien des +subst bien entendu bien sûr bienfaisant bientôt bifurcation f bij (= op de hoogte) bij bij bij bij bijdragen in bijeenkomen bijeenkomst bijlage bijten bijwonen bijzonder bilan m binnen (erbinnen) binnendringen binnenleiden; invoeren binnenplaats (hof) binnenvallen biodégradable bisschop bizarre blad blaffen blazen blijk geven van
gelé garder; surveiller gardien; surveillant préserver <de>; sauvegarder garder; conserver mobile m bouger (il n‟a pas bougé) mouvoir mouvrai/ mouvant/ mû/ meus/ mus remuer; bouger; mouvoir élan m mouvement m se dire … affirmer; prétendre preuve f prouver// faire preuve de admirateur, -trice admirable; admirablement/ merveilleusement conscience f occuper s'occuper de occuper ('l'esprit') possession f posséder visite f rendre visite à souci; préoccupation f économiser; faire des économies prier krottenwijk heel wat natuurlijk; vanzelfsprekend natuurlijk weldadig/ weldoend weldra; spoedig koerswijziging/ splitsing à la page à; chez etc. auprès de chez// près de près de subvenir à (+ avoir) se réunir réunion f annexe f; supplément m mordre assister à particulièrement; singulièrement// spécial balans (ook: fig) dedans pénétrer introduire cour f envahir afbreekbaar évêque vreemd; eigenaardig plateau m aboyer souffler manifester; faire preuve de
blijkbaar blijken dat blijken blijven bestaan blijven vechten tegen blijven vechten tegen blijven blik blind blindheid blinken bloed bloeddonor bloeien bocht bodem boekentas boekje boete f boeuf m boisson f boîte f boîte (on va en - ?) boîte aux lettres boîte f de conserves boîte f bon, c‟est très bien tout ça bondig bondigheid bonheur m bonjour les dégâts mpl ! boodschap boodschap boos boosaardig boosdoener bootje borné,-e borst borstelen bos bosboterham bouchon m boucler la ceinture bouger bouquins mpl intellos bourg m bourreau m bourse f bousculade f bouwen bouwen boven gaan (weer naar ...) boven bovendien bovendien braden (bakken) braken branche f
évidemment; manifestement se trouver que; apparaître que; s‟avérer que apparaître continuer à exister; persister s‟acharner contre s‟acharner contre demeurer; rester regard// coup d‟oeil aveugle cécité f reluire sang m donneur de sang fleurir// prendre son essor// prospérer virage m; tournant m fond m serviette f; cartable m livret m amende f os/ rundvlees drank blik/ doos; pop ook: zaak („firma‟); school; nachtclub gaan we naar de disco ? brievenbus conservenblikje ook: de zaak (waar je werkt); de school alles goed en wel, maar concis,-e concision f geluk („geest‟) daar heb je de ellende (dat komt er van) ! course f; emplette f message m fâché méchant malfaiteur// mauvais génie barque f; petit bateau bekrompen poitrine f; gorge f; sein m brosser bois m; forêt f forestier tartine f file („verkeer‟)/ stop; dop de veiligheidsriem vastmaken bewegen boeken voor intellectuelen groot dorp beul beurs gedrang construire construire; bâtir remonter au-dessus de de plus ; en plus ; au surplus en plus frire/ - / frit/ - / vomir tak
branché (tu n‟es pas -, mec !) branché brancher brand brandstof brandweerman breed breekbaar bref bref, brève breiwerk breken (-) breken breken breken brengen naar brengen breuk breuk bricoler briquet m jetable briser broder bromfiets bron bronzer idiot bronzer brouillard m brouiller brousse f brug bruin ("gebruind") bruin bruit m brutalité btw bûcheron m buigen (verbuigen) buigen (zich -) buigen buiten (naar ... gaan) buitenbuiten buitengewoon buitenlander buitenlands buller, il n‟y a que ça de vrai bulletin m bundel burgelijke stand burgemeester burgeroorlog bus (doos) bus buter sur buurman,-vrouw buurt buurtwinkel bypass c‟est le pied !
jij bent ook niet erg modern/ bij de tijd in de mode; “bij aansluiten// incendie m; feu m carburant m; combustible m ('énergie') pompier m; sapeur-pompier m large fragile kortom, kort tricot m briser <se> casser briser rompre; rompre avec qn ('se séparer') apporter à; porter à porter// apporter fissure ('géol.'); rupture f knutselen wegwerpaansteker breken/ verbrijzelen borduren vélomoteur m; cyclomoteur m; mobylette m source f je <dom> bruin laten bakken bruin worden; zonnen mist storen rimboe/ jungle pont m bronzé brun,-e geluid; lawaai grofheid; ruwheid;lompheid; wreedheid TVA (taxe à la valeur ajoutée) f houthakker tordre se baisser plier sortir extérieur,-e hors <de>; dehors extraordinaire étranger étranger,-ère niks uitvoeren, dat is het leukste rapport („school‟) recueil ('littérature'); liasse f état civil maire m guerre f civile boîte f autobus m; autocar m; car m problemen hebben met; stuklopen op voisin,-ine quartier// dans le voisinage magasin/ commerce de proximité pontage m ('coeur') daar krijg je een kick van/ fantastisch !
c‟est que … dat komt omdat/ doordat c‟est super-génial dat is het einde/ is perfect ! c‟est très bien tout cela mais … alles goed en wel maar … c‟est vachement bien dat is geweldig goed/ hartstikke gaaf ça me déprime, tiens ! daar raak ik depressief van ça me fait gerber ! daar kots ik van ! ça me prend la tête ! daar krijg ik wat van ! câble (par -) via de kabel câblé op de kabel aangesloten caddie m winkelwagentje (ook: chariot m) cadre m iemand met een leidinggevende functie caduc gebrekkig caillou m steen; kei caisse f kist/ kassa caissière f cassière calculatrice f rekenmachine calculette f rekenmachientje campagne f platteland; campagne campus m campus (universitair terrein) canal m de drainage afwateringskanaal canon, cette meuf ! wat is een stuk, die meid (eigenlijk: vrouw= meuf) capable de (être - -) in staat zijn om capter ontvangen carburant m brandstof carnet m zakboekje; bundel kaartjes carton m ook: doos cartouche f cassette („apparaat‟); huls, patroon casque m helm („verkeer‟ etc.) cassé (mon vélo est -) mijn fiets is kapot cause f oorzaak/ zaak („justitie-politiek‟) causer veroorzaken cavalier m ruiter ce n‟est pas/ c‟est pas le pied ! dat is niet bepaald geweldig ! cellule f cel cent pour cent honderd procent centrum centre m; foyer m cependant echter; toch cercueil m doodkist certainement zeker (vast wel) certes zeker certitude f zekerheid cerveau m hersenen cesser ophouden chaîne f lopende band/ ketting/ chaîne f hi-fi stereotoren chaîne net (TV)/ keten chair f <menselijk> vlees chaleur f warmte chaleureux,-se warm/ hartelijk champ m de tulipes fpl tulpenveld chance f geluk (‟lot‟) chantier m werkterrein; bouwterrein chaque elke (ieder<e>) charcuterie f vleeswaren; slagerswinkel <met varkenspr.> charmant (innemend) charmant charpentier m timmerman chauffage m verwarming chaussures fpl schoenen chauvin,-e chauvinistisch chef m d‟etat staatshoofd
chef m d‟oeuvre chemin m chercher chercheur m cheval m chevalet m chevalier m chiffre m d‟affaires choisir choix m chômage m chômage (être au -; chômer) chômeur m chou-fleur m chute f chute f cicatrice f ci-gît ci-inclus cijfer („école‟) cijfer (omzet-) ci-joint circonstance f circulation f circus citadin m citer citoyen,-ne citoyen,-nne clavier m français clochard m clocher m clodos (il y a plein de - qui) cocooning cocorico m code m civil code m de la route code m pénal cohue f coincé (ils ont tous l‟air -) colère f colis m colis m collaboration f collaborer combat m comble m comme … comme si + een verl tijd commencer <à> commettre communauté f commune f commune f communion f communiquer compagnie f aérienne comparer compétitif, -ive comportement m
meesterwerk weg zoeken; afhalen onderzoeker paard schildersezel ridder omzet kiezen keus werkloosheid werkloos zijn werkloze bloemkool val val; omverhalen litteken hier ligt („graf‟) hierbij ingesloten note f chiffre m d‟affaires hierbij/ bijgevoegd omstandigheid verkeer cirque m stedeling noemen; citeren burger,-es burger,-es Frans toetsenbord zwerver toren er zijn veel zwervers (=clochards) s‟enfermer dans son cocon het gekraai ( > kukeleku) burgerlijk wetboek verkeersreglement; verkeersregels wetboek van strafrecht gedrang; menigte die zien er niet bepaald vlot uit boosheid; woede pakje pakje samenwerking samenwerken/ collaboreren gevecht; strijd hoogtepunt; toppunt omdat … (daar …/ aangezien …) alsof beginnen begaan gemeenschap; commune gemeente gemeente het zich een voelen; communie meedelen; communiceren luchtvaartmaatschappij vergelijken concurrerend gedrag
comporter composition f comprimé m compromettre compter comte m comte m comtesse f conception f concerné,-e concerner concevoir concilier concluderen concorder condamner condition f conditions fpl de travail conducteur, -trice confiance f confiance f confidence f confier à confirmation f confirmer confondre confus connecter conquérant m conquête f conseil m municipal conseil m conseiller consentir à conservatief considérable considérable considérer consister à consolation f console f consommateur m consument consumeren contact (in .. brengen met) contact (in .. staan met) contact zoeken met contant conte m de fées conte m continent m contract contradiction f contraindre contribuable m contribuer à convaincre convenir à conventie convenu,-e
bevatten; inhouden samenstelling/ repetitie („school‟) tablet in gevaar brengen tellen graaf graaf gravin opvatting (idee) betrokken betreffen ontwerpen/ uitdenken <met elkaar> verzoenen conclure overeenstemmen veroordelen voorwaarde arbeidsomstandigheden bestuurder vertrouwen vertrouwen vertrouwelijke mededeling toevertrouwen aan bevestiging bevestigen verwarren verward/ beschaamd aansluiten veroveraar verovering gemeenteraad raad aanraden; adviseren toestemmen in conservateur,-trice aanzienlijk aanzienlijk; vrij groot beschouwen; vinden erin/ eruit bestaan om troost bedieningspaneel consument consommateur,-trice consommer mettre en contact avec être en contact avec // communiquer avec contacter; se mettre en contact avec au comptant sprookje verhaal; vertelling vasteland; continent contrat m tegenstrijdigheid dwingen belastingplichtige; -betaler bijdragen in overtuigen passen bij/ uitkomen convention f// convenance f afgesproken
conviction f convoquer copain m copine f coquille f corresponderen met corso m fleuri côte à côte cou m couche f d‟ozone coucher m du soleil couloir m coup m d‟état coup m d‟envoi coup de poing coup m de foudre courage m courageux,-se coureur m courrier m cours m course f court m de tennis couteau m couvrir craignos (plutôt -) crayon m crècher sous les ponts créer creëren créneau m creuses (aux heures fpl …) creux,-se crever crisis croisière f croissance f croître croquis m cru,-e cruauté f cruel,-lle cuir m chevelu cuir m cuit,-e cuivre m cure f de désintoxication curieux,-se cursus cursus cuve f d‟ailleurs d‟ailleurs d‟après d‟autre part d‟autres d‟un côté d‟une part daadwerkelijk daarboven
overtuiging oproepen; bijeenroepen vriend<je>; maat<je> vriendin schelp/ slakkenhuis correspondre avec bloemencorso zij aan zij; naast elkaar hals ozonlaag zonsondergang gang staatsgreep aftrap vuistslag liefde op het eerste gezicht moed moedig renner; loper; racer post („brieven‟ etc.) les/ cursus/ loop („rivier‟)/ laan race; rit; wedstrijd/ boodschap tennisbaan mes bedekken/ omvatten/ bestrijken/”coveren” wat vreselijk; knap vervelend potlood onder de bruggen slapen scheppen; ontwerpen créer gat in de markt op de stille uren hol doorboren/ barsten/ lekke band hebben crise f cruise groei groeien schets rauw wreedheid wreed hoofdhuid leer gekookt koper ontwenningskuur nieuwsgierig/ vreemd cours m cours m vat trouwens trouwens volgens aan de andere kant andere aan de ene kant aan de ene kant effectif,-ve; effectivement là-dessus
daarna daarop daarvoor dagblad dagelijks daigner daigner dak (onder ... brengen) dak dalen daling dan ook dankzij dans l‟intention f de dans le domaine de dapperheid darm dat is voldoende geweest davantage davantage de ce point de vue de l‟autre côté m de la même façon de même que de nos jours de overhand hebben op de part et d‟autre de plus en plus de tafel afruimen de toute façon deb (c‟est deb, ce truc-là) débarasser de <se …> débarquement m débarquer débouler débourser débris mpl débrouillard,-e (être -) débrouillardise f début m débuts mpl décevoir déchets mpl décidé,-e décider décider déclarer déclencher décoller décoration f décourager découvrir décrocher dédale m deel deelnemen aan deelnemen défaite f défaut m défi m
puis là-dessus (ook: fig.) auparavant; avant quotidien m quotidien,-ne; quotidiennement zich verwaardigen om (de moeite nemen om) zich verwaardigen om (zo goed willen zijn) abriter toit m baisser baisse f aussi ("begin zin") grâce à met de bedoeling om/ met het doel om op het gebied van bravoure f intestin m cela a suffi (ou: cela a été suffisant) méér méér in dat opzicht aan de andere kant op dezelfde manier evenals tegenwoordig prévaloir sur (que je prévale) van beide kanten; van weerszijden hoe langer hoe meer; steeds meer desservir in elk geval (hoe dan ook) dat is echt stom<s> ! (deb= débile) ontdoen van landing; ontscheping landen; aan land gaan naar beneden hollen/ zich … storten betalen overblijfselen zich ergens uit weten te redden zich eruit weten te redden; bijdehand zijn begin beginperiode („carrière‟) teleurstellen afval vastbesloten beslissen besluiten verklaren in gang zetten; in werking stellen/ ontketenen opstijgen inrichting/ versiering ontmoedigen ontdekken afkicken doolhof part f// partie f // tome m ('livre') participer à participer à; prendre part à nederlaag gebrek; fout uitdaging
défier uitdagen dégager losmaken; eruit halen dégâts mpl schade dégrader vernielen; vernederen; verlagen dégueulasse smerig/ onsmakelijk dégueulasse (les gens sont -s !) mensen zijn viespeuken ! dehors buiten deken couverture f délabré,-e vervallen delai m termijn/ uitstel delen partager // diviser délicieux,-se heerlijk deling division f délinquant m delinquent délinquant delinquent (misdadiger) démarrer starten démarrer starten demeure f woning; <statig> huis demeurer wonen/ blijven demonstreren manifester denken penser; songer dénoncer aan de kaak stellen/ aangeven („politie‟) dénouement m ontknoping départ m vertrek départ<s> (le<s> grand<s> -) de uittocht („vakantie‟) départemental,-e departementaal dépasser overschrijden; voorbij rijden dépasser overschrijden; voorbij rijden/ gaan dépendant de afhankelijk van/ verslaafd aan dépendre afhangen van dépenser uitgeven dépliant m folder déporter deporten; op transport stellen dépotoir m stortplaats depuis sinds depuis longtemps al / sinds lang<e tjd> déranger storen derde tiers m // troisième; tierce dergelijk pareil ; semblable// tel,-elle dergelijk pareil,-le; tel,-le; dériver de afleiden van dermatologue m huidspecialist dérogation f vrijstelling dès que zodra dès al vanaf; reeds bij désavantage m nadeel désavantage m nadeel description f beschrijving désert m woestijn désert,-e verlaten deskundige expert m désordre m wanorde désormais voortaan dessin dessin m dessin<s> mpl animé<s> tekenfilm dessiner tekenen dessiner tekenen destination f bestemming détente f ontspanning (ook: „politiek‟) déterminer vaststellen/ bepalen
déterrer détourner détruire détruire deuce deugd devenir + subst/ ) déverser deviner dezelfde diable m dicht (vol; druk) dicht dicht dichtbij (te -) dichtbij (verwant) dichtbij dichterbij brengen dichtgeknepen keel hebben dichtheid dicton m dief diefstal diefstal dienen (bedienen) dienen dienst (in – bij) dienst (in – nemen) dienst (in ... nemen) dienst (in ... treden) dienst (in dienst hebben) dienst diep bedroefd (spijt me erg) diepte différer diffuser digue f dij dijk dik diminuer ding direct discotheek discours m disparition f dispenser de disponible disposer de disposition f disque m disquette f dissertation f distribuer distribution f diviser en divorcer (+ avoir) dode dodelijk dodelijk
opgraven afvoeren; onvoeren/ kapen vernielen; vernietigen („verwoesten‟); ontkrachten verwoesten égalité ('tennis') vertu f worden storten; uitwerpen raden le/la même// pareil,-lle// identique duivel dense dense („trafic‟/ „brouillard‟) fermé,-e trop près proche proche; près de rapprocher (ook: 'comparer') avoir la gorge serrée densité zegswijze; gezegde voleur m vol m vol m servir/ servant/ servi/ je sers/ je servis servir employé,-e à engager/ embaucher qn engager; embaucher entrer en service; s'engager employer// avoir en son service service m // office m désolé profondeur f uitstellen/ verschillen uitzenden dijk cuisse f digue f gros,-se; épais,-se verminderen chose f; truc m; machin m immédiat; immédiatement; tout de suite discothèque f redevoering; wijze van redeneren verdwijning vrijstellen van beschikbaar beschikken over beschikking schijf; parkerschijf diskette; schijf(je) verhandeling; opstel rondbrengen; distribueren verspreiding; distributie verdelen in scheiden mort m/ morte f mortel, mortelle mortel,-lle// fatal,-e
doden doden doel doel doel<stelling> doelgroep doeltreffend doelwit doen; maken// laten „actief‟ doetreffendheid dol op dol zijn op dolblij dom domaine m domaine (dans le - de) domicile m dominee dominee dominer dominical,-e dommage (c‟est - que +s) dood (de -) dood doodgaan doodkist doorbrengen doorgaan met doorlopen doorlopen; doorkruisen doormaken doormaken doormidden breken doorzoeken doos (blik) doos dopen in (steken in) dopen doping dorénavant dorp dose f dossier doublé doubler doux,-ce doven draad draaien draaien dragen dragen draguer dragueur m dralen drankje drenken (= te drinken geven) dresser drijven dringend verzoeken
<se> tuer tuer fin f; but m objectif m objectif m cible f efficace cible f faire/ faisant fasse/ fait/ fais/ fis efficacité; efficience gourmand,-e raffoler de ravi,-e bête; stupide gebied/ domein op het gebied van huisadres/ verblijfplaats pasteur pasteur m beheersen; liggen boven („omgeving‟) „s zondags; van de zondag het is jammer dat mort f mort,-e mourir// trouver la mort cercueil m passer continuer à parcourir // continuer// circuler parcourir traverser traverser; vivre couper en deux fouiller boîte f boîte f plonger dans baptiser dopage voortaan village m dosis dossier m nagesynchroniseerd inhalen („verkeer‟) zacht éteindre fil m passer (un disque) tourner; tordre ('verdraaien') porter supporter ('chagrin') versieren („amour‟) versierder traîner boisson f abreuver oprichten; opstellen flotter solliciter
drinken drogue f drogué drogué,-e m/f droit m drôle dromen dromen dronk ( >> drinken) dronken droom druk (het - hebben) druk bezocht druk hebben druk druk druk drukken drukken drukkerij drukte druppel du moins du moins du reste duc m duchesse f duidelijk laten zien duidelijk duiken duiken duim duister (in het -) duister duizeling duizenden … dun durf durven duwen duwen dwang dwars door gaan dwingen te dwingen tot het verlaten van dwingen tot uitstappen eau savonneuse ébloui,-e éboueur m écarter écarter échapper échec m échouer echt (waar) echt echter echter echtgenoot echtgenoot, echtgenote
boire/ buvant/ bu/ bois/ bus drug<s> aan drugs verslaafd verslaafde recht/ rechten („studie‟) grappig; “gek” rêver rêver// songer buvait ( >> boire) ivre; saoûl,-e rêve m; songe m être très pris/ occupé fréquenté,-e être occupé// être pris animé,-e pressé,-e (je suis pressé) pression f imprimer serrer imprimerie f animation f goutte f tenminste tenminste overigens hertog hertogin afficher// démontrer clair,-e; clairement; net,-tte; nettement plonger plonger pouce m dans l‟obscurité// dans l‟ombre obscur,-e vertige m des milliers de … mince f audace f oser pousser pousser contrainte f traverser contraindre à faire évacuer (une salle) faire descendre sopje; zeephoudend water verblind vuilnisman opzij doen/ opzij zetten spreiden; opzij schuiven/ zetten ontsnappen mislukking mislukken vrai; véridique vrai/ vraiment// véritable<ement> cependant; toutefois cependant; toutefois mari m; époux m époux, épouse
echtgenote echtheid éclair éclater écologiste m économies fpl d‟énergie économiser écossais,-e écran m écran m écran (le petit -) écran m écraser edelmoedig édition f éducation f één op de drie één op de tien fransen een voorgevoel hebben één eenling eens worden over eensgezindheid eenvoudigweg eenzaamheid eerder (liever) eerder ('temps') eerder eerst (in de eerste plaats) eerste effacer effect effect effet m de boule de neige effet m de serre efficace effondrement m effrayer également égaler ei eigen eigen eigenaar eigendom eiland eind (aan het – van zijn kr.) eind (aan het – van) eind (aan het -) eind eind einde (ten – raad) einde maken aan eindelijk …. eindexamen eindexamen eindexamen eindexamenkandidaat eis eis
épouse f authenticité f glinstering/ bliksemschicht („het vuurt‟) uitbreken; klappen ecoloog; milieubeschermer energiebesparingen besparen; sparen schots beeldscherm scherm het beeldscherm scherm verpletteren; overrijden généreux,-se uitgave; editie opvoeding un sur trois un français sur dix pressentir un<e> seul<e> solitaire m se mettre d'accord sur unanimité f; commun accord m bonnement solitude f plutôt plus tôt plus tôt d‟abord premier,-ière; principal,-e uitwissen; uitvegen effet m titre m („bourse‟) sneeuwbaleffect broeikaseffect doeltreffend ineenstorting doen schrikken; afschrikken; angst aanjagen eveneens/ ook evenaren oeuf m propre propre (ma propre maison; ma maison à moi) propriétaire m propriété f île f à bout de forces à la fin de + art…// en fin de … au bout bout m fin f en désespoir de cause en finir avec finir par + (verbe) bac m bachot m; baccalauréat m bac/ bachot/ baccalauréat m examen de fin d'études bachelier exigence f// revendication f revendication f; exigence f
eisen elders elders élection f elegantie (stijl) élevage m élevé élevé,-e élever des enfants elke dag elle est vache ! elleboog ellende ellende élu ( > élire) embarasser embarrasser embaucher embouteillage m embouteillage m embrasser émergence f émerveillement m émettre émission f empêcher emplacement m emploi m emploi à mi-temps employer le système d employer qn employeur m empoisonner emporter ému,-e en attendant en passant par en voie de développement en voie de disparition en apparence f en cachette f en caractères mpl gras en cas de en ce qui concerne en classe f en dan nog en direct en face de en fraude f en général en italiques mpl en moyenne en outre en permanence f en plein air en principe m en provenance f de en revanche f en solitaire en tout cas
exiger; revendiquer ailleurs ailleurs; autre part verkiezing grâce f// élégance f teelt hoog hoog (fig.) kinderen opvoeden tous les jours het is een kreng !; ze is gemeen ! coude m misère f misère f gekozen in verlegenheid brengen in verlegenheid brengen in dienst nemen opstopping verkeersopstopping kussen; omhelzen verschijning; het opdoemen; opkomen verrukking/ grote verwondering uitzenden/ uitgeven („aandelen‟ etc.) uitzending beletten plek („camping‟ etc.) werkgelegenheid; baan halve baan zich eruit redden iemand in dienst hebben werkgever vergiftigen meenemen ontroerd ondertussen via ontwikkelings-; in ontwikkeling uitstervend; aan het uisterven ogenschijnlijk in het geheim/ stiekem vetgedrukt in geval van wat betreft in de klas encore …. rechtstreeks/ “live” tegenover heimelijk/ frauduleus over het algemeen schuingedrukt gemiddeld bovendien voortdurend; bij voortduring in de open lucht in principe afkomstig van/ uit daarentegen alleen; op zichzelf in ieder geval
en venir à bout uitkrijgen; afkrijgen; klein krijgen en voie de développement ontwikkelings-; encadrement m begeleiding/ omlijsting enchaîner ketenen; aaneenschakelen/ op iets doorgaan encourager aanmoedigen endroit m plaats (plek) enduire insmeren/ opbrengen enfant m/ à la charge kind om voor te zorgen enfer m hel engendrer voortbrengen engin m toestel; machine enige (dat is het - waar het om gaat) y a que ça de vrai enigszins quelque peu// un peu énormément de heel veel … enquête f enquete; onderzoek („politie‟) enregistrer opnemen enrichir verrijken enseigner lesgeven; onderwijzen ensemble samen ensoleillé zonnig entamer aansnijden; beginnen/ aantasten entassement m opeenhoping entendre par verstaan onder entente f verstandhouding entourage m omgeving („om iemand heen‟) entraide f wederzijdse hulp; het elkaar helpen entraîner qn iemand trainen/ iemand meeslepen entraîner met zich meebrengen entraîneur m trainer entre tussen entrepreneur m ondernemer entreprise f onderneming entretenir onderhouden entretien m onderhoud énumérer opsomming envers jegens; tegenover enviable benijdenswaardig envie f lust; zin environ ongeveer environnement m het milieu environs mpl omgeving („geografie‟) envisager overwegen/ beogen; voornemens zijn épargner sparen épargner sparen épisode m aflevering époque f tijdperk époque f tijdperk épouvantable verschrikkelijk (ongelooflijk) épreuve f examen/ beproeving/ wedstrijd épuiser uitputten épuiser uitputten équipage m bemanning équipe f team; ploeg équipement m uitrusting équipement m uitrusting/ voorziening équiper uitrusten équipier m ploeggenoot; teamgenoot équitation f paardrijden (ook: monter à cheval) équivalant à gelijk aan; overeenkomend met er heen gaan y aller (j‟irai)
er is + er zijn er is/ er zijn er van houden om erboven eredienst erfenis ergens anders erger (slechter) ergeren (zeer -) ergste erkend worden erkennen (herkennen) erkennen erkenning (herkenning) ernstig ernstig ernstig erop errer erreur f ervaring escalier m escalier m escargot m espace m espèce f espèce f espèce d‟idiot/ d‟imbécile essayer <de> essentie esthéticienne estimer estivant,-e estuaire m établir étalement m des vacances état m éteindre étranger m étranger,-ère être à gifler être au courant être blasé de être chargé(e) de être dans le besoin être dû/ due/ dus/ dues à être en cours être en état de manque être en train de être privé de être titulaire de étreindre étreinte f euro m européen,-nne even ... als evenals evenals evenals evenement
il y a <eu> il y a se plaire à dessus culte m héritage m ailleurs; autre part pire exaspérer le pire être reconnu reconnaître reconnaître reconnaissance f grave// sérieux,-se grave; séreux,-se grave; sérieux,-se; sérieusement dessus// y (etc.) dwalen fout/ vergissing expérience f trap trap slak ruimte soort soort idioot ! proberen; passen essence f schoonheidsspecialiste schatten/ vinden / achten vakantieganger; zomergast riviermonding vestigen vakantiespreiding staat uitdoven; blussen buitenland buitenlands een draai om de oren verdienen op de hoogte zijn genoeg krijgen/ hebben gekregen van belast zijn met; beladen zijn met armoede lijden; in behoeftige omstandigheden v. te danken zijn/ te wijten zijn aan aan de gang zijn ontwenningsverschijnselen vertonen bezig zijn met verstoken zijn van; niet krijgen in het bezit zijn van; houder zijn van omhelzen omhelzing euro europees aussi ... que ainsi que ainsi que// comme comme; ainsi que; de même que événement m// manifestation f
éventail <de> waaier; keur van (=grote hoeveelheid/ ruime keus> evenveel autant evenwicht équilibre m évidemment natuurlijk; vanzelfsprekend évident (c‟est pas - !) zo eenvoudig/ simpel is dat <nou> niet éviter vermijden évoquer oproepen/ herinneren aan évoquer ter sprake brengen exagérer overdrijven examen examen m examiner onderzoeken examiner onderzoeken excédé buiten zinnen; getergd excellent,-e uistekend/ „geweldig‟ exclu m <sociaal> buitengeslotene/ drop-out exclu m buitengeslotene; iemand die nergens aan deel heeft exclusion f buitensluiting exigence f eis exigence f eis expérience f ervaring experiment expérience f expliquer uitleggen exploit m heldendaad exploiter uitbuiten explorer verkennen; onderzoeken exploser ontploffen; exploderen exposé m uiteenzetting; betoog exposer uitstallen; ten toon stellen/ uiteenzetten extra supplémentaire extrait m extract/ uittreksel; fragment ezel âne m fabrication f fabricage fabriek usine f; fabrique; manufacture f facho <m> fascist; fascistisch facile <de> makkelijk faciliter vergemakkelijken; makkelijk maken façon f wijze/ manier factor facteur m facultatif,-ve facultatief (= niet verplicht) faible zwak faible zwak faille f gebrek; zwakke plek; breuk; scheur faire grève staken faire appel à een beroep doen op faire connaissance f avec kennis maken faire des courses boodschappen doen faire des économies <sur> sparen; besparen op faire des économies bezuinigen; sparen faire du shopping winkelen; “shoppen” faire du ski skiën faire la connaissance de kennis maken faire le tour du monde een reis om de wereld maken faire part de kennis geven van; meedelen faire remarquer/ f. observer opmerken („zeggen‟) faire un sort à korte metten m. met// de waarde van iets onderkennen faire un tour een rtije maken; wat rondkijken faire-part m kennisgeving fais gaffe, voilà les flics pas op, daar komt de politie faites la queue, comme tout le m. ga in de rij staan/ achter aansluiten, net als iedereen ! fasciner fascineren; boeien
fatidique fatigue f fatiguer fauché,-e (je suis - ! ) faute de favorable favoriser favoriser fécond,-e fécondité f feest feest feit femmes actives fpl féroce ferroviaire féru<e> de feuilleter feuilleton m ficelle f fief m fierté f fiets fietser figuur fijproever film fin f fin,-e finalement finir firma flambée f des prix flatgebouw flauw flauwvallen fleuve m flink flots mpl fluiten flux m folie f (c‟est la -) folie (vel) folie f (c‟est de la -) fooi forcément forêt f formation f formation f formation f professionnelle fortifier fossé m fou, folle foule f foule f fournir fournir fout foyer m foyer m
noodlottig; fataal/ beslissend (bewuste) vermoeidheid vermoeien ik ben blut ! bij gebrek aan gunstig begunstigen begunstigen vruchtbaar vruchtbaarheid fête f// boum f fête f//soirée f//boum f fait m werkende vrouwen wreed; woest (fel); onbarmhartig spoor-; van de spoorwegen gek op doorbladeren serie („media‟) touwtje bolwerk; vesting trots vélo m; bicyclette f cycliste figure f; image f gourmet m pellicule f // film m einde; doel fijn ten slotte; uiteindelijk afmaken/ klaar zijn firme f; société f plotselinge stijging der prijzen immeuble m fade; insipide s'évanouir rivier („stomend naar zee‟) ferme; costaud golven siffler vloed; mensenzee het is een gekkenhuis pellicule f het is dwaasheid pourboire m noodzakelijkerwijs/ per se bos; woud opleiding/ scholing opleiding/ vorming beroepsopleiding versterken greppel/ gat gek; dwaas menigte; grote hoeveelheid menigte leveren leveren; verschaffen faute f haard/ gezin/ middelpunt/ brandpunt haard; (ook: gezin)
frais mpl frais, fraîche franc, franche français (le -) franchement franchir francophone m/f francophone frangin m frangine f frayeur f freinage m freiner fréquent,-e fréquenter fresque f fric m friction f fringues (des - terribles) fris fromage m frontalier,- ière frontière f fruit m fruits (les -) mpl fuir functie functie functionaris funérailles fpl furieux,-se fusée f fusil m futur,-e gaan door gaan in de richting van gaan lopen (weer -) gaan over gaan zitten gaan zitten gaan zitten gaan gâcher gaffe f gagner gai,-e galère (c‟est la - , quoi !) gamin,-e gang/ houding gangbaar garrigue f gastvrij gastvrouw gat gâteau m gazon géant m gebaar gebaar gebed
kosten koel; fris open; eerlijk het frans om eerlijk te zijn, om de waarheid te zeggen passeren; oversteken iemand die frans spreekt frans sprekend broer (pop.) zus (pop.) angst het remmen remmen veelvuldig zitten op („school‟); vaak bezoeken fresco geld; „centen‟ wrijving hartstikke leuke kleren frais, fraîche kaas grens-; van de grensstreek grens vrucht het fruit; de vruchten vluchten fonction f poste m ; situation f// fonction f fonctionnaire m begrafenis woest (zeer boos) raket geweer toekomstig traverser; passer à travers/ au travers de se diriger vers se remettre en marche traiter de; porter sur// parler de s'asseoir s'asseoir/ asseyant/ assis/ assieds/ assis s'asseoir/ assoyant/ assis/ assois/ assis aller/ allant/ allé/ je vais/ j'allai bederven blunder (ook: bévue f) winnen; verdienen („geld‟) vrolijk het is een doffe ellende/ een bezoeking kind; jongetje/ meisje allure f courant,-e kreupelhout; struikgewas accueillant hôtesse f trou m taart/ koek/ pelouse f reus geste m geste m prière f
gebergte (bergen) gebeuren (plotseling -) gebeuren gebeuren gebeurtenis gebied gebit geboorte geboorte geboren worden geboren worden geboren gebouw gebouw gebrek (bij – aan) gebrek gebrek aan gebrek hebben aan gebrek gebruik (buiten -) gebruik gebruikelijk gebruiken (=‟bezigen‟) gebruiken gebruiker gebruiksaanwijzing gedaante gedaanteverandering gedrag gedrag geducht geduld geduldig (met geduld) geduldig gedurende gedurende gedurende gedwongen zijn om geel worden geen enkel geen enkele geest geestdrift gegevens geheel (in het -) geheel (in zijn -) geheel (in zijn -) geheim geheugen geheugen geit<ekaas> gek maken gek gek gekheid gekluisterd aan het bed geld opzij zetten geld opzijzetten geld geldboete
montagne f survenir advenir (alleen: infinitf + 3e pers. sing.; être) arriver; se passer événement m domaine m // région f prothèse f dentaire; dentition f naissance f naissance f naître/ naissant/ né/ nais/ naquis naître né,-e bâtiment m immeuble m// édifice m// bâtiment à défaut de manque <de> m; pénurie f le manque de … manquer de défaut m déficience f hors d‟usage emploi; utilisation f usuel,-le (user des mots grossiers) employer; utiliser; se servir de utilisateur m; usager m mode m d'emploi m figure f transformation f; métamorphose f comportement m// conduite f conduite f; comportement m redoutable patience f patiemment// avec patience patient,-e; patiemment durant pendant pendant/ durant/ être contraint de jaunir nul,-le; aucun aucun,-e (in zin: + ne) esprit m entraîn<ement> m; enthousiasme m données fpl dans l‟ensemble dans l‟ensemble// tout entier,-ière tout entier secret m mémoire f mémoire f chèvre m affoler; rendre fou fou, folle fou, folle, fous, folles folie f cloué,-e au lit mettre de côté de l‟argent mettre de l‟argent de côté de l‟argent (het geld= l‟argent) amende f
geldstuk geleden (… -) geleden (drie jaar -) geleden (twee jaar -) geleden geleerd geleid door geleidelijk geliefde gelijk (vijftien -) gelijk gelijkheid gelijkstaan met gelijkwaardig zijn aan gelofte geloof geloven geloven gelovige geluid geluid geluid geluid geluk gemak gemakkelijk gemeen („vuil‟) gemeenheid gemeenschap gemeente gemeente gemeente gemeentehuis gemeenteraad gemengd bericht gemengd gemiddeld gemiddeld gemiddelde genegenheid genezen génocide m genoeg genre georganiseerd geplaatst zijn geplaatst gepland voor gepraat geraakt geregeld gérer germer gerucht gerust gerustgesteld geruststellen geschat op geschikt om geschoren
pièce f il y a // voici (voilà) il y a trois ans; voici trois ans il y a deux ans; voici (voilà) deux ans il y a <deux ans> voici <deux ans> savant,-e; érudit,-e dirigé par progressif,-e; progressivement; graduellement amant,-e quinze à, quinze partout ('tennis') égal,-e; pareil, pareille égalité f équivaloir à équivaloir à voeu m foi f// croyance f croire croire/ croyant/ cru/ crois/ crus croyant bruit m bruit m son m son m chance f// bonheur m aisance m; aise f; facilité f facilement; aisément méchant; vache méchanceté f société f; communauté f commune f commune f commune f; municipalité f mairie f conseil m municipal fait divers mixte; mélangé,-e en moyenne en moyenne ( >> moyenne f) moyenne f affection f guérir volkerenmoord assez; suffisant,-e/ suffisamment genre m rangé,-e être placé posé ; placé prévu,-e pour// planifié propos m; discussion f touché rangé; arrangé beheren; besturen ontkiemen/ ontstaan rumeur f// bruit m tranquille rassuré rassurer; apaiser estimer à propre à; propice à rasé
gespeld (niet goed -) gesprek beginnen gesprek gesteente gestelde ('propos') gestion f gestionnaire m getal (in groten ...e) getroffen zijn door getroffene getrouwd getuige getuige getuigen getuigen getuigenis geur gevaar gevaarlijk geval geval gevangen nemen gevangene gevangenis gevoel voor gevoel gevoelen gevoelig („lichtgeraakt‟) gevoelig gevoelig gevolg gevolgd door gevrijwaard tegen gevrijwaard tegen gewaarschued zijn gewaarwording geweer geweld gewend geweten gewicht gewicht gewichtigheid gewonde gewoon gewoon gewoonlijk gewoonte gewoonten gezang gezellig gezelschap (in – van) gezelschap gezelschap gezicht ('expression') gezicht gezicht gezicht gezinsleven gezondheidsdiensten
mal orthographié engager la conversation conversation f roche f; rocher m// pierre f assertion f affirmation f beheer (bestuur) beheerder; bestuurder nombreux,-se; en grand nombre être touché par sinistré m// les ... touché<e>s par marié,-e témoin m témoin m témoigner témoigner témoignage m odeur f danger m dangereux,-se cas m cas m capturer prisonnier,-ière m/f prison f avoir le sens de … sentiment m ressentir susceptible; irascible délicat,-e // sensible sensible effet m; conséquence f suivi,-e de à l‟abri de à l‟abri de être prévenu sensation f fusil m violence f habitué,-e; accoutumé,-e conscience f poids poids m importance f blessé ordinaire; ordinairement ordinaire<ment> habituellement; d'habitude; d'ordinaire coutume f; habitude f coutumes fpl chant m social// convivial en compagnie de compagnie f compagnie f; société f mine f face f; visage m figure f; visage m visage m vie f de famille département de la santé
gezwel gids gift (gave) giga (c‟est - !) gijzelaar (gegijzelde) gijzeling gijzelnemer gilet m gisement m glans gleuf glijden glijden glimlachen glimlachen glimlachen god (de heer) (hij) goddelijk goeddunken goedkeuren (=aannemen) goedkeuren goedkeuren golf golf gooien goot gordijn gosse m/f goud goud goudkleurig goût m gouvernement m gouvernement m graad graag of niet graag of niet graag of niet graag graag graan grâce à grâce à graf grapje grappig gras gras, grasse gratie gratis gratitude f gratter gratuit,-e grave graven graven gravir grazen grendel grenier m
tumeur f guide m/f don m dat is geweldig (giga= gigantesque) otage m prise f d'otage preneur d'otage vest laag éclat m fente f glisser glisser sourire sourire sourire dieu (le seigneur) (lui) divin,-e gré m voter approuver approuver; agréer vague f vague f jeter égout m // gouttière f ('toit') rideau m kind; joch; jongetje; meisje or m or m doré smaak; voorliefde regering regering degré m c‟est à prendre ou à laisser c‟est à prendre ou à laisser c‟est à prendre ou à laisser volontiers volontiers// avec plaisir blé m dank zij dank zij tombe f plaisanterie f; blague f drôle; marrant,-e herbe f vet grâce f gratuit,-e; gratuitement dankbaarheid krabben/ jeuken gratis ernstig creuser fouiller; creuser beklimmen paître/ paissant/ - / je pais/ verrou m zolder
grens frontière f grève f staking gréviste m staker grijpen (bevatten) saisir grijpen (het -) prise f groeien ^ (=circonflexe) croître (op i bij vormen gelijk aan croire !) groeien croître/ croissant/ crû/ croîs/ crûs groeien pousser groente légume<s> m groep groupe m; bande f grof grossier, -ière grommen gronder; grommeler grond sol m grondgebied territoire m groot worden grandir groot groot grand,-e; important,-e grootbrengen élever grootte importance; grandeur f grootte taille f (ook: lengte) grote majeur,-e groter maken grandir; agrandir groter worden s'agrandir; grandir guerre-éclair f blitzkrieg (=kortdurende oorlog) guide m gids („persoon/ boek‟) guidon m stuur („fiets‟) gul généreux gulzig gourmand; goulûment gunst faveur f gunstig favorable haag haie f haakje (tussen ...s) entre parenthèses fpl haard (huiselijke -) foyer m haard poêle m// cheminée f// foyer m (fig) haasten (zich -) se presser; se dépêcher de haat haine f ( >> haïr) habitable bewoonbaar habiter wonen habitude f gewoonte hache f bijl haken (tussen -) entre parenthèses halen quérir/ - / - / - / half openen entrouvrir half zien; even zien entrevoir hals cou m halte arrêt m ham jambon m hameau m gehucht hand (alsof er niets aan de . was) comme si de rien n‟était handdoek serviette f handel (illegale -) trafic m handel commerce m handelaar commerçant handelaar commerçant handelen procéder; agir handeling// aandeel („économie‟) action f handeling// aandeel („économie‟) action f handhaven maintenir handhaven maintenir handhaven maintenir
handig handtekening handvol hangen hangen hanteren hap hard disc hard worden/ maken hard hard hard hard hardklinkend haren (lichaams-) hart (op het ... drukken) hart hartelijk hartstocht (passie) hartverscheurend hartverwarmend hartverwarment hasard m hasard m hausse f hebben hebdomadaire m hebdomadaire hedendaags heel +adj heel wat heersen heg heg heilig hek hek hekel (een ... hebben aan) hekel hebben aan hel helft helft helling helm helpen helpen; hulp bieden hels hemel hemels hémisphère m nord/ sud her/er/verkennen herbergen herbergen herder herhaaldelijk herhaaldelijk herhalen herhaling herinneren (zich -) herinneren (zich -)
habile signature f poignée f suspendre; pendre traîner (rond-)// suspendre manier bouchée f disque dur durcir dur,-e dur,-e dur,-e dur,-e; rude éclatant,-e // bruyant,-e poils mpl recommander <de> coeur m cordial,-e; cordialement passion f navrant,-e réchauffant le coeur (ça réchauffele coeur) ça réchauffe le coeur toeval toeval stijging; verhoging avoir aurai/ ayant aie/ eu/ j'ai/ j'eus weekblad wekelijks contemporain,-e très; fort bien des; pas mal de régner // sévir (fig) haie f haie f sacré,-e barrière f; grille f grille f clôture f détester détester enfer m moitié f moitié f (demi m) pente f casque m secourir; aider secourir infernal ciel m céleste noordelijk/ zuidelijk halfrond reconnaître héberger// abriter héberger// abriter berger,-ère à plusieurs reprises à plusieurs reprises redire répétition f; reprise f se rappeler +4; se souvenir de se souvenir de
herinneren (zich) herinnering herkennen herkiezen herleiden/ brengen tot herleven herleven héroïne f héros m hersenen herstellen herstellen; beter worden hervatten hervatten hervatten hésitation f hésiter hésiter hetzelfde heup heure f de pointe heure f d‟affluence hexagone m (l‟…) hier is/ hier zijn hij heeft geld nodig hij is bijna gedood hij moet werken hinderen histoire f hitte hlm m hlm m/f hoe hoek hoewel hof hol homme politique honderdtal honger hongersnood honnêteté f honteux,-se hoofd hoofdletter hoofdletter hoofdstad hoogstens hoogte hoop (berg) hoop hopen horaires mpl horen (van – zeggen) horen bij; zijn van horen horen horreur f horrible hospitalier, -ière
se rappeler qch souvenir m; mémoire f reconnaître réélire réduire à renaître <+ être> revivre heldin; héroïne held cerveau m// cervelle f réparer; corriger se remettre reprendre reprendre reprendre aarzeling aarzelen aarzelen la même chose hanche f spitsuur spitsuur la france ( >> zesheok) voici il lui (3) faut <de l‟argent> il a failli être tué il lui faut travailler / il doit travailler/ il faut qu‟il travaille gêner geschiedenis/ verhaal chaleur f flat huurflat comment coin m bien que +s; encore que +s cour f creux,-se politicus centaine f faim f famine f eerlijkheid schandelijk tête f capitale f lettre capitale ( >> en capitales )// majuscule f capitale f tout au plus hauteur f; altitude f tas m; amoncellement m espoir m espérer ( niet met: s) tijden; dienstregeling par ouïe-dire appartenir à entendre ouïr/ - / ouï/ - / verschrikking verschrikkelijk gastvrij
hospitalité f hôte m/f houden (vasthouden) houden (zich – aan) houden houding hout huid huidig huidig huilen huis van bewaring huishuisdier huisdier huishouden huiskamer huiswerk hulp (om – roepen) hulp roepen (om -) hulp humanité f humilier huren huren hut huur huwelijk huwelijk hygiène f hyper nana f idée f reçue ieder voor zich ieder voor zich iedere dag iedereen iedereen iemand afschepen iemand iets kwalijk nemen iemand iets wijsmaken iemand overleven iets doen uitkomen iets verstuiken ignorer ignorer ijdelheid ijzer ik vind haar leuk ik vind hem leuk il vaut mieux + inf il s‟agit de ( > agir) il s‟agit de il sied il y a deux ans île f immense immers (omdat -) immeuble m immeuble m impec
gastvrijheid gastheer (gastvrouw) tenir je tiendrai / tenant que je tienne/ tenu/ tiens/ tins s‟en tenir à …// respecter; observer tenir // conserver; garder attitude f bois m peau f actuel,-lle courant,-e// actuel, actuelle pleurer maison d‟arrêt domestique animal m domestique animal m domestique ménage m séjour m; salle de séjour m devoirs mpl appeler au secours appeler au secours secours m; aide f mensheid vernederen louer louer cabane f loyer m mariage m mariage m hygiëne stuk; dijk van een meid gangbare mening; algemeen aanvaard denkbeeld chacun pour soi chacun pour soi tous les jours tout le monde tout le monde éconduire qn en vouloir qch à qn faire accroire qc à qn survivre à qn faire ressortir (+ avoir) se démettre qch niet weten; onkundig zijn van niet weten; onkundig zijn van vanité f fer m elle me (3) plaît il me plaît het is beter te het gaat over het gaat over ook: het is passend twee jaar geleden eiland onmetelijk/ erg groot puisque gebouw gebouw onberispelijk; zó
impeccable onberispelijk (in perfecte staat) impertinence f brutaliteit; onbeschaamdheid impertinent brutaal impitoyable meedogenloos; zonder medelijden implantation f vestiging; het zich vestigen implanter vestigen imponeren en imposer à imponeren en imposer à qn// impressionner qn imposer opleggen; verplichten impression f indruk imprévisible onvoorzienbaar; niet te voorzien imprimante f printer in elkaar zetten assembler in opspraak brengen compromettre in slaap maken endormir in slaap vallen s'endormir in zwijm vallen défaillir inciter à aansporen tot incompréhensible onbegrijpelijk inconvénient m bezwaar/ nadeel indécis,-e aarzelend indiquer aanwijzen; aangeven indispensable onmisbaar indruk hebben avoir l‟impression que inéluctable onontkoombaar; onvermijdelijk inépuisable onuitputtelijk inévitable onvermijdelijk inférieur,-e à lager dan ingang (entree) entrée f ingénieur agronome landbouwkundig ingenieur ingérer inslikken inhalen rejoindre inhalen rejoindre inhoud contenu m inhouden („omvatten‟) comprendre inhouden (bevatten) contenir inhouden; bevatten contenir inleiden introduire inlichten informer de inlichten renseigner sur inlichtingen geven/ vragen renseigner < > se renseigner innemen (het -) prise f innovation f vernieuwing inondation f overstroming inonder overstromen inoubliable onvergetelijk inoxydable roestvrij inrichten aménager inroepen (aan-) (te hulp roepen) invoquer inroepen (aan-) (te hulp roepen) invoquer inschenken verser inschrijven inscrire inschrijven inscrire inscrire inschrijven inséparable onscheidbaar inslaan enfoncer inslikken avaler insluiten inclure insluiten inclure ('lettre')// encercler inspannen (zich -) s'efforcer <de>
inspanning instappen instappen instelling instelling instorten instruire insupportable intekenen op interdiction f interdire interlocuteur,-trice interrrompre intervenir invention f invention f investir investissement m invité,-e inwijden inwoner inzetten (zich -) inzicht irriteren issu,-e de issu<e> de ivrogne m j‟ai envie de m‟éclater j‟ai la dalle j‟en ai marre, <à la fin> ! j‟y pige que dalle ja zelfs (en zelfs) jaar (in vijf -) jaar (over vijf -) jaar (per -) jaartelling jacht jadis jaloezie jammer jardinage m jasje jaune je me suis déniché je me suis farci une banane je me vois bien toubib je ne peux pas le sacquer je suis crevé je suis curieux de savoir si je viens de le voir jean<s> m jeter jeugd job m joch joie f jongere jongere jood jouer un rôle
effort m s‟embarquer// monter monter dans// entrer dans organisme m // institution f organisme m ; organisation f s'effondrer; s'écrouler onderrichten onverdraaglijk souscrire à verbod verbieden gesprekspartner onderbreken tussebeide komen uitvinding uitvinding investeren investering gast/ introducé initier habitant m s'engager vue f énerver; irriter afkomstig uit voortgekomen uit dronkaard ik heb zin om uit mijn bol/ er tegenaan te gaan ik lust wel wat/ ik heb honger ik ben het spuugzat ! ik begrijp er geen snars van voire en cinq ans dans cinq ans par an; l‟an ère f chasse f vroeger; ooit jalousie f // envie f dommage tuinieren veston m; veste f geel ik heb op de kop getikt (gevonden) ik heb <weer> een paal (=een slecht cijfer/ 1) ik zie wel iets in dokter ik kan hem niet uitstaan ik ben doodop ik ben nieuwsgierig of ik heb hem/ het net (zojuist) gezien spijkerbroek <weg>gooien jeunesse f baantje (ook: petit boulot) gosse m vreugde ado// jeune m ado// jeune m juif, -ve een rol spelen
jouir de journaal judiciaire juist toen juistheid onderzoeken van jusqu‟à ce que +s justice f juweel kade kader kalf kamer (vertrek) kamer (zaal) kan/ mag ik … kanaal (tv- …) kans wagen kant kantoor kapot gaan kauwen keel keerpunt keizerrijk kelder kelder kenmerk kennen kennis (met – van zaken) kennis kennis kerel kerk kerkdienst kerkhof kermen; kreunen kern keten keten ketting kiezen voor („politiek‟) kiezen voor kiezen kiezen kiezen kiezer kijken naar kinderjaren kinési<-thérapeute> klaar (zich – maken voor) klaar klaarblijkelijk klaarmaken klagen over klauw kleden kledingstuk kleine letter kleintjes (jongens) kletsen klimmen
genieten van („hebben‟) journal / journal parlé rechterlijk; gerechtelijk comme + imparfait (en in hoofzin: ps) vérifier tot rechtspraak/ justitie/ rechtvaardigheid bijou m quai m cadre m veau m pièce f salle f puis-je … chaîne f tenter sa chance côté m bureau m se casser mâcher gorge f tournant m; point m tournant empire m cave f cave f caractéristique f connaître/ connaissant/ connu/ connais/ connus en connaissance de cause connaissance f connaissance f type m// gars m// individu m eglise office m; culte m cimetière m geindre noyau m// fond m chaîne f chaîne f chaîne f voter pour („stemmen op‟) opter pour choisir choisir élire électeur m regarder +4; considérer enfance f fysiotherapeut s‟apprêter à prêt,-e manifestement préparer se plaindre de griffe f vêtir/ vêtant/ vêtu/ je vêts/ je vêtis vêtement; habit m lettre minuscules (>> en minuscules) petits mpl bavarder grimper
klinken retentir; sonner kloof fossé m (fig)// fissure f; crevasse f; fente f kloppen frapper kloppen (slaan) frapper knagen aan rogner à knap (lief) mignon,-ne knufffelen câliner; cajoler knutselen bricoler koe (de – bij de horens vatten) prendre le taureau (= stier) par les cornes koe vache f koffer valise f; malle f kogel balle f koken (= aan de kook brengen) faire bouillir koken ('algemeen') faire la cuisine koken ('gerecht') cuire koken bouillir/ bouillant/ bouilli/ (je bous)(je bouillis) koken faire la cuisine; cuisiner // cuire komen (plotseling -) survenir komen uit provenir de (+ être) komen venir je viendrai / venant/ venu/ viens/ vins komend<e> uit en provenance de; provenant de komma virgule f kompas boussole f konijn lapin m konijn lapin m kooi cage f kookhoek coin m cuisine koop (te – aangeboden worden) être mis <,-e,-es> en vente koop achat m koopwaar marchandise f koppig doorgaan met s'obstiner à koppig entêté,-e; têtu,-e koppig têtu,-e; entêté,-e; obstiné,-e kort bref/ brève; brièvement kort court,-e korter worden raccourcir kostbaar précieux,-ce kosten coût m; frais mpl kosten coûter kouwelijk frileux krabben gratter kracht (van ... zijn) être en vigueur f kracht puissance f kracht vigueur f krachtsinspanning effort m kreunen gémir krijgen avoir// recevoir// obtenir krijgen recevoir krot taudis m kruid herbe f kruiden herbes fpl// épices mpl kruipen se traîner// ramper kruis croix f kruisen (tegenkomen) croiser krul boucle f kudde troupeau m kuil fosse f kunnen (mogen) pouvoir kunnen; mogen pouvoir pourrai/ pouvant puisse/ pu/ peux/ pus kunstmatig artificiel,-lle
kunstmatige bevruchting kussen kussen kwaadspreken kwaadspreken kwajongen kwartier kweken kwetsbaar kwetsen kwetsen kwitantie l‟autre jour l‟autre jour l‟emporter sur la bouffe n‟est pas dégueu laag (de -) laag laatst là-bas labo m de langues laboratoire m lac m lachen laden (- met) laid,-e laine f laitage m laitier,-ière land (aan ... gaan) landbouwlandbouwer landen landgenoot landschap langue f langue (la - française) langzaam last laten bouwen laten grazen laten slapen laten wachten (op zich ...) laten zien laten lauw lawaai (hels -) lawaai le cas échéant le dimanche <etc.> le picasso de la bombe leeg leer; leder leesvaardigheid légalement legen (=ledigen) leggen; neerleggen légiférer législation f légume m
insémination artificielle coussin m embrasser; donner une bise// se donner la bise médire (vs médisez) médire <de> gamin m; gosse m quart m d'heure cultiver vulnérable// fragile blesser blessen; heurter quittance f onlangs onlangs het winnen van het eten is niet vies/ je kan er lekker eten (=dégueulasse) couche f bas; basse dernièrement daarginds talenprakticum laboratorium meer rire/ riant/ ri/ ris/ ris charger de lelijk wol melkproduct zuivel-; van de melk atterrir . .. agricole agriculteur atterrir compatriote m/f paysage m taal/ tong de franse taal lent; lentement charge f faire construire/ bâtir faire paître endormir traîner montrer laisser // faire tiède // mollement éclat m// fracas m; vacarme m; tapage m vacarme m// bruit m als het geval zich voordoet op zondag; „s zondags de picasso van de spuitbus vide; creux cuir m compréhension écrite legaal vider mettre/ mettant/ mis/ mets/ mis wetten maken wetgeving; parlementaire periode groente
leiden (besturen) leiden leiden leiden leiden leiden; brengen + à leider lendemain (le …) lenen aan lenen van lengte lente leren (onderwijzen) leren leren les jours où les leugen leugenachtig leuk vinden leunen leuning leven; beleven + 4 levensmiddelen levensomstandigheden lever m du soleil leverancier leveren (af-) leveren leveren levering lezen libération f librairie f licencier lichaam lichamelijk (fysisch) licht (het -) licht lichtgeraakt lid lief liefde op het eerste gezicht liefde liegen lien m lien m lieu m lieu m lieu m lieue f liever lift liggen lijden (het -) lijden lijden lijden; dulden lijken op likken
conduire conduire // gérer diriger // mener// administrer// gérer mener mener; conduire conduire/ conduisant/ conduit/ conduis/ conduisis chef m// dirigeant m// leader m de volgende dag prêter à emprunter à taille f // longueur f printemps m enseigner qch à qch apprendre apprendre op de dagen dat (waarop) cours m; leçon f mensonge m mensonger,-ère plaire (elle me plaît) (je lui plais) s‟appuyer <sur> dossier m vivre/ vivant/ vécu/ vis/ vécus vivres mpl conditions de vie zonsopgang fournisseur livrer fournir fournir livraison f lire/ lisant/ lu/ lis/ lus bevrijding boekhandel ontslaan corps m physique lumière f clair,-e (une couleur bleu clair) ombrageux; irascible membre m mignon,-ne; .... chéri coup de foudre amour m mentir/ mentant/ menti/ je mens/ je mentis band; verband verband; verbintenis plek (plaats) plek; plaats plek; plaats mijl plutôt ascenseur m gésir/ - / - / - / souffrance f souffrir souffrir souffrir ressembler à lécher
limitation f <de vitesse> limitation f limite f linge m linguistique f linguistique liniaal list (truc) livrer location f location f logement m logiciel m loi f sur loin de là loket long loop (in de – van) loop lopen (het -) lorraine f lors de losbarsten losmaken van (zich -) losmaken van lostornen lot louer loven (lof geven aan) loyauté f luchtig (licht) luchtvaart lucidité f luiden (klinken) luisteren naar luistervaardigheid lutte f lutte maagd maaltijd maar drie maat maat maatregel maatregel maatschappij maatschappij macht machtig machtig magasin (grand -) magasin m magasin magazine m mager magicien m magnéto (le -, c‟est impec !) maillot m de bain maintenir maison f de retraite
<snelheids>beperking beperking grens wasgoed; linnengoed taalkunde taalkundig règle f ruse f afleveren; leveren huur ook: een vakantiehuisje huisvesting; woning software<programma> wet betreffende … verre van dat guichet m poumon m au cours de; dans le courant de cours m marche f lotharingen tijdens; ten tijde van éclater se détacher de dégager; détacher découdre sort m// destin m huren; prijzen louer goede trouw; het loyaal zijn; eerlijkheid léger, -ère aviation f helderheid (nuchterheid) sonner écouter compréhension orale strijd; gevecht strijd vierge f repas m seulement trois mesure f taille f // mesure f // dimension f mesure f mesure f société f société f; compagnie('entreprise') pouvoir m; puissance f puissant puissant,-e warenhuis winkel winkel tijdschrift maigre; chétif,-ve tovenaar video, dat is zo ! (magnétoscope; impeccable) badpak volhouden bejaardentehuis
maîtriser majeur,-e majoration f maken (... maken) maken makkelijk malen malgré tout malgré maltraiter manche f mand manier (op die -) manier manifestation f (manif) mannelijk mannetje maquillage m marchandise<s> fpl marché de l‟emploi marché du travail marécageux,-se marechaussee marée f noire markt (op de - <=economie>) markt marrant (c‟est pas -) massacre m massacrer match m mate (in gelijke -) mate materiaal matière f première matière f matras maux mpl ( < un mal) mec m mécontentement m medeburger médecine f medelijden medeplichtig medeplichtigheid medeweten (zonder -) médias mpl médiéval,-e médiocre méditerranée f meebrengen (met zich -) meebrengen (met zich ...) meebrengen meedelen/ berichten a. meedogenloos meegaan met meegemaakt meenemen meenemen meer (méér) meer
beheersen meerderjarig verhoging rendre ... effectuer// faire // rendre facile; aisé moudre/ moulant/ moulu/ mouds/ moulus ondanks alles ondanks mishandelen het kanaal panier m de la sorte manière f; façon f demonstratie masculin mâle m make-up goederen arbeidsmarkt arbeidsmarkt moerassig gendarme >> gendarmerie f milieuramp met olie; olievlek sur le marché marché f (au marché) dat is niet grappig (leuk) massamoord; slachtpartij vermoorden wedstrijd (soms ook: rencontre f) également degré m <de> matériel m// matériau m ('construction') grondstof vak („school‟)/ materie; stof matelas m kwalen kerel; vent ontevredenheid concitoyen m geneeskunde pitié f complice complicité f à l'insu de media middeleeuws middelmatig Middellandse zee entraîner (cela entraîne des problèmes) entraîner amener; apporter apprendre à impitoyable accompagner qn vécu,-ue ( >> vivre) emporter // emmener emporter// emmener davantage davantage; plus
meer meerdere (=verscheidene) meerderheid meerderheid<s-> meerderjarig meeslepen meeslepen/ meevoeren méfiance f mégalopole f meid mêler mêler même si menen menen menen mener mengen mengen menigte mening menselijk menselijkheid mensen mensen mensheid mensheid mentionner mépris m méprise f mépriser mer f du nord merendeel méridional,-e mérite m mériter merk merkbaar merken dat merveille f mésaventure f mésaventure f messteek mesure f mesure f mesurer mesures f répressives met name métallurgie f meten météo f metgezel; metgezellin métier m métier m métis m métro, boulot, dodo métropole (en -) métropole f mettre au monde mettre au point
lac m plusieurs majorité f majoritaire majeur,-e entraîner; traîner entraîner wantrouwen (ook: défiance f) miljoenenstad gamine f mengen mengen zelfs al estimer; être d'avis estimer; penser être sérieux leiden/ voorstaan („sport‟) mélanger mélanger foule f avis m; opinion f humain,-e humanité f gens fpl gens fpl; monde m humanité f humanité f vermelden; noemen minachting; verachting vergissing minachten; verachten noordzee plupart f (la - +verbe au pluriel) zuidelijk verdienste verdienen („moreel‟) marque f sensible; perceptible s‟apercevoir que wonder tegenslag; pech onaangename ervaring; pech coup de couteau maat/ maatregel maat/ maatregel meten hard optreden notamment metaalindustrie mesurer weerbericht/ weerkundige dienst compagnon m// compagne f vak („beroep‟) vak (beroep) kleurling huisje, boompje, beestje (metro, werk, slapen) op het franse vasteland („niet overzee‟) grote stad/ (ook, soms: moederland) ter wereld brengen ontwikkelen
mettre au point ontwikkelen („product‟ etc.) mettre en évidence f duidelijk maken; aan het licht brengen meubilair mobilier m; meubles mpl middag (tussen de -) à midi // entre midi et quatorze heures middel moyen m midden (te ... van) parmi; au milieu de midden op straat en pleine rue midden milieu m mijn (de -e) le mien/ la mienne/les miens/les miennes mijn mine f mikken viser milieu m onderwereld; wereld van de gangsters millénaire m millennium („duizend jaar‟) minable verachtelijk, ?? minachting mépris m minder (…. -) …. en moins// de moins minder belangrijk mineur,-e; de moindre importance minder moins <de>/ mindere moindre minderheid<s-> minoritaire minderjarig mineur,-e minderwaardigheid infériorité f mineur,-e minderjarig/ mijnwerker minst (op zijn -) au moins minste moeite la moindre difficulté miracle m wonder mis messe f misbruik maken van abuser de misbruik maken van abuser de misbruik abus m misbruik abus m misbruik abus m misdaad crime m misdrijf délit m// crime m mishagen déplaire <à> mishandelen maltraiter miskennen méconnaître mislukken échouer; rater; être un échec missen (ik mis je) tu me manques missen se passer de; manquer; faire défaut missie mission f mits pourvu que +s mobylette f brommer mode f mode mode m de scrutin kiesstelsel mode m wijze; manier modéré,-e gematigd; bescheiden modeste<ment> bescheiden modifier wijzigen; veranderen modique (somme f -) bescheiden som/ prijs moed courage m moed courage m moeder-/ moederlijk maternel,-le moeilijk difficile; pénible moeilijkheid (bij de minste -) à la moindre difficulté moeite peine f moeten (hebben te) avoir à moeten (nodig zijn) falloir il faudra/ - qu‟il faille/ fallu/ il faut/ il fallut moeten werken (zij moet werken) il faut qu‟elle travaille moeten devoir// falloir// avoir à
moeten moindre moisson f moitié f môme m/f moment momentanément momenteel mond monde entier (le - -) moniteur m montagne (la -) montagne f monture f moord moord moordenaar (doder) moordenaar moordenaar moordenaar mopperen morceau m mortalité f mot m motief motor mouchoir m mouw moyen m moyennant moyen-orient m moyens mpl muet, muette multiplier municipal,-e municipalité f mûr, -e mutation f muts mutuellement muurkast n.v. na naaien naakt (bloot) naar (in de richting van) naar naast nabijheid nachtclub nachtclub nadat nadeel nadenken naderbij komen naderen (bij het – van …) nadering van (bij de -) nain m naissance f namaken
falloir (il faut +inf; il faut que +s) minder<e>; <de> geringste oogst („graan‟) helft kind; ventje/meisje instant m; moment m tijdelijk actuellement bouche f de hele wereld scherm; monitor de bergen/ berg berg<en> paard meurtre m meurtre m; assassinat m tueur assassin meurtrier m meurtrier m; assassin m gronder; grommeler stuk sterfte woord; bericht<je> motif m// mobile m moteur m // moto f zakdoek manche f middel (oplossing) middels; tegen betaling van midden-oosten middelen; middelen stom („met de mond vol tanden‟) vermenigvuldigen gemeentelijk gemeente rijp verandering/ overplaatsing bonnet m elkaar; wederzijds placard m s.a. (société anonyme) au bout de; au terme de coudre/ cousant/ cousu/ couds/ cousis nu,-e; dénudé,-e vers pénible; triste; sombre à côté de proximité f bôite de nuit boîte f de nuit après que +ind inconvénient m; désavantage m réfléchir à/<sur> se rapprocher à l‟approche f <de Noël> aux approches de/ à l‟approche de dwerg geboorte contrefaire
nana (c‟est une hyper - !) natalité f natuurlijk natuurlijk naufrage m nauw (smal) nauwelijks nauwelijks nauwelijks navette spatiale navigatie navire m ne … que néanmoins néant m nécessaire nederlaag neef neerkomen op neerslaan neerslaan; vellen neerzetten neerzetten negeren négoce m négociation f négocier neigen tot neiging hebben om neiging nek nek nemen nemen; pakken net langs/ onder net<werk> nettoyer neus nez m nicht niemand niet in staat niet veel niet veel niet weten niet weten niets (helemaal -) nieuws nieuws nieuwsgierig nieuwsgierigheid nippon,-nne niveau m de la mer noch… noch … nocif,-ve nodig hebben nodig hebben noemen nog altijd nog steeds
dat is een dijk van een meid !/ een spetter ! geboortencijfer évidemment évidemment; bien sûr schipbreuk étroit,-e à peine à peine à peine ruimteveer; ruimtependel navigation f schip slechts; alleen maar („pas‟) niettemin (toch) het niets nodig défaite f cousin m// neveu m revenir à écraser; abattre abattre déposer// poser déposer; poser; placer ignorer handel onderhandeling onderhandelen pencher vers tendre à tendance f // penchant m nuque f nuque f prendre prendre/ prenant prenne/ pris/ prends/ pris au raz de réseau m schoonmaken nez m neus cousine f; nièce f personne incapable <de> pas grand‟chose pas grand‟chose ignorer ignorer rien du tout actualités f// nouvelles f nouvelles fpl curieux,-se curiosité f japans (ook: japonais,-e) zeespiegel ni … ni … schadelijk falloir (il me faut ...); avoir besoin de falloir// avoir besoin de nommer toujours; (encore et toujours) encore// toujours
nogal plutôt; assez nombreux,-se talrijk, vele nommer noemen noodlot fatalité f noodvoorraad réserves fpl noodzaak (dringende -) urgence f noodzakelijkerwijs forcément// par nécessité noodzakelijkerwijs forcément; nécessairement nordique noordelijk; van het noorden notamment met name notamment met name note f aantekening/ noot note f ook: cijfer; punt („school‟) note suffisante/ insuffisante voldoende/ onvoldoende nourrir voeden nu (tot – toe) jusqu‟à présent nu pas ce n'est que maintenant; seulement maintenant nuage m wolk nuageux,-se bewolkt nucláire (<énergie> …) kernenergie nucléaire m kernenergie; kerncentrales nul (c‟est nul) dat is waardeloos nul (c‟est un nul, ce keum) dat is een vent van niks nul (je suis nul en maths) ik ben „waardeloos‟ in wiskunde nutteloos inutile nuttig utile objectif m doel/ objectief objet m voorwerp obligatoire verplicht obliger verplichten observeren (waarnemen) observer obtenir krijgen obtenir verkrijgen/ op zijn naam zetten occidental,-e westelijk occuper bezitten; innemen océan m atlantique atlantische oceaan ochtend matinée f odeur f geur oeuvre f werk oever rive f offensive f offensief; aanval offer sacrifice m ofschoon quoique f ogen (onder vier -) en tête à tête// entre quatre yeux ogenblik (vanaf het – dat) du moment que// à partir de l‟instant où om te afin de; pour ombrage m schaduw ombre f schaduw ombrengen assassiner omcirkelen encercler omgekeerd à l'inverse; inversement omgeving (in de onmiddelijke – van) à proximité immédiate de omgooien renverser omgorden; omringen ceindre omhakken; neerslaan; vellen abattre omhakken; neerslaan; vellen abattre omheining clôture omhelzen embrasser omhelzen; omarmen étreindre omhoog brengen monter (+avoir)
omhoog gaan omkeren omklemmen; omvatten omlaag doen omleidingswegen omrekenen (euro‟s in dollars) omringen omscholen (zich -) omschreven omschrijven omschrijven omstandigheid omstreeks omvang omvang omverwerpen omzet onafgebroken onafhankelijk onbeduidend onbekend onbekend onbekwaam onbescheiden ondanks onder onder onderbreken onderbroek (slipje) onderdak onderdeel onderdrukken onderdrukken ondergaan ondergeschikt onderhandelen onderhandeling onderhoud onderhouden onderhouden onderhouden onderhouden ondernemen ondernemen onderneming onderneming onderrichten onderscheiden ondersteboven halen ondersteunen ondersteunen onderstrepen ondervinden ondervragen ondervragen onderwerp onderwerp onderwerpen onderwerpen onderwijs
monter retourner; faire marche arrière étreindre baisser bison futé convertir (euros en dollars) entourer se recycler défini décrire définir circonstance f vers; aux approches de// approximativement ampleur f étendue f renverser chiffre m d‟affaires continu; continûment; sans cesse indépendant,-e insignifiant,-e; mince inconnu,-e inconnu,-e incapable; inapte indiscret, indiscrète malgré sous sous interrompre slip m (caleçon m) logement m // refuge m pièce f <de rechange> opprimer; oppresser réprimer ('réaction') subir subalterne négocier négociation f entretien m entretenir entretenir entretenir// soutenir soutenir entreprendre entreprendre entreprise f entreprise f instruire distinguer bouleversement m soutenir soutenir souligner ressentir; éprouver interroger interroger// questionner sujet sujet m; matière f asservir/ asservissant/ asservi/ j'asservis/ j‟asservis soumettre enseignement m
onderwijzen onderwijzen onderwijzer onderworpenheid onderzoek uitvoeren (starten) onderzoek uitvoeren onderzoek onderzoek onderzoek onderzoeken onderzoeken ondeugd ondeugend ongegrond ongehoorzaam ongehuwd ongelijk ongelofelijk ongelooflijk ongeluk ongeluk ongelukkig ongemanierd ongeneeslijk ongerust maken (zich -) ongerust maken ongerust ongerustheid ongetwijfeld ongeval ongeveer (ten naaste bij) ongeveer 20 personen ongeveer ongle m onhandig onhandigheid onherkenbaar onkosten onkruid onlangs onmisbaar onrechtvaardigheid onrust onschadelijk onschuldig onschuldigheid ontboezemen ontbreken ontdekken ontdekken ontdekken ontdekking ontdoen van ontdoen onthouden van (zich -) onthouden onthouden onthullen onthullen ontkennen
enseigner instruire; enseigner instituteur (-trice) soumission f mener (ouvrir) une enquête mener une enquête f enquête f// investigation f examen m („médecine‟) // enquête („police‟) examen m; investigation f rechercher; aller à la recherche de s'enquérir de vice m malin, maligne gratuitement; sans fondement désobéissant célibataire; non-marié tort (avoir ...) incroyable incroyable accident m malheur m// infortune f malheureux,-se grossier, -ière incurable; inguérissable s‟inquièter de inquiéter inquiet, -ète inquiétude f sans aucun doute accident m// sinistre m approximativement quelque vingt personnes environ; à peu près nagel maladroit,-e maladresse f méconnaissable frais mpl mauvaise(s) herbe(s) f(pl) récemment indispensable injustice f trouble<s> mpl // inquiétude f inoffensif,-ve// qui ne présente pas de danger innocent,-e innocence f épancher faillir/ - / failli/ - /je faillis découvrir découvrir découvrir découverte f se débarrasser de; se défaire de défaire s'abstenir de retenir retenir inaugurer ('monument') révéler nier
ontkennen ontketenen ontkleden ontlasten ontmoedigen ontmoediging ontmoeten ontroeren ontroerend ontslaan ontslaan ontsluiten; ontluiken ontsnappen aan ontspannen (zich -) ontstaan (doen -) ontstaan ontvangen ontvangen ontvangen ontvangen ontvangst ontvangst ontvluchten ontwaken (het -) ontwerpen ontwikkeld (beschaafd) ontwikkeling onvergetelijk onverklaard onvermijdelijk onverschillig onverschilligheid onverstelbaar onverstoorbaarheid onvindbaar onwaarschijnlijk onweer onweerstaanbaar onzinnigheid oog oogst ooit ooit ook ook oor oordelen oorlog oorsprong („wortels‟) oorsprong oorzaak oostelijk oosten op de markt brengen op school op sterven liggen op tijd opbeuren opbeurend opbrengen
nier; dénier déchaîner dévêtir décharger décourager découragement m rencontrer émouvoir émouvant démettre donner sa démission à éclore (+ être) échapper à se détendre susciter naître; se créer/ être créé accueillir accueillir accueillir recevoir; acceuillir accueil m accueil m s'enfuir réveil m concevoir civilisé développement inoubliable inexpliqué// resté sans réponse inévitable; inéluctable indifférent négligence f // indifférence f inimaginable; inconcevable// impensable impassibilité; fermeté introuvable invraisemblable// improbable orage m irrésistible ( >> résister à) bêtise f oeil m (yeux pl) récolte f jamais jamais (ne jamais = nooit) aussi; également aussi; également oreille f juger <de> guerre f racines fpl origine f cause f oriental,-e orient m lancer <sur le marché> à l‟école f se mourir à l‟heure f réconforter// remonter le moral à qn réconfortant rapporter
opbrengst opbrengst opdat (om) opdracht opdringen (zich -) opduiken openbaar openbaren openen openen openlijk operatiepatiënt opereren opgeven (zwichten) opgeven opheffen ophopen ophouden ophouden opinion f publique opkopen opleggen opleggen opleiding oplichten oplopen ("ziekte") oplopen oplossen oplossen; ontbinden oplossen; overgaan in oplossing opmaken (zich -) opmerkelijk opmerken (opmerking maken) opmerken opmerken opmerken opnemen ("vluchtelingen") opnemen oppakken oppervlakkig opposer oprechtheid oprichten („stichten”) oprichten oprichten oprichter oproepen opruimen opscheppen opschieten („het werk‟) opschorten opsluiten opsluiten opspringen opspringen opstaan opstaan opstand opstand
production f; produit m rendement m pour que +s charge f// mission f s‟imposer (l‟idée s‟impose que …) surgir public,-que// laïque révéler; rendre public inaugurer; ouvrir ouvrir ouvertement opéré opérer céder abandonner éliminer s'amasser cesser <de> cesser// s‟arrêter de publieke opinie racheter imposer qch à qn infliger // imposer formation f escroquer attraper; contracter encourir résoudre dissoudre résoudre solution f se maquiller remarquable<ment> faire remarquer/ faire observer apercevoir qch// remarquer qch apercevoir; remarquer je fais observer que; je fais remarquer que recueillir enregistrer; absorber ramasser; recueillir superficiellement// à la légère tegenover elkaar stellen sincérité f fonder dresser fonder fondateur évoquer ranger se vanter de avancer (le travail avance bien) suspendre enfermer enfermer faire un bond; bondir; sursauter jaillir // bondir se lever se lever révolte f révolte f// résurrection f
opstootje opstropen opter <pour> opter pour optillen optillen optillen option f optrekken opvangen opvatten opvatting opverven opvliegend opvoeren opvolgen opvolging opvolging opwarmen opwekken opwelling opwinden (zich -) opwinden opwinding opzettelijk opzetten opzetten opzicht (in dit -) opzicht or, or, orage m orbite f spatiale ordenen ordinateur m ordinateur m ordure<s> fpl oreille f orgaan organisme orgueil m orgueilleux,-se oriental,-e oser otage m ouah, la beauté ! oud (waardevol) oud oud<er> worden ouderwets oudst outil m ouvrier m ouvrier m overal overal overblijfselen overblijven overbrengen overdekt
rixe f bagarre f; échauffourrée f retrousser kiezen kiezen voor lever soulever soulever; lever keuzevak; optie retrousser; relever receuillir <des gens> percevoir// prendre conception f repeindre irascible représenter succéder à succession f succession f réchauffer susciter élan m // sursaut m s'exciter exciter excitation f volontairement dresser // fonder monter // dresser à cet égard égard m welnu welnu, onweer baan om de aarde/ in de ruimte ordonner; mettre de l'ordre computer computer vuil; afval oor organe m; organisme m organisme m trots trots oosters; oostelijk durven gijzelaar; gegijzelde wat een stuk ! ancien,-nne vieux/ vieil/ vieille/ vieux/ vieilles vieillir démodé,-e; vieux-jeu aîné,-e werktuig; stuk gereedschap arbeider arbeider partout partout restes mpl rester (il me reste dix francs) transmettre couvert,-e
overdoen overdose m overdrijven overeenbrengen overeenkomen overeenkomen overeenkomst overeenstemmen met elkaar overeenstemmen overeenstemmen overeind zetten overgaan tot overgaan tot overgrootvader overhand krijgen over overhandigen overhouden overladen met overleven overleven overlevende overlijden (het -) overmaat overmaken ("geld") overmaken overrijden overrompeld (ontroerd) zijn overschrijden overschrijven overslaan oversteken overstroming overtreden overtreden overtreding overtrekken ("grens") overtuigen overtuigen overvloedig; veel voorkomend overvloedig; veel voorkomend overvol overwegen (van plan zijn) overwicht overwinnaar overwinnen overwinnen overwinnen overzicht p.-d. g (pdg) p.-d. g <=général>) pad pagaille f paille pain complet paix f paix f pakket (pakje) pakket palmarès m panneau m
refaire overdosis ( ook: surdose f) exagérer faire concorder; conformer; concilier ('idées') convenir (+ être) correspondre <à> convention f être en accord; s'accorder accorder +4 coïncider; être en accord; s'accorder relever passer à/// procéder à procéder à arrière-grand-père m l‟emporter sur remettre rester// garder accabler de survivre survivre survivant m décès m excès m virer virer <de l‟argent> écraser être bouleversé dépasser transcrire sauter qch traverser inondation f contrevenir à (+ avoir) violer; enfreindre infraction f// délit m franchir convaincre persuader; convaincre abondant,-e abondant,-e encombré,-e // bondé,-e envisager prépondérance f vainqueur m surmonter ('peur')// vaincre vaincre/ vainquant/ vaincu/ vaincs/ vainquis vaincre; venir à bout de revue f; vue f d'ensemble algemeen directeur (président-directeur général) president-directeur sentier m puinhoop; rotzooi stro/ rietje („drank‟) bruinbrood ? vrede vrede colis m paquet m erelijst bord
pape m Pâques paquet m par coeur par contre par terre paradis m paraître parce que parcourir parer paresse f paresseux,-se parfois pari m parier parier parkeren parmi parochie parole f parrure f parti m pris participer à particulier, -ière partie f de plaisir partout pas m pasen passen (=passend zijn) passen bij passen bij passeren passeren passeur m passie passion f passionnant,-e pasteur m pastoor pastoor patat patience f patinoire f patrimoine m payer au noir pays m paysage m peau f pech pêche f pêcher peesontsteking peilen peindre peine f peine f peinture pendant que pénible
paus pasen pakket van buiten/ uit het hoofd daarentegen op de grond paradijs verschijnen/ lijkt, schijnen omdat afleggen/ doorkruisen („land‟)/ doornemen („krant‟) versieren/ pareren; afwenden; afweren luiheid lui soms weddenschap wedden wedden se garer // stationner onder/ te midden van paroisse f woord („in reeks‟) sieraad vooroordeel/ vooringenomenheid/ stellingname deelnemen aan bijzonder pretje; lolletje overal stap; pas pâques fpl convenir (+ avoir) convenir à convenir à dépasser// doubler franchir; dépasser smokkelaar/ veerman passion f hartstocht; “hobby” boeiend dominee curé curé m des pommes frites geduld ijsbaan erfgoed/ vaderlijk erfdeel zwart betalen land/ kleine streek landschap huid panne f // déveine f; malchanche f perzik; het vissen vissen tendinite f sonder schilderen straf/ moeite/ verdriet straf/ verdriet schilderij; verf terwijl moeizaam; zwaar
pensioen pentecôte f pépin m percentage percuter qch perfectionner performance f performance f périphérie f (à la …) périphérique m permettre qch <à qn> permis m de conduire permissivité f perron perron personnage principal personnage-je m personne f âgée personnes âgées persuader perturbation f petit écran m pétrolier m peu (un -) peu aimable peu peukje phrase f physique f physique m pièce f <de monnaie> pièce f pièce f <de théâtre> piège m piéton pijler pijn pijnlijk pijnlijk pilier m pilule f pinceau m pire (le -) piscine f pit (kern) plaats (plek) plaats (weer op z. - zetten) plaats bieden aan plaats bieden aan plaatsen plage f plagen plagerig plaine f plak (tablet; stuk) plakken plan (van ... zijn) plan plan planche f à voile
retraite f pinksteren probleem; moeilijkheid pourcentage m; taux m ergens tegenaan botsen/ rijden verbeteren prestatie prestatie aan de rand rondweg toestaan/ het mogelijk maken rijbewijs het alles maar goedvinden/ toestaan quai m quai m hoofdpersoon ik-persoon/figuur bejaarde; oudere bejaarden overtuigen storing; ontregeling t.v.-scherm tanker een beetje weinig vriendelijk weinig mégot m// clope f zin natuurkunde uiterlijk; voorkomen geldstuk vertrek (kamer) toneelstuk val<strik> voetganger pilier m douleur f délicat,-e // pénible douloureux,-se pijler pil penseel het ergste zwembad noyau m endroit m// lieu m remettre abriter abriter situer strand taquiner malicieux,-se; taquin vlakte tablette f coller envisager de projet m // dessein m projet m// plan m surfplank; het surfen
plank planche f plannen planifier; prévoir plat m gerecht/ schotel plattegrond plan m plattelandsrural,-e plechtig solennel, solennelle plegen commettre; réaliser pleiten plaider plek endroit m; lieu m plomb m lood plonger duiken plotseling komen survenir (+ être) plotseling verschijnen apparaître plotseling brusquement; soudain<ement>; subitement plotseling soudain// brusquement plukken cueillir plukken cueillir je cueillerai / cueillant/ cueilli/ cueille/ cueillis plunderen piller; saccager plupart (la - de + pl) de meeste; het merendeel van plus (c‟est un -) dat is een pluspunt plus culcul que ce bouquin,tu meurs flauwer (stompzinniger) dan dat boek kan niet plutôt liever/ nogal poche f zak („kleding‟) pocketboek livre de poche poème m gedicht poète, poétesse dichter,-es pogen (proberen) tenter de poging démarche f// tentative f; effort m poging tentative f; effort m poids m gewicht poids m gewicht (belang) points mpl communs punten die overeenkomen/ p. van overeenkomst poison m vergif poison m vergif poisson m vis poisson m vis poissonnerie f viswinkel polar m detective(-verhaal) polder m polder politieagent agent m de police; policier m politique f d‟austérité bezuinigingspolitiek politique f politiek/ beleid/ aanpak polluer vervuilen pollueur m vervuiler pollution f vervuiling pool pôle m population f bevolking port m haven portable draagbaar porter sur (le roman porte sur) gaan over (de roman gaat over) porter dragen portie ration f; portion f possibilité f mogelijkheid post ("brieven") courrier m post ("instelling") poste f; postes fpl postbode facteur m poste m de radio radio-toestel poste m de télévison tv-toestel potager m (<jardin …>) moestuin potins mpl roddelpraat; kletspraatjes
poulet m poumon m pour autant pour ce qui est de pour que +s pourtant pousser pouvoir m praatje maken prachtig prairie f praten praticable pré m précaire précaution f précaution f precies premie premier ministre prendre en otage prendre part à prendre sa retraite prendre soin de prénom m près de présence f préserver pressé,-e (être -) prestigieux,-se prêt,-e à prétendre prétendre prétexte m prétexte m preuve f prévu ( > prévoir) priester prikken primordial (être -) prioriteit prise f d‟otage prisonnier, -ière priver de privilégier proberen proberen probleem probleem procéder à proces prochain,-e proclamer procurer prodige m produceren produit m toxique produkt proef proeven
kip („gerecht‟) long evenwel/ + neg: daarom nog niet wat betreft opdat toch duwen; groeien; slaken („cri‟) macht bavarder// discuter splendide; magnifique// formidable grasveld; wei discuter <de>; parler; causer begaanbaar wei hachelijk/ onzeker („baan‟) voorzorgsmaatregel voorzorgsmaatregl juste ; justement; précisément prime f premier („politiek‟) gijzelen deelnemen aan met pensioen gaan zorgen voor voornaam bijna; ongeveer/ bij tegenwoordigheid veilig stellen/ bewaren gehaast zijn; het druk hebben indrukwekkend bereid tot/ klaar om beweren beweren/ willen voorwendsel voorwendsel bewijs voorzien prêtre m piquer op de eerste plaats komen/ van essentieel bel. zijn priorité f gijzeling gevangene beroven van bevoorrechten chercher à; essayer de; tâcher de essayer de problème m// ook soms: “l‟ennui est que …” problème m; ennui m overgaan tot procès aanstaande uitroepen/ verkondigen verschaffen wonder; wonderkind produire giftig product produit m épreuve f sentir// goûter
profession f profiter de programma progrès m progrès m progresser progressief ("politiek") progressief progressivement projet m promenade f équestre promettre promis ( > promettre) promulguer une loi prononcer prooi (buit) proportionnellement proposer propre (ma - maison) propre (mes mains sont -s) propriétaire m proscrire prouver prouver proverbe m proviseur m provisoirement provoquer proximité f prudence f prudent,-e pub f (ces -s débiles) public m public, publique publicité f publier puce f puces fpl (aux -) puisque puissance f punir punt purgatoire m purifier put (in de – zitten) put (in de – zitten) put quai m quant à quart m quel plouc tu fais ! quelle trouille ! quelque temps quelquefois quelques quotidien m quotidien,-ne quotidien,-nne rabaisser raccourcir
beroep gebruik maken van; profiteren van programme m vooruitgang/ voortgang vooruitgang/ vordering vorderingen maken; voortgang boeken progressiste progressif,-ve geleidelijk plan; project rit te paard beloven beloofd een wet afkondigen uitspreken proie f verhoudingsgewijs; in verhouding voorstellen mijn eigen huis mijn handen zijn schoon eigenaar/ bezitter verbannen/ sterk ontraden bewijzen bewijzen spreekwoord rector (directeur) voorlopig veroorzaken; uitdagen; aanzetten nabijheid voorzichtigheid voorzichtig die stomme reclame<s> publiek openbaar reclame publiceren vlo/ chip op de vlooienmarkt omdat … immers kracht/ macht straffen point m // pointe f vagevuur reinigen; zuiveren avoir le moral à zéro avoir le moral à zéro puits m kade; perron wat betreft kwart wat loop jij achter/ wat ben jij een boer wat ben ik daar bang voor, zeg ! enige tijd soms enige/ een paar dagblad dagelijks dagelijks verlagen bekorten; verkorten
race (wedstrijd) rachat m raconter sa vie (niet: *de) radieux,-se raffoler de raisonnable ralentir rame f ramener ramp ramp rampzalig rançon f rand randonnée f ranimer rapatriement m rappeler rapport m rapporteren rare rarement rarement ras-le-bol (j‟en ai -) rassemblement m rater rattraper rauw ravager ravi,-e de rayon m rayon m rayonnement m réaliser récemment réception f réchauffer recht; rechterrechtbank rechtbank rechter rechterlijk ambtenaar rechtop rechts (politiek) rechts rechtszaak rechtvaardig rechtvaardiging réciproquement récit m réclamer récolte f recommencer récompense f récompenser reconnaître reconversion f récré f recueil m recyclage m
course f het opkopen/ overname over zijn leven vertellen stralend dol/ gek zijn op verstandig/ redelijk vertragen riem („roeien‟)/ treinstel terugbrengen catastrophe f// désastre m// désastre m; catclysme m; catastrophe f sinistre losprijs rive f // bord m // bordure f voettocht/ trektocht <weer> tot leven brengen/ wekken repatriëring in herinnering brengen; herinneren aan verhouding; verband; betrekking; rapport rapporter; faire le rapport de ... zeldzaam zelden zelden ik baal ervan verzameling; hereniging missen inhalen cru,-e verwoesten verrukt van boekenplank schap („winkel‟)/ afdeling („warenhuis‟)/ straal straling/ verspreiding; uitstraling verwezenlijken; tot stand brengen onlangs/ kort geleden ontvangst (ook: „tv‟); receptie opwarmen droit tribunal m tribunal m juge m magistrat debout droite f de droite ('politique')// à droite affaire f judiciaire// procès juste// équitable légitimité f// justification f wederzijds verhaal; vertelling eisen/ vereisen oogst weer beginnen beloning belonen erkennen omschakeling; omscholing pauze („school‟) bundel omscholing; bijscholing
rédaction f redden (zich eruit -) redden redelijk reden redevoering rediffusion f redoutable redoutable redouter redressement m réduire de réduire reeds vanaf reeds reeks réfugié m réfugié,-e m/f regard m regel regel regelen regelmatig bezoeken regelmatig regelmatig regenen regeren regering région f regretter régularité f reiken reiziger rejeter rejoindre rekenen rekening (op zijn – hebben) rekening houden met rekening relais m relance f relaxer relever relier remanier remarquer remède m remettre remettre remmen remonter à remparts mpl remplacer remporter remporter renaissance f rencard à la biblio rencontrer rendre + adj rendre
opstel s‟en tirer; se tirer d‟embarras sauver raisonnable<ment> raison f discours m // allocution f harangue f het heruitzenden/ herhaling gevreesd; geducht gevreesd; te duchten beducht zijn voor; vrezen opleving terugbrengen met beperken dès déjà gamme f; série f vluchteling; uitgewekene vluchteling blik règle f règle f// ligne f arranger// régler fréquentet// la fréquentation régulier régulièrement pleuvoir pleuvra/ pleuvant/ plu/ pleut/ plut régner; gouverner gouvernement m regio/ streek betreuren/ spijt hebben van regelmatigheid tendre voyageur m verwerpen zich voegen bij/ inhalen calculer avoir à son compte tenir compte de addition f// facture f// note f aflossing/ halte herstel; het weer op gang komen vrijspreken opheffen; optillen; er uit halen; ingaan op verbinden bewerken opmerken („zien‟) middel overhandigen/ terugbrengen/terugleggen/ uitstellen overhandigen/ uitstellen freiner teruggaan tot wallen vervangen behalen behalen opleving afspraak (we spreken af) in de bibliotheek ontmoeten …. maken teruggeven
renforcement m versterking/ verscherping renforcer versterken rennen (hollen) courir je courrai/ courant/ couru/ cours/ courus rennen courir rente intérêts rentrée f begin van het schooljaar/ thuiskomst renvoyer à verwijzen naar renvoyer wegsturen répartir verdelen; verbreiden repartir weer vertrekken; antwoorden repas m maaltijd repasser strijken („kleren‟) repérer ontdekken; ontwaren/ in het oog krijgen reportage m reportage repos m rust reposer sur berusten op représenter vertegenwoordigen; uitmaken représenter vertegenwoordigen; uitmaken (voorstellen) reprise f herstel/ overname reprise f hervatten/ overname/ ronde („sport‟) reprocher qch à qn iemand iets verwijten rescapé,-e overlevende; geredde réseau m net<werk> réseau m netwerk reservaat () réserve f reserveren réserver; retenir reserveren; bespreken retenir résidence f secondaire tweede woning résidence f woonplaats résolution f oplossing; besluit (voornemen) résoudre oplossen/ besluiten respect égard m; respect m respirer ademen responsable de verantwoordelijk voor resquiller (il y en a qui resquillent) er zijn er die voordringen ressembler à lijken op ressentir voelen ressentir voelen ressource f bron; hulpbron resto (=restaurant) m restaurant résultat m uitslag; resultaat resulteren in résulter en résumé m samenvatting résumer samenvatten retaper une maison een huis opknappen retenir onthouden/ bespreken retraité gepensioneerde; met pensioen reusachtig géant,-e réussir à slagen in/ voor réussite f succes/ het slagen révéler openbaren; tonen revendication f eis revendiquer eisen rêver dromen revoir doorkijken („lessen‟)/ herzien révolté,-e hoogst verontwaardigd; in opstand gekomen tegen revue f geïllustreerd tijdschrift richesse f rijkdom richting direction f// sens m ridder chevalier m
ride f rigoureux,-se rigueur f rijden in + 4 rijden in een auto rijden rijden rijk (heel -) rijp rijpen rijpheid rijtuig rincer risico riskeren risque m rivière f robinet m roep ( …) rok roken rollen romain,-e roman,-e rompre avec rompre rompre rond (in de buurt van) rondgaan rondom ronduit rood worden rook rots rotten roue f roue f roumain,-e rouspéter route nationale (la n + num.) royaume m rude rue piétonne ruée f sur rug ruiken ruimschoots ruimte ruimte ruisen ruiter rukken (los-) uit rust rust rustig (gerust) rusttijd ruw (hard) ruw s‟abriter s‟abstenir de
rimpel streng strakheid; gestrengheid conduire/ conduisant/ conduit/ conduis/ conduisis conduire une auto conduire// rouler rouler// conduire richisssime mûr, mûre mûrir maturité f wagon m spoelen risque m risquer <de> risico rivier kraan appel m jupe f fumer rouler romeins romaans breken met (het uitmaken met) breken (openscheuren) breken autour de circuler autour de carrément // rondement rougir fumée f rocher m; roche f pourrir wiel wiel roemeens mopperen hoofdweg (rijksweg) rijk hard („climat‟) voetgangerszone het afstormen op; een „run‟ op/ rush dos m sentir largement espace m espace m bruire/ (bruyant)/ - / - / cavalier m arracher de calme m; paix f repos m tranquille arrêt m; temps m de repos m rude brutal,-e bescherming zoeken; schuilen zich onthouden van
s‟accrocher à s‟accumuler s‟adapter à s‟aggraver s‟agir de ( > il s‟agit de) s‟apprêter à s‟approcher de s‟éclater s‟effondre s‟effondrer s‟effrayer de s‟embarquer pour s‟emparer de s‟en ficher (je m‟en fiche !) s‟en foutre (je m‟en fous !) s‟ennuyer s‟entendre sur qch s‟entraîner s‟évader s‟exclamer s‟habituer à s‟habituer à s‟ingérer dans s‟intégrer à s‟intégrer s‟introduire s‟occuper de s‟occuper de s‟unir pour saai sable m sachet m sain,-e sale salé saleté f saleté f salle f de séjour salubre samen samenlopen samenvallen (fig) samenvoegen samenvoegen samenvoeging samenwerking samenzweren saquer (je ne peux pas le ….) satisfaire saturation f saturer sauf sauter sauter sauvage savamment savant m savon m schaamte (zonder -) schaamte
zich vastklampen aan zich ophopen zich aanpassen aan verergeren gaan over; handelen over aanstalten maken om; zich gereed maken om naderen zich uitleven ineenstorten instorten; in elkaar vallen schrikken van zich inschepen voor zich meester van het kan me geen barst schelen het kan me geen donder schelen zich vervelen het eens zijn over iets trainen ontsnappen uitroepen wennen aan wennen aan zich mengen in zich aanpassen aan (ook: s‟adapter à) geïntegreerd raken binnendringen zorgen voor/ zich bezighouden met zorgen voor; verzorgen samenwerken om insipide; fade zand zakje gezond (cf. santé f) vuil zout; gezouten viesheid; viezigheid vuiligheid; vuil huiskamer gezond ensemble concourir coïncider joindre joindre réunion f// rattachement m collaboration f; coopération f conspirer ik kan hem niet uitstaan voldoen verzadiging verzadigen behalve springen/ overslaan springen/ overslaan wild op een slimme/ handige (geleerde) manier geleerde zeep sans honte// éhonté,-e honte f
schaap schade schadelijk schaduw schaduw schat schat schatten ("hoeveel") schatten ("waarderen") scheepvaart (navigatie) scheiden schenken schenken scheppen schepping scherm scherp schieten schieten schijn schijnen ('licht') schijnen schijnen; verschijnen schijnsel schikken; voegen schilderen schilderen schilderij schilderij schip schitteren schitterend schitterend schitterend schittering schoenmaker schoft schoolschool/ „werk‟ schoolplein schoon schoon schoonheid schoonmaken schot schouder schouwspel schrijfvaardigheid schrijven schrik aanjagen schudden schuilhut schuilplaats bieden schuilplaats bieden schuilplaats schuine letter schuld schuld schuldgevoel schuldig zijn aan
mouton m dégâts mpl; dommages mpl nuisible ombre ombre f trésor m trésor m estimer; évaluer apprécier navigation f séparer // divorcer ('ils ont divorcé') faire don de qch// verser verser <des larmes; de l‟argent> créer création f écran m aigu/ aigüe tirer tirer („revolver‟/ „sport‟) apparence f luire paraître // luire// briller paraître lueur f convenir (+ avoir) peindre peindre peinture f; tableau m tableau m ; peinture f navire m briller éclatant // magnifique ravissant,-e// magnifique// merveilleux,-se ravissant; charmant éclat m; magnificence f cordonnier m salaud m scolaire boîte f (aller en boîte) cour f (préau m) propre propre (ce mouchoir est propre) beauté f nettoyer tir m épaule f spectacle m expression écrite écrire/ écrivant/ écrit/ écris/ écrivis effrayer agiter; secouer ('mode d'emploi') refuge m abriter abriter abri m; refuge m lettre italique ( >> en italiques) culpabilité f // dette f („moreel/ geld‟) faute f remords m devoir à
schuldig schuldige schuldige schurk sciences fpl appliquées scrutin m se comporter se procurer se consacrer à se contenter de se contenter de se débarrasser de se débrouiller se débrouiller se dédoubler se défouler se défouler se déplacer se dérouler se faire concurrence se faire inscrire se ficher de se fier à se lancer dans se lasser de se méfier se mélanger se méprendre se moquer de se moucher se nourrir se pencher sur se perfectionner se présenter <à> se rapporter à se recycler se remettre à se rendre à/ vers se répandre se servir de se traduire par se venger seconde secouer secours m sécurité f séduire séduisant,-e séjour m séjour m selle f selon selon sembler sens m sens dessus dessous sensation f septentrional,-e série f sérieux,-se
coupable coupable f coupable// responsable escroc m; fripon m toegepaste wetenschappen stembus; het stemmen zich gedragen aanschaffen zich wijden aan genoegen nemen met zich tevreden stellen met/ tevreden zijn met zich ontdoen van zich ergens uit <weten te> redden zich redden zich splitsen/ zich verdubbelen zich uitleven zich uitleven zich verplaatsen; reizen zich afspelen elkaar beconcurreren zich laten inschrijven lak hebben aan/ zich niets aantrekken van vertrouwen zich werpen op/ beginnen in („werkterrein‟) genoeg krijgen van; moe worden van iets wantrouwig zijn; op zijn tellen passen zich mengen zich vergissen spotten met zijn neus sneuten zich voeden zich buigen over zich bekwamen; zich verbeteren zich voorstellen betrekking hebben op zich omscholen weer oppakken/ ophalen („studie, werk‟) zich begeven naar zich verbreiden gebruik maken van betekenen; inhouden; vertaald worden door/ in zich wreken seconde f <doen> schudden hulp veiligheid verleiden; in verleiding brengen verleidelijk; betoverend verblijf; logeerpartij; huiskamer verblijf/ logeerpartij/ huiskamer zadel volgens volgens lijken; schijnen betekenis; richting wanordelijk/ ondersteboven gewaarwording/ sensatie noordelijk serie serieus/ ernstig
seringue f spuit serment m eed<saflegging> service après-vente service servir à dienen tot sfeer ambiance f sfeer sphère f ('sciences')// ambiance f sida m aids sidderen; rillen tressaillir sidérurgie f staalindustrie/ metaalindustrie siècle m eeuw siècle eeuw siège m zitting/ belegering signification f betekenis signifier betekenen sinds depuis sinistrose f het doemdenken sinistrose f doemdenken; allemaal ellende sinon anders, zoniet sissen siffler// grésiller sjaal châle m// écharpe f ski m de fond langlaufen skier skiën slaan op porter sur; avoir trait à slaan battre slaan férir/ - / féru/ - / slaan taper <sur> slaan; verslaan battre/ battant/ battu/ bats/ battis slaap sommeil m slachtoffer victime f slachtoffer victime f // sinistré m slag coup m slagen (er in – om) <en> arriver à; parvenir à; réussir à slagen in parvenir à (+ être) slagen in réussir à; parvenir à (arriver à) slagen réussir slak escargot m slang serpent m slank mince// élancé// svelte slapen dormir slapen dormir/ dormant/ dormi/ je dors/ je dormis slechts uniquement; seulement; ne ... que slepen traîner slijpen (r)émoudre slim futé// malin slim malin, maligne slip m de bain zwembroek slipje slip m sloot fossé f slordigheid négligence f sluiten (af- van) fermeture f sluiten clore/ - / clos/ clos/ sluiten fermer// clôturer smaak (in de ... vallen) plaire (cela lui plaît) smaak opnieuw te pakken krijgen reprendre goût à smaak weer te pakken krijgen reprendre goût à … smaak goût >> avoir le goût de … smal (nauw) étroit,-e smal étroit smelten fondre smelten fondre
sncf (la …) sneeuw snel snel snelheid (met hoge -) snelheid snelheid snijden (door-) snijden snoeplust société soepel software soigner soigner soigneusement sol m solde (en -) soldes fpl soleil m solidarité f nationale solidarité soluble solution f somme f sommet m son m sondage m sondage m sonner soort soort soortgelijk sophistiqué,-e sorteren sorteren sortir en boîte sou m souci m soucieux,- se souffler souffrir souhaiter souligner soupçonner sourd,-e sournois,-e sous-marin soutenir soutien m spannen spanning sparen sparen spectateur m speekvaardigheid speld spelfout spelling spiegelen (zich -)
de franse spoorwegen neige f rapide<ment> rapide<ment>; vite à vive allure f vitesse f vitesse f couper couper; trancher gourmandise f maatschappij; samenleving souple logiciel m verzorgen/ behandelen verzorgen; behandelen zorgvuldig bodem; grond in de uitverkoop uitverkoop; koopjes zon verzorgingsstaat solidariteit; saamhorigheid oplosbaar oplossing bedrag/ som („geld‟) top geluid peiling opiniepeiling bellen espèce f genre m// sorte f genre m// espèce// une sorte de … semblable verfijnd/ vernuftig assortir (+ avoir)/ assortissant/ j'assortis trier naar de discotheek/ nachtclub gaan cent zorg (bezorgdheid) erop uit om waaien lijden/ verdragen wensen onderstrepen vermoeden; verdenken doof geniepig; heimelijk onderzeeër; duikboot ondersteunen; beweren (volhouden) dat steun tendre tension f // suspens m économiser; faire des économies épargner kijker; toeschouwer expression orale épingle f faute d‟orthographe orthographe m se mirer
spijt hebben van spijt spits spleet spoedgeval spoedig spoor spoorweg spotten met spotten met spreekwoord springen (op-) springen springen sprong spruiten uit (voortkomen uit) squat m squatter staaf staal staande staart staat (in – om) staat (in ... om) staat stad (in de -) stadion stadium stage m staken staking stal stam (volks-) stand (tot – brengen) standbeeld stang (spijl) stap stapel stappen over een hek statue f stedenbouwkunde steek (in de … gelaten w./z.) steek laten (in de -) steenkool steil steken (uitsteken) stelen (bestolen worden) stelen (gestolen zijn) stelen stem ("keuze") stem stembus stemmen stemming (verkiezing) ster ster sterfte sterk sterk sterk
regretter +4 regret m caustique ('réponse')// pointu,-e fente f urgence f bientôt; rapidement trace f chemin m de fer m se moquer de se rire de proverbe m bondir sauter sauter // jaillir saut m issir/ - / issu/ - / kraakpand kraker barre f acier m debout queue f capable de// en mesure de// en état de capable de état m en ville stade m stade m stage faire grève grève f étable tribu f// peuplade réaliser statue f barre f démarche f// pas m pile f; tas m enjamber une grille/ une clôture standbeeld urbanisme m être/ avoir été abandonné par abandonner charbon m raide; en pente raide; escarpé poindre voler ( se faire voler ) voler (cela a été volé) voler vote m voix f scrutin m voter scrutin m étoile f étoile// vedette („médias‟) mortalité f fort fort,-e// robuste// solide fort// puissant
sterker maken sterven sterven sterven steun steunen steunen steunen stevig stevig stevigheid stichten stijf stikken stilte (in -) stilte stilte stock m (en -) stof stof stola stom stommiteit stomverbaasd stoom stoomboot stoppen storen storm storten (naar beneden ...) storten stoten stout straal straf straf straffen stralen stralend strekken (uit-) strekken streng streven naar streven naar strijd (in ... met) strijd strijd strijden (bevechten) strijden strijden strijdend strijder strikt stromen strooien stropdas struik studie stuk stuk<je>
fortifier mourir mourrai/ mourant meure / mort/ meurs/ mourus mourir// ook: disparaître mourir; disparaître; décéder appui m; soutien m appuyer; soutenir; supporter gémir; geindre soutenir// appuyer ferme fort; solide fermeté f fonder rigide étouffer silencieusement silence m silence m in voorraad poussière f tissu m; étoffe f châle m muet, muette ('paroles')// bête; stupide gaffe f; bévue f; bêtise f stupéfait// perplexe vapeur f vapeur m arrêter; s'arrêter; cesser déranger tempête f (orage m) précipiter verser heurter; buter méchant,-e rayon m châtiment m; punition f peine f (“justice”) punir rayonner lumineux,-se// rayonnant,-e tendre tendre sévère// rigoureux,-se aspirer à; tendre à; ambitionner prétendre à en contradiction avec; contrairement <à> combat m lutte f; combat m combattre lutter lutter; combattre militant; luttant militant m; lutteur m strict; rigoureux,-se couler semer; saupoudrer cravate f buisson m études fpl pièce f // morceau m stukje
stupéfiant m verdovend middel stupeur f verbijstering sturen (zenden) envoyer stuur volant m („voiture‟); guidon („vélo‟) stuur volant m ('auto')// guidon m ('vélo') stuwdam barrage m subsister voortbestaan succéder à qn iemand opvolgen successeur m opvolger succomber bezwijken (overlijden) suffisamment voldoende/ genoeg suffrage m universel algemeen kiesrecht suivre volgen superbe prachtig/ geweldig supérieur,-e à hoger dan supplémentaire extra supplier smeken supprimer opheffen; schrappen („banen‟)/ uit de weg ruimen sur son séant op zijn zitvlak (achterwerk) sûr,-e veilig/ zeker surgelé diepvries-; ingevroren surgeler invriezen surgir opduiken; opdoemen sur-le-champ meteen; onmiddellijk surlendemain (le …) twee dagen later surmonter te boven komen surpris,-e verrast (verbaasd) surtout vooral susciter veroorzaken; opwekken (oproepen) syndicat m vakbond syndicat d‟initiative v.v.v. syndiqué,-e bij een vakbond aangesloten système d (employer le --) zich er wel uitredden t‟inquète pas, j‟assure maak je maar geen zorgen, dat kan ik wel aan ! taai tenace taak tâche taak tâche f tâche f taak/ opdracht tafellaken nappe f talloos innombrable talrijk nombreux,-se tamelijk ; genoeg assez tandis que terwijl („tegenstelling‟) tank réservoir// char m tantôt … tantôt nu eens … dan weer tantôt dadelijk; straks tapis m kleed tarder (il me<3> tarde de partir) ik verlang ernaar/ snak ernaar te vertrekken tarder à dralen te; lang wachten om tarief tarif m tartine f boterham (ook: tranche f de pain) tas sac m/ sacoche f tas serviette f// cartable m taux m percentage taxer de beschouwen als; aanzien voor te (teveel) trop te (veel – veel) beaucoup trop te dichtbij trop près te laat trop tard// en retard te midden van parmi
te veel te weinig team technologie f de pointe teder (teer) tederheid teer tegelijk<ertijd> tegen tegen tegenhouden tegenhouden tegenover elkaar stellen tegenover tegenspreken tegenstander teindre teinter tekenen (onder-) tekenen tekenen tekening tekening tekstverwerking telefoon (mobiele -) telefooncel telen téléski téléspectateur m teleurstelling téléviseur m tellement tellen (telling houden) tellen tellen tellen témoignage m témoigner témoin m tempête f ten deel vallen tendens teneergeslagen tenslotte tentamen tenter tenter tenzij terecht terminer terracotta terrifier terugbetalen terugbrengen tot terugbrengen teruggaan (het -) teruggaan tot teruggaan teruggaan teruggetrokken
trop trop peu équipe f geavanceerde technologie tendre tendresse f goudron m à la fois// en même temps contre contre m retenir retenir opposer en face de// face à contredire (vs contredisez) adversaire m verven kleuren (een kleur aan iets geven) signer dessiner dessiner dessin dessin m traitement m de texte portable; téléphone mobile cabine publique élever// cultiver skilift tv-kijker déception f tv-toestel zo; dermate … recenser compter compter dénombrer// compter getuigenis getuigen getuige storm échoir/ échéant/ échu/ - / tendance f abattu,-e finalement// enfin// finir par + verbe partiel m iemand in de verleiding brengen/ verleiden trachten (proberen) à moins que +s terecht eindigen; aflopen terre f cuite doodsbang maken rembourser; (repayer) réduire à rapporter; reconduire remonter// recul m remonter à remonter retourner retiré
teruggeven terugkeren terugkomen terugkomen terugkomst terugkopen terugkrijgen terugkrijgen terugtrekken terugzenden terugzenden terwijl terwijl terzijde leggen terzijde leggen teveel tevergeefs tevoorschijn halen +4 + tevoren (-) tevreden stellen (zich – met) tevredenstellen tiède tiental tierce personne tiers m tijd (bij-s) tijd (zijn – verliezen) tijd (zijn – verliezen) tijd tijd<je> (een – geleden) tijde (ten ... van) tijdelijk tijdens tijdje geleden tijdperk tijdperk tijdschrift tijdschrift timmerman tint (gelaatskleur) tint (kleur) tirage m tirer parti de tissu m titel toch (echter) toch (echter) toch toch tocht tocsin m toebehoren aan (zijn van) toebehoren aan toebehoren aan toegang hebben tot toegang hebben tot toegang hebben tot toegang krijgen tot toegang krijgen tot toegang
rendre rentrer revenir (+ être) revenir// rentrer retour m; rentrée f racheter ravoir ravoir; récupérer; rentrer en possession de retirer; retrait m// retraite f renvoyer renvoyer alors que pendant que; alors que; tandis que mettre à part mettre à l‟écart// mettre de côté trop en vain; vainement sortir qch (+ avoir) auparavant (se) contenter de satisfaire; contenter lauw dizaine f derde persoon een derde à temps perdre son temps perdre son temps temps; (c'est l'heure <de ...>) il y a quelque temps lors de temporairement// momentanément au cours de; pendant il y a quelque temps époque f époque f // ère f // période f // âge magazine m; périodique m revue f; magazine m charpentier; menuisier m teint m teinte f oplage profijt trekken van weefsel/ stof/ doek titre m pourtant pourtant quand même quand même; tout de même tour m; excursion f doodsklok appartenir à appartenir à appartenir à avoir accès à avoir accès à avoir accès à; accéder à accéder à accéder à accès m; entrée f
toegeeflijk toegejuicht worden toegeven aan toegeven toegeven toejuichen toekennen („verlenen‟) toekennen („verlenen‟) toekomst toekomst toekomstig toekomstig toelaten toelaten toen .... toen; dan toenadering zoeken toenemen toenemen toenemen toenmalig toepassen toepassen toeschrijven aan toesnellen toesnellen toesnellen;-lopen toespeling toespraak toestaan toestaan toestand toestemmen in toestemmen toestemming geven/ verl. toeval toeval toevertrouwen toevertrouwen toevlucht (zijn ... nemen t.) toevluchtsoord toevoegen toevoeging toezicht houden op toile f d‟araignée toile f toile f toile f tol tolérance f toneel (op het -) tonen top toren (woon-) toren tortue f tot stand brengen tot totaal toucher
indulgent,-e être acclamé,-e par céder admettre// concéder admettre// concéder acclamer accorder accorder avenir avenir m futur,-e futur,-e admettre admettre; autoriser quand; lorsque alors; c'est alors que se rapprocher (s')accroître augmenter augmenter; s'accroître d'épôque; d'alors appliquer pratiquer// appliquer attribuer à accourir accourir accourir allusion f discours f// allocution f permettre permettre; accorder; autoriser situation f; condition f consentir à consentir autoriser hasard m hasard m confier confier à recourir à refuge m; terre f d'asile f adjoindre ajout m; supplément m surveiller spinneweb het web (ook: le web) linnen; zeildoek; doek („schilderij‟) doek/ schilderij; web (internet) péage m verdraagzaamheid sur la scène faire preuve de sommet m tour f tour f schildpad effectuer; réaliser jusqu‟à ce que +s total; totalement // au total; en tout aanraken; treffen/ aangaan
toujours est-il que tour f tour m tour m (le - du monde) tour tous azimuts tout à coup tout à coup tout à fait tout à fait tout à l‟heure tout à l‟heure tout d‟abord tout de même tout de même tout de suite tout de suite tout le monde toutefois toutefois toutou m toutous mpl (de vrais -) tovenarij toxicomane m traan trace f trachten (proberen) traduction f traduire trafic m trafiquant m trafiquant m train pour (prendre le - -) trainen training trait m de caractère traitement m de texte traitement m traliewerk tranche f trancher avec tranquillité f transports mpl en commun travail m d‟équipe travail à temps partiel traverser traverser trede treffen trek (kenmerk) trek trek trekken (melken) trekken uit trekken trésor m treuzelen tricheur,-se trillen trilling
zoveel is zeker dat toren/ woontoren; hoog kantoorgebouw ronde/ beurt reis om de wereld tour m; tournée f op alle mogelijke gebieden/ in a. m. richtingen plotseling plotseling helemaal helemaal; geheel straks straks/ dadelijk allereerst toch toch dadelijk; meteen dadelijk; onmiddellijk iedereen echter echter/ evenwel ook: hondje echte toeristen magie f// sorcellerie verslaafde; drugsgebruiker larme f spoor tenter de; chercher à vertaling vertalen verkeer/ handel in iets handelaar/ smokkelaar handelaar de trein nemen naar s'entraîner („zelf‟)// entraîner + 4 entraînement m karaktertrek tekstverwerking behandeling grille f grillage m plak<je>; schijfje afsteken tegen; achterblijven bij rust openbaar vervoer (ook: t. publics) „teamwork‟ deeltijdarbeid oversteken/ doorkruisen/ doormaken oversteken/ doormaken marche f frapper; toucher trait m faim f appétit m migration f ('oiseaux'; 'humains') traire/ trayant/ trait/ trais/ extraire tirer// traîner schat traîner; tergiverser bedrieger,-ster trembler; tressaillir tremblement m; oscillation f
troisième âge m 65-plussers troosten consoler trots fier,-ière trouw fidèle trouw fidèle ( >>> fidélité) trouw fidèle <> fidélité trouwens d‟ailleurs truc (c‟est pas mon -) dat is niks voor mij trui tricot m // pull m; chandail m tu sais ce que tu vas faire plus t ? weet je al wat je later gaat doen ? tueur m killer; doder tuinier jardinier m tuinman jardinier m tussen entre tussen entre // parmi tussenbeide komen intervenir tussenbeide komen intervenir (+ être) tuyau m tip („inlichting‟)/ buis twaalftal douzaine f tweede second tweeën (met zijn -) à deux twijfel (ongetwijfeld) sans aucun doute twijfel doute m twijfel doute m twijfelen aan douter de twijfelen aan douter de typen taper <à la machine> uitbarsten éclater uitbraken vomir uitdagen défier; mettre au défi// provoquer uitdoen (afzetten) ôter uitdoen ('licht”) éteindre uitdoven; blussen éteindre uitdrukken (zich -) s‟exprimer uitdrukken exprimer uitdrukking expression f; (parole f) uiteenvallen (ìnstorten‟) s'effondrer uiteenvallen éclater; se désagréger uiterlijk air m; physique m// physionomie f uitgaan (naar buiten gaan) sortir/ sortant/ sorti/ je sors/ je sortis uitgaan sortir uitgang sortie f uitgaven dépenses fpl uitgebreid vaste; étendu uitgeoefend door exercé par uitgeput épuisé,-e; usé,-e uitgesloten zijn être exlu ( >> exclure) uitgeven ('lening' etc.) émettre uitgeven dépenser uithollen creuser uiting manifestation f uitkering allocation f <sociale> uitkering prestation f/ allocation f uitkering prestation f/ allocation f uitkiezen; verkiezen élire uitkleden (zich -) se déshabiller uitleggen expliquer uitleven (zich -) s'éclater uitlopen op aboutir à; déboucher sur uitmaken (= zijn) constituer
uitoefenen uitputten uitroepen uitrusting uitschakelen uitschelden uitsluiten uitsluitend uitstallen uitstappen uitstellen uitstellen uitstellen uitstrekken (zich -) uittrekken uittrekken uitvinden uitvinden uitvoeren uitvoerig bespreken uitwisselen uitwissen uitzenden ('zender') uitzending uitzending uitzicht uitzondering uitzonderlijk uitzonderlijk un peu unie (vereniging) uniek (ongekend) union f soviétique universum (wereld) urgentie user de mots grossiers user utiliser utiliser v. avec sous-titres mpl v.d. v.o. vaag vache (elle est - !) vague f vainqueur m vak (beroep) vak (op school) vak vakbond val val valable valable valeur f vallei vallen (bij het – van de nacht) vallen onder vallen vallen
pratiquer; exercer s‟épuiser// épuiser + 4 s'écrier équipement m éliminer injurier; invectiver exclure uniquement; exclusivement étaler descendre remettre remettre; reporter// suspendre renvoyer <à>; remettre s'étendre extraire retirer; ôter inventer inventer exécuter discourir échanger effacer émettre diffusion // émission f ('programme') émission ('programme') vue f exception f exceptionnel exceptionnel,-le; exceptionnellement even; een beetje union f sans précédent// unique sovjet-unie univers m urgence f grove termen gebruiken verslijten gebruiken gebruiken (ook: employer; se servir de) film version met ondertitels film version doublée (b.v. engels wordt frans) film version originale (b.v. engels blijft engels) vague het is een kreng/ rotwijf ! golf winnaar métier m matière f; discipline métier m syndicat m chute f chute f geldig geldig waarde vallée f (val m) à la tombée de la nuit ressortir de; relever de choir (+ être) tomber
vals geld vals spelen vals valstrik (val) van plan zijn vanaf (vanuit) vanaf vanaf vandaar …. variëren varken varken vaste vastgrijpen vastleggen vastmaken („verbinden‟) vastmaken vastmaken vatbaar vechten (met// tegen) vechten vechten vechtpartij veel te veel veeleisend veeleisend veelvuldig veiligheid (in – brengen) veiligheid (in – brengen) veiligheid veiligheid veille f veille (la …) veinzen veld (gebied) vélomoteur m vengeance f ver (niet – van) ver verafschuwen veranderen veranderen veranderen verandering verankerd verantwaardigd raken verantwoordelijk verantwoordelijke verbannen verbannen verbanning verbazen (zich -) verbazen verbazing verbazingwekkend verbazingwekkend verbazingwekkend verbeelding verbergen verbergen
de la fausse monnaie tricher faux,-sse piège m avoir l'intention; compter ... à partir de à partir de à partir de d‟où varier cochon m cochon m; porc m uitgestrekt s'accrocher à; saisir fixer rattacher attacher// accrocher fixer susceptible se battre (avec// contre) se battre contre// lutter contre se battre; bevechten=combattre bagarre f beaucoup trop exigeant exigeant fréquent mettre à l‟abri mettre à l‟abri sécurité f sécurité f// sûreté vorige dag de vorige dag feindre champ m bromfiets (ook: cyclomoteur ) wraak non loin de loin; éloigné détester changer; tranformer; altérer; varier modifier ('wijzigen') varier; transformer transformation f; changement m; modification f ancré s'indigner responsable responsable exiler proscrire exil m s'étonner étonner étonnement m étonnant étonnant surprenant imagination f <se> cacher dissimuler // cacher
verbeten verbeten verbeteren verbeteren verbetering verbieden verbieden verbinden verbinden verbinden verbinden verbintenis verblijf verblinden verbond verbouwen verbruiken verbuigen verdacht (onguur) verdacht verdedigen verdelen verdelen; omslaan verdenken verdenking verder verdienen verdienen verdienen verdrag verdragen („uithouden‟) verdragen verdragen verdriet verdrietig verdubbelen verduidelijken verdwalen verdwijnen verdwijnen verdwijnen verdwijnen verdwijning verenigen verenigen verenigen vereniging verfijnd vergeleken bij vergelijken vergelijken vergelijken vergeten vergezellen vergissing (fout) vergissing vergissing vergroten verhaal („vertellling‟) verhaal
acharné acharné améliorer améliorer; rendre meilleur(.) amélioration interdire (vs interdisez) interdire; défendre conjoindre lier; relier// unir rattacher <à>; relier relier // panser ('médecine') liaison f séjour m éblouir alliance f cultiver consommer décliner ('mots') louche suspect défendre répartir répartir (+ “avoir”) (répartissant !!) présent: je répartis soupçonner soupçon plus loin mériter (fig) gagner +4 gagner <de l‟argent>// mériter traité m; alliance f endurer subir; souffrir; supporter tolérer douleur f // chagrin m// peine f triste; pénible doubler // redoubler préciser s'égarer; se perdre; se fourvoyer disparaître disparaître disparaître (ook: "mourir" !) s'éclipser; s'évanouir; s'effacer disparaître assembler; unifier; unir conjuguer// unifier; unir réunir association f délicat // sophistiqué,-e comparé à; à côté de comparer comparer; rapprocher rapprocher ('erbij betrekken') oublier accompagner erreur f erreur f; méprise f méprise f agrandir récit m histoire f
verhaal verhelpen verhinderen (beletten) verhinderen verhogen verhuren vérification f verifiëren véritable verjagen verjagen verkeer verkeersader verkeersongeluk verkeersongeluk verkiezing verkiezing verklaren verklaren verklaren verklaring verkoop verkoop verkoopster verkopen verkoper, verkoopster verkorten verkrachten verkrijgen verkrijgen; krijgen verlagen verlagen verlangen verlaten verlaten verleden verlegenheid (in – gebracht) verlegenheid (in ... brengen) verlegenheid verleiden verleiden verlengen verlevendigen verlichten verlichten verlichten verlichting verlichting verliefd worden op verliefd zijn op verlies verliezen verliezen vermelden vermelding vermenigvuldigen vermijden vermijden verminderen verminderen
histoire f; conte m remédier <à>; pallier à empêcher empêcher augmenter donner en location; louer controle vérifier echt/ waarachtig chasser chasser circulation f axe m accident m de la route accident m de la route élection f élection f affirmer// déclarer déclarer expliquer// éclaircir déclaration f// affirmation f vente f vente f vendeuse f vendre vendeur; vendeuse raccourcir violer obtenir obtenir baisser baisser désirer; souhaiter quitter +4; abandonner quitter qn/ qch passé m embarassé,-e embarasser// gêner timidité f séduire séduire prolonger animer alléger décharger //alléger // soulager éclairer déchargement m// allègement m // soulagement m éclairage m; illumination f s'éprendre de être épris de perte f perdre perdre// être battu mentionner; faire mention de mention f multiplier éviter éviter diminuer diminuer
verminkt vermoedelijke vermoeden vermoeidheid vermoeiend vermommen vermoorden (kelen) vermoorden vermoorden vernederen vernederen vernederen vernemen (=horen) vernemen vernielen vernielen; vernietigen vernietigen vernieuwen veroordelen tot veroordelen veroorzaakt door veroorzaken veroveren veroveren verovering verpakken verpakking verpesten verplaatsen verpleegster verpleger verplicht verplicht verplichten tot (zich -) verplichten verplichten verraden verrassen verre (un -, ça va …) verrichten verrukt vers versagen verschaffen verscheidenheid verscheuren verschieten verschijnen (plotseling -) verschijnen verschijnen voor de rechtbank verschijnen voor de rechtbank verschijnen verschijnen verschijnsel verschijnsel verschillend zijn verschrikkelijk verschrikkelijk versiering verslaafde
mutilé,-e présumé,-e se douter de fatigue f fatigant,-e déguiser égorger// tuer assassiner assassinner bafouer; humilier humilier humilier apprendre apprendre détruire détruire anéantir rénover; renouveler condamner à condamner causé,-e par causer; provoquer // susciter conquérir conquérir conquête f emballer emballage m; empaquetage m gâcher déplacer infirmière f infirmier, -ière m/f obligatoire// je suis obligé de … obligé,-e; forcé,-e s'engager à obliger obliger qn trahir surprendre een glaasje (, dat) gaat nog … accomplir ravi frais, fraîche défaillir procurer variété f; divergence f déchirer déteindre surgir comparaître comparaître comparaître devant le tribunal apparaître apparaître; paraître (ook: "livre") phénomène m phénomène m différer; être différent,-e effrayant,<-e> // atroce terrible; horrible; atroce ornement m; décoration f accro m/f; intoxiqué
verslaafde verslaan verslaan verslappen (laten -) versleten versnellen versnellen versnellen versperring verspillen verspreiden verspreiden verspreiding verstand verstandhouding versteld doen staan versterkend verstoppen verstoren verstrijken verstrooien vertalen vertalen vertegenwoordigen vertellen vertige m vertigineux.-se vertragen vertraging vertrek („kamer‟) vertrek vertrek vertrekken vertrekken vertroebelen vertrouwelijke mededeling vertrouwen (niet meer -) vertrouwen vertrouwen verval vervallen vervalser vervalsing vervangen vervelen (zich -) vervelen (zich -) verveling verven ('stoffen/haar') vervloeken vervloeken vervoegen vervoermiddel vervolgen; achtervolgen vervolgens vervullen vervullen verwaandheid verwaardigen (zich -) verwaarlozen verwaarlozen
accro m/f; intoxiqué battre + 4; l'emporter sur défaire relâcher usé,-e accélérer accélérer précipiter // accélérer barrage m gaspiller; gâcher répandre répartir distribution f; diffusion f raison f; intelligence f entente f éblouir // émerveiller // épater revigorant; réconfortant dissimuler troubler; déranger s'écouler distraire traduire traduire représenter raconter hoogtevrees; duizeling duizelingwekkend retarder délai m; retard m pièce f départ m départ m partir partir/ partant/ parti/ pars/ partis troubler confidence f ne plus avoir confiance en confiance f confiance f déclin m déchoir/ - / déchu/ déchois/ déchus faussaire m faux m// falsification f remplacer s‟ennuyer s'ennuyer ennui m teindre maudire maudire (vs maudissez) conjuguer ('verbe') véhicule m; moyen m de transport poursuivre ensuite accomplir ('tâche') revêtir ('fonction') vanité f daigner abandonner abandonner
verwaarlozen verwacht worden verwachten verwachting verwant verwarming verwarren verwarring (grote -) verwarring verwennen verwerven (kopen); verkrijgen verwerven (kopen); verkrijgen verwerven verwerven; verkrijgen verwijt verwijzen naar verwoesten verwonden verwonderlijk verzachten verzachten verzamelen verzamelen verzamelen verzameling verzekeraar verzekerde verzekeren (zich -) verzekeren verzekeren verzekering verzet verzoek verzoeken verzoeken verzoenen verzorgen verzorgen verzorgingsstaat verzuimen verzwijgen veste f vestigen (een fabriek -) vestigen (zich -) vestigen (zich -) vestiging vêtements mpl vétérinaire vétérinaire m veuillez + infinitif victime f victoire f victoire f vieren viezerik viezigheid vigne f vigoureux,-se vinger violence f
négliger être attendu s'attendre à ce prévision f proche chauffage m confondre désarroi m; déroute ('wanorde') confusion f// trouble m gâter acquérir acquérir acquérir a. acquerrai / acquérant/ acquis/ acquiers/ acquis reproche m renvoyer à ravager; ruiner blessen étonnant; merveilleux,-se adoucir soulager; adoucir collectionner// collecter recueillir recueillir// rassembler //faire la collection de rassemblement m // (recueil m) assureur assuré s‟assurer assurer assurer; rassurer assurance f résistance f demande f// prière f prier requérir concilier; réconcilier soigner soigner; prendre soin de Etat-Providence m omettre taire/ taisant/ tu/ tais/ tus colbert<jasje> (ook: veston m) implanter s‟établir// s‟installer s'établir établissement m kleren; kleding diergeneeskundig dierenarts wees(t) zo goed om slachtoffer overwinning overwinning célébrer cochon m saleté f wijngaard krachtig; sterk doigt geweld
violent,-e violent,-e virement m bancaire virulent,-e vis visage m vis-à-vis vise-moi cette classe ! viser visum vitesse f de croisière vitrine f (en -) vlag vlak vlakte vlam (in ... zetten) vleien vlek vlekken maken vleugel vliegen vliegenier (piloot) vloeken vloer vlot vlot vlucht (hoge -) vlucht vlucht vluchteling vluchteling vluchten vluchten vluchten vochtig voeden voeden voeding voedsel voegen bij (zich -) voelen () voelen voelen voelen voelen/ ruiken voeren voet (aan de – van) voetganger vogel vogel voie f ferrée voile f voile m voile (faire de la -) voilier m vol vol volant m volbracht volbrengen
heftig/ gewelddadig hevig; heftig; fel storting op bank fel; heftig poisson m gezicht tegenover kijk nou eens, wat een klasse ! beogen (betreffen) visa m kruissnelheid in de etalage drapeau m plat,-e plaine f enflammer flatter tache tacher aile f voler aviateur jurer; blasphémer plancher m; sol m radeau m rond<ement> essor m vol m vol m réfugié// fugitif réfugié m fuir fuir/ fuyant/ fui/ je fuis/ je fuis fuir; prendre la fuite humide nourrir nourrir alimentation f nourriture f rejoindre; se joindre à ressentir éprouver; ressentir ('gevoelen') sentir sentir sentir/ sentant/ senti/ je sens/ je sentis nourrir au pied de piéton m oiseau m oiseau m spoorweg zeil; het zeilen sluier/ hoofddoekje zeilen zeilboot complet, -ète plein stuur („auto‟) accompli// rempli (sa tâche est remplie) accomplir
volbrengen voldoen voldoende zijn voldoende zijn voler volgen volgen volgende dag volgende ochtend volgende volgens ons volgens volgens volgens volharden volhouden volhouden volhouden volledig volledig volonté f vomir vonnis vooraf (van tevoren) voorafgaan voorafgaan vooral vooral vooravond (aan de – van) voorbereiden (zich – op) voorbereiden voorbij voorbijgaan voordat voordeel hebben/ trekken voordeel voordeel voordoen (zich -) voordoen (zich -) voordoen (zich weer -) voorgevel voorheen voorhoofd voorkant voorkeur geven voorkeur voorkomen (veel -) voorkomen voorkomen voorkomen voorkomen voorkomen voorlopig voornaam voornaamste voornemen voornemen voornemens (goede -) vooroordeel voorouder
accomplir satisfaire suffire/ suffisant/ suffi/ suffis/ suffis suffire vliegen/ stelen suivre suivre/ suivant/ suivi/ suis (!)/suivis le lendemain le lendemain matin prochain; suivant à notre sens d‟après; suivant; selon selon suivant; selon; d'après persister; s'obstiner à soutenir; persister à dire tenir le coup tenir le coup// maintenir// persister// persévérer complet, -ète; complètement pleinement// complètement wil braken jugement m// sentence f a priori précéder précéder// devancer surtout surtout à la veille de se préparer à; s‟apprêter à préparer pssé,-e//fini,-e passer avant que +s bénéficier <de> avantage m profit m; bénéfice m se produire// survenir survenir se reproduire pignon m avant; par le passé front m front m; recto m préférer préférence f être fréquent,-e comparaître ('tribunal') figurer ('liste' etc.) prévenir prévenir (+ avoir) prévenir; empêcher provisoirement// pour l‟heure prénom m capital; principal dessein m dessein m; intention f; propos m bonnes résolutions préjugé m ancêtre m
voorraad voorraad voorrang(prioriteit) voorschieten voorschot voorschrift voorschrijven voorspellen voorspellen voorsprong voorsteden voorstel voorstellen voorstellen (zich -) voorstellen voorstellen voorstellen voorstelling voortaan voortaan voortbrengen (produc.) voortduren voortgang voortkomen uit voortreffelijk voortvloeien uit voortvloeien; -spruiten voortzetten vooruitgaan vooruitgang vooruitzicht voorval voorwaarde voorwerp voorzichtigheid voorzien van voorzien van voorzien voorzien; vooruitzien voorzienigheid voorzorg voorzuchtig vorige dag vorm („mal‟) vormen vorming vosges fpl vouer à vouloir dire par vouwen vrachtwagen vrachtwagen vrede vreemd vreemd vreemd vreemdeling vreugde vrezen vrezen
provisions fpl stock m priorité f avancer avance f code m; prescription f prescrire prédire prédire (vs prédisez) avance f banlieue f proposition f représenter s'imaginer qch// se présenter à qn présenter proposer proposer représentation f désormais; dorénavant dorénavant; désormais produire continuer à ...; persister progression f provenir de excellent,-e s'ensuivre de provenir <de> (+ être) continuer// poursuivre avancer progrès m prévision f incident m condition f objet m prudence f; précaution f munir de; pourvoir de pourvoir de (je pourvoirai)(je pourvus) prévoir prévoir (je prévoirai) providence f précaution f prudent,-e veille f moule m constituer; former apprentissage m; formation f vogezen wijden aan bedoelen met plier camion m// poids m lourd camion m paix f curieux,-se; étrange étrange; bizarre étranger,-ère étranger joie f; liesse f craindre craindre
vrezen vrezen vrezen vriendelijk vrije tijd vrijgezel vrijmaken van vrijspreken vrijwillig vrijwilligger vroeg vroeg vroeger vroegrijp vrolijk vrolijkheid vrouwtje vruchtbaar vtt (un -) vuil (gemeen) vuil vuilnis vuist vullen vullen vurig vuur waar dan ook waar waard om waard zijn waard zijn waarde waarderen waardig waardig waarheid waarschijnlijk (on-/ niet erg -) waarschijnlijk waarschijnlijk waarschuwen waarschuwen waarschuwen waarschuwing waarvan wagen (riskeren) waken wakkker maken wandelen wandelen wanhopen wankelen wanorde want wantrouwig wantrouwig wapen war (in de ... brengen) war (in de ... brengen) warm (hartelijk)
craindre/ craignant/ craint/ crains/ craignis redouter; craindre trembler devant accueillant// gentil; aimable loisirs mpl célibataire m/f débarrasser de// libérer de absoudre volontaire<ment> volontaire// bénévole de bonne heure; tôt tôt autrefois// avant, précoce; précocement joyeux,-se; gai,-e gaieté; allégresse femelle f fécond,-e; fertile een moutain-bike sale sale; malpropre ordures fpl poing m remplir remplir ardent,-e/ ardemment feu m n‟importe où vrai,-e digne de valoir vaudrai/ valant vaille/ valu/ vaux/ valus valoir; mériter valeur f apprécier; estimer digne digne <de> vérité f invraisemblable// peu vraisemblable vraisemblable; probable vraisemblablement alerter; prévenir avertir; prévenir; mettre en garde contre prévenir (+avoir) mise en garde// mise en demeure// avertissement dont// duquel, de laquelle, desquels, desquelles risquer <de> veiller réveiller se balader; se promener se promener désespérer chanceler// tituber désordre m; bouleversement m car méfiant méfiant,-e arme f bousculer déranger;troubler; embarasser; confondre chaleureux, -se
warm warmte was (in de ... zetten) wasgoed wasgoed wasmiddel wat betreft wat betreft wat dan ook wederkerig wedijveren weefsel weer antwoorden weer bedekken weer beginnen te weer gaan zitten weer malen; hermalen weer naar buiten gaaan weer vertrekken weer weerkaatsen weerstaan weerzien; overkijken weg weg wegbrengen wegen wegens (door) wegens weggaan weggaan weghalen weglaten weglopen weglopen wegnemen wegvliegen weigeren weigeren weigeren weigering weinig wekken wekker wel zullen weldaad welnu welvaart wending (een – nemen) wennen aan wennen aan wens wensen wereld (de hele -) wereld wereldlijk werk (het – zijn van) werk (te – gaan) werkelijk (echt) werken
chaud chaleur f cirer (>> cire f) linge m linge m; lessive f lessive f quant à quant à n‟importe quoi réciproque; mutuel,-le concourir (=meedoen aan) tissu m repartir (+ avoir) recouvrir se remettre à se rasseoir remoudre ressortir repartir (+ être) temps m réfléchir résister revoir chemin m voie f // chemin m // route f emporter peser à cause de à cause de s‟éloigner s'en aller/ s'en allant/ allé/ je m'en vais/ je m'en allai enlever; supprimer omettre fuguer déserter (un lieu) enlever; ôter s'envoler refuser refuser refuser refus m peu réveiller réveil m devoir (elle doit être malade) bienfait m or, prospérité f prendre une tournure// tournant m se faire à s'habituer à désir; souhait m; voeu m souhaiter le monde entier monde m laïque être l‟oeuvre de procédér à vrai,-e; véritable; véridique; réel opérer // fonctionner// marcher
werken travailler// fonctionner; marcher werken travailler; oeuvrer werkgeheugen mémoire vive werkgelegenheid emploi m werkgever employeur werkgever employeur m werking (in – treden) entrer en vigueur; prendre effet werkloosheid chômage m werknemer salarié werknemer salarié<e>; employé<e> werktuig outil m werpen lancer westelijk occidental,-e westen occident// ouest wet loi f weten; kunnen savoir saurai/ sachant sache/ su/ sais/ sus wetenschappelijk scientifique wezen (in -) essentiellement// a priori wezenlijk essentiel,-le wie dan ook n‟importe qui wiel roue f wijden (zich – aan) se consacrer à wijk quartier m wijlen … feu … wijn vin m wijnviticole; vinicole wijnkelder cave f à vins wijsheid sagesse f wijze (de - <man>) sage m wijze (manier) mode m; façon f wijze façon f wijzigen modifier wil volonté f wil volonté f; gré m wild (woest) sauvage wild sauvage willen <soms: entendre : il entend que +s …> willen vouloir voudrai/ voulant veuille/ voulu/ veux/ voulus wind vent m winkel magasin m winkel magasin m; boutique f winkelier commerçant m winkeltje boutique winnen gagner// battre qn winnen van battre +4 winnen van l‟emporter sur// battre winnen gagner winst bénéfice m; profit m wiskunde mathématiques fpl (maths fpl) woede colère f woedeuitbarsting cri m de colère woedeuitbarsting crise f de colère f woest sauvage woestijn désert m wol laine f wolk nuage m wonder miracle m // merveille f wonder prodige m; miracle m wonen habiter; demeurer woning m demeure f; domicile m
woonruimte logement m woord mot m// parole f woord parole f// mot m woorden paroles fpl // propos mpl worden être (+ participe passé) worden (+ adj/nom) devenir (+ être) worden (+ part. passé) être (+ avoir ….!) worden (hij is tandarts geworden) il s'est fait dentiste worden (ik ben 20 geworden) j'ai eu vingt ans worden (ik ben dokter geworden) je suis devenu médecin worden (ik ben gezien geworden) j'ai été vu worden + zelfst. nw/ bijv. nw. devenir worden devenir // être (+ participe passe) worst saucisse f wortel racine wortel racine f wortel racine f wraak vengeance f wraak vengeance f// revanche f wrang; grimmig acerbe wrang; grimmig acerbe wreed cruel, cruelle wrevel (wrok) rancoeur f; rancune f wrijven frotter wroeging remords m (contrition f) yougoslavie f joegoslavië zaaien semer zaak ("naar de ... gaan") boîte f <entreprise> zaak affaire f zaak affaire f// cause f zaak dossier m// affaire f zacht doux, douce zacht doux-,-ce zacht doux,-ce; doucement zak (op -) en poche zak (tas) sac m zak poche f // sac m// sachet m zaken doen faire des affaires zakken ("koersen") baisser zakken baisser //échouer <à>; être recalé("examen") zand sable m zapper “zappen” zeden moeurs fpl zeep savon m zeer douleureux; qui fait mal zeer mal m; douleur f zeggen dire/ disant/ dit/ dis/ dis zeil voile f zeker certainement; sûrement zeker (ongetwijfeld) sans doute (sans aucun doute) zeker certain,-e; certainement zeker sans doute// certainement zekerheid certitude f zekerheid certitude f// sûreté f zelden rarement zeldzaam rare zenden (sturen/ halen) envoyer j‟enverrai /envoyant/ envoyé/ envoie/ envoyai zender (tv-kanaal) chaîne f zender émetteur m zenuwen nerfs mpl
zetel zetten (=doen zitten) zetten (plaatsen) zetten; plaatsen zich bedwingen zich beperken tot zich bij iemand voegen zich ergeren zich gedragen zich iets herinneren zich inhouden zich inschrijven voor zich kleden zich laten voorstaan op zich onthouden van zich op de hals halen zich schikken in zich vergissen ziek zieke ziekte ziel (gelijkgestemde -) ziel zien zien zij (klemtoond) zij moet werken zij vindt mij leuk zijde zijn (ik ben geweest) zijn ... verven zijn toevlucht nemen tot zijn van zijn van zijn van zijn zin zin zingen zintuig (zin) zitten ("gezeten zijn") zitten (=gezeten zijn) zitten zittend (gezeten) zitting zo ! zo dat zo is (als) zo zo zoals zoals zodra zodra zodra zoeken zoeken zoet zogenaamd om zogenaamde zojuist
siège m asseoir mettre; placer mettre/ mettant/ mis/ mets/ mis se contenir se restreindre à rejoindre qn s'en faire (ex. il ne faut pas s‟en faire) se conduire se souvenir de qc (+ être) se contenir s'inscrire à se vêtir se prévaloir de (que je me prévale de) s'abstenir de encourir se faire à se méprendre malade malade maladie f âme soeur âme f voir verrai/ voyant/ vu/ vois/ vis voir// apercevoir eux/ elles il lui faut travailler/ elle doit travailler je lui (3) plais soie f j'ai été se teindre le/la/les ... recourir à être à ("van jan") être à (c‟est à moi) être en/de ("van hout") être serai/ étant sois/ été/ suis/ fus envie f <de> phrase f chanter sens m être assis(.) être assis seoir/ seyant/ sis<e>/ il sied / assis,-e séance f tiens ! s‟il en est ainsi, … comme ça; ainsi; de la sorte tel,-le; tellement comme; ainsi que tel<.>; comme dès que; ausitôt que sitôt que// dès que sitôt que// dès que chercher chercher; rechercher doux,-ce // sucré sous le prétexte de soi-disant (il vient de partir)// (tout juste)
zolang zolder zolder zomaar zonde zonder zorg zorg zorgen (er voor - dat) zorgen voor zorgen voor zorgen zout zoveel (zolang) zoveel zowel ... als zozeer dat zucht zuchten zuiver zuiver zuiverheid zulke zwaar zwaard zwaarte zwak zwakte zweet zweren zwerven (dolen) zwerven zwerver zwerver<sbestaan> zweven zwijgen zwijgen zwijgend
tant que; aussi longtemps que grenier m grenier m gratuit<ement>; comme ça péché m sans soin m souci m veiller à ce que +s; s'occuper de prendre soin de soucis mpl sel m tant tant de; tellement de aussi bien ... que; tant ... que au point que ; à tel point que soupir m soupirer net,nette; pur,-e pur,-e pureté f tel, telle lourd,-e épée f lourdeur f faible; fragile défaut m // faiblesse f sueur f jurer errer errer; vagabonder vagabond// clochard vagabond m flotter se taire se taire muet; se taisant
aansluiten op raccorder Arabier (jonge Fr van Arab afk.) beur aviation f luchtvaart avion m vliegtuig avis m mening avoir accès à toegang hebben tot avoir besoin de nodig hebben avoir de quoi genoeg hebben om avoir des choses à faire dingen te doen hebben avoir droit à recht hebben op avoir les moyens de de middelen hebben om avoir lieu de reden hebben om avoir raison gelijk hebben avond soirée f avouer bekennen avouer toegeven; bekennen b.c.b.c. (très -) heel keurig (bon chic bon genre) b.v. s.a.r.l. (société à responsabilité limitée) baan met perspectieven situation f d‟avenir baan emploi m; poste m; situation f baantje boulot m; job m
baas (werkgever) bac m bagarre f bagnole f bahut m bahut m baignade f interdite bain m baisse f baksteen balance f balken balletje banane f band band bande dessinée f (une BD f) bandiet bang maken bang zijn bankrekening banlieue<s> fpl bannir baptiser barrage m barrrage m anti-tempête baseren op basis bataille f battre +4 beambte beaucoup de monde (il y a …) beauf (beauf‟) bebloed bebouwd (geurbaniseerd) bebouwde kom bed (naar ... gaan) bedanken bedekken (weer -; geheel -) bedekken; afleggen bedekt met bedelaar bederven bedrag bedragen bedreigen bedreiging bedriegen bedroefd beëindigen beeld beeld beeldbuis beeldhouwkunst beeldhouwwerk been been beetje (een -) begaan (een fout …) begaan
patron m eindexamen middelbare school knokpartij kar (=auto) tent (=school; disco; restaurant) <middelbare> school verboden te zwemmen bad daling brique f balans/ weegschaal braire/ - / - / il brait/ boule f ook: een paal (= een 1, als cijfer) lien m (avoir un lien/ des liens avec …) lien m // bande f strip bandit m faire peur à avoir peur de compte m en banque voorsteden verbannen dopen dam stormvloedkering fonder sur; baser sur base f slag; gevecht winnen van (=verslaan) employé,-e het is <er> heel druk; er zijnveel wensen zwager (=beau-frère) ensanglanté urbanisé,-e agglomération f se coucher remercier <de> recouvrir couvrir/ couvrant/ couvert/ couvre/ couvris couvert,-e de mendiant m gâter somme f// montant m s‟élever à; se monter à; être de menacer menace f tromper; tricher attristé,-e; triste terminer image f statue f ('sculpture') petit écran; sculpture f sculpture f jambe f jambe f un peu// quelque peu commettre une faute commettre
begerig (gulzig) avide begin schooljaar rentrée f <scolaire> begin début; commencement m beginnen te se mettre à// commencer à/ par beginnen commencer// ouvrir begraafplaats cimetière m begrafenis enterrement m begraven worden être enterré begraven enterrer begrijpen comprendre// <soms: entendre> begrijpen; bevatten comprendre begrip compréhension behagen (bevallen) plaire/ plaisant/ plu/ plais/ plus behagen scheppen in se complaire à behagen scheppen in se plaire à behagen plaire à behalen remporter; obtenir; décrocher behalve (-) excepté; à l'exception de behalve (naast +) outre behalve (uitgezonderd) sauf behandelen als (uitmaken voor) traiter de behandelen traiter beheren gérer; administrer behoefte besoin m behoeften besoins mpl; nécessités fpl behoren bij (vallen onder) ressortir de behoren bij relever de // appartenir à behoudend conservateur, -trice bekend maken déclarer; proclamer; divulguer; annoncer bekennen avouer; admettre bekeren (se -) (se) convertir bekering conversion f bekeuring contravention f; procès-verbal m bekken (gebied) bassin m beklaagde prévenu// accusé beklagen plaindre beklagen se plaindre <de> bekleden <met> revêtir <de> beknopt succint,-e// concis,-e bekwaam capable bekwaam qualifié,-e belachelijk maken ridiculiser; se moquer de belang intérêt m; importance f belangrijk important,-e belangstelling intérêt m <porté à> belast met chargé, -e de belasting impôt<s> m belasting taxe f <sur> belastingbetaler contribuable m beledigen insulter; offenser belediging affront m; insulte f beleg siège m belegeren (het beleg slaan) assiéger beleven vivre bellen (…) appeler qn belofte promesse f belonen récompenser beloven promettre bemanning équipage m bemoeien met se mêler à
benadelen < + à> bende beneden (naar ... brengen) beneden (naar ... gaan) beneden bénéfice m bénéficier de bénévolat m bénévole <m/f> benijden benzine beoefenen beogen beoordelen bepaald (vastgesteld) bepaald bepalen beperken (terugbrengen) met beperken tot (zich -) beperken beperken beperking beperkt beproeven beproeven beproeving bereid zijn om bereid bereiken ; slagen (er in -) bereiken bereiken berekening berg (hoop) beroemd beroemd beroemen op (zich -) beroep doen op beroep berouwen beroven van beroven berusten in beschadigen bescheiden bescheiden beschermen (zich – tegen) beschermen bescherming beschikken over beschikking beschouwen beschouwen beschrijven beschrijving beschuldigen beschuldigend beslissen beslissen beslissing besluit
nuire/ nuisant/ nui/ nuis/ nuisis bande f; gang m descendre qch ( + avoir) descendre au-dessous <de> winst; voordeel profiteren van vrijwilligerswerk vrijwillig<er> envier essence f pratiquer viser <à> juger déterminé// défini certain // bien déterminé déterminer// définir réduire de se borner à; se limiter à restreindre restreindre; limiter; réduire limitation f// réduction f limité,-e// réduit,-e éprouver tenter; expérimenter; tester épreuve f être prêt,-e/ préparé,-e à prêt <à> parvenir à (+ être) atteindre; parvenir à; en arriver à votre lettre m‟est parvenue en bon état calcul; compte amoncellement m; tas m; pile f célèbre; fameux réputé// célèbre se vanter de faire appel à profession f se repentir/ repentant/ repenti/ repens/ repentis priver de dérober; voler se résigner à abîmer; endommager effacé ('personnage') modeste; discret,-ète se protéger de protéger protection f disposer de dispositif m// dispositions fpl considérer considérer; contempler décrire// dépeindre description f accuser accusateur,-trice décider// résoudre, se résoudre à se décider à … décision f résolution f; décision f
besluiten (concluderen) besluiten besluiten besmettelijk besmetten besmetting bespeuren; ontwaren bespieden bespotten bespreken bestaan (het -) bestaan in bestaan uit bestaan bestelling (op -) bestelling bestemming () bestempelen als bestraat bestrijden besturen (=rijden in) besturen (beheren) besturen besturen bestuur bestuurder bestuurder betekenen betekenis beter zijn betoging betreffen betrekking hebben op betrekking betreuren betrouwbaar betrouwbaar betterave f à sucre betwisten beurre m beurs bevallen bevallen bevalligheid bevatten bevatten bevel bevelen beven bevestigen bevestiging beving bevoegd bevolking bevoorrecht bevorderen, “promoten” bevredigen bevriezen bevrijden bevrijding
conclure/ concluant/ conclu/ conclus/ conclus résoudre/ résolvant/ résolu/ résous/ résolus résoudre; décider contagieux, -se contaminer contagion f entrevoir guetter railler; se moquer de discuter; discuter de existence f consister à se composer de; consister en; être composé de exister sur commande commande f destination f qualifier de pavé,-e combattre conduire + 4 diriger// gérer conduire // administrer diriger // gérer administration f; gestion f conducteur, -trice ('trafic') gestionnaire m ('entreprise') signifier; vouloir dire sens m; signification f valoir mieux manifestation f (manif' f) concerner; regarder avoir trait à situation f// emploi m regretter fidèle sûr; fiable; digne de foi suikerbiet contester boter bourse f// bourse f accoucher plaire <à qn> grâce f concevoir ('pensée'); renfermer saisir ('comprendre') ordre m ordonner; commander trembler; tressaillir confirmer confirmation f tremblement m qualifié population f privilégié promouvoir satisfaire geler délivrer; libérer libération f
bevroren bewaken bewaker bewaren bewaren beweegreden bewegen ( -) bewegen bewegen beweging (plotselinge -) beweging beweren te zijn beweren bewijs bewijzen bewonderaar bewonderenswaardig bewustzijn bezetten bezighouden met (zich -) bezighouden bezit bezitten bezoek bezoeken bezorgdheid bezuinigen bidden bidonville m bien des +subst bien entendu bien sûr bienfaisant bientôt bifurcation f bij bij bij bij bijdragen in bijeenkomen bijeenkomst bijlage bijten bijwonen bijzonder bilan m binnen (erbinnen) binnendringen binnenleiden; invoeren binnenplaats (hof) binnenvallen biodégradable bisschop bizarre blad blaffen blazen blijk geven van blijkbaar
gelé garder; surveiller gardien; surveillant préserver <de>; sauvegarder garder; conserver mobile m bouger (il n‟a pas bougé) mouvoir mouvrai/ mouvant/ mû/ meus/ mus remuer; bouger; mouvoir élan m mouvement m se dire … affirmer; prétendre preuve f prouver// faire preuve de admirateur, -trice admirable; admirablement/ merveilleusement conscience f occuper s'occuper de occuper ('l'esprit') possession f posséder visite f rendre visite à souci; préoccupation f économiser; faire des économies prier krottenwijk heel wat natuurlijk; vanzelfsprekend natuurlijk weldadig/ weldoend weldra; spoedig koerswijziging/ splitsing à; chez etc. auprès de chez// près de près de subvenir à (+ avoir) se réunir réunion f annexe f; supplément m mordre assister à particulièrement; singulièrement// spécial balans (ook: fig) dedans pénétrer introduire cour f envahir afbreekbaar évêque vreemd; eigenaardig plateau m aboyer souffler manifester; faire preuve de évidemment; manifestement
blijken dat blijken blijven bestaan blijven blik blind blindheid blinken bloed bloeddonor bloeien bocht bodem boekentas boekje boete f boeuf m boisson f boîte f boîte (on va en - ?) boîte aux lettres boîte f de conserves boîte f bon, c‟est très bien tout ça bondig bondigheid bonheur m bonjour les dégâts mpl ! boodschap boodschap boos boosaardig boosdoener bootje borné,-e borst borstelen bos bosboterham bouchon m boucler la ceinture bouger bouquins mpl intellos bourg m bourreau m bourse f bousculade f bouwen bouwen boven gaan (weer naar ...) boven bovendien bovendien braden (bakken) braken branche f branché (tu n‟es pas -, mec !) branché brancher
se trouver que; apparaître que; s‟avérer que apparaître continuer à exister; persister demeurer; rester regard// coup d‟oeil aveugle cécité f reluire sang m donneur de sang fleurir// prendre son essor// prospérer virage m; tournant m fond m serviette f; cartable m livret m amende f os/ rundvlees drank blik/ doos; pop ook: zaak („firma‟); school; nachtclub gaan we naar de disco ? brievenbus conservenblikje ook: de zaak (waar je werkt); de school alles goed en wel, maar concis,-e concision f geluk („geest‟) daar heb je de ellende (dat komt er van) ! course f; emplette f message m fâché méchant malfaiteur// mauvais génie barque f; petit bateau bekrompen poitrine f; gorge f; sein m brosser bois m; forêt f forestier tartine f file („verkeer‟)/ stop; dop de veiligheidsriem vastmaken bewegen boeken voor intellectuelen groot dorp beul beurs gedrang construire construire; bâtir remonter au-dessus de de plus ; en plus ; au surplus en plus frire/ - / frit/ - / vomir tak jij bent ook niet erg modern/ bij de tijd in de mode; “bij aansluiten//
brand incendie m; feu m brandstof carburant m; combustible m ('énergie') brandweerman pompier m; sapeur-pompier m breed large breekbaar fragile bref kortom, bref, brève kort breiwerk tricot m breken (-) briser breken <se> casser breken briser breken rompre; rompre avec qn ('se séparer') brengen naar apporter à; porter à brengen porter// apporter breuk fissure ('géol.'); breuk rupture f bricoler knutselen briquet m jetable wegwerpaansteker briser breken/ verbrijzelen broder borduren bromfiets vélomoteur m; cyclomoteur m; mobylette m bron source f bronzer idiot je <dom> bruin laten bakken bronzer bruin worden; zonnen brouillard m mist brouiller storen brousse f rimboe/ jungle brug pont m bruin ("gebruind") bronzé bruin brun,-e bruit m geluid; lawaai brutalité grofheid; ruwheid;lompheid; wreedheid btw TVA (taxe à la valeur ajoutée) f bûcheron m houthakker buigen (verbuigen) tordre buigen (zich -) se baisser buigen plier buiten (naar ... gaan) sortir buitenextérieur,-e buiten hors <de>; dehors buitengewoon extraordinaire buitenlander étranger buitenlands étranger,-ère buller, il n‟y a que ça de vrai niks uitvoeren, dat is het leukste bulletin m rapport („school‟) bundel recueil ('littérature'); liasse f burgelijke stand état civil burgemeester maire m burgeroorlog guerre f civile bus (doos) boîte f bus autobus m; autocar m; car m buter sur problemen hebben met; stuklopen op buurman,-vrouw voisin,-ine buurt quartier// dans le voisinage buurtwinkel magasin/ commerce de proximité bypass pontage m ('coeur') c‟est le pied ! daar krijg je een kick van/ fantastisch ! c‟est que … dat komt omdat/ doordat c‟est super-génial dat is het einde/ is perfect ! c‟est très bien tout cela mais … alles goed en wel maar …
c‟est vachement bien ça me déprime, tiens ! ça me fait gerber ! ça me prend la tête ! câble (par -) câblé caddie m cadre m caduc caillou m caisse f caissière f calculatrice f calculette f campagne f campus m canal m de drainage canon, cette meuf ! capable de (être - -) capter carburant m carnet m carton m cartouche f casque m cassé (mon vélo est -) cause f causer cavalier m ce n‟est pas/ c‟est pas le pied ! cellule f cent pour cent centrum cependant cercueil m certainement certes certitude f cerveau m cesser chaîne f chaîne f hi-fi chaîne chair f chaleur f chaleureux,-se champ m de tulipes fpl chance f chantier m chaque charcuterie f charmant (innemend) charpentier m chauffage m chaussures fpl chauvin,-e chef m d‟etat chef m d‟oeuvre chemin m chercher
dat is geweldig goed/ hartstikke gaaf daar raak ik depressief van daar kots ik van ! daar krijg ik wat van ! via de kabel op de kabel aangesloten winkelwagentje (ook: chariot m) iemand met een leidinggevende functie gebrekkig steen; kei kist/ kassa cassière rekenmachine rekenmachientje platteland; campagne campus (universitair terrein) afwateringskanaal wat is een stuk, die meid (eigenlijk: vrouw= meuf) in staat zijn om ontvangen brandstof zakboekje; bundel kaartjes ook: doos cassette („apparaat‟); huls, patroon helm („verkeer‟ etc.) mijn fiets is kapot oorzaak/ zaak („justitie-politiek‟) veroorzaken ruiter dat is niet bepaald geweldig ! cel honderd procent centre m; foyer m echter; toch doodkist zeker (vast wel) zeker zekerheid hersenen ophouden lopende band/ ketting/ stereotoren net (TV)/ keten <menselijk> vlees warmte warm/ hartelijk tulpenveld geluk (‟lot‟) werkterrein; bouwterrein elke (ieder<e>) vleeswaren; slagerswinkel <met varkenspr.> charmant timmerman verwarming schoenen chauvinistisch staatshoofd meesterwerk weg zoeken; afhalen
chercheur m cheval m chevalet m chevalier m chiffre m d‟affaires choisir choix m chômage m chômage (être au -; chômer) chômeur m chou-fleur m chute f chute f cicatrice f ci-gît ci-inclus cijfer („école‟) cijfer (omzet-) ci-joint circonstance f circulation f circus citadin m citer citoyen,-ne citoyen,-nne clavier m français clochard m clocher m clodos (il y a plein de - qui) cocooning cocorico m code m civil code m de la route code m pénal cohue f coincé (ils ont tous l‟air -) colère f colis m colis m collaboration f collaborer combat m comble m comme … comme si + een verl tijd commencer <à> commettre communauté f commune f commune f communion f communiquer compagnie f aérienne comparer compétitif, -ive comportement m comporter composition f comprimé m
onderzoeker paard schildersezel ridder omzet kiezen keus werkloosheid werkloos zijn werkloze bloemkool val val; omverhalen litteken hier ligt („graf‟) hierbij ingesloten note f chiffre m d‟affaires hierbij/ bijgevoegd omstandigheid verkeer cirque m stedeling noemen; citeren burger,-es burger,-es Frans toetsenbord zwerver toren er zijn veel zwervers (=clochards) s‟enfermer dans son cocon het gekraai ( > kukeleku) burgerlijk wetboek verkeersreglement; verkeersregels wetboek van strafrecht gedrang; menigte die zien er niet bepaald vlot uit boosheid; woede pakje pakje samenwerking samenwerken/ collaboreren gevecht; strijd hoogtepunt; toppunt omdat … (daar …/ aangezien …) alsof beginnen begaan gemeenschap; commune gemeente gemeente het zich een voelen; communie meedelen; communiceren luchtvaartmaatschappij vergelijken concurrerend gedrag bevatten; inhouden samenstelling/ repetitie („school‟) tablet
compromettre compter comte m comte m comtesse f conception f concerné,-e concerner concevoir concilier concluderen concorder condamner condition f conditions fpl de travail conducteur, -trice confiance f confiance f confidence f confier à confirmation f confirmer confondre confus connecter conquérant m conquête f conseil m municipal conseil m conseiller consentir à conservatief considérable considérable considérer consister à consolation f console f consommateur m consument consumeren contact (in .. brengen met) contact (in .. staan met) contact zoeken met contant conte m de fées conte m continent m contract contradiction f contraindre contribuable m contribuer à convaincre convenir à conventie convenu,-e conviction f convoquer copain m
in gevaar brengen tellen graaf graaf gravin opvatting (idee) betrokken betreffen ontwerpen/ uitdenken <met elkaar> verzoenen conclure overeenstemmen veroordelen voorwaarde arbeidsomstandigheden bestuurder vertrouwen vertrouwen vertrouwelijke mededeling toevertrouwen aan bevestiging bevestigen verwarren verward/ beschaamd aansluiten veroveraar verovering gemeenteraad raad aanraden; adviseren toestemmen in conservateur,-trice aanzienlijk aanzienlijk; vrij groot beschouwen; vinden erin/ eruit bestaan om troost bedieningspaneel consument consommateur,-trice consommer mettre en contact avec être en contact avec // communiquer avec contacter; se mettre en contact avec au comptant sprookje verhaal; vertelling vasteland; continent contrat m tegenstrijdigheid dwingen belastingplichtige; -betaler bijdragen in overtuigen passen bij/ uitkomen convention f// convenance f afgesproken overtuiging oproepen; bijeenroepen vriend<je>; maat<je>
copine f coquille f corresponderen met corso m fleuri côte à côte cou m couche f d‟ozone coucher m du soleil couloir m coup m d‟état coup m d‟envoi coup de poing coup m de foudre courage m courageux,-se coureur m courrier m cours m course f court m de tennis couteau m couvrir craignos (plutôt -) crayon m crècher sous les ponts créer creëren créneau m creuses (aux heures fpl …) creux,-se crever crisis croisière f croissance f croître croquis m cru,-e cruauté f cruel,-lle cuir m chevelu cuir m cuit,-e cuivre m cure f de désintoxication curieux,-se cursus cursus cuve f d‟ailleurs d‟ailleurs d‟après d‟autre part d‟autres d‟un côté d‟une part daadwerkelijk daarboven daarna daarop daarvoor
vriendin schelp/ slakkenhuis correspondre avec bloemencorso zij aan zij; naast elkaar hals ozonlaag zonsondergang gang staatsgreep aftrap vuistslag liefde op het eerste gezicht moed moedig renner; loper; racer post („brieven‟ etc.) les/ cursus/ loop („rivier‟)/ laan race; rit; wedstrijd/ boodschap tennisbaan mes bedekken/ omvatten/ bestrijken/”coveren” wat vreselijk; knap vervelend potlood onder de bruggen slapen scheppen; ontwerpen créer gat in de markt op de stille uren hol doorboren/ barsten/ lekke band hebben crise f cruise groei groeien schets rauw wreedheid wreed hoofdhuid leer gekookt koper ontwenningskuur nieuwsgierig/ vreemd cours m cours m vat trouwens trouwens volgens aan de andere kant andere aan de ene kant aan de ene kant effectif,-ve; effectivement là-dessus puis là-dessus (ook: fig.) auparavant; avant
dagblad dagelijks daigner daigner dak (onder ... brengen) dak dalen daling dan ook dankzij dans l‟intention f de dans le domaine de dapperheid darm dat is voldoende geweest davantage davantage de ce point de vue de l‟autre côté m de la même façon de même que de nos jours de overhand hebben op de part et d‟autre de plus en plus de tafel afruimen de toute façon deb (c‟est deb, ce truc-là) débarasser de <se …> débarquement m débarquer débouler débourser débris mpl débrouillard,-e (être -) débrouillardise f début m débuts mpl décevoir déchets mpl décidé,-e décider décider déclarer déclencher décoller décoration f décourager découvrir décrocher dédale m deel deelnemen aan deelnemen défaite f défaut m défi m défier dégager dégâts mpl
quotidien m quotidien,-ne; quotidiennement zich verwaardigen om (de moeite nemen om) zich verwaardigen om (zo goed willen zijn) abriter toit m baisser baisse f aussi ("begin zin") grâce à met de bedoeling om/ met het doel om op het gebied van bravoure f intestin m cela a suffi (ou: cela a été suffisant) méér méér in dat opzicht aan de andere kant op dezelfde manier evenals tegenwoordig prévaloir sur (que je prévale) van beide kanten; van weerszijden hoe langer hoe meer; steeds meer desservir in elk geval (hoe dan ook) dat is echt stom<s> ! (deb= débile) ontdoen van landing; ontscheping landen; aan land gaan naar beneden hollen/ zich … storten betalen overblijfselen zich ergens uit weten te redden zich eruit weten te redden; bijdehand zijn begin beginperiode („carrière‟) teleurstellen afval vastbesloten beslissen besluiten verklaren in gang zetten; in werking stellen/ ontketenen opstijgen inrichting/ versiering ontmoedigen ontdekken afkicken doolhof part f// partie f // tome m ('livre') participer à participer à; prendre part à nederlaag gebrek; fout uitdaging uitdagen losmaken; eruit halen schade
dégrader vernielen; vernederen; verlagen dégueulasse smerig/ onsmakelijk dégueulasse (les gens sont -s !) mensen zijn viespeuken ! dehors buiten deken couverture f délabré,-e vervallen delai m termijn/ uitstel delen partager // diviser délicieux,-se heerlijk deling division f délinquant m delinquent délinquant delinquent (misdadiger) démarrer starten démarrer starten demeure f woning; <statig> huis demeurer wonen/ blijven demonstreren manifester denken penser; songer dénoncer aan de kaak stellen/ aangeven („politie‟) dénouement m ontknoping départ m vertrek départ<s> (le<s> grand<s> -) de uittocht („vakantie‟) départemental,-e departementaal dépasser overschrijden; voorbij rijden dépasser overschrijden; voorbij rijden/ gaan dépendant de afhankelijk van/ verslaafd aan dépendre afhangen van dépenser uitgeven dépliant m folder déporter deporten; op transport stellen dépotoir m stortplaats depuis sinds depuis longtemps al / sinds lang<e tjd> déranger storen derde tiers m // troisième; tierce dergelijk pareil ; semblable// tel,-elle dergelijk pareil,-le; tel,-le; dériver de afleiden van dermatologue m huidspecialist dérogation f vrijstelling dès que zodra dès al vanaf; reeds bij désavantage m nadeel désavantage m nadeel description f beschrijving désert m woestijn désert,-e verlaten deskundige expert m désordre m wanorde désormais voortaan dessin dessin m dessin<s> mpl animé<s> tekenfilm dessiner tekenen dessiner tekenen destination f bestemming détente f ontspanning (ook: „politiek‟) déterminer vaststellen/ bepalen déterrer opgraven détourner afvoeren; onvoeren/ kapen détruire vernielen; vernietigen („verwoesten‟); ontkrachten
détruire deuce deugd devenir + subst/ ) déverser deviner dezelfde diable m dicht (vol; druk) dicht dicht dichtbij (te -) dichtbij (verwant) dichtbij dichterbij brengen dichtgeknepen keel hebben dichtheid dicton m dief diefstal diefstal dienen (bedienen) dienen dienst (in – bij) dienst (in – nemen) dienst (in ... nemen) dienst (in ... treden) dienst (in dienst hebben) dienst diep bedroefd (spijt me erg) diepte différer diffuser digue f dij dijk dik diminuer ding direct discotheek discours m disparition f dispenser de disponible disposer de disposition f disque m disquette f dissertation f distribuer distribution f diviser en divorcer (+ avoir) dode dodelijk dodelijk doden doden doel
verwoesten égalité ('tennis') vertu f worden storten; uitwerpen raden le/la même// pareil,-lle// identique duivel dense dense („trafic‟/ „brouillard‟) fermé,-e trop près proche proche; près de rapprocher (ook: 'comparer') avoir la gorge serrée densité zegswijze; gezegde voleur m vol m vol m servir/ servant/ servi/ je sers/ je servis servir employé,-e à engager/ embaucher qn engager; embaucher entrer en service; s'engager employer// avoir en son service service m // office m désolé profondeur f uitstellen/ verschillen uitzenden dijk cuisse f digue f gros,-se; épais,-se verminderen chose f; truc m; machin m immédiat; immédiatement; tout de suite discothèque f redevoering; wijze van redeneren verdwijning vrijstellen van beschikbaar beschikken over beschikking schijf; parkerschijf diskette; schijf(je) verhandeling; opstel rondbrengen; distribueren verspreiding; distributie verdelen in scheiden mort m/ morte f mortel, mortelle mortel,-lle// fatal,-e <se> tuer tuer fin f; but m
doel doel<stelling> doelgroep doeltreffend doelwit doen; maken// laten „actief‟ doetreffendheid dol op dol zijn op dolblij dom domaine m domaine (dans le - de) domicile m dominee dominee dominer dominical,-e dommage (c‟est - que +s) dood (de -) dood doodgaan doodkist doorbrengen doorgaan met doorlopen doorlopen; doorkruisen doormaken doormaken doormidden breken doorzoeken doos (blik) doos dopen in (steken in) dopen doping dorénavant dorp dose f dossier doublé doubler doux,-ce doven draad draaien draaien dragen dragen draguer dragueur m dralen drankje drenken (= te drinken geven) dresser drijven dringend verzoeken drinken drogue f drogué
objectif m objectif m cible f efficace cible f faire/ faisant fasse/ fait/ fais/ fis efficacité; efficience gourmand,-e raffoler de ravi,-e bête; stupide gebied/ domein op het gebied van huisadres/ verblijfplaats pasteur pasteur m beheersen; liggen boven („omgeving‟) „s zondags; van de zondag het is jammer dat mort f mort,-e mourir// trouver la mort cercueil m passer continuer à parcourir // continuer// circuler parcourir traverser traverser; vivre couper en deux fouiller boîte f boîte f plonger dans baptiser dopage voortaan village m dosis dossier m nagesynchroniseerd inhalen („verkeer‟) zacht éteindre fil m passer (un disque) tourner; tordre ('verdraaien') porter supporter ('chagrin') versieren („amour‟) versierder traîner boisson f abreuver oprichten; opstellen flotter solliciter boire/ buvant/ bu/ bois/ bus drug<s> aan drugs verslaafd
drogué,-e m/f droit m drôle dromen dromen dronk ( >> drinken) dronken droom druk (het - hebben) druk bezocht druk hebben druk druk druk drukken drukken drukkerij drukte druppel du moins du moins du reste duc m duchesse f duidelijk laten zien duidelijk duiken duiken duim duister (in het -) duister duizeling duizenden … dun durf durven duwen duwen dwang dwars door gaan dwingen te dwingen tot het verlaten van dwingen tot uitstappen eau savonneuse ébloui,-e éboueur m écarter écarter échapper échec m échouer echt (waar) echt echter echter echtgenoot echtgenoot, echtgenote echtgenote echtheid éclair
verslaafde recht/ rechten („studie‟) grappig; “gek” rêver rêver// songer buvait ( >> boire) ivre; saoûl,-e rêve m; songe m être très pris/ occupé fréquenté,-e être occupé// être pris animé,-e pressé,-e (je suis pressé) pression f imprimer serrer imprimerie f animation f goutte f tenminste tenminste overigens hertog hertogin afficher// démontrer clair,-e; clairement; net,-tte; nettement plonger plonger pouce m dans l‟obscurité// dans l‟ombre obscur,-e vertige m des milliers de … mince f audace f oser pousser pousser contrainte f traverser contraindre à faire évacuer (une salle) faire descendre sopje; zeephoudend water verblind vuilnisman opzij doen/ opzij zetten spreiden; opzij schuiven/ zetten ontsnappen mislukking mislukken vrai; véridique vrai/ vraiment// véritable<ement> cependant; toutefois cependant; toutefois mari m; époux m époux, épouse épouse f authenticité f glinstering/ bliksemschicht („het vuurt‟)
éclater écologiste m économies fpl d‟énergie économiser écossais,-e écran m écran m écran (le petit -) écran m écraser edelmoedig édition f éducation f één op de drie één op de tien fransen een voorgevoel hebben één eenling eens worden over eensgezindheid eenvoudigweg eenzaamheid eerder (liever) eerder ('temps') eerder eerst (in de eerste plaats) eerste effacer effect effect effet m de boule de neige effet m de serre efficace effondrement m effrayer également égaler ei eigen eigen eigenaar eigendom eiland eind (aan het – van zijn kr.) eind (aan het – van) eind (aan het -) eind eind einde (ten – raad) einde maken aan eindelijk …. eindexamen eindexamen eindexamen eindexamenkandidaat eis eis eisen elders elders
uitbreken; klappen ecoloog; milieubeschermer energiebesparingen besparen; sparen schots beeldscherm scherm het beeldscherm scherm verpletteren; overrijden généreux,-se uitgave; editie opvoeding un sur trois un français sur dix pressentir un<e> seul<e> solitaire m se mettre d'accord sur unanimité f; commun accord m bonnement solitude f plutôt plus tôt plus tôt d‟abord premier,-ière; principal,-e uitwissen; uitvegen effet m titre m („bourse‟) sneeuwbaleffect broeikaseffect doeltreffend ineenstorting doen schrikken; afschrikken; angst aanjagen eveneens/ ook evenaren oeuf m propre propre (ma propre maison; ma maison à moi) propriétaire m propriété f île f à bout de forces à la fin de + art…// en fin de … au bout bout m fin f en désespoir de cause en finir avec finir par + (verbe) bac m bachot m; baccalauréat m bac/ bachot/ baccalauréat m examen de fin d'études bachelier exigence f// revendication f revendication f; exigence f exiger; revendiquer ailleurs ailleurs; autre part
élection f elegantie (stijl) élevage m élevé élevé,-e élever des enfants elke dag elle est vache ! elleboog ellende ellende élu ( > élire) embarasser embarrasser embaucher embouteillage m embouteillage m embrasser émergence f émerveillement m émettre émission f empêcher emplacement m emploi m emploi à mi-temps employer le système d employer qn employeur m empoisonner emporter ému,-e en attendant en passant par en voie de développement en voie de disparition en apparence f en cachette f en caractères mpl gras en cas de en ce qui concerne en classe f en dan nog en direct en face de en fraude f en général en italiques mpl en moyenne en outre en permanence f en plein air en principe m en provenance f de en revanche f en solitaire en tout cas en venir à bout en voie de développement encadrement m
verkiezing grâce f// élégance f teelt hoog hoog (fig.) kinderen opvoeden tous les jours het is een kreng !; ze is gemeen ! coude m misère f misère f gekozen in verlegenheid brengen in verlegenheid brengen in dienst nemen opstopping verkeersopstopping kussen; omhelzen verschijning; het opdoemen; opkomen verrukking/ grote verwondering uitzenden/ uitgeven („aandelen‟ etc.) uitzending beletten plek („camping‟ etc.) werkgelegenheid; baan halve baan zich eruit redden iemand in dienst hebben werkgever vergiftigen meenemen ontroerd ondertussen via ontwikkelings-; in ontwikkeling uitstervend; aan het uisterven ogenschijnlijk in het geheim/ stiekem vetgedrukt in geval van wat betreft in de klas encore …. rechtstreeks/ “live” tegenover heimelijk/ frauduleus over het algemeen schuingedrukt gemiddeld bovendien voortdurend; bij voortduring in de open lucht in principe afkomstig van/ uit daarentegen alleen; op zichzelf in ieder geval uitkrijgen; afkrijgen; klein krijgen ontwikkelings-; begeleiding/ omlijsting
enchaîner encourager endroit m enduire enfant m/ à la charge enfer m engendrer engin m enigszins énormément de enquête f enregistrer enrichir enseigner ensemble ensoleillé entamer entassement m entendre par entente f entourage m entraide f entraîner qn entraîner entraîneur m entre entrepreneur m entreprise f entretenir entretien m énumérer envers enviable envie f environ environnement m environs mpl envisager épargner épargner épisode m époque f époque f épouvantable épreuve f épuiser épuiser équipage m équipe f équipement m équipement m équiper équipier m équitation f équivalant à er heen gaan er is + er zijn er is/ er zijn er van houden om erboven
ketenen; aaneenschakelen/ op iets doorgaan aanmoedigen plaats (plek) insmeren/ opbrengen kind om voor te zorgen hel voortbrengen toestel; machine quelque peu// un peu heel veel … enquete; onderzoek („politie‟) opnemen verrijken lesgeven; onderwijzen samen zonnig aansnijden; beginnen/ aantasten opeenhoping verstaan onder verstandhouding omgeving („om iemand heen‟) wederzijdse hulp; het elkaar helpen iemand trainen/ iemand meeslepen met zich meebrengen trainer tussen ondernemer onderneming onderhouden onderhoud opsomming jegens; tegenover benijdenswaardig lust; zin ongeveer het milieu omgeving („geografie‟) overwegen/ beogen; voornemens zijn sparen sparen aflevering tijdperk tijdperk verschrikkelijk (ongelooflijk) examen/ beproeving/ wedstrijd uitputten uitputten bemanning team; ploeg uitrusting uitrusting/ voorziening uitrusten ploeggenoot; teamgenoot paardrijden (ook: monter à cheval) gelijk aan; overeenkomend met y aller (j‟irai) il y a <eu> il y a se plaire à dessus
eredienst erfenis ergens anders erger (slechter) ergeren (zeer -) ergste erkend worden erkennen (herkennen) erkennen erkenning (herkenning) ernstig ernstig ernstig erop errer erreur f ervaring escalier m escalier m escargot m espace m espèce f espèce f espèce d‟idiot/ d‟imbécile essayer <de> essentie esthéticienne estimer estivant,-e estuaire m établir étalement m des vacances état m éteindre étranger m étranger,-ère être à gifler être au courant être blasé de être chargé(e) de être dans le besoin être dû/ due/ dus/ dues à être en cours être en état de manque être en train de être privé de être titulaire de étreindre étreinte f euro m européen,-nne even ... als evenals evenals evenals evenement éventail <de> evenveel evenwicht évidemment
culte m héritage m ailleurs; autre part pire exaspérer le pire être reconnu reconnaître reconnaître reconnaissance f grave// sérieux,-se grave; séreux,-se grave; sérieux,-se; sérieusement dessus// y (etc.) dwalen fout/ vergissing expérience f trap trap slak ruimte soort soort idioot ! proberen; passen essence f schoonheidsspecialiste schatten/ vinden