58
59
Guaydier-Souquières G, Kotzki PO, Sabatier JP, Basse-Cathalinat B, Loeb G. In corticosteroid-treated respiratory diseases, monofluorophosphate increases lumbar bone mineral density: a doublemasked randomized study. Osteoporos Int 1996;6:171-7. Rizzoli R, Chevalley T, Slosman DO, Bonjour JP. Sodium monofluorophosphate increases vertebral bone mineral density in patients with corticosteroids-induced osteoporosis. Osteoporos Int 1995;5: 39-46.
60
61
Gambacciani M, Spinetti A, Cappagli B, Ciaponi M, Gallo R, Rovati LC, et al. Effects of low-dose monofluorophosphate and transdermal oestradiol on postmenopausal vertebral bone loss. Europ Menop J 1995;2:16-20. Libanati CR, Farley SM, Resch H, Baylink DJ. Fluoride therapy for osteoporosis. Res Clin Forums 1993;15:53-64. Aanvaard op 20 maart 1998
Oorspronkelijke stukken
Jaarlijkse epidemie van hepatitis A in verband gebracht met reisgedrag van kinderen van immigranten in de vier grote steden j.van gorkom, a.leentvaar-kuijpers, j.l.kool en r.a.coutinho Het jaarlijkse aantal gerapporteerde gevallen van hepatitis A in Nederland is in de afgelopen decennia gedaald van 4700 in 1952 (45/100.000) tot ongeveer 1000 (6/100.000) in de periode 1990-1994.1 De geregistreerde incidentie is ongetwijfeld een sterke onderschatting van het werkelijke aantal vanwege onderrapportage.2 Bovendien verloopt hepatitis A bij kleine kinderen vaak asymptomatisch.3 In 1994 werden in Nederland 154 personen opgenomen in een ziekenhuis met de diagnose ‘hepatitis A’, van wie 6 met een hepatisch coma. De gemiddelde opnameduur was 12,3 dagen.4 De ziektelast van hepatitis A wordt echter vooral bepaald door langdurig herstel en verloren werkdagen.5 Hepatitis A wordt als een importziekte beschouwd, omdat vooral reizigers naar landen waar hepatitis A endemisch is, blootstaan aan infectie. Het beleid richt zich daarom op immunisatie van reizigers voor het vertrek naar zo’n land. De aard van de immunisatie wordt bepaald aan de hand van het risico op besmetting. Reizigers uit groepen met veel risico, zoals militairen en ontwikkelingswerkers, wordt actieve immunisatie aanbevolen. Bij groepen met weinig risico wordt passieve immunisatie (met immunoglobulinen) aangeraden. De maandelijkse incidentie van hepatitis A in Nederland vertoont ieder jaar een seizoengebonden patroon waarbij na de zomervakantie, in de maanden augustus en september, een sterke toename van de incidentie wordt gezien.1 Ongeveer eenderde van de landelijk gerapporteerde gevallen wordt gemeld vanuit de vier grote steden: Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en
samenvatting Doel. Analyse van het transmissiepatroon van hepatitis A in relatie tot etniciteit en reisgedrag in Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Den Haag. Opzet. Descriptief onderzoek van ziektemeldingen. Plaats. Gemeentelijke gezondheidsdiensten van de vier grote steden. Methode. Ziektegegevens van hepatitis A in Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Den Haag werden onderzocht over de periode 1992-1995. Patiënten werden ingedeeld naar leeftijd (0-19 of > 19 jaar), reisgedrag (al of niet een buitenlandse reis in de periode van 6 weken voor het begin van de eerste ziekteverschijnselen) en endemiciteit van hepatitis A in het land van etnische herkomst. Resultaten. Bij de sterke toename van hepatitis A na de zomervakantie konden diverse kleinere epidemieën onderscheiden worden onder achtereenvolgens kinderen van Marokkaanse en Turkse afkomst die de vakantie in het moederland hadden doorgebracht, kinderen van dezelfde etnische achtergrond die niet op reis waren geweest, niet-reizende kinderen en volwassenen van overwegend Nederlandse afkomst. De geografische distributie van ziektegevallen in Amsterdam toonde een sterke correlatie (r = 0,68; p = 0,004) tussen het aantal ziektegevallen in de eerste twee groepen, en de incidentie per 10.000 inwoners in de laatste twee groepen. Conclusie. Kinderen die de zomervakantie hadden doorgebracht in een land waar hepatitis A endemisch is, overwegend Marokko en Turkije, leken de belangrijkste importeurs te zijn van hepatitis A in de vier grote steden. Universele actieve immunisatie van alle in Nederland geboren kinderen van Marokkaanse en Turkse afkomst verdient de voorkeur als interventie.
Koninklijke Nederlandse Centrale Vereniging tot bestrijding der Tuberculose, Postbus 146, 2501 CC Den Haag. J.van Gorkom, arts-consulent. Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst, divisie Volksgezondheid en Milieu, Amsterdam. Mw.A.Leentvaar-Kuijpers, arts; prof.dr.R.A.Coutinho, medisch microbioloog-epidemioloog (tevens: Academisch Medisch Centrum, vakgroep Humane Retrovirologie, Amsterdam). Centers for Disease Control, Atlanta, Ga., USA. J.L.Kool, arts-epidemioloog. Correspondentieadres: J.van Gorkom.
Den Haag.1 Een observatie ‘uit het veld’ is dat in deze steden aan het begin van het schooljaar relatief veel ziektegevallen voorkomen bij Marokkaanse en Turkse kinderen die kort voor hun ziekte op reis zijn geweest naar het geboorteland van hun ouders. Om meer inzicht te verwerven in het transmissiepatroon van hepatitis A in relatie tot reisgedrag en etnische afkomst analyseerden wij aangiftegegevens uit de vier grote steden, omdat daar relatief veel immigranten Ned Tijdschr Geneeskd 1998 22 augustus;142(34)
1919
ouders. Ook werden de ziektegevallen ingedeeld op basis van de vermelding van een buitenlandse reis en bestemming in de periode van 6 weken voorafgaande aan de eerste ziektedag (de incubatietijd van hepatitis A varieert van 2 tot 6 weken). Berekeningen. Voor de berekening van specifieke incidentiecijfers naar etniciteit werden bevolkingsstatistieken gebruikt zoals verstrekt door de vier grote gemeenten,6-9 en door het CBS.10 Ziektegevallen waarbij homoseksuele activiteit of drugsgebruik als risicofactor werd vermeld (n = 129) werden niet in de analyse betrokken, omdat eerder micro-epidemieën werden waargenomen onder homoseksuele mannen,11 en onder drugsgebruikers in Amsterdam (niet-gepubliceerde gegevens van de GG&GD Amsterdam) waarbij reisgedrag geen rol speelde.
woonachtig zijn en de incidentie van hepatitis A er relatief hoog is. methode Wij verkregen gegevens uit Den Haag en Utrecht door kopieën van de aangiftekaarten te raadplegen en in te voeren in een computerbestand. In Amsterdam en Rotterdam waren deze gegevens reeds vanaf 1992 ingevoerd in de computer. Om deze praktische reden werden de gegevens geanalyseerd over de periode 19921995. Etniciteit. In de vier grote steden werden de etnische kenmerken van de patiënten bepaald aan de hand van de nationaliteit die bij de aangifte werd vermeld. Bij personen jonger dan 18 jaar met de Nederlandse nationaliteit werd de etniciteit bepaald door het geboorteland van de vader en de moeder, en indien de vermelde geboortelanden verschillend waren, door dat van de moeder. Op basis van etniciteit werden twee groepen onderscheiden: (a) personen afkomstig uit gebieden waar hepatitis A endemisch is (HA), te weten Afrika en sommige Aziatische landen zoals Turkije, India en Pakistan; (b) personen afkomstig uit landen waar hepatitis A niet endemisch is (NHA): autochtone Nederlanders en personen afkomstig uit Suriname, de Antillen, Indonesië en de Molukken. Personen uit de laatstgenoemde gebieden werden tot de NHA-groep gerekend aangezien de hepatitis-A-incidentie in deze groepen niet hoger is dan die bij de autochtone Nederlanders. Reisgedrag. Patiënten werden vervolgens gegroepeerd naar leeftijd (0-19 en > 19 jaar). Deze indeling werd gekozen omdat deze ook wordt gebruikt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bij de bevolkingsstatistieken en omdat het reisgedrag van personen jonger dan 19 jaar vaak nog identiek is aan dat van de
resultaten In totaal werden in de periode 1992-1995 3860 gevallen van hepatitis A in Nederland gemeld (tabel 1), waarvan 1392 (36%) in de vier grote steden. De gemiddelde jaarlijkse incidentie (per 100.000) van deze vier steden samen was 4,5 maal zo hoog als die in het resterende deel van Nederland. Het relatieve risico op hepatitis van de HA-groep versus de NHA-groep was 6,0 (uitersten: 4,4-14,3). Van de hepatitis-A-patiënten in de HA-groep was 97% jonger dan 20 jaar, in de NHA-groep 44% (tabel 2). In de HA-groep werd 46% geïnfecteerd tijdens een buitenlandse reis, in de NHA-groep 16%. De reisbestemming in de HA-groep was in alle gevallen identiek aan het moederland en de etniciteit van de beide ouders. De reisbestemmingen in de NHA-groep waren zeer divers (zie voetnoten tabel 2). Om meer inzicht te krijgen in het tijdstip waarop de
1. Gemelde incidentie (absoluut en per 100 000) van hepatitis A in Amsterdam, Utrecht, Rotterdam, Den Haag en het resterende deel van Nederland, naar etnische achtergrond, 1992-1995*
TABEL
grote steden Amsterdam
Utrecht
Rotterdam
Den Haag
subtotaal
resterende deel van Nederland
totale bevolking in 1995 absoluut aantal gemelde gevallen gemiddelde jaarlijkse incidentie per 100 000
722 350 610 21,1
235 629 179 19,0
598 775 450 18,7
445 215 153 8,6
2 001 969 1 392 17,4
13 420 873 2 418 3,9
HA-populatie† absoluut aantal gemelde gevallen gemiddelde jaarlijkse incidentie per 100 000
136 598 310 56,7
33 151 118 89,0
119 349 242 50,7
48 851 98 50,1
337 949 768 56,8
348 051 onbekend onbekend
NHA-populatie‡ absoluut aantal gemelde gevallen gemiddelde jaarlijkse incidentie per 100 000
585 752 300 12,8
202 478 61 7,5
479 426 208 10,8
396 364 55 3,5
1 664 020 624 9,4
13 072 822 onbekend onbekend
4,4
11,9
4,7
14,3
6,0
onbekend
RR op hepatitis A: HA† versus NHA‡
RR = relatief risico. *Bron: Geneeskundige Hoofdinspectie, Centraal Bureau voor de Statistiek, gemeentelijke instanties. In de vier grote steden werden ziektegevallen zonder vermelding van nationaliteit en jaar van ziektemelding buiten beschouwing gelaten (n = 50). †HA-populatie: personen afkomstig uit gebieden waar hepatitis A endemisch is, zoals Afrika en sommige Aziatische landen zoals Turkije, Pakistan en India. ‡NHA-populatie: personen afkomstig uit landen waar hepatitis A niet endemisch is: autochtone Nederlanders en personen uit Suriname, de Antillen, Indonesië of de Molukken.
1920
Ned Tijdschr Geneeskd 1998 22 augustus;142(34)
aantal personen (%) totaal
96,7
NHA-groep (n = 502) Nederland Suriname ander land
44,1
352 (46,2)†
82 (16,3)‡ 448 (89,2) 18 (3,6) 36 (7,2)
*Meldingen waarbij homoseksuele activiteit of gebruik van zware drugs (n = 129) werd aangegeven, werden niet meegeteld. †Reisbestemming: Marokko: 225 (64%), Turkije: 94 (27%), anders: 33 (9%). ‡Reisbestemming: Marokko: 7 (8%), Spanje: 6 (7%), Frankrijk: 5 (6%), Turkije: 4 (5%), Suriname: 4 (5%), anders: 56 (69%).
ziekte zich manifesteerde in de verschillende groepen analyseerden wij de maandelijks gemelde incidentie (uitgaande van de eerste ziektedag) van de 5 grootste categorieën ingedeeld op basis van HA/NHA, buitenlandse reis, en leeftijd (figuur 1). De gegevens van de HAgroep > 19 jaar (reizigers en thuisblijvers, respectievelijk 13 en 12 meldingen) en van de reizigers < 20 jaar uit de NHA-groep (n = 19) staan niet afgebeeld wegens de zeer kleine aantallen. Uit de figuur blijkt dat in de epidemie van hepatitis A verscheidene kleinere, elkaar opvolgende epidemieën onderscheiden konden worden: in augustus bij de jongeren uit de HA-groep die gereisd hadden; in september bij jongeren van de HA-groep die niet gereisd hadden; in oktober bij jongeren uit de NHAgroep die niet gereisd hadden; in november bij volwassenen in de NHA-groep die niet gereisd hadden. De maandelijkse incidentie bij volwassenen uit de NHAgroep die op reis geweest waren, was relatief laag, maar vertoonde ook een duidelijke stijging in de periode na de zomervakantie. Onderzoek in Amsterdam naar de geografische distributie van ziektegevallen op basis van de postcode van de verschillende groepen toonde een sterke correlatie tussen het absolute aantal gemelde ziektegevallen in de HA-groep van 0-19 jaar (reizigers en thuisblijvers) en de incidentie per 10.000 inwoners onder de NHA-thuisblijvers (r = 0,68; p = 0,004 (tweezijdig)). De puntengrafiek toont een gelijkmatige spreiding (figuur 2). Anders gezegd: in wijken met een hoge incidentie onder jongeren uit een gebied waar hepatitis A endemisch is, werd ook een relatief hoge incidentie gezien onder personen afkomstig uit niet-hepatitis-A-endemische landen die niet op reis waren geweest, en dus in Nederland en waarschijnlijk in hun woon-werkomgeving besmet waren.
50
a aantal
485 (63,7) 221 (29,0) 55 (7,2)
100
0 8 9 10 11 12 7 HA; op reis; 0-19 jaar (n = 340)
1
2
3 4 5 6 eerste ziektemaand
8 9 10 11 12 7 NHA; thuis; 0-19 jaar (n = 192)
1
2
3 4 5 6 eerste ziektemaand
8 9 10 11 12 7 NHA; op reis; > 19 jaar (n = 61)
1
2
3 4 5 6 eerste ziektemaand
7 8 9 10 11 12 HA; thuis; 0-19 jaar (n = 407)
1
2
3 4 5 6 eerste ziektemaand
7 8 9 10 11 12 NHA; thuis; > 19 jaar (n = 215)
1
2
3 4 5 6 eerste ziektemaand
50 0
b aantal
HA-groep (n = 761) Marokko Turkije ander land
waarschijnlijk besmet in het buitenland
50 0
c 100 aantal
leeftijd 0-19 jaar (in %)
50 0
d aantal
etniciteit
150
aantal
TABEL 2. Leeftijd en buitenlandse reizen van patiënten met hepatitis A in de vier grote steden (Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Den Haag) naar afkomst uit een land waar hepatitis A endemisch (HA) of niet endemisch (NHA) is, 1992-1995*
e
50 0
figuur 1. Incidentie van hepatitis A in Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Den Haag, 1992-1995. Weergegeven zijn de nieuwe ziektegevallen per maand voor personen afkomstig uit gebieden waar hepatitis A endemisch is (HA) en voor personen uit gebieden waar deze ziekte niet endemisch is (NHA), uitgesplitst naar reisgedrag (had men de infectie al of niet waarschijnlijk op reis opgelopen?) en naar leeftijd (0-19 jaar versus > 19 jaar).
beschouwing Het patroon van de elkaar met een maand opvolgende epidemieën maakt het bijzonder aannemelijk dat de jaarlijkse hepatitis-A-epidemie voor een belangrijk deel veroorzaakt wordt door import uit voornamelijk Marokko en Turkije door jongeren die hun ouders vergezellen tijdens het bezoek aan het moederland. Na terugkomst in Nederland vindt transmissie plaats naar personen met wie zij intensief contact hebben: eerst naar personen uit dezelfde etnische groep die niet gereisd hebben, en op een later tijdstip en in afnemende mate naar jongeren en volwassenen uit de NHA-groep. De sterke correlatie tussen aantallen ziektegevallen in de HA-groep en de incidentie per 10.000 inwoners in de NHA-groep in Amsterdam bevestigt deze conclusie omdat hepatitis A voornamelijk door sociale omgang Ned Tijdschr Geneeskd 1998 22 augustus;142(34)
1921
beperken tot alle 0-jarigen uit de doelgroep. Het efficiëntst lijkt inpassing in het Rijksvaccinatieprogramma en toediening van het vaccin gelijktijdig met het Bacillus-Calmette-Guérin(BCG)-vaccin (op de leeftijd van 6 maanden) of het bof-mazelen-rubella(BMR)-vaccin (op de leeftijd van 12 maanden). Alvorens men hiertoe overgaat, dient een kosteneffectiviteitsanalyse te worden verricht.
aantal gevallen (HA; 0-19 jaar)
80
60
40
Wij danken J.Scheele, bestandsbeheerder (GG&GD Amsterdam), R.P.M.van Kessel (GGD Utrecht), A.Bosman (GGD Rotterdam), J.van den Homberg en W.J.O.Beaumont (GGD Den Haag), artsen, voor hun bijdrage aan dit onderzoek.
20
0 0
2
4 6 8 10 12 14 incidentie/10.000 inwoners (NHA; thuisblijvers)
figuur 2. Het aantal gemelde gevallen van hepatitis A onder jongeren (0-19 jaar; reizigers en thuisblijvers) afkomstig uit een gebied waar deze ziekte endemisch is (HA) uitgezet tegen de incidentie bij thuisblijvers van alle leeftijden die niet afkomstig zijn uit een gebied waar hepatitis A endemisch is (NHA), op grond van postcode en wijk in Amsterdam (1992-1995).
op school en in de privé-sfeer wordt overgebracht. Eenzelfde samenhang werd ook waargenomen in de andere drie grote steden. Onze bevindingen leveren geen hard epidemiologisch bewijs van transmissie tussen individuen in de door ons geobserveerde subgroepen. Voor het aantonen daarvan zou een veel uitgebreider individueel bronnen- en contactonderzoek noodzakelijk zijn, tezamen met virustyperingen. Een dergelijk onderzoek is momenteel in voorbereiding. Het huidige beleid van passieve immunisatie van jonge reizigers naar gebieden waar hepatitis A endemisch is, lijkt niet bijzonder effectief. De GGD’s uit drie van de vier grote steden (uitgezonderd Utrecht) organiseren jaarlijks vóór de zomervakantie een voorlichtingscampagne onder de Marokkaanse en Turkse gemeenschap voor vaccinatie (tegen hepatitis A en tyfus) van kinderen die mee op reis gaan naar het moederland. De participatiegraad van de doelgroep wordt in Amsterdam geschat op slechts 6% van de 0-4-jarigen uit beide doelgroepen, op basis van analyse van het verstrekte aantal doses immunoglobuline aan kinderen van immigranten,12 en een schatting van het aantal immigrantenkinderen dat jaarlijks hun ouders vergezelt naar het land van herkomst (schatting op grond van informatie van de Stedelijk Marokkaanse Raad Amsterdam en van de Adviesraad voor Turken van de gemeente Amsterdam). Oorzaken van deze geringe participatie zijn waarschijnlijk de onwetendheid, de prijs van de immunoglobuline (ƒ 25,–), het relatief milde verloop van hepatitis A bij de doelgroepkinderen en de korte werkzaamheid van de immunoglobuline. Universele actieve vaccinatie van deze doelgroep verdient daarom de voorkeur als interventie. Aangezien de belangrijkste bronnen van infectie gevormd worden door de jonge patiënten (jonger dan 5 jaar) zonder symptomen verdient het aanbeveling deze gehele doelgroep tijdens het eerste jaar van de interventie te vaccineren. Daarna zou de vaccinatie zich kunnen 1922
Ned Tijdschr Geneeskd 1998 22 augustus;142(34)
abstract Association between the yearly hepatitis A epidemic and travel behaviour of children of immigrants in the four major cities of the Netherlands Objective. Analysis of the transmission pattern of hepatitis A in relation to ethnicity and travel behaviour in Amsterdam, Utrecht, Rotterdam and The Hague. Design. Descriptive study of notified cases. Setting. Municipal Health Services of the four major cities in the Netherlands. Method. Notification data of hepatitis A in Amsterdam, Utrecht, Rotterdam and The Hague were analysed over the period 1992-1995. Cases were analysed according to age (0-19 years or > 19 years), whether or not they travelled abroad in the period of six weeks before the onset of the first symptoms of disease, and endemicity of hepatitis A in the country of ethnic origin. Results. The strong increase of hepatitis A after the summer holidays could be divided into several smaller epidemics starting with an epidemic among children of Moroccan and Turkish descent who had spent the summer holidays in these countries, among children of the same ethnic background who had not travelled abroad, followed by epidemics among non-travelling children and adults of mainly Dutch descent, respectively. A strong correlation was found in Amsterdam between the incidence in the former two groups and the latter two groups (Pearsons r = 0.68; p = 0.004). Conclusion. Children who spent the summer holidays in a hepatitis A endemic country, particularly Morocco and Turkey, appeared to be the main importers of hepatitis A in the four major cities. Active immunization of all children born in the Netherlands of Moroccan and Turkish descent is the most preferable intervention.
1
2 3 4 5 6
literatuur Inspectie voor de Gezondheidszorg. Aangifte gegevens hepatitis A 1992-1995: aantallen gevallen per grote gemeenten en vierwekenoverzichten van de aantallen gevallen per leeftijdsgroep en geslacht. Rijswijk: Staatstoezicht op de Volksgezondheid, 1996. Jaarverslag 1979. Amsterdam’s peilstation project. Amsterdam: GG&GD, 1980. Hadler SC, McFarland L. Hepatitis in day care centers: epidemiology and prevention. Rev Inf Dis 1986;8:548-57. SIG Zorginformatie. Ziekenhuisopnames in 1994 met hepatitis A als hoofddiagnose. Utrecht: SIG Zorginformatie, 1996. Chossegros P, Chevallier P, Ritter J, Trepo C, Sepetjan M. Coût en France des hépatitis A aigues de l’adulte. Presse Med 1994;23:561-4. Het Amsterdams Bureau voor Onderzoek en Statistiek. Jaarboek Amsterdam in cijfers 1995. Amsterdam: Het Amsterdams Bureau voor Onderzoek en Statistiek, 1995.
7 8 9
10
Secretarie Gemeente Utrecht. Bevolking van Utrecht per 1 januari 1995. Utrecht: Secretarie Gemeente Utrecht, 1995. Centrum voor Onderzoek en Statistiek. Bevolking van Rotterdam in 1995. Rotterdam: Centrum voor Onderzoek en Statistiek, 1996. Dienst Burgerzaken Gemeente Den Haag. Bevolkingscijfers Den Haag naar nationaliteit en etniciteit 1992. Den Haag: Dienst Burgerzaken Gemeente Den Haag, 1996. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Statistisch jaarboek 1996. Voorburg: CBS, 1998.
11
12
Leentvaar-Kuijpers A, Kool JL, Veugelers PJ, Coutinho RA, Griensven GJP van. An outbreak of hepatitis A among homosexual men in Amsterdam, 1991-1993. Int J Epidemiol 1995;24:218-22. GG en GD Amsterdam. Aantallen verstrekte doses immunoglobulinen voor kinderen van immigranten. 1996. Afdeling infectieziekten. Amsterdam: GG en GD Amsterdam, 1996. Aanvaard op 25 mei 1998
Meer informatie over infectieziekten door landelijk systeem m.j.w.sprenger en p.m.schrijnemakers Voor het bestrijden van infectieziekten en het voeren van beleid is er continu behoefte aan gegevens over het vóórkomen van infectieziekten. Deels wordt daar op dit moment in voorzien door de wettelijk verplichte aangifte van infectieziekten. Het is echter bekend dat er een aanzienlijke onderrapportage en rapportagevertraging optreden. Daarnaast zijn er specifieke registraties van infectieziekten of ziekteverwekkers in de vorm van surveillanceprojecten in samenwerking met microbiologische laboratoria. Het gaat hierbij om gegevens over resistentie en over een selectie van bacteriële verwekkers uit een aantal streeklaboratoria voor de volksgezondheid. Ook worden gegevens verzameld over een aantal virologische verwekkers uit 16 virologische laboratoria. In het algemeen is de informatie weinig gestructureerd en wordt onvoldoende teruggekoppeld naar de infectieziektebestrijders. Omdat de bestrijding voor een groot deel een verantwoordelijkheid van de overheid is, heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd de infectieziektesurveillance te verbeteren. Daartoe heeft het RIVM het Infectieziekten Surveillance Informatie Systeem (ISIS) ontwikkeld.1 Doelstelling van ISIS is de infectieziektebestrijding te ondersteunen door informatie te leveren aan de behandelend artsen en aan hen die op het vlak van de volksgezondheid werken, zoals de artsen voor infectieziekten van de GGD’s en de medisch microbiologen. Om dit te bereiken is een integrale aanpak voor infectieziektesurveillance in ontwikkeling met nadruk op terugkoppeling van gegevens naar de beroepsgroep. Binnen het ISIS wordt onderscheid gemaakt tussen informatie over infectieziekten en die over ziekteverwekkers. De eerste soort informatie wordt geleverd door de GGD’s op basis van de wettelijk verplichte aangifte. De tweede soort kan verkregen worden van de medisch-microbiologische laboratoria (MML’s). Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Centrum voor Infectieziekten Epidemiologie, Postbus 1, 3720 BA Bilthoven. Dr.M.J.W.Sprenger, medisch microbioloog/epidemioloog; ing.P.M. Schrijnemakers, projectmanager. Correspondentieadres: dr.M.J.W.Sprenger.
samenvatting Voor het verbeteren van de informatievoorziening over infectieziekten door en voor infectieziektebestrijders is, ter ondersteuning van de laatsten, het Infectieziekten Surveillance Informatie Systeem (ISIS) opgezet. Informatie over infectieziekten wordt van GGD’s verkregen door middel van een gegevensinvoerprogramma dat is gemaakt door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Na aanpassing aan de nieuwe Wet Bestrijding en Opsporing Infectieziekten zal het in 1998 landelijk worden ingevoerd. Informatie over ziekteverwekkers wordt verkregen van medisch-microbiologische laboratoria (MML’s), door middel van het automatisch inlezen van positieve en negatieve uitslagen in een centrale gegevensbank. Nadat in een pilotproject was gebleken dat de gegevens van een MML, het Streeklaboratorium Arnhem, compleet en betrouwbaar waren, zijn nu ook het MML Roermond en het Streeklaboratorium Tilburg aangesloten. Voor terugkoppeling van informatie naar medisch microbiologen en artsen voor infectieziekten, maar ook naar bijvoorbeeld huisartsen, worden de landelijke gegevens dagelijks gepresenteerd op een publieke Internetsite (http://www.isis.rivm.nl).
In dit artikel gaan wij in op deze twee verschillende informatiebronnen. Daarnaast bespreken wij de eerste resultaten van het ISIS-project en geven aan hoe die resultaten voor iedereen toegankelijk zijn. infectieziekten; informatie via de ggd’s In de huidige situatie stuurt de behandelend arts, indien er een aangifteplichtige infectieziekte wordt vermoed of vastgesteld, een kaart met een aantal gegevens naar de GGD. Deze neemt in een aantal gevallen contact op met de behandelend arts voor nadere informatie in verband met bron- en contactopsporing. De gegevens worden door de GGD op een andere kaart gezet en daarna naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg gestuurd. Daar worden de gegevens ingevoerd in de landelijke gegevensbank, die zich bevindt op het RIVM, maar waarvan de Inspectie de houder is. Tot voor kort werden de algemene overzichten (tabellen) gepubliceerd in onder andere dit tijdschrift.2 De periode tussen de melding van de infectieziekte en de publicatie bedroeg een aantal maanden en de informatie was beperkt bruikbaar voor infectieziektebestrijding. Daarnaast waren er duidelijke Ned Tijdschr Geneeskd 1998 22 augustus;142(34)
1923