LETTERKUNDE
LETTERKUNDE Joh. W. Schotman, Jodufyïhus en de Kater en
men. Men had als lezer neiging te zeggen: och,
hoe se te weten kwamen wat wijsheid is, Van
kijkt u toch in gevallen van twijfel altijd even
Loghum Slaterus' U.-M., Arnhem, 1939.
of het wel in het woordenboek staat, en doet
Het is nooit gemakkelijk geweest, zich ten
u alsjeblieft maar een beetje gewoon.
volle over te geven aan de waardeering die
Het kan hier niet mijn bedoeling zijn, een
men toch telkens weer in zich voelde opko-
overzicht en waardebepaling van Schotman's
men voor Joh. W. Schotman. Zijn verzen en
werken te geven. Ik ken ze niet alle. Het is
prozabeschouwingen schenen hun waarde in
mogelijk dat er ook vroeger reeds bij waren,
hooge mate te ontleenen aan de onderwerpen
waaraan de boven aangeduide feilen niet meer
die erin aangeroerd of besproken werden
kleefden. Wat ik hier alleen van plan ben, is
(China) en in veel mindere mate aan de per-
mede te deelen waarom JoduZfjhus mij meer
soonlijkheid van den schrijver. Het bleef
heeft bevredigd dan vorige geschriften van
daardoor moeilijk, in Schotman den kunste-
dezen auteur.
naar te zien, waarvoor hij toch onmiskenbaar
Jodulphus is een dialoog. Een dialoog dan
wilde doorgaan. Hij leek vooral een schrijf-
in dezen zin dat een der personen — Jodulphus
vaardig reiziger en dokter.
zelf— den anderen toespreekt, maar de andere
Daarbij kwam zijn taal. Ik denk niet dat er
zich tot zwijgen bepaalt, om de eenvoudige
veel beschaafde, op keurigheid van taal ge-
reden dat deze andere de kater Petronius is.
stelde Nederlanders zullen zijn — ik bedoel
Jodulphus dus onderwijst Petronius, en
van die landgenooten voor wie zuivere en
Petronius, van zijn kant, knipoogt, likke-
natuurlijke woordenkeus een levensbehoefte
baardt en trekt een gezicht of hij er alles van
is wanneer zij haar zelf moeten bepalen, en
begrijpt.
een kenmerk van het echte in de geschriften
Jodulphus vertelt zijn kater van zijn zoeken
van anderen — die gaarne verzinsels als ,,der
naar wijsheid. Hij heeft leeren inzien dat de
geesten gemoeting" en „pulverende landen"
ware wijsheid noch in de wetenschappen,
op hun geweten zouden hebben. Schotman
noch in de bestaande godsdiensten, noch ook
daarentegen vond zulke uitdrukkingen zicht-
in de wijsbegeerte, althans in de meer kennis-
baar mooi. Deze voorbeelden zijn nu aan de
theoretisch gerichte wijsbegeerte, is te vinden.
titels ontleend, maar ook in de werken zelf
De wetenschappen leveren alleen kennis,
was er te dikwijls iets dat aan een zoeken naar
maar geen aanwijzing, hoe ons boven het lot
fraaiheid, aan ijdelheid, aan onnatuur in den
te verheffen; aldus laten ze na, ons bij te staan
geest van den maker deed denken; zelfs was
bij het veroveren van het hoogste geluk. Het
de grens tusschen onnatuurlijke manier van
kennistheoretisch denken, het criticisme,
zeggen en taalfout niet overal in acht geno-
komt uit een echt wetenschappelijk streven
309
KRONIEK voort en verwijdert ons aldus eerder van de
tieven mensch" (blz. 50); elders (blz. 55)
wijsheid, dan dat het er ons heen zou voeren.
wordt gezegd dat wij thans eindelijk, dank
Het denken, trouwens, verschaft niets wat
zij onze kennis van de natuur, „alle rare
nog niet bekend was; het kan zich enkel in
mythologieën over hemel en hel, Adam en
bepaalde schema's bewegen, en al wat de
Eva, booze geesten, duivelen en engelen als
denker bereikt — het is overigens niet zoo
middeleeuwsche poespas overboord hebben
weinig! — is dat hij deze schema's in zichzelf
kunnen gooien". Ook de onderscheiding
ontdekt. De godsdiensten, tenslotte, geven
tusschen kennistheoretisch, Kantiaansch den-
niet anders dan, ten eerste, ontoereikende
ken èn het denken dat kans heeft tot de wijs-
voorschriften voor ons levensgedrag of doc-
heid te voeren, is uiteraard van groot belang.
trines die tot levensontkenning leiden, en ten
Hetzelfde geldt van zijn nadrukkelijk betoog
tweede aanduidingen omtrent de hoogste
dat het al evenmin de wetenschap is, die ons
werkelijkheid welke aan deze beide fouten
wijs en gelukkig kan maken; hier moet ik
lijden: niet gegrond te zijn op door de rede
echter aanstonds bij vermelden dat hij toch
verantwoorde kennis en voorts, in naïeve
ook weer de — relatief gesproken — onmete-
symbolen en vertelsels te zijn vervat.
lijke beteekenis van het objectieve weten in
Waar dan wel de hoogste wijsheid, en daar-
het licht stelt en dat wel op zulk een enthou-
mee het hoogste geluk, te vinden? Het zou
siaste wijze, met name op de bladzijden 69 en
kunnen zijn, dat het Chineesche denken ons
70, dat de lezer licht een oogenblik in ver-
den weg erheen wees. Wie ,,tao" kent, d.i. de
warring zou kunnen geraken en meenen, in
volstrekte leegte en tegelijk de eenige oor-
het geheele geschrift een verdediging van de
sprong van de volheid des levens, is in con-
wetenschap te moeten zien. Dat is toch niet
tact met de hoogste werkelijkheid; laat hij
het geval. De quintessens van het boekje
zich daarbij door ,,tao" in een staat van be-
schijnt mij te liggen in de volgende passages:
hoefteloosheid brengen, dan bereikt hij het hoogste geluk. En om „tao" te leeren kennen,
„Het wezen der wijsheid is een streven
zal hij hebben af te dalen in zichzelf. Wijsheid
naar innerlijke vrijheid, naar een verlos-
en geluk kunnen wij vinden door ons terug
sing van de bedreiging der wereld, een
te trekken in onzen eigen geest.
verlossing in en door de Idee. Zij, is,
Het is duidelijk dat hiermee door Schot-
zielkundig gesproken, een inkeer tot
man gewichtige dingen gezegd zijn. Met name
zichzelf, een wegvluchten voor de reali-
is de houding die hij aanneemt tegenover het
teit naar de diepten van het Ik. Zij ge-
Christendom, beslist afwijzend en zelfs op
raakt door deze vlucht buiten tijd en
sommige plaatsen geringschattend. Het gods-
ruimte, in de tijdeloosheid en peilloos-
bestaan zooals deze religie het leert, benevens
heid van het Zelf, en leert zoo de Eeuwig-
de werkelijkheid van het hiernamaals en de
heid en het Absolute, het Zijnde, be-
onsterfelijkheid, die zij immers beide aan-
denken. Zij streeft naar vereenzelviging
neemt, heeten in den mond van Jodulphus
met dat Eeuwige en tijdelooze, wil zich
„dwaze, domme denkfouten van den primi-
erin verliezen, er door worden opge-
310
LETTERKUNDE heven. Vanuit dit zuivere gevoel van
„Tegenover haar (nl. de wijsheid) en
geestelijk Zijn-zonder-meer, inhoudsloos
naast haar staat het levensbevestigend
en vormloos, schouwt zij nu de wereld,
denken, dat naar wereldkennis streeft en
en ziet die noodgedwongen, krachtens
zich openbaart in den rusteloozen arbeid
de wetten van haar eigen denkfunctie,
der wetenschappen. Dit denken is kri-
als geordende Eenheid. Zij verwerkelijkt
tisch en tracht het subjectieve te ver-
dus zoo haar eigen Eenheid aan de reali-
mijden en te ontmaskeren, het denkt
teit, maakt het Ik tot wereld, en de een-
centrifugaal, heeft niet tot einddoel de
heid geworden wereld derhalve tot for-
stilte, de innerlijke vrede, maar de daad,
mule voor den eigen geest.
het handelen. Vele richtingen der mo-
Zij is een middel tot geestelijke bevrij-
derne wijsbegeerte werken mee aan deze
ding voor den kritisch denkende, die uit
wetenschappelijke
geestesontwaking,
is boven de naïeve, zich in beelden open-
naar wijsheid zoeken zij echter niet, wel
barende aanvoeling en bezinning van den
naar kennis."
godsdienstigen mensch. Zij steunt op ervaring, die ze neemt voor wat ze is en
En als hij op die wijze „Petronius den Aan-
streeft in haar begripsverijling naar abso-
dachtige" heeft duidelijk gemaakt dat men
lute geldigheid en wiskundige zekerheid,
zoowel wijs als wetend heeft te zijn, betuigt
om waar te zijn voor elk willekeurig
Jodulphus tot slot, ook het dichterschap als
ervaringstotaal.
essentieel voor het leven, voor zijn leven
Evenals de godsdienst wil zij den
althans, te beschouwen. Hierover weidt hij
mensch met zijn lot verzoenen, hem
niet uit. Maar wij voor ons kunnen zeggen
boven het tijdelijke verheffen, hem levens-
— wanneer wij tenminste het woord „dichter-
beheerschter en stervensbereider maken,
schap" een oogenblik als synoniem van
evenwichtiger en daardoor gelukkiger.
„literaire kunst" gebruiken — dat Schotman
Zij zal hem niet zedelijker maken, daar
er door zijn geschrift-zelf een voorbeeld
de zeden door volk en tijdperk worden
van heeft gegeven. Want dit nieuwe boekje
bepaald, en met den tijd veranderen."
van hem, dat behalve diepzinnig ook aardig,
(Blz. 80-81).
soms zelfs nogal geestig weet te zijn en overal in goed Nederlandsch is geschreven, heeft
Nadat Schotman aldus het wezen en de
niet slechts een doceerend en betoogend
werking der wijsheid heeft aangeduid, bedenkt
karakter; het laat ook een nadenkende maar
hij opnieuw — en zeer terecht, naar mijn
geestdriftige persoonlijkheid tot ons spreken
meening — dat er in deze vlucht uit het leven
en aangezien het dit doet in adequate, aan-
een groot gevaar ligt, omdat het leven, wan-
stekelijke taal, kan men het, nu ja, nog niet
neer de mensch zichzelf en zijn wettige be-
als een grootsch of ongewoon belangrijk
langen niet prijs wil geven, toch ook geleefd
kunstwerk qualificeeren, maar toch, mede,
e n . . . . behartigd moet worden. Hij laat
als een uiting van kunst.
daarom o.a. nog deze woorden volgen:
J. T.
311
KRONIEK Peter van Steen, Meneer Bandjes, kantoorbediende...., Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar N.V., 1939. Deze „meneer" Bandjes, boekhouder-correspondent, is uiterlijk en innerlijk een onaantrekkelijk man. Hij is knokig en bijziend, heeft dun, vettig haar en een blauwroode huid en lippen. Hij is een eerzuchtige, niet om het bereiken zelf, maar om de macht, die daarmee hem, die slaafs bukte voor anderer macht, zal gegeven worden; reeds de gedachte aan anderer slaafschheid jegens hem bezorgt hem ,,een perverse rilling langs de ruggestreng". Wanneer hij, in 't klein, deze macht heeft, gebruikt hij haar om anderen te vernietigen; beduchtheid voor eigen positie is slechts schijnbaar het motief, de wezenlijke grond is sadisme. Hij beleeft, vrijgezel, in zijn fantasie erotische wellustigheidjes; getrouwd tergt en kwelt hij zijn vrouw, een geraffineerden schijn van gelijk-hebben bewarend. Hij hoont met klein sarcasme. Klein is alles aan dit meneertje, een vat vol klein kwaad — zooals ook zijn uiterlijke leelijkheid kleintjes is — een machtswellustelingetje, een erotomaantje, een sadistje.... Het is onvermijdelijk, dat bij deze karakteristiek onze gedachten gaan naar dien anderen „meneer" in onze letteren, Vestdijk's Meneer Visser; Peter van Steen had er het etiket van den titel waarlijk niet zoo nadrukkelijk bovenop hoeven te plakken. Vergelijkingen zijn gewoonlijk min of meer scheef en dientengevolge onbillijk; hier, bij zoo groote overeenkomstigheid der sujetten, dringt zij zich onvermijdelijk op. Deze overeenkomstigheid behoeft een zelfstandig leven van Meneer Bandjes echter nog geenszins bij voorbaat buiten te sluiten. En het is waar, Peter van
312
Steen heeft dit weerzinwekkende mannetje scherp waargenomen, met veel welverantwoord en soms door zijn indringendheid verrassend detail voor ons neergezet; zijn leven, dat zich, zijn uiterlijke ervaringen ten spijt, toch 't meest binnen hemzelf afspeelt, ligt zonder verborgenheden voor ons open. Dat wij dit kleine, innerlijk en uiterlijk ongezonde leven zien temidden van de gezonde robuuste herrie van Amsterdam's drukste centrum, mag den schrijver om de markante contrastwerking als een vondst worden aangerekend. Peter van Steen gebruikte om het te beschrijven den juisten stijl, koel, zakelijk, doeltreffend, gescherpt door een licht sarcasme, dat echter veelal den indruk maakt meer opgelegd dan spontaan uit des schrijvers innerlijke houding te zijn voortgekomen. Achter de realiteit van Meneer Bandjes' verschijning verschimmen de andere figuren: de wat dwaze Jan Boom, die zich voor zijn goede oogen een duren bril laat aanmeten (en wiens werkloosheidsepisode het boek compositorisch niet ten goede komt), en de paskwillige directeur, even ongeloofwaardig als het incident, dat als aanleiding tot Jan Boom's ontslag fungeert. Men kan in de kunst voorkeur voor een onderwerp terzijde stellen; zoo kan het om 't even zijn, of wij Meneer Bandjes een verfoeilijk mannetje vinden. Een andere vraag is, of wij zijn verfoeilijkheid de moeite van het uitbeelden waard achten. Hier nu is het, dat de vergelijking met Meneer Visser zich opdringt. Want wat Meneer Visser, die toch ook maar een Caligulaatje in zakformaat is, van een alleen maar weerzinwekkend individu tot een huiveringwekkende verschijning maakt, ontbreekt hier. Dat is de groote allure,
LETTERKUNDE die het kleine, zonder het te heffen op een
Dezen licht cynischen levensgenieter, de
niveau waar het niet thuis hoort, belangrijk
centrale figuur van het verhaal — om maar
voor ons maakt. Dat is het dieper peilende
dadelijk met den zwakken kant van het boek
inzicht in verborgen oorzaken, in onver-
te beginnen — zien wij eigenlijk alleen maar
brekelijke noodlottige gebondenheden, dat
in abstracto. De uitbeelding is schimmig,
ons, mèt dat inzicht, de verzoenende deernis
theoretisch, niet tot leven, vleesch en bloed
doet deelachtig worden, een deernis, die
geworden, ook al doordat Walschap ons
Meneer Bandjes niet noodig heeft, want wij
slechts zelden in onmiddellijk contact met
zien hem niet, als Meneer Visser, lijden door
hem brengt, zooals met de hem omringende
zijn eigen aard, onder zijn eigen fataliteit.
figuren; voornamelijk vernemen wij omtrent
Daardoor is het voor den lezer moeilijk voor
zijn wezen en zijn werken langs den omweg
Meneer Bandjes een andere dan litteraire be-
van de indirecte mededeeling, van brieven,
langstelling te koesteren, moeilijk den weer-
die wij van hem lezen, van wat anderen van
zin als criterium uit te schakelen en een ant-
hem zeggen.
woord te vinden op de vraag, waarom hij
Het verbazingwekkende is, dat onder dit
eigenlijk met dit ongure individuutje moest
toch wel opmerkelijk tekort het boek ter-
kennis maken.
nauwernood lijdt. Want ondanks alles — Marie Schmit?:
en zeker bewijst dit de hechtheid van de compositie — blijft deze figuur haar bindende
Gerard Walschap, Het Kind. Rotterdam,
rol in het verhaal vervullen: om haar is 't, dat
Nijgh & Van Ditmar N.V. 1939.
de gebeurtenissen zich bewegen, aan haar
Het ,,kind" is de aangenomen zoon van
ontleenen de overige figuren hun zin en hun
een kinderloos echtpaar, Mans en Dolfken,
plaats in het verhaal, niet alleen Mans en
ergens in een Vlaamsch gehucht. Zij, die in
Dolfken, Irma, de minnares, Bernard, de
dit laat bezit een vergeefsche hoop eindelijk
vriend, maar zelfs de geburen in het gehucht
vervuld vinden, zoozeer, dat zij vergeten
bestaan hier in hun betrekking tot dezen
kunnen, dat deze vervulling een surrogaat is,
nauwelijks zichtbaren hoofdpersoon.
brengen aan dit kind, dat zij door hun over-
Een tweede belangrijke functie is de con-
maat van zorg in zijn prille jaren bijna ver-
trastwerking: te warmer kleuren, tegen het
moorden, blijmoedig zichzelf ten offer. Het
koel abstracte van deze wegschimmende ge-
,,kind" ontgroeit hun ras, vergooit zijn stu-
stalte, de overgave van Mans en Dolfken, de
dies voor winstgevender bedrijf, keert het
vriendschap van den jongen priester Bernard,
dorp den rug toe, plukt van het leven wat hij
Irma's liefde.
krijgen kan, om eindelijk, een wijs en zat
In al deze — wij kunnen niet zeggen:
geworden levensgenieter, terug te keeren om
figuren van het tweede plan, want het is
tusschen vrouw en kind, maag en vriend,
juist in dezen, dat het eigenste van wat hier
alleen nog maar in kalmte het leven te over-
verhaald wordt zich voltrekt — gaf Walschap
schouwen. „Ik heb alleen maar wat leeren
het allerbeste. De idealistische jonge priester,
leven," zegt hij, „dat is alles."
wien de liefde tenslotte boven de leer gaat,
313
KRONIEK het zoo „gewone" meisje Irma, dat toch
Dr K. Fokkema en Dr J. van Ham, De Kunst
zulk een eigen gestalte heeft gekregen (over-
van Le?;en (Wolters 1939).
tuigender dan de Spaansche minnares en wat
Terugdenkend
aan mijn eigen Burger-
met haar samenhangt) en vooral Mans en
schooltijd, kom ik altijd weer tot dezelfde
Dolfken, het ongelijksoortige, lachwekkende
conclusie: de vraag of men goed litteratuur-
paar, in wie wij het zuiver menschelijke zoo
onderwijs zal krijgen, hangt voor driekwart
stralend zien doorbreken. Deze overwinning
af van den leeraar. Natuurlijk is ook het leer-
van het menschelijke op het toch zoo na-
plan, grootendeels bepaald door examen-
drukkelijk humoristische aspect is hier wel
eischen en de paedagogische stroomingen
een van de opmerkelijkste verrichtingen van
van den tijd, van belang, maar als de leeraar
Walschap's bizonder talent. Het verhaal van
een man is met gevoel en begrip voor litte-
deze levens, in hun verbondenheid met dat
ratuur, die bovendien goed kan lezen, is m.i.
eene centrale leven, wordt ons gedaan in een
de voornaamste voorwaarde vervuld om in
rustige snelheid, die nooit zichzelf overspant
het daarvoor ontvankelijk deel van de jeugd
en waaronder de diepte der bedding voel-
de liefde voor litteratuur te wekken of te ver-
baar blijft. Geen overbodigheid stoort in
sterken. De boeken die daarbij worden ge-
deze bondige wijze van vertellen, nochtans
bruikt zijn m.i. van minder belang.
vol karakteristiek détail, waarin de groote lijn
Inmiddels is het natuurlijk wel van betee-
niet teloor gaat en waarin een enkele gedron-
kenis welke teksten de leerling krijgt voor-
gen zin, als een verhelderende synthese, het
gelegd. Naar mijn meening moeten die van
meest wezenlijke openbaart: „Kort duurt
den eersten rang en zooveel mogelijk heden-
bloeds hoogtij, daarna jammert de vrouw"
daagsch zijn. Men moet niet beginnen met
(115), of elders: „Zij heeft hem liefgehad,
jonge menschen teksten te lezen te geven
daarna gehaat en dat was ook nog lief-
waarvan de gevoelens, de tijd en de taal hun
hebben" (198). Het is een wijze van ver-
vreemd zijn. Pas als de liefde voor litteratuur
tellen, die in schijnbare luchtigheid telkens
eenmaal is gewekt, is een leerling bereid door
raakt aan de aderen van het leven, die een
die korst heen te bijten. Wat de samenstellers
sfeer van koelheid om zich heeft door den
van De Kunst van Leten hier bijeen hebben
afstand, dien de schrijver schept tusschen
gebracht, lijkt mij voor het beoogde doel
zichzelf en zijn onderwerp — soms door het
uitermate geschikt. De bundel is uit drie af-
gebruik van het onpersoonlijke
„men",
deelingen samengesteld, en geeft in de eerste
waardoor het geval geobjectiveerd wordt —
een aantal critische beschouwingen, gevolgd
maar die voortdurend wordt doorspeeld
door een gedeelte uit het besproken werk,
door een uit des schrijvers kijk op mensch
met dien verstande dat men soms over het-
en ding spontaan opgewelden humor, een
zelfde gedicht of stuk proza critische beschou-
zachte ironie, een laconiek sarcasme, en waar-
wingen van verschillende schrijvers aantreft.
in de lezer het warme doorbreken van het
De tweede afdeeling geeft vertalingen en be-
gevoel ervaart.
schouwingen over vertalingen, de derde een Marie Schmitj
314
aantal gedichten over eenzelfde of althans
LETTERKUNDE over een overeenkomstig onderwerp. De
Hij schrijft niet slechts een inlichtend over-
teksten zijn doorgaans uitstekend, en zeer
zicht over de belangrijkste persoonlijkheden
goed gekozen.
en stroomingen in de nieuwe Zuid-AfrikaanH. Marsman
sche poëzie, hij strijdt bovendien voor de toekomst van een litteratuur, van een taal, een volk, een autonome beschaving. Hierdoor
W. E. G. Louw, De Nieuwere A/n/caanse
verkrijgt zijn duidelijk, instructief en goed
Poè>ie (Daamen, Den Haag 1939).
geschreven essay tegelijk het karakter van
Vergelijkt men deze, in het Nederlandsch geschreven, studie over de nieuwe Zuid-Afri-
een cultureel strijdschrift en van menschelijke totaliteit.
kaansche poëzie met de beschouwingen, die
H. Marsman
door jonge Nederlanders worden gepubliceerd over ónze nieuwste dichtkunst, dan constateert men zoowel in de stof als in
Albert Heiman, Het vergeten Gedicht. Nijgh
de behandeling naast veel overeenkomst een
&. Van Ditmar, Rotterdam, 1939.
merkwaardig verschil. De dichter-essayist
De laatste jaren heeft Heiman roman na
W. E. G. Louw is een Zuid-Afrikaan met
roman doen verschijnen, zonder daarmede
een grootendeels Nederlandsche vorming. De
de beteekenis van zijn figuur als schrijver te
wijze waarop hij zijn materie behandelt,
versterken. De dichterlijke auteur van Zuid-
bewijst dat hij volkomen doordrenkt is
Zuidwest werd meer en meer bedreigd door de
met de opvattingen, zienswijzen en criteria
gevaren, die de veelschrijverij met zich brengt.
die het gemeengoed zijn geworden
der
Des te grooter is de verrassing van zijn laatste
moderne Hollandsche critiek. Hij is iets
boek, dat zich plotseling verre boven zijn
minder geschakeerd misschien, maar daar
andere werk verheft, en dat in het reeds
staat tegenover een zeer eenvoudige en hel-
vrij omvangrijke ceuvre van den nog jongen
dere visie, een sterk en volledig begrip van
schrijver zonder twijfel de eerste plaats in-
de materie waarover hij schrijft, en een ver-
neemt.
beten, forsche strijdvaardigheid, die voort-
Bijna twee jaar vertoefde Heiman in Mexico,
vloeit uit het feit, dat hij schrijft over, en deel
het land, dat de achtergrond van Het vergeten
uitmaakt van, een nog in volle opkomst ver-
Gedicht vormt. De hoofdpersoon, Rufino
keerende cultuur, die zich van haar nationale
Lopez, ontvlucht het sombere leven op zijn
waarde voortdurend sterker bewust wordt,
schip en trekt dwars door een gebied van
en nog bezig is zich strijdend een plaats te
vulkanen, tempelruïnes en pyramiden naar
verzekeren onder de zon. Hierin ligt het ver-
het oude Tenochtitlan, dat tegenwoordig
schil met Nederlandsche geschriften van over-
Mexico City heet. Hier leert hij het gevaar
eenkomstigen aard.
der verdoovende middelen kennen; in de
De verbondenheid met deze wordende cul-
ontuchtwijken van deze stad ontmoet hij
tuur is het ook, waardoor Louw in deze studie
Matilda, een prostituee, die aan den soute-
den vollen inzet van zijn persoonlijkheid geeft.
neur Don Agustin hoorig is en bovendien
315
KRONIEK verslaafd blijkt aan de mariguana-sigaretten, die een merkwaardigen machtswaan te voorschijn roepen.
terug te keeren naar de aarde, moet zij als vrouw haar vroeger bestaan hernemen. De zee is in dit boek het reinigende element, dat
Rufino tracht vergeefs deze vrouw te bevrijden, doch als hij in een handgemeen met Don Agustin wordt gedood, doorstroomt Matilda, die niet aan zijn toewijding geloofde, plotseling een ongekend gevoel, dat haar geheel transformeert. Zij besluit, Rufino's plaats op aarde in te nemen; zij kleedt zich in zijn kleeren en laat zijn naakte doode lichaam achter in de kooi, waarin zij heeft geleefd. Het nieuwe, bevrijde bestaan, waarvan Rufino droomde, beleeft zij. Dank zij haar jongensachtig uiterlijk slaagt zij erin, zich als matroos te laten aanmonsteren en geruimen tijd leidt zij aan boord van een vrachtschip een vreemd, onaardsch-gelukkig bestaan als man. Dooreen vechtpartij der bemanning gedwongen, het schip te verlaten, komt zij in een kleine kustplaats aan wal en hier wordt door dona Anita, de waardin van een herberg, ontdekt, dat Rufino, de matroos, een vrouw is.
alle verwarring door aardsche geschonden-
Zoo keert zij terug naar de aarde en herneemt haar oude juk, tot zij op een wonderlijke wijze den dood vindt in denzelfden Stillen Oceaan, waarin zij als Rufino het onaantastbare geluk der zuivere eenzaamheid heeft gekend.
het schier Oostersche Tenochtitlan, met zijn
Heiman deelt zijn stof in twee deelen in: Aarde en Water; dit is symbolisch voor het geheele boek. Want het lot van Rufino en Matilda hangt ten nauwste samen met het decor van hun bestaan. Rufino vlucht van de zee naar de aarde, waar hij het gekooide leven van Matilda leert kennen. Door zijn dood verlost hij haar van haar ketenen, en Matilda vlucht naar de zee, waar zij als man een^zuiver, eenzaam leven leidt. Gedwongen,
een schrijver van beteekenis.
316
heid wegspoelt en de eeuwigheid weerspiegelt. De symmetrische bouw der compositie geeft het boek een hechtheid, die in den „bovenbouw" minder sterk is. Men kan erover twisten, of Heiman den opzet eerst heeft ontworpen en daarna zijn figuren in dit verband heeft laten passen, dan wel of de schrijver eerst zijn figuren heeft gezien en ze dezen ,,Heen- en Terugweg" heeft laten afleggen. Dat is in bepaalde opzichten zeker belangrijk, maar hier zij voorloopig slechts geconstateerd, dat de compositie van dit ongewone boek Heiman in staat heeft gesteld, een prachtig raam voor zijnfigurente creëeren. Zoowel in de beschrijving van de geheimzinnige gebieden van Mexico, met de geschiedenis der Indianen, peones en mestiezen en hun eigenaardige verbondenheid met den grond, waarop zij leven, als in de beelden van ontuchtwijken en handelaars in verdoovende middelen, maar vooral in de verrukkelijke evocaties van den Stillen Oceaan met de sterrennachten en de blauwheid van een immer wijkenden einder, toont Heiman zich Verschillende motieven van Het Vergeten Gedicht roepen reminiscenties op aan Slauerhoff, zoowel aan diens Verboden Rij/c als aan Het Leven o|> Aarde. In hoeverre Slauerhoff Heiman heeft beïnvloed, is moeilijk na te gaan, maar ondanks de soms frappante gelijkenis is er geen spoor van imitatie. Wij hebben hier te doen met een bijna broederlijke overeenkomst. Doch beide schrijvers
LETTERKUNDE bezitten een zoo sterk eigen karakter, dat
deze transformatie naar lichaam en ziel niet
van navolging niet kan worden gesproken.
anders dan overdrachtelijk aanvaarden, terwijl
De identificatie van Matilda met Rufino
het boek in zijn beschrijving en sfeer van
herinnert aan de reïncarnatiegedachte bij
een nauwkeurigheid en een realisme getuigt,
Slauerhoff, die denhedendaagschen marconist
die met dit metamorphose-thema in botsing
Cameron zich doet vereenzelvigen met den
komen.
zeventiende-eeuwschen Portugeeschen dich-
Het blijft de vraag, in hoeverre de mensche-
ter Camoës. Ook andere vondsten van
lijke ziel aan de gedaante van man of vrouw is
Slauerhoff: het vreemde land, waardoor de
gebonden. Dit is een zeer belangrijke kwestie,
hoofdpersoon trekt, de invloed van de zee, de
die ons van verschillende gedachten-niveaux
figuren rondom Hsioe, zijn in soortgelijken
kan interesseeren. Maar of de ziel van een
vorm bij Heiman te vinden. Maar de beide
prostituee zonder overgang vatbaar zou zijn
auteurs zijn ondanks welke overeenkomst
voor de eenzaamheid en de zuiverheid van
ook, zeer uiteenloopend, zoowel wat visie
sterrennachten op den Oceaan, zooals Hei-
als stijl betreft. Onze Hollandsche Baude-
man die in muzikaal proza beschrijft, waag
laire heeft de reïncarnatie van Camoës in de
ik ernstig in twijfel te trekken. En volkomen
figuur van Cameron aangewend als één der
onaanvaardbaar is het, dat een ziel, schoon-
motieven van zijn visionnaire epiek, voor
gewasschen door deze zilte ruimte en door-
Heiman is de identificatie van Matilda met
waaide stilte, weer terug keert tot het leven
Rufino de kern van het gebeuren. Slauerhoff's
van ontucht en daarmede het geheele „reini-
stijl bezit die voorname onverschilligheid,
gingsproces" ongedaan maakt.
welke de gevoelsaccenten naar den achter-
Het zou m.i. een vergissing zijn, dit boek
grond dringt, vanwaar zij misschien een des
als psychologischen roman te willen zien.
te grooter rol spelen. Bij Heiman worden
Heiman geeft ons geen karakterstructuur der
de gevoelens dichter naar den voorgrond ge-
hoofdpersonen te overdenken; hij analyseert
stuwd, hoewel hij nergens in sentimentaliteit
geen psychologische verschijnselen. Zijn twee
ontaardt.
hoofdpersonen stellen hem in staat een
Wat het hoofdmotief van Het Vergeten
grootsch schilderij te ontwerpen van Mexi-
Gedicht betreft, kan ik eenigen twijfel omtrent
caansche landschappen, van Oceanen en
de aannemelijkheid van het gebeuren niet
havens, van de verdorven stadswijken met hun
ontkennen. In Serenitas ging Heiman uit
aan mariguana verslaafde rampzaligen. Hybri-
van een verwante gedachte, n.1. die van den
disch misschien in de bonte beelden van
geslachtloozen mensch. Er liggen hier, zoo-
zeelieden en prostituees, van cultuur en
wel philosophisch als realistisch beschouwd,
aarde-gebondenheid, van primitief instinct
vele voetangels en klemmen en op zijn zachtst
en wijsheid, maar voortdurend fonkelend van
uitgedrukt, is de mogelijkheid van een reëele
leven, verrassend van wending, fascineerend
gedaanteverwisseling van een prostituee tot
in elk detail.
matroos niet zeer aanvaardbaar. Hier ligt de
Wanneer ik het conflict tusschen realisme
breuk in het verder zoo gave werk; men kan
en mystiek terzijde laat, dan kan ik in de
317
KRONIEK identificatie van Rufi.no en Matilda ook
van onze Hollandsche binnenhuisjes. Een boek
schoone momenten waardeeren. De eerste
van grooten adem, vervuld van ontembaren
stappen buiten de autobus, die Matilda naar
drang naar vrijheid, die ruimte om zich heen
de vrijheid brengt, zijn met bijzondere ont-
schept.
roeringskracht beschreven. Aan boord is de
In de on-Europeesche figuur van Heiman be-
omgang met Ole, het jongmaatje, slaafje van
zit Nederland een schrijver van uitzonderlijke
iedereen, met teedere toetsen geschetst. Te
waarde. Terwijl de tijd ons bindt aan de be-
betreuren is het echter, dat Heiman dezen
nauwenis van het voorbijgaande, schrijft hij
nieuwen Rufino uitsluitend de conflicten van
over de dingen van alle tijden. Zeelieden en
het sexe-geheim laat doormaken, en dat dit
prostituees, het zijn complementaire verschij-
herboren wezen geen andere aspecten van
ningen, die de menschheid zal kennen, zoo-
het leven als man vertoont. Nog minder te be-
lang de zeeën worden bevaren. Realist, zoowel
wonderen lijkt mij het kinderachtig rijmpje:
als romantisch fantast, bezit Heiman het ver-
„Daar was laatst een meisje loos," als motto
mogen, een wereld te creëeren en die in
voor het tweede deel „Water", dat zoo hoog-
tafereel na tafereel voor ons te exposeeren.
gestemd begint.
Naast Slauerhoff, den visionnairen desperado,
Doch ondanks critiek blijft de erkenning,
staat Heiman, die in realisme zijn romantiek
dat onze letterkunde een werk van formaat
verhult en die zonder sentimentaliteit de
rijker is geworden.
suggestie weet te geven van die blijvende
Dit is het boek van een man; een hard
nostalgie, welke het lied van de zee is, van
boek, zonder innigheid, maar ook zonder
dat panorama, waartegen zich bergketens van
gevoelsverweeking. Forsch van opzet en struc-
onbekende gebieden afteekenen, van die
tuur, harmonisch in zijn lijnen. Een boek,
ruimte en stoutmoedige vlucht naar de vrij-
dat fascineert van de eerste bladzijde tot de
heid, die slechts enkele schrijvers in ons
laatste, dat zich verre verheft boven elke
kleine land in zich dragen.
burgerlijke moraal, boven de bekrompenheid der dagelij ksche sleur, boven de benauwdheid
318
Emmy van Lokhorst