Kwaliteit onderwijs in de vier grote steden
In de periode 2003 - 2005
3 I N H O U D S O P G AV E Vo o r w o o r d . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5
Managementsamenvatting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7
1
Aanleiding, achtergrond en methode van onderzoek
9
1.1 1.2 1.3 1.4
Doel van het onderzoek: inzicht in ontwikkeling onderwijskwaliteit in de vier grote steden (G4) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 Aanleiding: onderwijskwaliteit in grote steden zorgwekkend in 2002 . . . . . . 9 Achtergrond en omstandigheden in de vier grote steden . . . . . . . . . . . . . . . . 10 Methode: vergelijking toezichtgegevens 1999-2002 en 2003-2005 . . . . . . . 10
2.
C o n c l u s i e s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
2.1 2.2 2.3
Overall conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 Kwaliteitsontwikkelingen in het basis- en voortgezet onderwijs . . . . . . . . . . . 12 Effecten van het Onderwijskansenplan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
3
Onderwijskwaliteit in de vier grote steden meer in d e t a i l b e s c h o u w d . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
3.1 3.2 3.3
Basisonderwijs: sterke vooruitgang in kwaliteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14 Voortgezet onderwijs: kwaliteit nog steeds lager, maar sprake van inhaalslag 14 Verschillen tussen de grote steden onderling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
4
E ff e c t e n v a n h e t O n d e r w i j s k a n s e n p l a n v o o r z w a k k e s c h o l e n . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
4.1 4.2 4.3
Basisonderwijs: achterstand ingelopen, soms omgezet in voorsprong . . . . . . 16 Voortgezet onderwijs: achterstand iets verminderd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18 Het Onderwijskansenplan: van last naar lusten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
5
Ve r k l a r i n g e n v o o r d e o n t w i k k e l i n g e n i n d e G 4 . . . . . . 19
6
Ve r v o l g a c t i e s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Bijlage 1 Begrippenlijst: kwaliteitskenmerken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Bijlage 2 Basisonderwijs bestandsopname 1998-2002, opbrengsten 1999-2002 . . . . . . . . . . . . . 25 Basisonderwijs periode 2003-heden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26 Voortgezet onderwijs bestandsopname 1999-2002 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 Periodiek Kwaliteitsonderzoek periode 2003-heden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Bijlage 3 Literatuurlijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
5 VOORWOORD In het jaarlijkse Onderwijsverslag rapporteert de inspectie over de kwaliteit van het onderwijs. De nadruk in dit verslag ligt op landelijke ontwikkelingen in de verschillende onderwijssectoren, al besteden wij ook met regelmaat aandacht aan bepaalde categorieën scholen. Voorbeelden daarvan zijn zwarte scholen, scholen in de vier grote steden en scholen voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs. Over de kwaliteit van afzonderlijke scholen verschijnen elk jaar duizenden rapporten, die als basis dienen voor het Onderwijsverslag. In dit rapport hebben wij de kwaliteitsontwikkeling van het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs in de vier grote steden (de zogenaamde G4: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) beschreven. Om drie verschillende, maar wel duidelijk samenhangende redenen hebben wij gekozen voor dit onderwerp: • de specifieke situatie in de G4 beïnvloedt de kwaliteit van het onderwijs; • de zorg die wij herhaaldelijk hebben uitgesproken over onderwijskwaliteit in deze steden; • onze betrokkenheid bij het Onderwijskansenplan dat in 2000 in de vier grote steden van start ging en inmiddels is afgerond. Onze conclusies zijn positief. Zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs hebben scholen in de grote steden een belangrijk deel van hun achterstand ingehaald. Het Onderwijskansenplan kan, zeker in het basisonderwijs, een succes worden genoemd. Op achterstandsscholen kunnen leerlingen, meer dan voorheen, profiteren van goed onderwijs. Hun onderwijskansen zijn verbeterd. Na deze conclusie resten twee belangrijke, maar nog slechts voorlopig te beantwoorden vragen. De eerste vraag luidt of de verbeteringen duurzaam zijn en er ook toe leiden dat leerlingen beter beslagen de school verlaten en kunnen doorstromen naar hogere vormen van vervolgonderwijs. In het toezicht dat de inspectie op deze scholen uitvoert, zal dit worden gevolgd. De andere vraag is hoe de ervaringen die in de grote steden zijn opgedaan met het Onderwijskansenplan, gebruikt kunnen worden om ook andere zwakke scholen te verbeteren. Ook hiernaar zal de inspectie onderzoek doen en er in het Onderwijsverslag over rapporteren. Tot slot is het voor de inspectie een aandachtspunt te blijven volgen welke leerlingen deelnemen aan onafhankelijke (eind)toetsen in het basisonderwijs en wat de relatie hiervan is met de opbrengsten van de basisscholen.
De Inspecteur-generaal van het Onderwijs,
mevrouw mr. drs. C. Kervezee
7 M A N A G E M E N T S A M E N VAT T I N G Ontwikkeling onderwijskwaliteit in de vier grote steden
Dit rapport beschrijft hoe het onderwijs in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht (de G4) zich de laatste jaren heeft ontwikkeld. Als referentiepunt dienen gegevens uit de periode 1999-2002, waarin de inspectie onderzoek gedaan heeft op alle Nederlandse scholen naar de onderwijskwaliteit. Het onderwijs in de vier grote steden bleek toen zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs zwakker dan in de rest van het land. Het rapport schenkt speciale aandacht aan de effecten van het zogenaamde Onderwijskansenplan: gedurende vier jaar stelde de Rijksoverheid extra middelen beschikbaar voor probleemscholen om hun onderwijskwaliteit te verbeteren. Problematische omstandigheden in de grote steden
De vier grote steden kampen met bijzondere problemen die ook de kwaliteit van het onderwijs beïnvloeden. Zo is het opleidingsniveau van ouders gemiddeld laag, tellen de grote steden veel leerlingen met taalachterstanden en leerlingen die zijn aangewezen op speciaal onderwijs en leerwegondersteunend onderwijs. Ook schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten komen er vaker voor dan elders. Basisscholen in de G4 hebben hun kwaliteitsachterstand grotendeels ongedaan gemaakt
In de grote steden hebben basisscholen in veel opzichten hun achterstand op de rest van het land ingehaald. De Opbrengsten (leerlingresultaten) aan het eind van de schoolperiode lijken nu, als rekening wordt gehouden met de samenstelling van de leerlingenpopulatie, ten minste even goed als in de rest van het land. Kwaliteit voortgezet onderwijs in grote steden blijft achter bij rest van het land
Bij het voortgezet onderwijs zijn er aanwijzingen dat de kwaliteit van scholen in de G4 sneller stijgt dan elders in het land, maar daar in absolute zin nog steeds wel duidelijk bij achterblijft. De positieve ontwikkelingen hebben er vooralsnog niet toe geleid dat ook de Opbrengsten vooruit gaan. Onderwijskansenplan heeft meer resultaat opgeleverd in basis- dan in voortgezet onderwijs:
In het basisonderwijs hebben scholen die met het Onderwijskansenplan werkten, hun achterstand in korte tijd verminderd. Kwaliteitszorg is nu zelfs beter dan op scholen die niet deelnamen. Op het gebied van Zorg en begeleiding en Opbrengsten lopen scholen die aan het Onderwijskansenplan deelnamen nog steeds achter bij scholen die niet aan het plan meededen, al is die achterstand wel kleiner geworden. Mogelijke verklaring is dat het enige tijd duurt voordat uitvoering van een schoolontwikkelingsplan ook daadwerkelijk tot betere opbrengsten leidt. In het voortgezet onderwijs presteren scholen die aan het Onderwijskansenplan deelnamen beter dan vergelijkbare scholen die niet meededen. Bij de start van het Onderwijskansenplan was de achterstand van de deelnemende scholen overigens veel minder groot dan in het basisonderwijs. De achterstand op de punten Leerstofaanbod en Didactisch handelen ten opzichte van de vergelijkingsgroep is verdwenen. Wat betreft Kwaliteitszorg en Zorg en begeleiding hebben de scholen die aan het Onderwijskansenplan
8 meededen nu zelfs een voorsprong. Hoewel de Opbrengsten in 37% van de Onderwijskansenplanscholen lager zijn dan op basis van hun leerlingpopulatie verwacht mag worden, zijn die toch nog beter dan op vergelijkbare scholen die niet aan het plan deelnemen (waar 45% lager scoort dan verwacht).
9 1
A A N L E I D I N G , A C H T E R G R O N D E N M E T H O D E VA N ONDERZOEK
1.1
Doel van het onderzoek: inzicht in ontwikkeling onderwijskwaliteit in de vier grote steden (G4)
Dit rapport beschrijft hoe het onderwijs in de G4 zich de laatste jaren heeft ontwikkeld in de vier grote steden (de zogeheten G4: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht). Daarbij wordt ook specifiek nagegaan in hoeverre het Onderwijskansenplan heeft bijgedragen aan verbeteringen op scholen die in dat plan participeerden.
1.2
Aanleiding: onderwijskwaliteit in grote steden zorgwekkend in 2002
Bezorgdheid van de inspectie over de onderwijskwaliteit in G4
De inspectie heeft in de periode 1999-2002 op alle scholen onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het onderwijs. Dat leidde tot de volgende conclusies: • in de vier grote steden bleek de kwaliteit van het basisonderwijs over bijna de hele linie zwakker dan in de rest van het land. Vooral de achterstand van scholen met driekwart of meer allochtone risicoleerlingen was groot. • in het voortgezet onderwijs was er eveneens een kwaliteitsachterstand op scholen in de G4. Achterstandsscholen scoorden significant lager op de kwaliteitsaspecten doorstroom in de bovenbouw, examenresultaten en didactisch handelen van leraren. Onderwijskansenplan: extra middelen voor achterstandsscholen In 2000 werd het Onderwijskansenplan gelanceerd. Het ministerie van Onderwijs stelde in 2000 extra middelen beschikbaar om een aantal scholen in de G4 (en later ook scholen in de middelgrote steden en enkele regio’s) de kans te geven zich te verbeteren. In de vier grote steden zijn bij elkaar 80 basisscholen en 26 (onderdelen van) scholen voor voortgezet onderwijs aangewezen als Onderwijskansenplan-school. Daarnaast kregen alle scholen met veel achterstandsleerlingen aanvullende faciliteiten voor onder meer taalonderwijs, voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en professionalisering. Het Onderwijskansenplan was bedoeld voor een beperkt aantal scholen met veel allochtone risicoleerlingen waar de opbrengsten1 en/of de kwaliteit van het onderwijsleerproces ernstig achterbleven. Gedurende vier jaren kregen deze scholen extra middelen om aan de hand van een eigen schoolontwikkelingsplan de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. In het Onderwijskansenplan staat de gedachte centraal dat scholen beleid ontwikkelen dat past bij de situatie van de school, de leerlingen en de ouders. De school bepaalt zelf, binnen de algemene voorwaarden van het plan, welke veranderingen noodzakelijk zijn. Op basis van een schoolgebonden sterkte-zwakte analyse krijgt een samenhangend schoolontwikkelingsplan vorm. Hierbij zijn de meeste scholen ondersteund door externe deskundigen.
1
De gecursiveerde termen worden toegelicht in de verklarende woordenlijst achterin dit rapport.
10 De inspectie was betrokken bij het Onderwijskansenplan als adviseur voor de minister en als beoordelaar van de ontwikkelingsplannen die de scholen hebben ingediend. Daarnaast participeerde de inspectie in lokale advies- en regiegroepen die het proces op de onderwijskansenscholen volgden en aanstuurden.
1.3
Achtergrond en omstandigheden in de G4
De vier grote steden kampen met specifieke problemen die ook in het onderwijs doorwerken. •
• •
• • •
1.4
Het opleidingsniveau van ouders en verzorgers in de vier grote steden is gemiddeld lager dan in de rest van het land. Tegelijkertijd zijn tegenstellingen in dit opzicht vaak groter: veel hoog opgeleide naast een groot aantal zeer laag opgeleide ouders. De G4 tellen naar verhouding veel gebroken en eenoudergezinnen. Grote etnische en sociaal-economische diversiteit. Ook in etnisch en sociaal-economisch opzicht vallen grote verschillen en tegenstellingen op. Landelijk gezien heeft 13 procent van de basisscholen een leerlingenpopulatie die voor meer dan 50 procent uit leerlingen met een potentiële leerachterstand bestaat. In de G4 is dat 57 procent van de scholen. Veel leerlingen met taalachterstanden, een beperkt concentratievermogen en leerlingen met een gebrekkige leer- en studiemotivatie. Hoge deelname aan speciaal onderwijs en veel leerlingen die zijn aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs. In de G4 is het schoolverzuim hoger en komt voortijdig schoolverlaten vaker voor.
Methode: vergelijking toezichtgegevens 1999-2002 en 2003-2005
Meting in twee periodes
De kwaliteitsontwikkelingen in het basis- en voortgezet onderwijs in de vier grote steden zijn zichtbaar gemaakt door vergelijking van de toezichtgegevens uit twee periodes: • •
•
2
1999-2002: Onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs op alle scholen (de zogenaamde ‘bestandsopname’). 2003, 2004 en een deel van 2005: Onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs op de scholen waar in deze periode Periodiek Kwaliteitsonderzoek is uitgevoerd. Voor deze analyse is gebruik gemaakt van de gegevens van 288 basisscholen en 78 scholen voor het voortgezet onderwijs in de vier grote steden. De vergelijking van periodes zijn niet op alle onderdelen mogelijk: Na de inwerkingtreding van de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT) in 2003 heeft de inspectie een nieuw toezichtkader in gebruik genomen: het Periodiek Kwaliteitsonderzoek. Dat richt zich op minder en soms andere indicatoren dan het voorheen gebruikte Integraal of Regulier Schooltoezicht. Hierdoor is een kwantitatieve vergelijking niet op alle onderdelen mogelijk.2
Bijlage 2 bevat zowel voor het basisonderwijs als voor het voortgezet onderwijs twee aparte tabellen: één voor de jaren 1999 tot en met 2002 en één voor de periode vanaf 2003.
11 M e t i n g v a n o n d e r w i j s k w a l i t e i t e n e ff e c t e n o n d e r w i j s k a n s e n p l a n
Om een antwoord te krijgen op de vraag hoe zowel het basis- als het voortgezet onderwijs in de G4 zich na 2002 heeft ontwikkeld, zijn: • •
de toezichtgegevens van de vier grote steden over de periode 1999-2002 vergeleken met de toezichtgegevens uit de periode vanaf 2003. de toezichtgegevens van de vier grote steden over de beide perioden vergeleken met de gegevens voor heel Nederland. Dit om een beeld te krijgen van de kwaliteitsontwikkeling ten opzichte van de rest van het land.
Om de effecten van het onderwijskansenplan in de vier grote steden zichtbaar te maken, is nagegaan: • •
in hoeverre de kwaliteitsontwikkeling op de geselecteerde Onderwijskansenplanscholen afwijkt van vergelijkbare scholen die niet aan het plan hebben deelgenomen. in het basisonderwijs zijn de Onderwijskansenplanscholen in de G4 vergeleken met achterstandsscholen (minstens 75% allochtone risicoleerlingen) in de grote steden die niet aan het Onderwijskansenplan deelnamen. Voor het voortgezet onderwijs hebben andere vmbo-scholen in de grote steden gefungeerd als vergelijkingsgroep.
12 2.
CONCLUSIES
2.1
Overall conclusie
Zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs hebben grotestadsscholen een belangrijk deel van hun achterstand ingehaald. Het onderwijskansenplan kan, zeker in het basisonderwijs, een succes worden genoemd. Een definitieve conclusie is echter pas mogelijk als blijkt dat deze verbeteringen duurzaam van aard zijn.
2.2
Kwaliteitsontwikkelingen in het basis- en voortgezet onderwijs
In de grote steden hebben basisscholen in veel opzichten hun achterstand op de rest van het land ingehaald. De Opbrengsten in de G4 aan het eind van de schoolperiode zijn op het oog, als rekening wordt gehouden met de samenstelling van de leerlingenpopulatie, tenminste even goed als in de rest van het land. De resultaten die leerlingen tijdens hun schoolperiode behalen liggen in de G4 nog duidelijk lager dan in de rest van het land. Zeker omdat vooral in de grote steden veel (zwakkere) leerlingen niet meedoen aan de eindtoets of bij de berekening van de schoolscore op die toets niet worden meegeteld, is voorzichtigheid geboden bij het trekken van conclusies over de opbrengsten. Bij het voortgezet onderwijs zijn er aanwijzingen dat de kwaliteit in de G4 sneller stijgt dan elders in het land, maar daar in absolute zin vooralsnog wel duidelijk bij achterblijft. De positieve ontwikkelingen hebben er vooralsnog niet toe geleid dat ook de Opbrengsten vooruit gaan. In het basisonderwijs én het voortgezet onderwijs geldt dat de Kwaliteitszorg zich in de grote steden sneller ontwikkelt. Het gebruik van Onderwijstijd gaat vooral in het voortgezet onderwijs echter achteruit. Dat wil zeggen: minder geplande lessen, uitval van lessen en inefficiënt gebruik van de beschikbare tijd tijdens de lessen.
2.3
E ff e c t e n v a n h e t O n d e r w i j s k a n s e n p l a n
Basisonderwijs
Basisscholen die meededen aan het Onderwijskansenplan hebben in een relatief korte periode een sterke kwaliteitsverbetering gerealiseerd. De kwaliteit van de Onderwijskansenplanscholen is - behalve op de aspecten Zorg en begeleiding en Opbrengsten - zeker niet minder dan op vergelijkbare scholen uit de G4 die niet aan het Onderwijskansenplan hebben meegedaan. De Kwaliteitszorg is zelfs duidelijk beter dan op de overige scholen in de G4. Ook andere risicoscholen in de G4 wisten gemiddeld op onderdelen vooruitgang te boeken, maar minder sterk en minder specifiek dan de Onderwijskansenplanscholen. Een verklaring voor het feit dat de opbrengsten nog achterlopen, is dat de meeste Onderwijskansenplanscholen in de grote steden niet meer dan drie jaar de tijd hebben gehad om hun schoolontwikkelingsplan uit te voeren. Voor het verbeteren van de voor-
13 waarden voor goed onderwijs, zoals kwaliteitszorg, is dat voldoende. Maar voor verbetering van het leerstofaanbod en de pedagogische en didactische vaardigheden van leraren, is drie jaar al tamelijk krap. Pas nadat dit tot de lessen is doorgedrongen, kan op effect op het niveau van de leerresultaten (opbrengsten) worden gehoopt. Toch concluderen Ledoux e.a.3 dat volgens directies en leraren de leesprestaties op 40 procent van de okp-scholen al zijn verbeterd. Op ruim een kwart is sprake van duidelijke verbeteringen in gedrag en sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. Ook Hogenboom4 ziet verbeterde leerlingresultaten, vooral van allochtone risicoleerlingen. Vo o r t g e z e t o n d e r w i j s
Ook in het voortgezet onderwijs is – zij het in mindere mate – sprake van een positieve ontwikkeling. Met name op de aspecten leerstofaanbod en kwaliteitszorg zijn scholen vooruitgegaan. Op scholen die niet aan het Onderwijskansenplan deelnemen zijn vergelijkbare ontwikkelingen zichtbaar. Niettemin valt een vergelijking met vmbo-scholen in de G4 die niet betrokken waren bij het Onderwijskansenplan (anders dan tijdens de bestandsopname) uit in het voordeel van de Onderwijskansenplanscholen. De inspectie ziet de volgende verklaring voor het feit dat in het voortgezet onderwijs de vooruitgang op Onderwijskansenplanscholen minder opvallend is dan in het basisonderwijs: • schaalgrootte en complexiteit maken schoolverbetering in het voortgezet onderwijs moeilijker te realiseren dan op de doorgaans kleinere basisscholen; • bij de start van het Onderwijskansenplan was veel minder dan in het basisonderwijs sprake van een herkenbare groep zwakke scholen; • tekortkomingen in de didactische vaardigheden van leraren in het voortgezet onderwijs. Door de populatie van de Onderwijskansenplanscholen in het voortgezet onderwijs, zou men een sterk accent op taalgericht vakonderwijs en taalbeleid verwachten. De inspectie heeft dit nog te weinig aangetroffen: in krap 60 procent van de scholen is taalontwikkeling een belangrijk (neven)doel van het leerstofaanbod. Leraren in de Onderwijskansenplanscholen bereiden voor taalzwakke leerlingen nog te weinig extra instructies voor en werken nog onvoldoende gericht aan de uitbreiding van de woordenschat van deze leerlingen.
3 4
Ledoux, G., M. Overmaat, M. Boogaard, C. Felix, B. Triesscheijn (2005a). Onderwijskansen bekeken. De stand van zaken in het onderwijskansenbeleid. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut. Hoogenboom, B. (2005). Eindrapportage onderwijskansenbeleid G4. Amersfoort: CPS onderwijsontwikkeling en advies.
14 3.
O N D E R W I J S K WA L I T E I T I N D E V I E R G R O T E S T E D E N M E E R I N D E TA I L B E S C H O U W D
3.1
Basisonderwijs: sterke vooruitgang in kwaliteit
1999-2002: Kwaliteit van scholen in G4 lager dan elders in het land
Scholen in de G4 scoren op veel kwaliteitskenmerken lager dan scholen in de rest van het land. Op de punten onderwijstijd, kwaliteitszorg en externe contacten is sprake van ongeveer hetzelfde niveau. De achterstand is vooral groot bij leerstofaanbod, onderdelen van didactisch handelen en opbrengsten: het aantal scholen met te lage leerlingprestaties aan het eind van de schoolperiode is in de G4 dubbel zo hoog als in de rest van het land. 2003-2005: Sterke vooruitgang in kwaliteit G4 scholen
Dit blijkt vooral duidelijk uit opbrengsten: het aantal scholen met onvoldoende leerlingprestaties aan het eind van de schoolperiode is in G4 nu iets lager dan in de rest van het land. Mogelijk is het niveau van de opbrengsten geflatteerd doordat een toenemend aantal leerlingen in de grote steden niet aan de eindtoets deelneemt. De cijfers van toetsen tijdens de schoolperiode liggen twee keer zo vaak als in de rest van het land onder het (op grond van de leerlingenpopulatie) te verwachten niveau. Maar ook in dit opzicht is er sprake van een duidelijke verbetering. De kwaliteitszorg is uitgestegen boven het landelijk gemiddelde (66% voldoende in G4 tegen 51% landelijk). Niet op alle kwaliteitskenmerken hebben de basisscholen hun achterstand ingelopen: de kwaliteit van het leerstofaanbod en (aspecten van) didactisch handelen is nog steeds minder dan de kwaliteit van de gemiddelde basisschool in Nederland. Ook wat betreft onderwijstijd en de ontwikkeling van zorg en begeleiding lopen de G4 achter op de rest van het land.
3.2
Vo o r t g e z e t o n d e r w i j s : k w a l i t e i t n o g s t e e d s l a g e r, m a a r sprake van inhaalslag
1999-2002: Kwaliteit van scholen in G4 is lager dan elders in het land
Scholen in de G4 scoren op de meeste kwaliteitskenmerken lager dan scholen elders in het land. Op scholing en teamontwikkeling scoren de G4 hoger dan landelijk, terwijl pedagogisch handelen, specifieke begeleiding, plaatsing - doorstroming - keuzebegeleiding en veilig en motiverend schoolklimaat niet of nauwelijks van het landelijk niveau verschillen. Ook vmbo-scholen in de G4 scoren lager dan vmbo-scholen elders in het land. Alleen op de punten schoolklimaat en leerstofaanbod scoren vmbo-scholen in de G4 hoger dan het landelijk gemiddelde van vmbo-scholen. 2 0 0 3 - 2 0 0 5 : K w a l i t e i t n o g s t e e d s l a g e r, m a a r s p r a k e v a n k l e i n e i n h a a l s l a g
Scholen in de G4 hebben nog steeds een achterstand: op vijf van de acht kwaliteitskenmerken scoren G4 scholen nog steeds lager dan scholen elders in het land, vooral wat betreft leerstofaanbod en tijd. Dit laatste wil zeggen: minder geplande lessen, uitval van lessen en inefficiënt gebruik van de beschikbare tijd tijdens de lessen. Ook de opbrengsten op G4 scholen zijn nog steeds laag: deze zijn in de G4 ruim drie keer zo vaak als in de rest van het
15 land onder het te verwachten niveau. Er zijn wel aanwijzingen dat de achterstand iets kleiner wordt: bij kwaliteitszorg is een lichte achterstand (44% voldoende in de G4 tegen 48% landelijk) omgezet in een voorsprong (67% voldoende in de G4 tegen 59% landelijk). Ook op de punten schoolklimaat en zorg en begeleiding scoren G4-scholen nu iets hoger dan het landelijk niveau.
3.3
Ve r s c h i l l e n t u s s e n d e g r o t e s t e d e n o n d e r l i n g
Wat betreft het basisonderwijs blijkt zowel uit de ‘bestandsopname’ (het onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs op alle scholen in de periode1999-2002) als uit het Periodiek Kwaliteitsonderzoek daarna, dat er tussen de vier steden sprake is van opvallende verschillen. Utrechtse scholen kunnen zich met de kwaliteit van landelijke scholen meten, terwijl Amsterdam op bijna alle kwaliteitskenmerken slechter scoort dan de andere steden. Dat de kwaliteit van het basisonderwijs in de grote steden nu nog steeds enigszins achterblijft, moet dan ook vooral aan de situatie in Amsterdam worden toegeschreven. In het voortgezet onderwijs blijkt zowel uit de ‘bestandsopname’ als uit het kwaliteitsonderzoek 2003-2005 dat er op kwaliteitskenmerken wel kleine verschillen zijn tussen de steden onderling, maar niet zodanig dat de ene stad duidelijk beter uit de bus komt dan een andere. De kwaliteit is in alle vier de grote steden lager dan in de rest van het land. In Den Haag en Utrecht zijn de opbrengsten vaker onvoldoende dan in Rotterdam en Amsterdam.
16 4.
E F F E C T E N VA N H E T O N D E R W I J S K A N S E N P L A N V O O R Z WA K K E S C H O L E N
4.1
Basisonderwijs: achterstand ingelopen, soms omgezet in voorsprong
Aan het Onderwijskansenplan hebben 80 basisscholen in de vier grote steden deelgenomen. De criteria om voor selectie in aanmerking te komen waren: • tenminste 75 procent van de leerlingen zijn kinderen van allochtone ouders met een laag opleidings- of beroepsniveau (allochtone risicoleerlingen met een extra gewicht van 0,90); • lage opbrengsten en/of tekortkomingen op cruciale onderdelen van het onderwijsleerproces. Niet alle geselecteerde scholen in de G4 voldeden aan deze criteria. Soms was sprake van andere risico’s, zoals een zwak management of gebrek aan eenheid in het team. Aan de andere kant deden ook enkele scholen, waarvoor het Onderwijskansenplan juist bedoeld was, om verschillende redenen niet mee. Deze scholen waren al betrokken bij andere schoolverbeteringsprojecten of hadden te maken met recente directiewisselingen. Ook speelde soms mee dat lokaal een evenwichtige verdeling van scholen tussen besturen werd nagestreefd. De toezichtgegevens van de Onderwijskansenplanscholen zijn in dit onderzoek vergeleken met die van andere scholen uit de G4 met ten minste 75 procent allochtone risicoleerlingen. 1999-2002: zeer ongunstige situatie
Onderwijskansenplanbasisscholen scoren op bijna alle kwaliteitskenmerken veel lager dan de vergelijkingsgroep. Dit is ook duidelijk te zien aan de opbrengsten: de Onderwijskansenplanscholen hebben bijna drie keer zo vaak onvoldoende opbrengsten aan het eind van de schoolperiode als de vergelijkingsgroep (31% tegenover 11%). Alleen wat betreft enkele aspecten van didactisch handelen (Leer- en denkstrategieën, Afstemming op verschillen en Klassenorganisatie) scoorden de Onderwijskansenplanscholen ongeveer even hoog als de vergelijkingsgroep. 2003-2005: achterstand grotendeels ingelopen en hier en daar zelfs omgezet in een voorsprong
Onderwijskansenplanscholen kunnen zich nu meten met de gemiddelde basisschool in de grote stad: op bijna alle kwaliteitskenmerken scoren de Onderwijskansenplanscholen ongeveer even goed of iets beter dan de vergelijkingsgroep. Op twee punten hebben de Onderwijskansenplanscholen zelfs een ruime voorsprong: kwaliteitszorg (83% van de Onderwijskansenplan-scholen voldoende tegen 61% van de vergelijkingsgroep) en leerstofaanbod (82% tegen 76%). Op twee kwaliteitsaspecten is er echter nog wel een achterstand op G4-scholen met een vergelijkbaar samengestelde leerlingenpopulatie: zorg en begeleiding (op Onderwijskansenplanscholen bij 47% voldoende tegen 58% in de vergelijkingsgroep) en opbrengsten.
17 Hoewel het aantal Onderwijskansenplanscholen met onvoldoende opbrengsten gehalveerd is (van 31% naar 13%), is de vooruitgang van scholen uit de vergelijkingsgroep nog opvallender (van 11% naar slechts 1%). De Onderwijskansenplanscholen blijven op dit punt dus nog steeds achter.
4.2
Vo o r t g e z e t o n d e r w i j s : a c h t e r s t a n d i e t s v e r m i n d e r d
In het voortgezet onderwijs namen 26 (delen van) scholen deel aan het Onderwijskansenplan. De voorwaarden voor deelname waren: • tenminste 40 procent zogenoemde ‘cumi-leerlingen’ (leerlingen uit culturele minderheden die nog niet lang in Nederland verblijven); • langdurig sprake van te lage opbrengsten en/of van ernstige tekortkomingen in de kwaliteit van het onderwijsleerproces. Net als in het basisonderwijs voldeden niet alle geselecteerde scholen voor voortgezet onderwijs aan de voorwaarden van het Onderwijskansenplan. Het onderwijskansenbeleid heeft zich vooral gericht op het vmbo. Een vergelijking met het vmbo in de G4 maakt niet duidelijk waarom nu juist deze scholen aan het Onderwijskansenplan hebben deelgenomen. Bij de selectie van vo-scholen speelden, net als in het basisonderwijs, ook andere overwegingen mee (zoals evenredige verdeling over denominaties, kwaliteit van het management en verandercapaciteit). 1999-2002: situatie niet veel ongunstiger dan andere (vmbo) scholen in G4
De onderzochte kwaliteitskenmerken wijken niet heel veel af van andere (vmbo) scholen in de G4. Tijdens de bestandsopname liepen Onderwijskansenplanscholen wel duidelijk achter op de punten Leerstofaanbod , Pedagogisch handelen en Actief en zelfstandig leren. Op de kwaliteitskenmerken Onderwijstijd, Kwaliteitszorg en Specifieke begeleiding echter lagen de scores op Onderwijskansenplanscholen gemiddeld hoger dan op andere scholen met een vergelijkbare leerlingenpopulatie. 2003-2005: achterstand van Onderwijskansenplanscholen op de gemiddelde school in G4 is verminderd
De achterstand van de Onderwijskansenplanscholen op het punt Leerstofaanbod van de vergelijkingsgroep is verdwenen. Op Kwaliteitszorg hebben de Onderwijskansenplanscholen hun voorsprong behouden. Zorg en begeleiding is op al deze scholen nu voldoende. Hoewel de Opbrengsten in 37% van de Onderwijskansenplanscholen lager zijn dan verwacht, scoren zij toch nog beter dan de andere vmbo-scholen (waar 45% lager scoort dan verwacht). Het enige kwaliteitsaspect waarop de Onderwijskansenplanscholen lager scoren ten opzichte de vergelijkingsgroep, is Onderwijstijd (48% voldoende tegen 69%). In dit opzicht is de situatie op de Onderwijskansenplanscholen zelfs zorgelijker geworden: tijdens de ‘bestandsopname’ (het onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs op alle scholen in de periode1999-2002) scoorde 70% nog voldoende, nu geldt dat voor maar 48% van de Onderwijskansenplanscholen.
18 4.3
Het Onderwijskansenplan: van last naar lusten
Het Onderwijskansenplan was in eerste instantie bedoeld om zwakke scholen met veel allochtone risicoleerlingen de kans te geven zichzelf te verbeteren. Kenmerkend voor dit plan zijn: integrale en samenhangende aanpak, planmatige en resultaatgerichte uitvoering, gekoppeld aan een expliciete verantwoordingsplicht. Bij de start van het Onderwijskansenplan liepen de Onderwijskansenplanscholen in de G4 bij het schrijven van schoolontwikkelingsplannen tegen grote problemen op. De scholen vonden het moeilijk en tijdrovend een goed schoolontwikkelingsplan op te stellen. Slechts 11 procent van de scholen slaagde erin dit zonder externe hulp tot een goed einde te brengen. Schooldirecties vonden het moeilijk concrete en opbrengstgerichte plannen te maken. In het voortgezet onderwijs kostte het veel tijd en moeite een breed draagvlak in het team voor de plannen te verwerven. De effecten van het Onderwijskansenplan zijn vooral vastgesteld in de voorwaardelijke sfeer, zoals bij het leerstofaanbod en de kwaliteitszorg. Meer tijd en moeite kost het om de kern van het onderwijs – pedagogisch en didactisch handelen van leraren - te veranderen. Het basisonderwijs is hiermee overigens verder gevorderd dan het voortgezet onderwijs.Voorzichtig wordt hier en daar zelfs al melding gemaakt van betere toetsresultaten op basisscholen. Het Onderwijskansenplan heeft niet alleen op schoolniveau, maar ook op bestuursniveau invloed gehad. Tussen besturen onderling ontstond meer openheid en bereidheid tot samenwerking. In sommige steden konden de besturen, vaak voor het eerst, in de keuken kijken van scholen van een ander bestuur. Daarnaast groeide het besef dat zij, na afloop van het Onderwijskansenplan, zelf verantwoordelijk zouden zijn voor de aanpak van zwakke scholen. In gesprekken met elkaar en met derden hebben besturen verkenningen uitgevoerd naar de wijze waarop zij invulling aan die taak zouden kunnen geven. Op de scholen zijn directies en leraren positief over de gerealiseerde effecten van het Onderwijskansenplan. Een meerderheid concludeert dat het leerstofaanbod is verbeterd en de professionaliteit is gegroeid.
19 5
VERKLARINGEN VOOR DE ONTWIKKELINGEN IN DE G4
De okp-aanpak - integraal, samenhangend, planmatig en resultaatgericht, gekoppeld aan een expliciete verantwoordingsplicht – verdient navolging, ook buiten de grote steden en voor scholen met andere leerlingpolulaties. Opbrengstgerichtheid zou, als onderdeel van het Onderwijskansenplan, wel eens de cruciale factor kunnen zijn bij de vooruitgang in het basisonderwijs in de G4. Nadat in 2001 het rapport van de Algemene Rekenkamer ‘Bestrijding van Achterstanden’ was verschenen, drong sterker dan voorheen het besef door dat beleidsverantwoording ook betrekking heeft op de resultaten van het gevoerde beleid. De na die tijd verschenen gemeentelijke onderwijsachterstandsplannen bevatten aanmerkelijk vaker concrete doelstellingen op het gebied van leerlingresultaten. Sommige gemeenten publiceren jaarlijks per school de standaardscores op de Cito-Eindtoets. Schoolbegeleidingsdiensten bieden de scholen ondersteuning bij het in kaart brengen en analyseren van de opbrengsten. Als ‘opbrengstgerichtheid’ echter gaat betekenen dat zwakkere leerlingen buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening van de opbrengsten, schieten scholen hun doel voorbij. In Amsterdam5 blijkt dat bijna een kwart van de leerlingen die in 2005 naar het voortgezet onderwijs gingen, niet is meegenomen bij de berekening van de schoolscore. Ook in andere steden neemt dit verschijnsel toe. Het feit dat de inspectie sinds 1999 de opbrengsten van basisscholen systematisch waardeert en kritisch verslag doet van de problemen in de grote steden, heeft eveneens geleidelijk aan bijgedragen aan het onderkennen van het belang van goede leerlingresultaten. De investeringen in versterking van leraarvaardigheden, vooral op de Onderwijskansenplanscholen, geven een tweede verklaring voor de verbeteringen in de G4. Het leidt geen twijfel dat het lerarentekort rond 2002 van invloed was op de inspectiebeoordelingen van het kwaliteitskenmerk Pedagogisch en didactisch handelen. Tijdens de ‘bestandsopname’ werden de grote steden geconfronteerd met een ernstig tekort aan leraren. In het voortgezet onderwijs bracht het lerarentekort met zich mee dat in de grote steden veel onervaren en veel onbevoegde leraren werden aangesteld6.
5 6
Gemeente Amsterdam Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (2005). Amsterdamse onderwijsresultaten in het basisonderwijs 2005. Onderzoek naar de situatie in Rotterdam (Van Velden e.a., 2004) wijst uit dat eind 2003 een kwart van de leraren in het voortgezet onderwijs niet bevoegd was.
21 6
V E RV O L G A C T I E S
Vier vragen lenen zich voor nader onderzoek door de inspectie: 1. Zijn de verbeteringen duurzaam en zullen ze er ook toe zullen leiden dat leerlingen beter beslagen de school zullen verlaten en kunnen doorstromen naar hogere vormen van vervolgonderwijs? In het toezicht dat de inspectie op deze scholen uitvoert, zal dit worden gevolgd. 2. Hoe kunnen de ervaringen die in de grote steden zijn opgedaan met het Onderwijskansenplan, gebruikt worden om ook andere zwakke scholen te verbeteren? Ook hiernaar zal de inspectie onderzoek doen en er in het Onderwijsverslag over rapporteren. 3. Biedt het dalend aantal leerlingen dat aan de eindtoets meedoet een verklaring voor de gestegen opbrengsten van de basisscholen in de G4? 4.
Zijn de effecten van het Onderwijskansenplan op scholen in de G32 en de regio’s vergelijkbaar met de in de G4 geconstateerde effecten?
Overige vervolgacties: •
Gedetailleerd onderzoek op scholen die aan het onderwijskansenplan meededen naar factoren die succes bevorderden of juist in de weg stonden. Niet alle Onderwijskansenplanscholen hebben zich immers verbeterd.
•
Overleg met de besturenorganisaties over de rol die besturen kunnen spelen bij schoolverbetering van zeer zwakke scholen.
•
Onderzoek naar de uitstralingseffecten naar scholen in de G4 die niet in het Onderwijskansenplan participeerden.
23 BIJLAGE 1 Begrippenlijst: kwaliteitskenmerken Conform artikel 11 lid 2 van de Wet op het Onderwijstoezicht verricht de inspectie het periodiek kwaliteitsonderzoek aan de hand van de bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften en, indien het betreft een instelling voor primair of voortgezet onderwijs, de aspecten van kwaliteit. Dit zijn: 1.
voor wat betreft de opbrengsten van het onderwijs: a. leerresultaten; b. voortgang in de ontwikkeling van leerlingen. Deze kwaliteitskenmerken worden door de inspectie samengevat in het begrip Opbrengsten: leerlingresultaten tijdens en aan het einde van de schoolperiode en de doorstroom van leerlingen.
2.
voor wat betreft de inrichting van het onderwijsleerproces: a. het leerstofaanbod: het leerstofaanbod bepaalt de kennis, het inzicht, de vaardigheden en houdingen die leerlingen zich door het onderwijs eigen kunnen maken; b. de leertijd, ook wel onderwijstijd: aantal geplande lessen, uitval van lessen en gebruik van de beschikbare tijd tijdens de lessen; c. het pedagogisch klimaat, of pedagogisch handelen van leraren: leraren tonen respect voor leerlingen en bevorderen respectvolle omgang tussen leerlingen onderling; d. het schoolklimaat: respectvolle omgang buiten de lesactiviteiten om, veilige, prettige en motiverende leer-/werkomgeving en betrokkenheid van ouders/verzorgers; e. het didactisch handelen van de leraren: opbouw van de lessen, uitleg van de leerstof; afstemming van het onderwijs op de onderwijsbehoeften van de leerlingen, aandacht voor leer- en denkstrategieën, activerende werkvormen en doelmatig klassenmanagement; f. de leerlingenzorg: de school volgt de prestaties en de ontwikkeling van de leerlingen systematisch, bepaalt op basis van een analyse van de verzamelde gegevens de aard van de zorg voor zorgleerlingen, voert deze planmatig uit en gaat de effecten van de zorg na; g. de inhoud, het niveau en de uitvoering van de toetsen, tests, opdrachten of examens.
Daarnaast beoordeelt de inspectie het systeem van kwaliteitszorg van de instelling: wordt planmatig en gericht gewerkt aan verbetering van de onderwijskwaliteit.
25 BIJLAGE 2 Basisonderwijs bestandsopname 1998-2002, opbrengsten 1999-2002 G4
G4 Referentie 1 Landelijk G4 A'dam R'dam Den Haag Utrecht Okp groep3 n=7150 n=597 n=198 n=172 n=138 n=89 n=75 (33)2 n=180 (70) Leerstofaanbod: dekkend voor de kerndoelen
75
69
59
83
60
78
62
75
Leerstofaanbod: doorgaande lijn en verschillen
34
33
7
58
29
40
22
36
Leertijd
95
94
90
100
91
4
88
94
Pedagogisch klimaat: veilig en structurerend
98
94
83
100
100
100
73
94
Pedagogisch klimaat: stimuleren en uitdagen 69
64
40
70
89
62
39
55
Didactisch handelen: instructie en verwerking
95
90
79
99
88
98
77
86
Didactisch handelen: actieve betrokkenheid 73
61
43
60
73
70
41
52
Didactisch handelen: leer- en denkstrategieen
56
50
24
61
46
79
43
40
Didactisch handelen: afstemming op verschillen
35
34
16
35
36
49
22
25
Didactisch handelen: klassenorganisatie 98
98
98
100
95
99
97
98
Leerlingenzorg
53
50
15
78
53
66
43
50
Opbrengsten: geen waardering
24
27
6
55
20
27
17
28
Opbrengsten: onvoldoende
4
9
8
12
13
3
31
11
Opbrengsten: voldoende
72
64
86
32
67
69
53
61
Kwaliteitszorg
31
31
10
62
19
29
24
33
Professionalisering 68
61
33
92
51
62
45
69
Interne communicatie
89
81
62
96
89
86
61
80
Externe contacten 98
97
93
97
100
100
87
98
Contacten met ouders
89
81
94
91
95
76
86
96
26 Basisonderwijs periode 2003-heden G4 Landelijk G4 A'dam R'dam Den Haag Utrecht Okp n=2753 n=288 n=82 n=88 n=76 n=42 n=55
G4 Referentie groep3 n=72
Kwaliteitszorg.
51
66
54
76
65
71
83
61
Toetsing.
97
98
96
100
97
100
100
99
Leerstofaanbod.
92
83
55
97
91
93
82
76
Tijd.
92
86
94
76
83
98
87
83
Onderwijsleerproces.
94
88
70
99
93
93
84
86
Schoolklimaat.
98
97
98
98
95
95
95
94
Zorg en begeleiding.
73
60
24
83
67
69
47
58
Opbrengsten: geen waardering
6
6
5
5
9
2
0
3
Opbrengsten: onvoldoende Opbrengsten: voldoende
6
5
7
5
3
2
13
1
88
90
88
91
88
95
87
96
1 2 3
Okp = Onderwijsplan ( ) = Aantal IST-bezoeken Scholen met minimaal 75% allochtone risicoleerlingen excl. okp-scholen
27 Vo o r t g e z e t o n d e r w i j s b e s t a n d s o p n a m e 1 9 9 9 - 2 0 0 2 G4
G4
Landelijk G4 A'dam R'dam Den Haag Utrecht Okp N=909 N=109 N=39 N=34 N=24 N=12 N=16
vmbo N=42
G4 vmbo excl. okp N=28
Doorstroming onderbouw
73
64
61
56
83
60
50
50
50
Doorstroming bovenbouw VBO
84
72
85
89
57
0
67
68
71
Doorstroming bovenbouw MAVO
84
53
58
47
50
67
50
56
58
Examenresultaten VBO 80
63
69
67
57
33
56
56
59
Examenresultaten MAVO
83
63
92
53
33
67
60
33
33
Aanbieden kerndoelen en examenprogramma's
34
27
14
30
35
50
0
21
27
Onderwijstijd
77
64
57
78
65
50
70
56
50
Pedagogisch handelen
98
97
100
100
95
83
88
95
100
Didactisch handelen
80
72
70
66
77
83
56
59
63
Actief en zelfstandig leren
51
34
37
33
35
20
0
24
31
Plaatsing, doorstroming en keuzebegeleiding
99
97
100
94
95
100
88
95
100
Specifieke begeleiding
92
91
91
89
94
90
100
95
88
Kwaliteitsbewaking
48
44
32
56
45
42
63
37
26
Scholing en teamontwikkeling 79
84
86
85
82
80
90
82
81
Personele en materiele middelen
88
85
83
81
91
92
69
74
80
Veilig en motiveren schoolklimaat
98
98
97
96
100
100
90
94
96
Functionele externe contacten
98
94
97
100
94
70
90
94
96
28 Vo o r t g e z e t o n d e r w i j s P e r i o d i e k K w a l i t e i t s o n d e r z o e k periode 2003-heden G4
G4
vmbo n=31
G4 vmbo excl. okp n=16
Landelijk G4 n=540 n=78
A'dam R'dam Den Haag Utrecht Okp n=22 n=28 n=15 n=13 n=21
Kwaliteitszorg.
59
67
55
68
87
62
71
65
50
Toetsing.
88
80
82
96
92
31
85
83
80
Leerstofaanbod. 94
82
77
79
80
100
76
68
69
Tijd.
70
54
73
64
33
23
48
58
69
Onderwijsleerproces.
92
85
77
89
87
85
76
74
75
Schoolklimaat.
98
100
100
100
100
100
100
100
100
Zorg en begeleiding.
94
97
95
100
100
92
100
97
94
Opbrengsten: geen waardering.
9
4
0
0
0
18
5
0
0
Opbrengsten: onvoldoende.
9
31
29
20
50
36
37
46
45
Opbrengsten: voldoende.
82
65
71
80
50
45
58
54
55
29 BIJLAGE 3 Literatuur Algemene Rekenkamer (2001). Bestrijding van onderwijsachterstanden. Den Haag: Algemene Rekenkamer. Dronkers, J., P. Deckers (2000). De stabiliteit van de toegevoegde waarde van basisscholen. Internet. Hogeboom, B. (2005). Eindrapportage onderwijskansenbeleid G4. Amersfoort : CPS onderwijsontwikkeling en advies. Van Kampen, A. van (2005). Nieuwe kansen, nieuwe rollen. Een heroriëntatie op het lokaal onderwijsbeleid. Utrecht: Sardes. Krone, E.H.M. (2005). De school centraal. Amsterdamse onderwijskansenscholen boeken resultaten. Samenvattende eindrapportage voortgezet onderwijs. Ledoux, G., M. Overmaat, M. Boogaard, C. Felix, B. Triesscheijn (2005a). Onderwijskansen bekeken. De stand van zaken in het onderwijskansenbeleid. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut. Ledoux, G., M. Boogaard, M. Overmaat (2005a). Meer dan een schip met duiten. Eindevaluatie Project Onderwijskansen Rotterdam. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut. Inspectie van het Onderwijs (2004). Onderwijsverslag 2002/2003. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2005). Onderwijsverslag 2003-2004. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Paulle, B. (2005). Anxiety and Intimidation in the Bronx and the Bijlmer. An ethnografic comparison of two schools. Amsterdam: Dutch University Press. Scheerens, J. (1997). De bevordering van schooleffectiviteit in het basisonderwijs. Mogelijkheden tot ‘flankerend beleid’ bij klassenverkleining. Zoetermeer: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Wolfgram, P. (1999). KEA Schooljaar 1998-1999. De resultaten op een rijtje. Rotterdam: Cedille. Van Velden, J., I. Vossen, M. Pat (2004) Leraren gezocht! Onderzoek naar het lerarentekort in het Rotterdamse primair en voortgezet onderwijs. Rotterdam: Ecorys-NEI.
Colofon Auteursrecht voorbehouden Gehele of gedeeltelijke overneming of reproductie van de inhoud van deze uitgave op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende is verboden, behoudens de beperkingen bij de wet gesteld. Het verbod betreft ook gehele of gedeeltelijke bewerking. Productie Afdeling Communicatie, Inspectie van het Onderwijs Vormgeving OPHIS/New Impuls, Utrecht Drukwerk Drukkerij Romer BV, Schiedam Uitgave Inspectierapport 2006 - 07 maart 2006 Verkoopprijs € 6,00 Exemplaren van deze publicatie zijn telefonisch te bestellen bij de Postbus 51 Infolijn. Postbus 51- nummer 22BR2006B007 ISBN-10: 90-8503-043-9 ISBN-13: 978-90-8503-043-0 Telefoonnummer 0800 - 8051 (gratis), elke werkdag van 9.00-21.00 uur of via internet op www.postbus51.nl