MUZIEKINSTRUMENTEN
Syllabus bij de cursus Muziekinstrumenten Cursusjaar 2009-2010, blok 4 2003 00 512
Rudolf Rasch
Opleiding Muziekwetenschap Departement Media- en Cultuurwetenschappen Universiteit Utrecht
April 2010
1
INHOUD Overzicht Het referaat Het werkstuk
4 5 6
Hoofdstuk 1. Inleiding 1.1 Muziekinstrumenten 1.2 Akoestiek 1.3 Classificatie
7 7 13 16
Natuurkundig intermezzo 1 Wiskundig intermezzo
21 22
Hoofdstuk 2. Geluid 2.1 Geluid 2.2 De enkelvoudige toon 2.3 De samengestelde toon 2.4 Geluidvoortplanting 2.5 Geluiddruk en geluidniveau
27 27 28 31 33 35
Hoofdstuk 3. Idiofonen 3.1 Algemeen 3.2 Akoestiek 3.3 Geslagen idiofonen 3.3 Klokken 3.4 Lamellofonen en gewreven idiofonen Idiofonen in de Hornbostel/Sachs-classificatie Idiofonen in het Instrumentenkabinet van de Opleiding Muziekwetenschap Figuren
39 39 40 43 47 50 51 53 54
Hoofdstuk 4. Membranofonen 4.1 Algemeen 4.2 Geslagen membranofonen 4.3 Getokkelde, gewreven en geblazen membranofonen 4.4 Slagwerk 4.5 Speciaal slagwerk: Carl Orff en Harry Partch Membranofonen in de Hornbostel/Sachs-classificatie Membranofonen in het Instrumentenkabinet van de Opleiding Muziekwetenschap Figuren
55 55 57 60 61 62 64 65 66
Hoofdstuk 5. Chordofonen 1: Tokkelinstrumenten 5.1 Algemeen 5.2 De trillende snaar 5.3 Getokkelde luitinstrumenten of tokkelinstrumenten 5.4 Tabulaturen 5.5 Getokkelde citers en harpinstrumenten Chordofonen in de Hornbostel/Sachs-classificatie Idiofonen in het Instrumentenkabinet van de Opleiding Muziekwetenschap Figuren
69 69 73 75 81 85 87 89 90
Hoofdstuk 6. Chordofonen 2: Strijkinstrumenten 6.1 Algemeen 6.2 Strijkinstrumenten
46 46 48
Hoofdstuk 7. Aërofonen 1: Fluitinstrumenten
56
2
7.1 Algemeen 7.2 De open buis 7.3 Gaten en kleppen 7.4 Fluitinstrumenten
56 56 59 60
Hoofdstuk 8. Aërofonen 2: Rietinstrumenten 8.1 Algemeen 8.2 De half-open buis 8.3 Rietinstrumenten
66 66 66 68
Hoofdstuk 9. Aërofonen 3: Trompetinstrumenten 9.1 Algemeen 9.2 Trompetinstrumenten
71 71 72
Hoofdstuk 10. Aërofonen 4: De zangstem 10.1 Algemeen 10.2 Fysiologie 10.3 Akoestiek 10.4 Geschiedenis
76 76 76 76 76
Hoofdstuk 11. Elektrofonen 11.1 Algemeen 11.2 Elektro-akoestische instrumenten 11.3 Elektromechanische instrumenten 11.4 Analoge elektronische instrumenten 11.5 Digitale elektronische instrumenten
77 77 77 78 78 79
Hoofdstuk 12. Klavierinstrumenten 12.1 Algemeen 12.2 Idiofonen 12.3 Chordofonen: klavecimbel, clavichord, piano 12.4 Aërofonen: orgel 12.5 Stemmingen van muziekinstrumenten
81 81 81 81 83 83
Hoofdstuk 13. Automatische muziekinstrumenten 13.1 Algemeen 13.2 Idiofonen 13.3 Chordofonen 13.4 Aërofonen 13.5 Elektrofonen
84 84 84 84 84 84
Hoofdstuk 14. Orkesten en ensembles 14.1 Algemeen 14.2 Het symfonie-orkest 14.3 Ensembles 14.4 Hafa 14.5 Jazz en pop
85 85 85 85 85 85
Hoofdstuk 15. Partituren 15.1 Algemeen 15.2 De orkestpartituur 15.3 Instrumentatie
86 86 86 86
Hoofdstuk 16. Zalen 16.1 Algemeen 16.2 Absorptie 16.3 Nagalm en nagalmtijd
90 90 90 91 3
16.4 Muziekzalen
92
4
OVERZICHT De cursus “Muziekinstrumenten” omvat verschillende soorten activiteiten. In de eerste plaats zijn er de bijeenkomsten, in totaal vijftien. Ze worden gehouden op dinsdag van 13:15 tot 17:00 uur en donderdag van 9:00 tot 12:45 uur, in zaal 1.05 van het gebouw Drift 21. De bijeenkomsten zijn gewijd aan de inhoudelijke behandeling van de stof, doorgaans aan de hand van oefenvragen. Tijdens deze bijeenkomsten (behoudens de eerste) zullen deelnemers ook aan het woord zijn met een kort referaat bestaande uit maximaal 15 minuten eigen tekst en maximaal 5 minuten discussie per persoon. Het referatenrooster zal met de deelnemers zoveel mogelijk gedurende de eerste bijeenkomst worden vastgelegd. Gedurende één bijeenkomst wordt een toets afgenomen. De laatste bijeenkomst van de cursus is een bespreking van de resultaten. Het rooster van de bijeenkomsten is als volgt: dinsdag donderdag dinsdag donderdag dinsdag donderdag dinsdag donderdag disndag donderdag dinsdag donderdag dinsdag donderdag dinsdag donderdag dinsdag
27 april 2010 29 april 4 mei 6 mei 11 mei 13 mei 18 mei 20 mei 25 mei 27 mei 1 juni 3 juni 8 juni 10 juni 15 juni 17 juni 22 juni
1. Inleiding; 2. Geluid; 3. Idiofonen; 4. Membranofonen 5. Chordofonen 1: Tokkelinstrumenten 6. Chordofonen 2: Strijkinstrumenten geen bijeenkomst 7. Aërofonen 1: Fluitinstrumenten geen bijeenkomst (Hemelvaartdag) 8. Aërofonen 2: Rietinstrumenten 9. Aërofonen 3: Trompetinstrumenten 10. Aërofonen 4: Zangstem 11. Elektrofonen 12. Klavierinstrumenten 13. Automatische muziekinstrumenten geen bijeenkomst geen bijeenkomst Schriftelijke toets, 13:30-16:30, zaal 0.32 in Drift 21. Bespreking resultaten Eventuele herkansingen
De eindscore voor deze cursus zal bepaald worden als de som van een aantal deelscores, en wel: • Deelname aan de colleges levert maximaal 20 punten. • Bij de hoofdstukken 3-4 t/m 10 behoren steeds opgaven, die uiterlijk op het eerstvolgende college moeten worden ingeleverd. Per opdracht wordt maximaal 3 punten gerekend. Het inleveren van de opgaven levert maximaal 20 punten op in het eindresultaat. • Het referaat levert maximaal 20 punten op. • Het werkstuk levert maximaal 20 punten op. • De eindtoets kan de laatste 20 punten opleveren voor het eindresultaat. Bereikbaarheid docent (R.A. Rasch): • Universitaire telefoon 030 – 253 6289 (geen voice mail) • E-mail
[email protected]; vermeld in het onderwerpsveld altijd: “Muziekinstrumenten” Inleveren opdrachten: • Bij aanvang van een bijeenkomst (te prefereren). • Het cursuspostvak Muziekinstrumenten, Kromme Nieuwegracht 20. • Per post: R.A. Rasch, Departement Media- en Cultuurwetenschappen: Muntstraat 2A, 3512 EV Utrecht. • Niet per e-mail.
5
HET REFERAAT Aangezien het aantal deelnemers relatief groot is, moeten de referaten noodgedwongen kort zijn: vijftien minuten met vijf minuten discussie. De meeste referaten zullen gewijd zijn aan een bepaald type muziekinstrument, maar ook zijn referaten mogelijk over andere onderwerpen binnen het gebied van de cursus. In een aantal gevallen zullen er combinaties van referaten zijn, dat wil zeggen: verschillende referaten over hetzelfde muziekinstrument. De sprekers moeten dan overleggen hoe zij het gebied verdelen: één neemt de geschiedenis, de ander de bouw, een derde de toepassing, enzovoorts. Vijftien minuten is weinig. De sprekers zullen van te voren moeten selecteren wat zij wel en wat zij niet gaan zeggen. Er zijn twee basismanieren voor het houden van een referaat: • Voorlezen van papier. Dit is een veilige weg: men kan thuis oefenen en ook de timing beheersen. Het is een efficiënte manier omdat men precies kan voorzien wat wel en niet wordt gezegd. Maar het kan ook saai zijn door de voorprogrammering, en als men alleen op het papier kijkt kan het contact met het publiek verloren gaan. • Vrij spreken met of zonder notities. Dit is levendiger, maar vereist ook voorbereiding: men moet de punten die worden gebracht goed selecteren en zijdelingse uitweidingen vermijden. Men kan de notities ook uit het hoofd leren, wat misschien wel de beste mogelijkheid is, maar het vraagt veel concentratie tijdens het referaat. Ook is het mogelijk de vertellijn van het referaat te leggen in het begeleidende beeldmateriaal, zoals een powerpoint-presentatie (zie onder). Bij het houden van referaat kan men gebruik maken van audiovisuele hulpmiddelen, maar hiervan moet efficiënt en wellicht zelfs maar spaarzaam gebruik worden gemaakt, omdat dit naar verhouding veel tijd kost. Mogelijk zijn: • Powerpoint-presentatie. Goed, maar moet ook goed worden voorbereid. • Video of DVD. Idem. • Muziek op CD. Kan altijd, maar zorg dat het om enkele (maximaal drie) korte fragmenten gaat (maximaal 2 minuten, liever korter). Deze fragmenten moeten duidelijk en essentieel zijn. • Beeld of geluid van het Internet (inclusief YouTube). Houd het kort. • Demonstratie op het eigen muziekinstrument. Ook dit moet goed voorbereid zijn. Als er een stuk wordt gespeeld, moet dit kort gehouden worden. • In alle gevallen geldt dat de werking van de apparatuur vooraf (vóór de bijeenkomst of tijdens een pauze) moet worden gecontroleerd en dat al het materiaal klaar moet staan vóór het referaat. Het is ontoelaatbaar dat tijdens een referaat ineens de behoefte aan een audiovisueel hulpmiddel wordt uitgesproken. Wat betreft het spreken kunnen de volgende aanwijzingen nuttig zijn: • Spreek rustig en duidelijk en maak alle woorden af. Let op articulatie en oefen een uitgeschreven tekst zonodig van te voren thuis. Besteed vooral aandacht aan de uitspraak van moeilijke en onbekende woorden, speciale termen en namen. • Spreek luider dan je gewend bent in gewone conversatie. • Spreek naar het publiek toe en heb geen angst daarvoor: het publiek verwacht namelijk alleen maar toegesproken te worden. Besef dat je het zelf ook normaal vindt als iemand anders een referaat houdt. • Zorg dat je meer weet dan je gaat vertellen en zorg ook dat je dingen gaat vertellen waarvan je het belangrijk vindt dat je luisteraars die weten. In het algemeen zijn dat de dingen die je zelf belangrijk vindt om te weten. • Blijf jezelf wanneer je spreekt en probeer geen rol aan te nemen die niet bij je past. In de musicologische beroepspraktijk is spreken voor publiek heel gewoon, dus elke oefening is nuttig.
6
HET WERKSTUK De lengte van het werkstuk is ongeveer vijf tot acht bladzijden, tekst minimaal 2000, maximaal 3000 woorden. Onderwerpen variëren, dus de opzet van het werkstuk kan ook variëren. Maar werk globaal volgens het volgende model: • Begin altijd met de naam van de schrijver en de titel. Aparte titelbladzijden en inhoudsopgaven zijn niet nodig, nog veel minder plastic bandjes of mapjes of fancy voorkanten. Houd het simpel en sober. Een korte inhoudsopgave vóór de eigenlijke tekst kan, met eventuele verwijzing naar figuren, muziekvoorbeelden, aanhangsels, enzovoorts. • De tekst kan ingedeeld zijn in paragrafen, maar dat hoeft niet. Paragrafen hoeven niet genummerd te zijn. Gebruik geen verdere onderverdeling; de tekst is daarvoor te kort. • Wat betreft het uiterlijk: probeer je te conformeren aan de lay-out van de syllabus: marges 2 cm rondom, lettertype Times New Roman 11 punts, regelafstand “minimaal 14 punts”, liever “anderhalf”, alinea’s inspringen met 0,5 cm, “weduwen” (de eerste regel van een alinea onderaan de bladzijde) en “wezen” (de laatste regel van een alinea bovenaan de bladzijde) vermijden. Kopjes van paragrafen vet. • Schrijf een rustig, zakelijk Nederlands. Alinea’s niet te kort, niet te lang. Verdeel de informatie goed over de tekst. Formuleer exact en niet vaag of onduidelijk. Begin met een inleiding en sluit af met een conclusie. Zoek voor persoonsnamen, plaatsnamen, termen enzovoorts naar een correct Nederlands equivalent. Gebruik de gangbare spelling en raadpleeg een woordenlijst of woordenboek waar nodig. • Veel werkstukken over muziekinstrumenten zullen verlucht worden met illustraties. Neem die digitaal in het werkstuk op. Grotere illustraties kunnen het beste in een aanhangsel worden geplaatst, net als tabellen en grotere muziekvoorbeelden. Voorzie elke illustratie (tabel, muziekvoorbeeld) van een nummer en een onderschrift en verwijs vanuit de tekst naar de illustratie. • Voor diegenen die de mogelijkheden ertoe hebben: maak muziekvoorbeelden met behulp van een muziekgrafisch programma en neem ze digitaal in de tekst op. • Neem aan het einde een literatuuroverzicht op, ten minste globaal volgens de regels die in de cursus METHODEN EN TECHNIEKEN VAN DE MUZIEKWETENSCHAP zijn geformuleerd. In de tekst zelf hoeft niet noodzakelijk elk detail verantwoord te zijn. Gebruikte encyclopedie-artikelen hoeven niet in de literatuurlijst; de beschikbaarheid en het gebruik daarvan is namelijk vanzelfsprekend. Wees voorzichtig met het gebruik van informatie die van het Internet afkomstig is. Pas op met het letterlijk vertalen van voorbeeldteksten: dit is doorgaans direct zichtbaar in het eindresultaat.
In deze syllabus worden toonhoogten weergegeven volgens het volgende systeem:
7