Kracht door krimp Door Marinka van Vliet, Berenschot Procesmanagement
Kracht door krimp Inhoud Strategieën voor krimp 5 ‘Krimp heeft te negatieve lading’ 15 Meer weten? 19
Strategieën voor krimp
Marinka van Vliet, adviseur bij Berenschot Procesmanagement
van groei naar krimp Drs. Marinka E. van Vliet is werkzaam als adviseur bij Berenschot Proces management en afgestudeerd als planoloog aan de Universiteit Utrecht. Eerder was zij werkzaam bij de provincie Gelderland en de adviesraad RMNO. Daar heeft zij zich bezig gehouden met ruimtelijke ontwikkeling en specifiek het innovatief integreren van functies en samenwerken tussen actoren ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Binnen Berenschot houdt Marinka zich bezig met thema’s op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling, ruimtelijk procesmanagement en ruimtelijk beleid.
Dit artikel is gebaseerd op de notitie ‘Kracht door krimp’ geschreven in opdracht van de Raad voor Ruimtelijk, Milieu- en Natuuronderzoek (RMNO) in september 2006.
De afgelopen tijd is het onderwerp van krimp veel in het nieuws geweest. Universitair docent Wim Derks van de Universiteit van Maastricht bracht het rapport Structurele Bevolkingsdaling uit, waarin hij stelde dat krimp een blinde vlek is in het huidige beleid (Derks e.a. 2006). Hoewel er te discussiëren valt over het al dan niet ontstaan van bevolkingsdaling, zijn de meeste onderzoekers het er wel over eens dat politici en bestuurders te veel gericht zijn op groei. Dat is ook logisch: groei betekent iets goeds en krimp heeft iets beangstigends. De huidige planningstheorie en -praktijk worden gedomineerd door een groeiparadigma waarin groei wordt gezien als belangrijk doel: de economische vitaliteit van een regio wordt gemeten in de groei van bedrijfsruimte en de gemeente wordt met het gemeentefonds beloond naar het aantal inwoners op haar grondgebied. Al snel wordt gedacht in bedreigingen van krimp, zoals leegstand, verloedering en afnemende inkomsten, zonder dat dit altijd de realiteit hoeft te zijn. Krimp kan juist kansen en ruimte bieden voor kwaliteit. Zeker als groei- en krimpregio’s elkaar kunnen aanvullen en versterken.
Met medewerking van drs. ing. Bas Böhm, planoloog en adviseur bij Berenschot Procesmanagement
wat weten we over krimp en wat is nog onzeker? Volgens Derks e.a. (2006) wordt de 21ste eeuw de eeuw van de overgang van groei naar krimp van de bevolking: de wereld als geheel rond 2075, het werelddeel Europa rond deze tijd, Nederland rond 2035, de provincie Limburg als eerste provincie van Nederland in 2002 en Zuid-Limburg als eerste regio in Nederland in 1997. In het tweede kwartaal van 2006 was er in Nederland volgens het CBS inderdaad sprake van een afname van 400 inwoners (CBS 2006). Over de eerste helft van 2006 gekeken is het aantal inwoners van Nederland met nog geen tweeduizend toegenomen. Dit is geen nieuw verschijnsel. Een stad als Delfzijl krimpt bijvoorbeeld al sinds 1982, en ook Hilversum is één van de steden waar steeds minder mensen wonen. De sterke toename van de emigratie en daling van het aantal geboorten remmen de bevolkingsgroei. De bevolking zal volgens het CBS de komende jaren nog groeien, maar in 2034 afnemen. Derks e.a betwijfelen of dit zo lang op zich laat wachten. Zij verwachten al eerder een daling van de immigratie, mede door het immigratiebeleid van Nederland. De bevolkingsafname zorgt volgens Derks e.a. voor een volstrekt nieuw verschijnsel, namelijk structurele krimp van de potentiële beroepsbevolking vanaf 2011 en snelle overcapaciteit van woningen, bedrijven, voorzieningen en wegen en daarmee kapitaalverlies. Door de daling van het aantal werkenden zal het woon-werkverkeer afnemen en daarmee de fileproblematiek. De vraag naar woningen, en vooral eengezinswoningen, neemt ook af, omdat de ouderen de woningmarkt gaan beheersen. Een afname van de druk op de ruimte dus? Er zijn vraagtekens te zetten bij deze doorvertaling van de bevolkingsdaling in daling van de potentiële beroepsbevolking en een overcapaciteit aan ruimte. Critici benadrukken dat de bevolkingsdaling (als die al zal inzetten) niet leidt tot een afname van de actieve beroepsbevolking. Dit gebeurt alleen als de arbeidsparticipatie gelijk blijft, maar er zijn voldoende redenen om aan te nemen dat deze toeneemt door toetreding tot de arbeidsmarkt van allochtone jongeren, vrouwen, ex-WAO’ers, verminderde vervroegde uittreders en parttimers (Nimwegen & De Beer 2006).
Ook de ruimtelijke gevolgen van demografische krimp zijn lastig te voorspellen en de metingen en de meningen hierover lopen uiteen. De doorvertaling van een krimpende bevolking en een dalend aantal werkenden naar een afnemende ruimtevraag is in ieder geval niet één op één te maken. Van Dijk en Pellenbarg (2006) beredeneren dat de kans dat de voorspellingen van Derks e.a. uitkomen niet groot zijn, omdat ze gebaseerd zijn op pessimistische uitgangspunten en achterhaalde aannames over het ruimtelijk gedrag van mensen en bedrijven. Hierbij doelen zij op aannames over de huishoudensgrootte en de vraag naar ruimte. In 1966 was de voorspelling dat er in 2005 21 miljoen mensen in Nederland zouden wonen en dat er 5,8 miljoen huizen nodig zouden zijn. Er zijn op dit moment 16 miljoen Nederlanders en 6,6 miljoen huizen. De verklaring ligt in de afgenomen huishoudensgrootte. Derksen (2006), directeur van het Ruimtelijk Planbureau, beredeneert dat de vraag naar woningen de komende tijd nog zal toenemen in plaats van afnemen, omdat de behoefte aan woningen wordt bepaald door het aantal huishoudens en niet het aantal bewoners. En mede door de toenemende welvaart zal dit niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief zijn. Mensen willen andere en grotere woningen, waardoor de bestaande voorraad steeds moet worden aangepast aan de hogere kwaliteitseisen.
ruimtelijke consequenties: verder kijken dan de aantallen Om de effecten van de demografische krimp op terreinen als economie, ruimte, mobiliteit, zorg en woningbouw in beeld te kunnen brengen, is het dus belangrijk verder te kijken dan alleen naar de aantallen. Ook andere, meer kwalitatieve aspecten bepalen de ruimtelijke consequenties van demografische krimp, zoals de schaal waarop de krimp plaatsvindt (enkele wijken, de stad of de gehele regio?), het tempo waarin deze doorzet (hoe snel krimpt de bevolking?) en vooral de aard en oorsprong van demografische krimp. Als we daar meer over weten, kunnen we ook meer zeggen over de ruimtelijke consequenties van krimp.
Als eerste kunnen we opmerken dat de demografische ontwikkeling per wijk, stad of regio anders zal uitpakken. Volgens de cijfers van het CBS zal de Randstad nog profiteren van lichte demografische groei tot 2035, maar de perifere regio’s krijgen al eerder te maken met bevolkingsafname. Er ontstaan dus zowel groei- als krimpgebieden naast elkaar. De oorzaak van de differentiatie tussen gebieden ligt in de verschillende uitgangssituaties. Belangrijke factoren hierin zijn de migratie en de natuurlijke aanwas. In gebieden met een vergrijzende leeftijdsopbouw en een lage bevolkingsaanwas zal de demografische krimp groter zijn dan in gebieden met een jonge bevolkingsopbouw en een grote bevolkingsaanwas. Door de vestiging van immigranten en jongeren in de grote steden (voor studie en daarna) zien we dat de bevolking hier niet verder vergrijst en minder afneemt. In groeigebieden is daarom migratie de belangrijkste groeicomponent. In krimpgebieden is de verandering in de natuurlijke bevolking de bepalende krimpcomponent (Van Wissen & Huisman 2002). Het dalen van de vruchtbaarheid en vooral het overlijden van de babyboomgeneratie (de ‘ontgrijzing’) zijn daar debet aan. De regionale verschillen zorgen voor concurrentie tussen regio’s, die de verschillen nog eens extra versterkt. De binnenlandse migratie is daarbij bepalend. Het is belangrijk om te weten hoe deze uitwerkt op regionaal niveau. Kijkend naar de cijfers van het CBS, zijn de groeiregio’s de Randstad en Flevoland. De krimpregio’s zijn Limburg, Groningen, Friesland. Echter, volgens Van Dijk en Pellenbarg (2006) zijn er een aantal andere studies die juist een groei aangeven van de noordelijke regio’s. Interessant is te onderzoeken welke systematiek hierachter zit. Wanneer ontstaat een negatieve spiraal van opeenvolging van afnemende economische groei, wegtrekkende bevolking en verschalende voorzieningen en wanneer niet? Welke andere dan demografische ontwikkelingen hebben (indirect) invloed op het al dan niet krimpen van de bevolking in een bepaalde regio? Wat zijn de regionale consequenties van de relatie tussen economie en demografie bij een krimpende bevolking?
Hoe krimp uitwerkt, heeft erg veel te maken met het type regio en de bevolkingssamenstelling, maar ook met factoren als de economische, sociale en ruimtelijke ontwikkeling in een gebied. De verschillen tussen regio’s maken dat in sommige gebieden de krimp makkelijk kan worden opgevangen en niet leidt tot verloedering, terwijl er in andere gebieden wel problemen ontstaan. In sommige gebieden is de demografische krimp een welkome verruiming van de woningmarkt of afname van de druk op de ruimte. In andere gebieden zal een afname van de bevolking zorgen voor leegstand en afname van het draagvlak voor voorzieningen. Dit hangt samen met de uitgangssituatie van een gebied. Betreft het een overdrukgebied waar op dit moment al druk op de ruimte bestaat, dan zal krimp voor verruiming zorgen. Gaat het om een onderdrukgebied, dan zorgt krimp eerder voor leegstand. In het onderstaande model is dit in beeld gebracht. =HE;?
Uitbreiding Inbreiding Herbestemming van functies
Overbevraging Druk op voorzieningen Gedwongen bewoning
Ë Zoektocht naar nieuwe dragers
Ë Innovatieve oplossingen, nieuwe combinaties
ED:;H:HKA# =;8?;:
EL;H:HKA# =;8?;:
Leegstand of leegloop Minder draagvlak voorzieningen Dreiging van verloedering
Afname druk op de ruimte Verlichting woningmarkt Ruimte voor nieuwe functies
Ë Ruimte voor kwaliteit
Ë Kansen voor kwaliteit
AH?CF
Interessant is hoe met zo’n ontwikkeling van krimp kan worden omgegaan. Valt er op te anticiperen of in te spelen door gemeenten of regio’s? Hoe kunnen groeiende en krimpende regio’s elkaar aanvullen dan wel versterken? Op welke manier kan krimp een kans zijn voor een onderdrukgebied, bijvoorbeeld voor een herstructureringsbuurt of het perifere landelijk gebied?
Dit hangt weer sterk af van het beleid van de regio en de manier waarop wordt omgegaan met een mogelijke afname van de bevolking. De verschillende strategieën komen in de volgende paragraaf uitgebreider aan bod.
kans of bedreiging? strategieën voor krimp Omdat demografische krimp in elke gebied anders kan uitwerken, zijn er ook verschillende strategieën om op krimp te reageren. Reacties op demografische krimp hebben voor een belangrijk deel te maken met de eerder geschetste percepties van krimp en groei. Het eerste belangrijke onderscheid dat we kunnen maken in strategieën, is daarom dat tussen ‘tegengaan van krimp’, het ‘omgaan met krimp’ en het ‘gebruiken van krimp’. tegengaan van krimp De strategie van het tegengaan van krimp past in het groeiparadigma dat is gericht op het aantrekken van nieuwe bewoners en bedrijven. Voorbeelden van beleid dat hierdoor is ingegeven, is het aantrekken van bevolking door aanbod te creëren (voornamelijk duurdere woningen om hoge inkomensgroepen aan te trekken), het aanleggen van bedrijventerreinen om bedrijfsvestigingen mogelijk te maken en het opzetten van een marketingstrategie om een wijk, stad of regio te profileren en te herpositioneren op de woningmarkt en nieuwe bewoners en investeerders aan te trekken. Ook de strategie om nieuwe economische dragers te zoeken voor het landelijk gebied, zoals het creëren van recreatieve functies en het herbestemmen van leegkomende boerderijen, past binnen het tegengaan van krimp. Soms werkt het inderdaad om nieuwe gebruikers aan te trekken of een gebied opnieuw op de kaart te zetten. Het risico van deze strategie is echter dat de leegstand van woningen en bedrijvenpanden groter wordt als de groei van het aantal bewoners en bedrijven uitblijft en de identiteit van de buurt, stad of regio niet helder te maken is. omgaan met krimp Een andere strategie is de krimp te accepteren en ermee leren om te gaan. Hierbij hoort bijvoorbeeld het stabiliseren van de woningmarkt door woningen
10
te slopen. In Saksen in Duitsland zijn bijvoorbeeld 90.000 woningen gesloopt om leegstand te voorkomen. Hierdoor wordt veerkracht ingebouwd om te kunnen omgaan met verdere krimp. In beleid vergt omgaan met krimp een hele omslag; krimp moet als kans in plaats van bedreiging voor kwaliteit worden gezien en er moeten strategieën worden ontwikkeld om die kwaliteit te ontwikkelen. De vervanging van de woningvoorraad biedt kansen voor aanpassing aan de kwalitatieve vraag naar grotere woningen of een groenere omgeving. Voor buurten ligt de strategie dan niet in het aantrekken van nieuwe bewoners om kwaliteit toe te voegen, maar uitgaan van wat je hebt: het benutten van de bestaande kwaliteiten en het binden van de huidige bewoners aan hun buurt. gebruiken van krimp – smart shrinking De derde strategie is die van het gebruiken van krimp voor een duurzame ontwikkeling van de stad of regio. Duurzame ontwikkeling gericht op groei wordt ook wel aangeduid met smart growth. Duurzame ontwikkeling die uitgaat van en inspeelt op krimp kunnen we analoog daaraan smart shrinking noemen (Diekerhof 2006). Deze strategie past binnen het paradigma van duurzame ontwikkeling, waarin ontwikkeling niet altijd groei hoeft te betekenen, waarbij groei zelfs negatieve gevolgen kan hebben en krimp kansen biedt voor ontwikkeling met kwaliteit. Krimp wordt in deze strategie slim gebruikt om op sommige plekken verdunning en op andere plekken verdichting te creëren. De verdichting is selectief door de groei op een bepaalde locatie of een bepaalde kwaliteit te concentreren. Het accent ligt hierbij niet zozeer groei en kwantiteit, maar op ontwikkeling en kwaliteit.
sturen op krimp De bovenstaande strategieën schetsen kansen voor overheden en marktpartijen om met krimp om te gaan en vooral om krimp te gebruiken. Dit vergt niet alleen een andere manier van kijken naar krimp, maar vooral een andere manier van sturen. De huidige sturingsprocessen zijn gericht op groei: de inkomsten uit het gemeentefonds zijn gebaseerd op het aantal inwoners, investeerders komen alleen als er winst gemaakt kan worden, winkels, scholen
11
en andere voorzieningen hebben draagvlak nodig om te kunnen bestaan. Ook de sturingsarrangementen zijn vaak gebaseerd op groei, innovatie en ontwikkeling: creëren van win-win, “de koek groter maken”, gebiedsontwikkeling. De belangrijkste verandering in het sturingsproces is het inzetten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. Gemeenten of regio’s kunnen krimp aangrijpen om kwaliteit te ontwikkelen. Ze moeten zich daarbij afvragen waar ze zichzelf mee op de kaart kunnen zetten, selectief zijn en zich daarmee profileren. Belangrijk is om nu alvast na te denken welke sturing en instrumenten ze hiervoor kunnen inzetten. Een belangrijke aanbeveling is om bij krimp niet te focussen op lokale fysieke ingrepen, maar de (ruimtelijke) ontwikkeling breed te bekijken en opgaven op economisch, sociaal en ecologisch gebied met elkaar te verbinden op een hoger schaalniveau. Op dat schaalniveau kan diversiteit bestaan en kan het volstaan in bepaalde wijken krimp te laten gebeuren en die ruimte te gebruiken voor rust en groen, en op een andere plek te groeien en te verdichten. Beide gebieden kunnen elkaar versterken en een uitruilrelatie aangaan. Om een uitruilrelatie tussen gebieden te creëren, is samenwerking nodig tussen gemeenten en/of regio’s. Dit betekent veel meer dan nu het geval is dat samenwerking moet plaatsvinden tussen regio’s op basis van stromen (mensen) in plaats van op basis van gebieden, functies en bestemmingen. Ook bij gebiedsontwikkeling worden complementariteit en identiteit van gebieden dan belangrijker dan hun fysieke nabijheid. Het benutten van krimp is bij deze brede benadering niet de verantwoordelijkheid van één partij. Gemeenten, regio’s, provincies, corporaties, bewoners, marktpartijen, winkeliers en bedrijven hebben een rol in het creëren van nieuwe kansen. De kunst is te beseffen dat krimp kan ontstaan en dat het een kans kan zijn voor de ontwikkeling van de stad of regio. Vervolgens moet aangesloten worden op de kwaliteiten, identiteiten en initiatieven van het gebied zelf om succesvol te zijn.
12
Literatuur Blok, H. e.a. (2000). Comparative statistical analysis at national, metropolitan, local and neighbourhood level. URBEX Series, No. 6 The Netherlands / Amsterdam and Rotterdam. Bodenschatz, H. (2006). Stadt hat Zukunft. Goethe-Institüt, Online www.goethe.de. Centraal Bureau voor de Statistiek (2006). Persbericht Bevolking groeit nauwelijks meer. 9 augustus 2006. Den Haag: CBS. Derks, W. et al. (2006). Structurele bevolkingsdaling; een urgente nieuwe invalshoek voor beleidsmakers. Den Haag. Derksen, W. (2006). Column Wim Derksen. In: Cobouw, 24 juli 2006 (www.rpb.nl). Diekerhof, I. (2006). Sorry, je zei smart shrinking? KEI-site (www.kei-centrum.nl). Dijk, van en Pellenbarg (2006). ‘Een lege periferie door Derks?’ In: Rooilijn, nr. 4, april 2006. Dorrepaal, J. & S. van Schuppen (2006). ‘Nederland krimpt, Noorderland groeit.’ In: Noorderbreedte, nr. 3.
Grossmann, K. (2004). Declining Cities – rising futures? The future prospects for declining cities in relation to development paradigms. Duitsland Göschel, A. (2006). Schrumpfende Städte: Planerische Reaktionen auf den Leerstand. Deutsches Institut für Urbanistik, Berlin.
‘Krimp heeft te negatieve lading’
Hooimeijer, P. (2006). ‘Gezien de vergrijzing en afnemende immigratie moet Nederland actieve gezinspolitiek voeren.’ In: Rooilijn, nr. 3, april 2006. Huisman, C. & L. van Wissen (2002). ‘Simulating the interplay between regional demographic and economic change in two scenarios.’ In: Networks and Spatial Economics, 2, pp. 127 – 150. Nimwegen, N. van & J. de Beer (2006). ‘Media: bevolkingsgroei is eindig! Maar is er iets nieuws onder de zon?’ In: Demos, jaargang 22, nr. 4. Olagnero, M. et al. (2005). Social support Networks in Impoverished European Neighbourhoods. Case studies from Italy and Ireland. European Societies, vol no. 1. Reinders, L. (2006). Stadsvernieuwing per slagzin: de wijk als merk. In: Aedes-magazine 5, 8 maart 2006, pp. 64-67. Ruimtelijk Planbureau (2006). Krimp en ruimte. Den Haag: RPB. Ruimtelijk Planbureau (2006). Regionale bevolkings- en allochtonenprognoses 2005-2025. Coen van Duin, Andries de Jong, Rob Broekman, Den Haag: RPB/ CBS Den Haag: RPB.
Jan Laan, directeur ROM-Rijnmond Nederland groeit: in aantal woningen, bedrijven, (spoor)wegen, banen. En niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief. De levensstandaard komt steeds hoger te liggen in Nederland. Want wie wil er geen tuin? En wie wil er niet dicht bij werk en voorzieningen wonen? Of waarom geen tweede huis? De vraag is hoe we deze ontwikkelingen moeten plaatsen in het licht van dit artikel over krimp. Als je demografie als vertrekpunt neemt, ziet alles er minder rooskleurig uit. Het is beter de kansen uitgaande van ruimtelijke kwaliteit centraal te stellen. Bevolkingsafname is maar één aspect bij ruimtelijke ordening. Ook bij het omgaan met krimp moet de vraag ‘hoe maak je kwaliteit?’ leidend zijn. Daarmee komt beleid voor krimp en uitvoering een stap dichterbij en blijft het problematiseren van krimp op de achtergrond.
nederland spreidingsland In Nederland vindt momenteel een grote uitwaaiering plaats. Vanuit de stad is een steeds grotere behoefte aan ruimte en rust. De verrommeling rond de steden neemt toe, waardoor mensen ervoor kiezen nog verder suburbaan te gaan wonen of een tweede huis te kopen in de rust en ruimte van Groningen, Limburg of zelfs een Spaanse Costa of Toscane. Doordeweeks verblijven ze in de drukke stad en in het weekend in het rustige buitengebied. Door deze
15
uitwaaiering is Nederland steeds meer als één groot stedelijk gebied te beschouwen. Een gebied waarin de Nederlander zich, vergeleken met andere Europeanen, bovendien relatief makkelijk verplaatst. De gebieden waar mensen vanuit de stad naartoe ‘vluchten’, zijn dikwijls de gebieden die te maken hebben met krimp of volgens voorspellingen hier binnenkort mee te maken krijgen. Veelal betreft het de uithoeken van Nederland: naast Groningen en Limburg, worden ook Zeeland, Drenthe en Friesland als toekomstig krimpgebied aangeduid. Deze voorspelling gecombineerd met de ‘vlucht’ van stedelingen is interessant. Want hoe kun je inspelen op deze (toekomstige) krimp in en tegelijkertijd op de ‘vlucht’ naar deze gebieden? Inderdaad: vanuit een concept van ruimtelijke kwaliteit in deze gebieden.
krimp in gebieden. Krimp wordt geassocieerd met ouderdom, achteruitgang, aftakeling. Dit hoeft echter niet het geval te zijn: minder kan ook meer zijn. Men is alleen niet gewend krimp als uitgangspunt te nemen. Hierop dient allereerst ingespeeld te worden. Interesseer marktpartijen voor krimp door de uitstraling, het beeldmerk ervan te veranderen. Zorg ervoor dat publieke en private partijen krimp als kwalitatieve kans gaan zien. Door pilotprojecten kan geleerd worden over de aanpak, maar ook kunnen deze projecten het imago van krimp helpen veranderen. Wederom dient niet de kwantiteit, maar de kwaliteit hierbij als uitgangspunt genomen te worden.
Het in kaart brengen van ruimtelijke kwaliteit in toekomstige krimpgebieden is belangrijk bij het inspelen op krimp. Dit geeft een mooi startpunt voor de manier waarop een gebied kwalitatief (verder) ontwikkeld kan worden. Het zijn de ‘zoekgebieden voor kwaliteit’ waar de ruimtelijke kwaliteit op basis van bestaande cultuurhistorische of landschappelijke kwaliteiten kan worden versterkt. Er ontstaat dan een grote variëteit aan kwalitatief hoogwaardige gebieden, die op hun eigen manier bevolking vasthouden of aantrekken. Hierdoor leren we over verschillende strategieën om om te gaan met krimp en kan tegelijkertijd de kwaliteit van Nederland als geheel toenemen.
Naast het veranderen van de negatieve lading van krimp zal er in het Nederlandse bestuurssysteem een cultuuromslag moeten plaatsvinden. De geldstromen in dit bestuurssysteem zijn te veel gekoppeld aan groei en ook de mensen worden beloond op groei. Het keren van de geldstromen kan door het bestuurssysteem te veranderen. Neem bijvoorbeeld Zuid-Holland en Zeeland. In Zuid-Holland krijgen grote steden als Rotterdam en Den Haag te maken met inwoners die ‘vluchten’ naar gebieden in Zeeland. Ondanks het feit dat de bevolkingsgroei in de grote steden stokt, gaat het meeste geld uit het provinciefonds naar deze steden waardoor problemen daar worden opgelost. Waarom Zuid-Holland en Zeeland niet samenvoegen? Hierdoor kan betere afstemming plaatsvinden op sturing en financiële middelen, zodat gebieden in Zeeland niet te boek zullen staan als krimpgebied, maar als kwaliteitsgebied.
zorg voor een cultuuromslag
aldus
Alvorens te zoeken naar kwaliteit in gebieden dient een veel belangrijkere stap gezet te worden: vervang het woord krimp of zorg ervoor dat de negatieve lading ervan verdwijnt. In de huidige maatschappij overheerst het denken dat meer en sneller ook beter is. Mensen laten zich leiden door dynamiek en schoonheid en associëren dit met groei en ontwikkeling. Financiële (overheids)middelen zijn hier ook op afgestemd; net zoals marktpartijen niet snel geneigd zullen zijn te investeren indien in de toekomst sprake is van
Krimp komt eraan. Daar kunnen we niet meer omheen. Een kort stappenplan bij het inspelen op krimp: 1) verander het imago van krimp, 2) breng zoekgebieden voor kwaliteit in kaart, 3) versterk kwaliteiten in deze gebieden, 4) gebruik pilotprojecten en 5) zorg voor een cultuuromslag. Hierdoor zal krimp in de toekomst niet meer als bedreiging maar als kans worden gezien.
ruimtelijke kwaliteit als vertrekpunt
16
17
Meer weten? Berenschot Procesmanagement analyseert, ontwerpt, begeleidt en evalueert complexe bestuurlijke processen waarin uiteenlopende en vaak strijdige belangen spelen. Procesmanagement helpt haar opdrachtgevers bij het verwerven van draagvlak, het overwinnen van weerstanden en het voorkomen van impasses. De komende jaren vergt krimp alle aandacht. Krijgt u als gemeente te maken met een vergrijzende bevolking? Of vraagt u zich als regio af hoe u de uitstroom van jonge mensen kunt tegengaan? Wat te doen om de kwaliteit van uw gebied te behouden of zelfs te versterken ten tijde van krimp? Berenschot Procesmanagement kan u ondersteunen bij vraagstukken die te maken hebben met krimp. Door samen met u krimp een positieve wending te geven en manieren te vinden om met krimp om te gaan. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Marinka van Vliet
[email protected], 06-23916274 www.berenschotprocesmanagement.nl
18
19
Berenschot B.V. Europalaan 40 3526 KS Utrecht Postbus 8039 3503 RA Utrecht T 030 2 916 916 F 030 2 947 090 I www.berenschot.com