Krimp in beeld De sociale gevolgen van demografische veranderingen
Auteurs: Nada de Groot en Jannie Schonewille Eindredactie: Marjel Neefjes (bureau de Lynx), afdeling communicatie Movisie Fotografie: Redmar Kruithof Vormgeving: Ontwerpburo Suggestie & illusie Drukwerk: Drukkerij Libertas ISBN: 9789088690815 Bestellen: www.movisie.nl Overname van informatie uit deze publicatie is toegestaan onder voorwaarde van de bronvermelding: © MOVISIE, kennis en advies voor maatschappelijke ontwikkeling. 2012
Deze publicatie is tot stand gekomen dankzij financiering van het ministerie van VWS.
Krimp in beeld De sociale gevolgen van demografische veranderingen
Inhoud Inleiding
4
1. Bevolkingskrimp in perspectief
6
1.1 De gevolgen van krimp
8
1.2 Krimp en beleid: bestrijden of begeleiden
10
1.3 Krimp is onontkoombaar, maar hoe nu verder?
11
2. Borger-Odoorn en de krimp in cijfers
12
2.1 Borger-Odoorn: een gemeente met twee gezichten
13
2.2 Demografische ontwikkelingen
14
2.3 Werk en inkomen
17
2.4 Wonen
17
2.5 Voorzieningen en bereikbaarheid
19
3. Het dagelijks leven in een krimpgebied
20
3.1 Demografische veranderingen
21
3.2 Veranderingen op de woningmarkt
23
3.3 Voorzieningen verdwijnen
25
3.4 Minder sociale samenhang
27
3.5 Beleid en communicatie van de gemeente
30
4. Conclusies
33
4.1 De oorzaken en sociale gevolgen van krimp in Borger-Odoorn
34
4.2 Lessen uit Borger-Odoorn
37
Literatuur
39
Krimp in beeld 3
***
Inleiding Bevolkingskrimp in plattelandsgemeenten staat als vraagstuk volop op de agenda. Uit bevolkingsprognoses blijkt dat veel gemeenten de komende jaren te maken krijgen met bevolkingsdaling. In sommige gebieden, zoals Noordoost-Groningen, Parkstad Limburg en Zeeuws-Vlaanderen is dit al aan de gang. De bevolking vergrijst in een rap tempo, jongeren trekken naar de grote stad en kapitaalkrachtige gezinnen verhuizen naar aantrekkelijker woongebieden met meer voorzieningen. Op lokaal niveau kan dit negatieve gevolgen hebben, zoals leegstand, stagnatie op de woningmarkt en het verdwijnen van voorzieningen. De snelheid en de mate waarin krimp zich de komende jaren zal manifesteren, blijken per regio en gemeente nogal te kunnen verschillen. Zo wordt er een onderscheid gemaakt tussen topkrimpregio’s en zogenaamde anticipeerregio’s. Gemeenten waar krimp zich naar verwachting zal voordoen, staan voor een nieuwe uitdaging. Hoe pakken zij de gevolgen het beste aan? En hoe zorgen zij dat de leefbaarheid en het welzijn van de inwoners op peil blijven? In de discussie over krimp ligt de focus vooral op wonen en daarmee op de kwantitatieve gevolgen: minder mensen, meer leegstand. Voor de sociale gevolgen van krimp, de sociale verbanden, voorzieningen en voor vestigings- en vertrekfactoren, is vooralsnog veel minder aandacht geweest.
Krimp in het dagelijks leven Met deze publicatie willen we daar verandering in brengen. In een kwantitatieve en kwalitatieve casestudy zijn we op zoek gegaan naar de dagelijkse realiteit van het wonen in een krimpgebied. We laten zien welke effecten bevolkingsdaling, vergrijzing en ontgroening kunnen hebben op het dagelijks leven van bewoners van krimpgebieden. Hierbij besteden we bijzondere aandacht aan lokale verschillen en bezien we of de effecten van krimp afhankelijk zijn van de sociaal-economische positie van de streek, het dorp of de wijk. Locatie voor de casestudy is de gemeente Borger-Odoorn. De eerste tekenen van bevolkingsdaling tekenen zich hier af en de komende jaren zal dit toenemen. Borger-Odoorn is een interessante onderzoekslocatie omdat een deel van de gemeente (‘het zand’) een uitgesproken aantrekkelijk woongebied is waar veel kapitaalkrachtige senioren neergestreken zijn. Een ander deel van de gemeente, het veenkoloniale gedeelte (ofwel ‘het veen’), is als woongebied duidelijk minder in trek en doet het in sociaal-economisch opzicht minder goed. Door beide gebieden te vergelijken proberen we er achter te komen hoe lokale verschillen van invloed kunnen zijn op krimp en de uitwerking daarvan.
***
4 Krimp in beeld
Onderzoeksopzet en leeswijzer De casestudy is langs drie lijnen uitgewerkt. In hoofdstuk 1 plaatsen we krimp aan de hand van literatuuronderzoek in breder perspectief. We geven een overzicht van belangrijke inzichten uit bestaand onderzoek naar krimp en belichten de belangrijkste aan krimp gerelateerde thema’s. In hoofdstuk 2 geven we een beeld van de gemeente Borger-Odoorn in cijfers. Er zijn zoveel mogelijk feiten verzameld over demografische en sociaal-economische ontwikkelingen en de woningmarkt in de gemeente. Om zicht te krijgen op lokale verschillen, leggen we gegevens van de twee verschillende gebieden (‘zand’ en ‘veen’) naast elkaar. In hoofdstuk 3 staat het perspectief van bewoners centraal. Wat merken zij van de krimp? Aan de hand van interviews met betrokkenen, bewoners en professionals uit Borger-Odoorn beschrijven we hoe de krimp volgens hen zijn weerslag heeft op de bevolkingssamenstelling, de woningmarkt, de leefbaarheid en de sociale cohesie. Hoofdstuk 4 tenslotte bevat de conclusies: in hoeverre vinden we de bevindingen uit de literatuur terug in de praktijk van de gemeente Borger-Odoorn en in de ervaring van de bewoners? Daarbij geven we aan wat deze inzichten kunnen bijdragen aan het handelen van professionals en beleidsmakers.
Geïnterviewde personen
Gerrit van Arragon (opbouwwerker in Gemeente Borger-Odoorn) Cor Broekharst (bewoner Tweede Exloërmond) Jacob Bruintjes (wethouder Gemeente Borger-Odoorn) Johanna van Dijken (bestuurslid ANBO afdeling De Monden) Johan Engels (bewoner Drouwen) Jan Geerts (bewoner en winkelier in Exloo) Jan Haikens (bewoner en voorzitter Plaatselijk Belang Buinerveen) Bé Komduur (bewoner Exloo) Hinny Kremer (bestuurslid ANBO afdeling De Monden) Anne Kwant (bewoner en voorzitter Dorpsbelangen Nieuw-Buinen) Jan Mulder (bewoner Valthermond en voorzitter Dorpshuis de Afdraai) Jans Polling (bewoner, oud-onderwijzer en radiomaker Borger) Dineke Schuurman (bestuurslid ANBO afdeling De Monden) Wichertje Schuurman (bestuurslid ANBO afdeling De Monden) Ida Snippe (beleidsadviseur Wonen Gemeente Borger-Odoorn) Jan Wijnholds (bewoner, oud-onderwijzer Exloo) Peter Zwiers (bewoner Tweede Exloërmond en raadslid gemeente Borger-Odoorn)
Krimp in beeld 5
***
1 Bevolkingskrimp in perspectief ***
6 Krimp in beeld
In dit hoofdstuk geven we een overzicht van inzichten uit onderzoeken en beleidsrapporten op het gebied van bevolkingskrimp. We bespreken de oorzaken van krimp, de wijze waarop krimp zich in Nederland manifesteert en de gevolgen en beleidsreacties op krimp. Verderop in deze publicatie zullen we deze literatuurbevindingen toetsen aan de praktijk in de gemeente Borger-Odoorn. Na een lange periode van bevolkingsgroei, zal Nederland de komende decennia te maken krijgen met een proces van bevolkingsdaling. Al sinds de jaren zeventig ligt het gemiddelde geboortecijfer van Nederland, net als in veel andere Europese landen, onder het zogenaamde vervangingsniveau. Er worden te weinig kinderen geboren om de bevolkingsgroei in stand te houden. Volgens recente prognoses van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zal de Nederlandse bevolking nog doorgroeien naar een maximale omvang van 17,8 miljoen inwoners in 2040. Daarna zal het aantal inwoners van Nederland geleidelijk krimpen (Van Nimwegen en Heering, 2009). Tot die tijd wordt verwacht dat de bevolking in sommige regio’s sterk groeit en in andere regio’s sterk krimpt. De groei vindt in de stedelijke gebieden plaats, vooral in de Randstad, maar ook in steden buiten de Randstad met veel bovenregionale voorzieningen. Een toenemend aantal plattelandsregio’s krijgt echter te maken met krimp. Bevolkingskrimp doet zich anno 2011 vooral voor aan de randen van Nederland, zoals Zuid-Limburg, de regio Delfzijl en het zuiden van Zeeland. In de toekomst zal de krimp in de periferie naar verwachting doorzetten.
Oorzaken van krimp Demografische krimp heeft volgens het PBL grofweg drie oorzaken: sociaal-culturele ontwikkelingen zoals individualisering en emancipatie waardoor mensen minder kinderen krijgen; regionale economische ontwikkelingen in conjunctuur, zoals de werkgelegenheid in een gebied en planologische beslissingen, zoals het bouwen van woningen. Sociaal-culturele ontwikkelingen zijn vooral van invloed op het natuurlijke bevolkingsverloop, met name het geboortecijfer. Regionale economische ontwikkelingen en planologische beslissingen beïnvloeden vooral migratiebewegingen op een lokaal schaalniveau. Volgens De Jong en Van Duin (2011) spelen regionale verschillen in aantrekkingskracht een belangrijke rol spelen bij krimp van bepaalde regio’s. De aantrekkingskracht in perifere regio’s is laag en dat betekent dat zowel jongeren als gezinnen wegtrekken en weinig buitenlandse migranten zich vestigen. De natuurlijke aanwas in deze regio’s ligt fors beneden het vervangingsniveau van de bevolking en de sterfte is hoog omdat de regio’s sterk vergrijsd zijn.
Vormen van krimp Bevolkingskrimp kan zich op verschillende manieren manifesteren. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen daling van het aantal inwoners, daling van het aantal huishoudens en veranderingen in samenstelling van de bevolking. Met bevolkingsdaling (afname van het aantal bewoners) krijgt naar verwachting circa tweederde van de Nederlandse
Krimp in beeld 7
***
gemeenten te maken. Slechts in een klein aantal gemeenten aan de randen van Nederland heeft dit al huishoudendaling tot gevolg. In de rest van Nederland zal het aantal huishoudens de komende 25 jaar naar verwachting nog blijven stijgen, van 7,2 miljoen in 2008 tot zo’n 8,1 miljoen in 2035. Dit komt vooral doordat het aantal kleine en eenpersoonshuishoudens toeneemt. De totale bevolkingsdaling in Nederland zal zich heel geleidelijk ontwikkelen, maar op lager schaalniveau kan bevolkingskrimp zich veel sneller gaan ontwikkelen. Figuur 1.1 laat zien hoe de bevolkingsdaling zich de komende vijftien jaar in diverse regio’s in meer of mindere mate zal voordoen. Noordoost-Groningen, Parkstad Limburg en Zeeuws-Vlaanderen worden vaak bestempeld als topkrimpregio’s. Het zijn regio’s die vooral te lijden hebben onder de migratiebewegingen van bewoners die naar gebieden trekken met meer werkgelegenheid, voorzieningen en een aantrekkelijker woonomgeving. Naast de topkrimpregio’s zijn er een aantal anticipeerregio’s: Midden- en Noord-Limburg, de Achterhoek, Oost-Drenthe, Twente, het Groene Hart, West-Brabant, Noordoost- en delen in het westen van Friesland, de Kop van Noord-Holland, Schouwen-Duivenland en de regio Goeree-Overflakkee, Voorne-Putten en de Hoeksche Waard. Dit zijn regio’s die nu nog niet met een structurele afname te maken hebben, maar die tussen nu en 2025 waarschijnlijk wel met een omslag van groei naar krimp worden geconfronteerd. Naast de bevolkingsdaling heeft een aantal regio’s in Nederland, vooral plattelandsgebieden, te maken met een selectieve krimp, wat betekent dat de samenstelling van de bevolking verandert. Hier neemt het aandeel ouderen toe en het aandeel jongeren af.
1.1 Gevolgen van krimp Krimp en de fysieke leefomgeving De invloed van demografische ontwikkelingen is vaak als eerste zichtbaar op de woningmarkt. Als het aantal huishoudens daalt in een gebied, dan kan de woningmarkt veranderen van een ‘aanbiedersmarkt’ (waarbij er te weinig woningen zijn voor het aantal gegadigden) in een ‘vragersmarkt’ (waarbij er meer dan voldoende woningen beschikbaar zijn). Gevolg is vaak dat de woningprijzen in zo’n gebied zullen dalen en mensen eerder zullen gaan verhuizen: de doorstroming op de woningmarkt zal dan toenemen (Van Nimwegen en Heering, 2009). In aantrekkelijke regio’s waar veel mensen willen wonen en de druk op de woningmarkt sinds jaar en dag hoog is, kan een ontwikkeling richting vragersmarkt positief uitpakken. Mogelijk dalen de huizenprijzen, worden de wachtlijsten voor huurwoningen korter en is er meer keuzevrijheid op de woningmarkt. Op plekken echter waar de woningmarkt al ontspannen is, kan krimp leiden tot een overschot aan woningen en dus leegstand. Vooral minder aantrekkelijke woongebieden, zoals vroeg-naoorlogse woonwijken, buurten met een groot aandeel sociale huurwoningen en kleine dorpen
***
8 Krimp in beeld
Figuur 1.1 Prognose bevolkingsgroei en krimp per gemeente
Sterke krimp (-10% of minder) Krimp (-10 tot -2,5%) Redelijk stabiel (-2,5 tot 2,5%) Groei (2,5 tot 10%) Sterke groei (10% of meer)
in minder gewaardeerde landschappen, zijn hier gevoelig voor, aldus het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI). Mensen zullen eerder kiezen voor aantrekkelijke woongebieden en vertrekken dus uit minder aantrekkelijke gebieden. In een eerder onderzoek, uitgevoerd door MOVISIE, wordt gewezen op het gevaar van sociale segregatie: enerzijds mooie buurten en dorpen die met name door welgestelden worden bewoond; anderzijds minder populaire dorpen en buurten waar minder bedeelden wonen (Uyterlinde et al., 2009). Het risico bestaat ook dat de sociale cohesie in een buurt wordt aangetast. De sociale cohesie in een buurt wordt onder meer beïnvloed door de mate van gelijkgestemdheid van de bewoners. In een meer homogene buurt (qua leefstijl of qua etniciteit) zijn mensen eerder geneigd om zich te verenigen, sociale contacten met elkaar te onderhouden en elkaar te steunen. Eveneens zorgt de aanwezigheid van gelijkgestemden voor een draag-
Krimp in beeld 9
***
vlak voor voorzieningen. Een homogene buurt van laagopgeleide bewoners met lage inkomens die tot een etniciteit behoren, kan echter ook negatief uitwerken voor de sociale status van de buurt. Voor mensen in een dergelijke buurt, is het heel moeilijk om aan hun milieu te ontsnappen. Sociale cohesie is van belang om wijken, buurten en dorpen leefbaar te houden (Van der Wouden et al., 2006).
Voorzieningen als oorzaak of gevolg Door krimp kan het draagvlak voor lokale voorzieningen onder druk komen te staan. Hoewel sociaal-economische factoren zoals schaalvergroting en verandering in leefstijl en consumentengedrag belangrijker zijn voor verdwijnende voorzieningen dan bevolkingsdaling, kan krimp kan het proces van verdwijnende voorzieningen wel versterken (Van Nimwegen en Heering, 2009). Als er minder kinderen in een gebied wonen, kan dat betekenen dat scholen moeten sluiten of samenvoegen. Een uitstroom van jongeren kan betekenen dat er minder vraag is naar uitgaansvoorzieningen.
Stijgende zorgvraag Door de vergrijzing neemt de vraag naar zorg flink toe. Met name krimpgebieden met een sterke vergrijzing zullen hiermee te maken krijgen. Niet alleen komen er meer ouderen, de periode waarin ze behoefte hebben aan zorg en ondersteuning wordt ook langer. Als er ook nog sprake is van een sterke ontgroening en het aantal en aandeel jongeren afneemt, dan ontstaat er een tekort aan handen om aan de groeiende vraag naar zorg te kunnen voldoen. De effecten zijn verschillend voor iedere regio (Kunst, 2007). Als naar verhouding de sociaal-economische status in het gebied laag is, hangt dit vaak samen met meer gezondheidsproblemen en zal de vraag naar zorg hoger zijn. Daling van het inwonertal kan ook effect hebben op de kwaliteit van de zorg. Door minder draagvlak voor zorgvoorzieningen zal het aanbod verschralen. Bijvoorbeeld voor de thuiszorg kan dit betekenen dat, vanwege de afstanden, minder hulp gegeven kan worden.
1.2 Krimp en beleid: bestrijden of begeleiden? Sinds het verschijnen van het rapport ‘Structurele bevolkingsdaling. Een urgente nieuwe invalshoek voor beleidsmakers’ van het Kenniscentrum Stedelijke Vernieuwing in 2006, is het besef van de aanstaande bevolkingskrimp doorgedrongen tot beleidsmakers en woningcorporaties. Grofweg zijn er twee verschillende beleidsreacties: er zijn gemeenten die de krimp proberen te bestrijden door woningbouwbeleid en er zijn gemeenten die woningbouwbeleid gebruiken om de krimp te begeleiden (Van Nimwegen en Heering, 2009).
Bestrijden In het eerste geval blijven gemeenten doorbouwen in de veronderstelling dat de nieuwe woningen ook nieuwe bewoners zullen aantrekken. De gemeenten in Parkstad Limburg,
***
10 Krimp in beeld
waar al sinds 1997 sprake is van krimp, hadden jarenlang deze strategie. Met nieuwe woonconcepten en marketingcampagnes probeerden de gemeenten om nieuwe doelgroepen te trekken en het imago van woongebieden op te vijzelen. Deze strategie is de afgelopen jaren weinig succesvol gebleken. In Parkstad Limburg bijvoorbeeld bleef de bevolking, ondanks de vele nieuwbouw, krimpen. Het is niet te achterhalen of deze krimp erger was geweest zonder de nieuwbouw. Wel wordt over het algemeen de overmaat aan bouwplannen als problematisch gezien omdat het, in de regio zelf of in een nabijgelegen woonregio, leegstand veroorzaakt. Instroom van de ene woonregio betekent bovendien uitstroom van een nabijgelegen woonregio, waardoor het probleem zich verplaatst. Gebieden met een zwakke woningmarkt kunnen hierdoor nog verder achteruit gaan: regionale ongelijkheden kunnen verergeren.
Begeleiden Gemeenten die de bevolkingskrimp niet bestrijden maar juist begeleiden, proberen met het woningbouwbeleid hun woningaanbod aan te passen aan de nieuwe vraag. Ze laten woningen slopen om het overschot aan woningen terug te brengen of te voorkomen. Vaak gaat het hierbij om individuele panden of delen van woonblokken. Zo kunnen bijvoorbeeld in blokken van vijf woningen de middelste gesloopt worden, waardoor twee twee-onder-een-kapwoningen ontstaan. Ook het matigen van nieuwbouwplannen hoort onder deze beleidsreactie. Met het aanpassen van de bestaande woningvoorraad aan de specifieke wensen en behoeften van de huidige bewoners proberen sommige gemeenten te voorkomen dat bewoners die willen doorstromen, vertrekken naar elders.
1.3 Krimp is onontkoombaar, maar hoe nu verder? Krimp in Nederland is onontkoombaar. Vooral de randen van Nederland en de plattelandsgemeenten hebben of krijgen er mee te maken. Een afname van het aantal bewoners en een veranderende bevolkingssamenstelling heeft gevolgen voor het leven in deze gebieden. Negatieve effecten zoals leegstand, verpaupering, afname van voorzieningen en sociale cohesie liggen op de loer. In sociaal-economisch zwakkere gebieden zullen de negatieve gevolgen naar verwachting sterker zijn en bestaat de kans op een negatief spiraalsgewijs proces. Hoewel de risico’s voor negatieve sociale effecten evident zijn, worden beleidsmaatregelen vooral gezocht op het terrein van wonen. In de zoektocht naar oplossingen is nog maar beperkt aandacht voor het lokale sociale perspectief van krimp. In het onderzoek ‘Dorpen onder druk’ is dit lokale sociale perspectief enigszins aan de orde geweest (Uyterlinde et al., 2009). Empirisch onderzoek dat hier aanknopingspunten voor kan bieden, is schaars. In de volgende hoofdstukken beschrijven we daarom de sociale gevolgen van krimp en de lokale verschillen daarin in de gemeente Borger-Odoorn. En bezien we welke lessen hieruit te trekken zijn voor beleid.
Krimp in beeld 11
***
2 De krimp in Borger-Odoorn in cijfers ***
12 Krimp in beeld
In dit hoofdstuk beschrijven we de gemeente Borger-Odoorn aan de hand van feitelijk materiaal. Met cijfers schetsen we de demografische en sociaal-economische ontwikkelingen en de woningmarkt in de gemeente Borger-Odoorn. Om zicht te krijgen op lokale verschillen, vergelijken we de gegevens van twee verschillende gebieden: ‘het zand’ en ‘het veen’.
2.1 Borger-Odoorn: een gemeente met twee gezichten De gemeente Borger-Odoorn ligt in het zuidoosten van de provincie Drenthe. De gemeente heeft ongeveer 26.000 inwoners, verdeeld over 26 dorpskernen, die in grootte uiteenlopen van nog geen 40 tot ruim 5000 inwoners. De gemeente omvat twee sterk van elkaar verschillende gebieden.
Drouwenermond Drouwenerveen Drouwen
Nieuw-Buinen
Bronnegerveen Bronneger Broger Westdorp
Buinerveen
1e Exloërmond
Buinen Zandberg
Ees 2e Exloërmond
Ellertshaar Eesergroen
2e Valthermond
Exloërveen Exloo
Valthermond
Eeserveen Odoornerveen
Odoorn
Valthe
Klijndijk
Gemeente Borger-Odoorn
Het westelijke deel van de gemeente – ‘het zand’ - bestaat uit de Hondsrug met aangrenzend het Drents plateau. Dit gebied is al eeuwenlang bewoond. De compacte Esdorpen in het gebied zijn in en na de vroege middeleeuwen ontstaan. Het zijn van oudsher agrarische gemeenschappen met een sterke gemeenschapszin doordat mensen eeuwenlang op elkaar zijn aangewezen. Tot de jaren zestig van de vorige eeuw woonden er voornamelijk boeren, handarbeiders en enkele notabelen. In de jaren zeventig werden in die dorpen nieuwbouwwijken gebouwd waar jonge gezinnen neerstreken. Kort daarna volgden de
Krimp in beeld 13
***
kapitaalkrachtige tweeverdieners en senioren die afkwamen op de mooie woonomgeving en grote woonboerderijen in de zanddorpen. Mensen die voor de rust en de ruimte naar het gebied zijn gekomen. In dit zandgedeelte van de gemeente bevinden zich uitgestrekte bossen, heidevelden en zandverstuivingen. Dat maakt dit gebied tot een aantrekkelijke bestemming voor toeristen en een gewaardeerd woonoord. In het oostelijke veengedeelte van de gemeente – ‘het veen’ - zijn de dorpen in de negentiende eeuw ontstaan na de afgraving van het veen. Die ontginning zorgde voor de typische lintstructuur met kanalen die werden gebruikt voor vervoer van turf. De turfwinning trok mensen van allerlei komaf vanuit heel Nederland. Een gedeelte van deze groep vestigde zich na de ontginning in het gebied. Deels waren dat mensen met ambitie die in het gebied een eigen boerderijtje begonnen. Maar voor een groot deel waren het mensen zonder veel perspectief, met de daarbij horende kenmerken van weinig opleiding, drankmisbruik en een slechte gezondheid. De veenkoloniale grond leende zich bij uitstek voor akkerbouw en zo ontstonden er in het gebied grote boerenbedrijven en verwante agrarische industrieën (strokarton, aardappelzetmeel). De bebouwing concentreerde zich in hoofdzaak langs de kanalen. Daardoor hebben de dorpen nog steeds een langgerekt karakter (lintbebouwing). De karakteristieke veenkoloniale kanalen werden in de jaren zestig van de vorige eeuw gedempt en er zijn nieuwbouwwijken gebouwd die in enkele dorpen tot kernvorming in de lintbebouwing hebben geleid. In deze nieuwe kernen werden voorzieningen als dorpshuizen en sportvelden gebouwd. Toch leverde dit naar verhouding weinig nieuwe bewoners op. In het gebied woont nog voornamelijk de oorspronkelijke bevolking, wat er zich nieuw vestigt, komt voornamelijk uit het aangrenzende gebied in Groningen, zo blijkt uit het gemeentelijke Woonplan 2010-2014 (Companen, 2011).
2.2 Demografische ontwikkelingen De gemeente Borger-Odoorn ligt in een zogenaamde anticipeerregio. Dit betekent dat er op dit moment nog geen sprake is van sterke bevolkingsdaling, maar dat dit de komende jaren wel verwacht wordt. Een blik op de demografische cijfers maakt duidelijk waarom.
Lichte krimp in absolute aantallen Op het niveau van huishoudens vindt er in de gemeente Borger-Odoorn nog geen bevolkingskrimp plaats (figuur 2.1). Het aantal huishoudens stijgt zelfs licht tussen 2003 en 2009. Dit komt overeen met de landelijke trend van gezinsverdunning en de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens. Kijken we naar het aantal inwoners, dan tekenen de eerste contouren van bevolkingskrimp zich af (figuur 2.2). Sinds enkele jaren is er in Borger-Odoorn sprake van een lichte afname van het aantal bewoners. In 2003 woonden er 26.440 mensen, in 2009
***
14 Krimp in beeld
waren dit er 26.150. Deze daling van 1,1% is niet schokkend, maar geeft wel een trendbreuk aan met de huidige gemiddelde bevolkingsgroei van Nederland van 1%. Wanneer we kijken naar het onderscheid tussen zand- en veengebieden is er een duidelijk verschil te zien in bevolkingsontwikkeling. Het inwoneraantal van de veengebieden schommelt wel wat, maar lijkt geen duidelijke groei of krimp door te maken. In de zandgebieden zien we echter een duidelijke daling van het aantal inwoners tussen 2003 en 2009.
Figuur 2.1:
Aantal huishoudens; zand- en veengebieden 2003-2009, bron: CBS
5500
zand
5450
veen
5400 5350 5300 5250 5200 5150 2003
Figuur 2.2:
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Aantal inwoners; zand- en veengebieden 2003-2009, bron: CBS
zand
13600
veen
13400 13200 13000 12800 12600 12400 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Krimp in beeld 15
***
Beide gebieden hebben sinds 2003 te maken met overwegend negatieve vestigingscijfers: er vertrekken meer bewoners uit de gemeente dan dat er bewoners naar de gemeente toe verhuizen. In de zandgebieden komt daar nog eens bij dat het sterftecijfer hoger is dan het geboortecijfer, waardoor er sprake is van een negatieve natuurlijke aanwas en het aantal bewoners daalt. In de veengebieden worden de negatieve vestigingscijfers echter gecompenseerd door een positieve natuurlijke aanwas; er worden meer kinderen geboren dan dat er mensen sterven. De verschillen in natuurlijke aanwas kunnen verklaard worden door te kijken naar de bevolkingsopbouw van de zand- en veengebieden. We hebben daarvoor gekeken naar de percentages van verschillende leeftijdsgroepen in de gemeente en de groei of krimp van deze leeftijdsgroepen in de afgelopen jaren (figuur 2.3).
Figuur 2.3 :
Inwonersaantal 2003 en 2009 (percentages) naar leeftijdsgroep; zand- en veengebieden, bron: CBS
zand 2009 veen 2009
0 tot 15 jaar
veen 2003
Bevolking naar leeftijdsgroep
zand2003 15 tot 25 jaar
25 tot 45 jaar
45 tot 65 jaar
65 jaar en ouder
0
***
16 Krimp in beeld
5
10
15
20
25
30
35
40
Uit de cijfers blijkt dat Borger-Odoorn vergrijst. Opvallend is echter het verschil in vergrijzing tussen de zand- en de veenkernen. In de zandkernen is het percentage 65-plussers groter en groeit het percentage 65-plussers ook harder dan in de veenkernen. En bij deze sterke vergrijzing hoort uiteraard ook een hoger sterftecijfer. Verder is opmerkelijk dat het percentage 25- tot 45-jarigen in de zandkernen kleiner is en de afgelopen jaren meer is afgenomen dan in de veenkernen. Ten slotte zien we in zowel de zand- als veenkernen een daling in 0- tot 15-jarigen en een redelijke stabiliteit in het aantal 15- tot 25-jarigen.
2.3 Werk en inkomen De werkgelegenheid in Borger-Odoorn is niet erg groot. De gemeente heeft een werkgelegenheidsindex van 39%. Dit wil zeggen dat er een aanbod is van 6594 arbeidsplaatsen op een potentiële beroepsbevolking van 16.900 mensen (Companen 2010). Arbeidsplaatsen zijn vooral te vinden in de bouwsector, zakelijke dienstverlening, handel en landbouw. Relatief veel bewoners zijn dus georiënteerd op werkgelegenheid buiten de gemeente. Het percentage werkzame personen in de zandkernen ligt rond het landelijk gemiddelde van ongeveer 70 procent. In het veengebied is dat circa 4 procent lager en dus is ook het percentage uitkeringsgerechtigden in het veengebied hoger. In 2008 leefde 12,3% van de zandbewoners van een uitkering, onder de veenbewoners was dat 13,5. In 2007 lag het gemiddelde jaarinkomen van bewoners in het zandgebied van BorgerOdoorn rond het landelijk gemiddelde van €18.500. Het gemiddelde jaarinkomen in het veengebied is lager: €16.750. In ’het veen’ zijn veel minder inwoners met hoge inkomens. In het zandgebied zien we bovendien een gestage toename van het percentage hoge inkomens en een afname van het percentage lage inkomens. In het veengebied schommelen deze percentages meer. Samenvattend kunnen we stellen dat in het veengebied er meer werkloosheid voorkomt, er meer mensen van een uitkering leven en het inkomen er gemiddeld lager is dan in het zandgebied.
2.4 Wonen De bevolkingskrimp lijkt tot 2007 weinig invloed te hebben gehad op de gemiddelde woningwaarde in Borger-Odoorn. CBS-cijfers laten zien dat de huizenprijs in BorgerOdoorn tussen 2004 en 2007 zijn gestegen, net zoals in de rest van Nederland. Wel is er een verschil tussen zand- en veengebieden. De woningvoorraad in de zandkernen wordt gekenmerkt door een relatief groot aandeel koopwoningen. In het zandgebied is de gemiddelde huizenprijs hoger en bovendien sneller gestegen dan in veengebieden (zie
Krimp in beeld 17
***
figuur 2.4). Helaas zijn er nog geen cijfers bekend over hoe de woningmarkt zich na 2007, dus ten tijde van de economische crisis heeft ontwikkeld.
Gemiddelde woningwaarden 2004-2007; zand- en veengebieden, bron: CBS
Figuur 2.4:
zand
250
veen
x 1000 euro
200 150 100 50 0 2004
2005
2006
2007
Om zicht te krijgen op de leegstand in zand- en veengebieden, is gekeken naar CBS-cijfers over de woningvoorraad in de verschillende wijken van Borger-Odoorn. Deze zijn vergeleken met het aantal huishoudens in deze wijken. Als we het aantal huishoudens aftrekken van het aantal woningen hebben we indicatie van de leegstand in beide gebieden. Omdat het CBS deze cijfers afrondt op tientallen is dit slechts een grove indicatie. Het blijkt dat zowel zand- als veengebied tot en met 2007 een woningoverschot hadden (zie figuur 2.5). Daarna stijgt het overschot in veengebieden, terwijl er een licht gebrek aan woningen is ontstaan in zandgebieden. Dit komt omdat er vanaf 2007 in het veengebied ruim 200 woningen zijn bijgebouwd, terwijl op het op het zand het aantal woningen zelfs licht is afgenomen (Statistisch jaarboek Borger-Odoorn, 2010).
***
18 Krimp in beeld
Figuur 2.5:
Woningoverschot in zand- en veengebieden, bron: CBS
140 120
zand veen
100 80 60 40 20 0 -20 -40 -60
2.5 Voorzieningen en bereikbaarheid De vraag is of naast het aantal woningen ook de voorzieningen en de bereikbaarheid veranderen onder invloed van de krimp. De vraag is moeilijk te beantwoorden omdat rond het aantal voorzieningen in de gemeente geen langjarige onderzoeken beschikbaar zijn. Wel zijn er CBS-gegevens beschikbaar over het voorzieningenaanbod in 2007 en 2008. Op basis daarvan valt wel een aantal zaken op. Basisscholen zijn over het algemeen dichterbij in zand- dan in veengebied (0,9 versus 1,8 kilometer). Dit heeft te maken met het feit dat zanddorpen compact zijn; veendorpen zijn lange linten, daarmee is de afstand tot de kern gemiddeld langer. In de veendorpen zijn naar verhouding meer scholen met een klein (minder dan 50) aantal leerlingen. In 2008 waren er in de gemeente 17 dorps- of buurthuizen: 7 in zanddorpen, 10 in veendorpen. Opvallend is dat er in veendorpen vaak meerdere buurthuizen per dorp zijn. Ook dit heeft te maken met de langgerekte lintstructuur. Verder blijkt uit onderzoek van Companen uit 2010 dat een gebrek aan voorzieningen een belangrijke reden kan zijn voor bewoners om te verhuizen. Dit is het geval in de zanddorpen Exloo en Odoorn en de veendorpen Tweede Exloërmond en Valthermond. Dit geldt met name voor senioren.
Krimp in beeld 19
***
3 Het dagelijks leven in een krimpgebied ***
20 Krimp in beeld
In dit hoofdstuk staat het perspectief van bewoners centraal. We beschrijven hoe de demografische veranderingen in Borger-Odoorn voor hen uitpakken. Wat betekent krimp voor hen en hoe ervaren ze het? Aan de hand van interviews met betrokkenen, bewoners en professionals beschrijven we hoe de krimp volgens hen zijn weerslag heeft op de bevolkingssamenstelling, de woningmarkt, de leefbaarheid en de sociale cohesie.
3.1 Demografische veranderingen Bevolkingskrimp in absolute zin, daar merken bewoners die wij interviewden nog niet zoveel van. In overeenstemming met de cijfers, spreken bewoners nauwelijks over een duidelijke afname van het aantal bewoners of huishoudens in hun dorp. Wel merken zij duidelijk dat de samenstelling van de bevolking verandert.
Drenthenieren op het zand In het zandgedeelte van de gemeente Borger-Odoorn merken bewoners vooral dat de bevolking vergrijst en ontgroent. Zij vertellen dat er in de loop der tijd veel kapitaalkrachtige senioren zijn komen wonen die afkwamen op de pittoreske woonomgeving en de mooie karakteristieke woonboerderijen. ‘Drenthenieren’ noemt opbouwwerker Gerrit van Arragon dat. “Ofwel lekker uitrusten op een dorpje op de Hondsrug.” De vergrijzing in het zandgedeelte wordt nog versterkt omdat de meeste verzorgingshuizen in de zanddorpen staan. Jonge mensen trekken weg uit de dorpen om elders te studeren en te werken en keren steeds minder vaak terug naar hun dorp. Dat heeft deels te maken met gebrek aan werkgelegenheid, met name voor hoger opgeleiden, maar ook met het gebrek aan betaalbare woningen in de zanddorpen, menen de bewoners. Dankzij de populariteit van de woningen bij kapitaalkrachtige senioren zijn de huizenprijzen de afgelopen jaren flink gestegen. Betaalbare starterswoningen zijn er nauwelijks. De heer Geerts, winkelier uit Exloo heeft zijn vier volwassen kinderen één voor één zien vertrekken: “Als je je nu inschrijft, heb je geluk als je over tien jaar een woning krijgt. Ze bouwen twee-onder-een-kap-woningen, maar met een normaal startersloontje krijg je daar geen hypotheek voor. De jongeren worden gedwongen om naar Emmen of Assen te gaan voor een betaalbare woning.” Ook speelt mee dat er voor jongeren weinig te beleven is op het platteland. Aldo Engels is 33 jaar en geboren en getogen in Drouwen. Hij heeft een afgebroken opleiding en woont nog steeds in zijn geboortedorp. Hij vertelt daarmee een uitzondering te zijn. “Van mijn vriendengroep van vroeger ben ik de enige nog die hier woont. De meesten zijn blijven hangen na hun opleiding. Er zijn er misschien een paar die wel terug zouden willen, maar ik denk niet dat het er veel zijn. Uitgaan en cultuur is hier niet, alleen een mooie omgeving, maar dat trekt jongeren niet.”
Veel wisselingen op het veen De veendorpen vergrijzen en ontgroenen minder sterk dan de zanddorpen. De geïnterviewden dragen hiervoor verschillende verklaringen aan. In het veenkoloniale gedeelte wonen
Krimp in beeld 21
***
naar verhouding veel jonge gezinnen; jongeren blijven meer hangen in het gebied. Voor een deel heeft het te maken met het aanbod van betaalbare woningen, deels ook met een andere levensstijl, opleidingsniveau en werk. Opbouwwerker Gerrit van Arragon: “In de veenkoloniën gaan jongeren vrij vaak met 18 jaar werken, krijgen rond hun twintigste een vriend of vriendin, gaan twee jaar later samenwonen en enige tijd daarna krijgen ze kinderen. En dan blijven ze gewoon in het dorp wonen.” Dineke Schuurman woont in Tweede Exloërmond en ziet die ontwikkeling ook. “De meesten die hier wonen zijn hier of in een straal van 20 kilometer rond Tweede Exloërmond geboren. Vaak gaan ze hier bouwen, omdat hier de grond goedkoper is.” Zij constateert wel dat het jongeren uit de naburige veenkoloniale dorpen zijn: ”Uit de zanddorpen komen ze niet.” De geringere vergrijzing in de veendorpen wijten bewoners ondermeer aan het gebrek aan geschikte huisvesting voor ouderen. Er zijn wel seniorenwoningen, maar die zijn sterk verouderd, vertellen bewoners. Ook staan verzorgingshuizen vrijwel allemaal in het zandgedeelte. Ouderen moeten daarom vaak noodgedwongen de veendorpen verlaten, vertelt Johanna van Dijken van de ANBO: “Mensen blijven hier dus niet tot aan hun dood wonen, dat zie je eigenlijk niet. Ze willen liever niet weg, maar ze moeten wel om gezondheidsredenen.” Ook constateren de bewoners in het veengedeelte gezinsverdunning. Het bestuur van de ANBO merkt op dat er veel mensen alleen in een eengezinswoning wonen, en dan met name veel vrouwen van rond de 70 jaar. Met zo’n jaar of vijf gaat het heel hard met de bevolkingsdaling en de leegstand, is hun voorspelling.
***
22 Krimp in beeld
Hoewel er in het veengedeelte minder sprake is van vergrijzing of ontgroening, nemen de bewoners toch een verandering in de bevolkingssamenstelling waar. Door de ontspannen woningmarkt is de doorstroom van bewoners in bepaalde wijken toegenomen en ook de sociaal-economische samenstelling van de wijken verandert. De mensen die wegtrekken, zijn met name de mensen met meer ambitie en de hoger opgeleiden. Opbouwwerker Gerrit van Arragon: ”Wat je de laatste tijd ziet, is dat er in sommige buurten mensen komen wonen, elders uit Nederland, die denken, daar kan ik in de anonimiteit, ver weg, een nieuw leven beginnen in een heel goedkope woning. Maar dat zijn nog wel eens mensen die een wat andere leefwijze hebben en die daarmee niet bijdragen aan de samenhang en goede sfeer in de buurt.” Ook wethouder Bruintjes merkt dat op als hij in de dorpen komt. “Er is een instroom in het veenkoloniale gebied van mensen die een relatief goedkope woning zoeken. Als ik in Buinerveen op een dorpsvergadering ben, dan is de tongval niet meer Gronings of Drents, maar Westers.” In bepaalde wijken dreigt daardoor een concentratie van sociaal zwakkere gezinnen te ontstaan. Peter Zwiers zit in de gemeenteraad van Borger-Odoorn en woont in Tweede Exloërmond. Hij merkt op: ”Je krijgt daardoor een andere balans in het dorp, een balans die misschien wel niet zo goed is voor een dorp.”
3.2 Veranderingen op de woningmarkt Krapte op het zand; overschot op het veen Hoewel bewoners merken dat woningen wat langer te koop staan in de zanddorpen, is er nog steeds krapte op de woningmarkt. De koopwoningen blijven geliefd bij kapitaalkrachtige huishoudens. Dat heeft onder meer te maken met de aantrekkelijkheid van het gebied en het feit dat er relatief weinig nieuw gebouwd is. In de dorpen staan veel mooie huizen en verbouwde Saksische woonboerderijen. Er is naar verhouding weinig sociale woningbouw. Starters komen daardoor nauwelijks aan bod. Aldo Engels vertelt hierover: “In Borger zijn nieuwe wijken gebouwd met dure koopwoningen, terwijl sociale woningbouw wordt gesloopt. Met een beginnend gezin kan je hier niet wonen; dat is niet te betalen.” Voor het beperkt aantal sociale woningen bestaat dan ook een flinke wachtlijst. Peter Zwiers vertelt dat er tegenover drie inschrijvingen voor een huis in het veengebied, er op het zand voor een vergelijkbaar huis wel vijftien inschrijvingen zijn. “Wonen op het zand is promotie.” In de veendorpen staan van oudsher vooral veel arbeiderswoningen, ooit gebouwd voor de veenarbeiders. Nog steeds is er dan ook een ruim aanbod aan sociale huurwoningen en betaalbare koopwoningen, ook voor jonge gezinnen en starters. Ook bouwen jonge mensen regelmatig zelf een woning. Cor Broekharst uit Tweede Exloërmond vertelt vol bewondering hoe zijn jonge buren dat slim aanpakten: ”De grond is hier heel goedkoop. Die jongelui kopen een lap grond en bouwen daar hun huis op, helemaal zelf. Daar komt geen aannemer aan te pas.”
Krimp in beeld 23
***
Het ruime aanbod op de woningmarkt gaat echter gepaard met een teruglopende vraag. Bewoners van veendorpen merken een duidelijke stagnatie op de woningmarkt. Er staan veel huizen te koop en ze worden moeilijk verkocht. Hinny Kremer, woont in Tweede Exloërmond en constateert: “Het laatste nieuwbouwplan hier was zo volgebouwd. Toch staan er ook veel huizen te koop en ook lang. Wat niet gedateerd is, gaat nog wel weg. Maar wat langer te koop staat, gaat niet zo gauw meer.” Dit merkt ook de gepensioneerde Cor Broekharst, die vanuit Zuid-Holland naar Tweede Exloërmond verhuisde. Hij droomde er altijd al van om naar Drenthe te verhuizen. In 2007 bouwde hij, samen met zijn huidige buurman, zijn droomhuis: een twee-onder-een-kapwoning vlakbij een natuurreservaat en met uitzicht op de Drentse akkers. Cor dacht spekkoper te zijn. “Maar toen kreeg mijn vrouw heimwee naar ‘het westen’ en naar de kleinkinderen. Inmiddels staat de woning anderhalf jaar te koop. De gepensioneerden met goedgevulde portemonnee blijven weg en de lokale bevolking vindt de woning te duur.” Ook wethouder Bruintjes merkt op dat de woningmarkt in het veengebied kwetsbaarder is dan in het zandgebied. “We hadden een woningbouwproject waarbij er 750 woningen gebouwd zouden worden bij Nieuw-Buinen [in het veenkoloniale gebied red.], 600 daarvan gaan niet meer door; daar hebben we een streep door gezet en het geld hebben we afgeboekt.” Bewoners hebben daar zo hun bedenkingen bij. De bestuursleden van de ANBO merken op dat er voor senioren geen geschikte huizen beschikbaar zijn. “Er was een plan voor het bouwen van levensloopbestendige woningen, dat is afgeblazen. Wij willen, als het ons tenminste lukt onze huizen te verkopen, huurwoningen met comfort en aan die wensen wordt niet voldaan. Voor ons wordt niet gebouwd hier in het dorp. Ik denk dat tussen nu en 10 jaar veel van onze generatie vertrokken zullen zijn naar Stadskanaal of Emmen omdat hier geen geschikt huis voor ons is.”
Risico van verpaupering De ontspannen woningmarkt en de lage prijzen in het veenkoloniale gedeelte hebben ook hun weerslag op de huurmarkt. Daar zijn de wachttijden kort en de huurprijzen laag en dit trekt veel bewoners van buiten het gebied. Daarmee dreigt in sommige buurten een situatie te ontstaan waarbij sociaal-economisch sterkere bewoners de buurten verlaten en zwakkere huishoudens achterblijven. Peter Zwiers uit Tweede Exloërmond heeft hierdoor een negatieve spiraal zien ontstaan in een populaire straat die afgegleden is tot een probleemstraat. ”Ik heb zelf gewoond in een straat met leuke huisjes met een mooi tuintje. Toen kwam er één tussen die geen aansluiting vond bij de buren, een tweede die zijn tuin niet onderhield, en op den duur zit je tussen mensen die koelkasten in de tuin sparen. En dan zie je dat mensen die er al woonden, ook niet meer de tuin onderhouden. De stimulans om zelf de tuin aan te pakken valt ook weg. Je gaat er snel in mee. Het woongenot valt weg en daarmee ook de stimulans om er echt iets van te maken.” Zwiers is ondertussen verhuisd naar een andere wijk. De slechte naam van sommige buurten bemoeilijkt ook de verkoop van koopwoningen, aldus Gerrit van Arragon. ”Rondom bepaalde straten van Nieuw-Buinen bijvoorbeeld hoor
***
24 Krimp in beeld
je van mensen met een koopwoning dat ze zich er niet meer thuis voelen. Het is hun soort mensen niet, vinden ze. Maar ze vrezen dat ze hun huis nooit verkopen, want de buurt heeft een slechte naam.” Vanwege de stagnerende woningmarkt en de imagoschade die de buurt heeft opgelopen, zijn er dus bewoners die als het ware ‘gevangen’ zitten in de buurt. Zij willen wel weg, maar krijgen hun huis niet verkocht.
3.3 Voorzieningen Verschraling winkelaanbod De afgelopen jaren zijn diverse winkels uit het straatbeeld verdwenen. Verschillende dorpswinkels hebben hun deuren moeten sluiten door gebrek aan klandizie. Bewoners merken dat ook op en noemen hiervoor verschillende oorzaken. Als belangrijke oorzaak noemen ze schaalvergroting en toegenomen mobiliteit. Veel bewoners pakken de auto naar een groter dorp of de stad om daar boodschappen te doen bij een grotere supermarkt met meer aanbod. Dit gaan ten koste van de lokale winkels. Hinny Kremer (ANBO): ”In Stadskanaal heb je alle voorzieningen, allemaal binnen je bereik. Dat is toch wel comfortabel Je hebt hier alleen nog een kleine supermarkt. Maar die is duurder en die heeft ook niet genoeg keuze. Als je een lente-uitje wilt hebben, moet je hier niet zijn. Als iedereen er ging kopen zou hij wel goedkoper worden, maar zo werkt het niet.” Andere bewoners benadrukken dat het niet alleen marktprocessen zijn, maar ook de veranderde bevolkingssamenstelling die van invloed is op het winkelaanbod. Sommigen menen dat met name de ‘import’ geneigd is om buiten het eigen dorp boodschappen te doen. Zij zouden minder binding hebben met het eigen dorp en minder ‘hun best doen’ om de plaatselijke middenstand te ondersteunen. Winkelier Geerts uit Exloo, vertelt dat hij vooral last heeft van de vergrijzing: ”Oudere mensen besteden minder geld hier in het dorp. Die besteden hun geld aan reizen en uit eten gaan. Verder hebben ze alles al, dus die kopen nauwelijks meer in mijn toko. Een jong gezin dat hier bezig is een leven op te bouwen en net een huis heeft, koopt veel meer; die hebben nog van alles nodig.”
Gemeentelijke voorzieningen Vanaf 2003 is de gemeente bezig met het ontwikkelen van een voorzieningenbeleid onder de titel ‘Kern en kader’. In de gemeente zijn naar verhouding veel publieke voorzieningen als dorps- en buurthuizen, jeugdsosen, sportzalen en scholen; zo’n 100 verdeeld over de 25 kernen. De gemeente heeft te weinig financiële middelen om alles kwalitatief goed in stand te houden. Bovendien zijn de gevolgen van de ontgroening merkbaar; het leerlingenaantal in de gemeente is de afgelopen 6 jaar met een kwart gedaald en dat heeft behoorlijke consequenties voor het aantal scholen. Wethouder Bruintjes vertelt dat er in 2008, door de daling van het leerlingenaantal serieuze financiële problemen ontstonden in het onderwijs. ”Inmiddels is duidelijk dat als gevolg van krimp de vergrijzing van het personeel toeneemt en dat de
Krimp in beeld 25
***
***
26 Krimp in beeld
gemiddelde bezetting van de lokalen afneemt. De rijksbekostiging van het onderwijs houdt hier onvoldoende rekening mee. Dat is bij het onderwijs te laat onderkend”. Het noopte de gemeente tot rigoureuze maatregelen waarmee men zich landelijk op de kaart heeft gezet. Het beleid van de gemeente is om voorzieningen meer te concentreren in de grotere dorpen en in een multifunctioneel centrum. Het doel is om te komen tot een betere verdeling en kwaliteit van de voorzieningen in de gemeente. Criteria zijn bijvoorbeeld de grootte van het dorp en de functie ten opzichte van omliggende dorpen. Ook wordt gekeken naar de mate waarin de voorziening gebruikt wordt. Op basis daarvan wordt voor ieder dorp een plan opgesteld, dat met de dorpen wordt besproken. Dat betekent dat nogal wat buurthuizen en sportvoorzieningen met sluiting worden bedreigd. Bruintjes: ”In Borger, Odoorn, Nieuw-Buinen en Valthermond gaan we multifunctionele gebouwen neerzetten met daarin een of twee basisscholen, een peuterspeelzaal en allerlei andere voorzieningen. Zes tot acht dorpen houden dan een dorpsschool met alleen onderwijs. In het veengebied gaan de meeste scholen sluiten. Vaak zijn dit naar verhouding kleine scholen. In die langgerekte veenkoloniale dorpen is het moeilijk om de kinderen allemaal naar dezelfde school te laten gaan.” Bewoners maken zich grote zorgen over deze ontwikkeling. Zij realiseren zich dat een school een minimumaantal leerlingen nodig heeft, maar vinden een school op loop- of fietsafstand van groot belang. En dat heeft niet alleen te maken met het hun eigen gemak, benadrukt Jan Haikens: ”Een school is van zeer grote waarde voor een dorp. Het is niet alleen een plek waar onderwijs gegeven wordt. Het is ook een ontmoetingsplaats, voor kinderen en voor ouders.” Hij pleit daarom voor een samenwerking of fusie tussen openbaar onderwijs en christelijk onderwijs als waarborg voor het behoud van onderwijs in het dorp. Peter Zwiers was ten tijde van de gemeentelijke besluitvorming raadslid in de gemeente Borger-Odoorn. Ook hij realiseert zich dat met dit beleid in de veendorpen de meeste voorzieningen en ook de meeste scholen verdwijnen. Hij constateert dat in het veengebied over het algemeen niet wordt gekozen op kwaliteit, maar voor de dichtstbijzijnde school. Hij vreest dat daardoor in de toekomst nog meer scholen uit het veenkoloniale gebied zullen verdwijnen. ”We hebben gekozen, want de realiteit ligt er en je moet het doen met de middelen die je hebt. Voor een kinderopvang heb je in Tweede Exloërmond niet genoeg kinderen.“ Een aantal bewoners benadrukt dat met name kwetsbare burgers te lijden hebben onder het verdwijnen van de voorzieningen. Mensen die minder mobiel zijn en daardoor afhankelijk van de lokale supermarkt en het dorpshuis om de hoek, krijgen het lastig.
3.4 Minder sociale samenhang Minder ontmoeting, minder sociale samenhang De veranderde bevolkingsamenstelling en het verdwijnen van voorzieningen heeft gevolgen voor de leefbaarheid en de sociale cohesie in de dorpen, vertellen verschillende bewoners.
Krimp in beeld 27
***
Sommige dorpen hebben te maken met een bevolking die vanwege hun leeftijd of drukke levensstijl, steeds minder investeert in het gemeenschapsleven in dorpen. Tegelijkertijd neemt het aantal ‘natuurlijke’ ontmoetingsplaatsen af. En daarmee gaat volgens Jans Polling uit Borger een essentieel deel van het dorp verloren. ”Dorpen zonder voorzieningen, zonder ontmoetingsplekken zijn eigenlijk geen dorpen meer, maar woonwijken”, vindt hij. Het scenario van een dorp met uitsluitend een woonfunctie is een groot schrikbeeld voor veel bewoners. Ze willen voor een boodschap terecht kunnen in hun eigen dorp, willen hun kinderen naar school kunnen brengen in hun eigen dorp en andere bewoners ontmoeten. Ontmoetingsplekken zijn cruciaal voor de sociale samenhang en daarmee voor de zelfredzaamheid, geven enkele bewoners aan. Zeker in een samenleving die individualiseert en vergrijst, vindt Jans Polling. “Als je een samenleving wil waarin mensen op elkaar letten en mensen mantelzorg verlenen, dan moet je wel een basisniveau aan voorzieningen en ontmoetingsplaatsen behouden. Anders verdwijnen de onderlinge banden en is het ieder voor zich. Daar moet je als gemeente dus ook in blijven investeren.”
Verenigingleven onder druk De verandering in gemeenschapszin en de terugloop van het verenigingsleven is opmerkelijk genoeg het meest voelbaar in de zanddorpen. Veel verenigingen, zoals sportclubs en dorpsbelangenverenigingen hebben problemen om voldoende (jonge) leden en bestuursleden te vinden. In de zanddorpen, waar van oorsprong een zeer actief gemeenschapsleven was, wordt met name de vergrijzing als belangrijke oorzaak aangemerkt voor het moeilijk kunnen werven en behouden van leden en bestuursleden. Oud-onderwijzer Jan Wijnholds: ”Het muziekleven verdwijnt uit het dorp, de voetbalvereniging heeft niet genoeg jonge voetballers om een team te vormen en moest daarom fuseren met een andere voetbalvereniging.” En langzamerhand is er voor de jongeren steeds minder te doen in de dorpen. Bé Komduur uit Exloo: ”Voor vermaak moeten ze naar andere dorpen of naar Emmen. En ze moeten natuurlijk altijd gehaald en gebracht worden. Vroeger kwam alle jeugd uit de wijde omtrek hier naar toe. Dan had je een jeugdsoos en dansavonden.” Niet alleen is de afwezigheid van voldoende ‘jonge’ bewoners verantwoordelijk voor de problemen van het verenigingsleven, maar ook de levensstijl van de mensen die er wel wonen. Anders dan enkele decennia geleden, wonen er tegenwoordig veel tweeverdieners in de zanddorpen. Dat drukke leven heeft gevolgen voor de vrijetijdsbesteding van deze bewoners, meent Jan Wijnholds. “De jongere mensen hebben nergens meer tijd voor. Hier een hypotheek betalen van één salaris, dat kan je wel schudden. Dus de jongere mensen werken meestal allebei en hebben geen tijd om in het bestuur van een vereniging te zitten.” In de veendorpen is de sociale samenhang van oudsher minder sterk. Dat heeft deels te maken met de lintstructuur. ”Zandorpen zijn compacter, daar kom je elkaar makkelijker tegen dan in een langgerekt lintdorp.”, aldus Peter Zwiers. ”Er is geen centrale ontmoetingsplek of duidelijk centrum, zoals in de zanddorpen. Er zijn hier zoveel clubhokjes: van sportvereniging,
***
28 Krimp in beeld
Krimp in beeld 29
***
tot duivenvereniging. Je kan bijna wel zeggen dat iedere groep zijn eigen ontmoetingsruimte heeft. Het is hier heel versnipperd. Er is meer verbondenheid met een bepaalde groep dan met het dorp”. Daar komt bij dat er binnen de veenkoloniale dorpen sprake is van sterke groepsvorming; in een aantal veenkoloniale dorpen speelt de scheiding tussen kerkelijk en niet-kerkelijk een grote rol. Maar ook los daarvan staat het verenigingsleven in de veenkoloniale dorpen onder druk, net als in de zanddorpen. De voetbalvereniging heeft minder jeugdteams en heeft moeite het seniorenteam op de been te houden. De betrokkenheid en inzet is minder groot. “Ik zie het bij mijzelf: Ik train niet, maar ga alleen naar de wedstrijden. Ik ben een klant van de vereniging“, merkt Zwiers op.
Veel verhuizingen, minder samenhang In het veenkoloniale gedeelte zorgen de vele verhuizingen in sommige buurten en straten voor minder sociale samenhang. Er komt ‘een ander soort mensen’ wonen, waar bewoners zich niet in herkennen, of zelfs wantrouwend tegenover staan. Bewoner Peter Zwiers vertelt hoe dat ging in de straat waar hij woonde: “Er was wel onderling contact, maar de verschillen werden wel erg groot. Je hebt wel erg weinig gemeenschappelijke gespreksonderwerpen.” Gerrit van Arragon constateert dat een dorp wel een bepaald percentage nieuwe bewoners aankan, maar het moet niet te gek worden. “Er komen allerlei nieuwe mensen die de spelregels niet kennen en ook geen zin of mogelijkheden hebben zich daar aan te houden.”
3.5 Beleid en communicatie van de gemeente Regionale aanpak Bevolkingsdaling doet zich in de gehele regio Zuidoost-Drenthe voor en vereist een regionale aanpak. Voor woningbouwprogramma’s bijvoorbeeld is een bovenlokale strategie nodig om onderlinge concurrentie te voorkomen en de diversiteit in het regionale aanbod te vergroten. Wat betreft woonvisies hebben de provincie Drenthe en de gemeenten Aa en Hunze, BorgerOdoorn, Emmen, Coevorden besloten gezamenlijk onderzoek te doen naar de gevolgen van de demografische ontwikkeling. Aan de hand hiervan hebben gemeenten en provincie een aantal actiepunten voor overleg en nader onderzoek opgesteld (Companen, 2011). Ook wat zorg betreft is een regionale aanpak aan de orde omdat een aantal zorgaanbieders werkt op regionaal niveau. De gemeente Borger-Odoorn werkt samen met de gemeente Aa en Hunze aan een zorgexperiment in het veenkoloniale gebied onder de noemer ‘Zorgkracht in Krimpgebieden’. Achttien organisaties, aanbieders van (mantel-) zorg, welzijn en huisvesting hebben hiervoor een convenant getekend. Het doel van het zorgexperiment is dat de ondertekenaars van het convenant met elkaar garant staan voor zorgverlening in het gebied. Zij willen gebruik maken van elkaars diensten en streven zo naar een betere dienstverlening, waarvoor zij samen verantwoordelijkheid dragen.
***
30 Krimp in beeld
Woningen voor starters en senioren Veel bewoners staan ambivalent tegenover het beleid en het optreden van de gemeente als het gaat om krimp. Bewoners realiseren zich dat er impopulaire maatregelen moeten worden genomen, zoals het sluiten van scholen. Maar tegelijkertijd maken ze zich zorgen om de leefbaarheid in hun dorp en vragen ze zich af of de gemeente wat dat betreft wel voldoende onderneemt. Een punt van kritiek is de beperkte woningvoorraad voor starters in sommige zanddorpen zoals Exloo. De mensen die we spraken koppelen de vergrijzing in hun dorp aan de eenzijdige woningvoorraad. Ook vinden ze dat er meer betaalbare huizen voor starters gebouwd moeten worden. Bewoners van de zanddorpen maken zich zorgen over de toekomst van het zandgebied en vrezen bewoners de gevolgen van met name de vergrijzing. Want wat gebeurt er met al die grote huizen als straks de babyboomgeneratie er niet meer is? Krijg je een enorme devaluatie van de woningen als die hele grote groep wegvalt die heel veel in bezit heeft? Wat betekent dat voor de samenleving? In de veendorpen zijn volgens de respondenten te weinig geschikte huurwoningen en woonruimte voor ouderen. De bestuursleden van de ANBO vinden dat de gemeente niet genoeg in inspeelt op de vergrijzing en de behoeften van senioren. “Wij willen huurwoningen met comfort. Maar de gemeente bouwt niet in ons dorp. Ik denk dat tussen nu en 10 jaar veel van onze generatie vertrokken zullen zijn naar Stadskanaal of Emmen omdat hier geen geschikt huis voor ons is.”
Sociale achterstand tegengaan De gemeente voert geen structureel beleid om de verminderde sociale samenhang en de dreigende verpaupering in het veenkoloniale gebied tegen te gaan. Wel is er, na een hele reeks incidenten, in Nieuw-Buinen een aantal maatregelen genomen om de sociale achterstand tegen te gaan. De gemeente screent toekomstige bewoners van huurwoningen op een strafblad. Verder is er behoorlijk geïnvesteerd in bijvoorbeeld buurtgerichte sociale activering. Er is geïnvesteerd in opbouwwerk dat ondermeer ondersteuning heeft gegeven bij het opzetten van een bewonersorganisatie, buurtactiviteiten en een dorpskrant. Er is een dorpsplan gemaakt en er wordt versneld een multifunctionele accommodatie gebouwd in Nieuw-Buinen. En dat werpt zijn vruchten af. Er is een enthousiaste groep bewoners die zich inzet voor de leefbaarheid van het dorp en er ontstaat meer gezamenlijkheid.
Werkgelegenheid Sommige bewoners vinden dat de gemeente meer zou kunnen doen om de werkgelegenheid te stimuleren. Meer werk in de directe omgeving kan mensen aantrekken of vasthouden, zo redeneren zij. Met name in het veenkoloniale gedeelte zou meer bedrijvigheid een plek kunnen krijgen. Dat de gemeente daar weinig aan doet, wijt Cor Broekharst uit Tweede Exloërmond aan een te conservatieve houding van de gemeente. Om het dorpse
Krimp in beeld 31
***
karakter te behouden moeten de boerderijen van de gemeente een agrarische bestemming houden en wordt grotere industrie in het gebied gemeden, vertelt hij. “Een bedrijf met 40 werknemers moest verhuizen naar Stadskanaal, omdat ze hier niet mochten uitbreiden. Het werd te grootschalig, vond men. Dan denk ik: zo laat je zomaar 40 potentiële inwoners aan je neus voorbij gaan. Je moet perspectief bieden in je eigen dorp, en dat begint met werkgelegenheid.”
Communicatie Het begrip ‘krimp’ is bij alle bewoners bekend en ze weten dat het een speerpunt is van de gemeente, hoewel niet iedereen overtuigd is van de ernst. Jan Haikens: “Voor de krimp zijn er prognoses gemaakt tot 2020. Dan praat je dus over kinderen die pas over vijf jaar verwekt gaan worden. Er kunnen best situaties zijn in de samenleving waardoor die prognoses bijgesteld moeten worden. Ik vind het gevaarlijk om prognoses zo ver vooruit te maken. Ik begrijp dat je vooruit moet kijken, maar dat mag volgens mij nooit een doorslaggevende factor zijn.” Goede communicatie met bewoners is belangrijk, vinden vrijwel alle respondenten. Dat zorgt voor minder onrust en minder ‘wilde verhalen’. Gerrit van Arragon benadrukt dat niet alleen communicatie belangrijk is, maar ook het betrekken van bewoners bij de problemen en bij de oplossingen. ”Het is belangrijk dat je vroegtijdig aan mensen voorlegt: er is een probleem, hoe lossen we dat samen op? Zowel op het veen als op het zand snappen bewoners wel dat er oplossingen moeten komen. Maar maak niet de fout om als professional alles bij voorbaat vanuit je eigen referentiekader al geregeld te hebben. Bewoners raken betrokken en gemotiveerd wanneer ze vanuit hun kennis van de buurt zelf oplossingen kunnen aandragen en daar een rol in kunnen spelen. Ik merk wel dat het de ambitie van de politiek en van de wethouders is om de bewoners erbij te betrekken, maar voor veel ambtenaren en andere professionals blijft het lastig om de burgers een grotere rol te geven.” Opgemerkt wordt wel dat er al veel vooruitgang geboekt is in de houding van de gemeente ten opzichte van de burgers. Anne Kwant, voorzitter van de vereniging dorpsbelangen Nieuw-Buinen: ”Twee jaar geleden werd er nooit wat door de gemeente overlegd. Nu is dat wel anders. Het besef is er dat bewoners betrokken moeten worden bij problemen. Nu wordt er gevraagd: Hoe hadden jullie het gedacht? Er zijn mogelijkheden voor inspraak en er wordt ook echt geluisterd.”
***
32 Krimp in beeld
4 Conclusies
Krimp in beeld 33
***
In deze casestudy gingen we op zoek naar de sociale gevolgen van krimp in de gemeente Borger-Odoorn. We onderzochten hoe de krimp zich manifesteert en welke gevolgen dit heeft voor het dagelijks leven van bewoners. Bijzondere aandacht ging hierbij uit naar de lokale verschillen in de gemeente. We bekeken of de effecten van krimp afhankelijk zijn van de sociaal-economische positie, of andere unieke kenmerken van een streek, dorp of wijk. In dit hoofdstuk beschrijven we de belangrijkste bevindingen en conclusies. We sluiten af met een aantal belangrijke lessen die hieruit te trekken zijn voor krimpgemeenten.
4.1 De sociale gevolgen van krimp in Borger-Odoorn Borger-Odoorn: selectieve krimp met lokale verschillen Borger Odoorn heeft sinds enkele jaren te maken met een lichte bevolkingsdaling. Dit is nog niet te zien in een afname van het aantal huishoudens, maar wel in een afname van het aantal inwoners. Er vertrekken meer bewoners uit de gemeente dan dat er nieuwe bewoners bijkomen. Zoals veel plattelandsgemeenten heeft Borger-Odoorn te maken met een trek van bewoners naar de steden en gebieden met meer werkgelegenheid en voorzieningen. Opvallend in de gemeente zijn de lokale verschillen van de bevolkingskrimp. In het pittoreske zandgebied daalt de bevolking, maar in het minder aantrekkelijke veenkoloniale gebied opmerkelijk genoeg nog niet. Dit heeft te maken met de verschillende bevolkingssamenstelling van de twee gebieden en de veranderingen die daarin optreden. In de zanddorpen verandert vooral de leeftijdsopbouw van de bevolking. De bevolking vergrijst en ontgroent sterk. In de veendorpen wonen relatief veel jonge gezinnen en is de ontgroening en vergrijzing minder sterk.
Vraag en aanbod uit balans op de woningmarkt De demografische veranderingen en de verschillen tussen zand en veen worden deels veroorzaakt door de woningmarkt en de fysieke leefomgeving. In de zanddorpen is er sprake van een krapte op de woningmarkt. Daar is de afgelopen jaren naar verhouding weinig gebouwd. De mooie zanddorpen met hun dure woningen trekken vooral kapitaalkrachtige tweeverdieners en senioren aan. Door een gebrek aan betaalbare woningen is het voor starters op de woningmarkt lastig een huis te vinden. Gevolg is een snelle vergrijzing en ontgroening van de bevolking. In het veengedeelte is een ruim aanbod aan betaalbare (arbeiders) woningen, wat minder kapitaalkrachtige jonge gezinnen aantrekt. Bovendien is er nauwelijks aangepaste woongelegenheid voor senioren in de veendorpen; die zijn vooral in het zandgedeelte te vinden. De vergrijzing en ontgroening zijn er minder dan in de zanddorpen. De bevolkingssamenstelling verandert echter wel op een andere manier. In sommige minder aantrekkelijke buurten zorgt een overschot aan goedkope, kwalitatief slechte woningen voor een vertrek van kapitaalkrachtigere bewoners en de komst van bewoners met in allerlei opzicht minder kapitaal.
***
34 Krimp in beeld
Leegstand en verpaupering Van grootschalige leegstand van woningen is (nog) geen sprake in Borger-Odoorn. Doordat veel voorzieningen verdwijnen of moeten samenvoegen dreigen er wel verenigingsgebouwen en scholen leeg te komen staan. Stagnatie op de woningmarkt zorgt er voor dat woningen langer te koop staan. Met name in de minder populaire gebieden betekent dit voor sommige mensen dat ze als het ware gevangen zitten in hun woning. Ze willen graag weg, maar kunnen dit niet. De grootste problemen op de woningmarkt ontstaan in sommige veendorpen in een aantal buurten en straten met minder aantrekkelijke sociale huurwoningen. Daar zorgen verhuisbewegingen en sociale verzwakking ervoor dat mensen zich minder verantwoordelijk voelen voor de buurt en dat verpaupering en imagoschade optreedt. Een wijkaanpak met intensieve inzet van opbouw, investeringen van de woningcorporatie en de gemeente en screening van nieuwe bewoners lijkt in het dorp Nieuw-Buinen vruchten af te werpen.
Levensloopbestendig wonen Ook de vergrijzing leidt tot nieuwe vraagstukken op de woningmarkt, met name wat betreft ouderenhuisvesting. Vooral in de veendorpen is het aantal aangepaste seniorenwoningen beperkt. Verhuizen naar een verzorgingstehuis is voor veel mensen een schrikbeeld. Een gevarieerd levensloopbestendig woningaanbod waarin je kan opgroeien, maar ook oud worden, is de oplossing, zo menen zij.
Verschraling van voorzieningen Bewoners constateren dat steeds meer voorzieningen verdwijnen in hun dorp. Dat is vooral een gevolg van schaalvergroting, toegenomen mobiliteit en veranderingen in leefstijl. Tegelijkertijd menen bewoners en winkeliers dat demografische ontwikkelingen de verschraling van het voorzieningenaanbod versterken. Ook merken bewoners dat het verenigingsleven verandert. Er zijn minder jonge mensen die lid worden van een club of vereniging en er is minder animo onder de bevolking om zich actief in te zetten in het verenigingsleven. Bovendien moet de gemeente bezuinigen. Verschillende sportaccommodaties, dorpshuizen, en clubs moeten hun deuren hierdoor sluiten. Oplossingen worden gezocht in het samenvoegen van verenigingen en het ontwikkelen van multifunctionele accommodaties. De ontwikkeling waar bewoners zich het meeste zorgen om maken is het sluiten van scholen. Dit lijkt een rechtstreeks gevolg van de bevolkingskrimp, waar de gemeente enigszins door overvallen werd. Het aantal kinderen neemt zo sterk af dat een toenemend aantal scholen onder de opheffingsnorm komt en moet sluiten of samenvoegen. Met name in de veendorpen is dit het geval. Door de lintstructuur is de gemiddelde afstand er groter. De verschraling van voorzieningen gaat volgens bewoners ten koste van de leefbaarheid in de dorpen. Voorzieningen hebben niet alleen een praktische waarde voor mensen maar ook een sociale en emotionele. Voorzieningen kunnen de gelegenheid bieden voor ontmoetingen, het uitwisselen van verhalen, het ervaren van
Krimp in beeld 35
***
gezelligheid en geborgenheid en zorgen voor een gevoel van verbondenheid met het dorp en medebewoners.
Sociale samenhang onder druk De traditionele hechte dorpsgemeenschap met het vanzelfsprekende ‘naoberschap’ is minder geworden in Borger-Odoorn. De autonome dorpen - waarin mensen geboren en getogen werden en het dorp voorzag in werk, voorzieningen en hechte sociale contacten – hebben zich ontwikkeld tot woondorpen waarin met name de woonfunctie centraal staat en bewoners minder sterk op het eigen dorp georiënteerd zijn. Het is een maatschappelijke ontwikkeling die zich de afgelopen decennia in vrijwel alle plattelandsgemeenten heeft voorgedaan (Thissen, 2010) en die in principe losstaat van bevolkingskrimp. In Borger-Odoorn blijkt echter dat demografische ontwikkelingen de sociale samenhang van een dorp extra onder druk kan zetten. In de zanddorpen vooral omdat nieuwe bewoners en senioren minder willen of kunnen investeren in het dorp. In het veengedeelte ook omdat er veel verhuizingen zijn, waardoor er steeds nieuwe mensen komen wonen en de bevolkingsamenstelling in sociaal-economisch opzicht verandert. Daar komt nog eens bij dat het aantal ontmoetingsplekken afneemt, doordat voorzieningen verdwijnen. Juist die ontmoetingsplaatsen zijn cruciaal voor de sociale cohesie. Met het steeds grotere beroep dat wordt gedaan op de onderlinge zorg en zelfredzaamheid van burgers, baart dit bewoners zorgen. Mensen die elkaar nauwelijks tegenkomen en niets met elkaar delen zullen ook minder geneigd zijn voor elkaar te zorgen, zo wordt geredeneerd.
De rol van de gemeente De gemeente wekt in regionaal verband samen door overleg over woningbouwprogramma’s en door een regionale aanpak rond zorg. Hiermee is de gemeente Borger-Odoorn bezig om krimp te begeleiden in plaats van te bestrijden. Dit doet de gemeente niet alleen regionaal, maar ook binnen de gemeente. Met het beleidsdocument ‘Kern en kader’ wordt per kern een voorzieningenaanbod geformuleerd. De gemeente probeert hiermee maatwerk te leveren, maar lijkt niet te kunnen voorkomen dat met name in het veengedeelte voorzieningen verdwijnen. Ook speelt de gemeente in op de gevolgen van krimp door woningbouwplannen te schrappen. Aan de andere kant lijkt het erop dat in het veengedeelte er juist behoefte is aan woningen, met name voor senioren. Bewoners hebben gemengde gevoelens over het beleid van de gemeente. Enerzijds snapt men dat het sluiten van voorzieningen onvermijdelijk is als de krimp doorzet, anderzijds vraagt men zich af of de gemeente wel voldoende doet om de leefbaarheid van de dorpen op peil te houden. Bewoners zien heel lokaal zelfs bepaalde ontwikkelingen en mogelijkheden - bijvoorbeeld door het stimuleren van bedrijvigheid - om bewoners vast te houden, misschien zelfs te groeien. Daling van het aantal inwoners wordt lastig geaccepteerd en soms twijfelen mensen zelfs aan de cijfers.
***
36 Krimp in beeld
4.2 Lessen uit Borger-Odoorn Op basis van de literatuur en de gesprekken met bewoners in Borger-Odoorn, noemen we de volgende leerpunten.
Zie krimp als proces De huidige demografische veranderingen hebben in Borger-Odoorn maar in beperkte mate te maken met natuurlijke demografische processen. De veranderende bevolkingsamenstelling wordt vooral veroorzaakt door factoren die een bepaalde groep bewoners aantrekt of juist afstoot (de zogenaamde pull- en pushfactoren). De push- en pullfactoren blijken specifiek te zijn per gebied. Ze hebben te maken met sociaal-economische ontwikkelingen, met de historie van een gebied, de woningmarkt, de woonomgeving en voorzieningen. Maar ook algemene maatschappelijke trends als afnemende werkgelegenheid, toegenomen mobiliteit en de aantrekkingskracht van de stad spelen een rol. De unieke combinatie van push- en pullfactoren is van invloed op de wijze waarop de selectieve krimp zich in verschillende gebieden manifesteert. De demografische veranderingen (vergrijzing of sociale verzwakking van een buurt) kunnen op hun beurt weer van invloed zijn op de push- en pullfactoren. Er kan dus een proces ontstaan met een eigen dynamiek waarin verschillende factoren elkaar beïnvloeden. Ontwikkelingen die voor de krimp al gaande waren zoals het verdwijnen van voorzieningen en sociale achterstand, kunnen door de demografische veranderingen versterkt worden. Opvallend is dat dit met name slecht lijkt uit te pakken voor de gebieden en buurten die toch al kwetsbaar waren. Vooral daar is sprake van gebrek aan sociale cohesie en toenemende verpaupering. De sociaal-economisch sterkere gebieden moeten echter niet uit het oog verloren worden. Borger-Odoorn laat zien dat daar door de sterke vergrijzing en ontgroening een heel eigen problematiek dreigt.
Monitor met oog voor lokale verschillen Het blijkt lastig om de gevolgen van krimp op tijd te signaleren en daarop te anticiperen. Het is daarom van belang is om goed te monitoren hoe de bevolking zich ontwikkelt, welke factoren daarop van invloed zijn en welke mogelijke gevolgen dit heeft. De invloed van push- en pullfactoren blijkt groot, dus het is belangrijk om deze in kaart brengen. Naast de ontwikkeling in cijfers is het van belang om te kijken naar de beleving van bewoners. Omdat de ontwikkelingen lokaal sterk kunnen verschillen, is het cruciaal om in beeld te krijgen wat er aan de hand is op dorps- en wijkniveau en wat er leeft onder bewoners. Er zijn hiervoor verschillende instrumenten beschikbaar. Het ministerie van BZK heeft een zogenaamde leefbaarometer, die een indicatie geeft van de toestand van de leefbaarheid op het niveau van wijken (zie www.leefbaarometer.nl/help/index.html). De dorpsspiegel, zoals die bijvoorbeeld in de gemeente Opsterland wordt gebruikt, is een beproefd instrument waarbij ook bewoners een actieve rol hebben in gegevensverzameling hebben (zie www.dorpsspiegels.nl). Daardoor heeft het instrument een enthousiasmerend effect en zorgt het voor betrokkenheid.
Krimp in beeld 37
***
Pak sociale problemen aan Het is zaak om de sociale gevolgen van krimp niet alleen te signaleren, maar ook aan te pakken. Hoewel demografische veranderingen moeilijk voorkomen kunnen worden, kunnen ze wel in goede banen geleid worden. Zo kan een gevarieerd en levensloopbestendig woningaanbod voor verschillende groepen bewoners helpen om een gevarieerde groep bewoners te behouden en een veranderlijke bevolkingsamenstelling goed te kunnen faciliteren. Heel selectief zal gekeken moeten worden welke woningen en voor welke doelgroep er nodig zijn. Ook is het zaak om zorgvuldig om te gaan met het sluiten en samenvoegen van voorzieningen. Een basisniveau van voorzieningen en ontmoetingsplaatsen is van belang voor de sociale cohesie, zelfredzaamheid en de aantrekkelijkheid van een gebied. Als te veel voorzieningen verdwijnen kan dit nadelig uitpakken. Een multifunctionele accommodatie lijkt een goede oplossing, maar daardoor verdwijnen bestaande voorzieningen. Het kan een winst zijn in kwaliteit, maar qua beschikbaarheid van voorzieningen is het over het algemeen een verzwakking. Vaak is er sprake van een spanningsveld tussen beschikbaarheid van voorzieningen en kwaliteit. Daarbij komt dan de betrokkenheid van bewoners bij een multifunctionele accommodatie, met name als het om een grote voorziening gaat, vaak minder is dan bij de oorspronkelijke voorzieningen.
Laat bewoners aan zet Bewoners hebben misschien geen zicht op de exacte krimp in cijfers, maar ze hebben wel heel goed zicht op de invloed van krimp op het dagelijks leven in een gemeente. Daardoor hebben ze ook een duidelijke mening over het beleid ten aanzien van krimp en ideeën over oplossingsrichtingen. Gemeenten kunnen daar veel meer gebruik van maken door samen met bewoners op te trekken. De inzet van bewoners kan gebruikt worden om zicht te krijgen op de daadwerkelijke problemen, ook om ze te betrekken bij het ontwikkelen van oplossingen. Goede communicatie met bewoners, mogelijkheden voor inspraak en het gezamenlijk uitvoeren van de ontwikkelde ideeën kunnen zorgen voor meer onderlinge samenhang en draagvlak voor beleid.
***
38 Krimp in beeld
Literatuur Companen (2011). Woonplan 2010 – 2014 Gemeente Borger-Odoorn. Vitale gemeente met karakteristieke kernen. Arnhem: Companen. Companen (2010). Demografische ontwikkeling Oost-Drenthe en Westerveld: sturen op woon- en leefkwaliteit. Arnhem: Companen. Huijgen, G., Pluimers, I., Vermeulen, D. (2010). Statistisch jaarboek Borger-Odoorn 2010. Enschede: I&O research. Jong, De en Van Duin (2011) Regionale prognose 2009-2040: vergrijzing en omslag van groei naar krimp. Bevolkingsprognoses, 4e kwartaal 2009, Centraal Bureau voor de Statistiek. Kunst, A. (2007). Sociaal-economische verschillen in sterfte en gezondheid in Nederland: een overzicht van vorderingen in recent beschrijvend onderzoek. Bevolkingstrends: statistisch kwartaalblad over de demografie van Nederland / Centraal Bureau voor de Statistiek. 55(1). pp. 34-44 Nimwegen, N. van en Heering, L. (2009). Bevolkingsvraagstukken in Nederland anno 2009. Van groei naar krimp. Een demografische omslag in beeld. Werkverband Periodieke Rapportage Bevolkingsvraagstukken (WPRB). NIDI report nr. 80. Amsterdam: KNAW Press. Strohmeier, K.P. en Bader, S.(2004). Demographic decline, segregation and social urban renewal in old industrial metropolitan areas. Deutsche Zeitschrift für Kommunalwissenschaften, 44(1),pp. 51-69. Schonewille, J., Xanten, H. van. (2011). Het verhaal van Opsterland. Burgerparticipatie in de praktijk. Utrecht: MOVISIE. Thissen, F., (2010). Wat houdt een (krimpend) dorp leefbaar en vitaal? Real Estate Magazine, 71, pp 23-26. Uyterlinde, M., Van Arum, S., Sprinkhuizen, A. (2009). Dorpen onder druk. Een verkenning naar de maatschappelijke rol van plattelandscorporaties. Utrecht: MOVISIE/SEV. Wouden, R. van der, F. van Dam, D. Evers, A. Hendriks, A. van Hoorn, N. Pieterse en G. Renes (2006). Verkenning van de ruimte 2006. Ruimtelijk beleid tussen overheid en markt. Rotterdam/Den Haag: NAi Uitgevers/Ruimtelijk Planbureau. Digitale bron: http://statline.cbs.nl/statweb/
Krimp in beeld 39
***
MOVISIE is hét landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor maatschappelijke ontwikkeling. We bieden toepasbare kennis, adviezen en oplossingen bij de aanpak van sociale vraagstukken op het terrein van welzijn, participatie, zorg en sociale veiligheid. In ons werk staan vijf actuele thema’s centraal: huiselijk & seksueel geweld, kwetsbare groepen, leefbaarheid, mantelzorg en vrijwillige inzet. Onze ambitie is daadwerkelijk te investeren in een krachtige samenleving waarin burgers zoveel mogelijk zelfredzaam kunnen zijn.
Veel plattelandsgemeenten zullen de komende jaren te maken krijgen met bevolkingsdaling. De bevolking vergrijst, jongeren trekken naar de stad en gezinnen verhuizen naar aantrekkelijker woongebieden met meer voorzieningen. Op lokaal niveau kan dit negatieve gevolgen hebben, zoals leegstand, stagnatie op de woningmarkt en het verdwijnen van voorzieningen. Gemeenten waar krimp zich zal voordoen, staan voor een nieuwe uitdaging. Hoe pakken zij de gevolgen het beste aan? En hoe zorgen zij dat de leefbaarheid en het welzijn van de inwoners op peil blijven? In de discussie over krimp ligt de focus vooral op wonen en de woningmarkt. In deze publicatie staat juist de sociale kant van krimp centraal. Aan de hand van een casestudy in de gemeente Borger-Odoorn in Drenthe wordt een beeld geschetst van de dagelijkse realiteit van het wonen in een krimpgebied. Welke effecten hebben bevolkingsdaling, vergrijzing en ontgroening op het leven van bewoners en wat voor beleid kan de gemeente hierop voeren? In het bijzonder wordt gekeken naar lokale verschillen. Hoe pakt de krimp uit voor twee sterk van elkaar verschillende gebieden binnen de gemeente?
Postbus 19129 * 3501 DC Utrecht * T 030 789 20 00 * F 030 789 21 11 * www.movisie.nl *
[email protected]