KUNSTHISTORISCH INSTITUUT VAN ANTWERPEN
SYLLABUS BIJ DE CURSUS KUNST VAN ZUID- EN OOST-AZIE Docente : dr. Marie-Anne Persoons
Academiejaar 2009-2010
UITGANGSPUNT VAN DE CURSUS ZUID- EN OOST-AZIE ALS CULTURELE EENHEID
1. Bij oppervlakkige beschouwing bieden de culturen van het Indische subcontinent en van het Verre Oosten een zeer verscheiden aanblik. Toch kan men ook voor Azië van een culturele eenheid spreken. 2. Het bindend segment tussen de verschillende Aziatische beschavingen wordt grotendeels verklaard door de aanwezigheid van een aantal cultuurpatronen die niet gebonden bleken te zijn aan één bepaald volk (zoals bij de "etnische" beschavingsvormen) maar daarentegen goed exporteerbaar waren. 3. Deze exporteerbaarheid heeft veelal te maken met aanwezigheid van een geschikte drager van cultuurgoed, name het schrift. Niet toevallig kenmerken de Indische en de Chinese beschaving zich door een verafgoding van het geschrevene, terwijl de gehechtheid aan het tekstuele en de liefde voor de kalligrafie als kunstvorm ook zeer typisch is voor de Islam. Hiermee zijn meteen de drie voornaamste "missionaire" culturen vernoemd. 4. Toch voegt zich bij de ruim geëxporteerde kunsttradities nog de schriftloze prehistorische Zuidoostaziatische cultuur (vaak genoemd naar de archeologische vindplaats Dong-son in het huidige Vietnam) die bijv. ook haar stempel heeft gedrukt op het archaïsche China.
2
INDIA 1. Algemene kenmerken van de Indische kunst
3
4
5
6
7
8
9
2. KORT OVERZICHT VROEGE INDISCHE KUNST Van de Indusbeschaving tot de Gupta
INDUSBESCHAVING Bloeitijd van deze stedencultuur einde 3de millennium, begin 2de millennium voor Christus. Voornaamste sites : Harappa en Mohenjo Daro. Gebouwen opgetrokken in steen, systeem van kanalen en bassins voor watervoorziening. Handelscontacten via scheepvaart op de Indus. Beeldende kunst : - Induszegels in steatiet: voornamelijk realistisch-levendige dierenfiguren en niet ontcijferd schrift - Beeldje van de priester-koning (? Mesopotamische invloed) - Dansende figuren (bronzen danseresje, torso van godheid) - Vructhbaarheidsgodinnen in aardewerk Voorafbeelding van de godheid Shiva (dans, heer van de dieren, asceet…). TUSSENPERIODE Van de periode na het einde van de Indusbeschaving (ca. 1500 v. Chr.) en de inval van de IndoAriërs tot de komst van Alexander de Grote in de Noord-Indische laagvlakte in 325 v. Chr. (oversteek van de Indusrivier), zijn er weinig overblijfselen, op sporadische vondsten van aardewerk na. Men mag echter aannemen dat de principes van de Indische architectuur en beeldhouwkunst reeds aanwezig waren in houten uitvoeringen die uiteraard de tand destijds niet hebben doorstaan. MAURYA Hoewel zelfs de koninklijke paleizen nog in hout waren opgetrokken, heeft de Maurya dynastie kunstwerken in duurzaam materiaal nagelaten. Meest bekend zijn de edictenzuilen opricht door keizer Ashoka (3de eeuw v. Chr.) Deze dienden als propagering van de Boeddhistische leer waartoe Ashoka zich na zijn verovering van het grootste deel van het Indisch subcontinent bekeerd had. De zuilen waren glad uitgevoerd, minstens 15 meter hoog en bekroond met kapitelen bestaande uit dierenfiguren op een lotus. Veel dergelijke kapitelen (zoals dat van Samath) verraden de invloed uit het naburige Persepolis.
10
Op het eind van Mauya periode ontstaan de chaitya' s, gebedshallen behorend tot kloostercomplexen (vihara's) uitgehouwen in een rots. De toegang tot de chaitya bestaat uit een typische hoefijzervormige poort, zoals bij het oudst bewaarde heiligdom van Bodh Gaya. De chaitya was tussen de derde eeuw na Christus tot het eind van het eerste millennium de basisvorm voor boeddhistische gebedsruimten en evolueerde naar een basilica, met drie beuken afgelijnd door zuilen en een apsis achter het centrale punt van verering. De wanden werden beschilderd of van beeldhouwwerk voorzien. SHUNGA EN ANDHRA De oudste stupa' s dateren van de Shunga dynastie (2e-1eeeuw v. Chr.) en Andhra dynastie(1ste eeuw v. Chr.). Deze tumulusachtige monumenten waren voorzien van omheiningen met poorten versierd met bas-reliëfkunst. De start van deze archaïsche bas- reliëfkunst situeert zich in Bharhut. De voorstellingen betreffen jataka's (verhalen van vorige levens van de Boeddha), maar ook elementen uit het volksgeloof zoals yakshi's (boomgodinnen). Andere beroemde stupa' s zijn deze van Sanchi en de grote stupa van Amaravati (200 na Chr.) GANDHARA EN MATHURA Onder de dynastie van de Kushana's (Skythen afkomstig uit Centraal-Azië), ontwikkelden zich twee belangrijke kunststijlen (2de tot 5de eeuw na Chr.) : deze van (de toenmalige hoofdstad) Mathura en deze van Gandhara (huidig Pakistan-Afghanistan). De stijl van Gandhara was duidelijk beïnvloed door het hellenisme en zou voor het eerst de Boeddha voorstellen als een menselijk figuur (model: Grieks god Apollo). Voorheen werd de Boeddha symbolisch voorgesteld: boom van verlichting, stupa, voetstappen, olifant of ander dier. .., wiel der wet, lege troon, etc.). Ook in Mathura werden menselijke Boeddhabeelden overgenomen, maar meer aangepast aan de Indische traditie. Hier werd de basis gelegd voor de latere iconografie (handhoudingen, lichaamshoudingen, attributen). Ook de bas-reliëfkunst bereikte nu haar volle bloei.
11
GUPTA (3de-5de eeuw na Christus) Wordt beschouwd als de klassieke periode in de Indische kunst. Guptadynastie was hindoe maar lieten ook de boeddhistische kunst tot bloei komen. Guptakunst kende verdere uitstraling naar Z.O. Azië toe waar ze bleef voortleven nadat de stijl in op het Indische subcontinent zelf al was opgevolgd. Voorbeeld architectuur en beeldhouwkunst: Borobudur Voorbeeld schilderkunst: Ajanta
12
3. Een voorbeeld van de Indische kunstschepping
13
14
15
CHINA 1.
Algemeen verloop van de Chinese kunstgeschiedenis
(Visie van M. TREGEAR, Chinese Art (World of Art Series), London : Thames and Hudson, 1.ed., 1993 (verschillende herdrukken). De plaats die de beeldende kunst in de loop van haar geschiedenis heeft bekleed in het geheel van de Chinese beschaving verschilt sterk van periode tot periode. De verschuivingen met betrekking tot de rol van de kunst lopen parallel met de grote ontwikkelingen binnen de Chinese cultuurgeschiedenis in het algemeen. In de vroegste tijden wordt ons het beeldend vermogen van de neolithische mens enkel geopenbaard doorheen de vorm en decoratie van Zijn aardewerk. Reeds goed vertrouwd met de eigenschappen van klei ontwierpen de pottenbakkers vormen die deel gingen uitmaken van een lange \Jaditie. Hun decoratieve schemata. die weliswaar eigen Zijn aan de periode, tonen een een gevoeligheid Voor en een vermogen tot inschatting van verhoudingen. Deze kwaliteiten zullen de Chinese ornamentiek blijven karakteriseren ook in de volgende eeuwen. Er volgde een periode van grootse hiëratische kunst ten dienste van een beschaving uit het bronzen tijdperk met aanzienlijke tijdsduur en prestige. De kunst vond nu voornamelijk uitdrukking in bronzen vaatwerk en in gekerfde jade. Vormen en versiering. Wonderlijk op zichzelf reeds, verschaffen bovendien een levensecht inzicht in een maatschappij waarvoor rituele symboliek het hoofdmedium van expressie vormde. Naarmate het theocratisch gezag verzwakte werden ook de hiëratische symbolen aangepast en ten dienste gesteld van een sterk statusbewuste feodale maatschappij. De motieven op het bronzen vaatwerk verloren hun oorspronkelijke zeggingskracht en werden meer en meer en meer puur ornamenteel, terwijl nieuwe technieken werden toegepast die de rijkelijkheid nog meer accentueerden. Door de afwezigheid van grafische kunsten zijn voor de late bronstijd in China de werken van ambachtslui in metaal, jade, lakwerk en klei onze enige aanwijzingen wat betreft de aard van het
16
artistieke leven in deze periode. Hoewel, op het zelfde moment was de kalligrafie al integrerend deel gaan uitmaken bij de gegoten inscripties op het bronzen vaatwerk. Schrijfstijlen ontwikkelden zich en geleidelijk aan, naarmate er langere inscripties in het brons werden gegoten of ingekerfd in steen of been, ontstonden ook ideeën rond ruimtelijke compositie. Met het invoeren van penseel, inkt en papier werden de beeldende kunsten overgenomen door kalligrafen en schilders. Kalligrafen zouden als eersten hun aandacht toespitsen op het ontwikkelen van een verfijnde penseeltechniek naast criteria voor de beoordeling van de compositie. Schilders namen hun vaardigheid met penseel en inkt over en pasten ze allereerst toe in de uitdrukking van narratieve thema’s ontleend aan mythologie en geschiedschrijving. Later zouden de schilders overgaan tot de exploratie van een meer poëtische en allusieve vorm van expressie, met name in landschappen, maar ook in meer decoratieve composities zoals de zogenaamde “bloemen-en-vogels" . De ontwikkeling van deze expressieve grafische kunst van kalligrafen en schilders maakte dat alle andere artistieke uitingen moesten onderdoen in waardering en prestige, zodat schilderkunst en kalligrafie de overheersende visuele kunsten werden te midden van een beschaving die op de eerste plaats een literaire cultuur was. In al zijn onderscheiden vormen – narratief, decoratief en meer “romantisch” – werd de expressieve schilderkunst beoefend door beroepsschilders en zogenaamde litterati. Het onderscheid tussen beide groepen van schilders ligt niet alleen in hun status. De professionele schilders waren opgeleid in portretkunst en ornamentele techniek en produceerden allerlei werken bestemd voor woonhuizen, paleizen en tempels en verrichtten hun werk in ateliers. Hun namen zijn zelden bewaard gebleven en hun werk werd noch verzameld, noch systematisch bewaard. De intellectuele schilder daarentegen behoorde tot de hoog opgeleide elite en bekleedde via een systeem van examens een ambt in de landelijke administratie. Een deel van zijn opleiding bestond uit lessen kalligrafie en vaak ook schilderen. Schilderkunst stond hoog gewaardeerd onder de culturele aspiraties van deze sociale groep zodat heel wat intellectuelen deeltijds of zelfs voltijds als schilder bedrijvig waren. Traditioneel verkochten zij hun werk nooit : het werd enkel getoond en doorgegeven aan vrienden. De intellectuele schilders getroostten zich overigens heel ,wat moeite om niet met
17
beroepsschilders verward te worden. Sommigen gingen zelfs zover een "onhandige" penseelstijl te ontwikkelen om het verschil met de andere categorie nog duidelijker te laten uitkomen. Van meet af aan werd het werk van litterati verzameld door kunstkenners. In een complexe omgeving die gedomineerd werd door literatuur en schilderkunst, ontwikkelde de intellectuele schilder een ascetische vorm van inkttekenen waar uitzonderlijke vaardigheden kleur en vorm aan gaven. Vanaf een zeer vroege periode bestond in China de gewoonte van kunst te verzamelen en te catalogiseren. Daarbij vormden brons en ander metaal, jade en keramiek de voornaamste aanvulling bij de schilderwerken. Beeldhouwkunst., geïntroduceerd samen met het boeddhisme speelde een veel minder belangrijke rol en werd weinig toegepast door Chhinese kunstenaars en ambachtslui tenzij In boeddhistisch kader of voor ceremoniële doeleinden. Kortom, de Chinese beeldende kunsten ontwikkelden zich in dialoog met achtereenvolgens een neolithische, theocratische en feodale rnaacscnappij om zo hun meest eigen uitdrukking te vinden in de schilderkunst, als artistieke discipline die nauw verband houdt met een sterk literaire traditie. Verder worden ze omringd en uigebried naar een rijke traditie van decoratieve en toegepaste kunsten.
18
2. Historisch overzicht
Data en momenten in de kunstgeschiedenis
Tijdperk of keizerlijke dynastie
ca. 2000-1500 B.C. Neolithicum
Xia
1700-1027 B.C. Ca. 1400 : schriftsysteem Bronzen tijdperk : hiëratische periode
Shang
1027-771 B.C. Bronzen tijdperk : middenperiode (statusgericht)
Westelijke Zhou
770-221 B.C Bronzen tijdperk : late periode Scharnierperiode : opkomst van de steden en een nieuwe middenklasse vs de oude landadel. Confucius en grote Daoïstische meesters Toenemende invloed vanuit Centraal-Azië op ornamentiek (zwierige lijnen, realistische voorstellingen van mens, dier en plant).
Oostelijke Zhou 770-476 B.C. – Periode van de lente-herfstannalen 475-221 B.C. – Periode van de strijdende staten
221-207 B.C. Eerste echte keizerlijke dynastie Eenmaking van het Chinese schift Kunst in relatie tot vooroudercultus
Qin
206 B.C.-A.D. 9 Topperiode van de graven met kostbare grafgiften . Eerste voorbeelden van (realistische) schilderkunst
Westelijke Han
A.D. 9-24
Xin (Wang Mang interregnum)
A.D. 25-220 China open op de wereld. Handelscontacten met Rome, Centraal-Azië en India
19
Oostelijke Han
Chinese monniken in India en Z.O. Azië Tot aan de Tang : geen staatkundige eenheid. Vele dynastieën in het Noorden onder bestuur van Centraal-Aziatische heersers. Periode van grote culturele tolerantie. Veel westerse invloed via Iraans gebied. Boeddhisme krijgt vaste grond : een nieuwe kunstvorm ontstaat, stimulans beeldhouwkunst en architectuur
Drie koninkrijken :
A.D. 220-280
229-280 – Wu
A.D. 265-316
Westelijke Jin
A.D. 317-420
Oostelijke Jin
A.D. 420-588
Zuidelijke en Noordelijke dynastieën
220-265 – Wei
221-263 – Shu
Zuidelijke dynastieën 420-478 – Song 420588
479-501 – Qi 502-556 – Liang 557-588 – Chen
386588
Noordelijke dynastieën 386-533 -Noordelijke Wei 534-549 – Oostelijke Wei
20
535-557 -Westelijke Wei 550-577 -Noordelijke Qi 557-588 -Noordelijke Zhou A.D. 581-617
Sui
A.D. 618-907 Staatkundige eenheid Synthese van de penseelkunsten - dichtkunst, kalligrafie, schilderkunst Levendige voorstellingen van het hofleven onder de Tang
Tang
Vijf dynastieën 907-923 – Latere Liang 923-936 -- Latere Tang A.D. 907-960 936-946 -- Latere Jin 947-950 -- Latere Han 951-960 -- Latere Zhou
21
A.D. 907-979
Tien koninkrijken Song
A.D. 960-1279 Eerste bloeiperiode van het stemmingslandschap Ontwikkelde portretschilderkunst (inclusief voorstellingen van spelende kinderen) Monochroom keramiek in opbloei
960-1127 -Noordelijke Song
A.D. 916-1125
Liao
A.D. 1038-1227
Western Xia
A.D. 1115-1234
Jin
A.D. 1279-1368 Periode van de intellectuele schilders in ballingschap (landschappen met sobere compositie, hangende bamboe en treurwilgen) Keizerlijk hof : taferelen uit dagelijks leven van de keizer (jacht, paarden, banketten)
Yuan (Mongoolse dynastie)
A.D. 1368-1644 Inheems Chinese dynastie Begin van uitgesproken xenofobie Opleving van kunstambachten in typisch veelkleurige, drukke stijl Porselein wordt keizerlijk monopolie (serieproductie)
Ming
A.D. 1644-1911 Onder eerste keizers (afkomstig uit Mantsjoerije, ten NO van China) meer openheid voor invloeden van buitenaf Chinese cultuur plooit zich daarna meer en meer op zichzelf. Drukke decoratieve stijl bereikt hoogtepunt en dringt door in de landschapsschilderkunst
Qing (Mantsjoe dynastie)
22
1127-1279 -Zuidelijke Song
A.D. 1911-1949
Republiek China
A.D. 1949-
Republiek China (Taiwan)
A.D. 1949-
Volksrepubliek China (Chinees vasteland)
23
3.
Archaïsch China
Kaart van de voornaamste archeologische sites
24
A. Neolithisch China (1) Chronologie De neolithische periode of jonge steentijd loopt strikt genomen van het 5de millennium tot voor de aanvang van het bronzen tijdvak.ca. 1800 voor Christus. Toch is deze einddatum artificieel gezien de geringe verspreiding van het brons onder de Chinese boerenbevolking. Deze ging tot diep in de bronstijd door met het vervaardigen van "neolithisch" aardewerk volgens eeuwenoud patroon. (2) De neolithische kunstenaar was pottenbakker Keramiek was zeer belangrijk, Bij opgravingen van oude nederzettingen(dorpsgemeenschappen, voor steden is het nog te vroeg) is de centrale plaats van het pottenbakkersatelier opvallend. (3) Het "gewone" aardewerk voor alledaags gebruik Dit werd in de regel aangetroffen in de buurt van de woonhuizen. Het uitzicht is nogal homogeen voor het gehele Chinese gebied. Het gaat om grijze, geribde ("cord-impressed"), ongeglazuurde potten en schalen, eenvoudig van vorm. (4) Het aardewerk uit de begraafplaatsen Artistiek interessanter is het aardewerk' dat de Chinezen uit het neolithicum als grafgift aan hun afgestorvenen meegaven. De variatie is hier ook veel groter en wordt grotendeels bepaald door de geografische regio van de vindplaats. (a) Men onderscheidt vooreerst het zogenaamde "beschilderd" aardewerk (soms ook Yangshao genoemd naar de eerste archeologische site waar dit soort aardewerk werd opgegraven). Deze beschildering gebeurde niet met een penseel (uitvinding van latere datum). maar met een houten of wellicht bamboestokje. - Voor de oudste periode is de site Ban Po (Pan P’o) in N.W. China belangrijk. De vondsten zijn te dateren tussen 4000 en 3000 en vertonen zowel antropomorfe, animale als geometrische versiering. Beroemd zijn de okergele schalen met mauve beschildering in de vorm van mensenhoofdjes met halo (bestaande uit drie visachtige driehoekjes: één op het hoofd en twee ter hoogte van de hals die niet wordt afgebeeld).
25
- Van latere datum (vanaf derde millennium) zijn de vondsten in N.W. China met meer abstracte versiering met zwierige lijnvoering. Dergelijke motieven zullen in de klassieke periode van de Chinese kunst, na de tweede eeuw voor Christus, een heropleving kennen, vooral in de toegepaste kunsten. Beroemd is de opgravingssite Yangshao. waar typisch rood aardewerk met zwarte zwierige motieven werd opgegaven. Dit matte rood-zwarteaardewerk met half-animale. half-geometrische motieven noemt men Yangshao in de enge zin (in de brede zin verwijst de term naar alle beschilderdaardewerk). (b) Rond Yangshao en ook meer naar Oosten. maar steeds in Noord-China. werd ook "zwart" aardewerk gevonden, waaraan de site Longshan (Lungshan) haar naam gaf. Het vaatwerk was fragiel en vaak duidelijk ongeschikt voor normaal gebruik. Van al het neolithisch aardewerk is hier het sacraal, ritueel karakter het duidelijkst voelbaar. Typisch zijn de gepolijste monochrome zwarte maar ook witte potten in vaak gedurfde vormen. Deze vormgeving diende duidelijk als inspiratiebron vanaf het moment dat de Chinezen Vertrouwd raakten met het bronsgieten. Datering van het Longshan aardewerk: 3500 tot 2000. (c) In het Zuiden van China, vooral in de kustgebieden (invloed van Z.O. Azië ?) tenslotte vindt men wit gestempeld aardewerk. De klei werd voor het bakken bewerkt met stempels met geometrische figuren. Deze motieven vertonen grote affiniteit met de latere versiering van de Chinese bronzen die steeds stereotiep rechthoekig zal zijn met afgeronde hoeken ((cfr. sommige Precolumbiaanse Indianenculturen). Het bakken geschiedde op relatief hoge temperatuur voor de technologie van die tijd, zeker in vergelijking met het Noordchinees aardewerk op lagere temperatuur werd gebakken. Hierdoor ontstond een glans die geen verdere polijsting vereiste. Blijkbaar ligt in dit type aardewerk de oorsprong van de gesofistikeerde baktechnieken in de latere Chinese keramiektraditie. Datering: 3500 tot 2000
26
B. De rituele bronzen
27
28
(3) Taotie motief Schematische voorstelling (frontaal : dierenmasker, in profiel : 2 mythische dieren rug aan rug met opengesperde muil)
29
C. Recente archeologische vondsten uit neolithicum en bronzen tijdperk Bron : Das Alte China (cataloog tentoonstelling Villa Hügel, Essen, 1995)
30
D. Raakpunten met de Dongsoniaanse cultuur
31
32
4. China vanaf de Qin en Hantijd (1) Chronologisch overzicht (zie hoger) (2) De Chinese kunsttraditie is niet homogeen
33
34
35
36
JAPAN
1. Algemeen kader A. Spiegel van de andere Kenmerkend is het sterk beïnvloed zijn van buitenaf, zodat het soms moeilijk wordt het typisch Japanse te definiëren. Invloeden: China (eerst onrechtstreeks via Korea vanaf 6de7de eeuw) Westen: vanaf Nieuwe Tijd. rechtstreeks vanaf 1868 (periode van keizer Meiji) B. "Eigen" kenmerken van de Japanse kunst Reeds bij de prehistorische terracottabeeldjes valt een zekere "lieflijkheid" op. Dieren worden op typisch Japanse wijze afgebeeld als lieflijk (grote expressieve ogen, zachte gezichtsuitdrukking) eerder dan vanuit hun fysieke kracht of dynamiek. Eenzelfde vaststelling kan men maken bij de typisch Japanse portretkunst die de kwestsbaarheid van de afgebeelde persoon naar voren brengt, terwijl de Chinese stijl de dynamiek en présence van een persoon naar voren haalt. Later blijft dit streven naar het verzachten van de voorstelling, gekoppeld aan het gebruik van pastelkleuren en afgeronde vormen een constante voor die kunsttstijlen die zich tegenover de dominante Chinese invloed profileren. Daarbij komt nog een zeer geraffineerde zin voor (sobere) compositie die zich ook vertaalt naar de toegepaste kunsten toe en niet zoals in China beperkt blijft tot de penseelkunsten. De scheiding tussen “hogere” kunsten en kunstambachten in Japan is ook minder duidelijk aanwezig. Ook in de kunstambachten legt de maker zijn “ziel” in het object (vaatwerk, wapen…) en wordt seriewerk zo veel mogelijk vermeden en het onvolmaakte of “natuurlijke” zelfs gekoesterd.
37
Periodes waarin de Japanse kunst haar eigenheid nadrukkelijk toont zijn vooral: . Heian (794-1185) : vb. onnade - vrouwelijke st ijl vs otoko-e - mannelijke stijl M/V Mannelijk
Vrouwelijk
Schilderkunst Heldere, hardere
Kalligrafie Inspiratie uit Chinese
Architectuur Vb. publieke
kleuren (zwart, rood,
voorbeelden.
vertrekken in keizerlijk
goud)
Teksten volledig in
paleis. Inpiratie op
Ondoorzichtige verf
“kanji” (Chinese
architectuur van de
Strakke belijning
karakters)
Tang dynastie
“Volle” compositie Zachtere kleuren
Gebruik van Japans
Zitbanken, tafels Vb. privé-vertrekken
(pastel)
syllabisch schrift met
in keizerlijk paleis
Doorzichtige verf
rondere vormen
Dunne muren, schuifdeuren. Lichte, sobere kleuren in de decoratie. Lage tafels, zitmatten
- Momoyama en vroege Edo (1576 - ca. 1700) vb. meer inheemse Tosa school vs Chinees beïnvloede Kano in de schilderkunst
2. Ukiyo-e - Japanse prentkunst A. Inleiding 'Wanneer we slechts voor het ogenblik leven. onze aandacht richten op de schoonheid van de maan, de sneeuw, de kersenbloesem en het esdoornblad, liedjes zingen, wijn drinken en ons vermaken door ons te laten drijven, ons niets aantrekken van de bittere armoede die ons aanstaart. weigeren ons van streek te laten brengen, ons als een kalebas laten drijven met de stroom van de rivier mee: dat is wat we de vliedende wereld (ukiyo) noemen’
38
Oorsponkellijk was "ukiyo” een boeddhistische term die de illusoire wereld (van de begeerte) aanduidde. Dit woord een meer specifieke. Hedonistische betekenis : de wereld van de lichte vrouwen, vrolijke acteurs en alle mogelijk amusement. Ukiyo-e = prenten van de "ukiyo": aanvankelijk vooral van erotische aard. Voornaamste onderwerpen: het dagelijks leven acteurs uit het kabuki (volkse) theater en courtisanes, het dagelijks leven in de Yoshiwarawijk in Edo (= het huidige Tokyo). Onstaan tijdens de Edoperiode (1600-1868). Op het eind van de 17de eeuw kent Japan een grote voorsprong op het gebied van de kleurendruk in vergelijking met de rest van de wereld. De ukiyo-e wordt hoofdzakelijk een prentkunst die het verzamelen en het "populariseren" bevordert. De gouden eeuw van de ukiyo-e situeert zich in de 18de eeuw met zijn voorstellingen van mooie vrouwen en realistische scènes uit het theater. Op het eind van de 18de eeuw ziet men de eerste tekenen van decadentie en de resultaten van het. verspreiden van prenten op grote schaal (Utamaro : 1753-1806. Twee namen zijn vanwege hun grote veelzijdigheid en het toepassen van technieken uit de ukiyo-e naar andere genres toe (zoals landschap. bloemen-en-vogels) zeer beroemd geworden: Katsushika Hokusai (1760-1849) en Ando Hiroshige i1797-1858). B. HOKUSAI Nam veel over van de Kanoschool (Chinese stijlen), wat hem inspireerde tot typisch Chinese onderwerpen, zoals bloemen en vogels. Toch zijn zijn landschappen authentiek Japans met hun zin voor strakke omlijningen, afgeronde vormen en bestudeerde lege plekken. Ook blijkt zijn vertrouwdheid met de beginselen van Westerse perspectief. Wereldberoemd zijn zijn 36 gezichten op de berg Fuji (in feite een reeks met supplementen. totaal 46 prenten). Pseudoniem : Gakyo-Rojin "de oude man. dol op schilderen". Hokusai’s opvatting over het talent van een kunstenaar is typisch Japans : streven naar perfectie in het doordringen tot het natuurlijke.
39
Citaat van Hokusai zelf: "Vanaf mijn zesde jaar heb ik een manie gehad om de vorm van de dingen af te beelden. Vanaf ongeveer mijn vijftigste jaar heb ik een aantal ontwerpen gemaakt, maar van alles wat ik voor mijn zeventigste jaar heb getekend is waarlijk niets de moeite waard. Nu ik 73 ben kan ik eindelijk iets begrijpen van de ware aard van vogels, viervoeters, insecten en vissen - de vitale aard van grassen en bomen. Daarom zal ik als ik tachtig ben langzaamaan vooruit zijn gegaan. Als ik negentig ben zal ik nog verder doorgedrongen zijn in de betekenis der dingen, als ik honderd ben zal ik waarlijk wonderbaarlijk zijn, en als ik honderd tien ben zal iedere lijn, ieder puntje met eigen leven bezield zijn". Op het eind van zijn leven: "honderd gezichten op Fuji" met nog meer Westerse invloed. Toen hi j zijn einde voelde naderen. was zijn gebed tot de goden: "Geef me nog slechts tien jaar, nee, zelfs maar vijf, dan zal ik k een echte kunstenaar worden". Afscheidsgedichtje: Laat me, al is het maar als geest nog eenmaal over de heide lopen in de zomer. Centraal thema: de gewone, individuele mens temidden van zijn omgeving of in de natuur. Geen stemmingslandschappen. Hierin verschilde hij grondig van : C. HIROSHIGE Had zeker niet het tekentalent van Hokusai maar had een goed oog voor compositie en was in staat zijn landschappen een tegelijk overweldigend en lieflijk effect te geven. Wel stemmingslandschap. Bekend zijn de "53 posten van de Tokaido", reisweg tussen het toenmalig militair hoofdkwartier Edo en Kyoto (keizerlijke hoofdstad tot Meiji ze verplaatste naar Edo dat van toen af Tokyo werd genoemd, letterlijk : Oostelijke hoofdstad) Maar deze prenten zijn door het feit dat de mens nog zeer centraal staat in de compositie nog niet typisch voor zijn eigen latere uitwerking van landschappen, waar het landschap zelf meer thema vormt maar vanuit een esthetiserend perspectief. Hiroshige werd zeer populair bij Westerse verzamelaars en leerde ons in feite Japan te zien door zijn ogen met een smaak voor smaak voor "mooie plaatjes".
40
RICHTVRAGEN VOOR DE EVALUATIE
VOOR ALLE GEOGRAFISCHE REGIO’S •
Becommentarieer één van de in de les behandelde dia’s.
INDIA • • • • • • • • • • • • • •
In welke mate in de kunst van de Indusvalleicultuur al een voorafspiegeling van de latere periodes na de komst van de Indo-Ariërs ? Wat weet je over de voorstelling van Shiva als heer van de dans ? Waarom heeft kunst om de kunst geen zin in de Indische traditie ? Geef een voorbeelden van het narratieve karakter van de Indische kunst Waarom kon iconografie zo belangrijk worden in de Indische kunst ? Hoe vertaalt zich het respect voor traditie en het streven naar eenheid, in de Indische kunst ? Wat is het verband tussen het offer en codificering van de kunst ? Kan men in de Indische kunst een onderscheid maken tussen sacrale en profane kunst ? Geef een kort overzicht van de kunst van de Indusbeschaving Geef een kort overzicht van de kunst onder de Maurya’s Geef de ontstaansgeschiedenis en de evolutie tot aan de klassieke periode van het Buddhabeeld Beschrijf de stijl van Gandhara Wat is een stupa ? Hoe werd dit symbool geïntegreerd in de boeddhistische kunsttraditie Wat is een chaitya ? Beschrijf aan de hand van de chaitya van Karli
BOROBUDUR • • •
Hoe lopen microcosmos en macrocosmos door elkaar in de symboliek van de Borobudur Hoe legt de Borobudur een verband met de lotsbestemming van de mens ? Leg uit : Borobudur is een stenen mandala
ARCHAISCH CHINA • • • • •
Verklaar : de neolithische kunstenaar was een pottenbakker. Bespreek de verschillende stijlen van neolithisch aardewerk ? Waarom wordt het meest kostbare aardewerk als grafgift meegegeven. Leg een verband met het Chinese religieuze aanvoelen. Bespreek het taotiemotief op het bronzen vaatwerk. Link met Oudindonesische beschavingen ? Rond de 6de eeuw voor Christus ondergaat de Chinese cultuur een grote verschuiving. Hoe uit zich dit in de beeldende kunst ?
CHINA VANAF DE EIGENLIJKE KEIZERTIJD 41
• • •
Verklaar : de Chinese kunsttraditie is niet homogeen Situeer de esthetiek van de Chinese landschapsschilderkunst Geef een kort stijloverzicht van de Chinese schilderkunst van de Tang tot de Qing
JAPAN •
Contrasteer de inheems Japanse tov de geïmporteerde Chinese stijl aan de hand van voorbeelden in - de portretkunst - de kalligrafie - de landschapsschilderkunst - de keuze van de kleuren - de architectuur • • • • • •
Wat is typisch voor de Japanse zin voor compositie in beeldende kunst en architectuur ? Wat weet u over de monumentale kunst in de Edo periode ? Noem enkele hoogtepunten uit de Japanse prentkunst Situeer Utamaro Situeer Hokusai Situeer Hiroshige
Z.O. AZIE • • •
Beschrijf de dongsoniaanse “regentrommen” Vergelijk het singamotief bij de Bataks met de Chinese taotie Wat is ikat ?
42