Wijzer
de
Jaargang 2011-2012
KRINGBLAD NIEUWE FILOSOFISCHE KRING
VANDENBROUCKE Frank Vandenbroucke over sociale ongelijkheid
YOUP VAN’T HEK Demiurg van Nederlands cabaret
GERD VAN RIEL Filosofie in praktijk
NIETZSCHE De Geboorte van zijn eigen Tragedie
STEVEN WILSON GNOES POST UIT LISSABON DR.GONZO DIVERTISSEMENT en nóg meer in een nieuwe lay-out!
Nummer 1
EDITORIAAL
GRIEKSE TRAGEDIE MENU *** Editoriaal ..............................1 Overleven .............................3 Grote Debatten ....................7 Uitgelicht ..............................9 Erasmus ..............................12 De Uil van Minerva ............13 Proefstuk ............................15 Demiourgoi ........................17 Dr. Gonzo ..........................20 Het Kritieke Woord ............21 Panta Rhei ..........................22 Aesthesis .............................23 Divertissement ...................25 Dixit ....................................27
***
Wij, Filosofen, zijn op een punt in de geschiedenis aangekomen waar we met neerhangend hoofd moeten treuren om ons vaderland. Griekenland, de bakermat van de westerse filosofie, is niet goed bezig. Of in ieder geval, wás niet goed bezig en moet het nu bekopen. Wat vroeger de marktplaats was voor wijsheid, cultuur en handel, is nu het centrum voor onzekerheid, kritiek en besparingsplannen. Dat is triest! Van agora tot pandora. De reden van deze tragedie is net het ironische: wanbeleid. Waar zijn Socrates, Plato, Aristoteles en al hun Griekse voor- en nagangers mee bezig geweest? Toch met het zoeken naar de ideale staat? Toch met het zoeken naar een evenwichtige en rechtvaardige staat? Naar een ideale verhouding tussen macht, inspraak en rechten? Waren die politici dan vliegertjes aan het vouwen tijdens de lessen filosofie? Hoe kunnen ze de belangen van hun burgers zo op het spel zetten? Hoe dan ook, de oorzaken zijn al onderzocht. Wat een crisis! Ook een anagnorisis is al gepasseerd: die Greckos hebben (weliswaar veel te laat) ingezien dat ze goed fout zaten. Bedelen om geld is zo simpel met de woorden: “We zullen het niet meer doen!”. Als jullie dat nog één keer overwegen, wordt heel Griekenland openlijk gelyncht. Daarna buldozeren we die steden plat en maken er een groot windmolenpark van, zodat Europa
1
op Griekse windenergie kan surfen. Zo, dat is mijn oplossing voor het probleem! Dat zal ze leren om een eerlijke Belgische toerist aan de haven van Athene te beroven van zijn identiteit, zijn bankkaarten en 80 euro. Inderdaad, mijn verlangen naar eerwraak is uiteraard irrationeel en daar heeft u zich in het begin van het academiejaar niet op geabboneerd. (zucht, red.) Griekenland moet geholpen worden. Zijn wij, Filosofen, hun iets verschuldigd? Bedankt voor uw eigen wijsheid, die u zelf niet heeft gebruikt! Zo dacht een andere Belg er misschien ook over. We kennen allemaal de man die de Griekse tragedie gaat oplossen: Herman Van Rompuy, Mr. Euro. Een Belg, dames en heren, een Belg! En meer nog: een president die aan het HIW filosofie studeerde! Rede, geschonken door ons instituut, dát is wat onze redactie en Herman Van Rompuy gemeen hebben. Laten we daar allen trots over zijn en met een smile op het gezicht het aanbod van onze eerste publicatie uit de doeken doen.
Van uw hoofdredacteur, DIMITRI STERKENS DDW
Colofon deWijzer is een blad voor en door de studenten van het Hoger Istituut voor Wijsbegeerte. Een elektronische versie kan u altijd vinden op www.nfk.be. Voor vragen, opmerkingen en lezersbrieven, kan u terecht bij
[email protected]
HOOFDREDACTEUR DIMITRI STERKENS Redactie Tom Provost, Vera Tylzanowski, Jan Schoenmakers, Jeffrey Meskens, Massimiliano Simons, Pieter Robberechts, Jan Vanlommel, Anoniem, Nina Roox, Willeke Martens, Quinten Evens, Koen Dorleman, Elly Suys, Pieter D’herde en Sebastiaan Wets
HIW Kardinaal Mercierplein 2 3000 Leuven
Nieuwe lay-out en eindredactie Dimitri Sterkens
Jaargang 2011-2012 Nummer 1 Donderdag 3 november 2011 Oplage: 120 exemplaren GRATIS Drukkerij: De Raaf
Speciale dank gaat uit naar het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en LOKO voor de sponsoring; Bill Gates voor Windows en in het bijzonder Microsoft Word; Pieter D’herde nogmaals; Friends, want zijn ook echt mijn vrienden geworden en kafkaiaanse humor.
De standpunten die in deWijzer worden uiteengezet, komen niet noodzakelijk overeen met de mening van het HIW, NFK of deWijzer zelf. Verontschuldigingen op voorhand voor eventuele schrijffouten. Geen verontschuldigingen voor tantjebetjeconstructies.
Iedereen is welkom op de redactievergaderingen. Deze zullen op tijd en stond aangekondigd worden. Opinie, reactie en analyse mogen ingestuurd worden naar
[email protected].
2
OVERLEVEN Is er na studies in de wijsbegeerte nog hoop voor de filosoof? Grotendeels niet, maar natuurlijk zijn er ook exemplaren die, tegen alle statistieken in, een goede job vinden en grootse dingen doen met hun wijsheid!
FRANK VANDENBROUCKE .
.
Frank Vandenbroucke heeft zich zijn hele loopbaan ingezet voor sociale en werkgelegenheidsproblematiek. Sinds 1 oktober focust hij zich resoluut op wetenschappelijk onderzoek. deWijzer kon nog met de senator spreken over sociale ongelijkheid, waarover hij, aan de hand van John Rawls, in Oxford een doctoraat heeft geschreven.
Ten tweede, het soort gelijkheid waarnaar ik wil streven is een gelijkheid in reële mogelijkheden, niet noodzakelijk een gelijkheid in uitkomsten. Als jij bv. zeer hard zult werken omdat je hard werken belangrijk vindt en een groot inkomen dat daarmee samenhangt belangrijk vindt en iemand anders vindt vrije tijd belangrijk en is bereid daar veel inkomen voor op te offeren... dan zijn jullie gelijk op voorwaarde dat jullie de reële mogelijkheden hadden om te kiezen voor het één of het ander. Eerste punt.
dW: Wat is voor u sociale ongelijkheid? Welke aspecten zijn voor u belangrijk binnen het vraagstuk sociale ongelijkheid? Het eerste wat ik zou willen beklemtonen is dat je heel goed moet omschrijven wat je verstaat onder gelijkheid. Ik vind gelijkheid absoluut fundamenteel, dus ik ben eigenlijk een egalitarist. Ik ga er vanuit dat wij in onze morele kern gelijk zijn en op een gelijke manier door de samenleving behandeld worden, maar de vraag is wat dat praktisch betekent. Je kan eigenlijk gelijkheid niet denken zonder tegelijkertijd een idee te hebben van persoonlijke verantwoordelijkheid. Gelijkheid en verantwoordelijkheid zijn als het ware keerzijden van dezelfde medaille. Een mooie en belangrijke medaille, vind ik. Je kan niet denken over verantwoordelijkheid en gelijkheid -en zeker niet radicaal denken over gelijkheid zoals ik eigenlijk doe- als je ook niet radicaal denkt over verantwoordelijkheid. Ik vind dat het onrechtvaardig is als één mens in vergelijking met een andere mens benadeeld is mbt. tot haar of zijn positie in de samenleving door omstandigheden buiten haar of zijn verantwoordelijkheid. Ik heb het heel algemeen geformuleerd omdat dat kan gaan over materiële omstandigheden, inkomen, vermogen, maar het kan ook gaan over toegang tot immateriële bronnen van rijkdom, het kan gaan over respect, over status, ... Als iemand een minder gunstige positie heeft dan iemand anders door omstandigheden die wel aan de eigen verantwoordelijkheid aan te rekenen zijn, dan vind ik dat dat wel aanvaardbaar is. Waarom zeg ik dat? Eerste conclusie: je kan niet denken over gelijkheid zonder te denken over verantwoordelijkheid. Je moet heel duidelijk maken waar de persoonlijke verantwoordelijkheid eindigt en waar de die van de samenleving begint.
Twee. Het is een desalniettemin zeer veeleisend standpunt. Omdat ik er bijvoorbeeld vanuit ga dat zeer verstandig zijn, of zeer sportief zijn of zeer snel, zeer handig zijn... niet als iets waar je zelf, als mens, verdienste aan hebt. En daarom vind ik dat zeer getalenteerde mensen moeten begrijpen dat de vrucht van hun talent en de vrucht van de som van alle talenten in de samenleving -die zeer verschillend zijn- wel herverdeeld zou moeten worden. De meeste mensen zien dat niet zo, die beschouwen talenten als hun eigendom en dat je daar de vruchten zelf van mag krijgen. dW: Rawls? Rawls extreem, maar veel van het
3
meritocratische denken is gesteund op de idee dat er formele spelregels moeten zijn, nl. geen discriminatie, toegang tot allerlei ambten, toegang tot onderwijs, etc., maar voor de rest zullen de getalenteerden het er beter afbrengen dan de minder getalenteerden punt. Meritocratie beantwoordt niet echt aan strenge eisen van rechtvaardigheid. Mijn uitgangspunt is eigenlijk zeer radicaal; het is het uitgangspunt van John Rawls die echter in een volgende beweging in zijn denken de stap maakt waarbij hij zegt 'ik ben wel tevreden met een samenleving waarbij degenen die de minst goede positie hebben in vergelijking met alternatieve samenlevingsmodellen toch nog zo goed mogelijk uitkomen. Dat is Rawls. Rawls is voor mij geen bijbel, om meerdere redenen. Maar wat interessant is in Rawls, is de morele idee dat onze individuele talenten eigenlijk een soort van gemeenschappelijk goed zijn en dat de opbrengst daarvan vatbaar is voor herverdeling omdat je voor je talenten niet verantwoordelijk bent. Je bent ermee geboren, het is geen verdienste. En die herverdeling moet gebeuren op basis van een gelijkheidsprincipe dat Rawls niet consequent doorredeneert in termen van verantwoordelijkheid van het individu en van de .
“ Rawls is mijn uitgangspunt, maar niet mijn bijbel. ” .
samenleving. Rawls is ook niet zeer consistent in zijn definitie van wat er eigenlijk moet verdeeld worden. Zijn moreel uitgangspunt vind ik wel een sterk uitgangspunt vinden. Nu, dat staat ver van de praktische politiek. Ik denk persoonlijk dat dat een nogal enge opvatting van een rechtvaardige samenleving is. Ik denk dat het gedrag van mensen, de cultuur, de informele normen bijzonder belangrijk zijn om te weten of je uiteindelijk een rechtvaardige samenleving hebt of niet, maar Rawls blijft daar heel ver vanaf en daarin is hij een typische liberal, nl. hij gaat er vanuit dat je enkele spelregels definieert en verder zijn de mensen vrij. Mijn opvatting is dat het persoonlijke gedrag, dus de persoonlijke ethiek van mensen, ook bijzonder belangrijk is voor het uitzicht van de samenleving. Als zeer getalenteerde mensen goed zijn in zaken doen en sterke financiële prikkels eisen, omdat ze anders hun talenten niet zouden kunnen gebruiken en hoge vergoedingen opstrijken, daarover zegt Rawls dat zolang die mensen zich aan spelregels houden en de opbrengst van hun daden voor de rest maximaal herverdeeld wordt, het in orde is. Terwijl het gedrag van die mensen eigenlijk slecht is in een maatschappij waarin je wil herverdelen, want het gedrag van die mens leidt ertoe dat ze heel veel bij zich willen houden. Het gedrag van die mensen maakt het moeilijker te herverdelen. Vanuit sociaal-filosofisch standpunt is er een probleem met die mentaliteit. Neem de deontologie van artsen; je kan geen goede gezondheidszorg hebben als artsen in hun deontologie niet een soort van morele opdracht zien om het goed te doen voor de samenleving. Dat geldt eveneens voor advocaten en andere intellectuele, vrije beroepen, maar overigens ook voor vakbonden. Als vakbonden ook niet voor een stuk het algemeen belang voor ogen hebben, krijg je een probleem in de samenleving. En dat vloeit nu net niet voort uit liberale rechtvaardigheidstheorieën à la genre Rawls, terwijl ik wel denk dat dat zeer belangrijk is. Daarom ben ik een sociaal democraat. We hebben nood aan maatschappelijke actoren, zowel individuele actoren – topmanagers, topbankiers, mensen in vrije beroepen – als organisaties – vakbonden, patronale organisaties – die in hun dagdagelijkse gedrag een zeker oog hebben voor het algemeen belang. Anders zullen je formele spelregels, namelijk belastingssystemen, sociale zekerheidssystemen etc., tekortschieten. Dat is geen gemakkelijk debat,
want hoe leg je een ethiek in het dagdagelijkse gedrag vast? Dus gelijkheid brengt mij bij moeilijke discussies over het volgende: waar begint en waar eindigt de persoonlijke verantwoordelijkheid? In welke mate geef je mensen tweede kans? Je bent ijverig of je bent minder ijverig; in welke mate ben je zelf verantwoordelijk? Ik ben voor een verantwoordelijkheidsgevoelige opvatting van gelijkheid en ik denk ook dat je het niet kunt scheiden. Ik denk dat het dagdagelijkse uitzicht van de samenleving enorm bepaald wordt door het gedrag van mensen. Het gedrag van de mensen, zowel aan de onderkant als aan de bovenkant van de samenlevig. Dus ofwel profiteren van sociale zekerheid en er de kantjes van aflopen, ofwel mensen in vrije beroepen die alleen maar uit zijn op persoonlijk geldgewin, topmanagers die alleen maar hun eigen voordeel zien of vakbonden die misschien ook kortzichtig zijn in belangenverdediging.
dW: Om een nog beter zicht te krijgen op hoe u verantwoordelijkheid ziet, zou ik u ook een voorbeeld willen voorleggen. Stel dat er twee zonen zijn waarbij de ene geen ambitie heeft en geniet van zijn vrije tijd en waarbij de andere wel ambitie heeft en aan een dure universiteit wil studeren. Bent u dan voor een gelijke verdeling bij een erfenis of wil u de ambitieuze stimuleren in zijn ontwikkeling, mogelijks later ten dienste van de samenleving? Een goede vraag (glimlach), daar moet ik eens over nadenken. Ik vind eerlijk gezegd dat deze
4
vraag leidt tot een andere discussie, namelijk: moet die vader daar via de erfenis voor zorgen? Zouden we er niet voor moeten zorgen dat het studeren en die universiteit om te beginnen voor een stuk door de samenleving wordt betaald en niet door de vader? Dat is het eerste punt. Twee. Hoe zou je daarover oordelen? Ik ben geneigd om te zeggen dat je in dit denkbeeldige gezin als stelregel zou kunnen hebben „Als je langer wenst te studeren dan de plicht, 18 jaar, dan willen we daar ook voor vergoeden. Maar we gaan er wel vanuit dat als je later daardoor succesvol bent en veel geld verdient, dat je ook bereid bent daar een stuk van terug te geven in de solidariteit van het gezin.‟ Zo zou ik dat afspreken. Maar dat is inderdaad een wat tricky voorbeeld. Het zou kunnen zijn dat iemand zegt: “Ik wil gewoon mijn deel hebben van de mogelijkheden en ik zal ze op mijn manier gebruiken; ik zal niet aan een dure universiteit gaan studeren, ik zal elke morgen gaan vissen en met aandacht kijken naar de rivier, maar ik moet wel voor de rest voldoende mogelijkheden en comfort hebben om dat te doen.” Dat interesseert mij minder, maar dat is dus wel een moeilijke discussie. dW: We kunnen dit misschien opentrekken; hoe gaan we om met langs de ene kant de gedachte van gelijkheid, gelijkwaardigheid en langs de andere kant een zeker streefdoel, bildung in onze samenleving. Het woord ‘elitair’ mag niet meer gebruikt worden. (vastberaden) Nee nee, ik ben niet vies van perfectionisme. Dat is absoluut een zeer goed punt. Dat houdt mij ook sterk bezig. Er zijn twee dingen die ik misschien moet zeggen Ik ben een absolute egalitarist, maar ik ben dat precies geworden omdat ik ervan overtuigd ben dat de mensen niet gelijk zijn. We zijn zeer verschillend geboren met verschillende talenten en dat wordt zeer sterk versterkt gedurende de eerste levensjaren, namelijk je omgeving. Dat verschil in talenten is een realiteit. Nu vind ik dat het samenlevingsideaal van die ongelijkheid voor het beste moet zorgen. Veronderstel dat je die talenten voor een stuk ziet als gemeenschappelijk bezit. Vervolgens is de vraag: als je daar het beste van wil maken, heb je dan toch niet een soort van perfectionisme nodig? Ik ben voor een mild perfectionisme. Een uitgangspunt waar het goed zou zijn dat iedereen het beste maakt van haar of zijn talent(en) of van iets dat hij of zij kan. Hier moet je een onderscheid maken tussen concurensieve en politieke doctrines. Je moet een onderscheid maken tussen mijn persoonlijke levensfilosofie,
“ Persoonlijke ethiek is ook bijzonder belangrijk voor het uitzicht van de samenleving. ” .
.
moraliteit, en wat denk ik over de politieke samenleving, namelijk.die dimensie van de samenleving waarin je politiek ingrijpt. Ik ben om het zeer kort samen te vatten een perfectionist in mijn persoonlijke opvattingen. In mijn politieke opvattingen over de samenleving ben ik een milde perfectionist. Ik vind persoonlijk – en dat is ook het advies dat ik zou geven aan mijn vrienden (glimlach) – dat je echt perfectionist moet zijn . Ik ben een beetje perfectionist en ik vind dat ik het moet zijn. Dus ik vind dat je moet proberen van de wereld het beste te maken van je talenten tijdens de korte tijdspanne hiervoor. Wat de samenleving betreft: hoe die samenleving zich politiek moet organiseren, daarin ben ik geen absolute perfectionist, want dat is een zeer extreem standpunt. Dan val je echt in het klassieke perfectionisme. Ik ben wel een milde perfectionist in de zin dat ik denk dat je het als samenleving niet alleen mogelijk moet maken, maar dat je eigenlijk ook mag aanmoedigen – en voor een stuk ook verwachten – dat mensen iets maken van hun talenten. Ten eerste in het belang van het geheel, omdat we daar allemaal ons voordeel mee doen., maar ook omdat ik denk dat het wezenlijk is in onze roeping als mens. Dat onderscheid tussen de politieke opvattingen over de samenleving en de persoonlijke doctrine, dat is een zeer Rawlsiaans onderscheid. De oudere Rawls heeft dat geïntroduceerd: het verschil tussen de comprehensive doctrine en political conception, comprehensieve doctrine en politieke conceptie. Martha Nussbaum, die een soort van combinatie heeft bijeengeschreven tussen een Aristoteliaanse moraal, Rawls en Sen, maakt ook dat onderscheid en dat is wel interessant. Zonder dat Martha Nussbaum voor mij de bijbel is, want dat is het ook niet. Ik denk inderdaad dat je bijvoorbeeld in je benadering van de wijze waarop we met elkaar omgaan, de kansen die we elkaar bieden en de rol van onderwijs, dat daarin een stuk perfectionisme mag zitten. Mijn mild perfectionisme gaat overigens verder dan wat de meeste progressieve filosofen uit de liberale richting genre Rawls, Dworkin gezegd hebben in de jaren ‟70, ‟80, „90. Rawls is geen perfectionist, absoluut niet! Rawls verdeelt de sociale primaire goederen en verder zijn de mensen vrij. Hij gaat er vanuit dat iedereen voor zichzelf een ideaal heeft, wat de mensen daarover denken is hun persoonlijke, comprehensieve doctrine. De overlappende politieke conceptie zegt daar niets over.
dW: Waar moet de politiek dan wel iets over zeggen? Ik vind dat politieke partijen veel meer zouden bezig moeten zijn met enerzijds de realiteiten in the world out there in plaats van perceptie en marketing, en anderzijds met wat relevante collectieve doelstellingen zouden zijn. Actieve doelstellingen voor de reële samenleving, ook al leiden die tot nogal onprettige boodschappen en vervelende waarheden. De klimaatopwarming ga je niet alleen tegen met leuke dingen. Je gaat de mensen moeten uitleggen dat de energieprijzen zullen stijgen. Je sociale solidariteit in stand houden gaat alleen wanneer de mensen een pak langer werken. Je gaat dat moeten uitleggen en veel krachtige maatregelen moeten nemen. Is dat leuk? Nee, maar het is een collectief doel. Een groot gebrek in de politiek vandaag is de afwezigheid van politieke doelen en het feit dat ik dat beklemtoon hangt samen, als je het filosofisch wenst te ontleden, met het feit dat ik niet louter een egalitarist ben, maar ook een perfectionist. Je moet een doel hebben en de democratie moet zich voeden met het debat over dat doel. Terwijl we nu debatteren over percepties van politieke partijen en niet over doelstellingen van de samenleving. Ik word daar zeer ongelukkig van eerlijk gezegd, maar ja! En dat zou moeten veranderen, want er is een mooie gezegde in het Frans, namelijk:
“La politique a horreur du vide.” van Pascal, die dat zei over de uitleg van het vacuüm. Wanneer er geen debat is over collectieve doelstellingen en er alleen maar marketing is, wordt die lege ruimte opgevuld door populisten en ééndagsvliegen. Als je bepaalde vormen van populisme wil tegengaan in Europa, dan ga je belangrijke collectieve doelstellingen, ook al zijn het moeilijke, terug op de agenda moeten krijgen. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan, maar ik denk dat dat essentieel is. dW: In welke mate kan beleid een rol spelen, in het algemeen, maar ook concreet bij sociale ongelijkheid? In welke mate hangt dit af van de mensen zelf door hun gedrag, mentaliteit en dergelijke meer? Wel, je hebt de twee nodig. De samenleving blijft politiek zeer maakbaar. De beste illustratie vind je door gewoon te kijken naar het verschil in samenlevingen. Een eerste voorbeeld is het verschil tussen de Angelsaksische wereld (VS, GB, Nieuw-Zeeland, Australië, red.) en het Europese continent (Frankrijk, Duitsland, red.). En een tweede contrast vind je binnen Europa:
5
het noorden van Europa versus Continentaal en Zuid-Europa. Het eerste contrast heeft te maken met topinkomens. In de Angelsaksische landen en met name de Verenigde Staten hebben de voorbije dertig jaar de topinkomens een vlucht genomen die onwaarschijnlijk is. Na de oorlog was de verhouding tussen het gemiddelde inkomen in de top één procent en het gemiddelde inkomen in de samenleving tien op één. Dat is vandaag in de Verenigde Staten 24 op één. Een evolutie op een paar tientallen jaren, dat is ongelofelijk. De topinkomens hebben daar een enorme vlucht genomen. Als je dat toppercentieel weghaalt uit de berekening van het BNP in de Verenigde Staten, dan zakt de Amerikaanse groei van de voorbije dertig jaar ineen tot bijna niets. De hele groei zat in de top één procent. Neem dan Frankrijk of Duitsland, tenminste tot begin jaren 2000, waar je die enorme vlucht van topinkomens niet hebt gezien. Nochtans, Frankrijk en Duitsland, dat zijn grote landen waar je grote multinationals hebt met management dat daar ook gevestigd is, exporteurs, competitief, enz. Dus hoe moet je nu uitleggen dat in één soort samenleving er een enorme ongelijkheid is tussen de top en het gemiddelde en dat in een ander sociaaleconomisch bestel dat helemaal niet is? Het zijn toch dezelfde mensen? Met min of meer dezelfde economische basismechanismen, dezelfde wereldmarkt... Je zou kunnen zeggen dat in de Angelsaksische wereld de financiële sector belangrijker is. Dat is juist, maar het is niet alleen de financiële sector. Dat heeft te maken met politieke keuzes. Vandaag heeft dat geleid tot verankerd gedrag, maar de reden waarom na de oorlog die spanning tussen top en gemiddelde gelijk was en vandaag die spanning totaal uiteenlopend is geworden, heeft te maken met politieke keuzes. Met andere woorden: de politiek is daar doorslaggevend in geweest, de maatschappij is daar maakbaar in. Ik geef een tweede voorbeeld: werkgelegenheid. In Noord-Europa werken veel meer mensen en ze werken langer dan in Continentaal en ZuidEuropa. Dus de Denen, de Finnen, de Zweden, de Noren zijn in veel hogere mate aan het werk. Is het omdat het daar kouder is? Zijn die mensen ijveriger? Hebben die een andere moraliteit? Ja, die hebben een enigszins andere werkethiek en een enigszins andere cultuur in hun sociaal systeem waar de wederkerigheid en het responsabiliseren sterker aanwezig is. Maar eigenlijk is het verschil in werkzaamheidsgraad,
“ Maakbaarheid is het resultaat van een volgehouden politiek op lange termijn. ” .
.
.
namelijk hoeveel mensen aan het werk zijn, hoelang ze werken en hoelang ze blijven werken, het resultaat van jarenlang verschil in beleid. Dus de samenleving is daar zeer maakbaar in. Mensen die mij zeggen dat je jobs niet kan creëeren of dat je multinationals niet kan dwingen te investeren in ons land… Ja, je moet de mensen niet wijsmaken dat je hier morgen vijftigduizend jobs gaat creëeren, maar je kan wel aan de mensen zeggen dat als je vijftien jaar lang een Scandinavisch beleid voert versus vijftien jaar lang een Belgisch beleid, dat je een zeer groot verschil in werkzaamheid hebt en daar is de samenleving maakbaar in. Maar de maakbaarheid is het resultaat van een volgehouden politiek op lange termijn. Dus ik geloof in maakbaarheid, maar het veronderstelt dat langetermijnorientaties de korte termijn domineren. Dat is een sleutel tot veel van onze politieke problemen.
werken. Maar het invullen is heel moeilijk en het is vooral moeilijk om het in te vullen zoals we dat misschien vijftig jaar geleden zouden hebben ingevuld. Wij zijn in belangrijke mate een migratiesamenleving. Wij zijn een zeer open samenleving en dus je gaat de drive van de samenleving en het samenhorigheidsgevoel niet alleen kunnen baseren op iets als een gemeenschappelijke identiteit. Het verlangen naar identiteit is belangrijk en er moet voldoende gemeenschappelijk zijn: een gemeenschappelijke taal, maar ook gemeenschappelijke doelen
soevereiniteit, welke vormen van gelaagdheid laten toe dat elke overheid slagkrachtig is? De vraag naar staatshervorming is voor mij een vraag naar hoe je sterke staten krijgt. Hoe zorg je ervoor dat dat Vlaamse niveau sterk is, het federale niveau sterk is en het Europese niveau sterk is? Eén goede raad daar is: vermijd dat die overheden elkaar teveel voor de voeten lopen en zorg voor kerntaken. Ik vind dat de staatshervorming daarover zou moeten gaan, het gaat daar nu niet over hé. Eén. Twee. Zorg ervoor dat elk bestuursniveau voldoende financieringsmiddelen heeft om zijn taken te doen, daar gaat het vandaag eigenlijk ook niet over. Drie. Een sterke overheid met duidelijk afgebakende kerntaken en voldoende centen om die taken te volbrengen heeft niet noodzakelijk heel veel taken. Het debat wordt vaak gevoerd alsof de sterkte van de federale overheid afhankelijk is van de hoeveelheid van haar takenpakket, terwijl ik denk dat dat takenpakket moet gereduceerd worden. Toch ik denk wel dat de federale overheid sterk moet blijven staan om dat takenpakket goed uit te voeren. Dat is misschien een meningsverschil met andere mensen; dat is mijn visie. Dat vertrekt vanuit de idee dat overheden in een geglobaliseerde wereld een aantal sociale doelstellingen hebben, waarvoor ze bijzonder sterk voor staan. Ze moeten efficient, slagkrachtig zijn en voldoende middelen hebben. De mensen vinden daarover teksten op mijn website. Ik heb daar heel wat over geschreven onder het motto 'We hebben een sociale staatshervorming nodig.'. Speelt identiteit daarin een rol? Ja! Er zijn goede redenen om te zeggen dat Vlaanderen een hoog niveau moet hebben, omdat er inderdaad wel iets is als een gemeenschappelijke geschiedenis en verstandhouding. Op bepaalde punten ga je hier gemakkelijker consensus vinden dan in bredere verhoudingen. Identiteit speelt daarin, maar het is veel te zwak om als enige uitgangspunt te dienen. Je moet ook collectieve doelen hebben. Wat is bijvoorbeeld de beste organisatie van de overheden om een sterke sociale bescherming te krijgen? Daarom zeg ik: houd je pensioensysteem federaal, maar splits je werkgelegenheidsbeleid!
dW: Persoonlijk denk ik ook niet dat het alleen die homogeniteit is, maar ik denk wel dat om een algemeen belang te dienen een collectief bewustzijn nodig is. Dat is iets anders, absoluut! Wat je nodig hebt is, wat ik wederkerigheid noem, een bereidheid om te geven aan de samenleving zonder dat je voor elke centiem die je geeft precies moet weten hoeveel centiem je terugkrijgt. En ook een zekere tolerantie voor elkaars mislukken. Want ik ben voor een verantwoordelijkheidsgevoelige opvatting van sociale politiek, maar in die opvatting zit ook tolerantie voor falen. We verdragen dat iemand eens een jaar overdoet op school of op de universiteit, we organiseren tweedekansonderwijs, een beroepsopleiding, we staan klaar met uitkeringen wanneer mensen in de miserie komen, al is het hun eigen schuld. Begrip voor menselijk falen heb je natuurlijk veel meer in een samenleving waar een gemeenschapsgevoel heerst. Als dat er niet is, is het begrip voor menselijk falen veel kleiner. Dat is inderdaad in homogene samenlevingen gemakkelijker. dW: Wat kan het collectief bewustzijn stimuleren? Wat zorgt voor die binding? Collectieve doelen? Ik denk dat het in de samenleving vandaag wel cruciaal is. We leven in de meeste Europese landen in een context waar homogene identiteit iets van het verleden is. Alleen maar vertrekken vanuit een homogeen identitietsbesef gaat nooit sterk genoeg zijn. Ik vind identiteit wel een belangrijk punt. Mensen verlangen naar identiteit; je moet dat niet wegwuiven. Je moet dat erkennen en je moet daarmee leven en
dW: Op nationaal niveau, de staatshervorming, is dat een conflict tussen identiteit en het collectief belang? Heeft u schrik dat wanneer we teveel belang hechten aan regionalisering, het nationaal belang gaat wegvallen? In mijn opvatting moet je uitgaan van een gelaagde manier van besturen. Ik vind soevereiniteit belangrijk, maar wanneer we die van de klassieke natiestaten overeind willen houden, zullen die klassieke natiestaten een deel van hun soevereniteit moeten afstaan, bijvoorbeeld aan de Europese Unie. We gaan naar een gelaagde bestuursmethode met de EU die belangrijk is geworden en belangrijker zal en moet worden met het niveau van klassieke natiestaten zoals België, en daaronder aanzienlijke decentralisatie. De vraag die we ons moeten stellen, is: welke types van gedeelde
6
Wij danken u hartelijk voor dit interview en wensen u veel succes met uw nieuwe engagement. TOM PROVOST
GROTE DEBATTEN Docenten vormen studenten. Maar de eersten zijn ooit ook student geweest en op hun beurt beïnvloed. We reconstrueren hun afgelegde weg. Hebben ze alleen fascinatie voor hun onderzoek of hebben ze ook vrije tijd?
.
FILOSOFIE, PRAKTISCH, MET GERD VAN RIEL
We dachten na over een thema. Een specifiek thema. We willen toch met een bijzonder interview met professor Gerd Van Riel afkomen? Maar eigenlijk, waarom het zo ver zoeken? Waarom niet gewoon praten over een gemeenschappelijke interesse? Laat ons zeggen… filosofie? dW: Beste professor, om niet te veel ballen mis te slaan, zouden we u willen spreken over filosofie als een manier van leven en hoe u daarmee omgaat. Wij zijn nog maar studenten en wij weten nog niet hoe we binnen twintig jaar, wanneer we al die kennis hebben, daar mee moeten omgaan. Oei, kunt ge dat terug even afzetten? (wijst naar het opnameapparaat en lacht) dW: Waarom zou iemand ervoor kiezen filosofie te studeren of zich in die richting te oriënteren, liever dan met een kraampje op de markt te gaan staan? Ik ben zelf mijn studies begonnen met klassieke filologie. Ik heb die in eerste licentie afgemaakt en het laatste jaar koos ik als thema „maritieme cultussen in hellenistische rijken‟, enfin, iets oud, geschiedenis. En hoe meer ik erover las, hoe minder het me interesseerde. Ik had het eerste of tweede jaar een werk over Plato gemaakt en ik dacht: “Als ik dat nu eens zou kiezen.”. En zo ben ik filosofie van de klassieke oudheid binnengesukkeld. En dat heeft me dan gegrepen. Eigenlijk ben ik daar op een heel rare manier in terechtgekomen. dW: Langs een omwegje eigenlijk. Ja, en toen ben ik filosofie gaan studeren. Ik heb mijn legerdienst gedaan en twee jaar daarna heb ik mijn licenties afgerond. Maar hoe langer, hoe meer, ja... Ge voelt u filosoof worden, da‟s heel vreemd. Ik had zo het gevoel, zeker wat de inhoud van de vakken betrof, dat ik altijd iets gemist had. Misschien door mijn „ingangsweg‟ naar de filosofie, dat die via een andere studie was gekomen. Ik had de basisvakken gehad, maar, ik denk dat elke student dat wel heeft, je mist een deel van de integratie. dW: Dat merk ik ook. Ik heb nog door wat andere studierichtingen gezworven en de oriëntatie is met momenten moeilijk. Ik denk dat het maar met les beginnen te geven is, bijvoorbeeld, een inleidende cursus in het eerste jaar, dat je die integratie maakt. Dat is een
oefening die je zelf moet doen; dat is niet iets wat je meegegeven wordt. En wat komt er bij die integratie kijken, extra erbovenop? Ik denk een levenshouding die fundamenteel verschillend is van wat je uit andere studiedisciplines krijgt: een soort houding die deel gaat uitmaken van je karakter, waardoor je in alle omstandigheden een soort… (denkt)ja, ik weet niet echt hoe dat ik het moet benoemen, tekstkritiek is het niet, maar argumentatiekritiek beoefend. “Wat is die of wat ben ik hier eigenlijk aan het zeggen?”. Je begint eigenlijk automatisch kritisch te analyseren. dW: Een soort van nuchtere afstand behouden? Ja, maar tegelijkertijd niet altijd zo nuchter, hoor! Ook soms echt geëngageerd. En een houding, wat mij betreft, die voortkomt uit Plato en de latere en christelijke interpretaties: besef dat niemand de laatste waarheid in pacht heeft. En dat is een taak die zich niet enkel op cognitief vlak voltrekt, hoor! Het is niet alleen gezond verstand, maar het is ook :“Pas op, niet enkel relativeren, maar wat u op dit moment zegt is enkel...”
onderbroken kunnen worden. Relativeren, dus. Terwijl je dan ook niet zegt: “Ik geloof eigenlijk in niets.”. Maar ook waarin je je echt engageert, daarin moet je je engagement in vraag stellen. Je mag het doel ervan niet absoluut stellen.
dW: Intuïtie? Ja, maar ook van wat je zelf zegt en niet alleen wat anderen zeggen. Dat is heel typerend voor studenten in de filosofie. Ik zie dat ook in de lessen. Rechtenstudenten, bijvoorbeeld, daar heb ik nu tien jaar ervaring of meer mee, die zijn veel minder kritisch. Ze nemen het zoals je het zegt en ze reproduceren het ook zo. De echte goede niet, maar je ziet wel dat elk woord door filosofiestudenten gewikt en gewogen wordt. Die zijn van in het begin al op zo‟n kritische afstand.
dW:Als je jezelf eenmaal openstelt voor dat kritische, is er dan nog een weg terug? Zoals het red pill/blue pill dilemma uit The Matrix? Nee, ik denk niet dat er een weg terug is. Zoals de grot van Plato, waarvan je zegt dat het de idee van de Matrix baarde. De mens die zich van z‟n ketenen ontdeed, kan niet meer zijn plaats terug innemen. Je kan dat natuurlijk wel, en dat wordt onderschat, toch tenminste in de filosofie. De filosofie doet eigenlijk voortdurend alsof iedereen filosoof is. maar ook filosofen zijn niet honderd procent van hun tijd met denken over zijn en werkelijkheid bezig.
dW: Zoals in het eerste jaar, toen Erik vroeg: “Waarom zo kritisch over Descartes?” . Awel ja! Op veel manieren. Soms ook nog wat prematuur kritisch, dat je denkt: “Wacht daar nog een paar jaartjes mee.” (lacht). Dat heb ik niet gezegd. Zo‟n soort levenshouding is dus echt niet alleen cognitief, dat wou ik dus niet zeggen, een besef van voortdurend anderen te kunnen onderbreken, maar zelf ook
dW: Daar kan je den afwas niet mee doen, natuurlijk. Ja ,voilà! Den afwas doen, of uw basisbehoeften of gewoon leven… Ik bedoel niet dat je niet vanuit de filosofie kan leven, maar er is een soort... (denkt) “Eerst leven en dan filosoferen”, dat is een Latijnse spreuk die ook haar waarde heeft. Tegelijk kan je dat leven ook onder uw
7
“ Ge voelt u filosoof worden. Da‟s heel vreemd! ” kritische houding laten vallen. En ook daar bewust mee bezig zijn is een soort filosofie, maar het is niet zo dat een filosoof alles ten aller tijden objectiveert. dW: En in opvoeding? Hoe komt filosofie daarin voor, in de wetenschap dat u kinderen heeft? Wel, ik heb vier kinderen en de oudste is vijftien. Die begint zich zo al af te zetten tegen alles wat hij in huis hoort en hij durft soms wel nogal chagrijnig uit te halen naar wat filosofie is. Hij is zelf meer een fysicus. Enfin, maar ook dát is speels en ik denk – ik heb geen pretenties hé – dat dat speelse voortkomt uit een opvoeding die ook met dat soort kritiek rekening houdt. In de zin dat je niet een autoritaire, dominante rol als ouder inneemt, maar juist probeert hun kritische zin te prikkelen door ze hier en daar bewust een beetje op een verkeerd been te zetten. wat te spelen met de grens tussen waarheid en illusie en zo... Maar dat doen niet-filosofen ook en ik garandeer niet dat dat dat dat ooit succes zal hebben (lacht). dW: Stilstaande bij filosofie in het dagelijkse leven, is dat dan een last of een eerder iets wat het lichter maakt en alles relativeert? Oef... Het kan in de twee richtingen gaan. Je kan zelfs niet voorspellen in welke richting het gaat op het moment dat zich iets aan je voordoet. Ik heb mijn ouders bijvoorbeeld heel vroeg verloren. Ik was heel jong bij het overlijden van mijn vader. Ik zat toen in de eerste kan. Mijn moeder is gestorven toen ik 33 was, toen ik net gedoctoreerd had. Maar bij mijn vader was ik 18 jaar oud. Ik was toen bezig met de vertaling van De Staat van Plato door Cicero. Daarin wordt een bewijs gegeven voor de onsterfelijkheid van de ziel. Wel, ik geloofde er geen lap van! Ik bedoel, dan sterft uw vader en moet je daar maar theoretisch zitten nadenken over bewijzen en onsterfelijkheid van de ziel. Op dat moment heb ik daar totaal niets aan gehad. Misschien ook omdat ik het op dat moment niet verstond. Maar er zijn ook andere momenten waar je dan inderdaad wél de dingen heel duidelijk kan plaatsen en alles kan doen van afstandname en kritische evaluatie. Ja, het hangt echt af van situatie tot situatie en zelfs van uw gemoedstoestand. Op zo‟n momenten heb ik eigenlijk meer aan religie dan aan filosofie.
dW: Terwijl u zich toch durft te uiten tegen de „K‟ van KULeuven. Ah, maar dat was puur ironie hoor. Ik hoop dat dat ervan afdroop. Dat de kruisbeelden verdwijnen heeft alles te maken met de mentaliteit van de KULeuven die het eerste deel van haar naam op een vreemde manier in vraag stelt. Ze gaat uit van een soort domme tegenstelling tussen wetenschap en religie, die ook denkt dat overal in de wereld religie wordt beleefd zoals wij dat hier in de Nederlanden doen. Dat is maar een heel klein stuk van WestEuropa. En die ook doet, en dat vind ik het ergste, alsof alles wat met religie te maken heeft, verbonden is met het instituut Kerk. dW: Staat ze er volledig van los? Volledig zou ik nu misschien niet zeggen, maar, als je een zuiver, kritische en humane vorm van religie wilt cultiveren, dan moet je binnen de traditie gaan staan en van binnenuit het Kerkelijk instituut bekritiseren. Als je het links laat liggen, dan geef je een carte blanche aan diegenen die devoten en piëtistisch zijn, en obscurantistisch en misschien zelfs fundamentalistisch. dW: Dat doet me denken aan een titel van een boek dat ik thuis heb liggen: „Ik heb te weinig geloof om een atheïst te zijn.‟ (lacht) Ja, dat is ook wel echt typisch. Wie is er in Vlaanderen op dit moment bezig met religie en godsbewijzen? Dat zijn de mensen in Gent. Vermeers en zo. Denk je dat je dat in Leuven vindt? Nee. Dat is heel raar, dat is zo. dW: En hoe scheidt u filosofie van religie? Staan die volledig los van elkaar? Ja, in mijn ogen… (denkt na) niet volledig, maar filosofie valt veel meer onder de orde van wetenschappelijke rationaliteit. Terwijl het wel rationaliteit is die zo rijp is dat ze ook haar eigen fundering in vraag durft te stellen, want dat vind je in de wetenschappen nauwelijks. Ik heb in een onderzoeksraad gezeten gedurende jaren, enfin, die staan wel open voor filosofie, maar het filosofische uitgangspunt verstaan zij niet. Dus filosofie die haar fundamenten in vraag stelt en ook durft zeggen: “Hier eindigt rationaliteit”. En, op het moment dat dat het geval is, opent zich een domein waar eventueel bij religieuze mensen geloof kan komen. Maar dan hoef je niet te zeggen dat uw rationele fundering ook over
die geloofskwesties moet gaan. Je moet liefst ook binnen je geloof rationaliteit openhouden. Je moet niet afkomen met bewijzen dat God bestaat. Ofwel heb je een godsbewijs nodig en ben je er al voorbij, omdat je toch al niet meer gelooft, ofwel geloof je toch en heb je geen godsbewijs nodig. Andersom ook: doen alsof de wetenschap iets is dat moet worden „geloofd‟. Als iets waar is, is iets waar. Je moet daar niet over zeveren. Creationisten zeggen bijvoorbeeld dat wetenschap ook maar een systeem is dat enkel leeft in haar gelovigen. In die termen is er van filosofie eigenlijk niets te bespeuren. Dus in die zin speelt filosofie wel een rol in religiositeit, vind ik. Ik vind dat er op dit moment – ik mag dat toch zo zeggen, hé – ook in de kerkelijke structuur veel te weinig filosofie is. Dat is wel een onderdeel van de opleiding, maar ze doen er niet veel mee. Zeker kritische afstand van eigen standpunten nemen en het in vraag stellen van eigen functioneren, wordt daar niet echt gedaan. P: En nog een laatste vraagje: waarom Plato? Ah ja, dat is voor een stuk toeval. Mijn eerste bezorgdheid toen ik naar Leuven kwam, was: ik wou piano spelen. Zo ben ik dan in een Augustijnen-orde in Heverlee terechtgekomen; niet echt met de ambitie daar in te treden of zo (lacht). Maar daar werd ik dan gegrepen door de spiritualiteit die daar hing. Van Augustinus dus, die heel sterk beïnvloed was door Plato. Intussen was ik wel al in Plato geïnteresseerd geraakt. En wat mij vooral in Plato aantrok, en hoe langer hoe meer eigenlijk, is de ongelofelijke speelsheid en de systematisering tot op het moment dat de rationaliteit vaststelt dat het zijn filosofische waarde zou perverteren als het verder zou gaan. Dat is buitengewoon interessant! Dus als ik nu bijvoorbeeld in de bepaling van het Goede nog verder ga, dan haal ik het Goede binnen in mijn systeem. En dan doe ik eigenlijk het Goede tekort. Dat vind ik ook in religie. Op die manier komt dat dan samen, filosofie en religie. Je ziet dat nog hoor. Wittgenstein trekt ook een lijn tussen wat we kunnen kennen en het „mystieke‟. Maar daarover moeten we dan zwijgen, dat is voer voor romans. Pff, dan heb ik liever een Plato die dan toch nog probeert daar wat fundering aan te geven. .
.
Professor, bedankt voor het interview! .
8
PIETER ROBBERECHTS SEBASTIAAN WETS &
UITGELICHT Sommige zaken zijn zo duister. Ze zijn altijd zo geweest of ze zijn zo geworden. Begint uw geest ook al te jeuken? Gooi uw lantaarn nog niet meteen op de grond! We hebben hem nog nodig om een paar thema’s serieus uit te lichten.
.
EEN NOBELPRIJS OF GROF GELD?
Het begin van het academiejaar wordt naar aloude traditie ingehuldigd met de traditionele discussie over de toekomst en de evolutie van de universiteit. Iedereen mengt zich in het debat en iedereen komt met nieuwe ideeën op de proppen om het bestaande academische systeem beter te laten draaien of om het juist onderuit te halen. Laat mij nu even toe om pretentieus te zijn: wij, als filosofen, dienen tot de kern van de zaak te komen. Zo ook zal ik proberen om tot de essentie ervan door te dringen. Ik zal ook naar filosofische traditie beginnen bij een punt dat schijnbaar niet verder van de kern verwijderd kan zijn. Maar maakt u zich geen zorgen; ik zal duidelijk maken hoe alles tot een hoger niveau kan gebracht worden. Vanaf hier zal ik de pretentie achterwege laten, mocht u nog een residu aan pretentie terugvinden in deze tekst, vergeef het mij dan, pretentie ligt nu eenmaal in mijn aard.
HOE HET WAS, HOE HET IS EN HOE HET ZAL ZIJN. .
Ik zal deze tekst met een anekdote beginnen uit mijn eigen persoonlijke leven. Ik beloof dat het relevant is. Toen ik door mijn middelbare school ploeterde, waarschuwden mijn ouders mij altijd voor mijn inherente luiheid (ik heb zo wel meer tekortkomingen). Ik diende goed mijn best te doen op school, want het laatste wat ik wilde, was in de fabriek gaan werken aan „den band‟ en mijn tere lijfje was niet opgewassen tegen dit soort hard labeur. Voordat alle arbeiders boze brieven gaan schrijven over hoe hun job hier als minderwaardig wordt beschouwd, laat mij toe om een kader te schetsen. Los van mijn persoonlijke capaciteiten, reveleert dit iets over de arbeidsmarkt van toen. Één ding zagen mijn ouders wel over het hoofd: toen mijn ouders jong waren, waren er nog fabrieken in ons land. Laat mij toe ook dit te kaderen. Nog niet zo heel lang geleden (ruwweg twintig jaar geleden), was in de fabriek gaan werken aan „den band‟ nog een reële carrièreoptie. Fabrieken zoals die waarmee mijn ouders mij probeerden bang te maken, bestonden nog. Het soort fabriek waar een ongeschoolde arbeidskracht een hele dag bandwerk verricht, is vandaag de dag bij ons bijna helemaal verdwenen of is alleszins met uitsterven bedreigd. De ongeschoolde arbeidsplaatsen verdwijnen van onze arbeidsmarkt. Dit omdat steeds meer bandwerk wordt uitbesteed aan de
.
.
zogeheten lagelonenlanden. Toegegeven, er zijn nog steeds ongeschoolde arbeidsplaatsen, maar die worden vaak ook „uitbesteed‟ aan gastarbeiders. Dat alles heeft ervoor gezorgd dat de arbeidsmarkt waarin mijn ouders zijn opgegroeid en terecht zijn gekomen niet meer dezelfde is als die waarin ik zal terecht komen. Hier volgt het eerste buzzwoord dat ik met tegenzin zal gebruiken: kenniseconomie. U heeft misschien al wel gehoord dat wij in de westerse landen een kenniseconomie hebben of moeten uitbouwen. Als goede filosoof moet ik mijn gebruik van dit woord ook even nader verklaren. Met kenniseconomie doel ik op een economie die niet afhankelijk is van ongeschoolde arbeid, maar in plaats daarvan inspeelt op de kennis van haar arbeidsmarkt. „Kennis‟ is hier doelbewust een breed concept. Alles waar een degelijke opleiding voor nodig is, is deel van een kenniseconomie. Deze overgang naar kenniseconomie laat zich merken in het belang van diploma's. In onze economie en in onze samenleving is het diploma misschien wel het belangrijkste aspect. Merk op dat het een diploma in eender welke richting kan zijn. Ik heb het hier niet alleen over het universitaire of hogeschooldiploma, maar ook mannen en vrouwen die beroepen uitoefenen als loodgieter, elektricien, of eender ander beroep waar een opleiding en een diploma aan verbonden zijn. De diploma's die, in de ogen van vele mensen, de beste banen opleveren zijn die van het hoger onderwijs. Mensen komen in de eerste plaats naar het hoger onderwijs voor een diploma. De waarde hiervan is vaak gerelateerd aan de job die men hiermee kan beoefenen na zijn studie. Dit is de reden waarom we een opleiding rechten of geneeskunde zo mooi vinden: het beroep garandeert zoveel werkzekerheid en brengt vaak ook veel centjes binnen. In deze nieuwe en veranderde wereld waarin het diploma uiterst belangrijk is, is aandacht voor opleiding dus gigantisch belangrijk. De grote vraag die we ons dan stellen is: “Welke rol speelt de universiteit hier dan in?”
worden, inschrijvingsgelden, kosten van studies, oriëntatieproeven voor leerlingen van de middelbare school, de relatie tussen hogeschool en universiteit etc. Mijn stelling is dat al deze debatten om één fundamentele vraag draaien, namelijk deze: “Is de universiteit een plaats waar zoveel mogelijk mensen een goede en hoogstaande opleiding dienen te krijgen óf is de universiteit een plek waar men moet streven naar het uitbreiden van de bestaande kennis door middel van onderzoek en door gebruik te maken van de knapste koppen?” Sommige van bovenstaande debatten hebben een duidelijk antwoord; de meesten echter niet. In het kader van deze bovenstaande vraag zal ik enkele van de debatten toelichten en proberen aan te tonen hoe de antwoorden verregaande implicaties kunnen hebben.
DE HAMVRAAG Ik begon deze tekst door te verwijzen naar de recente debatten die gevoerd worden en de kern die we daarin moeten vinden. Deze debatten gaan o.a. over studentenaantallen, het prijskaartje van het hoger onderwijs, drop-out percentages, Nobelprijzen die niet gewonnen .
9
INSCHRIJVINGSGELDEN Voor in het geval u zich afvraagt waarom in het eerste deel zoveel aandacht werd geschonken aan de huidige economische situatie, dit zal nu hopelijk verduidelijkt worden. Door het toeslaan van de financiële crisis (het tweede buzzwoord dat ik met tegenzin gebruik), komt iedereen met nieuwe ideeën om de universiteit beter te financieren en het stijgende aantal studenten te kunnen opvangen. André Oosterlinck, de voorzitter van de Associatie K.U.Leuven, kwam met een gedurfd voorstel. Hij stelde voor om de inschrijvingsgelden van de bepaalde richtingen te verlagen die meer kansen boden op de arbeidsmarkt. Hij dacht vooral aan de knelpuntrichtingen en richtingen waarvan we er nooit genoeg hebben: Burgerlijk ingenieurs en Chemici bijvoorbeeld. Andere richtingen zoals Filosofie en Letteren (deze faculteit bevat twaalf bacheloropleidingen en 22 initiële masters) zouden dan meer moeten betalen. Meneer Oosterlinck haalde hiermee het Terzake-journaal en stuitte op verzet langs alle kanten. Los van alle fouten die hij in deze redenering maakte (het is niet de bedoeling om hem te schofferen), wil ik mij focussen op wat voor een visie meneer Oosterlinck op de universiteit heeft. Uit dit soort voorstellen kunnen we afleiden dat hij een groot voorstander is van een universiteit die mensen klaarstoomt voor de arbeidsmarkt. Hij wil jongeren duidelijk maken dat als zij een richting als burgerlijk ingenieur volgen, dat zij dan na hun opleiding een veel grotere kans hebben om een goede job te krijgen en veel centen te verdienen. Hij vindt het dan ook .
. normaal dat de we deze richtingen economisch stimuleren en andere richtingen afraden, want alles moet nu eenmaal gefinancierd worden. Het moet duidelijk zijn dat André Oosterlinck het beste voorheeft met de studenten van nu. Zijn visie wil ik als voorbeeld gebruiken, namelijk de visie dat een universiteit een hoog kwalitatieve opleiding moet bieden voor iedereen, zodat zij hun kansen op de arbeidsmarkt kunnen maximaliseren.
NOBELPRIJZEN Nog niet zo lang geleden zijn de Nobelprijzen weer eens uitgereikt. Er zaten geen Belgen bij. Maar dat is al een tijdje zo. De laatste Belgische Nobelprijswinnaar was Ilya Prigogine in het jaar 1977; dat is nu 34 jaar geleden. Over de jaren heen hebben wij Belgen negen Nobelprijzen gewonnen. Als we hierbij rekening houden dat er over de jaren heen 549 Nobelprijzen zijn uitgereikt, betekent dat dat wij 0,016% van alle Nobelprijzen hebben gewonnen. Hoewel ik even heb gegoocheld met statistieken, laat u zich vooral niet bedotten of afschrikken, maar wij, Belgen, winnen nu eenmaal niet veel Nobelprijzen. Dat staat onomstotelijk vast en dat is wat mijn cijfers tonen. Waarom is dit relevant?: Een universiteit is niet alleen een plek om een opleiding te volgen. Het is ook een instituut waar op alle vakgebieden onderzoek wordt verricht. Een universiteit creëert een omgeving voor onderzoekers waar zij faciliteiten hebben zoals laboratoria, bibliotheken, maar ook andere intelligente geesten om van ideeën te wisselen. Dit onderzoek dient tot het vergroten van onze menselijke kennis. De Nobelprijs is één van vele prijzen die dit aanmoedigt door de besten te belonen. Dus als men in dit opzicht een betere universiteit wil bewerkstelligen en meer kans wil maken om dit soort prijzen te winnen, dan moet men zich focussen om die top te behalen. Hier ligt nu de tegenstelling met de vorige visie: om zo‟n top te bereiken moet een universiteit specialiseren en selecteren. Ze moet inzetten op wat ze goed doet en de top van de intellectuele wereld lokken om mee te helpen aan het bevorderen van kennis. Dat in de vorm van hoogstaande opleidingen in de vorm van universitaire opleidingen, maar ook prestige opbouwen om fondsen en toponderzoekers te lokken. In die visie is de universiteit niet gericht op het rechtstreeks afleveren van werkkrachten voor de arbeidsmarkt, maar is zij eerder gericht op het vergroten van de kennis en op die manier het innoveren van diezelfde arbeidsmarkt en de menselijke maatschappij in haar geheel. Dat heeft natuurlijk ook een onrechtstreeks effect op die arbeidsmarkt, maar op een manier die bijna onmogelijk te voorspellen is. We weten niet wat voor innovatie men zal bedenken en we kunnen ook onmogelijk voorspellen wat de impact zal zijn van nog niet bestaande innovaties. Ook al denken we soms van wel. .
INSCHRIJVINGSGELDEN .
Het is u misschien al opgevallen, maar ik stel deze twee visies tegenover elkaar. Als u vandaag naar uw universiteit kijkt, dan zal u merken dat men beide tegelijk tracht te combineren. Men doet tegelijkertijd onderzoek en voorziet daarnaast ook opleidingen voor heel veel mensen. Mijn idee is echter dat dat niet zal kunnen blijven duren en dat dat niet eens wenselijk is. Ik denk dat men één richting moet kiezen, want beide gaan niet samen. Omdat onder andere financiële middelen ons niet toelaten om alles tegelijkertijd en ook nog eens goed te doen. Los van de financiële situatie denk ik nog steeds dat het geen goed idee is om het vol te houden. Ik zal dat proberen te beargumenteren. U vraagt zich misschien af: “Waarom kunnen beide dan niet tegelijkertijd in hetzelfde instituut aanwezig zijn, zelfs als er genoeg financiële middelen zijn?” Mijn antwoord is dat beide visies elkaar uithollen. Er zijn twee richtingen: de ene is de universiteit voor iedereen, waar de focus ligt op het opleiden van mensen voor een baan op de arbeidsmarkt, de andere is de universiteit voor het toponderzoek, maar waar alleen een beperkt aantal mensen aan kunnen meewerken. Als we een universiteit willen die toegankelijk is voor iedereen en waar er genoeg begeleiding is om de grote kwantiteit van studenten aan te kunnen, dan zal daar uiteindelijk een universiteit uit voortkomen die minder op topprestatie en hoogstaand onderzoek is gericht. De bedoeling van de universiteit is dan om vooral iedereen een goede opleiding aan te bieden. Zo kunnen zij later na hun tijd aan de universiteit een goede job vinden met het universitair diploma dat zij hebben behaald. Men geeft dus het toponderzoek en de prestige op, want men kan niet verwachten dat alle studenten die langs deze universiteit passeren ook toptalenten zijn. De intelligentie binnen een samenleving ligt vast en door meer studenten aan te trekken gaat de intelligentie niet omhoog. De intelligentiegraad blijft hetzelfde. Wat we nu zien, zijn de hogere drop-out cijfers. Deze cijfers tonen ons eigenlijk dat het niveau van de universiteit hetzelfde is gebleven. Doordat de intelligentiegraad gelijk blijft en hetzelfde aandeel van de studenten verstandig genoeg is om zich door het academische onderwijs te worstelen, maar er meer studenten in het totaal zijn die zich inschrijven, is het ook meer dan logisch dat er meer studenten afvallen. De aanhoudend hoge studentenaantallen leiden op de langere termijn onherroepelijk tot het verlagen van het niveau. Als bijvoorbeeld maar 20 procent van de studenten slaagt aan de universiteit, zal er al een zeer standvastige universiteit voor nodig zijn om haar curriculum niet aan te passen; zeker als deze universiteit trouw wil blijven aan haar ideaal om zoveel mogelijk studenten aan te trekken. Indien men een universiteit wil voor iedereen, dan moet men dit tegengaan door
10
bijvoorbeeld meer te begeleiden, het niveau te verlagen of te knippen in onderzoeksbugetten. Als we echter een universiteit willen die vooruitstrevend is en als beste onderzoeksplaats ter wereld kan worden beschouwd, dan moeten we ervoor zorgen dat het niveau en de kwaliteit van de opleidingen zo hoog mogelijk ligt. In zo‟n geval mogen drop-out cijfers geen rol spelen. De bedoeling van de universiteit is dan om de beste universiteit ter wereld te worden, waar ook de beste onderzoekers resideren. De bedoeling van opleidingen is dan niet om een baan te vinden, maar een diploma is in dit geval een bewijs dat men klaar is om in te stappen in die wereld van onderzoek. Men geeft dus de grote studentenaantallen en afstudeercijfers van de bestaande opleidingen op, want moeilijkere opleidingen leiden onoverkomelijk naar een lager afstudeercijfer. In plaats van te proberen alle studenten aan boord te houden, zorgt men ervoor dat men met de beste kan doorgaan. De keerzijde van deze „universiteit voor de top‟ is voor velen al direct duidelijk. Er zijn mensen die uit de boot vallen en achtergelaten worden. Er is niets zo erg binnen een democratie als mensen die uit de boot vallen.
HOGESCHOOL EN UNIVERSITEIT Voordat uw democratische burgerhart begint op te spelen, laat mij toe om verder dat laatste uit te leggen en op te lossen. Zoals u weet is de universiteit niet het enige hogere onderwijs dat bestaat. Er zijn ook nog de hogescholen. Beiden maken een belangrijk deel uit van ons hoger onderwijs. Ons blind staren op één van de twee is in mijn ogen niet de beste oplossing. De universiteit en hogeschool moeten samen de toekomst van het hoger onderwijs creëren. Mijn voorstel is dan ook om de focus en functie van de hogeschool en de universiteit te herdefiniëren, want deze zijn in mijn ogen de laatste jaren scheef gegroeid. Dit laat zich voelen door de manier waarop de beslissingen tot verder studeren aan het hoger onderwijs worden genomen. Een laatstejaars van het middelbare onderwijs vraagt zich natuurlijk af wat het onderscheid is tussen een universiteit en een hogeschool. Wat ons toen verteld werd, was het volgende: de universiteit is eerder theoretisch gericht en de hogeschool eerder praktisch. Wat door ons vertaald werd als: “de universiteit is moeilijker en daar moet je harder studeren dan de hogeschool”. Voor u gaat steigeren, moet u beseffen dat dit een foute opvatting is. Zo wordt er helaas wel mee omgesprongen. Mensen hebben het gevoel dat hogescholen inferieur zijn aan universiteiten. Een gegeven dat zelfs doorwerkt tot op de arbeidsmarkt. Iemand met een universitair diploma verdient meer dan iemand met een hogeschooldiploma. Dat omdat wij in het algemeen een hogere waardering hebben voor universitaire diploma's dan hogeschooldiploma's; dat omdat er wordt verondersteld dat
de universiteit “moeilijker” is dan de hogeschool. Als je dit alles samen neemt, komt de beslissing om naar de hogeschool of de universiteit te gaan er meestal op neer dat mensen zich afvragen: “Ben ik slim genoeg om de universiteit aan te kunnen?” Als het antwoord hierop „ja‟ is, dan kiest men resoluut voor een universitaire opleiding. Laat ons eerlijk zijn, waarom zou iemand een „lagere‟ opleiding willen volgen? Dit is een fenomeen dat de laatste jaren duidelijk zichtbaar is. Het is zelfs zo erg dat er een naam bedacht is voor de dingen die verkeerd gaan met dit systeem: het watervaleffect. Het watervaleffect houdt in dat een student bij een moeilijke richting begint en dan systematisch een makkelijkere richting probeert tot hij één vindt die hij aankan. Dit omdat hoe “hoger” de opleiding is, des te beter de student achteraf zijn brood zal kunnen verdienen. Dit is niet alleen de minst efficiënte oplossing voor de keuze van een studie, maar ook nog eens een totaal foute opvatting voor een onderwijssysteem. Wie kan dit onze leerlingen van onze middelbare scholen eigenlijk kwalijk nemen? In de manier waarop we vandaag met ons hoger onderwijs omspringen, is dit een correcte manier van denken. Nadeel hierbij is dat vele studenten met “motivatieproblemen” kampen. Het is moeilijk om een student gemotiveerd te krijgen voor zijn studie. Als die student natuurlijk kiest op basis van het feit dat in onze samenleving een universitair diploma boven een hogeschool diploma staat, is dit meer dan begrijpelijk. De student kiest dan niet meer op basis van zijn motivatie, ambitie of passie, maar op basis van werkzekerheid. Dus hoewel een intelligent iemand het geweldig zou vinden om bijvoorbeeld loodgieter te worden, kiest hij hier vaak niet voor omdat hij “beter kan krijgen”. Als mensen op die manier hun passie en dromen niet meer volgen, krijgt men te kampen met motivatieproblemen. Niet alleen de studenten kampen met problemen, maar ook de instituten zelf weten het niet meer goed. Onlangs was er het bericht dat „academische opleidingen‟ van de hogeschool naar de universiteit zouden worden verplaatst, met als gevolg dat de hogescholen met minder financiering komen te zitten en de universiteit met meer studenten. De hogescholen worden op die manier letterlijk uitgehold. Zoals u merkt is het op deze manier zeer onduidelijk wat een „academische hogeschoolopleiding‟ inhoudt. Maar als ik u vertel dat het hier over de richting Industrieel ingenieur gaat, dan bent u al wat sneller mee. De redenen achter dit soort verplaatsingen, is de uitkomst van een denkbeeld dat over de jaren heen geperverteerd is. Oorspronkelijk was een opleiding Industrieel ingenieur een hogeschoolopleiding. Omdat het een eerder praktische georiënteerde richting is en bovendien ook een relatief nieuwe richting was. Over de jaren heen is echter de prestige van deze richting en ook haar moeilijkheidsgraad
toegenomen. Hierdoor wordt de richting nu overgeheveld naar de universiteit, waar het kan resideren tussen opleidingen van een „gelijk niveau‟, zowel qua moeilijkheidsgraad als prestige. Deze hiërarchie lijkt mij een eerste probleem en een foute manier om verder te gaan. Het is niet de bedoeling dat we een hiërarchie voor diploma's creëren, want zo‟n hiërarchie brengt alleen maar slechte dingen met zich mee: maatschappelijke frustratie, rivaliteit tussen de richtingen, onduidelijkheid van arbeidskansen en zo een hiërarchie zal altijd gebaseerd zijn op verkeerde criteria. Wat zou u bijvoorbeeld hoger zetten: een psycholoog, een pedagoog of een advocaat? Ik durf alleszins niet te beweren dat de ene „beter‟ of „hoger‟ zou staan dan de ander. We kunnen nu dus twee kanten op: of we creëren een instituut voor hoger onderwijs waarin alle richtingen op een gelijkwaardige basis worden aangeboden, óf we behouden onze twee instituten en herdefiniëren we ze zodat ze elkaar maximaal aanvullen.
OPLEIDING- OF ONDERZOEKCENTRUM De eerste optie is dus de optie van een instituut voor het hoger onderwijs waarin alle richtingen op een gelijkwaardige manier worden ondergebracht. Dit is ook de optie waarnaartoe we lijken te evolueren. Met het verdwijnen en fuseren van hogescholen en de hogescholen die afhankelijk worden van universiteiten, lijkt het mij gemakkelijk voor te stellen hoe dit alles op een dag onder één grote associatie zou kunnen vallen. Deze optie probeert op die manier de problemen op te lossen door de onderverdeling hogeschool en universiteit gewoon te laten wegvallen. De tweede optie, het herdefiniëren van beide instantie, heeft wat meer uitleg nodig. Het
11
basisidee is dat de universiteit een onderzoekscentrum wordt en de hogeschool een opleidingscentrum. De universiteit zal er dan naar streven om de beste studenten te rekruteren voor hoogstaande onderzoeken. Let op dat dit niet betekent dat de universiteit geen opleidingen meer zou aanbieden. De focus zal wel verplaatst worden naar opleidingen die studenten moeten voorbereiden op het academisch onderzoek. Voor zij die het niet zien zitten om onderzoek te gaan doen, maar wel nog steeds een goede opleiding willen om werk mee te vinden, bestaat er de hogeschool. Niet als minderwaardig, maar evenwaardig alternatief, waarbij de focus ligt op het later goed kunnen uitoefenen van een job. Er moeten dan nieuwe criteria gehanteerd worden voor wat een universitaire en wat een opleiding aan de hogeschool is. Het basiscriterium zou dan in mijn ogen moeten zijn: leidt de opleiding naar een job of naar academisch onderzoek? Hierdoor kan het niveau voor beiden ook op een andere manier bepaald worden. De keuze van een laatstejaars van het middelbaar zal dan zijn: wil ik direct een job na mijn opleiding of wil ik onderzoek gaan doen? Hierdoor komt de oude veronderstelling dat de universiteit beter is dan de hogeschool ook op de helling te staan. Het is dan niet meer het label „universiteit‟ of „hogeschool‟ dat de waarde van een diploma bepaalt, maar wel de intrinsieke waarde van de opleiding zelf. Op die manier kunnen de universiteit en hogeschool elkaar maximaal aanvullen. De richting die de universiteit dient uit te gaan, zal zeker bepaald worden door de verhouding van de universiteit en de economie. Het gezicht van de toekomstige universiteit hangt hiervan af. Ook het lot van de universiteit en de hogeschool zijn intrinsiek met elkaar verbonden. Het is zeker dat deze twee instituten de toekomst van het hoger onderwijs in zich dragen. De huidige situatie, waarin diploma's hiërarchisch worden gerangschikt, is een zeer ondemocratische manier om met onderwijs om te gaan. Ik ben misschien niet de meest geschikte persoon om erover te oordelen welke richting we juist moeten uitgaan. Ik wil enkel de mensen erop attent maken welke implicaties de beslissingen zullen hebben die we nemen. Ik heb geprobeerd mijn mening zoveel mogelijk naar de achtergrond te brengen of ze zo weinig mogelijk invloed op uw oordeel te laten uitoefenen. Ik heb geprobeerd om een zo duidelijk en helder mogelijke uiteenzetting te geven over hoe ik de zaken zie. Onze taak als filosofen is in mijn ogen niet om het beter te weten en de richting te bepalen - zoals sommige filosofen vroeger wel eens deden. Onze taak bestaat er in door te dringen tot de kern van de zaken en iedereen, onszelf incluis, nieuwe inzichten te verschaffen.
JEFFREY MESKENS
ERASMUS Ze vliegen uit naar andere landen om de vreemde stromen op te snuiven en te leren van het verschil. Wij kregen post van onze wijsgerige uilen over hun ervaringen in het buitenland!
TYLZANOWSKI IN LISBOA .
Ik wilde een metrolijn, een grotere stad en een warm klimaat. Lissabon, stad van ontdekkingsreizigers, tegeltjes, pasteleria’s, zeven heuvels, liefde, de Atlantische oceaan, zon en regen, blinden, dichters en vergane glorie. Stad van mooie kleine mannen en vrouwen, van Fernando António Nogueira de Seabra Pessoa en Luís de Camões. Stad waar een gepensioneerde man een vers overreden duif van de straat pelt om hem vervolgens eervol op de stoep te leggen. Mijn keuze om hier op Erasmus te komen, was eerder een blinde keuze, maar het was zeker de juiste! De eerste dagen liep ik om de twee straten verloren en nam ik zeker drie keer de verkeerde bus alvorens ik op de juiste zat. Het systeem van het openbaar vervoer was totaal onbegrijpelijk en de beenhouwer wilde maar niet begrijpen dat ik maar 200 gram gehakt wilde en geen 2 kilogram. Ondertussen ben ik hier bijna twee maanden; nog niet genoeg om de stad al ‘de mijne’ te noemen, maar ik voel me hier meer en meer thuis. Dit land straalt een soort van ‘welkom thuis’-gevoel uit, wat het gemakkelijk maakt te integreren. Soms moet ik wel nog mijn best doen mijn noorders bloed niet te laten koken. Zo is het is onmogelijk in dit land om iets goed te doen vanaf de eerste keer. Eenvoudigheid en efficiëntie zijn hier onbekende concepten. Faciliteiten werken niet, mensen werken niet. Maar, de Portugese inefficiëntie wordt wel
goedgemaakt door de vriendelijke mensen het vriendelijke klimaat. Het is hier al herfst. De bladeren verkleuren en de grond wordt al langzaam bedekt met een geeloranje tapijt, maar het is nog steeds warm genoeg aan het strand. Het gaat natuurlijk niet enkel om de kennismaking met deze geweldige stad en dit warme land. Ik volg hier ook nog lessen. De filosofische lessen zijn voor zover ik ze begrijp interessant en ik kan veel bijleren. Vrienden maken is hier niet zo gemakkelijk, want met een basisniveau Portugees kom e niet verder dan een oppervlakkig gesprek over het weer of de les. Maar ik merk wel dat de filosofen in opleiding hier veel gemeen hebben met het volk op het HIW. Ook hier hebben we alleen ’s avonds les en ook hier is het publiek een gemengde groep van mensen met elk hun eigen wensen en motivaties. En ook hier zit in elke les wel een vervelende persoon die altijd moeilijk doet
12
en het zo nodig vindt zijn kennis te pas en te onpas tentoon te stellen. Of ik het HIW mis? Ja. Ik mis de bibliotheek en de dagelijkse vervulling van esthetisch genot die ik kreeg, telkens als ik de poort binnenwandelde. Mijn faculteit in Lisabon lijkt meer op een American high school. In deze gangen verwacht ik niets anders dan radslagende meisjes in korte rokjes en stoere jongens in rugbypak. Ondanks dit gemis proef ik hier toch van een nieuw soort geluk; een geluk dat gebracht wordt door deze geweldige stad, de mooie taal en de vriendelijke, warme mensen. Een volledige Lisboeta worden is een uitdaging, maar ik aanvaard deze graag met beide handen.
Sorrio, porque, aqui, deitado, é outra coisa. A força de monótono, é diferente. E, à força de ser eu, durmo e esqueço que existo. . Ik sluit af met de mooie woorden van Pessoa uit het gedicht ‘Lisboa’. Ook voor hem was deze stad een bron van inspiratie. VERA TYLZANOWSKI
DE UIL VAN MINERVA “De mens achter de filosoof” klinkt zo saai. Eerder de tegenwind, de duikelvluchten en de woeste stormen die deze vogels in hun vlucht naar de wijsheid hebben moeten doorstaan. Maar gevlogen hebben ze, onze uilen!
.
NIETZSCHE: ‘DE GEBOORTE VAN EEN TRAGEDIE’ “Mijn bestaan is een verschrikkelijke last: ik had hem allang van me afgeworpen als ik niet juist in die toestand van leed, waarin ik haast van alles moet afzien, de meest leerzame proeven en experimenten op geestelijk-zedelijk vlak deed.” (F. Nietzsche, brief aan Otto Eiser)
Het meest sprekende element van de filosofie is wellicht dat het steeds over personen gaat en in mindere mate – secundair pas – over stromingen en deze laatste vaak nog, om de filosoof te situeren. Zo‟n element ontbreekt bij onze buren. Zo is de filosofie een eeuwig levend tegenargument tegen sociologie, psychologie en elke andere soort statistiek of „kuddewetenschap‟. De filosofie onderzoekt net de uitzonderingen van het menselijk ras; niet om ze te „genezen‟ of als „afwijking‟ te stigmatiseren, maar net om ze in hun eigenheid te bewaren: “het zijnde te laten zijn wat het is”. Het pessimisme van Arthur Schopenhauer, het optimisme van Leibniz, de dweepzuchtige plicht van Kant of Wittgenstein, de paranoia van Rousseau of Descartes… Zij leren ons wat een mens kan zijn. Het gaat niet om een lijst op te stellen die hun eigenschappen beschrijft. Dat zou niet eens lukken. Filosofen kenmerken zich niet door de aanwezigheid van een „gemeenschappelijk element‟, maar waarschijnlijk net door de afwezigheid van zulke eigenschappen. De filosoof is het randgeval, de brievenbus van het huis, de teennagel van de mens en bij wie is dit duidelijker dan de negentiende-eeuwse Duitse filosoof Friedrich Nietzsche? Geen enkele andere denker heeft zo veel moeten verduren, zo veel moeten overhebben voor de geboorte van zijn werk. Nietzsche heeft zeker veel moeten lijden, zowel fysisch als psychisch. Deze ziektes kwelden hem zijn hele leven lang en hebben wellicht zijn vroege dood veroorzaakt; zo had hij vaak hevige migraineaanvallen, momenten van kortzichtigheid die hem bijna blind lieten en hevige spijsverteringsproblemen, waardoor hij soms weken geen werk kon verrichten en op niets meer dan water en brood leefde. Misschien was dit wel een noodzakelijk element, waarzonder zijn filosofie nooit bestaan zou hebben. Men moet hebben geleden om werkelijk zo‟n filosoof te kunnen zijn als hij was, maar men moet ook hebben geleden zoals hij vooraleer men hem daadwerkelijk kan begrijpen, zonder te vervallen in een plat en oppervlakkig beeld van een gek die alles hekelde.
Mocht het „slechts‟ bij deze levenslange lichamelijke klachten gebleven zijn, dan zou menhet nog kunnen begrijpen. Helaas was dit niet zo. Ook op familiaal vlak was zijn leven geen pretje. Nietzsche werd geboren in Röcken, een gehucht ergens in het verre Duitsland van de negentiende eeuw. Daar beleefde hij de eerste rustige kinderjaartjes van zijn leven. Waarschijnlijk was dit nog de gelukkigste periode van zijn leven; nog ongetekend door enige vorm van pijn en leed. Lang duurde dit helaas niet. Nietzsche was nog geen vijf jaar toen zijn vader, een dominee bij de lokale Kerk, verdoemd was een lange lijdensweg af te leggen die zou resulteren in de dood door een hersenaandoening.
Al een eerste oorzaak van zijn latere lastercampagne tegen het christendom, dat zijn hoogtepunt bereikt in boeken als Der Antichrist (1888). Hoe kan er immers een goede God bestaan als Hij één van zijn naaste dienaars, een dominee, bijna een jaar lang zo heeft gekweld? .
Men zou nog kunnen wijzen op het lot, maar binnen het jaar sterft ook Nietzsches jongere broertje. Beroofd van de mannen in zijn leven, blijft Nietzsche alleen over in een gezin vol vrouwen: zijn moeder, zijn zus en twee ongetrouwde tantes. Voor minder zou men zijn uitspattingen tegenover vrouwen begrijpen, hoewel hij ten opzichte van zijn leermeester Schopenhauer redelijk mild bleef. Dat deze gebeurtenissen de enige oorzaak zouden zijn van
13
de vendetta die Nietzsche zou afkondigen tegen het christendom, valt moeilijk te geloven. Aannemelijker is de meer bescheiden opvatting dat dit niet zozeer zijn specifieke filosofie heeft doen ontstaan, als wel de filosoof; het beïnvloedde niet noodzakelijk wat die filosofie zou inhouden, maar juist dat er überhaupt een filosoof zou zijn. Er zijn talloze voorbeelden van personen die op vroege leeftijd vreselijke dingen moesten meemaken, te vinden. Om nog maar bij het geval van verlies van verwante familieleden te blijven moet men maar kijken naar de biografieën van de eerder vernoemde filosofen of te rade gaan bij de levensverhalen van Pascal, Spinoza, Hegel, Russell of Sartre.
. Filosofie was echter niet de eerste keuze van Nietzsche qua opleiding, hoewel hij in zijn vrije tijd en in geheime dagboekjes zich soms al waagde aan filosofische uitspattingen. Op 20jarige leeftijd begon hij daarentegen een studie in de theologie, met het oorspronkelijk idee zijn vader in de voetsporen te treden. Hij brak deze studie al na één semester weer af – tot grote ergernis van zijn moeder – en ruilde deze, samen met zijn geloof, in voor een opleiding in de klassieke filologie, waar hij ingewijd werd tot de wereld van de oude Grieken en Romeinen. Pas een jaar later kwam hij in contact met het werk van Schopenhauer, wellicht de enige echte filosoof waarmee Nietzsche zich ooit verwant heeft gevoeld. In die tijd had hij ook zijn eerste ontmoetingen met de beroemde Duitse componist Richard Wagner; een ontmoeting die zou uitdraaien op één van de bijzonderste vriendschappen doorheen de geschiedenis
. Het leven zag er in deze periode nog rooskleurig uit voor Nietzsche. Enkele jaren later kreeg hij vanwege zijn aanleg voor filologie een post als professor aangeboden aan de universiteit van Bazel. Hij was nog geen 25 jaar en had niet eens zijn doctoraat beëindigd. Grotendeels geïnspireerd door Wagner, publiceerde hij zijn eerste werk De Geboorte van de Tragedie (1872), een werk dat voor veel opstoot zorgde bij zijn vakgenoten vanwege zijn onorthodoxe werkwijze en standpunten. Vanaf dan stond hij alleen in de filologie en bezochten nog weinig studenten zijn colleges. Dit was echter geen
.
ramp voor Nietzsche. Hij voelde zich nog steeds beschermd door zijn vriend Wagner, bij wie hij veel tijd spendeerde, en ook op intellectueel vlak kon hij zich bij de oude Grieken, voornamelijk de presocratici, nog thuis voelen. Nietzsche zag zowel in Wagner als in zichzelf de toekomst van de Duitse cultuur, die hij dacht in termen van een renaissance van de oude Griekse tragedie. Wat echter al snel bleek, was dat Wagner enkel bezig was met een soort extreem Duits nationalisme te prediken, een gevoel dat bij Nietzsche zelf afwezig was. Nietzsche had immers al een klein decennium ervoor zijn Pruisische nationaliteit opgegeven en was sindsdien staatloos voor de rest van zijn leven. De breuk tussen deze twee titanen van de negentiende eeuw liet helaas niet lang op zich wachten. In 1876, nadat hij bij de eerste opvoeringen van Wagners Bayreuther Festspiele geconfronteerd werd met de banaliteit en het sterke Duitse nationalisme, brak Nietzsche zijn banden af, zowel met het bijennest rond Wagner als met zijn eerdere visies over de rol van kunst en muziek. .
. Met het afscheid van Wagner leek ook aan zijn geluk een einde te komen. Enkele jaren van chronische ziekteaanvallen zou zijn gezondheid zo verergeren dat hij zijn positie in Bazel moest opgeven. Vanaf toen begon de werkelijke filosofische loopbaan van Nietzsche - maar ook zijn eenzaamheid. Dit resulteerde al snel in de publicatie van zijn werk Menselijk, al te menselijk (1878). Op deze wijze zou hij rondtrekken in Europa, eeuwig zoekend naar een geschikt klimaat, verder levend van een klein pensioen van drieduizend Zwitserse frank per jaar. Dit leidde tot eenzaamheid en verbittering, die zijn filosofie zouden typeren. Door zijn afzondering, zijn eeuwig lijden, leek het wel of Nietzsche één van de weinigen was die de wereld in de ogen durfde te kijken. Hij was zowaar de persoon die uit de grot van Plato
ontsnapte, in het licht keek – er voldoende voor leed - en terug keerde. Hij probeerde al schrijvend anderen eveneens het licht te laten zien. Met een enorme snelheid volgde in die tijd verscheidene publicaties, waaronder Morgenrood (1881), De vrolijke wetenschap (1882), Aldus sprak Zarathoestra (1883-5), Voorbij Goed en Kwaad (1886), Over de genealogie van de moraal (1887), Afgodenschemering (1889) en De antichrist (1888). Werken waarin hij de heersende morele opvattingen ondergraafde, hun ware aard naar boven haalde en de zoektocht inzette naar een nieuw soort moraal om zowel het nihilisme als het christendom te overwinnen. Zelden werden exemplaren verkocht of gelezen. Een uitgever vinden was dan ook niet gemakkelijk, waardoor hij zijn boeken geregeld op eigen kosten moest laten drukken. .
Ook op liefdesgebied leek het Nietzsche nooit goed af te gaan. Men kan hem althans niet verwijten dat hij het niet geprobeerd heeft: tot drie keer toe heeft hij een huwelijksaanzoek gedaan. De eerste was in april 1876, waar hij een zekere Mathilde Trampedach van de ene dag op de andere ten huwelijk vroeg. Ze wees het geschrokken af, waarna Nietzsche deed alsof er niets gebeurd was. Van echte liefde kon men hier niet spreken. Nietzsche wilde gewoon een levensgezellin, die het huishouden voor hem zou doen, die secretaressewerk zou verrichten en die, in het beste geval, ook als een goede gesprekspartner kon dienen. Via zijn vriend Paul Rée leerde hij later de jonge schone Russische en latere psychoanalytica Lou Salomé kennen, die aan dit profiel beantwoordde. Zij gedrieën spendeerden enige tijd samen, maar deze vriendschap was helaas geen lange tijd beschoren. Nietzsche haalde het in zijn hoofd Salomé ten huwelijk te vragen, tot tweemaal toe. Zij weigerde echter stellig, enerzijds omdat zij gesteld was op haar vrijheid, maar daarnaast ook omdat haar interesse eerder bij Paul Rée lag. Een zeer delicate situatie, zeker omdat Nietzsche Rée zelf had ingezet om het eerste aanzoek over te brengen. De vriendschapsband verbrak en Nietzsche bleef alleen achter met zijn Zarathoestra en zijn leer van de eeuwige wederkeer. Uiteindelijk kwam Nietzsches intellectuele werk tot een einde door zijn mentale ineenstorting in Turijn in 1889. Het klassieke verhaal vertelt dat hij op het Piazza Carlo Alberto een koetsier zijn paard zag aftuigen en Nietzsche al huilend het oude beest om de hals viel. Zijn leven leek echter langer naar deze climax toe te werken. Zo bestaat er ook een verhaal over zijn hospita die hem een tijdje ervoor nog door het sleutelgat – zo zijn hospita‟s nu eenmaal! – in een soort hemelse extase naakt zag ronddansen in zijn kamer. Ook zijn laatste werken proeven al naar een zekere waanzin, vooral zijn autobiografisch werk Ecce homo (1888). Hierin dichtte hij
14
zichzelf een fictief verleden toe, als zou hij afstammen van een „Poolse edelman pur sang‟. Hij schreef uitspattingen van grootheidswaanzin neer en strooide titels als „waarom ik de beste ben‟ in het rond. Zo schreef hij bijvoorbeeld: “Ik ken mijn lot, ooit zal mijn naam met de herinnering aan iets immens verbonden zijn, aan een crisis zoals er nooit een op aarde is geweest, aan het diepste gewetensconflict, aan een beslissend gebeuren, bezworen om het op te nemen tegen alles wat tot dan toe geloofd, vereist, geheiligd was. Ik ben geen mens, ik ben dynamiet!” (Ecce Homo p. 365). Rond zijn instorting ontstonden ook zijn vreemde brieven, ondertekend met „Dionysus‟ of „de gekruisigde‟.Al snel laat Franz Overbeck, een vriend, hem weghalen uit Turijn en wordt Nietzsch opgenomen in een zenuwinstelling. Later, onder toezicht van zijn moeder en naderhand zijn zuster, beleefde Nietzsche zijn laatste jaren in zijn oude huis, volledig in een andere wereld. Zijn zus leek zich er niet zoveel van aan te trekken en stelde hem bijna als een dier tentoon aan eender wie die deze ontwakende ster in de filosofie wilde bezichtigen. Nietzsche zou zijn eigen doorbraak niet meer (bewust) meemaken. Hij stierf op 25 augustus 1900 op 55-jarige leeftijd. Door onverantwoorde selectie en aanpassing van zijn werk trachtte zijn zus Elisabeth, die een tijdje ervoor nog met haar echtgenoot een soort zuiver Arische kolonie Nueva Germania in Paraguay wilde stichten, hem voor de kar van het nazisme te spannen, waardoor sommigen nog steeds een verkeerd beeld van Nietzsche hebben. Over de oorsprong van zijn instorting is veel gespeculeerd. Een klassieke diagnose is die van syfilis, die hij ergens in zijn jeugdjaren zou hebben opgelopen, mogelijk tijdens zijn legerdienst. Hier dringt zich echter een groot probleem op: het is uiterst abnormaal dat zo‟n ineenstorting in een staat van dementie tien jaar aansleept voor het ten eind komt. Is er dan misschien toch een andere oorzaak? Heeft Nietzsche in zijn zoektocht naar de herwaardering van alle waarden misschien antwoorden gevonden die hem liet wegzinken in deze krankzinnigheid? Nietzsche leerde ons alleszins één ding: een gevaarlijke cocktail van genialiteit, eenzaamheid en chronische ziektes kunnen leiden naar de filosofie.
MASSIMILIANO SIMONS
PROEFSTUK De filosofie reikt veel verder dan de ivoren toren. Termen zoals Taalspelen, Meta-post-ontische ontologie en andere draken van woorden blijken ook van toepassing te zijn op de normale wereld. In deze rubriek zetten we iets op poten.
.
NIE G(N)OE BEZIG!
“De gnoe draaide zijn machtige kop naar het licht van de rood ondergaande zon.”. Als dat geen zin is om een column mee te beginnen, dan weet ik het ook niet meer. Het spijtige is dat na zo‟n topzin nog een stuk of duizend andere zinnen moeten volgen en dat dit stuk over filosofie moet gaan. Gnoes en filosofie zijn eigenlijk nooit een geijkte combinatie geweest. Met als belangrijkste probleem de totale desinteresse van het beest in kwestie voor het onderwerp. Je kan in de zoo het hele hok van de Afrikaanse rakkers volstouwen met Descartes, Schopenhauer (ik heb nog met zijn broer Kevin in de klas gezeten, toffe gast, soms wat gesloten) en zulke grootheden. De kans dat ze er gewoon met hun smerige hoeven overheen lopen en zelfs niet eens de voorflap bekijken, is verschrikkelijk groot. Ook de grote filosofische denkers hadden op z‟n minst een ambigue relatie tot de
.
gnoe. Nietzsche, bijvoorbeeld, was nochthans een echte dierenvriend. Hij omarmde ooit bij het verlaten van zijn huis immers een ziek, moe paard dat voor een koets gespannen stond. Het hele eieren vreten is dat het hier dus een paard betrof en geen gnoe. Nietzsche had trouwens veel meer respect van mij gekregen, moest het wel om dat laatste gegaan zijn. Een paard omhelzen kan omzeggens iedereen; zeker als het ook nog eens ziek en moe is. Een springlevende gnoe om de nek vallen, valt een pak lastiger uit. Het dier blijft voor geen meter staan, is redelijk agressief en zo humeurig als de pest. Nietzsche had zich met andere woorden een echte übermensch getoond als hij een dergelijk wezen in de armen gesloten had. We mogen hem echter niet te hard aanpakken om deze gemiste kans. Ten eerste liepen er in Nietzsches tijd (ergens rond de veertiende eeuw ofzo, ik kan er een paar jaar naast zitten, Wikipedia werkt niet omdat ik Kotnet niet meer kan betalen. Dit is te wijten aan het feit dat ik al
15
mijn geld in filosofische werken en een zooabonnement gestoken heb en omdat ik soms teveel drink) zeer weinig gnoes door de straten en ook voor het aandrijven van een kar of iets dergelijks werden zij nauwelijks gebruikt. Ten tweede was Nietzsche op het paardomarmmoment volledig met zijn gedachten bij zijn dwergkonijn Jaweh, dat hij de vorige dag per ongeluk vermoord had door het verkeerde korrels te geven. Nietzsche heeft zijn eventuele band met de gnoe dus jammerlijk gemist. Maar waar Nietzsches band met de gnoe eerder als neutraal te beschrijven valt, was Schopenhauers relatie ermee ronduit problematisch. Hij was immers gedeeltelijk impotent geraakt door een aanvaring met een Keniaanse blauwe gnoe (de naam vanwege de blauwe schijn die over die bepaalde soort ligt). Toen Arthur Schopenhauer op een middag met zijn jongere broertje Kevin ging wandelen, wou deze laatste naar het dierenpark. Arthur had vanaf het begin zijn twijfels over die uitstap, maar Kevin bleef zeuren en uiteindelijk gaf Arthur toe. In het begin ging alles goed. De beide broers kuierden langs de mussen, koolmezen, dwergkonijnen en andere coryfeeën van het dierenpark dat het een een lieve lust was. Op een bepaald moment wou Kevin graag een ijsje en samen gingen ze een coupe Dame Blanche smullen op een bankje. Arthurs ijsje was echter niet volledig volgens de regels van de kunst gemaakt. De ijscoman moet verstrooid zijn geweest en had per ongeluk een bol pistache in plaats van vanille in de oudste Schopenhauers coupe gedraaid. Vervelend (zeker als je niet gek bent van pistache, anders kan je nog zoiets hebben van: “Joepie! Een onverwachte bol pistache, dat we dat nog
mogen meemaken!”), maar niet onoverkomelijk. Athur had zijn groene bol dan ook rustig laten liggen en er zich niks van aangetrokken. Dit was capitale blunder. De broers hadden zich namelijk recht voor het gnoeperk gezet. En als er nu één ding is waar gnoes gek op zijn, dan is het wel pistasche-ijs. In de vrije natuur trekken gnoes ieder jaar met duizenden richting de Zuidelijke Serengetti, de grootste bron van wild pistache-ijs ter wereld. Gnoes ruiken kleine hoeveelheden pistache al vanop meer dan vier kilometer. Ze hebben hiertoe een speciaal orgaan, net achter het linkeroor. Het was dan ook een koud kunstje voor gnoe Charles om het lekkere bolletje in Arthurs coupe te identificeren, een immense aanloop te nemen en galant over de omheining (van het merk Aras, later hebben die mensen daar nog veel problemen mee gehad) te springen en zich op de Schopenhauers te storten. Kevin zag het gevaar als eerste en slaakte een afgrijselijke gil. Toen ook zijn oudere broer de ernst van de situatie begreep, gooide hij zich beschermend over Kevin. Hierdoor kreeg hij spijtig genoeg de hele gnoe over zich heen, waarbij de horens Arthur vol in de taas raakten. Na een heroïsch gevecht van de
broers met de nu totaal waanzinnig geworden viervoeter, dat wel uren leek te duren, kon een in allerijl opgetrommelde bewaker de viervoeter afknallen. Als bij wonder viel de lichamelijke schade nogal mee (voor de Schopenhauers, niet voor de gnoe uiteraard). Arthurs rechterteelbal was echter vol geraakt en de volgende dagen was de pijn dermate ondraaglijk dat een bezoek aan de dokter zich opdrong. Dokter Cools kon niets anders dan een operatie organiseren en de rechterbal afzetten. De pijn verdween na een tijd en de wonde genas goed maar de seksuele appetijt van Arthur zou nooit meer worden als voorheen, waardoor hij volledig in de put raakte en zijn filosofische overpijnzingen steeds donkerder werden. Het is dan ook weinig verbazend dat de gnoe nooit enige rol van betekenis in zijn wijsgerige werk heeft gespeeld, ondanks dat het zich er perfect toe leende. Alweer een gemiste kans voor de gnoe en de filosofie. Het zou spijtig zijn zonder positieve noot te eindigen, want er is wel degelijk hoop dat de gnoe eindelijk een plaats, die hij al zo lang verdient, krijgt binnen de filosofie. De Nijmeegse professor Debbie Cloots legt op
16
dit eigenste moment de laatste hand aan haar monumentale overzichtswerk „Een filosofische kijk op de gnoe: het existentialisme opnieuw bekeken‟. Debbie is één van de meest invloedrijke en vooruitstrevende professoren in haar vakgebied en ik heb er dan ook alle vertrouwen in dat het om een topwerk gaat. Als jongste dochter in een gezin van vier werd Debbie Cloots jaren lang overvleugeld door haar oudere broer André. Maar met dit werk zal zij hem thans naar de achtergrond verwijzen en hiermee ook in één moeite de hele filosofische wereld doordringen van een nooit geziene feministische invloed. Proficiat Debbie en hoera voor de gnoe!
JAN SCHOENMAKERS
DEMIOURGOI Elke kunstenaar schept zijn eigen wereld. De materialen en gereedschappen voor die bouw kunnen eindeloos zijn. In deze rubriek interviewen we een (on)bekende kunstenaar, op zoek naar de metafysica van die wereld.
YOUP VAN’T HEK .
Wanneer ken je een artiest? Als zijn schilderingen een leidraad worden voor je eigen leven, als je iPod compleet gevuld is met zijn muziek, als je boekenkast gevuld is met zijn boeken? Helaas, dat is niet genoeg om de artiest te kennen. Voor deWijzer ondernam ik een poging om mijn groot idool beter te leren kennen. Vijf uren op de trein is het meer dan waard om de Amsterdamse cabaretier Youp van‟t Hek enkele vragen te mogen stellen. Ik ontmoette hem in het Koningstheater in ‟s Hertogenbosch. Een stevige handdruk. “Zeg maar Youp!”. dW: Youp, je speelt nu tot december de eindejaarsconference ‘De Tweede Viool’. Waar gaat de voorstelling over? De voorstelling gaat over de situatie in Nederland. Dat is zowat de traditie. Dit keer gaat het verhaal over een hotelkamer. Ik zit in die kamer en er komt een kamermeisje binnen, een Afrikaanse vluchtelinge. Je herkent al meteen de situatie met DSK. En met haar voer ik een dialoog. En zo komt alle actualiteit langs. De titel wijst op het feit dat ons land door zijn benauwde politieke klimaat steeds meer de tweede viool speelt. dW: Je bent cabaretier. Vind je dat geen raar beroep? Mensen komen naar jou toe, jij amuseert hen, je vertelt mopjes, je zingt liedjes daartussen. Punt. Wat bedoel je daar eigenlijk allemaal mee? Ja, dat concept is natuurlijk al zo oud als de weg naar Rome: dat je ergens naartoe gaat om te ontspannen als je een beetje schuin tegen de zaken aankijkt. Het belangrijkste is natuurlijk de boodschap die je wil vertellen, maar zeker ook dat je een leuke avond hebt. Collectief lachen in het theater om anderen, de rest van de wereld en vooral jezelf, kan enorm opluchten. Ik moest ooit eens tegen een klein jongetje uitleggen wat mijn beroep was. Ik zei: “Ik vertel grapjes.” Dat begreep hij niet en ik ging verder: “Zoals jouw vader naar kantoor gaat, zo ga ik naar het theater en vertel ik grapjes.” Toen had hij heel lang nagedacht en kwam naar me toe en zei: “Nou weet ik waarom je grapjes vertelt. Dan hoef je niet naar kantoor.” Het was de logica van een kind (lacht). Maar hij had ook gelijk. Mijn vak is een geweldige escape: je zegt alles wat je vindt, je mag iedereen beledigen… Ik werk hard, maar heb toch een ontspannen manier van leven. dW: Waarom herinneren mensen zich jou?
Toch wel om een paar dingen, denk ik. Wat ik maak, is redelijk dichtbij: het gaat over jezelf, de buren, de dood, de (wan)hoop van de liefde. Dat is een soort vrolijkheid met een zure ondertoon; je eigen tragiek. dW: Dat is dan jouw succesformule? Nee, precies weet ik het niet. Ik ben gewoon een autonoom artiest. Ik werk vanuit mezelf. En zo schrijf ik mijn columns. Het is simpelweg mijn manier van leven. dW: Volgens mij komt het doordat je humor koppelt aan een zingevend verhaal. Kun je je daarin vinden? Ja, inderdaad. Dat is het bij ‘De Tweede Viool’ ook zo. Het gaat over dat Afrikaanse meisje dat uit wanhoop in een bootje is gestapt en naar Europa is gekomen om te kunnen overleven. Daarmee leg ik uit wat wij allemaal hebben. En door dat verhaal, verlaat men het theater altijd met een bepaald gevoel, zodat ze de dingen eens van een andere kant kunnen bekijken. dW: Voel je jezelf daarom waardevoller of beter of nuttiger voor de maatschappij? Tegenover bijvoorbeeld andere cabaretiers? Over andere cabaretiers durf ik niet te oordelen, maar ik kan wel zeggen dat het mijn eigen criterium is om een leuke avond te hebben, dat je toch met iets in je jaszak naar huis gaat. dW: Je speelt met deze voorstelling je 22ste show. Dat zijn heel veel verhalen die uit één hoofd moeten komen. Je speelt je eindejaarsconference zelfs al in oktober en schrijft ook nog kinderboeken en columns. Heb je het niet enorm druk? Ik denk zo: zolang je de bron laat stromen, doetie het. Ik zit elke dag te werken met heel veel plezier. Er is ook niemand die zegt: “Je moet een kinderboek schrijven.”. Dat is een initiatief van mezelf. Niemand zegt: “Je moet een theaterprogramma maken.” Ik ben nu al aan het schrijven aan een nieuw programma, terwijl ik nu nog maar net ben begonnen met ‘De Tweede Viool’. De bron blijft stromen. Ik vind het gewoon heel erg leuk en de rest van mijn ploeg heeft er ook enorm veel zin in. Zij reizen ook al jaren met mij mee. dW: Een merkwaardig citaat uit jouw show ‘Omdat de Nacht’: “Ik ben een totaal andere man. Als ik straks thuiskom, dan zet ik mijn auto in de garage en daarna doe ik er een
17
Foto: Bob Bronshoff hoes overheen. Dat ben ik.” Ben je effectief een hele andere man als je niet speelt? Nee hoor, dat was gewoon een grap om mensen die dat écht doen effe af te fikken, weet je wel. Het ligt redelijk dicht bij elkaar, Youp thuis en Youp op toneel. Het is wel: ik ben thuis echt niet zo raar. Daarbij, mijn vrouw kent mij al bijna 40 jaar. Zo zou ze het nooit uithouden. Dus je verbergt je niet achter dat brilletje? Nee hoor. Youp is Youp.
THE VOICE OF HOLLAND .
dW: In Nederland kent iedereen Youp van‟t Hek. Je bent heel beroemd. Eigenlijk berucht. Je doet goed je best om wat keet te schoppen in je land. Zoals bijvoorbeeld Buckler. Dat was toch een straffe zet? Wel, Buckler was een alcoholvrij bier, gebrouwen door Heineken aan het eind van de jaren ’80. Ja, alcoholvrij bier vind ik echt niet kunnen. Ga lekker Spa drinken, man! In mijn oudejaarsconference van ’89 heb ik mij daar ook over uitgesproken: “Bucklerdrinkers, van die lullen van een jaar of 40 die naast je in het café staan met hun autosleutels. Rot eens op jongen, ik sta hier een beetje bezopen te worden, gek!” Ja, die heb ik er mooi uitgeflikkerd. Heel de markt stortte in door mij.
“ Aan mij heb je gewoon een slechte tegenstander. ” dW: En nu dat conflict met T-mobile? Daar maak ik me gewoon enorm kwaad over: urenlang blijven bellen naar die helpdesk. Ze zeggen dat ze je terugbellen en dat doen ze dan niet. Terugbellen en dan is het probleem nog niet opgelost, weet je? Maar ja, voor je weet, is het zover (hij stuurde drie tweets rond en een massa reacties ontketende zich, red.). Iedereen ging luidop klagen. Aan mij heb je gewoon een slechte tegenstander. Zo is er een oorlog begonnen tussen T-mobile en mij. Jullie Belgische vrienden, die jongens van Basta, spelen daarin natuurlijk ook een geweldige rol. Dat ze bij Mobistar in die container gaan zitten, ongelofelijk geestig! Maar het ís natuurlijk ook goed als er een maatschappelijke onvrede hangt, dan moet iemand gewoon opstaan en wie beter dan een cabaretier? Met enigszins een knipoog natuurlijk en die zichzelf ook beetje relativeert. Het moet allemaal niet zo serieus. dW: Hebben jullie het nu bijgelegd? Wel, op een gegeven moment ben ik er gewoon mee gestopt. Toen dacht ik: “Nou ben ik gewoon terug cabaretier.”. Je krijgt ongelooflijk veel mails en tweets van mensen. Ja, los het zelf allemaal op! Voor je het weet, ben je zo’n ombudsman en dat wil ik ook niet. Dan moet je snel terug in je vak. dW: T-mobile heeft ook niet zelf gevraagd om ermee te stoppen? Nee, nee, ze zijn heel slim geweest door gewoon niet te reageren. Ze bloeden door mij ook niet dood, maar ik heb wel gehoord dat ze binnen dat bedrijf een paar grote hervormingen hebben doorgevoerd. Ik kreeg gelijk (lacht).
dW: Denk je dat jij zegt wat de mensen denken, of dat het juist andersom is: dat de mensen beginnen te denken wat jij zegt? Ik denk dat dat wisselt, dat mensen naar de voorstelling komen en zeggen: “Hé, dit herkennen we!”, maar aan de andere kant zullen ze ook wel eens opmerken: “Hé, zo heb ik er nog nooit over nagedacht!”. Het is een mengeling daarvan. dW: Bij Buckler begonnen mensen te denken wat je zei. Maar T-mobile was het andersom. Uiteraard, maar dat is allemaal ook heel onbewust gebeurd. Ik had die conference over Buckler gedaan en ben de dag erna meteen op vakantie gegaan met mijn vrouw. Toen ik weg was, hoorde ik daar ineens wat voor een enorm effect het had op de verkoop. Toen werd ik gebeld: “Je weet niet wat hier gebeurd is in Nederland, maar iedereen lacht zich hartstikke dood om Buckler en de hele markt is ingestort.”. En da’s heel grappig, want toen ik de voorstelling in de eerste instantie speelde, toen zaten de bestuursleden van Heineken in de zaal en die waren trots dat ik hén noemde en niet die andere merken. Die dachten: “Laat die cabaretier maar lekker zeiken, dan horen ze onze naam tenminste. Maar bij T-mobile heb ik, denk ik, gewoon een open zenuw geraakt. Men was blij dat er eindelijk iemand zoals ik een keer z’n bek erover opentrok, maar toch is dat niet iets waar ik heel bewust mee bezig was. dW: Waarom ben je eigenlijk cabaretier geworden? Om de wereld te verbeteren? Ja, tuurlijk zeg ik dat ik de wereld wil verbeteren, maar uiteindelijk, de enige die er
Foto: Bob Bronshoff
beter van geworden is, ben ikzelf. Ook dat moet je relativeren.
. dW: Ben je dan een redenaar of een sofist? (denkt lang na) Toch eerder een redenaar. Ik zit uren op mijn werk alleen met mijn boeken, internet, radio, televisie, gedichten en hierboven is het gewoon een snelkookpan. Uiteindelijk komt er wel een liedje uit. En dat is de gedachte: dat het ergens op trekt. dW: Ben je niet gewoon een meeloper, een aandachtstrekker met je Buckler, je grote mond, je eigen glossy en nu T-Mobile? Gaat het niet om aandacht of de poen? Nou! Elke artiest wil aandacht. Daar zit een groot deel ijdelheid bij. Maar, bijvoorbeeld, al die types die in Nederland een glossy krijgen, Matthijs, Linda, noem maar op, daar krijg ik zo’n slappe lach van! Toen zei ik: “Het wordt dringend tijd dat er eens een Youp komt!” Toen heb ik in de Youp gewoon laten zien hoe je een ei bakt en mijn favoriete schaar en emmer laten zien. Emmers zijn zo makkelijk. Je kan er veel water in een keer mee verplaatsen. Een parodie, dus. Het was gewoon een inside job om al die types af te zeiken. Er zijn gewoon teveel artiesten die zo zeer in zichzelf geloven dat ze er kapot van gaan. Zelfrelativering is belangrijk, hoor. dW: Ben je trots met de positie die je in Nederland hebt verworven? Als het moet gedaan worden, dat ik het dan maar doe? Nee, want ik denk er niet echt over na. Als ik mijn column klaar heb, dan ben ik al aan de gang met een nieuwe column. Ook nu ben ik bezig met een nieuwe show. Ik sta er nooit zo bij stil. Met die beroemde kant van de zaak ben ik echt niet bezig. dW: Je ziet jezelf niet als „The Voice of Holland‟? Absoluut niet, nee (lacht)!
NIEMAND WEET HOE LAAT HET IS dW: Ik liep twee weken geleden op een rommelmarkt in mijn thuisstad en ik vond jouw boek, ‘Amah Hoelah’, naast de Grote Van Dale van 1984. Wat denk je dat dat wil zeggen? Nou, ik denk dat dat iets heel logisch is. Er zijn van al mijn titels samen zo’n vier miljoen exemplaren over de drukpers gegaan. Maar
18
“ Als Alzheimer ga je vergeten zelfmoord te plegen. ” . mensen gaan gewoon dood en die boeken komen ergens anders terecht. Klaar! Ik ben net verhuisd en ik heb ook een hoop boeken doorgegeven. Het is ook gewoon een kwestie van ruimte. Ik ben geen grote filosoof die alle standaardwerken wil bewaren in zijn boekenkast. dW: De Duitse filosoof Schopenhauer zei ooit: “Het ergste moet nog komen.” De dood dus. In je zaalshows duikt je angst voor de dood vaak weer op. Waarom ben je daar bang van? Wel, dat is uiteindelijk het doel van iedereen, ongeacht de weg ernaartoe. Ik zat gisterenavond gezellig thuis, maar ineens werd ik opgeschrikt toen ik bericht kreeg over een vriend van mij die die avond zijn sleutel in de deur stak en plots dood neerviel door een hersenbloeding. 63 jaar oud. Een man die ik heel goed kende. Maar aan de andere kant: onlangs is mijn lievelingsneef vader geworden van een tweeling. Daar hebben we dan ook weer ontzettend goed op gedronken, op een leven dat mooi en gezellig mag zijn. Om mijn collega Shakespeare te citeren: “To be or not to be, that’s the question!”. Dàt is het gewoon. Al die ruzies, al die oorlogen om het geloof, al die goden die verzonnen kunnen zijn, die 4 miljoen boeken, dat huis met dat zwembad, die mooie auto… Dat allemaal is niet de waarheid. Het verdriet, het afscheid, de dood en het leven: dàt is de enige waarheid. We jagen gewoon de verkeerde dingen na. Ik ook. Jij ook. Je vader ook en je moeder ook. En daar komen we altijd achter als een goede vriend overlijdt. Dat is jammer. Toch, dat is waar mijn cabaret, mijn columns en mijn boekjes over gaan. Niemand weet wanneer zijn tijd komt. Niemand weet hoe laat het is. dW: Als je kan kiezen: zelfmoord of aan Alzheimer sterven? Wel, als Alzheimer ga je vergeten zelfmoord te plegen (lacht luid). Ik was onlangs bij een vriend van mij die in zo’n tehuis zit. De activiteitenplanner van dat tehuis zei toen tegen hem: “Dag, ik ben Elly, de activiteitenbegeleidster.”, waarop die man zei: “Dag, en wie ben ik?” (lacht). Typisch! Hoe dan ook, ik pleeg geen zelfmoord. Zeker weten. Dan wordt het maar Alzheimer! dW: Geloof je in een hiernamaals of heb je iets om je aan vast te klampen in dit leven? Ik geloof niet in een hiernamaals, maar ik ben ook niet de man die zeker weet dat het er niet is. Ik heb een ontzettende hekel aan die gereformeerden, maar mensen die zo overtuigd,
.
. zijn dat het er niet is, moet ik ook niet hebben. Ik weet het niet. Ik laat me verassen. Als er uiteindelijk toch een grote witte baard zit die de hele tijd al mijn stoute dingen heeft gezien dan krijg ik het daar heel zwaar, denk ik. dW: Je bent van ‟54. Da‟s best oud voor een cabaretier, niet? Heb je al aan een opvolger gedacht? Er is zoveel verschillend komisch talent. Een opvolger moet je dan ook niet zoeken. Er zijn inderdaad weinig mensen die nog doen wat ik doe. Die moraal met dat citroenzuur vind je niet bij zoveel anderen terug. dW: Wat gebeurt er met Nederland als jij er niet meer bent. Dan gaat het allemaal gewoon door. Dan zullen een paar mensen nog wel aan me blijven denken. In mijn vaders tijd had je bijvoorbeeld de clown Buziau. Toon Hermans had het daar ook wel eens over. Zo wordt het stukje bij beetje overgeleverd. Ik durf wedden dat er later kinderen op hun tiende mij nog kennen en misschien zijn er nu wel mensen, zoals bij Toon Hermans, die, lichtjes door mij geïnspireerd, cabaret willen gaan doen. Ik krijg af en toe wel eens een brief over mensen die door mijn cabaret in ieder geval niet hebben gedaan wat hun ouders gepland hadden.
dW: Wat is jouw ideale begrafenis? Mijn ideale begrafenis is dat mijn vrouw en kinderen verdrietig zijn. Daar ga ik nog steeds vanuit. En dat moeten ze dan maar mooi op hun manier doen. Als zij denken dat de hele wereld daar moet bij zijn, dan moet dat maar. En als ze denken: “We houden hem nog even onder ons.”, dan is dat even goed. Als ik morgen dood neerval… (denkt na) Even afkloppen… (klopt op de tafel en lacht), dan laat ik het aan mijn familie. Dan heb ik genoeg gespeeld.
19
KROKETTEN UIT DE MUUR dW: Hoezeer moet je jezelf beperken om voor een Belgisch publiek te spelen, of in ieder geval, hoeveel moet je schrappen? Schrappen doe ik sowieso, maar niet alleen bij een Belgisch publiek. Dan leg ik het gewoon een beetje meer uit en dan zie ik vaak ook beter hoe absurd mijn land soms is. Zo kan ik ook achteraf dingen schrappen uit mijn show dW: Je schildert ons in je Nederlandse shows soms wel eens als dom en naïef af, maar wat vind je nu eigenlijk echt van België? Is er nog hoop? Dat is natuurlijk maar om te dollen! Wel, eigenlijk, ik kom er graag en ik speel er graag. Zoveel verschil met de Nederlanders is er ook niet. Ik ben ook heel vaak met mijn kinderen naar De Haan geweest. Maar misschien dat jullie eens voor die regering moeten zorgen (lacht). dW: Je bent in ieder geval óók niet de slimste mens ter wereld. Dat is dan ook weer waar (lacht). dW: Wij denken wel eens aan een splitsing van België. Zou je een annexatie met België eventueel zien zitten, zodat jullie eindelijk goede frieten leren bakken en wij meer kroketten uit de muur kunnen halen? Wel, volgens mij lopen al die Brabanders heel Antwerpen al plat in het weekend. Ik speelde onlangs in Antwerpen en kwam daar al die Nederlands tegen. Ik dacht: “Amai, amai!”. Ik kan me goed voor mijn eigen volk schamen, hoor. Op een keer in de Arenbergschouwburg gingen al die Hollanders op het balkon een wave inzetten. Ik heb toen aan het begin van de show mijn excuses gemaakt voor mijn eigen volk. Hoe dan ook, lossen jullie eerst je taalproblemen op en kom dan maar eens bij ons aanbellen. Maar pas op hoor, wij hebben Wilders! dW: Is het wel nuttig dat dit interview gepubliceerd wordt? Als je alleen nog maar oudejaarsconferences speelt? In een studentblad, zoals dat van jou, heb ik ooit aangekondigd dat ik misschien ging afbouwen en dat is dan weer opgeblazen door de media. Ik ben nu toch alweer bezig met een nieuw programma. Wees gerust. Youp, bedankt voor het interview. Doe me een plezier en blijf spelen!
DIMITRI STERKENS
DR. GONZO De nieuwsgierigheid van een journalist kent geen grenzen. Deze rubriek kent geen taboes. Grenzen zijn niet meer veilig. Onze reporter dompelt zich volledig onder in de materie waar hij over schrijft. Gonzo-journalistiek à la H.S. Thompson!
PET
. .
O goddelijke rust. O heerlijke eenzaamheid die gedurende enkele uren voor onzer deel zal zijn. Eindelijk hoef ik de walging niet meer te voelen die in mij opborrelt bij het zien van het gelaat van anderen. Eindelijk heb ik enkel mezelf nog om door te lijden. Wég tirannie van 't straat. Het blaffen heb ik gesmoord, het huppelende buurmeisje vermoord; onder de grond gestopt. - O tirannie van 't straat, voor U sluit ik mijn deur, die lood wordt, dik en zwaar.
gekheid! Laat mij baden en rusten, laat mij genieten in het vel van mijn naaste, dat van zijn botten afgevallen is, van hun lege schedels. Al zij die ik liefhad, aanbad, al zij die ik ontmaskert heb, ontdaan van hun leugens en, nog veeleer, van hun geluk. O, lieflijke rust, geef mij de genade enkele mooie zinnen op papier te kunnen zetten. Opdat ik, enkel voor mezelf, bewijzen kan méér te zijn dan hen, dat zootje naakte gekken, met hun lelijke bekken.
Miezerig leven, miezerig leven! De moeder wiens woorden in de gootsteen leeg te gieten zijn. De laffe ridders met verkooppraatjes en de jongelingen, O de jongelingen, met hun gelach en gebrul. Hun onstuimigheid en onschuldigheid, wanneer leren zij dat toch af? Alsof ik elke dag wakker word in de darmen van de duivel. Tussen de flarden van Den Grooten Hemel, onbereikbaar, maar ik kan hem ruiken! O goddelijke rust, die mij de verukking verschaft, de schijn, van zo dichtbij te zijn. Niet hier! Ver weg van hier! Die walgelijke menigte, waarvoor enkel verachting valt te voelen, is gorgelend. Dwazen, ze spreken me toe met de arrogantie van een profeet, maar de intelligentie van een koe! En dat zijn het! Koeien! Grazend en kotsend en kakkend waar ze staan. En ze zijn azend op mij. Allen willen ze hun koe-zijn laten gelden in mijn bijzijn. Hoeveel handen ik vandaag niet moest schudden! Hoeveel handen heb ik willen schudden? Geen enkele! En zo zijn mijn handen vies en vuil geworden. Grassig en modderig van het schudden van koeienpoten! O lieve eenzaamheid, geef mij kracht en waardigheid, en dat alles zonder
*** Angst Ik zal haar te snel af zijn! Ik zal haar uitdagen tot een duel en u zal zien; ik zal winnen! Ik zal haar neersabelen als was ze lucht! Honger zal ik haar geven, en bloeddorst. Ze zal moeten dansen! Dans! Dans! Slemielig vrouwmens! Overgeven zal ze doen! Ze zal zinken in haar eigen gewaad en stikken in de stof waaruit die bestaat. Al is het katoen, wol; al is het lood! Het bestaat niet dat zij me nog met hoop vervult. Kracht! Zondige liefde! Op algeheel vruchtbare wijze! Verdomd! Verdoemd! Hogere schuld dan die ik moet aan vreugde en geluk. En in die foltering mijn grijns, als ik deze woorden uit haar dijen scheur! *** Met twee ogen reis ik, twee benen onder de arm, door het vaderland en ik huil. Enkel een grootse dronkenschap is mijn redding. Zonder vrees klink ik op de Vader, wier onschuld als een boer door 't water prikt en het aan de kant schuift.
20
. Ik wil bevangen worden door de roes van eenzaamheid, en als ik wakker word in het midden van het plein, in een greppel of het centrum van Vaders akkers, dan behoef ik niet te stellen dat ik hoop alleen te zijn. Zodat ik niet zou weten hoe laat het is. Ik wil bevangen worden door rozerood, door de geur van bloederige handenliefde. Ik wil genesteld zijn in de haren van een brullende leeuw. Ingelijst op de kasten van alle jonkvrouwen. Ik wil het muziekensemble zijn dat fluistert in uw oren. Ik wil bedwelmd achtergelaten worden aan het front en ladderzat, stomdronken, neergesabeld worden een horde Japanners. En dat allemaal vóór ik nog éénmaal dat geërfde schuim door mijn aderen moet horen stromen. *** O, asgrauwe tong, stilharen ontvet, schildig gelaat; Hoe ik dronken op mijn knieën zat op de kasseien. Het geweer waarop vertrouwd wordt, waar zij op gevallen is, laat het afgaan tegen mijn slapen. Opdat ik wakker word.
PIETER ROBBERECHTS
HET KRITIEKE WOORD De mens staat niet stil. Hij is een denker, een schrijver, een schilder, een musicus… U vraagt ons om advies? Als een Anton Ego avant la lettre zet onze recensent zich achter zijn typmachine en geeft commentaar. Streng, maar rechtvaardig! .
CD: STEVEN WILSON – GRACE FOR DROWNING (2011)
Solodebuut Insurgentes (Spaans voor ‘rebel’) bevestigde door zijn uitstekende ontvangst definitief de plaats van Steven Wilson op de progrock-kroon. Waar Insurgentes vooral een experiment was en een ontdekken van de eigen mogelijkheden, is zijn opvolger zwaar beïnvloed door de ‘gouden era’ van de progrock, de jaren zeventig. En dat zonder echt retro aan te voelen. Dit onderscheid is misschien moeilijk aan te voelen voor iemand die voor de eerste keer naar Wilson luistert. Iemand die echter vertrouwd is met het werk van zijn tot nu toe meest succesvolle project Porcupine Tree en zijn talloze nevenprojecten, herkent zijn persoonlijke stijl duidelijk door allerhande invloeden heen. Eén van die invloeden is King Crimson, waarvan de huidige drummer Pat Mastelloto zelfs enkele nummers op deze plaat heeft ingespeeld. Deze invloed is niet toevallig. Wilson heeft immers in zijn ‘vrije tijd’ de vroegste albums van King Crimson geremastered, samen met muzikaal brein Robert Fripp. Ook jazz-invloeden doen meer dan ooit hun intrede in Wilsons oeuvre. Deze plaat heeft mij bijvoorbeeld de mogelijkheden en de –soms verwrongen – schoonheid van de saxofoon laten zien. Overigens zijn bijna alle muzikanten die op dit album hebben meegespeeld afkomstig uit de jazz-scene. Dit geeft het geheel meteen ook een heel eigen karakter. Jazz-muzikanten die zich wagen aan meer toegankelijkere muziekgenres, slagen erin hun uitgebreide, muzikale woordenschat te laten doorschemeren in elk soort muziek. Ik mag gerust zeggen dat Steven Wilson één van de artiesten is die mij muzikaal heeft opgevoed en dat nog steeds doet. Mede dankzij hem betekent een song voor mij iets anders dan een muzikale compositie van om en bij de drie minuten, samengesteld uit een vast patroon van strofes, refreinen en een occasionele brug. Bij Wilson vind je nog een gelaagde opbouw van songs terug en evenveel verrassende wendingen als tempoveranderingen. Zijn muziek is levende muziek die zich bevindt op de grenzen van het
.
.
experiment. Hij vraagt zich dan ook voortdurend af wat kunst en muziek precies zijn door die grenzen te verleggen.
varieert in tempo en sfeer. Het eerste nummer van deze tweede cd, een soort hommage aan de muziekvan Ennio Morricone, doet je wegdromen naar herrinneringen uit je jeugd.
Daarom is Grace for Drowning geen eenzijdige plaat. Zo is ze trouwens ook niet bedoeld. Het ene moment kan je wegdromen bij rustgevende pianoklanken, die ook met een slag om de arm hun duisterheid niet verliezen. Vervolgens word je aangevallen door een opzwepende riffsectie, waarna je jezelf even later in een vreemde film waant door de prachtige strijkers en een koor dat ook die duistere melancholie uitstraalt. Soms verwacht je een muzikale uitbarsting die zo typerend is voor Wilson, maar net dàn laat hij zijn genie zien door net een andere kant van zichzelf te tonen en het lied een onverwachte richting uit te sturen. Dit is muziek die misschien niet vanaf de eerste keer aan je blijft kleven – dat was bij mij zelfs niet het geval –, maar eens ze dat doet, blijft ze wel lekker lang hangen. Je moet zulke muziek kansen geven om zich te ontwikkelen. Er is zoveel aan de gang. Dat heb je bij een eerste beluistering niet allemaal mee. De plaat bestaat uit twee cd’s van ongeveer 40 minuten die je volgens Wilson zelf best apart beluistert, aangezien het alles tesamen een hele brok is. Ik kon me natuurlijk niet weerhouden en heb alle drie cd’s in één keer beluisterd (Ik ben de trotse bezitter van een deluxeversie met extra nummers en outtakes). Hoewel er geen grote muzikale verschillen zijn tussen de twee, is het tweede deel nog iets experimenteler. Ik denk dan vooral aan ‘Raider II’, een nummer van 23 minuten dat enorm
21
Samen met het artwork, dat wederom verzorgd is door Wilsons vaste visuele partner Lasse Hoile, vormt dit album opnieuw een eigenzinnig, maar prachtvol exemplaar in de verzameling van de aimabele Brit. Mijn jongste fietstochten van en naar het Leuvense werden door deze plaat opgefleurd en van een toegankelijke sfeer voor goeie ideeën voorzien.
.Tussen het ter perse gaan van dit blad en het moment waarop u dit leest, zal uw dienaar zich op het meest dichtbijzijnde concert van zijn tour bevinden. Met graagte vertel ik achteraf over mijn bevindingen, maar het lijkt me beter als u eerst zelf, vanuit de verwondering, op ontdekking trekt. U bent immers toch een filosoof ? JAN VANLOMMEL
PANTA RHEI Filosofie is een 9-to-5-job. Na een lange dag mag onze geest ook eens ontspannen. En daarbij schuwen we de technologie niet. In deze rubriek brengen we u de beste willekeurigheid die vandaag op het web te vinden is.
ALLES VLOEIT!
.
TEENAGE MUTANT NINJA NOSES God is the artist. I just find the ninja turtle in his work. Bron: http://teenagemutantninjanoses.tumblr.com
Omdat we allemaal jong zijn geweest. En omdat ze zo ongelooflijk flauw waren. Wedden dat u nu nagaat welke schilderschildpad uw neus siert? Ik denk dat het die dikke is.
HITLER CATS
RANDOM
Bron: http://www.catsthatlooklikehitler.com
Japanse vreemdheid pur sang: (deze is écht heel raar, red.) http://www.youtube.com/watch?v=Ytng2tVcVPY Transformer uil: http://www.youtube.com/watch?v=gFwgblszf6s
OOK DAT NOG: HET NIEUWE LIBISCHE VOLKSLIED LIJKT OP HET GENERIEKJE VAN FC. DE KAMPIOENEN http://www.youtube.com/watch?v=zbEe4TrLPOs
PIETER D’HERDE ~
22
AESTHESIS Het HIW huist enkele geniale pennen, magnifieke tekenaars, kleurrijke schilders en beeldende fotografen. In deze rubriek vindt u slechts een fragment van hun evocatieve kracht.
CONFESSIE
1 SEPTEMBER
’t Is niet gij, waar het verdriet schuilt, maar in mijn meest bevelende bezorgdheid, mijn meest toevallige twijfel. ’t Is mijn gedachte die huilt.
Daar pak ik een honkbalknuppel en sla de deur kapot in splinters, in stukken vaneen. Het publiek kijkt verschrikt op, dat hadden ze niet verwacht. Ook de glazen moeten eraan geloven in scherven en brokjes. Vazen omverstampen, het gekende liedje. Natuurlijk snappen ze het niet, het is een honkbalknuppel en geen dirigeerstokje.
.
‘t Is in die emoties die ik niet kon tonen en bij u zo in overvloed vloeien. ‘k zou ze grof grondeloos kunnen vinden, maar ’t maatschappij’ke zou verblinden en verfoeien. ‘k Zou het u willen bekennen, maar eerst aan mezelf toegeven. ’t zijn niet alleen mijn voeten die rennen, ook emoties en gedachten die het begeven. KOEN DORLEMAN
HOUT .
Ik zoek hout om op te lopen, een vaste bodem. Een oppervlak dat me recht houdt in de geschifte wereld van het nu. Waarop ik kan lopen als een gek, waarop ik kan tieren als ne zot, waarop ik vleugels kan krijgen, waarop ik kan doden met m’n ogen, waar het hart kan spreken van duizend en één figuren die ik op dat moment mag zijn
EN DE BACTERIE, DAT BEN IK Want ik ben ziek, "de mens is ziek". EN GENEZEN en genezen. Houd uw handen omlaag, uw geuren in uw lijf en houd uw tong tussen uw tanden, want bijten zal nu wel helpen. Blijft hier, want ik leef nog steeds in u en en eindes zijn niet aan mij besteed. gij zoudt mij genezen, want ik ben ziek, "de mens is ziek". Gij niet, gij zijt niet en ook niet ziek. Ik wilde uw ogen zien, wanneer gij ziet. Ik wil ook uw oren hebben en als er dan toch een einde moet zijn dan zal ik dat van u zijn, en gij dat van mij. Misschien ben ik dan niet meer ziek. NINA ROOX
Ik zoek planken om mijn kist mee te timmeren In die planken wil ik rusten. De kist van duizend en twee figuren
Het publiek doet moeilijk, daar valt een traan, maar ik ga gewoon door. De ogen die niet nat zijn worden wel nat en degene die dan nog niet nat zijn kijken verdwaasd. Natuurlijk snappen ze het niet, laat ze wenen. Ik keer toch al terug op mijn stappen. Met mijn frustraties koop ik een caravan. QUINTEN EVENS
SPROOKJE Een sneeuwwitje zoete lippen een poederwitte huid getooid in een satijnen kleed dansende muiltjes aan de voeten klaar voor het bal der doden Als een sneeuwwitje dat nooit meer wakker wordt WILLEKE MARTENS
DIMITRI STERKENS
23
NEE Nee. Jawel hoor. Ik voel het . Hou me vast. Leg je arm om heen en laat niet los. Hoor! Het klopt. Liefste,… Het klopt. Ik voel meer dan me lief is, nee alles wat me lief is. Jij! Ik, … WIL JE! Laat me niet wenen! Hou van je hoor, echt! Hey, heb ik je al gezegd. Kus me! Het klopt. Liefste. Alleen voor jou.
ELLY SUYS
ANONIEM
24
DIVERTISSEMENT HET FILOSOOFISCH RAADSEL DER KRUISENDE WOORDEN Vijftig elementaire bouwstenen waar een filosoof in hart en nieren mee moet kunnen metselen.
HORIZONTAAL 3 4 10 12 13 17 18 19 20 22 23 24 26 28 30 31 32 33 37 38 39 40 41 42 44 45 46 47
Oostenrijkse falsificationist In-de-wereld-zijn “Het Ene is het Goede.” “De grot van… (een weggevertje!) Ontologisch godsbewijs van volmaaktheid Zingende utilitarist Tiensestraat 96, 3000 Leuven Peripatos Veil of ignorance “Het ergste moet nog komen!” Brein in een vat L’esprit des Lois Majeutiek Tetrapharmacon Capitalisme et schizofrénie Erklâren und Verstehen Mede-auteur van de Encyclopédie “En toch beweegt ze!” De enige vrouw in dit raadsel Wetenschappelijke revoluties “.. and his own free will (Monty P.) Moral Luck Rode baard Totalité et l’Infini Volger van Freud “Quousque tandem abutere, Catilina, patientia nostra” Niet zeeziek, maar… “Deus sive natura”
VERTICAAL 1 2 5 6 7 8 9 11 14 15 16 17 21 25 27 29 34 35 36 42 43 46
25
Status hominum naturalis Aufhebung Franse filosoof, gestorven in Stockholm Chinese filosoof “God is dood!” Biljartfreak Tabula rasa “Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen!” “Alles is vuur” “Scientia potentia est” Theorie over dissipatieve structuren “L’existence précède l’essence.” Entzauberung der Welt Deconstructie Predestinatieleer Grondlegger van de moderne wiskundige logica De best mogelijke wereld Deze rubriek Duitse idealist Het einde van de grote verhalen Kritische wandelfanaat rond de kerk Achilles en de schildpad
O C K H A M
26
DIXIT! Het HIW is een bakermat van nieuwe gezegden, fantastische leuzes en schitterende oneliners.De volgende citaten van onze proffen getuigen van puur intellect! Goed gezegd, professor!
“SEX, DRUGS AND ROCK ’N ROLL!” RUSSELL FRIEDMAN ANDRÉ CLOOTS Een pasgeboren mensenkind kan niets. Het is gewoon klaar om opgegeten te worden!
GERD VAN RIEL Jullie lijken zo van de kaart? Ik heb jullie toch niet van Kant gemaakt? (epic smile)
VERGAUWEN We moeten van Dutroux ook geen kinderrechtencommisaris maken?
MARTIN MOORS Nú komt de ontologische aap uit de mouw!
So Augustine feels guilty; because once he stole some pears. Oh my God!
FILIP BUEKENS
(Hij spreekt „iPhone 4S‟ uit als “iPhone 4 ASS” uit )
“Zizek is speaking in Brussels. Where‟s my bullshit detector? (@FilipBuekens)
One night, the Ice manaca passed by (het IJsboerke).
Ik zal straks eens iets positiefs vertellen over Heidegger.
Next week: Abelard. Sex, drugs and rock‟n roll, people!
Jullie willen allemaal Nietzsche lezen. Dat is jullie probleem.
Abelard wasn‟t laughing when he was castrated!
(na een hele uitleg) Maar Lacan en Derrida zijn dood!
PAUL MOYAERT
Hiermee kom ik zeker in deWijzer!
Je moet iets doen met je lijf! Via een stofzuiger bijvoorbeeld. Sigaretten zijn flauw! U weet niet wat voor een viezerik ik ben, juffrouw. (na een domme vraag) Zou je niet beter naar ethiek gaan?
27
JORIS GELDOF Elvis kon toch zingen als nen échte neger?