www.pwc.nl
Kostenstudie naar de keten van brongescheiden kunststofverpakkingsafval uit huishoudens aanvullend onderzoek Werkgroep Vergoedingen/ Kwaliteit/Ketenregie 2014-0305/PT/lk/ih Vastgesteld door de Werkgroep Vergoedingen op 8 april 2014
Peter Teunisse Senior Director Advisory T: +31 (0) 88 792 97 58 M: +31 (0) 6 51 50 46 10
[email protected]
Werkgroep Vergoedingen/Kwaliteit/Keten regie T.a.v. de heer A.W. Kist
Leontine Kiès-Westerik Senior Manager Advisory T: +31 (0) 88 792 74 20 M: +31 (0) 6 13 61 85 74
[email protected]
Amsterdam, 14 april 2014 Geachte heer Kist, In aanvulling op de concept -resultaten van de ‘Kostenstudie naar de keten van bronsgescheiden kunststofverapakkingsafval uit huishoudens’ uit december 2013, ontvangt u hierbij het aanvullend onderzoek op basis van de vragen die door Werkgroep zijn geformuleerd. De resultaten daaruit zijn op 8 april 2014 door de Werkgroep vastgesteld. Het aanvullend onderzoek heeft als doel om meer duiding en achtergrond te verkrijgen hoe gemeenten hun respons en kosten kunnen beinvloeden. Hiervoor is door de Werkgroep een aantal hypothes geformuleerd en vastgesteld die PwC heeft getoetst aan de hand van de data en informatie uit de verschillende benchmarks die PwC in uw opdracht heeft uitgevoerd en aan de hand van een aantal gesprekken met gemeenten. Eveneens hebben wij daarbij gebruik gemaakt van gegevens die door Nedvang zijn aangeleverd. De bevindingen uit dit kwantitatieve en kwalitatieve onderzoek treft u in deze rapportage aan. Om de input van de respons en kosten uit de gemeenten, die tot stedelijkheidsklasse 1 behoren, te vergroten, hebben wij op uw verzoek de kosten van een tweetal gemeenten in kaart gebracht. In aanvulling daarop hebben wij de kosten van twee extra gemeenten uit deze stedelijkheidsklasse kunnen controleren. De uitkomsten hiervan evenals het effect op de Kostenstudie, is eveneens in deze rapportage opgenomne. Deze rapportage is daarmee een vervolg en verdieping op de resultaten van de eerdere Kostenstudie. De verbinding tussen de twee afzonderlijke rapportage, maakt geen onderdeel uit van deze rapportage. Deze wordt op uw verzoek aansluitend opgesteld. Voor de volledigheid geven wij aan dat onze algemene voorwaarden van toepassing zijn op deze rapportage, er is geen accountantscontrole toegepast op de in dit rapport vermelde cijfers. Met vriendelijke groet,
Peter Teunisse PricewaterhouseCoopers Advisory N.V., Thomas R. Malthusstraat 5, 1066 JR Amsterdam, Postbus 9616, 1006 GC Amsterdam T: 088 792 00 20, F: 088 792 96 40, www.pwc.nl
PwC
Inhoudsopgave Introductie 1.
Achtergrond en doel van het onderzoek
2.
Vraagstelling en aanpak van het onderzoek
3.
Scope van het onderzoek
4.
Leeswijzer
Uitkomsten onderzoek 5.
Resultaten onderzoek SK 1- gemeenten
6.
Resultaten kwantitatief onderzoek
7.
Resultaten kwalitatief onderzoek (PM)
PwC
3
Introductie
1. Achtergrond en doel van het onderzoek 2. Vraagstelling en aanpak van het onderzoek 3. Scope van het onderzoek 4. Leeswijzer
PwC
4
Introductie 1. Achtergrond en doel van het onderzoek In het najaar van 2013 heeft PwC in opdracht van de Werkgroep Vergoedingen/Kwaliteit en Ketenregie (Werkgroep) een Kostenstudie uitgevoerd:
In december 2013 heeft de Werkgroep Vergoedingen/Kwaliteit en Ketenregie (Werkgroep) de resultaten uit deze Kostenstudie besproken en goedgekeurd.
• Naar de kosten van de keten van brongescheiden kunststof verpakkingen uit huishouden in 2013 op basis van de resultaten uit de benchmark 2011.
Deze resultaten hebben input gevormd voor de besprekingen in de Werkgroep over de bepaling van de vergoeding per ton hergebruikt kunststof verpakkingsafval per 2018 aan gemeenten, dat uitgangspunt vormt voor de vergoeding in de jaren 2015, 2016 en 2017.
• En een statistische analyse van de verwachte effecten op respons en kosten als gevolg van een aantal benoemde ontwikkelingen en/of optimalisaties. De uitkomsten daarvan resulteerden in gewogen gemiddelde kosten en prestaties 2013 en een aantal ‘knoppen’ (mogelijkheden voor beïnvloeding van kosten en prestaties die zijn gedefinieerd en gemodelleerd) op basis waarvan een aantal scenario’s is bepaald en berekend. De ‘knoppen’ en scenario’s die zijn onderzocht op financieel effect in 2018, gaan uit van het gewogen gemiddelde in 2013. PwC
De Werkgroep heeft daarop de vergoeding voor het jaar 2015 vastgesteld. Voor de bepaling van de vergoeding in de jaren 2016, 2017 en 2018 heeft de Werkgroep behoefte aan aanvullende onderzoek naar en nadere duiding van de achterliggende factoren die de kosten en prestaties kunnen beïnvloeden.
5
Introductie 2. Vraagstelling en aanpak van het onderzoek Vraagstelling van het onderzoek
Aanpak van het onderzoek
De Werkgroep heeft voor het aanvullend onderzoek op de Kostenstudie de volgende vragen geformuleerd:
Om de vraagstelling te beantwoorden is het onderzoek opgedeeld in drie onderdelen:
1. Geef aanvullend inzicht in kosten en prestaties van een aantal gemeenten van stedelijkheidsklasse 1. 2. Geef nadere duiding voor de achterliggende factoren die de kosten en prestaties beïnvloeden en die een nadere verklaring bieden voor ‘de plek van de gemeente op de X-as’ of de ‘uitbijters’.
1.
Nader onderzoek naar de kosten en prestaties van 2 benoemde gemeenten in stedelijkheidsklasse 1.
2.
Nader kwantitatief onderzoek naar achterliggende kosten en prestaties.
3.
Nader kwalitatief onderzoek naar achterliggende kosten en prestaties op basis van gesprekken met gemeenten.
3. Geef een oordeel of deze factoren wel of niet te beïnvloeden zijn door gemeenten. 4. Geef een oordeel of de beïnvloedbare factoren zijn door te voeren door gemeenten en effect sorteren binnen de vergoedingsperiode tot en met 2018.
PwC
6
Introductie 2. Vraagstelling en aanpak van het onderzoek In onderstaande figuur is het plan van aanpak op hooflijnen gevisualiseerd.
WAT 1. Aanvullend inzicht in kosten en prestaties van en aantal grote gemeenten (SK 1) 2. Duiding voor de achterliggende factoren die de kosten en prestaties beïnvloeden
3. Oordeel of deze factoren wel of niet te beïnvloeden zijn door gemeenten
4. Zijn beïnvloedbare factoren door te voeren c.q. sorteren deze effect binnen de vergoedingsperiode PwC
HOE
BRON
Aanvulling benchmark met kosten en prestaties van 2 extra SK 1-gemeenten
Kosten op basis van rekenmodel + kwantitatief en kwalitatief onderzoek
Verdiepend kwantiatief onderzoek op basis van hypotheses
Op basis van database benchmark en WasteTool
Verdiepend kwalitatief onderzoek op basis van hypotheses
Op basis van gesprekken met 3 best en 3 worst practices gemeenten uit benchmark en WasteTool
Verdiepend kwalitatief onderzoek
Onderdeel van gesprekken met gemeenten en toetsing bij Expertgroep
Verdiepend kwantittief en kwalitatief onderzoek op basis van hypotheses
Onderdeel van gesprekken met gemeenten en (mogelijk) onderzoek op basis van WasteTool
7
Introductie 3. Scope van het onderzoek Het onderzoek richt zich, net als het eerste deel van de Kostenstudie, op de kosten van de gehele keten van brongescheiden huishoudelijk kunststofverpakkingsafval, van inzameling tot en met vermarkting. Buiten de reikwijdte van het onderzoek vallen derhalve nascheiding en kunststof verpakkingsafval van bedrijven. De kosten en prestaties van de aanvullende stedelijkheidsklasse 1 gemeenten zijn aan de hand van het rekenmodel, dat voor alle gemeenten is gehanteerd, in beeld gebracht. De periode is gelijk aan de periode waarvoor de benchmarkgemeenten zijn geüpdatet naar 2013. Deze gegevens en achterliggende brondocumentatie zijn door PwC getoetst en gevalideerd. De definitieve uitkomsten van het rekenmodel zijn door de betreffende gemeenten en inzamelaars goedgekeurd.
Ten behoeve van de nadere kwantitatieve analyse is gebruik gemaakt van de beschikbare data uit de benchmark 2012 en het eerste deel van de Kostenstudie, waarbij een verdiepingsslag is gemaakt op de reeds beschikbare kosten en data van de benchmark gemeenten. Daarnaast is ook gebruik gemaakt van extra data uit WasteTool die door Nedvang ter beschikking is gesteld. Ten behoeve van de toetsing van de kwalitatieve gegevens hebben er gesprekken met zeven gemeenten plaatsgevonden. De keuze voor gemeenten is gebaseerd op uitkomsten uit de benchmark van PwC en opgave door Nedvang en door de Werkgroep goedgekeurd.
Ten behoeve van het kwantitatief en kwalitatief onderzoek zijn hypotheses opgesteld en goedgekeurd (bijlagen A en B), die in het onderzoek zijn getoetst. PwC
8
Introductie 3. Scope van het onderzoek De rapportage die voor u ligt, is een aanvullend onderzoek op de Kostenstudie die eerder door PwC is uitgevoerd. Deze rapportage staat echter op zichzelf, op basis van de geformuleerde vragen. De verbinding tussen het Kostenonderzoek en dit aanvullend onderzoek wordt op verzoek van de Werkgroep niet in dit onderzoek uitgevoerd, maar vindt separaat plaats. PwC heeft onderzoek gedaan heeft naar de kosten en prestaties en achterliggende factoren. De bepaling van de vergoeding aan gemeenten voor de periode 201 -2018 op basis van de Kostenstudie en de aanvulling hierop is aan de Werkgroep en valt buiten de reikwijdte van dit onderzoek.
Indien een bredere verspreiding, dan alleen aan u als opdrachtgever gewenst is, kan dit na schriftelijke toestemming van PwC plaatsvinden. PwC geeft derde partijen niet het recht om op het rapport te mogen vertrouwen dan wel het rapport voor enig (ander) doel te gebruiken. PwC wijst derhalve uitdrukkelijk enige verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid en/of zorgplicht jegens andere partijen dan de geadresseerde(n) van het rapport af. De aard van dit rapport houdt in dat op het cijfermateriaal geen accountantscontrole is toegepast, noch dat een beoordelingsopdracht is uitgevoerd.
Het eindrapport is een PwC branded-rapport. Vanzelfsprekend betekent dit dat wij daarmee verantwoordelijk blijven voor de inhoud van het rapport en dat u daarop geen wijzigingen zonder onze toestemming zult aanbrengen. PwC
9
Introductie 4. Leeswijzer De rapportage is als volgt ingedeeld. In hoofdstuk 5 zijn de resultaten opgenomen van het onderzoek naar de naar de kosten en prestaties van aanvullende gemeenten in stedelijkheidsklasse 1. Hoofdstuk 6 start met een overzicht van de geformuleerde hypothese, de conclusie op basis van onderzoek, de vraag of de gemeente wel/niet in staat is deze factor te beïnvloeden en waar mogelijk een antwoord op de vraag of deze interventie effect zou kunnen sorteren voor 2019. Vervolgens is de toetsing van de hypotheses uitgewerkt en onderbouwd. In hoofdstuk 7 is op gelijke wijze opgebouwd voor de kwalitatieve hypotheses als hoofdstuk 6.
PwC
10
Uitkomsten onderzoek
5. Resultaten onderzoek SK 1- gemeenten
PwC
11
5. Resultaten onderzoek SK 1 - gemeenten Op verzoek van de Werkgroep zijn extra gemeenten betrokken uit stedelijkheidsklasse 1, in aanvulling op de bestaande 3 gemeenten uit stedelijkheidsklasse 1, om het inzicht in de kosten van deze stedelijkheidsklasse te vergroten. Tegelijkertijd biedt dit de mogelijkheid om te toetsen of de bevinding uit de benchmark 2010 (naar de kosten en prestatie uit het jaar 2009) ‘er is geen significant verschil in kosten op basis van stedelijkheidsklasse’ te toetsen op basis van de actuele situatie. De Werkgroep heeft 2 gemeenten geselecteerd. Van deze gemeenten zijn de kosten en prestaties in kaart gebracht en aan de hand van achterliggende brondocumentatie gevalideerd. De inzamelaar van een van deze gemeenten, eveneens een tweetal andere gemeenten ingebracht uit stedelijkheidsklasse 1. Deze uitkomsten zijn eveneens in de uitkomsten meegenomen. PwC
12
5. Resultaten onderzoek SK 1 - gemeenten Resultaat
Toelichting
Resultaat • Van alle SK1 gemeenten (3 gemeenten uit benchmark inclusief 4 aanvullende gemeenten) uit het onderzoek vallen de totale kosten per ton hoger uit dan het gemiddelde van € 389 (2013) uit de Kostenstudie. • De gemiddelde kosten voor de SK1 gemeenten in de steekproef zijn € 477. • Ondanks dat de reële kosten per ton hoger liggen voor de SK1 gemeenten is er geen significant verschil in kosten per ton tussen SK1 gemeenten en de overige stedelijkheidsklasse. Dit wordt naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door de spreiding in kosten per ton. Opmerking De gemiddelde kosten voor de benchmark van € 389 per ton worden niet aangepast, aangezien de nieuw onderzochte SK1 gemeenten niet representatief en willekeurig getrokken zijn.
900
Individuele kosten (gem 389)
800 700 600 500 400 3389 300 200 100 0 1
3
5
7
9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 39 41 43 45
* De bruine kolommen geven de extra SK1 gemeenten weer die onderzocht zijn. ** De oranje kolommen geven de SK1 gemeenten weer uit het initiële onderzoek.
Nr
Totale kosten per ton
Respons per aansluiting
Toelichting bijzonderheden
1
464
4,72
Allemaal bovengrondse containers, 15 jaar afschrijving, wel hogere onderhoudskosten als gevolg daarvan.
2
463
6,04
Allemaal bovengrondse containers, 15 jaar afschrijving, wel hogere onderhoudskosten als gevolg daarvan.
3
460
8,02
Allemaal bovengrondse containers, 15 jaar afschrijving, wel hogere onderhoudskosten als gevolg daarvan.
4
676
2,65
Ondergrondse containers, de pure inzamelkosten liggen fors onder de vergoeding. Keuze voor OGC is ingegeven door beeld OR (€ 331 per ton). 13
PwC
Uitkomsten onderzoek
6. Resultaten kwantitatief onderzoek
PwC
14
6. Resultaten kwantitatief onderzoek De Werkgroep heeft een aantal kwantitatieve hypotheses opgesteld voor een nader onderzoek naar de achterliggende factoren die de respons en/of de kosten mogelijk beïnvloeden (bijlage A). In het kwantitatief onderzoek is een verdiepingsslag gemaakt op de beschikbare data uit de benchmark. Daarnaast is gebruik gemaakt van extra data uit WasteTool, ter beschikking gesteld door Nedvang. Vermeldenswaardig is dat in alle gevallen de conclusies op basis van de benchmarkdata en de WasteTool data consistent zijn.
Dit hoofdstuk start met de conclusies op de hypotheses. Tevens is beschreven of de onderzochte factor per hypothese beïnvloedbaar is voor de gemeente. Indien daarvan sprake is, is opgenomen of de beïnvloeding door een gemeente verwacht effect sorteert voor 2019. Deze toevoegingen zijn gebaseerd op de gesprekken met gemeenten en de expert opinion van PwC. Na de hoofdconclusies volgt de onderbouwing per hypothese. Interessante bevindingen die geen onderdeel uitmaken van de hypothese, zijn opgenomen onder ‘Notes’.
De gehanteerde analysemethodiek verschilt per hypothese. Waar mogelijk is een regressieanalyse uitgevoerd. Indien dit niet mogelijk was, vanwege het lage aantal waarnemingen, zijn gemiddeldes van verschillende groepen gemeenten vergeleken. In de onderbouwing per hypothese is de gehanteerde methodiek onder ‘aanpak’ opgenomen. PwC
15
6. Resultaat kwantitatief onderzoek (1/3) Conclusies respons per huishouden Hypothese
Conclusie
Wel/niet beïnvloedbaar
Effect voor 2019
1. Serviceniveau (brengsysteem): het aantal huishoudens per brengcontainer en brenglocaties is van invloed op de respons per huishouden
Een lager aantal huishoudens per brengcontainer en brenglocaties leidt niet tot een hogere respons per huishouden
Niet van toepassing
Niet van toepassing
2. Serviceniveau (haalsysteem): de frequentie van inzameling per maand is van invloed op de respons per huishouden
Een verhoging van de frequentie van inzameling leidt tot een verhoogde respons per huishouden
Wel beïnvloedbaar
Effect structureel na 3-5 maanden
3. Serviceniveau (haalsysteem): het inzamelmiddel (zak/container) is van invloed op de respons per huishouden
Respons verdubbelt na overgang van inzameling met zakken naar container (Horst aan de Maas)
Wel beïnvloedbaar
Effect structureel na 3-5 maanden maar vraagt lange voorbereidingstijd (ongeveer 2 jaar)
4. Serviceniveau (haalsysteem): de wijze waarop burgers zakken kunnen verkrijgen is van invloed op de respons per huishoudens (let op ook voor kosten)
Geen effect op de respons per huishouden door het makkelijk verkrijgen van zakken (haalgemeenten)
Wel beïnvloedbaar
Effect structureel na 2-3 maanden
5. Serviceniveau: het combineren van halen en brengen leidt tot een hogere respons per huishouden dan in een haalsysteem.
Het combineren van halen en brengen leidt niet tot een hogere respons per huishouden
lange voorbereidingstijd (ongeveer 2 jaar)
Afschaffen en opnieuw bepalen inzamelsysteem vergt lange voorbereidingstijd (ongeveer 2 jaar)
6. Hoe hoger het percentage hoogbouw in een gemeente, hoe lager de respons
Naarmate het percentage hoogbouw toeneemt, neemt de respons per huishouden af
Niet beïnvloedbaar
Niet van toepassing
7. De stedelijkheidsklasse is van invloed op de respons (en op de kosten ikv de benchmark)
Lagere respons voor SK1 gemeenten lijkt verklaard te worden door percentage hoogbouw
Niet beïnvloedbaar
Niet van toepassing
Extra: terugbrengen frequentie inzamelen restafval is van invloed op de respons
Geen significante impact op respons plastic afval wijzigen frequentie inzamelen restafval
Niet van toepassing
Niet van toepassing
PwC
16
6. Resultaat kwantitatief onderzoek (2/3) Conclusies efficiency (€/ton) Hypothese
Conclusie
Wel/niet beïnvloedbaar
Effect voor 2019
8. Het inzamelgebied (oppervlakte in km2) is van invloed op de efficiency van de operatie
Geen verband tussen inzamelgebied en efficiëntie
Niet beïnvloedbaar
Niet van toepassing
9. De organisatievorm (zelf doen/samen/uitbesteden) is bepalend voor de efficiency van de uitvoering
Geen significant verschil in efficiency tussen gemeenten die zelf inzamelen of dat samen doen
Wel beïnvloedbaar
Niet van toepassing
10. De organisatievorm (zelf doen/samen/uitbesteden) is bepalend voor de efficiency van de uitvoering
Gemiddeld lagere inzamelkosten voor gemeenten die uitbesteden
Wel beïnvloedbaar
Aanpassen organisatievorm afhankelijk van contracten en afspraken (ongeveer 2 jaar)
11. De financierings- en onderhoudskosten per ton zijn van invloed op de totale kosten per ton voor brenggemeenten
Geen eenduidig verband tussen financierings- en onderhoudskosten en totale kosten per ton (brenggemeenten)
Wel beïnvloedbaar
Niet van toepassing
12. De uurtarieven van ingezet personeel en materieel zijn van invloed op de inzamelingskosten
Geen eenduidig verband uurtarieven personeel en materieel en totale kosten per ton voor haalgemeenten
Wel beïnvloedbaar (niet makkelijk)
Niet van toepassing
13. Het aantal ingezette medewerkers/beladers in een haalsysteem is van invloed op de inzamelingskosten
Gemeenten die 1 belader inzetten in een haalsysteem hebben in de steekproef 17% lagere kosten dan gemeenten die 2 beladers inzetten
Wel beïnvloedbaar
Operationele beoordeling, kan op korte termijn effect sorteren
PwC
17
6. Resultaat kwantitatief onderzoek (2/3) Conclusies respons en efficiency Hypothese
Conclusie
Wel/niet beïnvloedbaar
Effect voor 2019
14a. De respons bepaalt de hoogte van de kosten en de rangorde van gemeenten en is tevens bepalend voor efficiency (haalgemeenten)
Haalgemeenten met een hogere respons hebben significant lagere kosten en zijn efficiënter
Niet van toepassing
Niet van toepassing
14b. De respons bepaalt de hoogte van de kosten en de rangorde van gemeenten en is tevens bepalend voor efficiency (brenggemeenten)
Geen eenduidig verband hogere respons en lagere kosten en efficiëntie
Niet van toepassing
Niet van toepassing
Hypothese
Conclusie
Wel / niet beïnvloedbaar
Effect voor 2019
15. Indien instrumenten als diftar, omgekeerd inzamelen, wijziging van inzameling worden doorgevoerd, sorteert dit binnen enkele maanden effect (**)
Effect van aanpassing beleid na invoering na enkele maanden structureel zichtbaar
Niet van toepassing
Maatregelen sorteren over het algemeen na invoeren snel effect, echter de voorbereidingstijd en politieke besluitvorming kan meer tijd in beslag nemen
Timing
PwC
18
1) Een lager aantal huishoudens per brengcontainer en brenglocaties leidt niet tot een hogere respons per huishouden
Onderzoekshypothese: het aantal huishoudens per brengcontainer en brenglocatie is van invloed op de respons per huishouden. Aanpak: regressiemodel (bron: benchmarkgemeenten) waarbij rekening gehouden is met het effect van diftar op de respons. Resultaat: er is geen significante impact gevonden van het aantal aansluitingen per container op de respons per huishouden. Eveneens is er geen significant effect gevonden van het aantal aansluitingen per brenglocatie op de respons. De spreiding in het aantal aansluitingen per container per gemeente is beperkt (zie histogram). Daarbij moet worden opgemerkt dat de hierbij onderzochte gemeenten al sinds 2009 inzamelen. Daardoor hebben zij mogelijk al kunnen optimaliseren.
Aantal aansluitingen per container per gemeente Beperkte spreiding gemeenten met betrekking tot aantal aansluitingen per container: 7 6 Aantal gemeenten
Hypothese en resultaat
5 4 3 2 1 0 0-500
500-1000 1000-1500 1500-2000 >2000 Aantal aansluitingen per container
Notes • Er is geen rekening gehouden met het aantal aansluiten per container ten opzichte van de totale oppervlakte in de gemeenten. • Beperkt aantal waarnemingen (15 gemeenten) wat mogelijk de resultaten kan beïnvloeden.
PwC
19
2) Een verhoging van de frequentie van 1 keer per 4 weken naar 1 keer per 2 weken leidt tot een hogere respons per huishouden Hypothese en resultaat
Voorbeeld
Onderzoekshypothese: de frequentie van inzameling per maand is van invloed op de respons per huishouden: (1 keer per 4 weken versus 2 keer per 4 weken).
Resultaat: de beide datasets leveren hetzelfde resultaat op: de inzamelfrequentie heeft een significante impact op de respons per huishouden. Onderzoek op basis van de data uit WasteTool laat zien dat het verhogen van de frequentie leidt tot een gemiddelde verhoging van de respons van +21%.
150000
Wijziging frequentie
Totale respons
Aanpak: voor de benchmark gemeenten is een regressiemodel geschat waarbij rekening gehouden is met het effect van diftar op de respons. Additioneel is voor gemeenten die de frequentie hebben verhoogd, op basis data uit WasteTool, het effect op de respons bepaald.
Cyclus gemeenten
50000
Notes • Voor de schatting op basis van de benchmarkdata is gebruik gemaakt van de 25 gemeenten die een haalsysteem hebben. • Resultaten op basis van data uit WasteTool: Kempen gemeenten: +8%, Veenendaal: +21%, Boxtel: +23%, Cyclus gemeenten (min Nieuwkoop en Rijnkoop): +33%. • Kosten: nader onderzoek wijst uit dat een verhoging van de inzamelfrequentie en daarmee gepaard gaande hogere respons geen significant effect heeft op de kosten per ton. PwC
20
3) Respons verdubbelt na overgang van inzameling met zakken naar container (Horst aan de Maas) Hypothese en resultaat
Toelichting
Onderzoekshypothese: het inzamelmiddel (zak/container) is van invloed op de respons per huishouden. Aanpak: op basis van de respons over tijd is onderzocht wat de invloed is op de respons indien kunststof wordt ingezameld met behulp van mini-containers in plaats van zakken (als enige verandering).
Respons - Horst aan de Maas
125000 Wijziging zak naar container
Resultaat: de respons blijkt significant gestegen te zijn en na vijf maanden structureel. De respons ligt in die periode gemiddeld +113% hoger dan in de periode voor de invoering.
75000
De verhoogde respons in Horst aan de Maas door het wijzigen van zak naar container is vergelijkbaar met de bevindingen uit het onderzoek naar de gemeente Bronckhorst en consistent met de uitkomsten van de ROVA pilot (bijlage E, Kostenstudie).
25000
Notes • Het effect treedt in sterkere mate op in de gemeente Almere (+542%) echter hierbij adviseren wij om aanvullend onderzoek te doen naar de kwaliteit van de data.
PwC
21
4) Geen effect op de respons per huishouden door het makkelijk verkrijgen van zakken (haalgemeenten) Hypothese en resultaat Onderzoekshypothese: de wijze waarop burgers zakken kunnen verkrijgen is van invloed op de respons per huishouden. Aanpak: er is een regressieanalyse gedaan waarin de respons per huishouden is geschat met als verklarende variabelen een dummy voor diftar en de verkrijgbaarheid van de zakken. Makkelijk verkrijgbaar is gedefinieerd als vrij verkrijgbaar bij supermarkt, gemeentehuis en -werf. Niet vrij verkrijgbaar is gedefinieerd als burgers zakken telefonisch moeten bestellen of als deze slechts verkrijgbaar zijn op een beperkt aantal locaties.
Toelichting
30
Respons per huishouden
20
10
Resultaat: geen effect op de respons per huishouden van de verkrijgbaarheid van zakken. 0 Niet vrij verkrijgbaar
Makkelijk verkrijgbaar
Notes • Kosten: gemeenten waarin de zakken makkelijk verkrijgbaar zijn hebben gemiddeld 24% hogere totale kosten per ton ten opzichte van gemeenten waar de zakken niet vrij verkrijgbaar zijn. Echter dit verschil is niet statistisch significant, waarschijnlijk een gevolg van het beperkt aantal waarnemingen. • Kosten: in gemeenten waar de zakken makkelijk verkrijgbaar zijn wordt slechts 39% van het aantal zakken weer ingezameld ten opzichte van 82% in gemeenten waar de zakken niet vrij verkrijgbaar zijn. Hierdoor zullen de kosten per ton voor het aankopen en verspreiden van de zakken hoger zijn voor de gemeenten waar zakken makkelijk verkrijgbaar zijn. Deze kosten maken een substantieel onderdeel uit van de kosten per ton. PwC
22
5) Het combineren van halen en brengen leidt niet tot een hogere respons per huishouden Hypothese en resultaat Onderzoekshypothese: het combineren van halen en brengen leidt tot een hogere respons per huishouden dan in een haalsysteem. Aanpak: regressiemodel (bron: benchmarkgemeenten en WasteTool data) waarbij rekening gehouden is met het effect van diftar op de respons. Uit de ‘haalgemeenten’ zijn de gemeenten geëlimineerd die 1x per 2 weken inzamelen. Daarmee wordt voorkomen dat deze hogere respons (zie hypothese 2) de analyse oneigenlijk beïnvloedt. Resultaat: de benchmark en WasteTool data leveren hetzelfde resultaat op: er is geen significant effect gevonden op de respons voor het combineren van een haal- en een breng systeem.
Toelichting 30
Gemiddelde respons per huishouden
20
10
0 Haal
Haal & Breng
Notes • Voor de schatting is gebruik gemaakt van de 43 gemeenten uit de benchmark, daarvan maken er 15 gebruik van een brengsysteem, 25 van een haalsysteem en 3 van een combinatie van een haal- en een brengsysteem. Resultaten zijn mogelijk onnauwkeurig vanwege het geringe aantal waarnemingen. • Kosten: uit eerder onderzoek (Benchmark 2012) is gebleken dat gemeenten die halen en brengen combineren significant hogere kosten hebben dan gemeenten die alleen een haal- of brengsysteem hanteren. PwC
23
6) Naarmate het percentage hoogbouw toeneemt, neemt de respons per huishouden af Hypothese en resultaat
Toelichting
Onderzoekshypothese: hoe hoger het percentage hoogbouw in een gemeente hoe lager de respons. Aanpak: regressiemodel (bron: WasteTool data) waarbij rekening gehouden is met het effect van diftar op de respons. Conclusie: het percentage hoogbouw is van significante invloed op de respons per huishouden.
Gemiddelde respons per huishouden 30 25 20 15 10 5 0 0%-15%
15%-30% 30%-45% 45%-60% Percentage meergezinswoningen
>60%
Notes • Als meting voor percentage hoogbouw is gebruik gemaakt voor het percentage meergezinswoningen in een gemeente (bron: RWS). Dit percentage geeft de gestapelde bouw aan in een gemeente. • In de analyse zijn andere factoren, zoals etniciteit van bevolkingsgroepen of cultuur, niet meegenomen.
PwC
24
7) Lagere respons voor SK1 gemeenten lijkt verklaard te worden door percentage hoogbouw De gemiddelde respons is beduidend lager voor Sk1 gemeenten
Gemiddelde respons per aansluiting
Dit blijkt een gevolg te zijn van het percentage hoogbouw in de betreffende gemeenten (zie hypothese 6)
Percentage Hoogbouw 60%
40
50%
30
40% 30%
20
20% 10
10% 0%
0 5
4
3 2 Stedelijkheidsklasse
1
5
4
3 2 Stedelijkheidsklasse
1
Toelichting • Een regressiemodel voor de respons per huishouden is geschat met als verklarende variabelen een diftar-dummy, percentage meergezinswoningen en een dummy voor SK1 gemeenten. In dit model is het percentage meergezinswoningen wel significant en stedelijkheidsklasse 1 niet. • Het is ook mogelijk dat de lagere respons per aansluiting voor SK1 gemeenten verklaard wordt door niet meegenomen variabelen zoals bepaalde bevolkingsgroepen of cultuur.
PwC
25
8) Gemeenten met een groot inzamelgebied hebben niet een significant lagere efficiency Hypothese en resultaat
Toelichting 0,9
Onderzoekshypothese: het inzamelgebied (oppervlakte in km2) is van invloed op de efficiency van de operatie.
Resultaat: het afzetgebied in vierkante kilometers is niet statistisch significant. Gemeenten met een groot oppervlakte compenseren waarschijnlijk in efficiency door een hogere respons (zie hypothese 6 en 7).
0,7 Tonnage per uur
Aanpak: er is een regressieanalyse uitgevoerd met als afhankelijke variabele het ingezameld tonnage per uur en als onafhankelijke variabelen het inzamelgebied in vierkante kilometers en een dummy voor haal- of brenggemeenten.
0,8
0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0 0
50 100 150 200 Totale oppervlakte van gemeente
250
Notes • Bron: demografische kerncijfers per gemeente 2012 (CBS). • Geen cijfers met betrekking tot tonnage per uur beschikbaar voor gemeenten die hebben uitbesteed.
PwC
26
9) Geen significant verschil in efficiency tussen gemeenten die zelf inzamelen of dat samen doen Hypothese en resultaat Onderzoekshypothese: de organisatievorm (zelf doen/samen) is bepalend voor de efficiency (uitgedrukt in uren per ton ingezamelde kunststof)
Toelichting 0,6
Tonnage per uur (haalgemeenten)
0,5
Aanpak: de gemiddelde tonnage plastic per uur is vergeleken voor de verschillende organisatievormen. Er is een onderscheid gemaakt tussen haal- en brenggemeenten.
0,4
Resultaat: gemiddeld lijken gemeenten die het inzamelen zelf uitvoeren efficiënter te zijn dan gemeenten die dit samen doen. Echter is dit verschil niet significant.
0,2
Slechts 2 waarnemingen
0,3
0,1 0 Samen
0,3
Zelf
Tonnage per uur (brenggemeenten)
0,25
Notes
0,2 0,15
• Weinig datapunten beschikbaar met betrekking tot 0,1 inzameluren: 0,05 • Haal: samen (10), zelf (2). • Breng: samen (8), zelf (5). 0 • Geen data beschikbaar voor gemeenten die hebben uitbesteed. PwC
Samen
Zelf
27
10) Gemiddeld lagere inzamelkosten voor gemeenten die uitbesteden Hypothese en resultaat
Toelichting
Onderzoekshypothese: organisatievorm (uitbesteden, zelf doen of samen) is van invloed op de inzamelkosten. Aanpak: de gemiddelde inzamelkosten voor gemeenten zijn vergeleken voor gemeenten die hun dienst hebben uitbesteed versus gemeenten die het inzamelen zelf of samen met andere gemeenten hebben georganiseerd. Resultaat: bij haalgemeenten hebben gemeenten die hebben uitbesteed 38% lagere kosten, dit verschil is statistisch significant. Bij brenggemeenten hebben gemeenten die hebben uitbesteed 13% lagere kosten, dit verschil is echter niet statistisch te toetsen door het beperkt aantal waarnemingen. Ook wanneer het effect van diftar wordt meegenomen, blijft de conclusie overeind. Conclusie blijft eveneens staan indien de totale kosten per ton worden geanalyseerd, in plaats van naar inzamelkosten. Notes • Aantal waarnemingen: • Haalgemeenten: zelf/samen (16), uitbesteed (9). • Brenggemeenten: zelf/samen (13), uitbesteed (2).
Inzamelkosten per ton (haalgemeenten) 400 300 200 100 0 Samen / Zelf 400
Uitbesteed
Inzamelkosten per ton (brenggemeenten)
300 200 100 0 Samen / Zelf
PwC
Uitbesteed
28
11) Geen eenduidig verband tussen financierings- en onderhoudskosten en totale kosten per ton (brenggemeenten) Hypothese en resultaat Onderzoekshypothese: de financierings- en onderhoudskosten per ton zijn van invloed op de totale kosten per ton voor brenggemeenten. Aanpak: er is een staafdiagram gemaakt met daarin de gemeenten gesorteerd op volgorde van totale kosten per ton (laag naar hoog). Daarnaast is een staafdiagram gemaakt met daarin de financieringskosten van de betreffende gemeenten. Uit de grafieken lijkt een verband tussen financierings- en onderhoudskosten en de totale kosten per ton. Daarnaast is een regressieanalyse uitgevoerd met als afhankelijk variabele de totale kosten per ton en als onafhankelijke variabele de financierings- en onderhoudskosten. Hieruit blijkt geen statistisch significant verband tussen de financieringskosten en de inzamelkosten. Resultaat: er is geen eenduidig verband gevonden tussen de financierings- en onderhoudskosten en de inzamelkosten. Notes • Laag aantal waarnemingen (15 gemeenten) is een mogelijke verklaring voor de insignificantie. • Kosten: uitschieters op financierings- en onderhoudskosten betreft gemeenten met ondergrondse containers.
Toelichting
Financierings- en onderhoudskosten per ton
180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0
Totale kosten per ton
1 PwC
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 29
12) Geen eenduidig verband uurtarieven personeel en materieel en totale kosten per ton voor haalgemeenten Hypothese en resultaat Onderzoekshypothese: de uurtarieven van ingezet personeel en materieel zijn van invloed op de inzamelkosten. Aanpak: er is een staafdiagram gemaakt met daarin de gemeenten gesorteerd op volgorde van totale inzamelkosten (laag naar hoog). Daarnaast is een staafdiagram gemaakt met daarin het uurtarief van de belader en met daarin het uurtarief van het inzamelvoertuig van de betreffende gemeenten. Uit de grafieken blijkt geen eenduidig verband tussen de uurtarieven personeel of materiaal en de inzamelkosten. Daarnaast is een regressieanalyse uitgevoerd met als afhankelijk variabele de inzamelkosten en als onafhankelijke variabele de uurtarieven. Hieruit blijkt geen statistisch significant verband tussen de uurtarieven en de inzamelkosten. Resultaat: er is geen eenduidig verband gevonden tussen de uurtarieven personeel en materieel en de inzamelkosten.
Toelichting 50
Uurtarief personeel
40 30 20 10 0 80
Uurtarief inzamelvoertuig
60 40 20 0 600
Notes • Laag aantal waarnemingen (12 gemeenten), van de gemeenten die hebben uitbesteed, zijn geen uurtarieven bekend. • Alle gemeenten hebben 2 beladers, behalve gemeente 7 (1 belader) en gemeente 12 (1.64 belader). • Sommige lage uurtarieven van personeel worden verklaard door inzet van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. PwC
Totale kosten per ton
500 400 300 200 100 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12 30
13) Gemeenten uit de steekproef die 1 belader inzetten hebben in de steekproef 17% lagere kosten dan gemeenten die 2 beladers inzetten Hypothese en resultaat
Toelichting
Onderzoekshypothese: het aantal ingezette medewerkers /beladers in een haalsysteem is van invloed op de inzamelingskosten.
400
Aanpak: de gemiddelde inzamelkosten per ton zijn vergeleken voor gemeenten die 1 belader inzetten versus gemeente die 2 beladers inzetten.
300
Resultaat: de kosten voor gemeenten met 1 belader zijn 17% lager dan de kosten voor gemeenten met 2 beladers. Vanwege het geringe aantal waarnemingen is het niet mogelijk een statistische toets uit te voeren.
Inzamelkosten per ton
200
100
0 1
2 Aantal beladers
Notes • Geen statistische toets mogelijk: aantal gemeenten waarvan data beschikbaar is met 1 belader: 3, met 2 beladers: 11. • Voor deze hypothese waren meer gegevens beschikbaar dan voor hypothese 12.
PwC
31
14a) Haalgemeenten met een hogere respons hebben significant lagere kosten en zijn efficiënter Hypothese en resultaat
Toelichting
Onderzoekshypothese: de respons bepaalt de hoogte van de kosten en de rangorde van gemeenten en is tevens bepalend voor efficiency.
1,2
Aanpak: er is een staafdiagram gemaakt met daarin de respons gesorteerd van laag naar hoog. Hieruit blijkt dat haalgemeenten met een hogere respons gemiddeld lagere kosten en een hogere efficiëntie hebben. Daarnaast is een regressieanalyse uitgevoerd om het effect van de respons op de kosten en de efficiëntie te toetsen.
0,6
Tonnage per uur
1 0,8 0,4 0,2 0 800
Totale kosten per ton
600
Resultaat: de respons per huishouden heeft zowel op de tonnage per uur als de totale kosten per ton een significant effect.
400 200 0
Notes • Laag aantal waarnemingen (14 gemeenten) als gevolg van het feit dat gemeenten die de inzameling hebben uitbesteed geen inzicht hebben in de bestede inzamelingsuren.
40 35 30 25 20 15 10 5 0
Respons per huishouden (haalgemeenten)
1 PwC
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 32
14b) Geen eenduidig verband hogere respons en lagere kosten en efficiëntie (brenggemeenten) Hypothese en resultaat Onderzoekshypothese: de respons bepaalt de hoogte van de kosten en de rangorde van gemeenten en is tevens bepalend voor efficiency. Aanpak: er is een staafdiagram gemaakt met daarin de respons gesorteerd van laag naar hoog. Hieruit blijkt geen eenduidig verband tussen brenggemeenten met een hogere respons totale kosten per ton of tonnage per uur. Daarnaast is een regressieanalyse uitgevoerd om het effect van de respons op de kosten en de efficiëntie te toetsen. Resultaat: de respons per huishouden heeft geen significant effect op de tonnage per uur of de totale kosten per ton.
Toelichting 0,5
Tonnage per uur
0,4 0,3 0,2 0,1 0 1000
Totale kosten per ton
800 600 400 200 0 25
Notes • Laag aantal waarnemingen (13 gemeenten), als gevolg van het feit dat gemeenten die de inzameling hebben uitbesteed geen inzicht hebben in de bestede inzamelingsuren.
Respons per huishouden (brenggemeenten)
20 15 10 5 0 1
PwC
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13 33
15) Effect van aanpassing beleid na invoering na enkele maanden structureel zichtbaar Hypothese en resultaat Onderzoekshypothese: indien instrumenten als diftar, omgekeerd inzamelen, wijziging van inzameling worden doorgevoerd, sorteert dit binnen enkele maanden effect.
Voorbeeld
Respons - Cyclus gemeenten 150000
Aanpak: er is gekeken hoe lang het gemiddeld duurt voordat een wijziging in beleid in zijn geheel effect sorteert.
Wijziging frequentie
Resultaat: gemiddeld blijkt het effect van een verandering structureel na 3,3 maanden na invoering. 3 maanden
50000
Notes • Beperkt aantal gemeenten waarvoor bekend is wanneer wijzigingen zijn doorgevoerd. Het beeld wordt echter bevestigd door gesprekken met betrokken gemeenten, waarnaar kwalitatief onderzoek is gedaan en eerdere bevindingen uit gesprekken in de benchmark 2012.
PwC
34
(Extra) Geen significante impact op respons kunststof afval door wijzigen frequentie inzamelen restafval
sep-13
dec-13 dec-13
jun-13
sep-13
mrt-13
sep-12
dec-12
jun-12
mrt-12
sep-11
dec-11
mrt-11 jun-11
sep-10
dec-10
jun-13
mrt-13
dec-12
sep-12
jun-12
mrt-12
dec-11
sep-11
jun-11
mrt-11
dec-10
sep-10
jun-10
Respons - Cranendonck
okt-13
jul-13
jan-13
apr-13
okt-12
jul-12
jan-12
okt-11
jul-11
apr-11
jan-11
okt-10
jul-10
apr-10
jan-10
okt-09
apr-12
Wijziging
60000 40000 20000 0 jul-09
PwC
jun-10
Wijziging
60000 40000 20000 0
Notes • Heeze Leende en Deurne hebben hun frequentie gewijzigd per 1-1-2013. • Cranendonck heeft haar frequentie gewijzigd per 1-1-2012.
mrt-10
sep-09
Respons - Deurne
dec-09
Conclusie: voor geen van de drie onderzochte gemeenten is de dummy significant. Ook uit de grafieken blijkt geen significant effect van het wijzigen van de frequentie van het afhalen van restafval op de respons plastic afval.
Wijziging
40000 30000 20000 10000 0 dec-09
Aanpak: voor drie gemeenten zijn grafieken geplot en is een model geschat met een dummy voor het moment van het wijzigen van de frequentie van het afhalen van restafval naar 1 keer per 4 weken.
Respons - Heeze Leende
mrt-10
Onderzoekshypothese: het wijzigen van de frequentie van het afhalen van restafval is van invloed op de hoeveelheid ingezameld kunststof afval.
Toelichting
jun-09
Hypothese en resultaat
35
Uitkomsten onderzoek
7. Resultaten kwalitatief onderzoek
PwC
36
7. Resultaten kwalitatief onderzoek De Werkgroep heeft in aanvulling op de kwantitatieve hypotheses uit het voorgaande hoofdstuk eveneens een aantal kwalitatieve hypotheses opgesteld voor een aanvullend onderzoek naar de achterliggende factoren die de respons en/of de kosten mogelijk beïnvloeden (bijlage B). Dit aanvullende kwalitatieve onderzoek is uitgevoerd op basis van een zevental gesprekken met gemeenten die opvallende prestaties lieten zien: hoge/lage respons en/of hoge/lage kosten per ton. De selectie van deze gemeenten heeft plaatsgevonden op basis van de uitkomsten van de benchmark. Daarnaast is een tweetal gemeenten aangedragen door Nedvang op basis van de gegevens uit WasteTool.
In deze gesprekken lag de focus op meer en betere duiding van de hoogte van de respons en kosten, waarbij ook ruimte was om het effect van factoren die geen onderdeel vormen van het rekenmodel – zoals communicatie, handhaving, beleid etc – mee te nemen. In dit hoofdstuk zijn de bevindingen per hypothese uiteengezet. Op basis van de gesprekken is aanvullend een aantal aanbevelingen geformuleerd voor gemeenten om de respons te verhogen en de kosten te beheersen c.q. te verlagen.
Alle gemeenten hebben hun medewerking toegezegd en hebben ter voorbereiding de door de Werkgroep geformuleerde hypotheses ter voorbereiding op het gesprek toegestuurd gekregen. PwC
37
1. Een smart afvalstoffenbeleid is geen garantie voor een hoge respons Vraag/Antwoord
1. Heeft de gemeente een actueel en SMART afvalbeleid? Zo ja, heeft dit een positief effect op de respons?
PwC
Een SMART en actueel afval(stoffen)beleid blijkt niet een bepalende factor voor de respons. Zo behalen ook gemeenten met een verouderd of geen beleid toch een hoge respons. Ondanks de afwezigheid van een actueel afvalstoffenbeleid, zijn de meeste gemeenten in praktijk bezig met optimalisaties (Diftar of omgekeerd inzamelen). Niet iedere gemeente is daarin even ver. Idealiter doorlopen de gemeenten de volgende stappen: a) Analyse: analyse van de huidige systematiek, kosten en prestaties. b) Opstellen en selectie scenario’s: opstellen van verschillende inzamelvarianten om de prestaties te verhogen en de kosten te beheersen of te verlagen, gegeven de kenmerken van de gemeenten (hoogbouw-laagbouw, bestaande inzamelsystematiek, bron-nascheiding etc.). Om de scenario’s te vergelijken, worden beoordelingscriteria opgesteld. PwC: het is van belang om vanaf deze fase de betreffende wethouders te betrekken. c) Opzetten pilots: op basis van de geselecteerde varianten worden pilots gedefinieerd en wijken geselecteerd. De duur van de pilot zou minimaal een half jaar moeten zijn, gegeven de uitkomsten uit het kwantitatief onderzoek, en meerdere seizoenen beslaan. Daarin is het van belang een 0-meting uit te voeren: voor de operationele KPI’s maar ook naar burgertevredenheid. d) Evaluatie van pilots: op basis van de evaluatie van de pilots wordt beoordeeld welke systematiek de beste ‘prestaties’ (respons, kosten, burgertevredenheid, vervoersbewegingen etc.) levert. e) Politiek bestuurlijke besluitvorming op basis van voorgesteld afvalstoffenbeleid: In deze stap wordt de keuze(s) voor de meest optimale inzamelystematiek(en) ‘vertaald’ in een afvalstoffenbeleid en/of afvalstoffenverordening, dat door het College aan de Raad wordt voorgelegd. f) Operationaliseren van de nieuwe inzamelystematiek op basis van het goedgekeurde afvalstoffenbeleid. Uit de gesprekken volgt dat, hoewel bijna alle gemeenten bezig zijn met de optimalisatie van hun inzamelsystematiek om van ‘afval naar grondstof’ te komen, de meeste gemeenten nog niet voorbij fase b) zijn. De gemeenten die hierin nog beperkte stappen hebben genomen, hebben veelal een beperkte (beleids)capaciteit beschikbaar. Het gevolg is dat de tijd en aandacht naar operationele zaken gaan in plaats naar het structureel optimaliseren van de inzamelsystematiek. In sommige gevallen maakt één bevlogen (beleids)medewerker het verschil.
38
2. Er lijkt een relatie tussen actieve sturing en monitoring door gemeenten en de prestaties (1) Vraag/Antwoord 2. Is er inzicht in de onderliggende kosten/contracten (AOIC) en worden de kosten/opbrengsten meegenomen in de bepaling van de afvalstoffenheffing? We zien een relatie tussen de inzichtelijkheid in kosten/opbrengsten en de prestaties van een gemeente. Een fors aantal gemeenten heeft beperkt inzicht in de feitelijke kosten en prestaties, zowel operationeel als respons, als in de factoren die daar mogelijk invloed op hebben. Dit geldt met name voor: o Kleinere gemeenten die de inzameling zelf uitvoeren (in NV of gemeentelijke dienst). Zij beschikken veelal niet over voldoende capaciteit om zich bezig te houden met niet-uitvoerende taken, zoals het inzichtelijk maken van kosten. o Of gemeenten die de inzameling middels tenders hebben uitbesteed, waarbij de inzamelaar uitvoert, en geen adviesrol heeft of een contractuele incentive voor verbetering. Dit beeld volgt niet alleen uit de gesprekken, maar is eveneens gebaseerd op waarnemingen uit de benchmarks. Gemeenten die samen met andere gemeenten een gezamenlijke inzamelorganisatie hebben, beschikken over betere informatie over prestaties en hoe deze te verbeteren en mogelijke kostenbesparingen (de mate van inzicht is afhankelijk van de afspraken tussen inzamelaar en gemeente). Deze gezamenlijke inzamelorganisaties vormen eveneens vaak de organisatiegraad voor de post-collection. We constateren dat alle gemeenten in hun berekening van de inzamelingskosten voor kunststofafval rekening houden met de vermeden inzamelings- en verwerkingskosten voor restafval. Deze vermeden kosten maken geen onderdeel uit van de ‘benchmark-berekening’. Daardoor vallen de kosten en overwegingen voor gemeenten soms anders uit dan zou doen vermoeden op basis van enkele uitkomsten van de kosten van inzameling van kunststofverpakkingsafval. In een beperkt aantal gemeenten wordt de vergoeding vanuit Nedvang voor kunststofafval (en overige grondstoffen) opgenomen in de algemene middelen, veelal uit onbekendheid binnen de gemeenten met deze bron van inkomsten èn omdat hierop door de betreffende afdeling binnen de gemeente niet wordt gestuurd. Een nadeel van de systematiek van het uitkeren van de vergoedingen aan de gemeenten is dat er meerdere administratieve handelingen benodigd zijn om of de inkomsten goed te boeken of – afhankelijk van de afspraken tussen gemeente en inzamelaar – over te maken naar de inzamelaar.
PwC
39
2. Bestuurlijke aandacht voor dit dossier is beperkt (2) Vraag/Antwoord 2. Is er inzicht in de onderliggende kosten/contracten (AOIC) en worden de kosten/opbrengsten meegenomen in de bepaling van de afvalstoffenheffing? Deze extra administratieve handelingen gelden eveneens voor het invoeren van WasteTool, waarbij de gemeente afhankelijk is van de gegevens van de inzamelaar en deze handmatig overneemt in WasteTool. Voorgaande geldt ook indien vanaf 2015 de post collection eveneens onder regie van de gemeente komt. Het risico van het feit dat de gemeente de enige wederpartij van Nedvang is (voor invoeren WasteTool èn voor het ontvangen van een vergoeding), zo blijkt in meerdere gemeenten, dat de inzamelaar en gemeenten – nu inkomsten (gemeente) en kosten(inzamelaar en onderdeel DVO) gescheiden zijn – niet actief sturen op responsverhoging of kostenbeheersing. We zien in praktijk dat de inzamelaar en gemeenten niet actief bijsturen, maar: o Afspraken maken over de kosten van inzameling, deze worden vervolgens jaarlijks geïndexeerd. o Terwijl de vergoeding naar beneden gaat. Het zou tot een verbetering leiden indien inzamelaar en gemeenten, de inkomsten en uitgaven en daarmee de sturing op de keten op één plek beleggen. Het uitkeren van de vergoedingen aan de inzamelaar door Nedvang evenals het invullen van WasteTool(indien gemeenten en inzamelaar dit overeenkomen) kan aan deze sturing en transparantie bijdragen. Uit de gesprekken volgt dat de bestuurlijke aandacht voor dit dossier beperkt is: o Bestuurlijke aandacht gaat naar de dossiers in het sociaal domein, die van landelijk niveau naar de gemeenten overkomen. o De mogelijke besparingen leiden tot een verlaging van de afvalstoffenheffing. De focus van veel bestuurders ligt op de ‘algemene middelen’. o Wethouders zijn daarnaast niet gemakkelijk van de verandering te overtuigen ondanks rationele argumenten uit vrees voor toenemende klachten van burgers indien er forse veranderingen worden doorgevoerd in de afvalinzameling (zie ook communicatie).
PwC
40
3. Er lijkt een relatie tussen communicatie en respons: best practice gemeenten hanteren verschillende communicatiemiddelen Vraag/Antwoord 3. Communiceert de gemeente/inzamelaar actief over het nut en de noodzaak van gescheiden inzameling? Zo ja, resulteert dit in een hogere respons? Er lijkt uit de gesprekken een relatie te zijn tussen communicatie en respons: o Met name kleinere gemeenten die de inzameling uitbesteden, communiceren beperkt om de respons op kunststofafval of overige monostromen te verhogen. De reden hiervoor, zo wordt aangegeven, ligt in het feit dat de capaciteit die vanuit de afdeling Communicatie hiervoor ter beschikking wordt gesteld, beperkt is. In praktijk is de communicatie daardoor veelal ‘instrumenteel’: gericht op inzameldagen, wijze van inzameling etc. Deze gemeenten nemen wel deel aan landelijke campagnes. De gemeenten in de gesprekken hebben, ondanks hun stedelijkheidsklasse, fysieke mogelijkheden voor bronscheiding bij burgers en gunstige verhouding van hoog-en laagbouw, een beperkte respons. o De gemeenten die onderdeel vormen van een gezamenlijke publieke organisatie, hebben veelal de communicatie over nut en noodzaak opgedragen aan deze organisatie. In dat geval wordt er actiever gecommuniceerd. Dit blijkt echter wel afhankelijk van de afspraken tussen gemeente en inzamelorganisatie. Er zijn voorbeelden waar de gemeente ervoor heeft gekozen beleidsadvisering en communicatie buiten het contract te laten en waarbij op projectbasis deze diensten tegen additionele kosten kunnen worden afgenomen. Gezien de beperkte gemeentelijke budgetten wordt daar niet altijd gebruik van gemaakt. o In de ‘best practice’ gemeenten (dit kan zowel bij een gemeente zijn als bij een inzamelorganisatie) is de communicatie vanuit de gemeente/inzamelaar afgestemd op de verschillende doelgroepen die bereikt dienen te worden en is er aangewezen capaciteit beschikbaar. Voorbeelden: een afvalapplicatie voor de smart Phone om de jongere doelgroep te bereiken, advertenties in de lokale krant om oudere groepen te informeren en persoonlijke communicatie voor de ‘notoire weigeraars’ (zie onder handhaving). Ook in deze gemeenten wordt meegelift op landelijke campagnes. Met het oog op bovenstaande roepen met name voor kleinere gemeenten op om meer landelijk geïnitieerde communicatiecampagnes te organiseren. Deze hebben meer effect omdat ze, met name via televisiespotjes, meer mensen bereiken dan gemeentelijke acties (in een van de gesprekken wordt aangegeven dat uit lokaal onderzoek is gebleken dat maximaal 25% van de mensen de desbetreffende lokale krant leest). Voorlichting: we zien dat gemeenten zich in de voorlichting over zwerfafval en brongescheiden inzameling (en over zwerfafval) richten op (basis)scholen. De veronderstelling is dat communicatie naar deze doelgroep het meest effectief is. In de best practicegemeenten worden eveneens de sportscholen en kantines betrokken.
PwC
41
4. Focus van handhaving van gemeenten op restafval, nauwelijks op kunststofverpakkingsafval Vraag/Antwoord 4. Dragen efficiënte en effectieve inzet van handhavingsinstrumentarium bij aan de realisatie van het afvalbeleid en een verhoging van de respons?
PwC
In de meeste gemeenten vindt handhaving plaats op aanbiedgedrag van burgers, zoals bijplaatsingen e.d. Deze richten zich eerder op restafval, dan op grondstoffen zoals kunststof verpakkingsafval. Er is beperkte aandacht voor het inzetten van handhaving als middel om de bronscheiding van grondstoffen te vergroten. De best practice gemeenten (voor handhaving) geven aan dat een persoonlijke benadering van notoire 'tegenstanders' van brongescheiden inzameling zijn vruchten afwerpt. Hiervoor worden beleidsmakers, BOA’s, overtallig verklaarde ambtenaren en afvalcoaches (van collectieve gemeentelijke inzamelbedrijven) ingezet, die van ‘deur tot deur’ gaan. Veelal blijkt uit deze gesprekken dat er geen sprake is van onwil, maar van gebrek aan kennis of onduidelijkheid over het ‘waarom’ van de bronscheiding.
42
5/6. Er is behoefte aan een platform voor actieve kennisdeling tussen gemeenten Vraag/Antwoord 5. In hoeverre wisselt de gemeente actief ervaringen uit met collega-gemeenten (zelf of in benchmarks)? Geeft dit nieuwe inzichten om de respons te verhogen?
Een aantal gemeenten neemt deel in een regionaal samenwerkingsverband of collectief inzamel/verwerkingsbedrijf. Via deze weg krijgen, met name de kleinere gemeenten, toch informatie over marktontwikkelingen, die zij gezien hun beperkte schaal niet zelf up te date kunnen houden. In dit organisatieverband worden ook benchmarks georganiseerd. De waarde van kennisdeling wordt door iedere gemeente erkend. Er is in toenemender mate behoefte aan. Niet alleen om te verbeteren, maar ook als extra input en rationalisering om wethouders te kunnen overtuigen van de noodzaak van bepaalde maatregelen of als onafhankelijke toets op het advies van de inzamelaars. Er blijkt echter uit de gesprekken dat de waarde van bestaande landelijke benchmarks in toenemender mate in twijfel wordt getrokken (RWS en NVRD). Daarbij wordt met name de NVRD Benchmark genoemd. Oorzaken daarvan zijn dat èn de definities multi-interpretabel zijn èn dat de ingevulde data in de benchmarks niet wordt gecontroleerd of gevalideerd. Er wordt daardoor niet teveel waarde toegekend aan de uitkomsten. De ‘nazorg’ die door RWS (voorheen Agentschap) wordt verzorgd op basis van de uitkomsten van de benchmark, waarbij
gemeenten met elkaar in gesprek gaan, wordt als bijzonder positief ervaren. De gemeenten geven allen aan dat er behoefte is aan een platform voor actieve kennisdeling met andere gemeenten.
Vraag/Antwoord
6. Maakt de gemeente gebruik van andere prikkels/instrumenten die de respons kunnen verhogen?
O.a.: stimuleert publiciteit of openbaarmaking van responsgegevens gemeenten om prestaties te verbeteren.
Zie eerdere opmerking over: o De behoefte aan onderbouwde benchmarks opgevolgd door actieve leersessies. o De inzet van dedicated aandacht voor ‘notoire’ weigeraars.
o
PwC
De behoefte aan en de werking van landelijke campagnes.
43
7/8. Schaalgrootte is niet meest bepalende factor voor efficiency Vraag/Antwoord 7. Wat is de schaalgrootte van het inzamelgebied? In hoeverre is dit een bepalende factor voor het behalen van efficiency en kostenvoordeel? Gegeven het feit dat veel gemeenten geen goed inzicht hebben in onderliggende cijfers en kentallen, is op deze vraag beperkte respons verkregen. Er is geen directe relatie tussen de omvang van het gemeentelijk gebied en de financiële prestaties geobserveerd, deze komt ook niet uit de gesprekken We zien dat de schaalgrootte van een gemeente niet bepalend is (aantal aansluitingen, gebiedsgrond). Bepalend voor de efficiency is: o De onderverdeling tussen hoogbouw en laagbouw. o Of inzamelmethodieken en afvalstoffenbeleid is afgestemd, met name in gebieden waar in meerdere gemeenten wordt ingezameld. o Én de mogelijkheid bestaat om in deze gevallen grensoverschrijdend in te zamelen. • Best practice gemeenten met een beperkte schaal besteden de inzameling uit, om zo te profiteren van de schaalgrootte of operational excellence van externe partijen. Vraag/Antwoord 8. Indien instrumenten als diftar, omgekeerd inzamelen, wijziging van inzameling worden doorgevoerd, voorziet u dan binnen enkele maanden effect of de respons? Hoewel diftar-gemeenten in de benchmark duidelijk beter scoren op respons en kosten per ton, geven veel gemeenten in de steekproef aan dat invoering van een dergelijk systeem politiek gezien lastig is. Ondersteunend aan de uitkomsten uit het kwantitatief onderzoek, geven gemeenten in gesprekken aan dat binnen enkele maanden na aanpassing van de inzamelmethodiek een nieuw structureel hoger niveau is bereikt.
PwC
44
9. Langlopende contracten beperken de mogelijkheden voor prestatieverbetering Vraag/Antwoord 9. In hoeverre beperken langlopende inzamelingscontracten de mogelijkheden om op korte termijn kosten te besparen, of andere inzamelmethodieken in te zetten?
PwC
Restafval contracten: in met name de gemeenten met een fors hoogbouwpercentage, wordt gedacht over nascheiding. De bestaande restafvalcontracten limiteren nascheiding op korte termijn (2017-2020). Inzamelcontracten: gemeenten zien de besparingen en/of responsverhogingen, maar kunnen deze niet bewerkstelligen als gevolg van inzamelcontracten. In de best practice gemeenten is echter in de aanbesteding wel flexibiliteit ingebouwd en incentives/bonussen indien de inzamelaar voordelen weet te realiseren of voor te stellen. Veel gemeenten ervaren vooral de vereiste investeringskosten voor nieuwe inzamel-methodieken als barrière om (op korte termijn) kosten te besparen. Gebrek aan inzicht in mogelijke kostenbesparingen als gevolg van nieuwe inzamelmethoden, verhindert hen deze investeringen te onderbouwen met harde cijfers. Hier kan kennisdeling met andere (best-practice) gemeenten ook bruikbaar zijn. Inzet van een eigen inzameldienst biedt gemeenten de mogelijkheid om flexibel om te gaan met de inzameling en in te spelen op veranderingen in de inzamelmethodiek.
45
Algemene aanbevelingen hoe de respons te verhogen, kosten te verlagen Vooraf: De aanbevelingen zijn geformuleerd vanuit perspectief van de inzameling van kunststofverpakkingsafval uit huishoudens, maar zijn tegelijkertijd ook van toepassing op alle stromen (afval en grondstoffen) in het beheer van de gemeenten. 1. Monitoren en sturen: gemeenten/inzamelaars die niet sturen, hebben veelal hoge kosten en/of lage respons. Het rekenmodel kan ondersteunen om meer inzicht te verkrijgen en het effect van wijzigingen te beoordelen. 2. Bundeling en delen van kennis: er is behoefte aan een platform voor gebundelde kennisuitwisseling tussen gemeenten. In veel gemeenten is er beperkte beleidscapaciteit aanwezig, of gaat de aandacht uit naar operationele zaken. In deze situatie is het wenselijk dat gemeenten in kennis & expertise opschalen (samenwerking tussen gemeenten). Maar ook in gevallen waarin gemeenten de ontwikkeling en het ontwerp van beleid overdragen aan een gemeenschappelijke inzamelaar, is er behoefte aan een ‘neutrale’ benchmark als een toets voor de aanbevelingen van de inzamelorganisatie. 3. Samenwerking gemeenten/inzamelaars: in deze tijd van transitie is het voor gemeenten op lange termijn zinvol in een aanbesteding niet alleen te sturen op de laagste prijs. Op de korte termijn leidt dit tot een financieel verstandige beslissing. Op lange termijn is dit niet de beste incentive voor het verhogen van de respons op grondstoffen en daarmee mogelijk beperken van kosten en verlagen van de lasten voor de burger. Houd in de aanbesteding ruimte/flexibiliteit voor het wijzigen van de inzamelsystematiek (pilots) en organiseer daarin waar mogelijk een incentive voor de inzamelaar om verbeteringen aan te dragen en te organiseren. Of tender nadat de pilots succesvol zijn gebleken. Indien de gemeentelijke capaciteit voor communicatie beperkt is, verdient het aanbeveling de communicatie een onderdeel te maken van de afspraken tussen gemeenten en inzamelaar. 4. Vergeet de burger niet! • Zorg dat de opzet van de nieuwe inzamelsystematiek aansluit bij het natuurlijk gedrag van de burger om de medewerking te bevorderen en daarmee de bronscheiding (bijv. ontwerp voor de hoogbouw ‘design’ bakjes die de burger graag in zijn keuken wil hebben). • Communicatie naar burgers, zowel over de motivatie voor ‘van afval naar grondstof’ als in de uitvoering is cruciaal: Landelijke campagnes werken, bundeling vanuit producenten (WeCycle, Afvalfonds…) kan burgers helpen overtuigen van het ‘waarom’ van afval naar grondstof. Positieve acties enthousiasmeren, met name waar burgers worden beloond (cadeautjes) voor hun inspanningen.
PwC
46
Algemene aanbevelingen hoe de respons te verhogen, kosten te verlagen -
•
Lokaal: multimediacommunicatie op doelgroep niveau. Digitaal voor jongere doelgroep (Twitter/web/apps met filmpjes), schriftelijk voor ouderen of via lokale omroep, op scholen en sportverenigingen, en persoonlijke benadering voor ‘notoire tegenstanders’. ‘Maak het een gewoonte!’ Communicatie gedurende de uitvoering: sluit aan op het gedrag van burgers. Voorkom ontmoediging door bijvoorbeeld: Indien een container stuk of vol is via sms-service of app aan te geven naar welke container de burger kan Of stickers op de containers waar de volgende container staat indien deze vol is.
5. Geef of ontwerp ‘best practices’ voor hoogbouw: gemeenten hebben goede ideeën en oplossingen voor de laagbouw. Maar er is behoefte aan best practices voor de hoogbouw. Dit geldt zowel voor gebieden waarin de hoogbouw >50% bedraagt, als voor de gebieden waar het hoogbouwpercentage lager is. Meer verstedelijkte aaneengesloten gebieden zouden kunnen samenwerken in oplossingen. Hoogbouw gebieden in meer landelijke gemeenten vraagt veelal om een maatwerk oplossing die vanwege beperkte schaal veelal zal aansluiten op de bestaande inzamelsystematiek. 6. Nascheiding als oplossing voor hoogbouw: verstedelijkte gebieden, met name gebieden met een hoogbouw >50-60%, overwegen nascheiding. Belemmeringen waarvoor naar een oplossing moet worden gezocht: • Contracten voor de verwerking van restafval, die wel bronscheiding toestaan, maar nascheiding contractueel uitsluiten. Op basis van de huidige contracten zou het mogelijk zijn om in de periode vanaf 2020 op nascheiding over te gaan. Onderzoek, voorbereiding, tendering en bouwen neemt jaren in beslag. De aanzet daartoe en de onderzoeksfase zal, om op dit tijdstip over te gaan, echter nu al moeten starten. • Onbekendheid met de ketenresultaten van nascheiding. 7. Ontwerp voor de lange termijn: gemeenten die scenario’s ontwerpen voor de lange termijn en zich voorafgaand niet laten tegenhouden door de beperkingen van de huidige situatie (bestaande inzamelstructuur, bestaande investeringen in wagenpark en containers, mogelijke oppositie van burgers en Raad) boeken goede resultaten. 8. Ontwerp voor en stuur op de gehele keten: focus niet alleen op of inzameling of post-collection, maar ontwerp de gehele keten. Betrek daarin de mogelijkheden voor gecombineerde inzameling van stromen die zich goed laten sorteren, zonder fors terugslageffect.
PwC
47
Bijlagen
A.
Kwantitatieve hypotheses
B.
Kwalitatieve hypotheses
PwC
48
A. Kwantitatieve hypotheses (1)
Respons per HH
PwC
Hypothese
Actie PwC
Bron
1. Serviceniveau (brengsysteem): het aantal huishoudens (hh) per brengcontainers en brenglocaties is van invloed op de respons per hh
Analyse van relatie tussen serviceniveau in een brengsysteem en respons op basis van de benchmark gemeenten
Bestaande database
2. Serviceniveau (haalsysteem): de frequentie van inzameling per maand is van invloed op de respons per huishouden
Analyse van relatie tussen frequentie van inzameling in een haalsysteem en respons op basis van analyse van WasteTool (wordt er bij 1x 2 weken substantieel meer opgehaald dan bij 1x 4 weken)
Voorkeur voor WasteTool omdat daarmee het effect van het wijzigen van inzamelingsfrequentie over tijd kan worden onderzocht (alternatief benchmark)
3. Serviceniveau (haalsysteem): het inzamelmiddel (zak/container) is van invloed op de respons per huishouden
Analyse van relatie tussen inzamelmiddel in een haalsysteem en respons op basis van een analyse van WasteTool (in benchmark geen minicontainers)
WasteTool omdat daarmee het effect van het wijzigen van inzamelingsfrequentie kan worden onderzocht (benchmark biedt hiervoor geen input, effect is in onderzoek voor Bronckhorst onderzocht)
4. Serviceniveau (haalsysteem): de wijze waarop burgers zakken kunnen verkrijgen is van invloed op de respons per huishoudens (lnb. ook voor kosten)
Verdiepende analyse van de relatie tussen de wijze van verspreiding van de zakken en de respons
Ten behoeve van onderzoek aanvullen van database met kwalitatieve dummy voor wijze van verspreiding en verkrijging van zakken (gratis/tegen betaling, beperking in verkrijgbaarheid/ ongelimiteerd) op basis van de rekenmodellen en achterliggende gespreksverslagen
49
A. Kwantitatieve hypotheses (2)
Respons (vervolg)
PwC
Hypothese
Actie PwC
Bron
5. Serviceniveau: het combineren van halen en brengen leidt tot een hogere respons dan in haalsysteem
Analyse van relatie tussen combinatie van haalen brengsysteem op de respons op basis van benchmark
Bestaande database (beperkt tot 3 gemeenten) of Waste Tool (indien bekend welke gemeenten beide systemen combineren naast de 3 gemeenten in de benchmark)
6. Hoe hoger het percentage hoogbouw in een gemeente hoe lager de respons
Analyse van de mate van hoogbouw en de respons. Toe te passen op huidige benchmark, dan wel op basis van WasteTool. Voorkeur op basis van WasteTool. Betrekken van potentie bij inwoners c.q. regionale spreiding aan plastic verpakkingen op basis van het onderzoek dat Nedvang recentelijk heeft laten uitvoeren.
Aanvullende gegevens benodigd van alle gemeenten. Voorstel gebruik te maken van gegevens VNG in combinatie met ‘SYSWOV’. Analyseren van relatie tussen mate van hoogbouw en respons. Keuze: uit te voeren benchmark of WasteTool, indien voldoende input op kenmerken die statistisch significant zijn voor de respons als diftar en haal-breng (correlaties)
7. De stedelijkheidsklasse is van invloed op de respons (en op de kosten ikv de benchmark)
Aanvullend onderzoek benodigd in SK 1 (zie hierna), om deze analyse beter onderbouwd uit te voeren. Toe te passen op huidige benchmark + 2 extra.
Database en aanvullend onderzoek in SK 1 gemeenten, eventueel aangevuld met onderzoek op respons en SK op basis van WasteTool voor alle gemeenten
50
A. Kwantitatieve hypotheses (3)
Efficiency
PwC
Hypothese
Actie PwC
Bron
8. Het inzamelgebied (oppervlakte in km2) is van invloed op de efficiency van de operatie
Analyse van de relatie tussen efficiency van de operatie, uitgedrukt in ingezameld tonnage per uur (+ kosten per ton, met correctie voor responseffect) en oppervlakte van gemeente. Vraagt aanvullend onderzoek naar inzamelgebied van de gemeente. Beperkingen: geen inzameltijden van private partijen en wordt mogelijk beïnvloed door ‘pauzegedrag’
Database aanvullen met CBS-gegevens over ‘landoppervlakte’ gemeenten
9. De organisatievorm (zelf doen/samen/uitbesteden) is bepalend voor de efficiency van de uitvoering
Analyse van relatie tussen de organisatievorm en efficiency van de inzameling, uitgedrukt in ingezameld tonnage per uur, (onderscheiden naar haal- en brengsysteem). Gelijke beperkingen als in voorgaande regel: deel ontbrekende informatie.
Bestaande database aanvullen met organisatievorm voor de inzameling van afval
10. De organisatievorm (zelf doen/samen/ uitbesteden) is bepalend voor de efficiency van de uitvoering
Analyse van relatie tussen de organisatievorm en efficiency van de inzameling, uitgedrukt in inzamelkosten per ton. (verstorende factor van de uurtarieven)
Bestaande database aanvullen met organisatievorm voor de inzameling van afval
51
A. Kwantitatieve hypotheses (4)
Hypothese
Actie PwC
Bron
11. De afschrijvingskosten van containers (brengsysteem) zijn van invloed op de inzamelingskosten
Analyse van relatie/verhouding tussen kapitaallasten per ton en de totale kosten per ton (vergelijking en de verhouding) en de spreiding tussen gemeenten (histogram)
Bestaande database, mogelijke verdieping op gehanteerde afschrijvingstermijnen
12. De uurtarieven van ingezet personeel en materieel zijn van invloed op de inzamelingskosten
Analyse van relatie tussen uurtarieven van personeel en materieel en de totale kosten per ton (niet voor uitbestede partijen), aangevuld met de verhouding tussen inzamelkosten als onderdeel van de totale kosten
Bestaande database
13. Het aantal ingezette medewerkers/beladers in een haalsysteem is van invloed op de inzamelkosten
Analyse van relatie tussen aantal medewerkers in haalsysteem en de inzamelingskosten per ton (met correctie voor inzamelgebied/oppervlakte en mate van hoogbouw)
Bestaande database
Respons en efficiency
14. De respons bepaalt de hoogte van de kosten en de rangorde van gemeenten
De relatie tussen respons en kosten is onderzocht in alle benchmarks en is de basis van de Kostenstudie geweest. Wat wil de Werkgroep aanvullend uitgezocht?
Bestaande database
Timing
15. Indien instrumenten als diftar, omgekeerd inzamelen, wijziging van inzameling worden doorgevoerd, sorteert dit binnen enkele maanden effect (**)
Analyse van effect van wijziging in financiële prikkels en gedragsprikkels op de respons (wordt ook meegenomen in kwalitatief onderzoek)
WasteTool (indien WasteTool hierin inzicht biedt of Nedvang dit kan aanleveren)
Efficiency (vervolg)
PwC
52
B. Kwalitatieve hypotheses
PwC
53
B. Kwalitatieve hypotheses (1)
Respons
PwC
Hypothese
Actie PwC
Bron
1. Indien een gemeente een actueel en SMART afvalbeleid heeft, heeft dit een positief effect op de respons
Onderzoek naar de relatie tussen afvalbeleid en respons
Gesprek 6 gemeenten + deskstudie (rapportages Drift + NVRD, onderzoeken NL Schoon)
2. Een optimale sturing tussen en inrichting van taken en verantwoordelijkheden tussen gemeente en inzamelaar en bestuurlijk inzicht in de kosten en opbrengsten leidt tot verbetering van kosten en prestaties
Onderzoek naar de relatie tussen respons (en kosten) en de structuur en inrichting tussen gemeente en evt. inzamelaar, zowel administratief als bestuurlijk: is er inzicht in de onderliggende kosten/contracten (AOIC) en worden de kosten/opbrengsten meegenomen in de bepaling van de afvalstoffenheffing (bestuurlijk inzicht)
Gesprek 6 gemeenten + deskstudie (rapportages Drift + NVRD, onderzoeken NL Schoon)
3. De gemeente/inzamelaar die actief communiceert over nut en noodzaak van gescheiden inzameling, realiseert een hogere respons
Onderzoek naar de relatie tussen actieve communicatie en respons
Gesprek 6 gemeenten + deskstudie (rapportages Drift + NVRD, onderzoeken NL Schoon)
4. Efficiënte en effectieve inzet van handhavingsinstrumentarium draagt bij aan realiseren afvalbeleid en verhogen respons
Onderzoek naar de relatie tussen effectieve inzet van handhaving en respons
Gesprek 6 gemeenten + deskstudie (rapportages Drift + NVRD, onderzoeken NL Schoon)
54
B. Kwalitatieve hypotheses (2) Hypothese
Actie PwC
Bron
5. Als een gemeente actief ervaringen uitwisselt met collega-gemeenten (zelf of in benchmarks), geeft dit nieuwe inzichten om de respons te verhogen
Onderzoek naar de relatie, up to date blijven en respons
Gesprek 6 gemeenten + deskstudie (rapportages Drift + NVRD, onderzoeken NL Schoon)
6. Er zijn meer prikkels/instrumenten die de respons kunnen verhogen
Analyse van de best practices om respons te verhogen
Gesprek 6 gemeenten + deskstudie (rapportages Drift + NVRD, onderzoeken NL Schoon)
Efficiency
7. De schaalgrootte van het inzamelgebied is een bepalende factor voor het behalen van efficiency en kostenvoordeel
Onderzoek naar optimale schaal en factoren die daarop van invloed zijn (aantal huishoudens, inzameloppervlakte, hooglaagbouw, mogelijkheid om grensoverschrijdend in te zamelen)
Gesprek 6 gemeenten + deskstudie (Benchmark NVRD)
Timing
8. Indien instrumenten als diftar, omgekeerd inzamelen, wijziging van inzameling worden doorgevoerd, sorteert dit binnen enkele maanden effect (**)
Onderzoek naar het effect van wijziging in financiële prikkels en gedragsprikkels op de respons
Gesprekken 6 gemeenten + aanvulling Werkgroep
9. Langlopende contracten voor de inzameling beperken de mogelijkheid om op korte termijn kosten te besparen, of andere inzamelmethodieken in te zetten
Beoordeling van de mate waarin de benchmarkgemeenten de contractuele mogelijkheid flexibiliteit bieden (Risico: tijdrovend ikv 10 maart)
Aanvullend onderzoek (web based) onder alle (benchmark)gemeenten: looptijd inzamelcontract en mogelijkheden van tussentijdse aanpassing (evt. uitvraag via VNG)
PwC
55