La culture et la connaissance du monde appartiennent au monde. Diffusez-les !
[opgelet, deze samenvatting is volledig, maar bevat nog heel wat typfouten en wat kleinere fouten betreffende het verwisselen van bijvoorbeeld oost / west en andere belangrijke details. Je legt best eens het boek ernaast om te crosschecken.]
2. L’origine des langues romanes: le latin 2.1 la nébuleuse linguistique des premiers temps 2.2 les grandes migrations -
-
-
-
-
-
Indo-Europese stammen bevinden zich ten oosten van de rijn en ten noorden van Donau, Zwarte Zee en Kaukasus. In het 2e millennium voor christus verspreiden de Kelten en Italische stammen zich naar het westen en de Grieken en de Illyriërs naar het oosten ITALISCHE STAMMEN: in 2 bewegingen o PROTO-LATINI (nog voor 1e millenium v.c.) Vestigen zich in Latium (rond Rome) Verspreiden zich verder naar het zuiden tot in Sicilië, waar ze Siculi heten Bezetten gebied Rome – Sicilië Inscripties & toponiemen (Etna) tonen gelijkenissen tussen talen van Rome en Sicilië o OSCO-UMBRIËRS (10e eeuw v.c.) Vestigen zich in de regio van Bologna Later verder naar het zuiden en snijden gebied proto-latini in 2 Organiseerden zich in vrije steden / stadsstaten Komen Etrusken tegen vanaf de 9e eeuw v.c. die hen afremmen, en zo de latijnse talen in Latium bewaren ETRUSKEN (vanaf 9e eeuw v.c) Niet indo-Europees volk: afstammelingen oorspronkelijke bevolking, of van klein azië via de Alpen, of combinatie ? Vanaf 9e eeuw ten noorden van Latium en Rome Tussen 800 en 400 breiden ze hun gebied uit van Campanië tot Bologna en de Po-vlakte GRIEKEN Magna Graecia: de kusten van Zuid-Italië: Sicilië, Calabrië, en de hele kust tot Napels Tussen 7e en 3e eeuw de cultuurtaal in Zuid-Italië VENETEN EN MESSAPIËRS Messapiërs misschien verwant met illyrisch & albanees Steken de Adriatische zee over, Messapiërs naar de Zuid-Oostelijke kust, de Veneten naar de Noord-Oostelijke kust KELTEN Komen vanuit Zuid-Duitsland vanaf de 7e eeuw, verspreiden zich in Gallië, Iberië (Keltiberiërs), plunderen zelfs Delphi en verspreiden zich in klein-Azië In 400 v.c verpletteren ze de Etrusken, in 390 v.c. de Romeinen, trekking zich terug in de Po-vlakte en absorberen deels de Etrusken en Liguren LIGUREN Volk dat aanwezig dat deel uitmaakte van de pré-indo-europese beschaving, waren er al aanwezig voor de immigraties
2.3 la généalogie du latin 2.3.1 la famille indo-européenne 2.3.2 les sœurs du latin - OSCO-UMBRISCH o UMBRISCH Meest Noordelijke Italische dialect, best gekend dankzij de tafels van Gubbio (tussen 3e – 1e eeuw v.c) o OSKISCH Taal van de Samnieten, gesproken tussen Latium en Campanië Documenten van 3e eeuw v.c tot 1e eeuw n.c. (Pompeii). De nationale taal van veel stadsstaten, tot de 1e eeuw v.c. (de sociale oorlog met Rome) o TUSSEN BEIDE: SABELLISCHE DIALECTEN
Sabijns, verwant met Oskisch, Volskisch (tafel van velletri) verwant met Umbrisch LATIJNS-FALISKISCH o LATIJN Gesproken op de linkeroever van de Tiber (Rome) o FALISKISCH Gesproken in Falerii (rechteroever ten noorden van Rome) midden in Etruskisch gebied INDELING VOLGENS HISTORISCHE FONETISCHE FEITEN o Indo-Europese [bh] wordt b in het Latijn en een f in het OscoUmbrisch in het binnenste van een woord
-
-
Lat: tibi, albus, probavit O-U: tefe, alfu, prufatted
o Proto-Italische labiovelairen blijven in Latijn, worden labialen in het Osco-Umbrisch
Ku > p: quid, quattor, quisquis | Gu > u / b: conuenit, uenerit, uiuus pid, petur, pispis | kumbened, benust, biuus
o nd > nn en mb > mm in Osko-Umbrisch
opusandam (operandam) > upsannam
o rotacisme in archaïsch Latijn
• flos / floris, mos / moris, gero / gestas ook in ombrisch, niet in oskisch • esse > erom (ombr), ezum (oskisch)
2.4 a la conquête du monde : l’expansion politique de Rome - tussen de Kelten (Galliërs) in het noorden en de Romeinen in het zuiden verliezen de Etrusken geleidelijk hun overwicht - Oorlogen (oa. Tegen de samnieten), allianties en kolonisaties zorgen ervoor dat de Romeinen het hele schiereiland in handen krijgen - 275 v.c. Pyrrhus: wil Grieken komen helpen - 264 v.c. Messina (Sicilië) vraagt hulp Rome tegen Carthago : -> Iste PUNISCHE OORLOG: 241 v.c : Sicilië ingelijfd bij Rome 238 v.c : Sardinië en Corsica - 219 v.c. : Hannibal valt Saguntum aan, bondgenoot van Rome (waarop Macedonië Hannibal komt helpen) -> IIe PUNISCHE OORLOG o 216 v.c : Hannibal verslaat Romeinse leger in Cannae o 202 v.c : Rome verslaat Hannibal en Carthago in Zama o 197 v.c : Hispania wordt een Romeinse provincie - 191 v.c. : Rome verovert de vlakte van de Po (Gallië Cisalpina) - 154 v.c. : Rome verovert Ligurië - 146 v.C : val van Carthago en Afrika wordt Romeinse provincie - 120 v.C : Massilia (Zuid-Gallië) roept de hulp van Rome in: de provincie Narbonensis wordt gesticht in het zuiden van Gallië - 58 – 52 v.C: Julius Caesar helpt Gallische stam tegen de Helveten en verovert Gallië - Augustus: o 33 v.c : Illyrië o 19 v.c : Hispania
-
o 16 v.c : Norique o 15 v.c : Rhétie 43 – 61 n.c : Nero en Claudius veroveren Brittannia 83 n.c verovering van limes (grensposten tussen Donau – Rijn), in de Agri Decumates (10e provincie) 101 – 107 n.c : Dacië onder Trajanus Hadrianus: Armenië, Assyrië en Mesopotamië
2.5 le latin victorieux 2.5.1 latinisation graduelle : nécessité et prestige - Latinisatie : kwestie van veroveren van taal, niet van bevolking, Romeinen waren heel erg tolerant ten opzichte van andere talen - Drie stappen: annleren van het Latijn / het bilinguïsme / verwerpen van eigen taal in het voordel van het Latijn - 7 factoren volgens G. Reichenkron: o LEGER: lokale bevolking werd ingelijfd in leger en kon zelfs opklimmen, was noodzakelijk om Latijn te kennen o KOLONISATIE: oprichten van kolonies om de assimilatie te vergemakkelijken, administratie was in het Latijn o WEGENNET : heirbanen; snelle verplaatsing en handel was mogelijk, ook positief voor de administratie o HANDEL (van luxegoederen): uit Rome; handel in het Latijn en Latijnse benamingen o BURGERRECHT: eerst enkel Romeinse burgers, gradueel ook andere volkeren o ONDERWIJS: studeren aan een latijnse school garandeerde deelname aan het publieke leven + prestige ! o CHRISTENDOM: Latijn als voertaal 2.5.2 le rôle des villes - Gallië en Iberië o Romeinen richten stedelijke centra op na hun overwinning van waar de romanisatie uitstraalt naar het platteland o Heel duidelijk in Gallië, waar de Keltische politieke structuur zich reeds had georganiseerd op basis van volksstammen. De gestichte steden kregen de naam van het volk: Lutetia – Parisiis, Durocortorum – Remis, Bourges, Amiens, Nantes - Bretagne, Afrika en Alpenprovincies (Rhétie, Norique) o Latijn raakt niet verder dan de steden, maar deze bieden langst weerstand aan de barbaren (Trier en Augsburg) - Oostelijke provincies (Buiten Illyrië en noord-oost Dacië) o Geen romanisatie, er waren al sterk verstedelijkte maatschappijen waar het Grieks zich geïnstalleerd had 2.5.3 disparition des langues indigènes 2.5.3.1 en Italie - rond de 1e eeuw n.c geromaniseerd - ETRUSKISCH
Belangrijke taal in de 2e en 3e eeuw v.c, waarschijnlijk verdwenen in de 1e eeuw n.c o Getuigenissen Varron citeert in 1e eeuw n.c Volnius, een Etruskisch tragedieschrijver Keizer Claudius omringde zich met informanten die Etruskisch spraken toen hij Tyrrhenica (naam van Etrusken in eigen taal) schreef o Waarschijnlijk verdwenen na de burgeroorlog tussen Marius en Sylla (82 v.c) OSCO-UMBRISCH o Officiële taal van de Samnieten: 2e eeuw v.c o Verdwijnt na de sociale oorlog (91 – 88 v.c) waar de geallieerden verliezen tegen Rome o Wel nog aangetroffen in Pompeii (verzwolgen in 79 n.c) GRIEKS o Bood meer weerstand in Italië dan de italische talen, nog steeds enkele taaleilandjes in het extreme zuiden van Italië o Continuïteit ? (malon: dorisch – Magna Graecia / mêlon: attisch-ionisch) wss continuïteit (in ME zeker grieks, petrarca stuurt zijn secretaris er heen) o
-
-
2.5.3.1 en Gaule - Duurt minstens 5 eeuwen, uitroeiing slechts in 4e / 5e eeuw n.c o Saint-Jérôme stelt vast dat de taal van de Galaten (kelten in klein-Azië lijkt op die van de Galliërs o Grégoire de Tours (6e eeuw) keltisch zou nog in verschillende hoeken te horen zijn, en slechts verdwenen onder invallen van Alemannen - Bretoenen zouden van Engeland komen, verdreven door Angelen en Saksen in de 6e eeuw - Romanisatie afhankelijk van noord / zuid (al 1 eeuw voor de rest sterke immigratie), elite / volk, stad / platteland - Tegen de 1e eeuw n.c geen inscripties meer: de elite is gelatiniseerd - Keltisch blijft veel langer op het platteland: o Producten die op de markt verkocht werden latijn, andere keltisch Vin, miel, pierre (< Petra steen om mee te bouwen) Lie, ruche (bijenkorf), caillou (nt om mee te bouwen o Godsdienst: idem Mercurius: eite: grote tempel in massif central: overgenomen Volk: nog magische Keltische riten: eik: chêne 2.5.3.3 en Ibérie - 3e eeuw v.c: o Carhagers (Carthagena) [Zuid-oosten] o Grieken (Ampurias)[Noord-oosten] o Kelten (Conimbriga, Coimbra) [westen, noord-westen] o Keltiberïers o Koninkrijk van Tartessos Zuid-westen - Iberen • Van Chamitische oorsprong (Lybië), deels syllabisch schrift, deels beïnvloed door Grieks en Fenicisch - Basken • Vroeger dacht men dat de Basken afstamden van de Iberiërs, nu niet meer, er zijn te weinig verschillen om de talen te vergelijken door de lange coëxistentie
•
-
-
Hypothese: Basken < Kaukasus en Iberiërs < Noord-Afrika : 1 familie: de Euskerakaukasische talen, maar het is zelfs niet zeker of de taal niet gewoon overgenomen is Lusitaniërs: pré-indo-europese beschaving Romeinen o Eerste administratieve indeling kwam goed overeen met de Etnische indeling: Hispania Ulterior: Links onder (later -> portugal), Hispania Citerior, rechts en boven o 2 golven: Oost- West: boeren en leger, vanaf regio van de Ebro Zuid-Noord: vanaf de guadalquivir: Stedelijke verovering Noord-Westen: Augustus, 1e eeuw v.c.: Basken, Asturen en Cantabri blijven weerstand bieden : Léon (> Legionem) Ulterior -> Baetica + Lusitania, dat zich zal uitbreiden tot Gallicïë zodat de Asturen en Cantabri ingelijfd worden bij Hispania Citerior
2.5.3.4 autres régions
-
Groot-Brittannië: Latijn niet overleefd, want bleef gelimiteerd tot de steden, maar wel talrijke sporen nagelaten in het keltisch - Noord-Afrika: sterke romanisatie in de buurt van Carthago, maar in de 5e eeuw was er nog Punisch, nu is er nog steeds Berbers - Oosten o Dalmatische kust: sterk geromaniseeerd o Panonnië, Dacië, Mesië: snelle romanisatie, maar even snel weer verdwenen. Vooral in de 3e eeuw enorme invasies, onder Trajanus wordt het land verlaten door de autochtone bevolking en herbevolkt door de Romeinen o Germanië & Alpen: idem, gemakkelijke romanisatie door dunne bevolking Nantuates -> Valenses Anderen bieden meer weerstand en enkel oppervlakkig geromaniseerd Nog enkele volken hoog in de Alpen die romaans spreken en daar gevlucht zijn in de 4e eeuw onder druk van de Germaanse volkeren 2.6 les nombreuses faces du latin 2.6.1 la naissance du latin 2.6.1.1 une ville trilingue - traditioneel : geschiedenis van het Latijn tussen 800 v.C en ongeveer 450 n.c, de opkomst van de romaanse talen gebeurt geleidelijk, rees van bij Plautus (250-184 v.c) - In het archaïsche tijdperk was Rome drietalig: men sprak er Latijn, Sabellisch (osco-umbrisch dialect van de Sabijnen) en Etruskisch - SABELLISCH o Opgeslorpt door Latijn, maar bewijzen van bestaan van twee talen door sporen van begraving (door Osco-Umbriërs – Capitolium en Quirinalis) en crematie (Latini), twee volkeren kwamen samen op het Forum. o Kenmerken van het sabellisch in het Latijn: Verandering van indo-europese d in l • Lingua (oud latijn: dingua) • Capitolium (Capitodium) • Ulixes (Odysseus)
P + suffix –eius (zoals in plebeius) + kw -> p • Tarpeia (Tarquinius) o Na het ontstaan van Rome: landelijke invloed in het woordenschat van op het platteland Voorliefde van het osco-umbrisch voor fricatieven: bufalus (ipv bubalus), sifilare (ipv sibilare) Labiaal ipv [kw] of [gw] in bos en lupus (ipv lucus) Behoud van s tussen twee klinkers in asinus, casa o Landelijke invloed later in de romaanse talen: Monoftongering van au (al in klassiek latijn: coda ipv cauda) Andere uitspraak van [k] voor a, o/u en e/i, zichtbaar in schrijfwijze (k, q, c) van osco-umbrische, maar onderdrukt door latijnse norm Spanning tussen open en gesloten klinkers: o (sab.) en u (lat.), i (sab.) en e (lat.): longus vs lungus, firmus vs ferme, .. ETRUSKISCH o Dynastie van Tarquinii (tot 509 v.c), invloed gelimiteerd in tijd, vooral in het culturele domein gesitueerd en in de organisatie van de staat. Roma < etrusk. Familie: Ruma Tigris < _ epre Meacanes (romeinse pratriciër, afkomstig van etrusken) Systeem van eigennamen (praenomen + nomen gentile + cognomen): Caius Julius Caesar, Marcus Tullius Cicero Mercurius < Etrusken Romeins alfabet < Etrusken < Grieken Socio-politieke woordenschat: urbs, populus, familia, persona mss afkomstig van phersu (theatermasker, personage) Woorden op –enna, -erna: caterna, taberna, cisterna, lanterna
-
2.6.1.2 les premières inscriptions - fibulae praenistina o In goud, 7e eeuw v.c in Praeneste o Van rechts naar links o In Latijn, Oskisch en Etruskisch - Lapis Niger o 6e eeuw v.c., forum romanum o Gebroken - Vaas van Duenos o 6e / 5e eeuw v.c o Magisch gebruik -
-
De oudste inscripties tonen de Etruskische afkomst van het Latijnse alfabet aan C komt van _ van Grieks alfabet o Er was geen stemloze velair [g] in het etruskisch, dus gebruikten ze de C als K o Latijn had zowel [k] als [G], oorspronkelijk werd C gebruikt voor beiden o Pas in de 3e eeuw v.c werd het onderscheid gemaakt tussen C en G Grafsteen van de ‘Scipions’ o 3e eeuw v.c, langs de Via Appia in Rome o Overeenkomsten met andere Indo-Europese talen zoals het Grieks Reduplicatie van het perfectum Groot aantal diftongen die in klassiek latijn monoftongeren • Ei > i (virtutei > virtuti) • Oi > u (oino > unum) • Ou > u (abdoucit > abducit)
o
Typische Archaïsche voorlopers van de romaanse talen (men wijt dit aan het bestaan van een populaire taal, parallel met de meer deftige geschreven taal) Val van eind –m: duonoro (bonorum), scipione (scipionem) Val van –n- voor s: cosol (consul), cesor (censor) Verwarring van e en i: dedet (dedit), en (in), feced (fecit), verwarring van o en u: honc (hunc), oino (unum), manom (manum)
2.6.2 de dialecte à langue : les stades chronologiques du latin littéraire
2.6.2.1 Latin archaïque (prisca latinitas) [8e – 2e eeuw v.c] - Begin van de republiek is gunstige basis voor ontstaan van de literatuur, loopt parallel met de mediterrane expansie en de contacten met Griekenland - Eerste Latijnse dichter = Griek v. Magna graecia: Livius Androniucs, 3e v.c - Grote griekse invloed op latijn, vooral te merken in de taal van de sociaal lagere klasses Bursa, butyrum, schola, phalanx, camera (scheldwoorden: hercle, ecastor..) o Romeinse senators verzetten zich hiertegen, waardoor men in de geschreven taal weinig ontleningen, maar veel leenvertalingen vindt Morfologisch: individuum (< atomos) qualitas < qualis (poiotês < vragend vnw poios) Semantisch : lingua : tong + taal (glotta), spiritus: ademhaling + geest (thymos), mundus: wereld + mooi (kosmos)
2.6.2.2 Latin préclassique [eind 2e eeuw – half 1e eeuw] - Paradoxale houding tov grieks o Ennius is drietalig, maar gebruikt geen griekse woorden (schrijft voor regerende klasse) o Plautius en Terencus: introduceren volkse personages wiens taal overloopt van de grecismen 2.6.2.3 Latin classique [1e eeuw v.c – 14 n.c (dood Augustus)] - Proza verschijnt in de 1e eeuw v.c als de litteratuur op zijn hoogtepunt is: Cicero, Lucretius, Titius Livius - Poezie: Virigilius, Lucretius, Titius Livius - Opgang van de Hellenistische cultuur (Cicero is een van de voorlopers) - Eerste grammatica door Vaaron (de lingua latina) 2.6.2.4 Latin postclassique [1e eeuw n.c – 200 n.c] - Latijn begint te fixeren, minder creativiteit, politieke en economische problemen - Tacitus, Seneca, Quintilius, Petronius - Vanaf 200 praat men laat-latijn: o tertillianus, Augustinus, Hieronymus o latijnse cultuur en scholen verdwijnen (gallië 4e eeuw, Iberië 711, Italië 6e eeuw)
2.6.3 -
le latin parlé dit vulgaire Varron : sermo urbanus – sermo rusticus Andere termen : sermo eruditus – sermo plebeius / cotidianus Geen eenheid : zowel verschillend op chronologisch als sociologisch of geografisch vlak - Pipo’s: le latin vulgaire est la langue parlée par toutes les couches de la population pendant toutes les périodes de la latinité - In klassiek latijn :
-
-
o De pure geschreven en artistieke taal o Dagelijkse taal van de middenklasse o Volkslatijn, dialectisch, platteland / lagere wijken Men zou denken dat latijn ‘vulgaris’ later het klassiek latijn opgevolgd heeft, komt door de schijn dat geschreven taal altijd ouder is. Beter ‘gesproken latijn’ noemen Geschreven latijn was een gecodificeerde, conservatieve vorm van dezelfde taal. De twee registers hebben elkaar zeker beïnvloed. Het verschil zal groter geweest zijn dan bij onze huidige talen, omdat men steeds teruggreep naar vroegere auteurs om een correct taalgebruik af te leiden. Dit leidde tot een fixatie van de geschreven taal, en grotere kloof met de gesproken taal aangezien deze niet gehinderd werd door enige vorm van standaardisatie. Banniard onderscheidt verschillende stadia in het gesproken latijn: o Klassiek gesproken latijn: 2e eeuw v.c – 2e eeuw n.c o Oud (tardif) gesproken latijn (fase 1): 3e – 5e eeuw o Oud (tardif) gesproken latijn (fase 2): 6e eeuw: latijn begint te regionaliseren o Karolingische renaissance (vanaf helft 8e eeuw): men grijpt terug naar klassiek latijn, oud (tardif) gesproken latijn mondt uit in de romaanse talen, en men beseft het bestaan van de romaanse talen als aparte talen.
2.6.4 sources : comment le latin parlé se révèle-t-il a nous ? 2.6.5 caractéristiques du latin parlé 2.6.5.1 vocalisme - De lengte van de klinkers was van belang : malum (slecht) vs. malum (appel), os (mond) vs os (been), werd geleidelijk aan meer vergezeld van een andere openingsgraad (lange klinkers geslotener dan korte klinkers) - Eerst was de lengte distinctief, maar dit wordt langzaam vervangen door openheid -
-
Verwarring, i en u zijn _ en _ geworden, worden verward met _ en _ (bewezen in gesproken latijn: columna ipv colomna, flus ipv flos) Monoftongering al in de 1e eeuw: o Ae - _ o Au – minder, was nochtans wijdverspreid (coda ipv cauda, oriculas ipv auriculas, colis ipv caulus) Hiatus gaat verloren, consonantisatie van i en e -> _ _ en o -> _ in contact met een meer open klinker o Vinea –> vinia, lileum –> lilium, habeat -> abia Syncope, ook al in klassieke tijdperk: verlies van de klinker na het accent tussen een occlusief en een likwide (l / r) o Oculu > oclu; vetulu > veclu; calidu > caldu; viride > virde; auricula > oricla o Vooral de gesloten klinkers (i, u, e) zijn geneigd te verdwijnen o ook tussen 2 nasalen: domina > domna (mss door gebruik van dit woord als aanroep)
2.6.5.2 consonantisme
-
-
-
-
-
Elke medeklinker kan lang of kort zijn, wat in klassiek latijn aangegeven wordt door een geminaat (annus, stella, terra) Er bestaan ook 2 halfklinkers (of glides) [ ] en [ ] waarvoor de latijnse schrijfwijze geen apart grafeem heeft o V: zowel klinker _ als halfklinker _ o I: zowel klinker _ als _ o U en J ingevoerd in de renaissance: ‘lettres ramistes’ De laryngaal h is waarschijnlijk verdwenen in het keizerlijke tijdperk, de aspiratie werd beschouwd als een grecisisme. Wegvallen is aan het begin van het woord: (deprendere ipv deprehendere, nil ipv nihil en mi ipv mihi). Al in de 1ste eeuw v.c., in de 3e eeuw n.c wordt hij zeker niet meer uitgesproken De halfklinker _ wordt een bilabiale fricatief _ of _ vanaf de 1e eeuw. o Dit wort bewezen door de oudste Germaanse ontleningen in de 1e eeuw v.c (nog semi-consonantische uitspraak): wijn ( < uinum), wijk ( < uicus). o De griekse ontleningen tonen goed de evolutie. De eerste hebben _, later _ . In pompeii: baleat ipv valeat, a bobis ipv Vobis o Later wordt de bilabiaal en labiodentaal [v] in het grootste deel van het romeinse rijk. Maar waar men een labiodentale [v] verwacht, krijgt men soms een [b]. Frans: corbeau (coruellum) courber (curuare) brebis (ueruex) In tegenstelling tot wat men zou denken werd de c, zoals de g als een velair uitgesproken, zoals in het litteraire klassieke latijn, misschien met een lichte palatalisatie voor e, i. Zo worden ze ook overgenomen (cellarium > kelder, carcer > kerker). Nochtans beginnen de groepen di en ti zich te palataliseren in de 2e eeuw n.c (vincentzus, ampitzatro). De verwarring in de schrijfwijze bewijst het (iusticia, pontifitium) Tussen de medeklinkers nexus’en is de –ns- nog een overblijfsel van klassiek gesproken latijn. De reductie tot –s- is reeds in de 3e eeuw v.c zichtbaar ([praeses] / praesente(m)) Eindmedeklinkers zijn heel erg instabiel. Het latijn neigt naar de open lettergreep. o De behandeling van de eind –m is opmerkelijk, deze is reeds verdwenen in de eerste schriftelijke neerslagen van het latijn, maar is terug ingevoerd in het klassiek latijn. In de versificatie houdt men echter geen rekening met de eind – m o De val van de eind –t is gelijkaardig, maar niet zo radicaal o De situatie van de eind –s is stabieler, maar meer complex, afhankelijk van het tijdperk en de fonetische context. Dit is waarschijnlijk te verklaren door de spanning tussen de neiging naar een open lettergreep en de functie van de s als vorm van het meervoud, en van de 2e pers enk. De –s wordt niet uitgesproken voor een medeklinker, maar is overal in ere hersteld in de klassieke schrijfwijze. –s heeft wel altijd geteld als medeklinker in de versificatie.
2.6.6 latin chrétien 2.6.6.1 une langue secrète - in het begin werden de christenen vervolgd, en leefden ze in geheime en afgesloten groepen, wat de eigenheid van hun taal versterkte - Om het christendom aan heel de wereld te laten kennen gebruikten ze de universele talen, grieks en latijn - Grote verschil met het gewone latijn is vooral het lexicon (ontleningen, leenvertalingen, polysemie en neologismen) - Korte geschiedenis: o Christenen waren er al vroeg: er waren al christenvervolgingen onder Nero. De eerste christenen waren Grieks, zelfs in Rome
o
o o o
Rond 180 n.c : de eerste gelatiniseerde christenen bevinden zich in Carthago (eerste grote christelijke auteur, tertullius) en in Gallië. De latinisatie van het christendom gaat uit van Noord-Afrika, waar de eerste latijnse Bijbelvertaling gemaakt wordt (vetus latina) Eind 2e eeuw n.c: (onder paus Victor I uit Afrika): Latijn wordt de taal van de liturgie 313 n.c : Constantijn verklaart de vrijheid van de godsdienst 392 n.c : keizer Theodosus maakt van het christendom de staatsgodsdienst
2.6.6.2 emprunts - Taal van de liturgie en theologen: o Ontleningen aan het hebreeuws: amen, hosanna, sabbatum o Uit het grieks (velen praktisch niet aangepast): eucharistie, apostolus, Christus - Andere worden overgenomen door het volk en ondergaan fonetische veranderingen: o Ecclesia > eglise (fr) o Monachus > monje (sp) o Angelus > ángel (sp) - Anderen zijn halfgeleerd o Vescovo (it) – évêque (fr) – obispo (sp) o Secolo (it) – siècle (fr) – siglo (sp) o Diabolo (it) – diable (fr) – diablo (sp) - Enkele overstijgen de religieuse context o Eremus > woestijn / ongewijde grond o Zelus > wedijver / hartstocht o Tartarucus > tortue (wordt gebruikt als schildpad, symbool voor demon) o Parabole – vergelijkbaarheid (naar metaforen die jezus gebruikte) – parabola (ipv verbum) / parabolare (ipv loqui) 2.6.6.3 calques - monogamie – univiratus - Batismus – lavacrum - Martyr – testis 2.6.6.4 polysémie - christelijke betekenins die toegevoegd wordt aan klassiek-latijnse woorden door polysemie o Confessio wordt gebruikt als sacrament o Scriptura wordt de heilige schrift o Salus wordt religieuze gezondheid - Dikwijls van militaire termen afkomstig (lat / christendom kent zijn grootste verspreiding door het leger) o Vigilia – (wacht – wake) o Misa (wissel van wacht – mis) o Adversarius (vijand – duivel) - Soms wordt de polysemie opgeheven en blijft alleen het gespecialiseerde woord over o Bv. Paganus (chr. Stad / heidense platteland | leger van christ. / heidense burgers) o Bv. Orare enkel nog gebruikt voor gebed 2.6.6.5 néologie - Christelijke latijn elimineert of profaniseert (verwereldlijkt) woorden van de heidense godsdienst
o o o
Ara – altare Diana – nimf / heks Namen van de dagen • Solis dies dies dominica • Lunae dies feria secunda • martis dies feria tertia • mercuri dies feria quarta • jovis dies feria quinta • veneris dies feria sexta • saturni dies sabbatum - enkel nog in portugees (domingo, segunda-feira, terca-feira, ..) - andere romaanse talen, enkel zaterdag en zondag, dagen die belangirjk waren voor de christenen • sábado, samedi | domingo, dimanche
2.6.7 latin ecclésiastique - Technisch-geschreven latijn, op moment dat gesproken latijn reeds uitgestorven is; geschreven taal, aangeleerd vanaf de kindertijd zonder moedertaal te zijn - Begin: eerste bijbelvertalingen (bekend als Itala of vetus latina) vervolledigd in 4e / 5e eeuw door de vulgaat van Hiëronymus o Teksten wilden zo dicht mogelijk bij het origineel blijven -> veel grecicismen en hebreismen, maar ook archaischen en abstracte neologismen o Bv. Gebruik van voorzetsel ‘in’ ipv ‘de’ voor het ‘instrument (fr)’ o Bv. Superlatieven zoals saecula saeculorum – flos forum o Typische griekse constructies zoals amor virginalis of deus puerilis o Laatste twee werden veel gebruikt door de vaganten om de christelijke clericus te hekelen (vb codex buranum) 2.6.8 Latin médieval - 800 – 1500 (van de Karolingische renaissance tot de humanistische renaissance - Niet alleen de taal van de kerk, de bijbel, maar ook van de wereldse lieteratuur en als overzetmodel voor de wetenschappelijke werken, bijvoorbeeld van grieks / arabisch - Ook de juridische en adminsitratieve taal van Germaanse rijken die zich in europa vestigden na de val van het rijk. Op basis van de lex salica (romeins recht) - Ook buiten europa / de romaanse gebieden, parallel met het verspreiden van het christendom waren de kloosters de bewaarders van het latijn, maar op basis van nieuwe literaire modellen - In 529 worden de laatste klassieke scholen gesloten door justianus, dit gebeurt vanaf nu in de abdijscholen - Op deze manier ging de latijnse literatuur verdergaan, maar de heidense auterus werden vervangen door de literair bijbelse modellen, naar de kerkvaders - Een terugkeer naar de antieke bronnen en respect voor de klassieken komt er maar weer onder Karel de grote, men heeft behoefte aan een eenheidstaal voor het beheer van een wereldrijk. Begint bij Pepijn de korte in de 8e eeuw
-
-
Zelfs al blijft de latijnse cultuur beter bewaard in spanje en italië, in de 8e eeuw komt het overal in verval (italië: oorlogen onder theodorik en lombarden, spanje: Arabische invasie). Het besef dat men geen latijn meer spreekt komt later dan in Gallië, in de 10e eeuw ongeveer In Engeland is het latijn het meest conservatief. C + e / i wordt niet gepalataliseerd in Ierland (St patrick < patricius) Klinker i en e, o en u worden niet verward in de poezie, in tegenstelling tot wat men in het romaanse rijk vindt. Het is een monnik uit de britse eilanden, Alcuin die op het hof van Karel de Grote uitgenodigd wordt om het onderwijs te reorganiseren. Het verschil tussen de klinkers wordt hersteld B wordt geïntroduceerd ipv v De diftong ae kan zich niet doorvoeren, ook de velaire uitsrpaak van c + e / i niet. (cruce(m) > kruis, Kreuz, cella > cel, zelle)
3. La diférenciation du latin 3.1 introduction : les langues varient - variatie : o diachroon [in tijd] o diatopisch [plaats] o diafasisch [groepstalen] (bijna alleen lexicon) o diastratisch [sociale klasses] (bijna alleen lexicon) - externe factoren : o politieke en administratieve context (nu eens eenheid, dan weer verscheidenheid) o linguïstisch externe context (etnisch, talen in contact)
3.2 Unité de l’Empire et homogénité du latin - Differentiatie valt mee zolang er centripetale krachten zijn : o Politieke eenheid van het rijk door economische, culterele, intellectuele, administratieve, talige relaties o Prestige van de klassieke auteurs en de bruikbaarheid van de administratie en de scholen zorgen ervoor dat er een gemeenschappelijke norm bestaat, het geschreven latijn, dat de diacrhonische evolutie kunstmatig afremt o Buiten italie was het latijn een geïmporteerde taal, en deze zijn altijd meer homogeen dan de originele talen.
3.3 Facteurs de diversification durant l’Empire 3.3.1 Facteurs non linguistiques : tous les chemins ne mènent plus a Rome - De centrale kracht van Rome neemt af door : o Uitbreiding van het Romeins burgersschap, dit begint in de steden in Italië en breidt zich uit naar het hele rijk (Caracalla, 212 : constitutio Antoniana) o Eind 2e eeuw (Septimus Severius): Italië wordt een provincie als alle andere, en verlies zo zijn culturele en economische voorrang. Aan het einde van de 1e eeuw is het leger niet meer enkel samengesteld uit Italianen, in de 3e eeuw zelfs ook uit germanen o De keizers, van romeinse of italiaanse afkomst tot eind 1e eeuw, komen daarna van de provincies (Nerva en Trajanus [spanje], Hadrianus en Antonius Pius [gallië]. Meer een meer worden de keizers aan de macht gebracht door het leger en resideren ze niet meer in Rome o Vanaf de 1e eeuw komen de senators uit de provinciale aristocratie, die hun steden ook begint te verfraaien ten nadele van rome, dat enkel nog een werkschuw proletariaat aantrekt o Rome verliest zijn positie als commercieel centrum , midden 1e eeuw. De transversale (dwarsliggende) wegen winnen aan belang ten nadele van de noord-zuid as en de industrieën van de provincies worden belangrijker dan die van Rome o Zelfs de latijnse literatuur is het privilege van Rome en Italië niet meer. Vanaf de 1e eeuw verschijnen Spaanse auteurs zoals Seneca, lucianus, martialus, quintilianus o Sinds de opstand van het leger tegen de keizer Commodius in 192, verkeert het rijk in een politieke crisis, door de verschillende mensen die op de troon azen en hun legers. Er zijn zelfs provincies die zich kort aan het centraal gezag onttrekken. -> inflatie, te hoge belastingen, verlaten van landbouwgronden, terug primitieve economische systemen en burgeroorlogen maken vooral slachtoffers bij de landeigenaars en geleerden.
- De hervorming van Diocletianus: Rome is officieel niet langer hoofdstad (284) Rijk wordt opgedeeld in 4 prefecturen 2e keizer: maximius + elk een opvolger: elk van deze tetrarchen krijgt een stuk grond te verdedigen (hoofdsteden: Trèves, Milaan, Sirmium en Nocomédie) De mobiliteit van de bevolking wordt gelimiteerd, boeren moeten op hun grond blijven en beroepen worden erfelijk -> toenemende degradatie van de communicatiemiddelen o Gaat nog een eeuw goed, maar dan gaat het weer bergaf door burgeroorlogen na diocletianus 324: Constantijn creëert een nieuwe hoofdstad, Constantinopel 395: Theodosius geeft het oosten (hoofdstad Constantinopel) aan zijn zoon Aracadius, het westen aan Honorius (hoofdstad: Ravenna) - Vanaf 200 de eerst linguïstische innovaties, die komen van de provincies, en niet van Rome. o In Spanje: eerste bewijzen van het stemhebbend worden van de intervocale medeklinkers, waar Rome en de grote eilanden niet meer aan meedoen. o Vooral in de woordenschat komen er verschillen o Sommigen wijzen aan de administratieve opsplitsing een eerste driedeling van het keizerlijke latijn: het schiereiland is conservatief, het oosten en westen verwijderen zich onder andere door de eind -s en de stemhebbende intervocale medeklinkers. Italie blijft het verschil maken tussen e / i en o /u van het klassieke latijn, maar elders verwarren deze klanken zich tot e en o Het oosten laat de -s wegvallen en bewaart de intervocale stemhebbenden tussen 2 vocalen Het westen bewaart de eind -s en maakt de intervocale stemhebbenden stemloos (vida, amigo) - De val van het rijk in 476: definitieve fragmentatie van het rijk 3.3.2 Facteurs linguistiques internes : la diversité du latin - de latinisatie van de provincies verliep in verschillende stappen ( Sardinië en Spanje bv. Vroeger dan GAllië of Noord-Roemenië): theorie van Gröber o kan maar juist zijn als er later geen contact meer was met Rome (bv. Sardinië) o maar zelfs in Spanje zijn er elementen die de theorie versterken pers. Vnw.: mv ‘le’ komt van mv illi, dat. Van ille. Tijdens de keizerlijke periode is dit veranderd naar illui (fr.: lui, it. lui, roem, lui) genitief cuyo (< cuius): idem - het is theoretisch ook mogelijk dat het latijn van bepaalde provincies gekleurd was door diatopische variatie van de kolonisators. (Menéndez Pidal) o stelt dat er Osken in Spanje waren. De rol van de Sabijn Sertorius die vocht tegen Sylla in de 1e eeuw v.c met de hulp van de geïmmigreerden in Spanje. Stadje Huesca (Osca)
Verwarring tussen o en u in ibéroromaanse woorden als nudus en octuber (ipv nodus en october) Zou rechtvaardiging zijn voor de typisch osco-umbrische assimilatie in het Catalaans: nd > n (andare > anar) en mb > m (palumba - paloma, plumbum - plomo) en aanwezigheid van woorden zoals octubre en nudo in het spaans De dominatie van een bepaalde groep kan ook een sociolect ingevoerd hebben. De kolonisatie kan voornamelijk landelijk of stedelijk geweest zijn, wat dan weer een orale of geschoolde latinisatie via verspreiding van de litteratuur meebrengt o In Gallië en Iberië verliep de latinisatie vooral via de scholen en de administratieve en economische elite o In Dacië waren het vooral soldaten en kolonisators die verantwoordelijk waren voor het verspreiden van het latijn. o In het oosten (italië, Dacië) verdwijnt de -s volgens de populaire uitspraak, in het westen blijft de eind -s volgens de beschaafde vorm (W von Wartsburg, nt meer actueel, plausibeler dat de -s bleef onder invloed van het onderwijs)
-
3.3.3 Facteurs linguistiques externes : les substrats - invloed van de ene taal op een andere, theorie van de straten o tijdens het Rijk houdt men vooral rekening met de invloed van substraten, het geheel van de inheemse talen die vervangen worden door de taal van de kolonisator: bilinguïsme is heel belangrijk geweest tijdens het keizerrijk de resten van deze talen worden gelatiniseerd, krijgen dikwijls latijnse grammaticale uitgangen en worden zo opgenomen in de latijnse cultuur over het algemeen aanvaardt men de lexicale invloed van de inheemse talen, het is echter niet uitgesloten dat in bepaalde gevallen de uitspraak van het latijn bepaald werd door uitspraakgewoontes van de lokale bevolking die latijn gaan spreken. We weten niet veel over die talen, normaal hebben we enkel nog toponiemen. Volgens G. Ascoli (de substraat-dude), de invloed van een substraat is meer waarschijnlijk als de volgende voorwaarden voldaan zijn: • Het contact in de ruimte: gebied van linguïstisch fenomeen en gebied van substraat komen overeen • Contact in de tijd: periode van bilinguisme moet meerdere generaties beslaan • Intrinsieke congruentie: het linguïstisch feit is ook terug te vinden in het substraat • Extrinsieke congruentie: het linguïstisch feit is ook terug te vinden in een andere taal die zou kunnen beïnvloed zijn door het substraat o eventueel ook het adstraat: de verzameling van de talen in de gebieden grenzend aan het latijn o later wordt ook het superstraat belangrijk tijdens de invasies
3.3.4 Les substrats en Italie 3.3.4.1 Osco-Umbrien - substraten hebben een dubbele actie in Italië: o Eerst geabsorbeerd geweest door het Latijn o In zekere mate beschouwd als oorzaken voor de differentiatie van het latijn - Osco-umbrisch onderscheidt zich van het latijn door het behoud van de indoeuropese spirantisatie (bh > f) terwijl het latijn er stemhebbende occlusieven van maakt (bh > b) o Latijnse woorden met intervocale -f- zijn allemaal van dialectische oorsprong (buiten samenstellingen als de-fendere), meestal naast een ‘stedelijke’ vorm (bufalus / bubalus, rufus / ruber) o Dikwijls vindt men deze situatie terug in de romaanse talen (bufalus > bufalo (it)) o Het gebeurt dat enkel romaanse talen het bewijs van deze doubletten aantoont (tabanus / tafano [horzel, grote wesp], scarabeus / scarafaggio, tufera (tuber) / truffe) o Zo is ook het verschil te verklaren tussen het franse siffler en het spaanse sibilare - Ook vindt met p/b in de plaats van k_ / g_ in de landelijke woorden lupus (< *lucus) bos (
nn, mb > mm, nt > nd en nk > ng, afkomsitg uit de centrum-zuidelijke italiaanse dialecten, precies in de regios waar de osken geleefd hebben tijdens de oudheid. o Quannu en calabrisch, munnu en siciliaans, vennere in napolitaans naast viendu (> ventum, Surriendu = Sorrento), gamma (< gamba) en cambo (< campum) o In het geval van de assimilatie zijn de Ascoli-voorwaarden relatief goed gerespecteerd (tijd, ruimte, intrinsieke congruentie). Enkel de extrinsieke congruentie is niet met zekerheid vervuld, tenzij men de gelijkaardige invloed in noord-spanje (Catalaans en aragonees) als oskisch beschouwt (maar de bewijzen ontbreken) : Palumba > paloma, lumbum > lomo, andare > anar (cat) 3.3.4.2 Etrusque - De grieken noemden de Etrusken [iets in grieks] wat Tu(r)sci of Etrusci geeft in Latijn, een vervorming die gebaseerd lijkt op het ombrisch etro- : andere (dus: de vreemdelingen). Etruria zou zo van *etro-viria komen, in oppostie met co-viria (> curia): de verenigde volkeren: de RomeinsSabijnse fusie - Het Etruskisch is een niet-indo-europese taal, waarvan men onvoldoende kent en wss aan geen andere taal verwant is. De religieuze literatuur beschreven door de mensen uit de oudheid is verdwenen, ook het werk van keizer Claudius over de Etrusken. Men beschikt wel over 7000 inscripties, vooral grafschriften tussen de 7e en 1e eeuw v.c. Het zijn stereotiepe formules die weinig eigennamen bevatten. Er zijn maar drie texten die meer consistent zijn:
-
-
o De oudste werd in repen gesneden om een lijk te mummificeren in Egypte (1190 woorden) gevonden in Alexandrie en bewaard in Zagreb: boek van Zagreb. Het alfabet kan zonder problemen ontcijferd worden, maar we kennen de woordenschat niet goed. Het hermeneutische vraagstuk is goed geïllustreerd door het vraagstuk over de telwoorden, geschreven op vondsten uit Tuscania, bewaard in het Louvre De lexicale en culturele invloed van het etruskisch op het latijn moet eerder groot geweest zijn, het was in het begin de tussentaal tussen het grieks en latijn. De invloed op de latijnse dialecten is zeer onzeker. Men wijst er soms de ‘gorgia toscana’, de aanblazing van stemhebbende medeklinkers aan toe (poho ipv poco, hasa ipv casa, ditho, cuphola). Dit is een typisch toscaans fenomeen. Het etruskisch onderscheidt zich van het latijn door de fricatieven _, _, _, maar volgens pipo’s is dit fenomeen eerder laat en komt het grondgebied niet overeen Sommigen veronderstellen dat het conservatieve van de toscaanse aspecten zich verklaart doordat het latijn overgenomen werd door een bevolking van wie de taal heel erg verschilde van het latijn, zodat interferenties bijna onmogelijk waren
3.3.4.3 Messapien - Is gekend door ongeveer 200 inscripties gevonden in het salentische schiereiland in het Zuid-Westen van van Italië en heeft wss enkel toponiemen nagelaten zoals Brindisi en Tranto 3.3.4.4 Paléovénète - Paleoventen waren een indo-europees, maar waarschijnlijk niet illyrisch - volk dat zich vestigde in het noord-oosten van Italië. Waarschijnlijk hadden ze een kentum-taal - Deze regio is niet veroverd geweest door de Galliërs, en het is misschien de afwezigheid van het Keltische substraat dat de nabijheid van het moderne venetiaans en het toscaans verklaart. De andere noordelijke Italiaanse dialecten worden gekarakteriseerd door een zeker wegvallen van het atone vocalisme, wat perfect te verklaren is door het Gallische substraat. Het atone vocalisme is beter bewaard in venetiaans, toscaans en schriftelijk Italiaans. 3.3.4.5 Punique - Taal van Carthago en variëteit van het Fenicisch, vooral gesproken op de kusten van Sardinië en Sicilië. Daar vindt men nog sporen van dit substraat in het sardinische lexicon (campidanais tsippiri, punsich zibbir. - Aan het punische substraat wijst men soms de klank __ afgeleid van het latijd ll en men terugvindt in sardinie (caballum > caddu) en in het sicilisch en doet denken aan bepaalde berberse klanken 3.3.5 Le rôle du grec : adstrat et substrat 3.3.5.1 Langue de prestige
- Heeft een aanzienlijke lexicale invloed gehad op het latijn, zowel op het klassiek literair als gesproken latijn. Door zijn prestigieus karakter is de invloed van het grieks echter veel belangrijker dan van het oso-umbrisch: o Krachtig adstraat in Magna Graecia, stevig weerwerk geboden tegen het latijn o In Griekenland zelf heeft het latijn zich nooit kunnen settelen o Als substraat heeft het minder invloed gehad: wat in het zuiden van Italië en in het zuiden van Gallië: van Nice tot Catalonië 3.3.5.2 Adstrat - Als adstraat heeft het grieks zowel over heel verschillende tijdperken als sociale klassen een invloed gekend op het latijn - Sinds het begin van het latijn: o muntstukken gebaseerd op het latijn o grieks alfabet via de Etrusken naar het latijn - 5 periodes: 3 met invloed op het latijn, 2 met rechtstreekse invloed op de romaanse talen: o Republikeinse periode: eerste contacten van Rome met Magna Graecia, vanaf de 4e eeuw voor christus o De invloed van het hellenisme op het grieks op het eind van de republiek en begin van het keizerrijk, invloed van geleerde aard en op de literatuur o Christelijke invloed van het late keizerrijk o De middeleeuwse handel met Byzantium en het middelandse zeegebied, vooral door Venetië o Moderne tijdperk, waar nieuwe technieken vaak termen krijgen, gebaseerd op griekse stam. 3.3.5.3 Période archaïque - Eerste contacten sinds de 4e eeuw v.c. houden een populaire invloed in, vooral via orale weg. Meestal woorden op (vak)gebieden gelinkt aan de activiteiten van de griekse bevolking o Het zeeleven: nauta, gubernare, grutta, ballaena, ancora o Handel en techniek: ampulla, bursa, organum, Petra, purpura, chard, macina o Huiselijk en stedelijk leven: camera, cathedra, platea, balineum, phalanx o Geneeskunde: gamba, spatula, bracchium (been, schouder, arm) o Planten met oosterse oorsprong: oliva, malum, cerasium, piper (olijf, appel, kers, peper) - In andere gevallen werden woorden overgenomen door de volksklassen: o Aan de vorm van het woord kan men ongeveer afleiden wanneer het woord ontleend is. Archaïsche periode : Arhaïsche trekken: wordt weergegeven door de aanwezigheid van verdwenen klanken in klassiek grieks (ionisch - attisch) zoals [u] in latijnse woorden als oliua en mss oleum (< elaiwa en elaiwon) Dialectische trekken van Magna Graecia, dat vooral een dorische kolonisatie kende. Een dorische a komt overeen met een ionische e.
•
Zo komt mac(h)ina van machana, niet van mechane. De a/e verandering vinden we in de moderne romaanse talen als machine, mécanique (niet rechtstreeks van latijn, maar technische ontleningen van latijn en attisch grieks). • Malum komt van het dorische malon, maar het italiaanse melo / mela veronderstelt een vorm melum van het attische melon. (misschien zelfde voor lat. cerasia / RT ceresia (>cerise)) Aangepast aan latijnse (fonologische) structuren. De onbestaande aangeblazen medeklinkers _ _ en _ vervormen zich tot de dichtstbijzijnde occlusieven p, t en k. Misschien ook daarom dat de stemloze occlusieven uit het grieks overgaan naar de stemhebbende varianten b, d en g. De epsilon y [ü] wordt meestal als [u] of [o] geïnterpreteerd Op dezelfde manier wordt zeta _ [z] vervangen door -ss- in de oude woorden. (mazza -> massa (poot)) Voorbeelden
3.3.5.4 Période hellénistique - Graecismen van de tweede periode situeren zich op het vlak van de culturele elite en integreren zich in het latijn langs de literaire traditie - De latijnse transcripties respecteren meer en meer de griekse uitspraak. Ze schrijven voortaan: colaphus, crypta, porphyra, amphora, cyma (> cime, cima) - Woorden als thermae, athleta, symphonia, theatrum, philosophia en zodiacus verschijnen - Er worden veel semantische en morfologische leenvertalingen gemaakt o Spiritus (thymos), lingua (glotta), ratio (logos) (gedachte, redenering) o Aveugle (< ab oculis) ( ss)
- Het christelijk latijn kan ook bijgedragen hebben bij de generalisatie van het bepaald lidwoord in de romaanse talen (ipse, later ille), volgens de bijbelvertalingen, die het bepaald lidwoord kent in tegenstelling tot het klassiek latijn. 3.3.5.6 Période médiévale - Vooral commerciële contacten met Byzantium, die leidden tot een commercieel / maritieme woordenschatoverdracht - Het is niet altijd mogelijk om de Grieks-byzantijnse woorden in de romaanse talen te herkennen. 2 fonetische feiten duiden ze aan: het iotacisme de _ en de diftongen _, _ en het stemhebbend maken van -nt- en -mpo Botica naast spaanse bodega, o Tapis o gondala (kruising tussen grieks voor schip en italiaanse (d)ondolare o endive o sándalo 3.3.5.7 Source de la terminologie sicentifique et technique - Vanaf het humanisme wordt het grieks een bron voor de creatie van nieuwe geleerde woorden op het technisch en wetenschappelijk gebied : psychologie, filosofie, filologie, psychologie, geologie - Ook hybride vormen zoals automobile, télévision, bureaucratie, .. 3.3.5.8 le grec et le roumain - Het grieks dat heersende cultuurtaal was in het oosten van het middellandse zee bekken, heeft het balkan-latijn en het roemeens op meerdere tijdstippen beïnvloed o Keizerlijke tijdperk (1e - 5e eeuw), vb martur (getuige) o Byzantijnse tijdperk, heel dikwijls met het paleoslavisch als tussentaal, vb. drum (weg) o De 18e en 19e eeuw tijdens de dominatie van de phanarioten (griekse administrators tot gourverneur benoemd om tijdens het Turks / ottomaanse rijk de provincies te besturen - Dietrich kent ook syntactische fenomenen van het roemeens toe aan de griekse culturele tussenkomsten: o Roemeens gebruikt niet -mente om bijwoorden te maken, maar gebruikt het ‘morphème zero’ of verschilt niet van het adjectief o De taal onderscheidt twee onderschikkende voegwoorden, ca voor indicatief, sa voor een betekenis van finaliteit, zoals in grieks o De subjonctif duidt niet de virtuele actie aan, maar finaliteit en wordt ook niet bepaald door de negatie of affectieve constructies zoals in het grieks o De infinitief wordt beperkt gebruikt o De toekomst wordt uitgedrukt dmv een hulpwerkwoord, afgeleid van een werkwoord dat ‘willen’ betekent, generaal fenomeen in de balkan dat soms aan het tracisch-dacisch substraat wordt toegeschreven - Soms merkt men de gecombineerde invloed van het griekse adstraat en het Slavische superstraat, zo bekomt het roemeens een vereenvoudigd naamvalsysteem itt andere RT, maar zoals in het grieks worden de genitief en de datief door elkaar gehaspeld
3.3.5.9 Substrat grec - De rol van het Grieks als substraat is veel bescheidener, het is wel zeker verantwoordelijk voor enkele bijzonderheden van de zuidelijke italiaanse dialecten - Een voorbeeld van de werking van het griekse substraat vindt men in het calabrisch. Het moderne grieks heeft de infinitef verloren net zoals het romaans en vervangen door de subjonctif. Dit komt ook voor in het calabrisch en het salentinisch : ‘je veux que je mange’ ipv, ‘je veux manger’ - Zoals het grieks en het roemeens, onderscheiden de zuidelijke italiaanse dialecten twee onderschikkende voegwoorden: mo en ku met waarde van finaliteit en ca voor de indicatief. - We vinden ook de analytische toekomstige tijd en bijwoorden zonder -mente in zuidelijk Italiaans zoals in grieks en roemeens - De grieken hadden ook belangrijke kolonies gesticht in het zuiden van Gallië waar het centrum van uitstraling Massalia zich uitspreidde vanaf 500 v.c in het noorden van Iberië waar metn Rhode (rosas) en Emporion (ampurias) vindt. - De aanwezigheid van griekse kolonies heeft de aanleiding gegeven voor de imitatie van het geld en schrift door de iberen en de galliërs - Nochtans is het helenisme helemaal niet ver doorgedrongen in het land. o Enkel enkele toponiemen (Nice < Nikaia, Antibes < Antipolis) o Enkele maritieme woorden die moeilijk voorbij de dialecten geraken en zich meestal beperken tot het provencaals. Onder de woorden die dit regionaal kader overstegen hebben onderscheiden we ‘cheville’> gofon (occitaans) > gond (fr) en ‘plat dak’ in gr. > doma (occitaans) > dôme (fr) 3.3.6 Gaulois 3.3.6.1 Celtique P et celtique Q - Heel erg verspreid voor de romeinse veroveringen, nu nog enkel in de meest afgelegen regios van de brittanische eilanden. - Gaelic of keltisch Q o Het iers, dat een litteraire taal geworden is dankzij de politieke onafhankelijkheid van Ierland o schotse gaelic o Mans van het eiland Man. - Brittonisch of keltisch P o Gallisch van Wales o Bretoens van Bretagne o Cornisch (uitgestorven in Cornouailles in 1777) - Het verschil tussen beiden berust op de overeenkomst tussen de labiaal p en de velair q of c (bretoens penn = iers cean (hoofd), breotens pemp = ires cuig (vijf)) - Het gallisch werd gesproken in gallië voor de aankomt van de romeinen, maar is verdwenen sinds de 5e eeuw en leek waarschijnlijk op het brittonisch of keltisch P. Het eiland-keltisch is dus een van de beste informatiebronnen over het verdwenen gallisch
3.3.6.2 le lexique gaulois - zoals overal dubbele impact, zowel direct op het klassiek latijn als op de provinciale varianten en zo indirect op sommige romaanse talen - in de woordenschat: o vooral zaken die de romeinen niet kenden braca (gulp) en camisa (hemd), carrus en cerevisia o wss ook namen van dieren en planten saumon, betula (bouleau = berk) - vooral het gallo-romeins (Frans) werd beïnvloed, vooral te merken aan de toponiemen o namen van Keltische stammen die in die tijd 60 civitates vormden (Paris, Reims, Bourges, Trèves, Amiens, Beauvais) o de toponiemen op -dunum (keltisch voor bos): verdun, autun, lugdunum > lyon, in spanje: beslú, salardú, berdún o plaatsnamen op -magus (veld): rotomagus, rouen, noviomagus > noyon, nijmegen) o het suffix -acum (> ac, in het Noorden: iacum > -y, ay) aureliacum (eigendom van aurelius) -> aurillac (in zuiden) en orly (noorden). Ardennen betekenen ‘woud’ - lexicale invloed bijna enkel in Frans, W. von Wartburg denkt 180 keltismen te onderscheiden, vooral in de landbouwactiviteiten. -> versterkt de these dat romanisatie via steden kwam o verschil zaken die op het platteland bleven en zaken die dat niet deden : vin - lie, miel - ruche, champ - charrue, pierre & sable boue, marne, grève, caillou, le quai, herbe - brin. o Maateenheden van het veld: arpente, lieue, borne o Namen van planten (if, bouleau, chêne, bruyère, sapin) of dieren (mouton, blaireau, allodola, alouette, alondra < alauda, bec < beccus) o Behouden wegens religieuze waarde: if, chêne o Houten huizen gaven aanleiding tot woorden als charpente, bille en copeau + belangrijk: L’auvent - W. von Wartburg beweert ook dat de woordenschat gelinkt aan de vrouwelijke huiselijke sfeer ook uit het keltisch komen, maar dit wordt betwist om socilinguistische redenen - Sommige wijzen het vigesimale telsysteem (soixante-dix, quatre-vingts, quatre-vingt-dix) toe aan een Keltische traditie - Contaminaties tussen latijnse en Gallische stammen: tremere > craindre (Gallische kern: krem-), glaive < gladius + cladebo, sapin < sap + pinus 3.3.6.3 Celtismes réduits et étendus - De fonetische fenomenen die toegekend worden aan het Gallische substraat zijn nu eens beperkt tot Gallie (+ meestal gallia cisalpina) dan weer tot Ibérie. - De lenisatie (stemhebbend worden) van intervocale medeklinkers, eigen aan het oost-romeinse rijk, en het verdwijnen van doffe klinkers dat het galloromeins evelans de noordelijke italiaanse dialecten, het catalaans en het portugees kenmerkt worden door sommigen als kelticismen beschouwd, maar waarschijnlijker is de overgang van [u] naar [ü] en de palatalisatie van de eenheid [kt]
- De palatalisatie van de [u] illustreert keltismen met een beperkte parameter. Het doet zich voor in de regio’s waar de kelten grondig hebben kunnen inwerken: Gallië, noord-italië, westers réto-romaans, zelfs buiten het romaans gebied waar keltisch het substraat was: nederlands, elzas kennen ook de ontwikkeling van [ü] (lucht, luft, muziek, musik, nul, null, nu, nun). Dus, het middeleeuwse en moderne keltisch getuigen van de overgang van u > i (geforceerd door [ü]): cupa (lat) > cib (gallisch) (tas), durus (lat) > dir (bretoens) - Op deze manier zijn alle voorwaarden voor de hypothese van het keltische substraat voldaan - Echter ook scepticisme: sommigen stellen vragen bij de late chronologie van de evolutie en de avwezigheid van het fenomeen in verschillende primitieve Keltische regio’s, in dit geval wallonië. - M. Cohen merkt dat de ontwikkeling van de [ü] zich integreert in een heel generale tendens om klinker te palataliseren in het oud Frans. Niet enkel de [u] gaat over naar [ü], maar er wordt ook een [ö] ontwikkeld, en de latijnse [a] wordt een [e] in bepaalde omstandigheden (-are - er, casa - chez, caput chef, nasum - nez) - Een andere evolutie maakt deel uit van de keltismen: kt > _t > it. o De territoriale uitgestrektheid komt ongeveer overeen met alle regio’s bewoond door de kelten (vb. ook Ibérië, Noord-Italië) o Intrinsieke en extrinsieke congruentie klopt ook. De Gallische inscripties en munten tonen de Gallische uitspraak aan, reeds heel vroeg: Lu_terios naast lucterios, Pi_tilios naast Pictilos, .. De overgang /kt/ > /_t/ vindt men terug in de Keltische talen (indoeuropese *noqt- > oud-iers nocht), evenals in de woorden komend uit het latijn (lacte > iers lacht, bretoens leaz). Het komt ook tevoorschijn in germaans (nacht, pacta(m) > pacht). Elders in het romeinse rijk vindt met -tt- of -pt- (noctem > notte, noapte, lactam > latte, lapte) o Men werkt weer dat deze fonetische evolutie helemaal past in de palataliserende tendens van het oude Frans en gallo-italiaans. De velair k wordt afgeschaft ten voordele van de palataal _ 3.3.7 Ibérique - Er was een relatief dichte bevolking en een complexe etniciteit . (men kan bv. Het baskisch niet van het iberisch onderscheiden, ondanks hun verschillende afkomst) - De etnische wirwar wordt duidelijk door de toponymen die nu eens Keltische stammen vertonen (-briga, -dun), dan weer Iberische (-ili, ~ mss baskisch iri). Gezien de onmogelijkheid om de pré-indo-europese bevolkingen te onderscheiden, beschouwen we maar één enkel iberisch substraat - Tussen de woorden waarvan de herkomst niet gekend is, zijn er enkele die doorgingen voor Spaans: arroyo, cama, manteca, barro, charco en conejo - Van enkele van die woorden werd aangetoond dat ze uit het substraat kwamen, door de vergelijking met het huidige baskisch. Maar ondanks de geografisch korte afstand tussen het castillaans en het baskisch is de lexicale invloed van het baskisch op het spaans eerder klein. Daarentegen is het baskisch wel doordrongen van latijnse woorden, meer dan andere niet-
-
-
-
-
-
romaanse talen, zover zelfs dat bijna alle abstracte, christelijke en culturele woorden van het latijn komen. De woorden van Iberische oorsprong komen vaak voor in het geografische lexicon. (Iberia < Iberus (Ebro) < ibar (baskisch): monding van een rivier). Daarnaast kun je Iberische woorden herkennen aan het suffix -rro / -rra becerro (kalf), cachorro, pizarra, guijarro, perro, chorro, garra, zorra, barro, izquierdo (baskisch: eskerr) Het is opvallend dat de woorden die van het iberisch komen in het Frans van het keltisch overgenomen zin De fonetische invloed is waarschijnlijk te merken in een linguïstisch feit dat het castillaans van de andere romaanse talen scheidt: f > h : foliam > hoja, filum > hilo, facere > hacer, ficum > higo De 4 substraatcondities zijn voldaan o Castillaans komt van een regio, dicht bij het huidige baskisch: cantabrië (cantabriêrs waren in de oudheid verbonden met de basken) o De weerstand van het baskisch aan het latijn is aanzienlijk: lange periode van interferentie o In het baskisch op Frans grondgebied, merkt met extrinsieke congruentie, de overgang is zelfs nog duidelijker: in castiliaans blijft de f voor u of r (focum > fugeo, frigidum > frío), in gascons overal: foliam > houelha, fidem > he, fructa > hruta, festa > hesta, filium > hilh o Daar komt nog eens intrinsieke congruentie bij. De latijnse f wordt in het baskisch vervangen door p, b of helemaal niet: ficum > iko, biku, festa > pesta, fagu > bago Het diachronische fenomeen is vatbaar voor meerdere verklaringen. o Omdat het baskisch de beginletters aspireert, zou men kunnen veronderstellen dat de aspiratie van de f- [fh] het verdwijnen van de labiaal in de hand heeft gewerkt (fhilo > hilo) o Men zou zich ook kunnen indenken dat de het baskisch het latijns foneem /f/ vervangt door het dichtstbijzijnde in zijn systeem, de /h/, maar het lijkt erop dat de latijnse f vervangen werd door p of b (uiteraard wel fonetisch verwant) Het fenomeen is maar laat aangetoond, tot de 9e eeuw heeft men geen geschreven bewijs. Het is waarschijnlijk dat het als volks en dialectaal beschouwd werd en niet overgenomen door de hogere sociale klasses, die de latijnse uitspraak prefereerden zolang dit prestige had. In de 13e eeuw verbiedt alfonso X de h- nog op het hof van toledo, het is maar in de 15e eeuw dat overal aanvaard wordt, de reconquista door de militaire klasse heeft een doorslaggevende rol gespeeld. Het verdwijnen van de labiodentale f en de afwezigheid van de stemhebbende dentaal v in spaans is misschien niet toevallig. Noch het baskisch, nog het gascon maken het onderscheid v/b, alhoewel het in alle andere romaanse talen voorkomt. De perimeter van het afstoten van de f- komt overeen met het ontwijken van de initiële r- in dezelfde talen. In de oudste fase van het baskisch zijn er geen woorden die beginnen op r-, de latijnse ontleningen hebben een prothetische e o Baskisch: Regem > errege, rotam > errota, ripam > erripa o Gascon: rota > arroda, rivum > arriu
o Aragonees: ridere > arriyér o Oud spaans: arrazon ipv razón o Weinig succes in standaardspaans, maar nog in arrepentirse, arrastrar, arrancar, .. - Andere overeenkomsten tussen het spaans en het baskisch zijn meer toevallig. De alveolaire s kan een uitspraakgewoonte van het gesproken latijn geweest zijn 3.3.8 Les Balkans : thrace et illyrien • Over het illyrisch weet men heel erg weinig, e ris maar één inscriptie, de taal is indo-europees, maar volledig verdwenen, tenzij men het albanees er in onderbrengt • De verspreiding komt waaschijnlijk overeen met de zuidelijke dalmatische kust en een stuk van Albanië (de provincie illyricum bevatte geen illyrische dialecten) • In het balkan-schiereiland vond men vooral het thracisch en het dacisch, gesproken in Dacie, ten noorden van de donau, en wat de grieken het gète noemden. De verwantschap tussen deze twee talen is waarschijnlijk. • Het Thracisch bevond zich ten oosten van het illyrisch en strekte zich uit tot het zuiden van de Bosporus, maar de informatie is heel erg pover. (ring van Ezerovo, 5e eeuw v.c) • Het huidige albanees kan zowel van het thracisch als van het illyrisch afkomstig zijn. Sommigen veronderstellen dat de Albanezen leefden in een regio, grenzend aan deze twee taalgebieden (hudig Servië en Macedonië). Het meest waarschijnlijk is dat het albanees van het illyrisch komt, maar het thracisch behoort ook thracisch / dacisch tot de satem-talen (illyrisch mss ook) • Wegens de onzekerheden wordt meestal één balkan-substraat verondersteld, dat sporen nalaat in het Balkan-Latijn (alhoewel we helemaal niet zeker zijn welke kenmerken afkomstig zijn van substraten of van andere invloeden) • Balkanologen hebben restrictieve criteria opgesteld: substraat is verantwoordelijk, als : o Het is aangetoond in een oude balkan taal o Het terug te vinden is in armeens, baltisch beïnvloed door thracisch illyrisch (intrinsieke congruentie) o Het terug te vinden is in het albanees en bulgaars (extrinsieke congruentie) en maar verklaard kan worden door het latijn of slavisch • Het substraat zou zo verantwoordelijk zijn voor het ontwikkelen van de [ ] ipv de a: a in romeens, ë ein albanees, _ en bulgaars. Het roemeens wordt gekarakteriseerd door een algemene velarisatie van het vocaalsysteem, maar enkele van die fenomenen zijn dus toe te kennen aan het slavisch • Andere feiten zoals de labilisatie van de consonantengroepen als -ks- en -kt zijn meer betwistbaar : lucta > lupta (albanees luftë); lacte > lapte; coxa > coapsa (albanees kofskë) • Op het domein van de syntaxis merkt men de versmelting van de genitief en datief (sommigen < grieks) , de postpositie van het bepaald lidwoord, misschien ook de toekomstige tijd met een hulpwerkwoord dat ‘willen’ uitdrukt.
3.4 Facteurs de diversification après l’Empire 3.4.1 Des frontières consolidés - De invallen van de barbaren hebben heel de romeinse staatsorganisatie overhoop gegooid en gezorgd voor extra grenzen die de delen van het romeinse rijk isoleerden: oostelijke deel van het centrale deel, retoromaanse deel van het galloromaanse, Gallië en Spanje van Italië, daarvoor werden de diversificerende factoren min of meer in evenwicht gehouden. - De nieuwe grenzen komen echter dikwijls vaak overeen met die van de oude administratieve indeling, waarbij rekening gehouden werd met de bevolkingsgroepen o Frans ~ Rijk van de franken ~ Gallia Celtica v. J. Caesar o Provençaals ~ wisigothisch rijk ~ Gallia Narbonensis v. J. Caesar o Franco-provencaalse dialecten ~ rijk van de Bourgonden ~ deel van Gallia Lugdunensis - Enkelen beweren zelfs dat de talige versplintering van het romeinse rijk bepaald werd door de geestelijke indelingen. De bisschoppelijke stad was een belangrijk centrum in de middeleeuwen, niet enkel geestelijk, maar ook economisch en politiek. En de bevolking van zo’n bisschopdom onderhield dus nauwe relaties wat de taaleenheid en het verschil met andere gebieden bevorderde (cf. bretoens waar de de 4 dialecten overeenkomen met 4 middeleeuwse bisschopdommen) - Vaak kwamen de grenzen van de bisschopdommen overeen met de administratieve grenzen van het romeinse rijk, wat dan weer goed overeenkwam met de grenzen van de volksstammen die er woonden. - Een talige factor die een direct gevolg is van de barbaarse invallen is de actie van het superstraat, waar sommigen een belangrijke rol aan toewijzen. 3.4.2 Les invasions barbares 3.4.2.1 les invasions germaniques 3.4.2.1.1 des rapports pacifiques - vanaf de 2e eeuw stopt het Romeinse Rijk met zijn expansie verder te zetten en is het bijna overal omringd door natuurlijke grenzen, buiten in het Nabije Oosten, waar ze geconfronteerd worden met de Parthen en vooral aan de Rijngrens waar vlug de druk voelbaar is van de Germaanse volkeren. - Reeds in de 1e eeuw v.c waren er al Germaanse stammen die zich wilden vestigen in Gallië en verdreven werden door Julius Caesar, en vervolgens aan de overkant van de Rijngrens bleven hangen - Zolang de economische en politieke macht van de Romeinen bleef duren (3e eeuw n.c.) onderhouden ze commerciële contacten met de Germanen, getuige zijn enkele Romaanse woorden in Germaanse talen. 2 uitzonderingen: o Romeinen proberen de Germanen terug te dringen achter de Elbegrens in 9 n.c onder Varus, maar worden nogal afgemaakt o Germaanse stam; de Marcomanen vallen in de 2e eeuw binnen en worden na een 14 jaar durende strijd met veel moeite weer buitengekegeld (onder Marcus Aurelius) - Ondertussen is de macht van rome sterk verzwakt door het economische verval: terugval op primitieve economische vormen, uitbuiten van de
-
-
-
-
-
-
-
bevolking om belastingen binnen te rijven, verlaten van vruchtbare landbouwgronden. In deze tijd wordt de toestroom van Germanen steeds belangrijker, verklaarbaar door a/ verlaten van gronden; b/ lage bevolkingsgraad van die gebieden c/ nood aan huurlingen in het Romeinse leger Het Romeinse leger wordt een zaak van Germanen die tegen andere (Germanen vechten voor het voortbestaan van het Romeinse Rijk), in zoverre zelfs dat Romaanse legerchefs verplicht worden om Germaans te kennen. o Woordenschat wordt deels gegermaniseerd: bellum – werra; galea – helm; observare – wardan; aggredi – sturmjan; calcar – sporo o Hun dominante plaats in de cavalerie wordt aangetoond door de paardenkleuren: blank – Blanc, brun – brun, grisi – gris, falwa – fauve De eerste territoriale verliezen worden geleden in de 2e helft van de 3e eeuw. o In 257 worden de Romeinen gedwongen Dacië te verlaten, dat bezet wordt door de VISIGOTHEN o In 260 vallen de Alemannen de romeinse garnizoenen van Agri Decumates aan zodat de Romeinen zich moeten terugtrekken achter Rijn en Donau Het is vooral in de 4e eeuw dat de grote Germaanse invallen de Romeinen doet terugtrekken uit gelatiniseerde / latiniserende gebieden (Romania Perdue) o In 358 vestigen de Salische Franken zich in Vlaanderen (= nu, alleen taalgrens lag 30 km hoger), ze komen echter in vrede en krijgen van keizer Julius Toxandrië toegewezen (Antwerpen & Limburg) 3.4.2.1.2 la fondation des royaumes germaniques De invallen vanaf de 5e eeuw hebben dit pacifistische karakter niet meer, de doelen zijn buit maken en definitieve vestiging in het Romeinse rijk. De romeinen proberen echter de schade te beperken door een flexibele politiek, en door de invallers foederati te maken die onder Rome stonden en het gebied verdedigden tegen andere invallers, in ruil kregen ze provincies toegewezen waar ze zich konden vestigen en grond in bezit kregen. Tertio: een derde van de grond behoorde toe aan de Germanen, twee derde aan de autochtone bevolking. Verloop van de invallen: Gewelddadige inval in het rijk, gevolgd door wettiging van de Barbaarse aanwezigheid via een verdrag (foedus). De Germanen mochten hun eigen wetten toepassen, terwijl de Romaanse bevolking onder het Romeins recht bleef. Deze politiek werd vereenvoudigd, doordat de Germanen grotendeels al bekeerd – gekerstend waren tot het Arianisme, en deels al vertrouwd waren met de romeinse cultuur door handel, of grenscontacten. De Franken hadden zelfs al in het Romeinse leger gediend, zelfs in de hoogste rangen (Flavius Stilicho = generaal) Men mag zeker niet uit het oog verliezen dat de Germanen in een absolute minderheid waren, en nergens een aandeel groter dan 10% van de bevolking uitmaakten. Iets later worden de Romeinen geconfronteerd met Germaanse stammen die de Romaanse cultuur vijandig gezind zijn. Dit is vooral het geval met de
Alemannen en de Bavarii. Algemeen gezien waren er 2 veroveringstechnieken: o De westelijke germanen veroverden methodisch en verlegden de grenzen beetje bij beetje o De oostelijke germanen trekken van het ene gebied naar het andere, als nomaden, en vestigen zich maar na vele rondzwervingen - 376 n.c: De VISIGOTHEN zijn de eersten om de Donau over te steken, onder druk van de Hunnen o Onder leiding van Alarik ondernemen ze een veroveringstocht door Griekenland en Illyrië en veroveren Rome in 410 n.c. o Na het rijk doortrokken te hebben, komen ze aan in Gallië. Hun leider Ataulf huwt er Galla Placidia (half-zus van de keizer Honorius) om de band met Rome te versterken, wordt bondgenoot (foederatus) en vestigt zicht in Toulouse (Gallia Narbonensis) van waar hij heel Aquitanië bezet. - 406 n.c: de VANDALEN + SUEVEN + ALANEN verlaten hun verblijfplaats in het noorden van Hongarije, en steken de Donau over / BOURGONDIERS steken de rijn over o Vandalen, Sueven en Alanen trekken door Gallië en komen in 409 in Spanje aan. o Vandalen krijgen Betica (- Andalusië) - Worden verdreven door de VISIGOTHEN - In 429 valt een deel van hen Afrika binnen, in 439 nemen ze Carthago in, van waaruit ze een aanval doen op Rome (Géiserik, 455), en bezetten Sicilië, Sardinië, Corsica, de Balearen - Etnisch gezien kunnen ze echter totaal geen gewicht in de schaal leggen (zijn met ~ 80.000) - De Byzantijnen bezetten hun rijk in 533 en de Germaanse bevolking verdwijnt en wordt gelatiniseerd onder Justinianus (tot ze verdreven worden door de Arabieren) o Sueven krijgen Galicië - Worden verdreven door de VISIGOTHEN naar Galicië (456) en volledig opgeslorpt in 585 o Alanen krijgen Lusitania - Worden verdreven door de VISIGOTHEN - 419 n.c: VISIGOTHEN komen aan in Spanje o Verdrijven Vandalen, Suven en Alanen o Midden 5e eeuw domineren ze Spanje, waar ze zich moeten terugtrekken na de nederlaag tegen de Franken van Clovis in de slag van Vouillé in 507 n.c. o Ze nemen eerst Barcelona als hoofstad, en vervolgens Toledo o Laten niet veel talige sporen na (enkele toponyniemen) door hun uitgesproken etnische scheiding. Pas in 589 zweren ze het Arianisme af en bekeren ze zich tot het Christendom wat leidt tot gemengde huwelijken, en één enkele wet voor alle inwoners van het koninkrijk (Forum Iudicum) o Zo worden ze beschermers van de Romaanse beschaving, en jagen Justinianus weer buiten in 631, die halfweg de 6e eeuw was komen aanwaaien in het zuiden van Spanje
- In tegenstelling tot Afrika en Spanje wordt Gallië sterk verbrokkeld door de eerste Germaanse invasies o Aquitanië wordt overheerst door de Visigothen o In het extreme noorden hebben de Franken zich gevestigd o De Bourgondiërs steken de Rijn over, en voegen zich bij hen in 406 n.c - De Romeinen pasten een dubbelzinnige politiek toe wat hen betreft: ze werden eerst als bondgenoten (foederati) beschouwd, maar hebben toch een leger Hunnen (Atilla) achter hen aan gestuurd (Nibelungenlied) - Ze worden gedwongen zich te vestigen in Savoie en Frans Zwitserland, wederom als gefedereerden. Van daaruit breiden ze hun koninkrijk uit tot aan Lyon (461, hun nieuwe hoofstad) en de Bourgogne streek, waar ze haan naam aan gaven - Ze hebben zich echter nooit vijandig gedragen ten opzichte van de romaanse bevolking en vormden samen een gemengde regerende klasse - In de 6e eeuw wordt het Bourgondische rijk ingelijfd door de Franken na een hardnekkige strijd - De ALEMANNEN, die zich in 260 n.c al in Agri Decumates gevestigd hadden, oefenden een constante druk uit op het zuiden o In de 5e eeuw veroveren ze massaal de Elzas en het noorden van Huidig Zwisterland en splitsen zo het Gallo-Romaans en Rhetoromaans o Deze naar het zuiden gerichte druk blijft in de middeleeuwen en zelfs in de ‘moderne tijden’. Het Allemannische gebied is het enige waar de Duitse taalgemeenschap nog terrein gewonnen heeft na de Germaanse invasies. o De Alemannen waren vijandig ten opzichte van de Romeinse beschaving en germaniseerden de veroverde gebieden volledig, dit is ook het geval met de Elzas, dat nochtans helemaal geromaniseerd was o Omdat de Alemannen binnenvielen als veroveraars, en niet als foederati, maakten ze zich meester van de grond, en verjoegen de oorspronkelijke bewoners, die zich terugtrokken in de bergen. Dit zorgde ervoor dat de bevolkingsgroei en de romanisatie van Rhétie in de Alpen rond Chur een gevolg zijn van de Allemannische bezetting. o De Alemannen liggen ook aan de basis van de vele germanismen in de in het rheto-romaans o Ze hebben ook hardnekkig weerstaan aan de kerstening. Het heeft eeuwen geduurd, en zelfs de Frankische overheersing om hen te bekeren. - De BAVARII, oostelijke buren van de Alemannen, hebben de Donau overgestoken rond de 5e eeuw en germaniseerden vlot het gebied boven de Alpen o Waren samen met de Alemannen de enige volkeren die hun integriteit bewaarden ten opzichte van de romanisering - De ANGELEN en SAKSEN, die de kusten van Gallië en Groot-Brittannië aandeden vullen de leegte in die de Romeinen nalaten in 411 n.c. o De Kelten worden westwaarts gedreven en een deel vestigt zich in het bijna onbewoonde Bretagne (het oude Armorique)
3.4.2.1.3 la chute de l’empire - het Romeinse rijk is dus volledig teruggetrokken in Italië (& Narbonensis) - De val van het Romeinse rijk wordt gesitueerd in 476 n.c, wanneer Odoaker, de Germaanse koning van de Herulen, een volk dat vaak als huurlingen dienst deed, Romulus Augustus, een kindkeizer afzet en zich tot koning kroont. o In 493 wordt Odoaker een hoofdje kleiner gemaakt in Ravenna door Theodorik zelf, de leider van de Ostrogothen, gezonden door de oost-romeinse keizer, Zenon. o Na de dood van Zenon sticht Theodorik een romaans-gothisch rijk (493-553) dat zich uitstrekt van Italië tot de Provence, maar het zwaartepunt ligt vooral in de vlakte van de Po o Justinianus’ generaal Belisarius landt in Sicilië, herovert het zuiden van Italië op de Ostrogothen en doet een aanval op Rome. In 555 behoort Italië weer aan de Oost-romaanse keizer en verdwijnen de ostrogothen voorgoed. - In 568 vallen de LOMBARDEN binnen, vestigen zich vooral in de po-vlakte, waar ze waarschijnlijk de overblijvende Ostrogothen opslokken, hun koning Alboin kiest Pavia als hoofdstad (572) o Ze kunnen doordringen tot Benevento en Campanië, maar krijgen nooit het hele grondgebied in handen. o Het zuiden tot aan Napels (buiten Lombardische graafschappen Benevento en Spolete) behoort aan Byzantium, samen met de Rome-Ravenna as, en Venetië in het noorden. o De Lombarden hadden echter niet de bedoeling een eenheidsstaat te stichten, vele van hen expedities beperkten zich tot plunderingstochten. o Tijdens een eeuw van veroveringen stelden ze zich vijandig op ten opzichte van de romeinse bevolking, en erkenden nooit een romeins volk of recht. Hun enige doel leek de onteigening van de Romeinse grootgrondbezitters o Op het einde van de 7e eeuw beginnen de twee volkeren naar elkaar te groeien, de Germanen worden gechristianiseerd, het opstellen van het lombardse recht in latijn in 643 in Pavia getuigt ervan 3.4.2.1.4 Une nouvelle puissance : les Francs - De Salische Franken hadden zich dus in Toxandrië gevestigd in de 4e eeuw. - Naar het midden van de 5e eeuw toe, steken de Ripuarische Franken de rijn over en vestigen zich definitief in Keulen (460) - Terwijl ze koers zetten naar het zuiden, hadden de Salische Franken zich ook al verplaatst. In 455 bereiken ze de Somme, waar ze geconfronteerd worden met de Gallo-romanen van Syagrius, die het restje Gallië (tussen Somme en Loire) blijft regeren, ondanks de val van Rome - Clovis weet de Franken te bundelen en door te dringen tot aan de Loire na hun overwinning in Soissons (486). In 507 overwint hij de Visigothen in Vouillé en bereikt de Pyreneeën, die hij niet oversteekt. - Clovis bereikt zijn droom niet: de Middellandse Zee bereiken. De expansie zet zich nochtans door onder zijn zonen die de weerstand van de Bourgondiërs breken in (534). Het is maar een keer dat Byzantium de Ostrogothen aanvalt onder Justianus, dat de Franken (door een verdrag
met Byzantium) de Provence mogen aanvallen, maar blijven neutraal in deze oorlog tegen het Arianisme - De provence had nochtans lang een zekere politieke autonomie onder de MEROVINGERS, die ze zelfs probeerde te behouden met hulp van de Arabieren (die Septimanie in handen hadden tot 759). Het zijn dus de Karolingers die Gallië verenigen - Ondertussen verzwakt de macht van Byzantium in de 8e eeuw, de verovering van de Lombarden herbegint, maar ze stoten op een nieuwe macht in Italië, die van de paus, die zich distantieert van Byzantium en steunt zoekt bij de Franken o Richt zich tot de Hofmeier Pepijn de korte, zoon van Karel Martel in 754, die wil helpen, in ruil voor zijn kroning tot koning van de Franken. o De paus legt beslag op het exarchaat Ravenna en Romagne o In 773-774 verslaat de Lombarden helemaal (buiten het graafschap van Benevento) en wordt koning van Franken en Lombarden (774) en als keizer der romeinen (800) wordt hij beschermer van de kerkstaat (vormde een grens in het midden van italië, Benevento bleef van de Lombarden, Venetië in het noorden en het extreme zuiden van Byzantium) - De drie voornaamste Germaanse volkeren: GOTHEN, FRANKEN en LOMBARDEN getuigen van een verschillende strategie ten aanzien van de onderworpen romaanse bevolking. De Franken waren de enige die overwonnen integreerden en bijdroegen tot een etnische symbiose 1. alhoewel de Visigothen lang een etnische scheiding behielden in Spanje, en de Lombarden de vijandigheid van de Romeinen uitlokten door hun gewelddadige bezetting van terreinen (alhoewel ze gemengde huwelijken toestonden), werkten de Franken bewust gemengde huwelijken en een versmellting van de twee volkeren in de hand 2. De heidense Franken bekeerden zich tot het Christendom onder Clovis, wat Byzantium gunstig stelde. De Visigothen waren arianen, de Lombarden arianen en heidenen, en werkten zo een religieuze tegenstrijdigheid met de romaanse christenbevolking in de hand 3. De aankomst van de Visigothen en Lombarden komt overeen met de verovering door een militaire aristocratische klasse die zich oplegt aan de romaanse bevolking. De Franken daarentegen bezetten het noorden van Gallië (misschien enkel tot aan de Loire) door het vestigen van een hele bevolking van landbouwers en kolonisten die zicht met de romaanse landelijke bevolking vermengden. 3.4.2.2 les invasions slaves - De Germaanse invallen in de Romaanse Balkan hebben de latijnse beschaving en talen niet uitgeroeid, maar werden wel gevolgd door een groep volkeren, de Slaven genaamd, die de romeinse beschaving en zijn volkeren vernietigt, zelfs de toponiemen veranderen. - Sinds hun vertrek ten noorden van de Zwarte zee, is de Slavische taal opgesplitst in drie groepen: - Oost-slavisch: russisch, oekraïnsch - West-slavisch: pools, tsjechisch, slovaaks
- Zuid-slavisch: sloveens, servo-kroatisch, macedonisch en bulgaars - De Slavische invasies beginnen in de 6e eeuw en volgen de invallen van de Hunnen op, die zelfs Griekenland bedreigden, vooral na de regeerperiode van Justinianus - We onderscheiden grosso modo twee grote richtingen: - Enkele Slavische stammen bezetten Pannonië en het westelijke deel van het balkan-schiereiland. i. De slovenen, vestigen zich in Pannonnië, verlaten door de Lombarden. Ze worden snel overheerst door de Bavarii, vervolgens door de Franken en komen zo in de westelijke invloedssfeer. ii. De Kroaten vestigen zich tussen de Save en de Donou, en oriënteren zich ook op het Westen iii. De Serviërs meer naar het oosten, ren bevinden zich in de Byzantijnse invloedssfeer - Andere invallers komen in botsing met het Byzantijnse rijk. Griekse bronnen uit de 6e eeuw vermelden de aanwezigheid van een stam xx² in Griekenland, tot aan de Peloponesos. Deze Slavische gemeenschappen in Griekenland in de loop van de 7e eeuw gevormd, worden relatief snel gehelleniseerd. - Een van de belangrijkste groepen; de protobulgaren, dringen door in Mesië aan het eind van de 7e eeuw en stichten er een duurzame staat. Oorspronkelijk bestonden de Bulgaren uit een etnische mengeling van van Turco-mongolen, afstammelingen van de Hunnen. Ze mengen zich met de veel talrijker Slavische stammen die ze overheersen en gebruiken als slaven. De bulgaren nemen zelfs de Slavische taal over terwijl ze het politieke en militaire gezag in handen houden. - De kerstening van de bulgaren in de 9e eeuw draagt definitef bij tot de fusie van Slavische en Bulgaarse stammen en legt de Slavische taal op als cultuurtaal. Dit is vooral het werk van de breoren Cyrille en Méthode die in dezelfde 9e eeuw de bijbel vertaalden van het grieks naar het slavisch (macedo-bulgaars). Deze taal, bekend onder de naam van oud-slavisch of kerkelijke slavisch, is de taal van de orthodoxe kerk geworden in de Slavische landen, beïnvloed door Byzantium. Ze werd eerst genoteerd in glagolitisch alfabet, later in Cyrillisch alfabet (toegeschreven aan Cyrille) dat gebaseerd is op het griekse met de nodige aanpassingen aan de Slavische fonologie - In deze situatie is het moeilijk te begrijpen hoe een romaanstalige bevolking zich heeft kunnen standhouden tussen de golven van barbaarse invasies. Men moet zich een meertalige maatschappij voorstellen, waar een bevolking met romaanse taal, in de kronieken gekend als Valaques, een reële aanbreng heeft gerealiseerd in de oprichting van een gemengde maatschappij. In de 10e eeuw, tijdens de invallen van de Magyaren, vindt men rond de Donau een slavo-roemeense bevolking onder Slavische dominatie. In de 12e eeuw waren de soevereinen van het Bulgaarse keizerrijk Bulgaarse tsaren en Valaques (pas in de 19e eeuw vervangen door Roemenen) - Hoewel in het zuiden het Slavisch zich opgelegd had als taal aan een bevolking waarvan de meerderheid slavisch was in een regio die onder het romaanse keizerrijk gehelleniseerd was geweest, stelt men vast dat in het noorden, rond de Donau, het roemeens overgenomen werd door
-
-
een Slavische bevolking, die zich vanaf de 9e eeuw zich roemeens begint te voelen. Men veronderstelt dat een periode van bilinguisme de Slaven, het romeens verzadigd hebben met Slavische elementen, zowel lexicaal als fonetisch. Daarnaast heeft het kerkelijk Slavisch het Roemeens evenveel beïnvloed als de volkstaal. De Slavische elementen komen eerst van het bulgaars, maar ook van het servisch Het is waar dat men niet weet of de romaanse bevolking die de magyaren aangetroffen hebben in de 9e eeuw in Dacië, er altijd gewoond heeft. Het is bekend dat in 271 Keizer Aurelianus de romeinse kolonisten Dacië te evacueren en zich ten zuiden van de Donau te vestigen, in Dacia Ripuaria, in het midden van Mesië. We weten echter niet zeker of dit bevel ook uitgevoerd is. i. Dialectische studies en Roemenie lijken een continue aanwezigheid van een romaanse bevolking in Dacië te bevestigen, meer bepaald in Transylvanië, waar woorden van latijnse oorsprong die elders verdwenen, gebleven zijn ii. Het huidige Roemenië is geherkoloniseerd vnuit het zuiden. De bakermat van het proto-roemeens bevond zich dus in het zuiden van Servië, een regio die lang onder Byzantijnse controle was, en gesitueerd tussen de beginnende staten van Serven en Bulgaren. Het grote aantal overeenkomsten met het Albanees ( ) getuigt van een uitgebreid contact tussen de Roemenen en Albanezen in de late middeleeuwen, dus ten zuiden van de Donau, en de Albanezen hebben nooit de Donau overgestoken iii. De afwezigheid van Visigothische invloed op het romeens is ook ingeroepen als argument tegen de continuïteit. iv. De dialectische homogeniteit van het Roemeens van Roemenië wijst een immigratie of reimmigratie v. Men vindt ook bijna geen Roemeense toponiemen ten noorden van de Donau. Andere theorie: de middeleeuwe Roemenen waren een volk van bergbewoners en herders dat een semi-nomadisch bestaan leidde, deels omvergegooid door de invallen van de 6e eeuw, zoals de oude kronieken aantonen. We moeten dus misschien meerdere romaanssprekende kernen onderscheiden, in plaats van één bakermat. Zo zou een deel van de bevolking in Transylvanië kunnen blijven leven zijn, terwijl een ander deel ten zuiden van de Donau trok en later weer reïmigreerde. In ieder geval kunnen de Roemenen in Thessalië en Macedonië daar nog niet heel lang zijn, aangezien die provincies Grieks waren van taal & cultuur.
3.4.2.3 l’invasion arabe - In de 7e eeuw ontwikkelt zich een nieuwe politieke en militaire macht, die van de Araben onder Mahomet, en zich snel uitstrekt van Iran tot Spanje, waardoor Byzantium al zijn bezittingen in azië verliest en verplicht wordt zijn grote culturele centra zoals Alexandrië en Egypte te verlaten. De arabieren falen echter enkele verschillende keren in het veroveren van Constantinopel. - Een eeuw later, in 750 worden de omeyyaden onttroond door de Abbassiden, die zich vestigen in Bagdad. Dankzij het dubbele contact, langs de ene kant
-
-
-
-
-
-
de grieks-byzantijnse cultuur, langs de andere kant de Perzische, ontwikkelen de Arabieren een cultuur die artistiek en wetenschappelijk superieur is aan die van het middeleeuwse westen. Na een lange stijd wordt het romeinse afrika byzantijns onder Justinianus na de invallen van de Vandalen (429-533), en vervolgens valt het in de handen van de Arabieren in 698, die verschillende keren Carthago veroverden en weer kwijstpeelden. Op 19 juli 711 vallen de Arabieren binnen in Spanje, met amper een 12 000 man onder Tarik (Djebel al Tarik), het Visigothische leger wordt verslagen bij Cadiz, en de koning van de Visigothen, Rodrigue, sterft op het slagveld. De arabieren nemen het schiereiland in, in ongeveer 7 jaar, bijna zonder weerstand. De rest van het christelijke leger trekt zich terug onder de legendarische chef Pelayo in de Cantabrische gebergten en Pyreneeën. De noordelijke bergen, die al weerstaan hadden aan alle overheersers, dienen als toevluchtsoord voor de christelijke troepen. De arabieren bereiken zelfs het zuiden van frankrijk, maar worden definitief afgeremd door Karel Martel in Poitiers in 732. Na konstantinopel is het Arabische leger een tweede keer verslagen. Nochtans blijven de arabieren nog meer dan een halve eeuw in zuid-frankrijk (septimania) waar ze door de karolingers verdreven worden, die ook snel Barcelona bereiken, wat de Marca Hispanica, de Catalaanse mars doet ontstaan onder Karel de grote Het schiereiland was nu in twee gesplitst, waarvan het noordelijke christelijk was. Voor de eerste keer isoleren de Arabieren de romaanssprekende bevolking, hetzij midden in hun gebied, hetzij in de noordelijke bergen. Zo versnelt de Arabische bezetting het proces van talige diversificatie Men heeft lang gedacht dat onder het arabisch, het latijn en romaanse talen verloren waren gegaan. Welnu, het arabisch-berberse leger dat voornamelijk uit mannen bestond, eens ze spanje veroverd hadden, spaanse vrouwen huwde. Zelfs de zoon van de Arabische generaal van Marokko huwde na de eerste nederlaag van de Visigothen met de weduwe van Rodrigue. Het aantal invallers was veel kleiner dan dat van de romaanse bevolking. Zonder enige twijfel werd het arabisch de cultuurtaal, maar latijn bleef de taal van het volk, en de regerende Arabische elite werd tweetalig. Naast het klassiek arabisch was er het regionaal volksarabisch en het hebreeuws van de joden. Langs de andere kant noemden de Arabieren het latijn en het romaans beide latiniya, er werd dus nog geen (bewust) onderscheid gemaakt tussen latijn en een romaanse taal. De romaanse bevolking splitste zich op in 2 groepen: de mozaraben, die christelijk bleven, en de muladíes die het christendom afzweerden, maar hun taal bheilden. R Menez Pidal beschrijft 3 periodes in de geschiedenis van de mozaraben onder de Arabische dominantie: o Tegen 750 stichten de Omeyyades die in Spanje komen als vluchtelingen Cordoba, van waar ze hun strijd tegen het califat van Bagdad voeren du hen onttroond heeft. Ondanks de tolerantie van de arabieren, revolteren de christenen, de romaanse taal blijft als volkstaal, niet genormaliseerd naar het arabisch dat de cultuurtaal is, de romaanssprekenden verkiezen de stad, terwijl de Arabieren zich liever op het platteland terugtrekken
-
-
-
-
-
-
o Vanaf het midden van de 10e eeuw tot in 1099, breidt het christelijke nationalisme zich steeds meer en meer uit. Het is de periode waarin de moslimcultuur bloeit, heel erg geraffineerd in de hoven, dat van Cordoba voorop, vervolgens die van de taifas. De Arabische cultuur, superieur aan de westerse beschaving, importeert een wijsheid uit het oosten (Mesopotamië, Perzië, Griekenland, en Byzantium). De verfijnde muziek, cultuur, litteratuur en de militaire successen trekken de mozaraben aan. o De periode van de emigratie van de mozaraben, als gevolg van de machtsovername van de Almoraviden in 1099 en de Almohaden vanaf 1146. De mozaraben verlaten het land en vervoegen het christelijke leger als het zich terugtrekt onder de Arabische overmacht. Ze herbevolken de verlaten grensgebieden. De vijandigheid groeit tussen de Arabieren en de Christenen, en zorgt ervoor dat de mozaraben gedeporteerd worden naar Maghreb. De intolerantie stijgt nog met de komst van de Almohaden, zodat in de 13e de mozaraben als sociale groep verdwenen zijn De reconquista door de teruggetrokken christenen in het Noorden in het extreme noorden van het schiereiland, kent bewegingen die overeenkomen met de drie vermelde periodes. Eerst teruggetrokken, daarna sterker, heel erg duidelijk tijdens de christelijke vervolgingen door de Arabieren. Slechts in 1492 worden de Arabieren uit Spanje verjaagd, met de val van het Califaat van Granada onder de Reyes Católicos. De weerslag van deze reconquista dat een deel van de joodse en Arabische bevolking vermengd wordt in de christelijke rijken. Tijdens de eerste eeuwen worden deze arabieren geapprecieerd als kuntenaars en getolereerd met hun eigen godsdienst (zij worden Mudéjares genoemd, zij die mogen blijven), ook de naam van de romaans-gothische stijl vermengd met Arabische elementen. (oa Alcázar). De technische architecturele taal bevat dus veel arabismen, het woord voor metser albañil, komt uit het arabisch. Aan het begin van de 17e eeuw hadden de Mudéjares de keuze: vertrekken, of zich bekeren tot het catholicisme. De mudéjares die gedwongen worden zich te bekeren worden Moriscos genoemd. Ze blijven in spanje in de 17e eeuw, en laten een literatuur na, aljamiado (‘vreemdeling’, ‘niet-arabisch’ –> ‘romaans’) : ze schreven spaans in een arabisch schrift. Zowel het culturele prestige als de aanwezigheid van enkele duizenden tweetaligen (mozaraben, mudéjares en moriscos) zijn factoren die theoretisch de Arabische invloed in de hand werken De arabieren zijn niet op het iberisch schiereiland gebleven; in de 9e eeuw, vallen ze Sicilië aan vanaf Tunesië, het Sicilië dat de Byzantijnen heroverd hadden sinds 535, en dat ze moeten afstaan na een lange strijd (827 – 902). De arabieren kunnen zich echter nergens definitief vestigen buiten Sicilië en Malta In de 11e eeuw breken de Franse Normandiërs, geroepen door byzantium en de paus de dominantie van de Arabieren, en stichten een rijk dat reikt tot aan het zuiden van Italië. De Arabieren maken echter nog deel uit van het culturele en artistieke leven, en worden slechts in de 13e eeuw uitgestoten, en hun invloed blijft nog enkele eeuwen langer. Enkel Malta heeft de Aarabische taal behouden, dit is te verklaren door het kleine territorium en door de aanwezigheid van een bevolking die misschien
een semitische taal sprak. Nochtans zijn de Arabieren er maar 2 eeuwen gebleven. In 1090 wordt het door de Normandiërs bezet tot de 16e eeuw, en wordt engels na napeolonistische periode. - Het maltees is een arabisch dialect van het magrebijnse type, geschreven in latijnse karakters en heeft veel italiaanse en siciliaanse elementen geïmporteerd, zowel op vlak van lexicon als syntax, recentelijk ook engelse elementen. Ondertussen zijn ook bijna alle fonetische Arabische kenmerken die niet overeenkomen met die van de romaanse talen verdwenen, zoals laringalen. 3.4.3 Les superstrats 3.4.3.1 généralités 3.4.3.1.1 influence indirecte - de superstraten oefenden een indirecte invloed uit op de romaanse talen in de zin dat ze het contact tussen de verschillende provincies bemoeilijkten / verbroken. Het latijn heeft over het algemeen niet veel terrein moeten prijsgeven, maar is uiteengevallen in een aantal nieuwe talen, die de Germaanse invallers overgenomen hebben 3.4.3.1.2 influence directe - betwiste hypothese, maar de invallers hebben minstens fenomenen die reeds ingezet waren versterkt, er zijn parallellen te merken tussen de geaffecteerde taal en het superstraat en is afhankelijk van o de graad waarin de invallers reeds geromaniseerd waren o de kwantitatieve invloed van de immigratie o de symbiose tussen de twee volkeren en hun graad van tweetaligheid - over het algemeen weinig spectaculair: enkel de naamgeving en het lexicon, de fonetische invloed gaat meestal samen met de lexicon overname, de morfologische en semantische leenvertalingen en overname van syntaxis veronderstellen een lange tweetaligheid. H lüdtke stelt op dit vlak dat de intensiteit van de Germaanse invloed proportioneel is aan de afstand tot de oude grens van het rijk. Noord-Frankrijk, Zwitserland en italië hebben een grotere Germaanse impact ondergaan. 3.4.3.2 les superstrats germaniques 3.4.3.2.1 les itinéraires multiples des germanismes - gezien de lange aanwezigheid van de germanen zijn de bronnen voor germanismen meervoudig: o Germaanse elementen gaan over in algemeen latijn en van daaruit naar de romaanse talen o Elementen van verschillende Germaanse talen gaan over in verschillende romaanse talen; wisigotisch in Spanje, ostrogothisch en Lombards in Italië en het Franks in Frankrijk o Germaanse elementen gaan over van de ene romaanse taal in de andere - Al in de eerste eeuwen n.c was er contact tussen romeinen en germanen, vooral langs de vallei van de rijn, maar het prestige van rome zorgde er vooral voor dat latijnse woorden in het germaans terechtkwamen
•
-
-
-
Moneta - munt, pacta - pacht, via strata - straat, uinum - wijn, cellarium - kelder, traiectorium - trechter, ceresia - kers, persicum - perzik, caseum - kaas, .. Het toenemende aantal germanen in het romeinse leger en bewonen van het platteland als kolonisten vergrootte de contacten in de 4e en 5e eeuw. De germanismen die zo overgenomen werden zijn in alle romaanse talen terug te vinden, behalve Dacië, dat toen al afgesneden was (half 3e eeuw). En panromaanse aanwezigheid kan dus wijzen op het paleogermaanse karakter: • Riks > * riccus > riche, rico • Frisk > * friscus > frais / fresco • Saipôn > sapone > savon / jabón • Wardôn > *wardare > garder / guardar • Busk > bois / bosque • Burgs > bourg / burgo(s) De panromaanse aanwezigheid geeft echter geen enkele zekerheid, de zelfde Germaanse woordstam kan in meerdere romanse talen parallel ontleend zijn aan de respectieve superstraten. Soms helpen de fonetische eigenschappen om de oorsprong op te sporen • Bv. Éperon (fr) / sperone (it) / espuela (sp) / espora (ptg) te verklaren door het Frankische *sporo en het gotische *spaura • Tregua (esp) < gotische triggwa, Trève < frankische * triuwa • Door klankverandering verschilt het frankische heri (leger) van het gotische harijs -> héberger ( albergue (sp), albergo (it), auberc ( fr. Auberge Daarnaast moet men rekening houden met de wederzijdse veranderingen tussen de romaanse talen. Dit is vooral het geval met frankische elementen, die van gallo-romaans of merovingisch latijn naar de andere romaanse talen kunnen overgaan, vooral vanaf het carolingische rijk, gezien hun dominante positie in het west-frankische rijk. • Italiaans: barone, guanto, biondo • Spaans: falda, yelmo (< helm), bastir, sala, guante, varón, orgullo, arpa / farpa, heraldo / faraute (laatste 2 tonen de spaanse aanpassing van de germaanse h- door een f• Jardin: < frankische *gard(o) - typische franse palatalisatie van k/g + a, het behoudt van deze palatalisatie toont aan dat de oorsprong gallo-romeins moet zijn: jardín, jardim, jardí, giardino
3.4.3.2.2 Hispania et les Wisigoths
- Door zijn vele migraties heeft het gothisch de grootste geografische uitgestrektheid gekend: in Italiaans, occitaans, Catalaans, spaans en Portugees o Bv. Gah laibs > cum pane > companio - Nochtans is de invloed nooit heel erg groot geweest. De wisigothen (en ook de ostrogothen in italië) zijn in kleine aantallen aangekomen en waren al deels geromaniseerd wanneer ze zich definitief vestigden, waardoor het merendeel tweetalig was en het latijn altijd hun geschreven en cultuurtaal geweest is. Ze zetten vrijwillig de romeinse structuren verder, behielden dezelfde culturele centra, Toledo werd hun uiteindelijke hoofdstad en bleef het voor Castillië tot Philips II. - De wiigothische invloed is ook enkel lexicaal, maar het aantal woorden is moeilijk te bepalen o Waarschijnlijk: ganso (sp) (< gans), ropa (sp) (< raupa), ganar (< ganan) o Messner heeft 33 germaanse en 24 arabische woorden geteld in het cantar de mio Cid op een totaal van ongeveer 900 woorden. - Aan het wisigothisch wijst men enkele weinig voorkomende morfologische fenomen toe: het suffix -engo en de morfologische variant op -án o Zo heeft het spaans naast guardia ook guardián - Het zou ook kunnen dat de patroniemen op -iz / -ez versterkt werden door het visigothisch - Toponiemen zijn niet talrijk: misschien Andalucía < Portu(s) Wandalusus, nu heet deze haven Tarifa, Cataluña < Goth-alania -
-
3.4.3.2.3 L’Italie : carrefour des Germains hier is het nog veel moeilijker om te bepalen of een woord van paleogermaanse, visigothische [passeren er], ostrogothische [komen er in kleine aantallen aan, verbieden gemengde huwelijken, en domineren maar een eeuw], lombardse [blijven langer, maar komen aan als veroveraars, zijn niet-gelatiniseerd, verwerpen de romeinse administratie en fusioneren amper met de romaanse bevolking]of frankische (door Frans / Provençaals) oorsprong is Vooral dialectische woorden en dan nog vooral in het Noorden (70 ostrogothische woorden in standaard-italiaans, 280 uit het Lombardisch, vooral legertermen) Criteria die de bron van een germanisme bepalen: De chronologie Het expansiegebied van het woord De fonetische bijzonderheden o Zo is de visigothische afkomst waarschijnlijk als het woord terug te vinden is in het provencaals en spaans (rocca, spola, guardia, bando, fiasco) o In tegenstelling tot de andere Germaanse talen heeft het Lombardisch de tweede medeklinkerverandering doorgemaakt, waardoor stemhebbende begin-occlusieven stemloos worden (b, d, g > p, t, k) en de stemlozen fricatiseren (p > pf, t > ts, k > k_ ) Palco (plafond < palk), palla (bal) (itt banca, balcone die dan van het gothisch moeten komen)
-
-
-
-
-
Ook enkele substantieven die lichaamsdelen aanduiden zouden uit het Lombardisch komen: guancia (<*wangja), schiena (< skëna), ciuffo ( luogo, lacus > lago, scutum > scudo) 3.4.3.2.4 Francia, pays des Francs de Germaanse aanwezigheid was ongetwijfeld het sterkst in het Frans: er werden ongeveer 520 frankische ontleningen in gallo-romaans, meer dan het dubbel van de ontleningen uit het lombards. De rol van het germaans lijkt verder te gaan dan de naamgeving en het lexicon, het lijkt ook de fonetiek en syntaxis van het Frans beïnvloed te hebben. Factoren die daar toe bijdroegen: o het Frankisch was al als adstraat aanwezig langs de grens van het Romeinse rijk en vervolgens op het gebied van het romeinse Gallië, vanaf de 3e eeuw in Toxandrië waar de salische franken aan de oorsprong van het vlaams liggen, en van de 5e eeuw tot aan de somme o na het merovingische tijdperk heeft de Karolingische dynastie de Frankische overheersing over alle andere Germaanse volkeren uitgebreid: Visigothen, Bourgondiërs, Alemannen en Lombarden tijdens de bezetting van een stuk van Italië en Spanje. Het zijn ook de Franken die Arabische optocht in Europa hebben gestopt.µ o Gallië heeft een verlengde germaans-romaanse diglossie gekend, die niet enkele een zaak was van de militaire elite. Men kan veronderstellen dat tussen de 5e en de 11e eeuw het noorden van Gallië tweetalig was: de frankische adel sprak naast haar moedertaal de lingua romana zoals de hele romaanse bevolking. Vooral op het platteland bestond er tweetalige gemeenschap. Frankisch is verdwenenrond de 10e eeuw (laatste tekst dateert uit 881) De symbiose tussen Franken en Gallo-romeinen kwam overeen met een bewuste politiek van de Frankische koningen sinds Clovis (doopsel). Het feit dat de Galliërs de naam Francia ipv Gallia aannemen en ipv Galli France(n)ses illustreert de fusie van deze twee volkeren De grote invloed van het Frankisch is niet alleen af te leiden uit het grote aantal woorden, maar ook uit het groot aantal domeinen. In tegenstelling tot andere Germaanse talen en parallel met het feit dat de frankische invasie een landelijke naast een militaire invasie was, is de woordenschat niet beperkt tot militaire en administratieve woorden, maar bevat ook huiselijke en landbouwtermen. o Jardin (< gardo), fauteuil (
-
-
-
-
-
-
middeleeuwen. De woorden die het noorden van Frankrijk overstijgen en zich in het occitaans en van daaruit in de algemene militaire en administratieve woordenschat bevinden, kunnen verklaard worden door de invoering van de Karolingische administratie in de veroverde geieden voorbij Frankrijk. (maréchal (<*marh-skalk) marche (<marka), baron, hache, gant, gonfanon, garder, .. De fonetische invloed is schatplichtig aan de lexicale. Het dagelijkse gebruik van het Frankisch naast het romaans heeft ervoor gezorgd dat de Galloromeinene het foneem h- in hun taal geïntroduceerd hebben door het groot aantal ontleende woorden (hëlm > heaume, hatjan > haïr, hêtre). Zelden wordt ook de geaspireerde h uitgebreid tot latijnse woorden (herpice > herse en herser, harceler). In het standaard-Frans is de h verdwenen, maar heeft sporen nagelaten in de hiaat. Langs dezelfde weg is de bilabiale w in het Frans doorgedrongen en zich aangepast tot gw (een klank die gekend was bij de romaanstaligen): werra > gwerra > guerre, want > gwant > gant, wardôn > gwarder, garder (in sommige dialecten is de aspiratie van de h en bilabiale w gebleven (walls: hesse, wesse, warder). Het germaans-romaanse bilinguisme heeft soms aanleiding gegeven tot hybride woorden: o Altus + hoh = haut, vadum + wad = gué, vespa + wabsa = guêpe o Het fenomeen doet zich ook voor in andere romaanse talen, maar veel minder frequent In de afleidingsmorfologie worden de suffixen -ard ( on naar het Germaanse model Mann > man / men o Mss de snelle verandering van een drieledig stelsel van aanwijzende voornaamwoorden (hic - iste - ille) tot een tweeledig systeem. (ceci cela). o De vooropplaatsing van het determinerende deel van noord-franse toponiemen (Romainville, Neufchâteau, Chaumont, Charleville) is tegenwoordig nog gebruikelijk in Wallonië Frans is dus de meest gegermaniseerde romaanse taal, door de directe Germaanse invloed. De Merovingers en de Karolingers hebben een germanoromaanse cultuur gecreëerd, die enkele talige kenmerken vertonen die niet in andere talen terug te vinden zijn. 3.4.3.2.5 Germains responsables de la fragmentation linguistique de la France ? Volgens een van de heel erg bediscussieerde theorieën van W von Wartburg, is de talige driedeling van het Frans in het Gallisch, francoprovencaals en occitaans het resultaat van de aanwezigheid van de Germaanse volkeren: o Franken in het noorden
-
-
o Hun afwezigheid in het zuiden (la Provincia) o En de Bourgondiërs in het centrum-oosten Over het algemeen stelt men nu dat deze verdeling al plaatsgehad heeft vanaf de romanisatie, maar wel door de Franken versterkt werd. In ieder geval was de invloed van de Bourgondiërs veel te beperkt (slechts 12-tal lexicale elementen) om ze aan de oorsprong van het francoprovencaals te situeren De redenering van W. von Wartburg is nochtans interessant op zichzelf. Hij vestigt de aandacht op het feit dat het Frans en het provencaals op enkele belangrijke fonetische vlakken verschillen. o Het provencaals bewaart de stemhebbend geworden occlusieven (p, t, k > d, b, g) in de vorm die ze in de 5e eeuw hadden, het Frans zet de vervorming door richting fricatieven, en in sommige gevallen tot volledige weglating: Prov: saber madur segur pagar Oud-fr: savoir meür seür paier o Het provencaals bewaart de geaccentueelde klinkers volledig (in vrije of ingesloten (gehinderde) positie) en negeert de dubbele behandeling van dezelfde latijnse klinkers, die in het Frans wijzigen in vrije positie Prov: cantar (part), cor (cors), mel (pert), flor (jorn) Oud-fr: chanter (part), cuer (cors), miel (pert), flour (jorn) o De diftongering is verbonden aan de lengte van de klinker in vrije positie (in gesproken latijn blijft de klinker kort in een gesloten lettergreep). V. Wartburg veronderstelt dat de klinker die reeds lang waren onder het ‘expiratoir’ (uitadem) accent, erg typisch voor het germaans, nog meer verlengd werden, veel meer dan in het zuiden. De grens tussen de twee komt overeen met die die de sterke Germaanse kolonisatie aanwijst (Franken en Bourgondiërs). De tweetalige Germanen zouden de lange klinkers van het latijn nog verlengd hebben, zodat deze diftongering uitlokte. Tegelijkertijd was dit verlengen gekoppeld aan het aan het verdwijnen van intervocale occlusieven. (anderen vinden von Wartburg geen zo’n toffe peer en maken hem er op attent dat in Italië de diftongering het sterkst is op de plaatsen waar de Lombardse bezetting het zwakst was) 3.4.3.2.6 les Normands : dernière vague germanique - De Normandiërs (Noordmannen, mannen van het noorden) komen aan in Frankrijk na de grote invasies, vanaf de 9e eeuw. Ondanks hun definitieve vestiging in het noorden van Frankrijk na het verdrag van StClair-sur-Epte (911) tussen Karel de Simpele en Rollon, is hun invloed minimaal. o Naast de naam Normandië zijn er vooral toponiemen overgeleverd: (Ouistreham – ham: woonplaats / Caudebec – bec: beek) o Misschien enkele maritieme termen waarvan er weinig in het geschreven Frans doordrongen (beteau, havre, équiper, navrer). Dikwijls is de fonetiek een aanwijzing: de bewaring van de –skin Scandinavisch germaans rechtvaardigt de normandische afkomst van équiper < esquiper
-
Aanhangers van de ‘germanistische hypothese’ stellen de Normandiërs verantwoordelijk voor de eigen positie van de normandische en picardische dialecten o K + a is niet geëvolueerd zoals elders (campum > champ / can; cattus > chat / cat; jambe / gambe). De palatalisatie zou geremd zijn door het Germaanse superstraat : respectievelijk de Franken en de Normandiërs hebben deze regio’s veel intensiever gekoloniseerd, en het germaans was niet geneigd tot palatalisatie o De afwezigheid van de palatalisatie voor a in marécage, cabaret laat toe hun aanwezigheid in geschreven Frans toe te wijzen aan het Picardisch, dat vooral in de middeleeuwen belangrijk was.
3.4.3.3 Les superstrat slave et le roumain - Het Roemeens is amper beïnvloed door de aanwezigheid van de Visigothen in Dacië, wat men er soms toe doet besluiten dat de romeinse kolonisten de provincie toch hebben verlaten - De historische omstandigheden van het Slavische superstraat zijn daarentegen geheel anders dan die van het Germaanse in het Westen - De Slaven zijn met aanzienlijke aantallen binnengevallen in de 7e eeuw en hebben waarschijnlijk het Latijn overgenomen dat nog prestigieus was in die tijd, wat een tweetalige beschaving met zich meebracht, maar in tegenstelling tot het Westen is het latijn verloren gegaan als culturele, religieuze, en schrijftaal, maar in plaats daarvan werd hiervoor het oud kerkelijke slavisch gebruikt, dat heel erg gebaseerd is, en veel gelijke kenmerken vertoont met het grieks. - Deze twee factoren (symbiose en tweetaligheid) op niveau van het volk en aanvullend het Slavisch als cultuurtaal zorgden ervoor dat de Slavische invloed heel groot is, de lexicale invloed (20% van de woorden is van Slavische origine en 58% van latijnse) overstijgt, en ook merkbaar is in de fonetica en syntaxis - De invloed (zowel op taal van volk als geestelijke en geleerden) spreidt zich uit over verschillende eeuwen doordat het roemeens door Slavische talen omringd werd o De eerste invallen vanaf de 7e eeuw zorgen vooral voor een inbreng van populaire woorden van dagelijks gebruik, onder andere woorden mbt emoties, ook de woorden mbt liefde zijn ui het slavisch afkomstig (iubi – houden van, drag – liefste, dragoste – liefde) bogat (rijk), sarac (arm), slab (zwak) een van de weinige indicaties van overname in de oudste periode is de aanwezigheid van deze woorden in de verschillende roemeense dialecten, niet enkel in dacoroemeens, maar ook bv. In macédo-roemeens. Deze slavismen werden dus ingebracht in het proto-roemeens (voor de 10e eeuw) o tussen de 10e en de 13e eeuw, met de stichting van de eerste Roemeense staten en de kerstening van de Slaven, zijn de leenwoorden vooral van culturele en religieuze aard citi (lezen), slova (woord), sfant (heilige)µ
-
-
-
-
o maar ook vanuit de landbouw gasca (gans) o het religieuze lexicon is dus enorm complex het oud kerkslavisch diende als kanaal voor griekse woorden (chilie – cel, popa, paus) zelfs latijnse woorden dringen door via het slavisch • fonetiek van Craciun (< creatione = kerstmis) en scoala (school) daarentegen is de basiswoordenschat direct van het Latijn ontleend • crestin (christen), dumnezeu (god), anger (engel) de kerstening van de slaven heeft maar plaatsgehad van half 9e eeuw en verspreiding ten noorden van de Donau in de 10e eeuw eigen aan een tweetalige gemeenschap zijn de semantische of formele leenvertalingen o lume (< lumen = licht) betekent ‘wereld’ (toate lumea = tout le monde) naar voorbeeld van de polysemie ‘licht’ ~ ‘alle menselijke wezens’ van het oude Slavische svetu o a juca betekent ‘spelen’ of ‘dansen’ o luna betekent ‘maan’ en ‘maand’ zoals in het slavisch o formele leenvertaling: untdelemn (olie) < dreveno malslo (vet van de boom) o formele leenvertaling: de telwoorden duidelijk segmenteerbaar vanaf elf: unsprezece, doisprezece, treisprezece (een op tien, twee op tien, ..) naar het slavisch, eveneens als de tientallen (twee keer tien, drie keer tien) in de loop van zijn geschiedenis heeft het roemeens ‘doubletten’ gevormd, semi-synoniemen, waarvan het ene woord een Slavische, het andere een latijnse oorsprong heeft o veac / secol (eeuw), vreme / timp (tijd), a manca (eten) / a se hrani (zich voeden) sommigen denken dat de velaire, niet-gelabiliseerde klinker â of î te wijten is aan het slavisch, zoals in stapan (meester) en smantana (room) wat zich doorzet in woorden met latijnse oorsprong voor een nasale medeklinker o pavimentum > pamant, cantare > cantare, campum > camp de sterke palatalisatie van het roemeense systeem is ongetwijfeld versterkt door het Slavisch. o Aan het begin van een woord diftongeert de e tot ‘je’ in de oude woorden Voornaamwoorden van de derde persoon: el [jel], ea [ja] en het werkwoord ‘zijn’ in de derde persoon este [jeste] o Niet enkel de velaire medeklinkers palataliseren, opmerkelijk voor i Dicere > a zice, decem > zece, domine Deus > dumnezeu o Een morfosyntactische invloed is betewistbaar Twee negatieve vormen: ‘nu’ en ‘ne’ waarvan het laatste enkel gebruikt wordt voor deelwoorden van het werkwoord • Nevazut (niet gezien), neavand (niet hebbend)
3.4.3.4 Le superstrat arabe et l’occident 3.4.3.4.1 l’arabe, langue de culture au Moyen Age
-
Door de belangrijke culturele en commerciële rol van de Arabieren is hun talige invloed doorgedrongen in alle romaanse talen, zelfs die die het arabisch niet gekend hebben als superstraat. Er zijn vier doordringmogelijkheden van arabismen te onderscheiden in de Romaanse talen: o Het contact in de tweetalige gebieden, Al-andalus en Sicilië o De commerciële contacten in het Middelanse zee gebied, waar de handelssteden van Italië (Venetië, Pisa en Genua) de belangrijkste doorgeefluiken waren o De contacten in de wetenschappelijke wereld, waar Spanje een aanzienlijke rol gespeeld heeft in het doorgeven van het de wetenschappelijke kennis uit het Arabisch o De arabismen in het roemeens via het Turks
3.4.3.4.2 l’arabe et l’espagnol - De grootste invloed was uiteraard gesitueerd in het Iberische Schiereiland. Al-andalus was grotendeels tweetalig, wat zowel te merken is aan de romaanse taal van de Mozaraben die zich lieten inspireren door de geraffineerde cultuur van de Arabische hoven, als in de populaire Arabische taal. De ‘zéjeles’ van Ibn Quzman bevatten woorden of zinsstukken uit romaanse talen, verschillende ‘gedichten’ eindigen op een romaanse of gemengde strofe, soms met Arabische woorden, gecombineerd met romaanse suffixen. - Ondanks deze duidelijke tweetaligheid, beperkt de impact van het arabisch zich bijna enkel tot het lexicon van ibero-romaanse talen. Het grootste deel van de arabismen zijn substantieven (werkwoorden en adjectieven zijn zelzaam) die gekoppeld zijn aan de prestigieuze activiteiten van de Arabieren o Administratie: alcalde (burgemeester), arrabal (voorstad), aldea (stad), aduana (douane) o Het leger: alcázar (fort), almenas (kanteel), atalaya (verdedigingstoren) o Irrigatie: noria (waterrad), alberca (reservoir), acequia (irrigatiekanaal) o Landbouw: arroz (rijst), aceite (olie), aceituna (olijf), naranja (appelsien), zanahoria (wortel) o Architectuur: albañil (metselaar), alcoba (slaapkamer), azotea (terras), alfombra (tapijt) o Handel: almacén (magazijn), alquiler (huur), algodón (katoen) - De afkomst van de arabismen is dikwijls complexer en geeft de bemiddelende culturele rol van de Arabische gemeenschap weer o Sommige woorden zijn van latijnse oorsprong, maar zijn doorgegeven door het byzantijns grieks Qasr (fort) < castron < castrum Diwan (bureau) < persan - Ook enkele grammaticale woorden: Hasta (< hatta) Ojalá (< dat god het wil) - In de afleidingsmorfologie is het suffix –i van Arabische origine, maar is niet productief en wordt enkel gebruikt bij woorden van Arabische
-
-
-
-
-
afkomst (marroquí, andalusí, alfonsí) en hebben meestal betrekking tot een geografische aanduiding (jabalí; everzwijn < yabalî; bergbewoner) Soms merkt men contaminaties tussen de twee talen in een enkel woord: o amapola (klaproos) < papaura + haba o toponiemen : Medina del Campo, ev. Guadalup en Monte Gibelè in sicilië (waar Arabische deel ook ‘berg’ betekent) zoals in alle tweetalige gemeenschappen heeft het arabisch aanleiding gegeven tot semantische leenvertarlingen o anochecer (avond / donker worden) en amanecer (dag / licht worden) worden ook gebruikt met een menselijk onderwerp (aankomen bij val van de avond / ochtendstond) de fonetische invloed is schatplichtig aan de woordenschat. Langs de ene kant hebben de woorden, ontleend aan het arabisch, een gevarieerde accentuatie (zoals beklemtoning van de laatste lettergreep), vreemd aan de romaanse traditie. Langs de andere kant hebben de latijnse woorden die via het arabisch overgeleverd zijn fonetische veranderingen ondergaan die een weerslag hebben op het spaans. o Soms is de begin s- vervangen door s (shin) Sapone(m) sucus syringa Jabón jugo jarabe Savon suc sirop Zeep sap siroop o Omdat het arabisch geen p kende is deze vervangen door een b Praecoquum – albaricoque (abrikoos) Hispalis – Isbiliya (arabisch) – Sevilla In de middeleeuwen is het aantal arabismen fors verminderd: vele ontleningen zijn vervangen door andere woorden in hedendaags spaans (uitzonderingen: Azafata = luchtvaartstewardess). Daarentegen zijn enkele Arabische archaïsmen in het spaans nog steeds aanwezig in het Portugees, alhoewel deze taal minder beïnvloed lijkt door het Arabisch o Alfaiate en alface zijn in het spaans vervangen door sastre (kleermaker) en lechuga (sla) o De Portugese arabismen kenmerken zich ook door de vervanging van de Arabische h door f (een spaanse h komt ook overeen met een Portugese f) Almohada (sp) – almofada (ptg) Ahorrar (sp) – aforrar (ptg) Het grootste deel van de ibéro-romaanse arabismen beginnen met a- of al-, in tegenstelling tot de overeenkomstige woorden in andere romaanse talen: Azúcar – sucre – zucchero Almacén – magasin – magazzino Arroz – riz – riso o Dit komt doordat de mozaraben de woorden overgenomen hebben met het geagglutineerde lidwoord al eraan vastgemaakt (waarom is niet opgehelderd, normaal zouden de Mozaraben al moeten vertrouwd geweest met het verplichte gebruik van het bepaald lidwoord)
o Het Catalaans, dat veel minder arabismen bevat, vertoont minder vaak het Arabische lidwoord in ontleningen (cotó, duana, garrofa) - De vele toponiemen van Arabische afkomst tonen de relatief grote invloed. o Hoe meer men naar het zuiden afzakt, hoe meer de stromen Arabische namen dragen (guadalquivir : de grote stroom, Guadiana, Guadarrama, Guadalupe) o De meest zuidelijke Portugese provincie, de Algarve betekten ‘westen’ in het arabisch o Vele steden met Medina, Alcalá, Alcázar, Alcántara o De toponiemen tonen ons ook iets over de grammatica: Calatayud (Fort van Job) heeft geen lidwoord, omdat dit niet gebruikt wordt als het substantief gedetermineerd wordt door een complement o Vlee latijnse steden op –e veranderen in –a omdat steden in het arabisch vrouwelijk zijn. 3.4.3.4.3 la langue arabe en Sicile - Wat geldt voor het ibero-romaans geldt ook voor het Siciliaans. Het parallellisme is opmerkelijk: o de ontleningen behoren tot dezelfde domeinen o Het zijn dezelfde Arabische woorden die doordringen, maar ontdaan van het voorzetsel al- (zafarana, zuccaru, cuttuni) o De frequentie van toponiemen komt overeen met de intensiteit van Arabische nederzettingen (Marsalla < Marsah’ali, Caltanissetta en Caltagirone bevatten qal’a (fort) zoals het spaans Alacalá) 3.4.3.4.4 les ports italiens - De afkomst van de arabismen zoals (noria, cassero, cotone, zucchero) is moeilijk te achterhalen : sommigen zouden doorgedrongen zijn via Sicilië, door de handel in de Italiaanse havens. - Soms is de rol van de havens duidelijker: darsena (wat darse en arsenal geeft in Frans) komt van dar as-sina’a (scheepswerf), maar het eerste komt van de haven van Genua, het andere van Venetië - Als het woord echter met al- begint, komt het uit het Spaans - De arabismen die men in het Frans vindt kunnen een gelijkaardig lot ondergaan hebben: o Sommige komen uit het siciliaans (coton, jupe) o Sommige uit italiaanse havens (couane, tarif, sucre, arsenal) o Uit het spaans (abricot, aubergine) 3.4.3.4.5 les arabismes dans les sciences - Vele arabische woorden komen in de romaanse talen terecht doormiddel het middeleeuwse latijn. Vanaf de 12e eeuw vertaalt men wetenschappelijke Arabische werken in het latijn, wat vooral gebeurt op het Iberische schiereiland (vooral in de vertaalschool van Toledo). Vertaling in 2 stappen: Iemand die arabisch en een romaanse taal kent (meestal een Mozarabier) vertaalde luidop in het spaans, een geleerde
-
-
-
buitenlander noteerde dit in het latijn. Later (vanaf Alfonso X) vertaalt men ook naar het Spaans, het spaanse proza ontstaat Omdat de vertalingen in spanje en door mozarabieren gedaan werden, komen er veel wetenschappelijke arabismen voor in de romaanse talen, overgenomen uit middeleeuws latijn: o Alcohol, alchemie, algebra, almanak Andere getuigen van een tussenrol van het spaans o In de algebra duidt men het onbekende aan met x. In Arabische traktaten was het onbekende ‘say’ (een zaak), meestal afgekort met s, wat het oude spaans verving door x (say = xei) -> s Men erkent het belang van de wiskundige Arabische traktaten in de middeleeuwen en vervangt de romeinse cijfers door arabische ten vroegste in de 10e eeuw. Het Arabische systeem is gebaseerd op het indische 10-delige stelsel, niet op de individuele symbolen. In dit opzicht is de introductie van de nul uiteraard essentieel o De taalkundige geschiedenis van ‘nul’ en ‘cijfer’ is er een illustratie van. Ze komen beide van het Arabische sifr dat ‘leeg’ betekent. In spanje is het woord vertaald in het middeleeuws latijn cifra, wat aan de basis ligt voor de woorden cifra, chiffre en uiteindelijk symbool staat voor het wiskundige symbool in het algemeen (alhoewel een latijnse inscriptie in Italië van een regionale variant sefer zefirum geeft en zo uitmondt in het italiaanse zero en zo overgaat in de andere romaanse talen
3.4.3.4.6 les arabismes indirects du roumain Naast de europese invloed heeft het roemeens ook enkele arabismen overgenomen via het Turks. Een opvallend toeval (gelijkenis ?) is de geschiedenis van het Arabische zahr (bloem) > (sp) azahar (bloem van de sinaasappelboom) maar ook azar (slecht lot) > (fr) hasard. IN het roemeens vindt men zar (dobbelsteen). Door het bloemetje dat getekend was op één van de zijden, betekent het Arabische woord uiteindelijk hetzelfde.