21 DECEMBER 2015
[email protected]
KOPIJ, KOPIJ, O EN VOORGOED KOPIJ!
HANS HEG
‘De Volkskrant drukt soms onzin af over klassieke muziek’ Pagina 11
DRAWING THE TIMES Platform voor getekende journalistiek gelanceerd Pagina 18
ILLUSTRATIE: GERTIE JAQUET
Een speciale bijlage met poëzie van 15 dichtende vakgenoten
E E N U I TGAV E VA N H E T
Krantenbeesten Waren redactielokalen slechts bevolkt door verslaggevers die dag-in dag-uit tegen de deadline zwoegden? Een aantal kranten huisvestte ook minder alledaagse bewoners, met hun eigen manieren. Redacties boden onderdak aan een beo, poezen, een hond en een kanarie. De Persmus drukt in dit Kerstnummer een kleine impressie af van wat er zoal rondwandelde, kroop of fladderde.
2
DE PERSMUS
De Ljouwerter Krante verloor een vriend
De Leeuwarder BEObachter Redactiebeo Pier op de arm van een van de redacteuren.
Gedreven door heimwee naar zijn tropische jaren bij de Vrije Pers in Surabaja schafte hoofdredacteur Eddy Evenhuis van de Leeuwarder Courant in september 1968 op de vrijdagmarkt in Leeuwarden een beo aan, een Indische praatvogel, gestoken in een net zwart uitgaanspak met een diepe paarse gloed en hier en daar wat schalks geel. DOOR PIETER DE GROOT
E
ddy’s beo luisterde al gauw naar de Frieste der Friese namen, die de redactie hem gaf, Pier, en zou zich als een bemoeizuchtig en luidruchtig gezelschapsdier ontpoppen. ’s Ochtends bij binnenkomst moest je eerst Pier groeten. Dan kreeg je een vriendelijk goedemorgen terug: ‘Môgge!’ op zijn Piers. Wie het naliet, werd getrakteerd op een oorverdovend gekrijs. Evenhuis leerde hem snel zindelijk te zijn. In den beginne was hij dagelijks met de vogel in de weer, later kregen redacteuren bij toerbeurt de opdracht zijn kooi te verschonen en hem van water en voer te voorzien en geregeld zijn nagels te knippen. Nog weer later behoorde de verzorging tot het vaste takenpakket van
de nieuweling ter redactie. Bij de komst van een volgende droeg hij zijn taak over. Op zondagen evenwel bleef hoofdredacteur Evenhuis Pier vertroetelen, wat hij tot zijn pensioen in 1983 heeft gedaan. Fladderen en landen Pier had zijn voorkeuren, en ook zijn antipathieën. Wie bij het verschonen niet liefkozend genoeg te werk was gegaan, kon er maar van op aan dat Pier hem de eerstvolgende keer bij het deurtje opwachtte en in zijn vinger pikte. Hij kende zijn pappenheimers. Bij treuzelaars greep hij de eerste de beste kans aan om zijn honk te verlaten en fladderde hij door het redactielokaal. Hij toonde zich een povere piloot. Maar toch: kreeg hem maar eens te
3
FOTO’S: ARCHIEF PIETER DE GROOT
DE PERSMUS
Pier in zijn kistje van vlierbessenhout.
pakken. Bij degenen die tot zijn uitverkorenen behoorden, voerde hij landingen uit op hun hoofd. Op rustige momenten evenwel, wanneer hij met ingeklapt onderstel op hun schoot zat te doezelen, mochten zij hem in zijn smalle nek kriebelen, wat hij als een weldaad onderging. Voordat de koffieautomaat zijn intrede deed, kondigde Pier de komst van de koffiejuffrouw luid en duidelijk aan: ‘Lekker bakje!’ Zijn zangrepertoire was zeer gevarieerd: het ene ogenblik imiteerde hij een vrolijke kanarie, even later de holle hoest van een chronische grieplijder, dan weer kraste Pier als een raaf en soms koerde hij als een duif. Zijn gloriejaren beleefde hij gedurende de jaren zeventig, toen hij het geratel van de typmachines van relevant commentaar voorzag. Wie bij gebrek aan inspiratie even pauzeerde, kreeg terstond een reprimande: ‘Trochsette!’ (Fries voor doorzetten). Zwarte vrijdag Naarmate de jaren verstreken, Evenhuis was inmiddels met pensioen, begon ook de ouderdom aan Pier te knagen en op een zekere
dag – in de tweede week van september 1987 – raakte de arme vogel, nadat zijn nagels waren geknipt, in een diepe depressie. Hij liet zijn bordje levende meelwormen en gedroogde torren onaangeroerd en voor we er erg in hadden, lag hij op 11 september dood in zijn kooi. Van ouderdom gestorven en niet zoals boosaardige verhalen wilden doen geloven, aan geestelijke verwaarlozing en slechte verzorging – beschimmeld voer en ‘bulten vogelstront tot aan de hemel’ – ten prooi gevallen. Het was een zwarte vrijdag. Pier is met gepaste eer begraven op de binnenplaats van het LCgebouw aan de Voorstreek. Kunstredacteur Sytse Singelsma timmerde van duurzaam vlierbessenhout een kistje op maat en het geheel werd afgedekt met een bij overbuurman Arends Grafwerken bestelde zwartmarmeren grafsteen ter grootte van een gewassen grindtegel, die werd voorzien van naam en datum van overlijden. De bijna voltallige redactie woonde de begrafenisplechtigheid bij, hoofdredacteur Jacob Noordmans sprak de nabestaanden troostend toe. Er was zelfs een rouwkaart voor hem gedrukt, met een Nederlandse én Friese tekst: “Wij
zullen allen moeten wennen aan de stilte, nu PIER de Kraaienmars aan zijn repertoire heeft toegevoegd. Zijn onbaatzuchtige vriendschap was een voorbeeld voor ons allen. (…) Op vrijdag 18 september om 11 uur zullen wij Pier vanaf de redactie uitdragen naar zijn laatste nestelplaats.” Toen de krant in 1993 van de Voorstreek verhuisde naar een nieuw gebouw aan de oever van de Potmarge, moest het graf van Pier worden geruimd. Even ging het gerucht dat de stoffelijke resten waren verdwenen, maar naar later bleek waren ze respectvol geconserveerd. Daarop werd besloten de botjes van Pier permanent ten toon te stellen in de vitrine met LC-parafernalia in het centrum van de redactie. De grafsteen werd als blijvend aandenken bevestigd aan de pilaar ernaast. ■ De auteur is oud-redacteur van de Leeuwarder Courant. Voor de juistheid van bovenstaand artikel staat hij volledig in, dankzij de zorgvuldige verslaglegging in het voormalige personeelsblad In Beeld, waarvoor dank aan zijn oud-collega’s Jan Martens en Marius Dussel.
4
DE PERSMUS
Gerrit was eigen baas Gerrit was heus wel welkom op de redactie van Het Parool, maar hij prefereerde de buitendienst. Verslaggever Bart Middelburg onderhield het beest en declareerde brokjes en Sheba Delicatesse Zalm in Gelei als researchkosten. Maar dat vertelde hij er niet bij toen hij in de krant van 20 augustus 2010 over Gerrit verhaalde.
G
errit zag ik najaar 2003 voor het eerst. Hij hield zich meestal op ter hoogte van een rij coniferen langs een parkeerterreintje aan de Oostenburgervoorstraat, vlak bij Het Parool. Daar struinden wel meer katten rond, maar die gingen aan het eind van de werkdag gewoon weer naar huis. Gerrit, zo bleek, zat er altijd: 's morgens vroeg, 's avonds laat, als het goot van de regen, als het vroor, altijd. Gerrit was dakloos, niet uit noodzaak, maar uit vrije wil. Aan zijn lijf geen polonaise, met huizen en bazen. Gerrit was zijn eigen baas. ‘Afgelopen winter vroor het een keer tien graden, en toen is-ie één nacht bij me in huis geweest’, vertelde een oudere (later overleden) buurtbewoonster me. ‘De volgende morgen nam-ie weer de benen, die klerelijer.’ Volgens haar zat hij toen al een jaar of vier in de buurt, sinds 1999 dus. Z'n eetlust was formidabel. Elke morgen bracht ik hem ontbijt, waarnaar hij altijd reikhalzend zat uit te kijken op de houten reling langs de stoep. En behalve zijn onmiskenbare wilde trekjes toonde hij al snel ook een gedomesticeerde kant. Optillen mocht. Als je op de reling ging zitten, posteerde hij zich luid spinnend gezellig op je schoot, zodat hij goed kon bekijken wat er in de straat allemaal voorbij trok. Zo passeerde er eens een buurtbewoonster met een soort Deense dog. Het bakbeest, die hond dus, kromp jankend ineen en kroop angstvallig achter zijn bazin toen hij Gerrit in de gaten kreeg. ‘Hij’, sprak de buurtbewoonster, terwijl zij een beschuldigende vinger uitstak naar Gerrit, ‘heeft 'm een keer lelijk te pakken genomen, vandaar.’ Zo'n kat noem je niet Pluisje of Vlekje, maar Gerrit: Gerrit van de Oostenburgervoorstraat.
Bart Middelburg met kater/poes Gerrit/Loekie
Vier jaar zeulde ik karrenvrachten brokken en blik naar de Oostenburgervoorstraat, maar in 2007 was ik vanwege particulier ongerief enige tijd uit de roulatie. Noodgedwongen stak Gerrit daarop het kruispunt Oostenburgervoorstraat-Touwbaan over. Daar ontfermden twee dames van twee hoog zich over hem, Marianne en José Klebach. Zij troffen geen halve maatregelen, gesteund door de hele buurt: Gerrit promoveerde in één klap van zwerfkat tot buurtproject. Om te beginnen ontdekten Marianne en José dat Gerrit geen kater maar een poes was, en herdoopten hem, sorry: haar, in Loekie. Ook goed. Op de begane grond, op het terrein van de benedenbuurman, werd een regen- en winddicht hok opgetuigd, deels tevergeefs overigens: madam sliep bij voorkeur onder het dekzeil van de scooter van José, op het zadel. Een paar jaar geleden verdween Loekie spoorloos. Van de straat geplukt door de zwerfdierenopvang, zo bleek. Dat hebben ze bij de zwerfdierenopvang geweten. Marianne: ‘Het
regende klachten uit de straat dat Loekie hier thuishoorde. Daarna hebben ze haar weer teruggezet.’ José: ‘Als wij op vakantie gingen, planden we het zo dat anderen uit de straat het konden overnemen. Die draaiden dan voederdiensten.’ Inmiddels is Loekie, geschat, een jaar of 14. Marianne: ‘Ze heeft artrose in haar heup. De dierenarts zei laatst: van de winter gaat ze het buiten niet meer redden.’ Buiten laten is dus geen optie, en naar binnen halen ook niet. José: ‘Als ze alleen maar dénkt dat de deur dicht gaat, breekt er al paniek uit.’ De oplossing: het Kattendorp in Harfsen, bij Deventer, gespecialiseerd in 'thuisloze katten' en andere bijzondere gevallen. Het Kattendorp beschikt over ruime buitenverblijven en desgewenst veel privacy. Marianne en José brengen Loekie vandaag naar Harfsen, waar bezoek is toegestaan. In de Oostenburgervoorstraat resteert na tien jaar een, Rudy Kousbroek zei het al, poesvormige leegte. Marianne: ‘Echt waar, mensen uit de hele buurt zijn afscheid komen nemen.’ ■
DE PERSMUS
5
Zetterijpoes overleeft bomaanval Op 11 mei 1940 vernielde een bom een groot deel van de drukkerij en de zetterij van de Limburger Koerier in Maastricht. Hierbij kwam kat Jan om het leven; of toch niet…?
D
oor de aanval kon de krant tot 17 mei niet verschijnen. Nieuws was er die eerste oorlogsweken kennelijk ook nauwelijks te melden, want op 27 mei nam een verslaggever van de krant alle ruimte. “En toen met we z’n allen de puinhopen gingen bezichtigen bleek Jan de kat verdwenen. Gesneuveld, zei iedereen tegen iedereen. Er heerste droefenis. Maar Jan de Eerste bleef voortleven, in de dankbare herinnering, zoals dat heet. Op de puinhopen verschenen opruimers en opbouwers. Zij groeven in de chaos, tien dagen lang. Toen, zaterdag j.l., hoorde men tijdens de opgravingen ergens tussen twee zware balken een klagend gemiauw. ‘Jan!’, wist iemand. Het gerucht verspreidde zich snel over de zetterij. De belangstelling voor de opgravingen groeide zienderogen. De opruimers werkten in koortsachtige ijver. En men vond Jan, uitgehongerd, zonder snor en met halfweggebrande oren. De huishoudens van de zetterij-bezetting leden onmiddellijk weer grote verliezen. Jan de Eerste slikte na tien dagen weer melk en vlees, in talloze, bonte variaties, er heerste vreugde alom.” Twijfelachtige komaf Bij het nieuws werd nog uitgebreid achtergrondinformatie gegeven over Jan, die “zo zeggen de geleerden, van huis uit niet meer moet zijn geweest dan een doodgewone huis-, tuin- en keukenkat” die “enkele jaren geleden, contact gezocht had met de beschaving van onze zetterij. Op een goede dag namelijk kwam Jan de Eerste, mager als een lat en duidelijk van twijfelachtige komaf, brutaal en
zonder enige introductie onze zetterij binnenwandelen. Men greep hem bij het nekvel en zette hem buiten de deur, maar Jan de Eerste was op dat ogenblik uiteraard nog niet zo ver dat hij deze vorm van moderne beschaving in zijn volle omvang beseffen kon. Hij draaide zich eenvoudig om, en kwam door het raam opnieuw binnen.” Koppigheid en hardnekkigheid wordt overal ter wereld gewaardeerd, en nadat het in-enuitdrama zich tot vijfmaal toe had herhaald, sierde ook de zetterij zich met bewondering, en wist plotseling iedereen, dat het overal in het gebouw wemelde van muizen, ratten en ander ongedierte. Dus bleef Jan de Eerste en hij werd “een modelkat, die nooit krabde, slechts uit sportieve overwegingen op muizenjacht ging en nachtelijke bezoeken bracht aan de redactie buitenland.” En waarom werd Jan ‘Jan de Eerste’ genoemd? Die naam bleek hij pas te hebben gekregen na zijn veronderstelde dood. Want een paar dagen na zijn verdwijning was er al een jong poesje verschenen. “Het was een nauwelijks geboren, zielig katje dat ergens op een van onze magazijnen het levenslicht aanschouwd scheen te hebben en daarna door zijn mama genadeloos in de steek gelaten was.” Er werd in die eerste dagen veel zorg besteed aan de opvoeding van “dit jeugdige kattenbeest, vooral door de redactie die vulpennen en typemachines toch had moeten opbergen in dat krantenloze tijdperk.” Jan de Tweede Uit respect werd het dier Jan de Tweede genoemd. En dus moest de andere Jan na zijn
wonderbaarlijke herrijzenis wel Jan de Eerste heten. Op 8 juni kwam de krant uitgebreid terug op de zaak en wel in de vorm van zeven verslagen van zeven verschillende redacteuren uit allerlei disciplines, van buitenland tot sport. De muziekredacteur noteerde: “Zo’n sonoor gesnor, als op die tweede dag na het begin van de oorlog, heeft onze zetterij waarschijnlijk nog nimmer gehoord, schoon dit zinrijk spinnen viel te loven. Lofwaardig ook was het ampele klagen van de vlakke, niet te opdringerige miauwtoon, als achtergrond van het sonore snorren. Tot plots het brutale koper van een projectiel deze vredige harmonie kwam storen. In verfijnde en weg-dreunende tonen kwam het geheel tot rust. Maar er weerklonk geen sonoor gesnor meer. Geen ampel klagen van een vlakke, niet te opdringerige miauwtoon meer. De voortbrenger van dit speels gespin was verdwenen. Waar mocht hij zijn? Tien dagen gingen voorbij. Houwelen kloofden gesteenten en vastgemetselde muren. Boren priemden in steenhard cement. En plots scheurde deze kakafonie open en daalde er een vreemde stilte in het geheel. Poes was gevonden. Eerst was het heel stil. In een verscholen hol lag de zetterijkat, een klein onderdeel van het geheel, als altoos sonoor te snorren, schoon schier onhoorbaar. Onder leiding van de kloeke ploegbaas werd het dier triomfantelijk naar de zetterij gedragen, waar de vreugde tot een ware ovatie voor de ploegbaas aangroeide, en waarin deze al zijn werklieden eerlijk liet delen. Het was een bijzonder geslaagd moment.” ■ Ontleend aan Paul Arnoldussen – ‘Poes in verdrukking en verzet’, 2013.
6
DE PERSMUS
Vijftig opvolgers voor kat Janus I
n de nacht van 14 op 15 maart 1908 breekt op de redactie van De Telegraaf een felle brand uit, die ook de drukkerij verwoest. Janus, de redactiekat, laat daarbij het leven. Uiteraard doet de krant, die naar het gebouw Felix Meritis moet uitwijken, in geuren en kleuren verslag van het onheil. Inclusief het sterfgeval.
Lezers en adverteerders zijn ernstig ontdaan en overspoelen de redactie niet alleen met steunbetuigingen, chocolade en bloemen, maar ook met een reeks poezen. Hoofdredacteur Kick Schöder verklaart daarop op 17 maart: “Een even vriendelijk als dringend verzoek aan onze lezeressen: zendt ons geen adspirantredactie-katten meer. Wij hebben
op dit ogenblik ontvangen 17 roodbonte, 9 lakenveldse en 24 pikzwarte poesjes, katten en vermoedelijk ook enige katers. Wij leven in de maand maart en.... ook van hazenpeper kan een mens op den duur te veel krijgen.” Ontleend aan: Mariette Wolf ‘Het geheim van De Telegraaf’, 2009.
Kanarie Otto bij VN
“T
oen ik als jongmaatje in de journalistiek begon, bewoonde Martin van Amerongen een klein kamertje op de redactie van Vrij Nederland. Ik gebruik expres het woord bewoonde, want de inrichting van dat kamertje was erg huiselijk. Er lag een Perzisch tapijtje en naast de doos sigaren stond altijd een vaasje verse snijbloemen. Op een keer liet Van Amerongen zich ontvallen dat aan zijn woninkje ter redactie eigenlijk alleen nog een kanariepiet ontbrak. Dat liet ik mij geen twee keer zeggen. Ik wachtte tot zijn verjaardag en kocht in de dierenwinkel een kooi met een gele kanarie erin. Die zette ik in zijn kamertje en stelde mij vervolgens verdekt op. Toen Martin binnenkwam, kneep hij bij de aanblik van de vogel even één oog dicht, maar vertrok verder geen spier. Hij verzorgde de kanarie nauwgezet en noemde hem Otto, naar Otto Weininger, die rare Weense filosoof die zich op 23-jarige leeftijd in het sterfbed van Beethoven een kogel door het hart heeft geschoten. De kanarie is voor een kanarie behoorlijk oud geworden, maar op een gegeven dag lag hij toch met zijn pootjes omhoog. Er is toen nog een Otto 2 gekomen; zo goed beviel het kwinkelerend gezelschap.” Max Pam, NRC/Handelsblad, 9 maart 2001.
Krantenpoes I
n het Gouden Boekje De Krantenpoes (tekeningen Peter Pontiac) uit 2004 vertelt Nienke Denekamp wat er zoal komt kijken bij een ochtendkrant, van schrijven via zetten en drukken tot verspreiden. De poes komt pootjes te kort, want als de betrokkenen al niet in slaap gevallen zijn zitten ze wel te kaarten of te voetballen. In het tweede deel, Krantenpoes waar ben je nou, uit 2006 maken we kennis met de
komkommertijd en gaat de poes op zoek naar nieuws. Maar haar ene gesprekspartner vertelt haar iets dat altijd al zo was, dus dat is geen nieuws, de ander doet iets iedere dag. Dus dat hoeft ook niet. Een derde speldt haar iets op de mouw, dat brengt haar evenmin verder. Gelukkig is haar eigen terugkeer op de redactie al nieuws genoeg. Het journalistieke bestaan valt niet mee, zo blijkt maar weer. ■
DE PERSMUS
7
Wetenschappelijk bewijs geleverd
Redactiehond Quint wekt knuffelhormonen op Nicolette Krul en Quint
DOOR PAUL GRIJPMA
Z
e heet Quint, is een kruising tussen ’n Sharp Pei en een Stafford, inmiddels tien jaar oud en heeft als redactiehond gediend bij Radio Den Haag FM. Haar baasje heet Nicolette Krul, samen met Tjeerd Spoor een van de presentatoren van het programma Studio Haagsche Bluf. Nicolette vertelt dat zij van haar ouders geen hond mocht hebben en dat ze – toen zij eenmaal zelfstandig ging wonen – onmiddellijk naar het Haags Dierencentrum is gegaan en daar koos voor Quint. De hond was toen vijf jaar en zat twee maanden in het asiel. Quint was dagelijks op de redactie aan de Calandstraat in de residentie te vinden. Nicolette had haar luisteraars geïnformeerd over de komst van de hond, waardoor die erg betrokken raakten bij het wel en wee van Quint. Geregeld kwamen er tips binnen als er iets was met de gezondheid. “Doe maar wat pindakaas op het pilletje, dan slikt ze het wel door” en nog veel meer goed bedoelde adviezen.
Quint was op de redactie vooral een ijsbreker voor gasten. Zo vertelt actrice en poppenspeelster Eva van Heijningen: “Ik was te gast en werd als het ware door Quint ontvangen. Zij stond al in de gang mij op de wachten. Automatisch aaide ik Quint en toen kwamen er bij mij knuffelhormonen vrij. En dat leidde er weer toe dat ik heel open en ontspannen achter de microfoon kroop. Echt waar, dat is wetenschappelijk bewezen. Want je bent toch altijd een beetje gespannen als je een studio binnenloopt. En ik zag dat ook bij andere gasten gebeuren. Die knuffelden Quint ook en zaten dan heel relaxed over dieren te kletsen voor zij naar binnen werden geroepen. En eenmaal achter microfoon waren ze de spanning vaak kwijt.” Doe de hond de groeten Dat is natuurlijk ook de ervaring van Nicolette zelf. De gasten gingen van haar hond houden. “Als ik ergens in Den Haag kom op een borrel of waar dan ook, vragen de mensen mij nog
altijd hoe het met Quint is. Zelfs burgemeester Jozias van Aartsen vraagt er altijd naar en laat mij altijd de groeten doen aan de hond. Grappig, hè?” Quint trad jaarlijks ook op als bewaakster van de kerstcadeaus die het radiostation in december inzamelde voor de voedselbank. De studio lag dan bezaaid met allerlei pakjes en Quint zorgde ervoor dat niemand ermee vandoor ging. Nicolette en Tjeerd verhuisden met hun programma naar Omroep West, dat de Stadsomroep Den Haag, waartoe Den Haag FM behoord, had opgeslokt. En daar, bij Omroep West, mocht Quint de redactie niet op. Nicolette: “Ze zeiden dat de redactie daarvoor te groot was. Sommige mensen waren allergisch voor dieren of wat ook en men was bang dat dan meer mensen dieren zouden meenemen. Toch heb ik haar af en toe stiekem meegenomen.” En hoe is het nu met Quint? Ze heeft twee keer een zware ziekte overleefd, maar is nu topfit. Nicolette: “Ik heb nu een 2.0 hond.” ■
8
DE PERSMUS
NIEUWE AANWINST
Eppo Doeve: ster van Bethlehem Sinds ruim vijftien jaar beheert het Persmuseum een forse collectie van illustrator Eppo Doeve (19071981). Het museum heeft al duizenden prenten van de duivelskunstenaar onder zijn hoede. Onlangs kwamen daar twee bijzondere werken bij: zorgvuldig uitgewerkte prenten met kersttaferelen. DOOR JOP EUWIJK
V
oegen deze nog iets toe aan de al aanwezige stapels spotprenten, illustraties en vrije werken? Het antwoord is onomwonden: jazeker! De twee gouaches zijn allereerst van hoge kwaliteit. Dit zijn niet zomaar wat doodles, je kunt zien dat Doeve er zijn uiterste best heeft gedaan. De werken waren dan ook bedoeld voor een belangrijke werkgever: Philips. En dat is interessant, omdat het Persmuseum voornamelijk tekeningen beheert die in opdracht van Elsevier en de AVRO zijn gemaakt. Voordat Doeve zich in de loop van de jaren dertig vestigde in de journalistiek had hij zich al een plek verworven in de reclamewereld. Zijn allereerste opdracht voerde hij uit voor Philips' reclamechef Sies W. Numann (1905-1981). Numan haalde in 1967 in Elseviers Weekblad herinneringen op aan deze opdracht: “Ik herinner me dat de heer Slewe, een vooraanstaand reclameman uit die dagen, bij mij kwam om een lampencampagne voor Brits-Indië te bespreken. Slewe trachtte me op schuchtere wijze te interesseren voor een jonge, volgens hem zeer begaafde tekenaar die toen nog in Wageningen studeerde. Hij was bekend met de Oriënt en zou dus nuttige couleur locale kunnen aanbrengen... De eerste annonce was een onmiddellijke hit bij onze directeur uit India die toevallig in het land was. Ik herinner me dat hij bijzonder geïmponeerd was door de manier waarop Doeve een vrouw met een stofzuiger tekende, die in een van de annonces moest voorkomen. Eppo begon met de steel van een stofzuiger te tekenen en schetste er vervolgens een vrouw aan vast. Dat was de eerste van een groot aantal opdrachten die Doeve voor Philips in de loop der jaren te verwerken kreeg.” Announcer De twee aanwinsten komen uit de nalatenschap van Numann. Doeve maakte ze voor Announcer, het personeelsblad van Philips. Vanaf het eind van de jaren ’40 tot aan de jaren ’60 leverde hij getekende bijdragen aan kerstnummers van het maandblad. Op beide aan
het Persmuseum geschonken gouaches zien we mensen die geschrokken en verbaasd naar de Ster van Bethlehem wijzen die helder aan de hemel verschijnt. Opmerkelijk detail is dat Doeve foto's van deze twee werken bewaarde in zijn archief. Dat deed hij verder eigenlijk alleen met schilderijen en decors. Ze moeten hem dus dierbaar zijn geweest. Numann was niet alleen een trouwe opdrachtgever, maar waarschijnlijk ook een vriend van de tekenaar. Doeve schilderde een mooi portret van zijn vrouw Joy en maakte zijn exlibris. Zij deelden enkele interesses, zoals reizen, plantkunde en sigaren. Zij waren beiden succesvolle mannen die bekend stonden om hun vrijgevigheid. Toen de schenkers van de kerstgouaches eens met Numann over Doeve spraken, deed hij hun de werken cadeau. Hij haalde ze naar verluidt onder een logeerbed vandaan. Ook daarin leek Numann op Doeve. Hij bewaarde zijn tekeningen tevens op de meest curieuze plekken. Dan zijn de condities voor het bewaren van erfgoed bij het Persmuseum toch een stuk beter... De schenkers vertelden dat Numann en zijn vrouw graag mooie dingen weggaven om de herinnering aan hen levend te houden. Dat is met de schenking van de gouaches zeker gelukt! ■
DE PERSMUS
9
10 DE
PERSMUS
Kerstmis bracht geen vrede bij Het Parool Rond de eeuwwisseling stond de vredige kerstsfeer op de redactie van Het Parool in het teken van de rivaliteit, zeg maar strijd tussen de verslaggeverij en de mediaredactie. De vaste verliezers Hans van der Beek en Paul Vugts doen verslag. DOOR HANS VAN DER BEEK & PAUL VUGTS
T
ijdens zijn afscheidsspeech – er stapte weer eens een boef over naar de Volkskrant – vertelde Parool-redacteur Mark Moorman over zijn bijzondere momenten bij de krant. Eén daarvan: het telefoongesprek dat hij opving van Paul Vugts. “Maar past dat echt in de lift, denk je? Een lama?” Mark ging ons missen. Toch zeker een kleine tien jaar heeft de Kerstbomenwedstrijd de redactie van Het Parool in december in de greep gehad, een wurggreep volgens sommige leidinggevenden. Het begon allemaal vrij onschuldig. De mediaredactie tuigde een boom op, dus deed de verslaggeverij dat ook. Zoiets wordt dan al snel een wedstrijd, met iets te drinken erbij en de dames van de kantine als jury. Die namen dan zelfgemaakte bowl mee. Het was 1998 en verslaggeverij had uitgepakt. Naast de boom stond een kribbe, met daarin een heuse baby, de zoon van Hans van der Beek, zes week oud en een speen met ‘I love Maria’ in de mond. Dit kon niet meer mis gaan. Dat was buiten Frits Schaefer gerekend – een van onze weinige ras-Amsterdammers, ooit van de zetterij naar de opmaak gehaald en als enige behept met, zeg, nog de authentieke tongval. De met hem en nog een paar collega’s versterkte mediaredactie betrad de redactiezaal, Nu sijt wellecome zingend. Daarin werd de komst van Jezus beschreven. Maar het slotcouplet was van de hand van Jos Bloemkolk: Niemand kon nog weten hoe het verder ging / Of Jezus jong zou sterven aan longtering / Of een andere ziekte die gewoon was in die tijd / Syfilis of pokken of toch de slingerschijt / Nee, 't werd het kruis. En dat in schitterend a-capella. Voorop liep de bonkige Frits Schaefer, met twee grote vleugels op de rug en een kaars in zijn onafscheidelijke pijp. Een brandende kaars. De jongens van media bleken weer onoverwinnelijk. Het jaar daarop zetten zij het lied wederom in, maar één van de kantinedames, een vrome
vrouw, was er toen toevallig ook bij en zijn sprak haar afschuw uit over de blasfemie in die tekst. Alleen daardoor won de verslaggeverij. Kameel naast kerstboom? De pogingen van verslaggeverij toch een keer echt te winnen, werden maller en maller. Leonoor Wagenaar plukte eens een dakloze voor de deur van de C1000 weg, die een liedje zong. Het mocht allemaal niet baten.
De zoon van Hans van der Beek in de kerstkribbe Dus besloot Paul Vugts dat het welletjes was: verslaggeverij wilde een levende kameel naast de boom. Ene Davy met wie hij in Tilburg de basisschool had doorlopen, had zich toegelegd op beestenverhuur. Kamelen, ezels, pythons: velerlei wonderlijks. Ja, Davy kende Paul zeker nog, en zeker, zijn beestenverhuurbedrijf stond nog altijd in volle bloei. Maar eh, was Paul gek geworden? Een kameel huren, nu nog, zo vlak voor kerst? Alsof niet al zijn kamelen al lang en breed in kerststallen waren ondergebracht? Davy had wel nog een lama staan, misschien was dat wat. Het is er niet van gekomen. Het beest zou dan
helemaal uit Brabant heen en terug moeten komen, met een stevig prijskaartje eraan. Dat jaar won media weer. Na de verzelfstandiging verhuisden we van de Wibautstraat naar het oude Storkterrein. Het heilige vuur voor de Kerstbomenwedstrijd doofde daar een beetje. Misschien speelde de nieuwe, schrale ‘houtenbankencultuur’ op de krant mee, met meer werk en minder spel, of was het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw te weinig inspirerend. Al bleven de dames van de kantine trouw vanaf de Wibautstraat komen, met hun bowl. In en uit Er valt nog één vrolijk incident te vertellen. Uit België was weer een of andere redactionele vernieuwing overgevlogen. Verslaggevers mochten niet meer met eindredacteuren overleggen. Dat moest via een chefski. ‘In’, zoals de journalisten oneervol gingen heten, moest zo gescheiden blijven van ‘Uit’: de verwerkers op de opmaak en de eindredactie. Zoiets wordt in de regel verkocht als efficiëntie, dus dat stuit verslaggevers van nature tegen de borst. Op een avond – of een weekend, dat zijn we vergeten, er was wel drank mee – heeft een aantal verslaggevers een lichtgordijn opgehangen, over de hele lengte van de redactie van plafond tot vloer. Onze eigen Berlijnse muur tussen verslaggeverij en eindredactie. Het was een onding en de Kerstbomenwedstrijd zou pas dagen later zijn. De eindredactie ergerde zich groen en geel, tot groot plezier van team verslaggeverij. Op de tweede ochtend al was het lichtgordijn ontmanteld. Vingers wezen naar Rob Siebelink, destijds (niet lang) adjunct-hoofdredacteur en de grote initiator van de redactionele vernieuwing. Dus stapte Paul Vugts naar de man: “Welke kneus heeft onze haag kapot gemaakt?” Siebelink: “Geen idee.” Vugts: “Zoals ik straks geen idee heb wie jouw vier banden heeft lek geprikt.” Ook dat jaar won media. ■
DE PERSMUS
11
VSOP Hans Heg, een leven lang klassieke muziek
FOTO: DE PERSMUS / HENK SCHAAF
Het begon met een Erres-radiootje
Hans Heg
In de rubriek VSOP beschouwen zeer superieure oudere journalisten hun vak. Hans Heg, die eind 2016 zijn tachtigste verjaardag viert in het Muziekgebouw aan ’t IJ, was dertig jaar muziekeminentie bij de Volkskrant. Tot 2001. Maar immer actief, zoals tot voor kort op zondagmiddag dikwijls hoorbaar in Diskotabel op Radio4. Hij wacht de eerste vraag niet af, plaatst het gesprek meteen in de toekomst. DOOR MAURITS SCHMIDT
I
edere vijf jaar vier ik mijn verjaardag met een wat grotere toestand: voorstelling, concert. Op mijn zeventigste in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Daar heb ik harpiste Lavinia Meijer gekoppeld aan het Aurelia Saxofoon Kwartet. Unieke combinatie. Zij was min of
meer mijn ontdekking, aan het begin van een grote carrière.” Voor mijn tachtigste herhaal ik dit in zekere zin. Weer in het Muziekgebouw, weer met Lavinia. Nu met moderne muziek van Jacob ter Veldhuis. Jacob TV, zoals hij zichzelf noemt,
omdat zijn naam lastig is uit te spreken voor Amerikanen. Ik vroeg hem eerder: schrijf een stuk voor harp als nooit vertoond. Een half jaar later meldde hij: ‘Ik heb een harpverscheurend stuk geschreven’. Met geluid- en beeldband, over vrouwen aan de zelfkant
A
PERSMUS
FOTO: ARCHIEF HANS HEG
12 DE
De jonge Hans Heg, met zijn transistorradio in New York die enorm tekeer gaan, tieren tegen politie en rechter. Dat baarde opzien in die keurige harpwereld, toen Lavinia meevloekend met die band - son of a bitch – de première gaf op een internationaal harpfestival in het Muziekgebouw. Daar zaten veel keurige harptrutten bij, ik kan het niet anders noemen. Er is nog een polemiek ontstaan op een Amerikaanse site: ‘Hoe diep je kunt zinken, miss Lavinia.’ Op mijn ‘feestje’ voert ze het opnieuw uit. Het wordt een door mij gestimuleerd openbaar concert.” Tuindorper Toen ik je belde voor deze afspraak zat je klassiek te luisteren alsof je dat na vijftig jaar voor je lol doet. Maar je werkt gewoon. “En waarom niet? Ik kon van mijn hobby mijn beroep maken. Muziek, gespecialiseerd in klassieke muziek. Ik studeerde ooit een blauwe maandag muziekwetenschap in Utrecht. Gauw gestopt. Verschrikkelijk! Een katholiek bolwerk, de rug naar de muziekpraktijk. Niet op mijn gemak. Ja, ik ben geboren en getogen Utrechter. Tuindorp, toen nog Maartensdijk. Ik zat er op De Munnik. Ja, dat was een school was voor minder goed lerende kinderen. Maar mijn vader wilde me daar per se hebben. Vanwege tbc moest ik er een jaar uit. Grotendeels thuis gelukkig. Bijkomend voordeel: ik hoefde niet in dienst. Ik had een van oppasbaantjesgeld gekochte tweedehands Erres-radio. Schuimde de hele ether af naar mooie muziek. Enorme repertoirekennis opgedaan. Daar heb ik tot
vandaag geweldig veel plezier van. Mijn moeder speelde piano. Mijn ouders gingen al voor de oorlog met hun bridgeclubje naar het Concertgebouw: Willem Mengelberg, Beethovencyclus. Mijn vader had bij NS gewerkt, werd later directeur van Van Gend & Loos in Utrecht. Was achter in de vijftig toen ik werd verwekt, ik heb alleen een soort opa aan hem gehad. Hij scheelde meer dan dertig jaar met mijn moeder, een schat. Ik heb haar nog vaak meegenomen naar concerten, tot ze fysiek niet meer kon. Een warm, muzikaal milieu, in die zin.” Ben je nog familie van Hans Christian Heg, negentiende-eeuwse Noors-Amerikaanse politicus-militair? “Niet dat ik weet, zou best kunnen. Hij sneuvelde als kolonel in de Civil War. Curieus. Een lid van mijn volleybalclub had in Wisconsin zijn standbeeld gezien. Ik heet Hans Louis.” Maar die muziek komt van thuis. “Ik had pianoles, vond ik leuk. Als pianist was ik gewoon amateur. Heb nooit uit m’n hoofd kunnen spelen. Er woonde een neefje bij ons, met een koffergrammofoon. Hoorde je ongebruikelijke dingen op. Zo pikte ik van alles mee.” In een eigen niche terecht gekomen? “Ik zat meteen in de klassieke hoek, pakweg vanaf de barok. Pas later ben ik echt gevallen voor jazz. Van popmuziek houd ik niet zo erg. Bob Dylan, Beatles, Stones, ik ben recentelijk
nog bij een concert geweest van Paul Simon en Sting. Maar het is zo kéíhard. En die mensenmassa’s!” Diskotabel Modern klassiek is wat anders. Minimalisten, Cage? “Ik heb me altijd sterk gemaakt voor de Amerikaanse minimalisten als Terry Riley, Steve Reich, Philip Glass, John Adams. Inmiddels doen ook veel Nederlanders interessante dingen. Louis Andriessen, Willem Breuker. Ik heb helaas minder een podium om erover te publiceren. Het enige wat ik mis.” Menig zondagmiddag klonk je geacheveerde stem door mijn auto of huiskamer. “Je bedoelt Diskotabel. Lang gedaan. Doe ik weinig meer voor. Werk wel aan een radioprogramma voor de NTR met Hans Haffmans, over 150 jaar Sibelius. Daarover schreef ik ook mijn column in muziekblad Klassieke Zaken. Misschien is Diskotabel ook vanwege mijn leeftijd afgelopen: die ouwelul, wat moeten we daar nog mee. Ik heb intern kritiek geuit dat het programma nu geheel live is, waardoor je geen foutjes meer kan herstellen, en op de nieuwe presentator, Lex Bohlmeijer. Ik houd erg van radio. Sinds die Erres heb ik er immers veel aan te danken, om bij te blijven. Ik ben nog steeds altijd boos als iets niet goed afgekondigd werd, want dan wist ik niet altijd wat ik had gehoord. Aankondigen hoeft niet eens: ik laat me graag verrassen. Ik had altijd grote belangstelling voor andere
DE PERSMUS
Niet welkom Noemen we jou een ‘gevreesd recensent’? “Kan best: ik was heel kritisch. Dat kwam soms hard aan. Mensen vergeten alleen dat wat ik echt goed vond laaiend enthousiast beschreef. Dat was, toegegeven, minder vaak het geval. Bij debuten van een paar grote mensen heb ik enorm uitgehaald ten faveure van de musici: Maurizio Pollini, Krystian Zimerman, Kirill Kondrasjin. Een collega als Erik Voermans van Het Parool kan ook behoorlijk kritisch zijn. Bas van Putten, nu muziekrecensent van De Groene, vind ik vooral goed als essayist. Vanwege zijn biografie van componist Hans Kox ben ik met hem niet meer on speaking terms. Na eerdere afspraken over mijn bijdrage aan zijn overigens uitstekende boek over Kox heeft hij mij uiterst negatief afgeschilderd: een rotstreek. Jaren later was hij bezig met een boek over Peter Schat, wilde hij weer wat van me. Ik zei ‘Wil je oplazeren! Ik wil niets meer met je te maken hebben!’ ” Jij bent iemand die het wel degelijk hard kan spelen. “Tuurlijk! Over Kox’ operadebuut, Dorian Gray, heb ik zeer kritisch geschreven. Dat is keihard aangekomen. Ik was in die kringen niet meer welkom, kreeg de krant per petitie te horen. Collega Hans Reichenfeld van de
NRC schreef er ook negatief over. Zo’n ‘oorlog’ had ik ook met componist Peter Schat. Zijn To you was een ijzersterk stuk. Later boorde hij mij in de NRC gemeen de grond in vanwege mijn kritiek op zijn componeren. Hij beschuldigde me zelfs van diefstal van een pagina partituur van hem. Ik moest mijn hoofdredacteur Harry Lockefeer nog overtuigen van mijn eerlijke gelijk. Zoals ik me ooit bij zijn voorganger Jan van der Pluijm moest verdedigen voor een stukje over Het Balletorkest dat ik niet meer waard achtte dan de rubriek Dag in Dag uit. Pluijm had begrepen dat ik niet eens de voorstelling had bijgewoond. Maar ik had zelf voor een kaartje gezorgd. Ik ben wel eens weggelopen, maar dat schreef ik dan op.” Je hebt toch een zekere naam, beroemd of berucht: pas op voor Heg. “Ja. Maar wat ik altijd heb gedaan: als een van mijn medewerkers beter was op een bepaald terrein, liet ik het schrijven aan hen over. Dat heb ik met die opera van Hans Kox ook gedaan: bij een gewijzigde heropvoering van Dorian Gray schreef ik er niet meer over. Dat heb ik overgelaten aan Roland de Beer of Frits van der Waa. Ik kon wel delegeren. Jammer dat Roland, mijn opvolger, ook al weg is bij de krant. De Volkskrant heeft toen besloten geen klassieke-muziekredacteur meer aan te stellen. Daar zit nu dus iemand die er niet genoeg van afweet... Er staat nu soms zó’n onzin over klassieke muziek in de Volkskrant dat ik me af en toe geneer. Een stukje over Maria Callas: jézúskrístús, dat ze dat plaatsen! Het accent ligt op pop, jazz, niet-westerse muziek. Tegen die rubrieken heb ik geen bezwaar. Maar om tegelijkertijd de klassieke sector zo te verwaarlozen! NRC en Trouw scoren op dit moment véél beter dan de Volkskrant. Hoewel de Volkskrant goede medewerkers heeft. Guido van Oorschot had klassiek redacteur kunnen worden. Ze hebben hem niet genomen. Soms trek ik bij hem aan de bel: ‘Guido, hoe kunnen ze dat in allejezusnaam doen?’ Zegt hij: ‘Ik ben maar een medewerker.’ Die hele sector is verkwanseld.” Willem Breuker Ik heb thuis de complete Peter Schat, kom er niet doorheen. Heb je een advies? “Begin met To you. Dat moet je eigenlijk live horen: een keihard muzikaal pamflet, inclusief bromtollen. Revolutionair. En later, tja: Canto general, op teksten van Pablo Neruda, is mooi. Louis Andriessen is interessanter. Veelzijdig. En ik geloof in Jacob ter Veldhuis, Jacob TV dus. Op geïmproviseerde muziek ben ik nooit zo
TEKENING: OPLAND
media dan de krant alleen. Daarom heb ik na twaalfenhalf jaar bij de krant gezegd: ik stop als redacteur, wil ruilen met Roland de Beer: ik zijn contract voor drie dagen per week, hij muziekredacteur. Dan kan ik meer voor televisie werken. Ik kreeg mogelijkheden bij Culturele Programma’s van de NOS, bij Stefan Felsenthal. Veel tv, documentaires, zoals een portret van danser-choreograaf Jirí Kylián in 1979. De eerste grote, in 1983, over componist Bruno Maderna. Voor de krant ben ik recensent gebleven. Ik wilde af van dat eindeloze gevergader, dat altijd maar aanwezig moeten zijn, terwijl het zwaartepunt van je werk bij de concerten ’s avonds ligt. Als freelancer had ik vóór de Volkskrant al gewerkt voor NRC, de Verenigde Noordhollandse Dagbladen, Handelsblad. Daarna vroeg de Volkskrant in 1971 of ik de opvolger wilde worden van Jan Mul. Inderdaad, in die tijd zat Lex van Delden nog bij Het Parool. Wij konden niet met elkaar opschieten. Het pijnlijke was dat ik over hem als componist moest schrijven. Hij had uitdrukkingen uitgevonden als pianistiek, violistiek. Dus vond ik voor hem de term componistiek uit. Woedend was hij erover; ik vond hem geen goede componist.”
13
gek geweest. Han Bennink en Misja Mengelberg met de ICP, Instant Composers Pool, vond ik af en toe ontzettend vervelend. Die muziek is leuker om te maken dan naar te luisteren. Het Willem Breuker Kollektief daarentegen was een ongelofelijk mooie vorm tussen een stevige, goed geleide band en mogelijkheden voor improvisaties en gekke dingen. Ik heb naast een cd-oeuvrebox, die er komt, bij zijn weduwe Olga Zuiderhoek een eigen website bepleit, zodat de hele wereld Willem Breuker kan vinden. Die is er nu: willembreuker.com, kijk maar.” Komt het einde van de cd er aan, of is het al zo ver? “Ik begrijp er niks van. Er komen nog steeds waanzinnig veel cd’s uit. Ik heb een enorme collectie, een hele gang vol. Dat is tegelijk mijn archief.” Ik durf de stelling aan dat ik alles uit jouw fonotheek op Youtube kan terughoren. “Maar is het geluid dan ook goed? Dat is minder hè? Ik luister nu naar de radio via de mediabox die ik bij mijn tv-pakket heb. Práchtig geluid, zeg! Ik geef toe, dat geouwehoer op Radio 4 is ook niet alles. Lex Bohlmeijer maakt nu een babbelprogramma van Diskotabel. Toen ik hoorde dat hij Hans Haffmans ging opvolgen dacht ik nee, daar heb ik geen zin meer in. Diskotabel is een journalistiek programma. Dat moet je niet als leuke babbelbox behandelen. De bekende vergelijking kan veel pittiger. Hij maakt geen tempo.” Heb ik het erg fout dat jij toch een W.F. Hermansachtige pen hanteert? “Ik heb altijd nagestreefd journalistiek te bedrijven. Recensies ook als nieuwsbron te zien,
A
PERSMUS
FOTO'S: ARCHIEF HANS HEG
14 DE
Een aangename ontmoeting met Philip Glass niet alleen als leuk verslagje of opiniestukje. Ik schreef op wat ik gehoord, gezien had, inclusief achtergrondinformatie, wat speelde.” Op zich irritant dat ik dat pas te lezen kreeg als ik er niet meer naartoe kon. “Absoluut waar. Een probleem. Ben ik met je eens. Ik probeerde vaak naar een eerdere uitvoering te gaan. Ging er vaak zelfs voor op pad buiten de stad. Maar ja, dan kwam je wel in zalen die soms minder goed waren dan het Concertgebouw. Toch kun je in recensies veel nieuws stoppen.” Freelancer Sinds je pensioen ben je op tal van terreinen actief. “Bij mijn dertigjarig jubileum had ik zes chefs versleten, tijdens mijn derde hoofdredacteur. Ik wilde, tegen mijn 65’ste, weg. Had geen zin meer in wéér een nieuwe chef die zijn eigen wiel uitvindt. Achter mijn rug speelde dat mensen een lintje hadden aangevraagd. Dat afscheid moest daarom eerder, met een concert in de Kleine Zaal. Burgemeester Cohen was erbij. Ik zei ‘Leuk dat u er ook bent’. Hij: ‘Dat vind ik ook.’ Zo werd ik ridder in de Orde van Oranje Nassau, waar ze op de krant nogal smalend over deden, ze wilden nauwelijks een fotootje in de krant. Ik ben gestopt omdat ik niet langer onder dat eindredactionele juk wilde doorgaan. Ben ik weer gaan freelancen, zoals in het
begin. Nu met die column in dat platenblad. Wat meer radio, wat kleiner televisiewerk, al zou ik nog wel eens een grote documentaire willen maken.” Heb jij, als maestro op je gebied, ooit nog Maestro tegen een dirigent gezegd? “Nee. Hoogstens voor de grap. Mijn muziekkennis heb ik vooral te danken aan een waanzinnig auditief geheugen, opgebouwd vanaf die Erres-radio. Daarop heb ik mijn halve carrière gebouwd. Herken alles meteen. In Diskotabel raadde ik bij de vergelijking relatief vaak de uitvoerenden. Misschien kom ik er ooit nog terug. Voorlopig even niet.” Je was niet alleen gezaghebbend doordat je dé toonaangevende recensent van dé toonaangevende krant was, maar ook door je persoonlijkheid. “Nou ja, je had ook Reichenfeld bij de NRC, van een oudere generatie. Als ik kranten vergelijk, speelt persoonlijkheid wel een rol. Zo is Peter van der Lint van Trouw goed. Ik ben wat meer gefocust op nieuwe muziek. Omdat je nooit op alle terreinen specialist bent, zocht ik altijd medewerkers voor andere gebieden. Velen van hen werden weggekocht. Kasper Jansen. Elmer Schönberger. Hans Hierck. Leo Samama. Jammer dat Pay-Uun Hiu geen opvolger van Roland de Beer is geworden. Ze weet van de hoed en de rand, kan schrijven, maar ze wilde niet.
Ik volg alles op de voet. Al heb ik geen abonnement meer; de Volkskrant liet gepensioneerden plotseling betalen. Daar ben ik zo kwaad over! Heb ik daarvoor dertig jaar bij die krant gezeten!” Heeft jouw homoseksualiteit nog een rol gespeeld bij de Volkskrant? “Nooit! Wel een leuke gebeurtenis meegemaakt. Begin jaren zeventig, bisschop Gijsen van Roermond liet nogal van zich horen op dit gebied. Er waren in die tijd wereldwijd protesten tegen anti-homodenken, zoals bij de Stonewallrellen. Ik ging mee demonstreren in Roermond tegen Gijzen. Waanzinnig succes. Ik had tevoren de redactie gewaarschuwd: dit wordt nieuws. Krant deed er niets aan. Daags erna belt weekendredacteur Victor Lebesque: ‘Jij bent er geweest, kan jij niet even een stukkie schrijven?’ Ik: ‘Nee. Ik ben dit weekend vrij. Maar je kan alle pamfletten krijgen.’ Volgende dag leek het of de krant prominent aanwezig was geweest. Op de twaalfuursvergadering heb ik fijntjes uitgelegd dat ik er als privéflikker was geweest. Van der Pluijm vroeg ernaar omdat de met Molly Geertsema toch strijdbare VVD had geklaagd dat ze niet waren genoemd. Zo heb ik me ook in Rusland gemanifesteerd, bij het graf van Tsjaikovski, waar de gids zei dat hij door vergiftigd water was omgekomen. Maar niet dat hij er min of meer toe gedwongen was. Later, in een studio in Moskou, bij
DE PERSMUS
archiefonderzoek naar de later in Amsterdam overleden Kondrasjin, probeerden archiefmedewerksters uit te vissen of ik getrouwd was. Nee, homo, zei ik rechtstreeks. De dames verschrikt. Ze vroegen of je het kon zien; één had een vriend van wie ze het dacht. Hier, foto. Ik zag meteen: nicht als een paard. Dacht: ga ik niet zeggen, anders kan die man nog in moeilijkheden komen.” Erfenis Jij moet toch wat stoere verhalen hebben in de omgang met de groten der muzikale aarde. “Er staat wel wat in het boekje U komt er niet meer in, dat de Volkskrant uitbracht bij mijn afscheid. Maar ik heb me toch altijd vooral als journalist opgesteld, om de verhoudingen niet te zeer te laten vertroebelen. Ik heb me wel sterk gemaakt voor de doorbraak van Philip Glass in Nederland, omdat ik hem zo belangrijk vernieuwend vond, waar anderen het flauwekul vonden, of de nieuwe kleren van de keizer. Op de krant werd ik al gewantrouwd omdat Willem Breuker me daar eens opbelde. De collega die daar wat van zei heb ik ongenadig op z’n lazer gegeven; hij heeft erna z’n excuses aangeboden. In die bloemlezing heb ik grote jongens en dames beschreven over wie ik geschreven heb. Callas, Schwarzkopf, Pierre Audi, Frans Brüggen, Gustav Leonhardt, een paar grote debuten, grote interviews. Ik zal nooit vergeten dat Brüggen met zijn Orkest van de Achttiende Eeuw op de proppen kwam op het moment dat het orkestbestel op ontploffen stond. Het werd een van de belangrijkste orkesten van Nederland. Jij liet net Kondrasjin in Amsterdam sterven; de hoofdstad heeft er een handje van grote jongens te laten sterven. David Oistrach, Youri Egorov, Ben Webster, Chet Baker. “Emil Gilels heeft hier nog een hartaanval gehad. Er was zelfs een dirigent die jarenlang niet in Amsterdam wilde dirigeren omdat hij de atmosfeer niet oké vond: hier gingen ze allemaal dood. Later is hij toch wel gekomen. Anna Pavlova, danseres, stierf in Den Haag. En laten we Eduard van Beinum niet vergeten, tijdens een repetitie op het podium van het Concertgebouw ineengezakt en gestorven.” Waar laat jij je erfenis? “Zou het niet weten. Moet ik nog eens over nadenken. Ben ik veel te laat mee. Wie wil nog cd’s hebben? De Openbare Bibliotheek hier heeft denk ik ook al alles gedigitaliseerd. Ik heb alleen die bloemlezing, tot 2001. Die zou ik eventueel kunnen uitbreiden. Misschien leuk voor het Persmuseum.” ■
Hans Heg in gesprek met Isaac Stern (1990)
Ontmoeting met Gustav Leonhardt (1970)
Radio-uitzending met Ricardo Chailly
15
16 DE
PERSMUS
Ontbijt op bed, nr. 6
DE PERSMUS
17
VERGEELD EN VERGETEN
Kleurig ontbijt op bed Het Limburgse ‘provotariaat’ onderscheidde zich in het midden van de jaren ’60 duidelijk van de Amsterdamse provo’s. Het blad Ontbijt op bed propageerde ‘Luuks’ in plaats van ‘Luxe’. DOOR JOB SCHOUTEN
O
ud-journalist en programmamaker Kees Slager vertelt in De Persmus 20 dat hij als Vrije Volk-verslaggever in Maastricht betrokken is geraakt bij het Maastrichtse provoblad Ontbijt op Bed. Hij beperkt zich daarbij tot de uitspraak: “Daarin kon ik kwijt wat ik niet in de krant (Het Vrije Volk - JS) kwijt kon.” Het blad Ontbijt op Bed is een van de meest originele provobladen die, in navolging van het Amsterdamse Provo, in een aantal steden in Nederland verschenen, maar wel met een geheel eigen karakter. Ook het formaat van Ontbijt op Bed is voor die tijd verrassend; alle provoblaadjes zijn van formaat identiek aan de hoofdstedelijke uitgave, namelijk een
Voor- en achterpagina van nr. 5
over de lengte omgevouwen A4. Ontbijt op Bed daarentegen heeft het totaal afwijkende formaat van square octavo (20,5 x 16,5 cm) en kenmerkt zich door een frivole en speelse opmaak, nauw verwant aan de Nederlandse groep van Experimentelen en de Duitse Fluxus beweging. De meeste omslagen en de posternummers waren gezeefdrukt, een toen nog redelijk zeldzaam toegepaste techniek. Tussen de vele gestencilde blaadjes uit die tijd, valt Ontbijt op Bed op met zijn kleurige en vrije vorm van opmaak. Deze zien we ook terug bij Hitweek. Provocisme In zijn bijdrage ‘Onze Bladen. De provotarische pers in Nederland en België’ in Provo no. 10 schrijft Roel van Duijn: “Ontbijt op Bed is een Dada-achtig tijdschriftje van het Maastrichtse provotariaat. Het is heel mooi ge-off-set. Er zijn drie nummers van verschenen, die meer artistiek dan sociaal geëngageerd waren.” In zijn boek Provo. De geschiedenis van de provotarische beweging 1965-1967 (Amsterdam 1985) toont Van Duijn meer waardering voor dit blad: “De meest kreatieve Provo-groep buiten Amsterdam wordt gevormd door de Maas-
trichtse provoos van het tijdschrift Ontbijt op bed. […] Een originele stroming, omdat hun provocisme ook geen letterlijke kopie is van het Amsterdamse (andere groepen lijden daar wel aan).” Ontbijt op Bed is voortgekomen uit de ‘Artishock’-beweging. In 1964 kwam een aantal oud-studenten van de Jan van Eyckacademie in opstand tegen wat zij noemden de artistieke passiviteit in Maastricht. Zij zagen als enige remedie tegen de culturele lusteloosheid het toebrengen van een ‘shock’. “Wij begonnen als een kultureelblad met een zekere politieke ondertoon. Wij wilden tonen dat de kunst niét iets moest zijn uit een kil, doods museum, maar een levend ding, iets wat ook voor de gewone man was…”, aldus Ger Brouwer, naast Hans Mol en graficus en zeefdrukker Kees Graaf, een van de drie samenstellers van Ontbijt op Bed. Luuks Het blad propageerde de ‘Luuks’-filosofie, het fonetisch van ‘luxe’, maar met een tegenovergestelde betekenis. Luxe is volgens de ‘Luuks’filosofie precies dat wat de mensen van elkaar verwijdert, ongezonde overdaad: “Luxe verhindert de kommunikatie tussen de mensen. Een zwembad in je eigen tuin waar geen andere mensen bij mogen, dàt is luxe. Luuks daarentegen is iets waar iedereen in de hele gemeenschap baat bij ondervindt.” Van Ontbijt op Bed verschijnen in totaal elf afleveringen, waarvan afleveringen 7 en 11 in de vorm van een poster. De Luuksbeweging organiseert in 1967 de manifestatie ‘Socialisme is kultuur’, waarin zij Nieuw Links uitdaagt om gezamenlijk een nieuwe cultuurpolitiek te ontwikkelen. Tot sprekers behoren o.a. Jan Kassies en Arthur Lehning. De oproep is een zeefdruk van Iris de Leeuw, toenmalig echtgenote van Kees Slager. Belangstellenden konden zich bij hem aanmelden in Maastricht. In een aantal kranten werd verslag gedaan van het optreden van de echtgenote van deze Vrije Volk-journalist op het afsluitende feest van ‘Socialisme is kultuur’. Nog hetzelfde jaar wordt Slager overgeplaatst naar Nijmegen. ■
18 DE
PERSMUS
Drawing the Times
FOTO’: MAARTEN VAN ENKHUIZEN – DERUIMTEONTWERPERS.NL
Platform voor getekende journalistiek
Een impressie van de openingsbijeenkomst van ‘Drawing the Times’
O
p 25 november vond onder grote belangstelling in het Persmuseum de feestelijke lancering plaats van Drawing the Times, een internationaal platform online voor getekende journalistiek. Het platform is een initiatief van journalistiek tekenaar Eva Hilhorst. Zij exposeerde in 2014 in het Persmuseum tijdens de tentoonstelling Stripjournalistiek. Op de website van Drawing the Times publiceren stripjournalisten van over de hele wereld hun werk. Het platform informeert, entertaint en betrekt lezers bij globale thema's en lokale onderwerpen. Er zijn achtergrondverhalen in stripvorm, ‘live’ schetsen, infographics, car-
toons en een grote variatie aan perspectief en stijl. Drawing the Times laat zien wat getekende journalistiek wereldwijd te bieden heeft. Mara Joustra, redacteur en medeoprichter van Drawing the Times leidde de lancering in. Stripjournalist Jules Calis vertelde beeldend over de praktijk van een stripjournalist, waarbij hij een kort filmpje liet zijn van zijn werk in Libanon. Afsluitend was er een kort debat met Joost Pollmann (creatief directeur van de Stripdagen Haarlem), Sterre Sprengers (beeldredacteur bij De Correspondent), Eva Hilhorst en Alexander Pleijter (hoofdredacteur van De Nieuwe Reporter) over de plek die stripjournalistiek inneemt in het medialandschap.
Tijdens het debat zorgde Floor de Goede als stripjockey voor enkele hilarische momenten door het debat zichtbaar voor het publiek live te registreren.
Neem een kijkje op www.drawingthetimes.com
DE PERSMUS
19
Episodes uit het leven van een gemeentevoorlichter (4)
De stadsdichter en eenzame uitvaarten Ko van Geemert (1950) was voorlichter bij de gemeente Amsterdam. Hij is dichter en bloemlezer, al bijna 25 jaar de stuwende kracht achter de Plantage Poëzieprijs, schreef een aantal boeken en stelde literaire gidsen samen voor Amsterdam, Willemstad en Paramaribo.
O
p de valreep van mijn bestaan als communicatieadviseur heb ik toch nog iets moois kunnen doen, vind ik. Het ging om het volgende. De schrijver Adriaan Jaeggi leerde ik aan het begin van de jaren ’90 kennen. Hij woonde bij mij om de hoek, op de Plantage Middenlaan. In die tijd, in 1994, debuteerde hij, onder het pseudoniem Simon Troost, met de dichtbundel Cowboys hebben het maar makkelijk. Hieruit deze strofe (uit ‘A man’s home’): “Dit is de trap die je leven vergalt / en boven hangt nog meer verdriet / en ik hoop maar dat het je hier bevalt / want een uitgang is er niet.” Overigens was Adriaan verre van levensmoe. In zijn debuutroman De tol van de roem uit 1995 beschrijft hij op meesterlijke wijze zijn uitzicht op het zogenoemde Moederhuis, een opvanghuis voor ongehuwde moeders. Een van de bewoonsters valt hem speciaal op: “Soms kreeg ze bezoek van een kleine man met dezelfde koffie-en-melkkleur als zij, en dan was ze van tevoren urenlang bezig om kleren uit te zoeken. Vanaf de overkant gaf ik haar stille aanwijzingen, nee, niet die rode bloes, dat witte T-shirt staat je veel beter, en dan die mooie riem erbij. Bijna altijd werden we het eens.” Een jaar later werd hij mijn redacteur bij Thomas Rap, waar ik het boekje Hi-Ha-Hondelul en andere sportpoëzie publiceerde. Sindsdien sprak ik hem regelmatig. Op 30 juni 2005 besprak hij in Het Parool de bundel Stadsgedichten van Tom Lanoye, die stadsdichter van Antwerpen was geweest. Jaeggi houdt een vurig pleidooi voor het aanstellen van een stadsdichter in Amsterdam: “Burgemeester, wethouders, wat treuzelt u? Voordat Almere ons vóór is: geef ons een stadsdichter!” Een prima idee, dacht ik, en wie zou dat dan anders moeten worden dan Adriaan! In die tijd was Els Iping wethouder bij het stadsdeel Amsterdam-Centrum, met cultuur in de portefeuille. En daar was ik communicatieadviseur. Zij vond het een goed idee en verwees me naar
de verantwoordelijke ambtenaar, die echter weinig met cultuur te maken had. Wat wel erg duidelijk werd was dat hij dol was op vertragingstactiek: als er dan eindelijk een afspraak met hem gemaakt was, had hij weer niet gedaan wat hij beloofd had te zullen doen. Enfin, de eerste Amsterdamse stadsdichter kwam er toch en ik was daar, eerlijk gezegd, behoorlijk trots op. In Het Parool van 26 januari 2006 stond Adriaans eerste stadgedicht – ‘Drie kruizen’ – dat zo eindigde: “Wij drijven als planeten uit elkaar / maar ook na honderd miljard jaar / als het Kalfje zijn deuren sluit / hou ik nog van je. / Geloof me maar.” In 2008 verscheen zijn verzameling stadsgedichten Het is hier altijd laat van licht. Daarin ook een aantal door F. Starik geschreven verslagen van Eenzame Uitvaarten, waarbij naar een idee van Starik een gedicht gemaakt wordt voor iemand die in eenzaamheid gestorven is, en waar ook Adriaan aan meedeed. Starik was stadsdichter in 2010-’11: “Het is kerst, dan gaan er meer. Dat was de ondubbelzinnige boodschap van de man die ik vertelde dat ik nog een eenzame uitvaart te gaan had, drie weken voor het einde van 2007. Twee dingen wil ik er alvast van zeggen: in mijn werk als stadsdichter heb ik bij de eenzame uitvaarten altijd ondubbelzinnig het gevoel gehad dat het zinvol werk was; al moet ik ook de man gelijk geven die zich afvroeg wat het voor nut heeft voor iemand die al dood is een gedicht te maken […].” Starik beschrijft vervolgens de uitvaart van meneer Hoevelaken, voor wie Adriaan Jaeggi een gedicht schreef: “De dichter van dienst vouwt het papier na lezing in de lengte dubbel en legt het op de kist. Blijft een moment als in weemoedige berusting staan, geeft meneer Hoevelaken een laatste overpeinzing mee, beent dan gedecideerd terug in het smalle bankje waarin wij ongemakkelijk moeten zitten, leunt naar voren, als om niets van het schouwspel te missen, zwijgt.” Nog geen half jaar later overlijdt Adriaan Jaeggi zelf, 45 jaar jong. ■
Colofon PERSMUSEUM Zeeburgerkade 10, 1019 HA Amsterdam T 020-692 88 10 F 020-468 05 05 E
[email protected] W www.persmuseum.nl
OPENINGSTIJDEN Dinsdag – vrijdag 10.00 –17.00 uur Zondag 12.00 –17.00 uur Het museum is gesloten op zaterdag, maandag en op feestdagen.
Bus 22: Vanaf Centraal Station richting Indische Buurt, halte Veelaan. Vertrekhalte bij CS te vinden voor het Victoria Hotel. Loop op de Veelaan richting het IISG (groot grijs pakhuis). Aan de achterzijde hiervan bevindt zich het museum.
€ 4,50 € 3,25 € 2,50 € 2,75 € 2,25 gratis
ONDERWIJSPROGRAMMA’S EN RONDLEIDINGEN
Vanaf Station Muiderpoort: lopend (ca. 15 minuten). U loopt de Insulindeweg op (oostelijke richting) en gaat na ongeveer 500 meter links op de Molukkenstraat. Deze loopt u af tot u het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis bereikt (pakhuis recht voor u). Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich het Persmuseum. Meer informatie: www.ns.nl/reisinfo
AUTO TRAM
TOEGANGSPRIJZEN Volwassenen 13 - 18 jaar, 65+ Groepen vanaf 10 personen Stadspas Cultuurkaart / CJP Studenten met collegekaart 0 - 12 jaar, Museumkaart ICOM, Vrienden
Amstelstation) richting KNSM Eiland, halte Veelaan. U vind het Persmuseum aan de kadekant, bij het water. U kunt zich oriënteren op de vlaggen.
Tram 14 naar het Javaplein (5 minuten lopen) Tram 10 naar de Van Eesterenlaan (5 minuten lopen) Tram 7 naar de Molukkenstraat (10 minuten lopen) Meer informatie: www.9292ov.nl
TREIN
Vanaf de rondweg (A10) afslag Zeeburg (S114). De borden Zeeburg volgen. Voor de Piet Heintunnel linksaf, richting Indische Buurt. Bij de eerste stoplichten na de brug rechtsaf. Vervolgens de tweede rechts. Bij de rotonde de tweede afslag nemen (= doodlopend) om op de Zeeburgerkade te komen. Deze geheel uitrijden (ca. 400 m.), aan het einde bevindt zich het Persmuseum.
Vanaf Centraal Station: één van de hierboven genoemde bussen
Informatie over en prijzen van onze onderwijsprogramma’s en rondleidingen vindt u op www.persmuseum.nl
Het Persmuseum is goed toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Het museum beschikt over een aangepast toilet en de expositieruimte bevindt zich op 0-niveau.
Bus 48 vanaf Station Sloterdijk via Centraal Station Amsterdam. De bus neemt een prachtige route langs het IJ. Rij mee tot halte Borneolaan en loopt dan verder de C. Van Eesterenlaan af. Direct over de brug loopt u links de (Zeeburger) kade op. Bus 65: Vanaf Station Zuid (via
Redactie: Paul Arnoldussen, Sjoukje Posthuma, Henk Schaaf, Maurits Schmidt, Job Schouten, Bert Steinmetz Aan dit nummer werkte mee: Hans van der Beek, Jop Euwijk, Ko van Geemert, Paul Grijpma, Pieter de Groot, Gertie Jacquet, Bert Middelburg, Paul Vugts Vormgeving: Bildermann.nl Redactieadres: Persmuseum Zeeburgerkade 10 1019 HA Amsterdam T: 020-6928810 E:
[email protected] DE PERSMUS wordt per e-mail kosteloos verstrekt aan Vrienden van het Persmuseum en relaties van het Persmuseum. Vrienden die prijs stellen op een papieren editie, kunnen deze aanvragen. Bij de balie van het museum zijn ook geprinte exemplaren te verkrijgen.
TOEGANKELIJKHEID
ROUTEBESCHRIJVING BUS
DE PERSMUS is een uitgave van het Persmuseum, die mede mogelijk wordt gemaakt door de Stichting Vrienden van het Persmuseum.
Amsterdam
De Stichting Vrienden van het Persmuseum stelt zich ten doel de bloei en de naamsbekendheid van het Persmuseum te bevorderen en extra inkomsten te verwerven ten behoeve van collectieaankopen en activiteiten. U bent al Vriend met een bijdrage van minimaal € 25,00 per jaar! Een vriend van het Persmuseum krijgt: • gratis toegang tot het Persmuseum • 10% korting op uitgaven van het Persmuseum • uitnodigingen voor openingen en andere speciale activiteiten • het digitale blad De Persmus
Voor minimaal € 50,- per jaar krijgt u tevens: • een gratis publicatie/catalogus U kunt ook Vriend voor het leven worden door eenmalig een bedrag van € 500,- te doneren. U geniet dan altijd van alle voordelen die een Vriend(in) van het Persmuseum heeft. Word of maak nu een Vriend! Vul het aanvraagformulier in op www.persmuseum.nl onder het kopje ‘Vrienden’. U kunt telefonisch (020-6928810), of per e-mail (
[email protected]) het aanvraagformulier ‘Word of maak een Vriend’ opvragen.
© Persmuseum Op gesigneerde artikelen berust het auteursrecht. Overname is slechts toegestaan na toestemming van de redactie.
Een donatie is ook altijd welkom! IBAN NL54INGB0005761042 t.n.v. Stichting Vrienden van het Persmuseum o.v.v. ‘donatie’
Het Persmuseum is hét levendige en herkenbare landelijke centrum van de Nederlandse pers en de politieke prent, met een breed scala aan activiteiten. Het Persmuseum is uniek in Nederland. Al meer dan honderd jaar beijvert het Persmuseum zich om de geschiedenis, het heden en de toekomstige ontwikkelingen van de Nederlandse pers te documenteren, te bestuderen en toegankelijk te maken.