12V6
Kunst algemeen (Examentraining)
De onderwerpen van het Centraal Examen zijn: Cultuur van het hof in de 16e en 17e eeuw; (h 4,5,6 de Bespiegeling) Cultuur van de burger in de 17e eeuw, Amsterdam in de 16/17e eeuw; (h.7 de Bespiegeling) Cultuur van het moderne in de eerste helft van de twintigste eeuw (h.11, 12 de Bespiegeling)) Massacultuur in de tweede helft van de twintigste eeuw. (h. 15, 16 de Bespiegeling). Bij elk examenonderdeel zijn eindtermen geformuleerd. Deze worden per blok uitgedeeld. In de les wordt het examen voorbereid. We lezen teksten uit de methode “de Bespiegeling” en maken bij elk onderwerp de vragen en opdrachten uit de reader. In een schrift noteer je lesaantekeningen en de antwoorden. Ook maak je een lijst van termen en begrippen. Om te wennen aan de vraagstelling van het examen zijn er twee voortgangstoetsen. Dmv 4 evaluatietoetsen kun je controleren of je de hoofdstukken goed hebt bestudeerd. We sluiten de examentraining af met een proefexamen op de computer.
12V6 Kunst algemeen EINDTERMEN CE 2010-2011 HOFCULTUUR (zie ook hoofdstuk 4-5-6 De Bespiegeling) Inleiding Deze cultuurperiode richt zich op de hofcultuur in de 15de en 16de eeuw in Italië en de 17de eeuw in Frankrijk. Aan de orde wordt gesteld de relatie tussen vorstenhoven en de kunsten(aars) in deze periodes. Wat verwachtten vorsten van kunst en kunstenaars? Waar ging hun belangstelling naar uit in inhoud en vorm? En waartoe diende de kunst voor hen? Een sleutelrol is in dit onderzoek weggelegd voor het boek De Hoveling van B. Castiglione. Deze man, die aan vele hoven verbleef, beschreef de ideale hoveling, die van vechten én van kunst houdt. Die beide activiteiten werden belangrijk acht om zijn reputatie ten opzichte van anderen te vestigen en behouden. Dit ‘gebruik’ van de kunst, eerst om je reputatie te vestigen, later om je machtspositie te benadrukken en te verheerlijken, heeft de kunstenaars de mogelijkheid geboden zich te ontwikkelen van anonieme ambachtslieden tot beroemde als ‘wetenschappers’ gewaardeerde kunstenaars. De intellectuele omgeving die de hoven de kunstenaars boden en de eisen op het gebied van inhoud en vorm gaven een enorme stimulans aan deze ontwikkeling van de kunst én aan de verbetering van de maatschappelijke positie van de kunstenaars. Het heeft ons wereldberoemde kunst en architectuur opgeleverd én kunsttheoretische geschriften, die ons als beschouwers bovendien een vocabulaire hebben geleverd om deze kunst te beschouwen.
Onderwerpen van de eindtermen hofcultuur -Paleizen, villa’s en tuinen -Commedia dell’arte, komedie/tragedie, hofmuziek, opera, comédie-ballet, hofdans, hof van Mantua, Monteverdi -Verschuiving van religieuze aandacht naar wereldlijke macht van de familie Medici -Versailles: tuinen, exterieur, interieur en wandtapijten (Lodewijk XIV) -Vorstelijke verzamelingen
1.
Kunst en religie, levensbeschouwing -Visies op geschiedenis: christelijke heilsgeschiedenis, mythologische en historische visies op geschiedenis via scheppingsverhalen uit de oudheid en via klassieke historieschrijvers. Poging om (allegorisch) deze twee werelden te verbinden. -Oudheid, klassieke mythologie: liefde van de goden -Humanisme: portretten en individualisering -Aandachtspunten: Ovidius (klassieke dichter van o.a. Metamorfosen: Apollo en Daphne, Danaë, Orfeus); Lodewijk XIV (de veertiende) als Apollo, zonnegod, Alexander de Grote, keizer Augustus
Aan het einde van de Middeleeuwen vinden er grote veranderingen plaats in de maatschappij en mensopvatting; concrete voorbeelden: de boekdrukkunst betekent het begin van humanistische geleerdheid (studie van bijbel en klassieke literatuur). De uitvinding van buskruit betekent het einde van het ridderschap waardoor er andere staatsvormen kunnen ontstaan. Het kompas en telescoop betekenen nieuwe ontdekkingen en verbreding van het wereldbeeld;, de maan is een bol en de aarde draait om de zon in plaats van omgekeerd. De cultuur raakt geseculariseerd: ze wordt steeds meer ontdaan van kerkelijke voorschriften en dogma’s. de mens wordt de maat van alle dingen, met eigen keuzemogelijkheden en verantwoordelijkheden, niet vanaf de geboorte al door God bestemd voor een bepaald lot en plaats in de hemel of hel. De mens als maat de dingen vond men al terug in de Griekse oudheid (filosofie, architectuur, mythologie). Geleerden zoals de humanist Erasmus proberen klassieke wijsheden nu in overeenstemming te brengen met het Christelijk geloof. Het werk van de Romeinse dichter/historieschrijver Ovidius – metamorfosen – een verzameling van griekse sagen – waarin de goden en grote keizers van weleer worden beschreven, spreken tot de verbeelding van de familie Medici (hof van Florence), de hertog Gonzaga (hof van Mantua) en Lodewijk XIV (Franse hof). De Griekse zonnegod Apollo in beeldhouwwerken, smeedwerk en fresco’s van het paleis Versailles is een allegorische verwijzing naar de koning zelf als de zon op aarde. In zijn vermomming als zonnegod (Le roi soleil) danst Lodewijk XIV in het ballet niet alleen de rol, maar laat hij zich zien als stralend middelpunt van het universum. Vorsten en bestuurders laten zich en profil afbeelden naar het voorbeeld van antieke penningen van Alexander de Grote of keizer Augustus. Daardoor zijn ze steeds overal plaatsvervangend aanwezig. In het portret en zelfportret ligt het accent op de ontplooiing van de individuele mens.
2.
Kunst en esthetica
-Schoonheid als eenheid van delen, maat, verhouding, symmetrie, orde -Klassieke theorieën over schoonheid Klassieke theorieën over schoonheid zijn gebaseerd op getallenleer. De getalsverhoudingen dienen zo te zijn dat er harmonie, orde, evenwicht ontstaat. Schoonheid is een kwestie van meten waarvan de ‘goddelijke’ regels zijn vastgelegd in de proportieleer (proportie= maat, verhouding). Deze benadering vinden wij terug in de Griekse ‘canon’ van ideale maten in de beeldhouwkunst, bouwkunst en ‘de gulden snede. De Mens van Vitruvius van Leonardo da Vinci laat zien dat de proportieleer te herleiden is tot natuurlijke en menselijke verhoudingen. Alberti, Italiaans humanist, schrijver, kunsttheoreticus, wetenschappelijk onderzoeker en dichter neemt de inzichten van de Romeinse architectuur-theoreticus Vitruvius over. Schoonheid bestaat uit klassieke proportionele harmonie. Een geoefend kunstenaar kon deze verhoudingen waarnemen in de natuur en deze nabootsen door zich aan vaste regels te houden. -Werkelijkheid en ideaal De klassieke schoonheidstheorie worstelt vanaf het begin met de tegenstelling tussen ‘vorm en inhoud’. Deze tegenstelling gaat terug tot de Griekse filosoof Plato die twee werelden onderscheidt: een onzichtbare geestelijke ideale wereld (de ideeën) en de zichtbare tastbare werkelijkheid, die een gebrekkige afspiegeling, een kopie of schaduw is van die geestelijke wereld. (De filosoof Aristoteles ziet juist de tasbare waarneembare werkelijkheid als bron van kennis over het goddelijke). De ambachtsman staat bij Plato in hoger aanzien dan de kunstenaar omdat de eerste vakkundige kopieën maakt terwijl de kunstenaar zich teveel vrijheden veroorlooft. De kunstenaar uit de zestiende eeuw pretendeert echter meer te zijn dan alleen een vakman. Hij probeert ook de ziener en verbeelder te zijn van een ideale werkelijkheid. Zo zet Michelangelo zich af tegen de strenge theorie van Alberti, dat schoonheid alleen kan worden bereikt door de natuur volgens bepaalde regels na te bootsen. Volgens Michelangelo ontleent kunst haar schoonheid niet direct aan de natuur door middel van zintuigen direct aan de in de geest aanwezige visie. Daarmee sluit hij aan op de nieuwe theoretische inzichten van Bellori. Volgens deze schilder/theoreticus moet kunst van een grotere schoonheid zijn dan de natuur en de kunstenaar bereikt dat door af te gaan op zijn ideeën. -Ontwikkelingen in de muziek: prima en seconda pratica, akkoordbegrip De instrumentale meerstemmige muziek wordt in Italië de prima pratica genoemd (de eerste/ voornaamste praktijk). De componist construeert met een wiskundige precisie zijn meerstemmige ‘bouwwerken’, alles volgens de strikte regels van de harmonieleer. Een fuga is een voorbeeld van zo’n wiskundig muzikaal bouwwerk , dat voldoet aan allerlei rekenkundige uitgangspunten. Net zoals in de beeldende kunst is muzikale schoonheid in de eerste plaats een zaak van berekening en toepassen van regels. Deze ‘ideale schoonheid’ heeft weinig verwijzingen naar iets de muziek zoals in een liefdesliedje wel het geval is. De seconda pratica heeft betrekking op de nieuwe vorm van muziektheater die in de hofcultuur ontstaat: de opera. De tweede praktijk betekent een nieuwe manier van componeren waarbij een eenstemmige hoofdmelodie/bovenstem ondersteund wordt door akkoorden. In de opera krijgt die hoofdmelodie emotionele zeggingskracht terwijl de intrumenten ’slechts’ de zang begeleiden. De Italiaanse hofcomponist Monteverdi is een van de eerste componisten die bewust uitdrukking geeft aan de gevoelens die de tekst suggereert. Daarbij gaat het niet alleen om klankschoonheid en technische perfectie maar het effect dat de muziek opwekt bij de luisteraar. In zijn muziek onderscheidt hij duidelijk drie affecten ( = gemoeds-bewegingen of driften): toorn, vreugde en verdriet. In de opera wordt in tegenstelling tot de prima pratica wel duidelijk verwezen naar een “buitenmuzikale werkelijkheid” in woord, gebaar, decor, dans en muziek.
-Commedia dell’arte: eenheid van persoon en rol Aan de Italiaanse en Franse hoven zijn ook toneelspelers verbonden. Naast dit hoftoneel komt ook in Italië de commedia dell’ arte tot bloei. De commedia dell’ arte spelers hebben allemaal een vaste rol, spelen een vast type, dat nooit gewisseld wordt. Was je de naïeve Colombina of de sluwe koopman Pantalone, dan zat je voor je leven vast aan die rol. De acteurs improviseren op een scenario dat globaal is vastgelegd. Deze improvisatie bracht met zich mee dat spelers goed op de hoogte moesten zijn van elkaars reactie. Vandaar de eenheid van persoon en rol. -Retorica en affectenleer De Retorica is de kunst van welsprekendheid, de woordkunst van het overtuigen en maakt sinds de Romeinse tijd uit van een onderwijsprogramma. De affectenleer gaat uit van hartstochten, de gemoedstoestanden van de mens. Retorica is vooral intellectueel, affecten zijn vooral emotioneel. In de commedia dell’ arte spelen vooral de affecten een belangrijke rol. In de beeldende kunst vind je ze ook terug in de modellenboeken van Lebrun, waarbij hij aandacht besteedt aan gezichtexpressies (bijv. verbazing, verdriet, woede, vreugde). Retorica vind je juist meer in tragedies, gebaseerd op klassieke mythen. Ook in de muziek speelt de retorica een rol, al vinden wij dat misschien wat vreemd. De componist dient een ‘musicus poeticus’ te zijn die zo componeert dat hij voldoet aan de regels van welsprekendheid; het is nodig dat de muziek de tekstinhoud zo nauwkeurig mogelijk volgt, vooral bij het weergeven van de hartstochten. Hierdoor ontstaat een muzikale retorica = de taal van het gemoed, vol met symbolen en diepzinnige metaforen; zo betekent in die tijd een hoge toon ‘hoogte’ of ‘berg’ of ‘hemel’ en een lage toon een ‘dal’ of ‘hel’. Droefheid wordt uitgebeeld door mineur, dissonantie, langzaam tempo en lage ligging. Vreugde wordt uitgebeeld door: majeur, consonantie, snel tempo en hoge ligging. Zo zijn bijvoorbeeld in de opera Orfeus ook de instrumentkeuze en bepaalde echo-effecten symbolisch bedoeld. -Natuur: wetten van (goddelijke) natuur gezocht,: ‘schone’ natuur In de literatuur van de zeventiende eeuw wordt da natuur vaak het twee boek van God genoemd. In het eerste boek, de bijbel, openbaart God zich in woorden. De ‘wetten’ van de natuur worden gevonden in de orde van de kosmos en de natuur zelf door deze te herleiden tot wetmatige, volmaakte harmonische verhoudingen. Een strijdvraag die steeds weer opduikt in de zeventiende en later de achttiende eeuw gaat over de kwestie “of kunst haar schoonheid ontvangt van de natuur of dat het juist kunst is die de schoonheid van de natuur pas echt kan laten zien”. -Originaliteit: inventiviteit binnen bestaande kaders/grenzen De Italiaanse schilder en kunsttheoreticus Vasari introcuceert in het eerste kunsthistorische boek Levens van de grootste Italiaanse architecten, schilders en beeldhouwers de term ‘genie’, de moderne schepper waarbij hij Michelangelo als voorbeeld neemt. Schoonheid in de zin van perfectie kon alleen maar tot stand komen door de juiste imitatie van de natuur en klassieke voorbeelden, maar verheven schoonheid kan alleen het product zijn van natuurlijke gave, het oorspronkelijke talent van de kunstenaar. De in die tijd veel gebruikte begrippen imitatio (imitatie), aemulatio (verbetering) en idea (ideeën in de geest van de kunstenaar) geven de speelruimte aan van de toegestane originaliteit. De aemulatio daagt de kunstenaar uit om – met gebruikmaking van zijn eigen idea – boven zijn klassieke voorbeelden uit te stijgen. Aandachtspunten: Plato, Aristoteles, Alberti, Vasari, Bellori.
3.
Kunstenaar en opdrachtgever: politieke en economische macht
-Ontworsteling aan ‘ambacht’ ; naar ‘artes liberalis’ , ook theoretische kennis. Naast vrije ondernemer toch grootse status als hofkunstenaar In de Middeleeuwen behoren de beeldende kunsten tot de ‘artes mechanicae’, de ambachtelijke nuttige kunsten. De schilders zijn de eersten die zich bevrijden van de dwingende verplichtingen van het gilde lidmaatschap (gilde = middeleeuwse beroepsvereniging). Naast de opleiding in schildersateliers neemt de theorie een steeds grotere plaats in. Wie niet door wil gaan voor handwerksman moet wetenschappelijke kennis vergaren. Een schilder moet daarom studie maken van anatomie, proportie, perspectief, wiskunde, optica en archeologie. Hij ontwerpt een onderwijsplan voor de academie dat tot in de 19e eeuw model staat voor kunstonderwijs. Het ambachtelijke gilde systeem maakt plaats voor een indrukwekkend kunstmecenaat / patronagesysteem (mecenas = beschermheer) waarbij kunstenaars in bescherming worden genomen door hooggeplaatste personen: vorsten, rijke bankiers of de paus. Deze hofkunstenaars behoren tot alle kunstdisciplines: schilders, componisten, muzikanten, spelers en dansers. Hun voornaamste taak is het behagen van hun mecenas ren het onderstrepen van zijn macht en status door hun kunstzinnige diensten en producten. Michelangelo is het voorbeeld van een kunstenaar die toch ook een vrij onafhankelijke positie had. Dat voorrecht genoot hij door zijn status en roem als ‘genie’. -Opleiding: onder Lodewijk XIV zeer gecentraliseerd in academies. De prestigieuze bouw van paleis Versailles onder Lodewijk XIV heeft er toe bijgedragen dat het kunstonderwijs een koninklijke aangelegenheid wordt. De koninklijke academie voor architectuur wordt gevolgd door de koninklijke academies voor schilder- en bouwkunst, dans en muziek. Door middel van academies kan de staat (de koning zelf en zijn minister van cultuur Colbert) grote invloed uitoefenen op het onderwijs en de kunstproducten. Hierdoor is ook de basis ontstaan voor het klassieke ballet, met voor het eerst een dansnotatie-systeem en het vastleggen van technieken waaronder de vijf basisposities en het ‘en dehors’, de voor klassiek ballet kenmerkende uitdraai. -Naast het hof ook kerkvorsten, patronage De paus had in die tijd geweldige politieke en militaire invloed met een eigen leger. Ook aan het hof van Rome (tegenwoordig het Vaticaan) werkten veel hofgeleerden en hofkunstenaars. -Organisatie samenleving: streven van vorsten naar sterkere, centrale macht, ook economisch Lodewijk XIV wil het absolute en universele karakter van zin heerschappij zichtbaar maken in architectuur. Paleis Versailles (iets ten zuiden van Parijs) is daarvan het toonbeeld en schoolvoorbeeld voor andere vorstenhoven in Europa. In Florence wordt de macht uitgeoefend door de rijke bankiersfamilie De Medici die de stad hebben gemaakt tot wat hij nog is: een kunststad bij uitstek. In Rome drukken de pausen hun artistieke stempel op de stad, in Mantua de familie Gonzaga, in Urbino de hertog van Montefeltro en in Milaan de familie Sforza. Ongeveer 50% van alles wat in de wereld kunst wordt genoemd bevindt zich in het gebied rondom Florence en de andere Italiaanse hoven! In Italië staan de hoven nog relatief midden in de stedelijke samenleving, in Frankrijk daarentegen zondert het hof zich af in een geënsceneerde droomwereld buiten de stad. Vorsten, stadbestuurders en rijke kooplieden zijn in de hofcultuur bereid om veel geld te steken in grote kunstwerken. Kunstenaars en vorsten versterken daarbij elkaars functie. de kunstenaar draagt bij aan de status van de vorst die op zijn beurt bescherming biedt en hem de status van hofkunstenaar verleent (mecenaat, patronage).
-Verzamelingen: vorsten verzamelen onder andere oudheden, kostbaarheden en eigentijdse kunst; een verzameling geeft hen status als homo universalis (soldaat en geleerde in een). Het verzamelen van kostbare zaken is in de zestiende eeuw een van de liefhebberijen van de vorst, edelman en geleerde. Het verhoogde niet alleen je rijkdom maar ook je aanzien. Alles wat kostbaar is wordt verzameld, van kostbaarheden uit de oudheid, curiosa tot opgezette dieren. De verzameling wordt gezien als een afspiegeling / metafoor van de hele kosmos met als middelpunt de verzamelaar zelf (de mens centraal in het wereldbeeld = humanisme). De verzameling wordt bewaard in privévertrekken, zogenaamde studiolo’s, met schitterende symbolische decoraties aan de wanden. De objecten worden vaak gesorteerd volgens de vier elementen (aarde, lucht, water en vuur) met behulp van allerlei symbolische associaties, vaak geïnspireerd door de klassieke mythologie. Later in de hofcultuur worden de vorstelijke verzamelingen tentoongesteld in de meer openbare Kunst en Wunderkammer, de voorlopers van musea. Bij de verzamelingen wordt geen onderscheid gemaakt tussen kunst en wetenschappelijke of natuurproducten. Niet alleen vorsten maar ook geleerden in heel Europa kunnen beroemd worden vanwege hun rariteitenkabinetten (rariteit = zeldzaam, bijzonder verzamelobject). 4.
Kunst en vermaak
-Thema’s zoals liefdes der goden hebben ook een vermaaksfunctie Het theaterpubliek is verzot op toneel- en operavoorstellingen waar iets te zien en te beleven valt; het wil vermaakt worden. De tonelen beschikken vaak over zeer ingewikkelde machines en theatereffecten om de godenverschijningen uit fabels en mythologie mogelijk te maken. Het toneel wordt bevolkt door goden, godinnen en andere mythologische figuren. Ze dalen neer uit de hemel of verheffen zich uit het water. De adel vermaakt zich met de oogverblindende taferelen en voelt zich verwant met belangrijke en heldhaftige klassieke personages. -Monodie; specifiek instrumentale muziek Monodie = hier bedoeld als eenstemmige melodie in instrumentale muziek voor bijvoorbeeld danssuites. -Hofdans, hofballet en danssuite (gestileerde dansen en muziek) Dansen behoorde tot de verplichte vaardigheden van de hofhouding van de zonnekoning Lodewijk XIV. Iedereen moest danslessen volgen van speciaal door de koning aangestelde dansmeesters. De hofdansen waren elitaire gezelschapsdansen waarin volgens strikte regels werd gedanst. Bij feesten kregen de hofdansen het karakter van maskerades, een geliefd spel waarbij de gasten zich ‘verstoppen’ achter allegorische en mythologische figuren en personificaties zoals gratie, liefde, wijsheid enz. Daarnaast speelt de dans een ondergeschikte rol in toneel- en opera-uitvoeringen. Dansen met zang en muziek worden intermedi genoemd en dienen als onderbreking tussen twee bedrijven: bij decorwisselingen, als afleiding en/of inleiding op het bedrijf dat volgt. Instrumentale dansmuziek voor ensembles en orkest zijn bedoeld als vermaak aan het hof. De composities zijn weinig tot niet polyfoon en de nadruk ligt op de eenstemmige melodie (monodie). Meestal volgen een langzame en een snelle dans elkaar op in zo’n danssuite: air, gavotte, bourrée, menuet, pavane, gillarde (Franse namen voor zogenaamde barok- dans soorten in de 17e eeuw)
-Villa’s als lustoorden -Spelletjes en fonteinen in de tuinen De grote tuinen van villa’s en paleizen maken bewust deel uit van het gebouw waarbij een geometrisch ontwerp alle aandacht concentreert op het gebouw zelf. In de tuin vinden we lage boompjes, groene doolhoven, fonteinen en watervallen, opgesierd met beeldhouwwerken van mythologische en allegorische figuren. Zo treffen wij midden in de grote vijver in de tuin van paleis Versailles een groot fontein aan van de zonnegod Apollo in zijn triomfwagen. Lodewijk de zonnekoning was erg enthousiast over zijn tuin en genoot er van om zijn gasten rond te leiden. Later schreef hij zelfs een gids voor de tuinen. De fonteinen traden pas in werking als de koning in de buurt kwam en werden weer stilgelegd als hij zich omdraaide. -Theaterspektakel; opera (Lully / Molière) Naast de Italiaanse opera ontwikkelt Jean Baptiste Lully voor het franse hof via het comédie-ballet de ‘tragédie en musique’. Deze muziektragedie is een vorm van muziektheater met een combinatie van recitatieven (meer voorgedragen dan gezongen zang), aria’s (virtuoze solozang), ensembles (klein orkest), koren, balletten, instrumentale delen en grootse effecten via decors, toneelmachinerieën, attributen en kostuums. Deze tragedies moesten alle vroegere vormen van theater overtreffen. Lully werkt nauw samen met de franse blijspelschrijver en toneelspeler Molière, wiens stukken aanvankelijk steeds worden verboden omdat hij teveel met de adel spot. (Let op: De positie van de vorst staat bij hem nooit ter discussie) Molière wordt echter ook in Versailles de regisseur van een aantal groots opgezette vermaakstukken en zijn eigen hoftheater. Molière is een theatermaker bij uitstek: acteur, artistiek leider en toneelschrijver. Zijn comédie-ballet ‘Le Bourgeois Gentil’homme’ is een luchtig blijspel in vijf akten dat gaat over de ijdelheid van de rijke burger Monsieur Jourdain die graag tot de adel wil behoren. In zijn poging om edelman te worden probeert hij zich te kleden en gedragen als een edelman en bekwaamt hij zich in de kunsten (zoals dichtkunst en filosofie). Schitterend is de Turkse balletscène op muziek van Lully, waarin zijn dochter Lucille huwt met haar geliefde Cléonte, een scène geïnspireerd op de werkelijke ontvangst in Versailles van de Turkse gezant Soliman Aga. Molière combineert het blijspel met kenmerken van de commedia dell’arte. De dansstukken worden in dit stuk wel geïntegreerd in het verhaal. Molière overlijdt in1673 enkele uren nadat hij in zijn laatste stuk (Le malade imaginaire) de hoofdrol heeft gespeeld. 5.
Kunst, wetenschap en techniek
-Optica, perspectief, anatomie, landmeten, cartografie De ontwikkeling van kunst naar een groter realisme brengt veel problemen met zich mee. Plato was van mening dat twee voorwerpen van dezelfde grootte ook even groot afgebeeld moeten worden en niet de één kleiner omdat die zich verder weg van de kijker bevindt. Hij verzet zich dus tegen perspectief. Naast de studie van anatomie en proportionering van het menselijk lichaam is het lijnperspectief de belangrijkste methode van het realisme van een voorstelling in de teken- en schilderkunst van de Renaissance. Lijnperspectief berust op de optische illusie dat parallel lopende lijnen (zoals een tegelvloer) vanuit het standpunt van de beschouwer in de verte samen komen in één (verdwijn)punt aan de horizon (liever gezegd een denkbeeldige horizon op ooghoogte). Met deze methode kun je precies berekenen en meten hoeveel kleiner objecten (mensen, gebouwen, bomen enz.) worden en hoeveel dichter ze bij elkaar komen te staan, naarmate ze zich verder weg bevinden. Alberti heeft deze methode vastgelegd op basis van eerdere studies van de architect Brunelleschi. Met deze methode kon de illusie gewekt worden dat de figuren in een schilderij zich in dezelfde ruimte bevonden als de kijker.
De ontdekkingsreizen stimuleren wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de wiskundige geografie en de astronomische navigatiemethoden. In de oudheid kende men geen navigatieproblemen omdat met binnen de kustlijnen bleef varen. Nu men wel de oceanen ging bevaren ontstond uiteraard de behoefte aan een nauwkeurige methode van plaatsbepaling. In zijn Geografica had Ptolemaeus al manieren beschreven om de oppervlakte van de aarde te projecteren op het platte vlak. Het eerste werk van de Nederlandse cartograaf Mercator is een kaart van het heilige land en een aardglobe volgens de studies van Ptolemaeus en de aantekeningen van de ontdekkingsreiziger Marco Polo en Portugese en Spaanse zeevaarders. Over zijn Europakaart, een meesterwerk, deed hij zestien jaar! De vele ontdekkingsreizen uit die tijd leverden bovendien enorme hoeveelheden nieuwe informatie op over verre landen en volkeren. -Onderzoek van de werkelijkheid Als wetenschappelijk onderzoeker heeft Leonardo da Vinci zich bezig gehouden met alle toen bekende wetenschappen. Zijn ontdekkingen en kennisvergaring houdt hij bij in dagboeken, opgesteld in linkshandig spiegelschrift. Zijn belangstelling gaat onder ander uit naar de wetten van beweging, de mechanica en de optica.wat betreft de optica kende hij de ‘camera obscura’ (verre voorouder van de fotocamera) en maakte veel ontwerpen voor de meest verschillende werktuigen: watermolens, hefbomen, oorlogstuig, muziekinstrumenten, duikboten en vliegtuigen. Hij bestudeert de anatomie van de mens door het verrichten van secties op lijken en doet bepaalde uitvindingen in de schilderkunst om een groter realisme te bereiken. Al zijn bevindingen worden vastgelegd in nauwkeurige tekeningen. -Samenhang in een steeds ‘mechanischer’ wereld (machinerieën) De natuurkundige ontdekkingen en experimenten van Galilei, Newton, Bacon en de nieuwe filosofie van Descartes leggen de basis voor een nieuw wereldbeeld. De mechanica, gevat in wiskundige definities en formules brengt een nieuw inzicht in het functioneren van de natuur en de mens. De wereld wordt nu opgevat als een machine, één groot raderwerk waarvan God de Maker is. Alles kan via causale verbanden (oorzaak en gevolg of actie/ reactie) teruggebracht worden tot universele wetten (geldig voor de hele wereld/ het hele universum). Stond in de Middeleeuwen alles nog vast volgens een bepaalde goddelijke orde, nu heeft de mens de opdracht om de door God ingestelde wetten te ontdekken en achterhalen. Vanaf de 16e eeuw ontwikkelt de techniek zich in hoog tempo. Veel boeken getuigen van het vernuft van ‘ingenieurs’ bij het bedenken van mechanische constructies. Aandachtspunten: Leonardo da Vinci
6.
Kunst intercultureel
-Ontdekkingsreizen -Aandachtspunten: Lully ‘Le Bourgeois Gentilhomme’
12V6 Kunst algemeen EINDTERMEN CE 2010-2011 CULTUUR VAN DE BURGER Amsterdam in de zeventiende eeuw (1600-1700) (zie ook hoofdstuk 7 van De Bespiegeling) Stadhuis/ paleis op de Dam-Genres in de schilderkunst Stadsschouwburg van Amsterdam; rederijkerskamers; neoklassieke kluchten en tragedies, spektakelstukken Rol van het orgel (Sweelinck); diverse muzikale genres voor de kleine kring Chinees porselein (Delfts aardewerk) Encyclopedische verzamelingen Inleiding Nederland (De Republiek) kan in de 17e eeuw beschouwd worden als een wereldmacht. De fraaie herenhuizen langs de Amsterdamse grachten en het op 13659 houten palen gebouwde stadhuis op de Dam getuigen nog steeds van deze glorieuze tijd, Een eeuw lang beheerst Nederland de wereldhandel. Deze energie openbaart zich ook in cultureel en kunstzinnig opzicht. Overal in musea getuigen schilderijen van deze Hollandse creativiteit. Genrestukken geven een beeld van het dagelijkse leven in de 17e eeuw: dienstmeiden met potten en pannen, toiletmakende vrouwen, doktoren, kwakzalvers en patiënten, vrolijk musicerende, etende en drinkende gezelschappen met uitbundige hoeveelheden gevogelte, wild, vis en groenten. In de rederijkerskamers ontmoet de artistieke en culturele elite elkaar om zich te oefenen in literatuur. Spiegel, Hooft, Bredero en Coster zijn lid van de Amsterdamse kamer de Egelantier en Vondel is lid van de Brabantse kamer ’t Wit Lavendel. De leden oefenen zich in het schrijven en voordragen van toneelstukken en refreinen. Beide kamers fuseren na een tijd met elkaar wat resulteert in de eerste Amsterdamse schouwburg. De opening vindt plaats met de opvoering van Vondels Gysbrecht van Aemstel. Dit soort tragedies werd maar door een klein aantal mensen (de elite) begrepen. Meer bijval oogstende spektakeldrama’s. De trotse Amsterdamse stadsautoriteiten brengen meer dan eens belangrijke bezoekers naar de Oude Kerk om de orgelimprovisaties van Sweelinck te beluisteren, de ‘Orfeus’ van Amsterdam. Tijdens de kerkdienst mag het orgel niet bespeeld worden, omdat de Calvinisten het als een ‘wereldlijk’ instrument beschouwen. De rijke zakenlieden die de statige grachtenhuizen bewonen, beoefenen als amateurs de instrumentale muziekkunst in de ‘collegia musica’, kleine muziekgezelschappen. Verder is de kunst overvloedig aanwezig in de vele kamers van de herenhuizen: verzamelingen glas, aardewerk, poppenhuizen, zilverwerk en schilderijen. Met name het Chinees porselein wordt door zakenlieden meegebracht uit het Verre Oosten. Wanneer de aanvoer uit de handelsreizen staakt vult Leiden het gat in de markt met de productie van Delfts aardewerk (Delfts blauw). Het bijeenbrengen van kostbare zaken in verzamelingen blijft het voorrecht van een kleine rijke elite. De verzamelingen in universiteiten krijgen een meer systematische wetenschappelijke indeling.
2.
Kunst en religie, levensbeschouwing
Visies op geschiedenis: religieus èn wereldlijk Diversiteit van Christelijke geloofsovertuigingen De 17e eeuwse cultuur is doortrokken van een diep ingeworteld religieus besef. De calvinistische* kerk is de heersende godsdienst. Verder handhaven de katholieken* zich naast kleine godsdienstige groeperingen als ‘Dopersen’ en “Luthersen’* en ‘Joden’. De gereformeerde godsdienst is niet de officiële staatskerk maar wel de kerk van de staat. Alleen de leden kunnen immers officiële ambten bekleden. Katholieke kerk: ontstaan uit de eerste Christenen die na onderdrukking door de Romeinen uiteindelijk toch de officiële staatsgodsdienst in vrijwel heel Europa werd met de paus in Rome als machtscentrum, kloosters als centra van kennis en de bisschoppen in kathedralen als ambassadeurs. *Calvinisme: genoemd naar de Franse godsdiensthervormer Calvijn. Calvinisme verzet zich tegen de overdadige weelde van de katholieke kerken, het gemak waar-mee de katholiek zelf zijn lot kan ‘kopen’ en al het andere ‘onbijbelse’ gedrag van de katholieke kerk Luther en de Reformatie (1512): Luther verzet zich net als Calvijn tegen de financiële en economische macht van de katholieke kerk die bij wijze van spreken de bankier van god is geworden. Geloof gaat om persoonlijk geweten met de Bijbel als bron. De mens moet dit eenvoudig aanvaarden in nederigheid, geloof en vertrouwen. Genade van God krijg je niet door schitterend ingerichte kathedralen en rituelen. Daarmee ondergraaft Luther de organisatie en rituelen van de katholieke kerk. Luthers ideeën leiden tot de (door hemzelf afgekeurde) beeldenstorm. Het stadhuis op de Dam: de opstand tegen Spanje (1570 -1648) parallel aan de opstand van de Bataven tegen de Romeinen; Vanitas (oudheid-Stoïcijns, Bijbel-Prediker); diverse moralistische genres. Amsterdam als handelscentrum van Europa maakt in de eerste helft van de 17e eeuw een geweldige groei door. De stad heeft een nieuw stadhuis nodig dat past bij haar status: een prestige-object van economische en politieke macht. Men kiest voor het ontwerp van Jacob van Campen en in 1648 (Vrede van Munster) beginnen de heiwerkzaamheden. Het Amsterdamse stadhuis is een uniek kunstwerk waarin architectuur, beeldhouw-kunst, schilderkunst en dichtkunst samen komen. De schilderijen bestaan voorname-lijk uit historiestukken die bijbelse, klassieke of nationale geschiedenissen uitbeelden, onder andere de Bataafse opstand tegen de Romeinen in 69 na Christus. Men zag de Bataven als Hollandse voorvaders en vergeleek die historische opstand met het eigentijdse verzet tegen de Spaanse onderdrukking. Volgens Hugo de Groot begint de Hollandse geschiedenis bij de vrije Batavieren. Rembrandt krijgt de opdracht voor het historiestuk: Nachtelijke samenzwering van Claudius Civilis in het Schakersbos. Ook zijn er historiestukken te zien van Rembrandts leerlingen Govert Flinck en Ferdinand Bol. De moralistische onderschriften bij deze schilderijen zijn van Vondel. De schilderijen en beeldhouwwerken dienen als verheerlijking van de Amsterdamse overheid en hun politieke beleid. Hun wijze en deugdzame, calvinistische gedrag wordt in allegorische schilderijen en beeldhouwwerken tot uitdrukking gebracht.
3.
Kunst en esthetica
Schoonheid van de zichtbare wereld, naast klassieke theorieën Originaliteit: inventiviteit én ‘blijven bij je stiel’ De klassieke oudheid blijft de norm waaraan kunst wordt afgemeten. De klassieke kunstenaars hebben de universele waarden en de goddelijke harmonie zo goed uitgedrukt dat ze nagevolgd dienen te worden wat betreft inhoud en vormgeving. De 17e eeuwse kunstenaars ontvangen daarom een groot deel van hun opleiding in Italië in het kader van de Grand Tour. Aangekomen in Italië oefenen zij zich eerst in het kopiëren van klassieke kunstwerken (en ook wel uit de renaissance want die waren ook op de klassieke kunst gebaseerd). De dichter oefent zich door het klassieke werk te vertalen. Daarna probeert men de klassieke voorbeelden te overtreffen. Protestantse visie op de kunsten De protestantse kerk heeft in tegenstelling tot de katholieke kerk als opdrachtgever weinig of niets te bieden. De protestantse kerk is geen ‘tentoonstellingsruimte’ meer. In de 16e eeuw wordt een groot aantal kerken zelfs beroofd van haar beelden door de agressieve vernielzicht van de ‘beeldenstormers’. Luther veroordeelt dit vergrijp met zijn uitspraak ‘dat niet de beelden bestreden moeten worden maar de verering ervan’. Luther en Calvijn onderschrijven beiden het didactisch gebruik van beelden. Ze maken e herinnering aan God levendig en geven de boodschap weer. Uitgangspunt blijft echter ‘het Woord’, de bijbel. Holland in de 17e eeuw heeft de reputatie een ‘domineesland’ te zijn maar is tegelijkertijd – zeker vergeleken met de omringende landen – beroemd om zijn tolerantie. Beide kenmerken vinden we terug in de kunst. Verhalen uit de bijbel blijven geliefkoosde onderwerpen zoals bij Rembrandt. Scènes uit het leven van Maria en heiligen komen echter weinig voor evenmin als religieuze allegorische voorstellingen. De afschaffing van de Maria – en heiligenverering is hiervan de oorzaak. Andere religieuze voorstellingen komen hiervoor in de plaats zoals de doop en het heilig avondmaal. Natuur: zichtbare (goddelijke) natuur “Want een volmaekte schildery is als een spiegel van de natuur, die de dingen die niet en zijn, doet schijnen te zijn, en op een geoorloofde, vermakelijke en prijslijke manier bedriegt”. Met deze uitspraak maakt de 17e eeuwse schilder duidelijk dat schilderen iets anders is dan het kopiëren van de natuur (zie ook Hofcultuur 2-27). Kennis van menselijke hartstochten Aandachtspunten: Descartes, Lebrun (‘traité des passions’ en andere Modellenboeken) In aansluiting op de affectenleer (zie Hofcultuur) onderscheidt Descartes in zijn modellenboek Traité des passions de l’ame zes soorten affecten of hartstochten: verwondering, vreugde, liefde, haat, verlangen en treurnis. Tussen deze emoties zijn oneindig veel mengeovrmen en nuances mogelijk. Lebrun maakt in zijn modellenboek studie van de menselijke emoties (zie ook Hofcultuur)
Aristotelische principes in het theater In de rederijkerskamers beoefent men verschillende literaire klassieke genres: tragedie, epos en lofdicht. Men baseert de klassieke dichtpraktijk op de Poetica van Aristoteles en vertaalt deze in een streng stelsel an regels waaraan voldaan moest worden. Een treurspel moest gaan over gruwelijke gebeurtenissen en schrik en moest medelijden opwekken na afloop. De hoofdpersoon met goede en slechte eigenschappen is verantwoordelijk voor zijn (nood)lot. Formeel moet het stuk voldoen aan de drie eenheden van tijd9binnen 24 uur), plaats (een vaste plek) en handeling (een plot met een logisch verloop van oorzaak en gevolg zonder bijzaken). De Aristotelische dramatraditie kent in het treurspel vijf onderdelen (bedrijven) in een vaste volgorde en een specifieke inhoud: uiteenzetting (expositie), de verwikkeling (intrige of motorisch moment), de spanning die wordt opgevoerd (climaxwerking) en zorgt voor een beslissende wending in de situatie van de hoofdpersoon (peripetie) en tenslotte uitmondt in de beslissende ontknoping (goede afloop) of catastrofe (slechte afloop). Opleiding: ateliers; reizen naar Rome; niet centralistisch, steden, regio’s; Onderscheid tussen ‘ambachtsman’ en ‘geleerde kunstenaar’. Studie van de oudheid belangrijk onderdeel De opleiding van schilders vindt plaats in de ateliers, een soort privé-academie. Een bekende is die van Rembrandt. De eerste openbare tekenacademies ontstaan in den Haag, Utrecht, Leiden en Alkmaar. De leerlingen tekenen naar model. De oprichters van deze academies hebben allemaal in Italië gestudeerd, Studenten, aankomende diplomaten, geleerden en kunstenaars reizen naar Italië om hun opleiding af te maken of bij te spijkeren. Schilders, edelsmeden en glasblazers bezoeken daar hun beroemde vakbroeders en hun academies in Rome, Florence en Venetië. In Italië bezoekt men de plekken met de klassieke kunst die men probeert na te maken. Op de academies studeert men anatomie, proportieleer, perspectief, wiskunde, natuurwetenschappen en archeologie. De ambachtsman uit de middeleeuwen wordt een geleerde kunstenaar die verheven kunstwerken maakt. Het ‘bedenken’van een kunstwerk wordt vaak gescheiden van het ‘maken’ en ‘afwerken’. Het afwerken van de schilderijen van de leermeesters gebeurt vaak door hun leerlingen. Opdrachtgevers: vrije markt en gedeeltelijk beschermd door de overheid. Corporatieve opdrachten (stadsbesturen, regenten, collegium musicum, gildes enz.); de rol van uitgevers/drukkers; individuele opdrachtgevers. Een kunstenaar in de republiek is aangewezen op plaatselijke overheden, besturen en particulieren die portretten bestellen. Veel andere kunstenaars werken niet in opdracht maar maken eerst een werk en verkopen dat aan huis of bieden ze te koop aan op jaarmarkten voor wie er belangstelling voor heeft. Hierdoor kan de koper geen eisen meer stellen aan het werk (dat al af is). De kunstenaars leggen zich toe op onderwerpen waarin ze uitblinken of waar grote belangstelling voor is zoals genrestukken (huiselijke taferelen, bordeelscènes, etende en zingende gezelschappen), landschappen, portretten en stillevens. De stedelijke regenten geven talloze portretopdrachten van henzelf en hun familieleden. Voor schilders als Jan van Goyen, Jan Steen, Gerard Dou, Johannes Vermeer, Frans Hals en Rembrandt is er werk genoeg. Ook de zakenlieden leggen collecties aan. Stadsbesturen en regentencolleges geven collectieve opdrachten voor de ‘schuttersstukken’ zoals De Nachtwacht van Rembrandt.
De bewoners van grachtenhuizen kunnen het zich permitteren om dure instrumenten aan te schaffen, lessen te volgen en tijd vrij te maken voor uitgebreide muziek-beoefening. Iedere stad van enig belang heeft een ‘collegium musicum’, gezelschappen van amateurs die puur voor hun eigen genoegen en zonder toehoorders spelen. Deze elitaire muziekverenigingen vormen een introductie-mogelijkheid voor veel burgers die op de maatschappelijke ladder aan het stijgen zijn: je kunt elkaar ontmoeten, samen musiceren, eten en drinken, vooral jezelf tonen, elkaar bevestigen en geïntroduceerd worden. De calvinistische regering en kerk zijn van mening dat iedereen de bijbel moet kunnen lezen. Vandaar dat er veel wordt gelezen in de Republiek. Daarnaast zorgen e welvaart, de universiteit en de unieke publicatievrijheid voor een groot aantal boekdrukkers, uitgevers, boekhandelaren, lettergieters en letterzetters. Tot de bekendste boekenbedrijven behoren Plantijn en Moretus in Antwerpen. De enorme productie van boeken is bestemd voor de binnenlandse en buitenlandse markt. De verhalen van Jacob Cats kennen een groot lezerspubliek evenals de reisverslagen, almanakken, pastoralen, liefdespoëzie, liedbundels en boertige verzen. Boeken kon je kopen in boekwinkels in de vorm van losse vellen die je zelf moest laten inbinden. Organisatie samenleving. De Republiek zoekt zijn plaats tussen grootmachten (17e eeuw). Amsterdam centrum wereldhandel De Verenigde Oost-Indische compagnie (VOC) en West-Indische Compagnie leggen de wereldhandel open met Azië, Afrika en de Nieuwe wereld (Amerika). De aangevoerde goederen maken van Amsterdam een stapelmarkt en distributiecentrum met internationale handelsbetrekkingen. Amsterdam fungeert als overslaghaven van de hele wereld. De gunstige ligging van Nederland en de grote goedkope handelsvloot zijn gunstige factoren voor een ongekende groei. Daarnaast biedt de republiek andere diensten aan in de vorm van kredietverschaffing, financierings- en verzekeringsvormen. Er wordt een groot aantal agrarische exportproducten geleverd en ingevoerde grondstoffen bewerkt en weer geëxporteerd (bijv. suiker). Dit alles maakt van de Republiek een grootmacht en deze tijd staat sindsdien bekend onder de alleszeggende naam ‘De Gouden Eeuw’. Verzamelingen: encyclopedische verzamelingen en rariteitenkabinetten Het verschijnen van de encyclopedie van Diderot en D’Alembert geeft aan dat de belangstelling voor geclassificeerde kennis toeneemt. Daarbij wordt een eerste stap gezet in het systematisch verzamelen en ordenen van kennis en informatie om zo dieper inzicht te krijgen in de schepping. Volledigheid en ordening zijn trefwoorden in de rariteitenkabinetten (een soort privé-musea). Verzamelingen uit de geneeskunde (preparaten, instrumenten enz.), de natuurhistorie (fossielen, plant-, dier- en steensoorten, dinosauriërs enz.) en de oude geschiedenis (prehistorie t/m ME) dienen als uitgangspunt voor nieuw onderzoek. De basis hiervoor wordt gelegd door de filosoof Bacon.
4.
Kunst en vermaak
Ter lering en vermaak Vermaak als medicijn (klucht) De term ‘ter lering en vermaak’ geeft bondig aan waar het om gaat in de literatuur van die tijd. De dichter moet een morele (religieuze of politieke) les op aangename wijze verpakken. Het ‘vermaak’ staat meestal op de voorgrond en de ‘lering’ is vaak niet meer dan een moraliserende opmerking aan het einde van een verhaal of toneelstuk. Dit geldt vooral voor blijspelen en kluchten. Aan het einde van Bredero’s Spaansche Brabander blijkt de deftige titelheld tenslotte een armoedige oplichter te zijn en besluit Bredero met de moraliserende opmerking: “Al ziet men de lui, men kent ze niet.” Het blijspel staat in lager aanzien dan het treurspel. Het bestaat meestal uit drie tot vijf bedrijven en speelt zich af in lagere burgerlijke milieus. De taal is eenvoudig en soms plat, met name in de klucht. De tragedies trekken weinig publiek. Om de inkomsten te vergroten, speelt men blijspelen of de combinatie van een treurspel gevolgd door een klucht. 5.
Kunst, wetenschap en techniek
Empirisch onderzoek Francis Bacon is de vader van de empirische methode. Van hem is de zinspreuk ‘Kennis is macht’. Het verkrijgen van objectieve kennis is verkrijgbaar via de induc-tieve methode door het verzamelen en veregelijken van observaties en het uitvoeren van experimenten. De mogelijkheden van kennis lijken onbeperkt en men verwacht in die tijd grote dingen van de techniek. Bovenal is men geïnteresseerd in de ‘grote machine van het universum’. Camera Obscura Met de camera obscura kan een identieke weergave gerealiseerd worden van een object door middel van een donkere doos waarin een kleine opening is gemaakt. Het is het principe van de fotocamera en al bekend aan Aristoteles en Leonardo da Vinci. De Nederlander Christiaan Huygens wordt door de Franse minister van cultuur Colbert aangetrokken als een van de belangrijkste leden van de opgerichte Académie des Sciences (academie voor wetenschappen). Op het gebied van de optica houdt hij zich bezig met de theorie over lenzen en hun toepassing in kijkers en microscopen, waarmee hij astronomische en microbiologische waarnemingen doet. Anthonie van Leeuwenhoek maakt daarvan gebruik en kan beschouwd worden als de grondlegger van de microbiologie (in Amsterdam staat tegenwoordig het Anthonie van Leeuwenhoek-ziekenhuis, gespecialiseerd in kanker) Toneelmachinerieën als ‘special effects’ De fascinatie voor techniek/ machines laat ook de toneelkunst niet ongemoeid. Het publiek wil vermaakt worden en meegenomen in een fictieve wereld waarin alles mogelijk is. Ingewikkelde toneelmachines laten wolkenformaties verschijnen, de mythologische zeegod Neptunus opduiken uit de golven, Minerva met paard en wagen in de hemel verdwijnen. Dit kunst en vliegwerk had zo’n aantrekkingskracht op het publiek dat er speciale machinetaferelen werden ingelast. Daarbij werd niet eens gesproken, maar klonk alleen ondersteunend muziek.
6.
Kunst intercultureel
Ontdekkingsreizen: invoer exotica; wisselwerking tussen Chinees porselein en Delfts blauw (aardewerk). De Verenigde Oost-Indische Compagnie is de eerste multinational met 20 000 werknemers en 120 schepen. Deze schepen varen op Azië en brengen behalve specerijen, thee en koper ook andere zaken mee zoals Chinees porselein en Japans lakwerk. Deze oosterse producten hebben een exotische uitstraling op Europa. De omvangrijke Chinese productie van porselein is uiterst kostbaar in europa en vormt vaak een pronkstuk in een vorstelijke verzameling. De VOC koopt wat ze maar kan krijgen vanwege de hoge winstmarges: borden, schotels, kommen (platgoed) en ‘staand goed’ zoals bekers, vazen, kannen en flessen. Ook zendt de VOC Europese vormen als modellen naar China (kandelaars, bierglazen en mosterdpotjes). Omdat de aanvoer van Chinees porselein in de tweede helft van de zeventiende eeuw door politieke spanningen uitblijft, benutten pottenbakkers uit Delft het gat in de markt. Zij schakelen over pop een nieuw type aardewerk door het Chinees porselein p een Hollandse manier te imiteren. De witte tinglazuur met versieringen in blauw staat sindsdien bekend onder de naam ‘Delfts blauw’. Dit porselein was goedkoper en lichter dan het echte Chinees porselein. Van een afstand zag je geen verschil. Delft groeit uit tot het centrum van het beroemde ‘Delfts blauw’ en krijgt in Europa een monopoliepositie. Schilderijen flora/fauna/mensen, landschappen, vreemde landen als ‘reisverslag met Hollandse ogen bekeken’. Een bekend reisverslag is het Journael van Bontekoe (1646), het spannende verslag van een reis naar Indië. Ook reisverslagen over Amerika en China waren in trek. Zo reist Johan Nieuhof in 1655 naar China om een daar handelscontract te verkrijgen. In zijn reisverslag houdt hij een uitgebreid journaal bij en in zijn schetsboek legt hij vast wat hij tegenkomt: landschappen, steden, mensen, interieurs. In 1655 komt zijn reisverslag uit met kopergravures van zijn tekeningen. Een groot publiek keek zijn ogen uit, zó zag het verre China er dus uit! Het boek kent vele herdrukken en vertalingen en is in heel Europa bekend.