Knikkerdorpweg 3 Gemeente Bergen
Knikkerdorpweg 3 Gemeente Bergen
Rapportnummer:
211x03148
Datum:
03 september 2009
Contactpersoon opdrachtgever: Dhr. en mevr. Kessels Projectteam BRO: Trefwoorden:
Niels Paree en Frank Janssen herbestemming agrarisch bouwblok tot burgerwoning met bedrijf bij woning
Bron foto kaft: Beknopte inhoud:
Hollandse Hoogte herbestemming agrarisch bouwblok tot burgerwoning met bedrijf bij woning
BRO Vestiging Tegelen Industriestraat 94 5931 PK Tegelen T +31 (0)77 373 06 01 F +31 (0)77 373 76 94 E
[email protected]
1.
Inleiding
3
2.
Beleidskader 2.1 Rijksbeleid 2.2 Provinciaal beleid 2.3 Regionaal beleid 2.4 Gemeentelijk beleid
5 5 6 8 10
3.
Planbeschrijving 3.1 Huidige situatie 3.2 Nieuwe situatie
13 13 13
4.
Onderzoek 4.1 Economische uitvoerbaarheid 4.2 Milieu-aspecten
17 17 17
4.2.1 Geluidhinder 4.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit 4.2.3 Luchtkwaliteit 4.2.4 Milieuzonering 4.2.5 Externe veiligheid 4.3 Natuur en landschap 4.4 Flora en fauna 4.5 Waterhuishouding 4.6 Hoogwaterproblematiek 4.7 Leidingen en infrastructuur 4.8 Verkeer en parkeren 4.9 Cultuurhistorie
17 18 18 20 21 22 23 25 28 29 29 29
5.
Juridische vormgeving 5.1 Planstukken 5.2 Toelichting op de analoge verbeelding 5.3 Toelichting op de regels
31 31 31 31
6.
Overleg inspraak en procedure 6.1 Overleg 6.2 Inspraak 6.3 Procedure
35 35 35 35
Inhoudsopgave
1
1.
INLEIDING
Bij de gemeente Bergen is door de familie Kessels een verzoek om planologische medewerking ingediend ten behoeve van de legalisatie van het gebruik van het perceel Knikkerdorpweg 3 te Well (kadastraal bekend gemeente Bergen sectie G nummer 1856) voor burgerbewoning en voor een metaalbewerkingsbedrijf. Het project behelst tevens de sloop van enkele bijgebouwen op het op dit moment nog als agrarisch bouwblok bestemde perceel. Het voormalige stalgedeelte van de langgevelboerderij zal daarnaast worden verbouwd ten behoeve van het verlenen van mantelzorg.
Afbeelding 1. Ligging projectgebied
De planlocatie is gelegen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente Bergen, zoals dat is vastgesteld door de raad van de gemeente Bergen d.d. 14 juli 1998 en deels is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten d.d. 02 februari 1999. Volgens dit bestemmingsplan is de gewenste ontwikkeling ter plaatse niet mogelijk. De gemeente Bergen heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de legalisatie van
Hoofdstuk 1
3
de burgerbewoning en het metaalbewerkingsbedrijf door middel van het vaststellen van een postzegelbestemmingsplan. In dit postzegelbestemmingsplan wordt de nieuwe bestemming ‘wonen’ juridischplanologisch geregeld. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels betreffende de bestemming, en gaat vergezeld van deze toelichting. In het volgende hoofdstuk worden de uitgangspunten van het rijks- provinciaal- en gemeentelijk beleid verwoord, die betrekking hebben op deze bestemmingswijziging. In hoofdstuk 3 wordt de huidige en de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op alle overige relevante planologische aspecten, zoals de milieu- onderzoeken, externe veiligheid, water e.d. Tenslotte komen in de hoofdstukken 5 en 6 de planstukken, het overleg, de inspraak en de te volgen juridische procedure aan de orde.
4
Hoofdstuk 1
2.
BELEIDSKADER
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid (respectievelijk § 2.1, § 2.2, § 2.3 en § 2.4). Het rijksbeleid wordt besproken middels de Nota Ruimte. Het provinciaal beleid wordt besproken met behulp van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006. Het regionaal beleid dat op deze ontwikkeling van toepassing is, is het Gemeentelijk beleidsplan ruimere planologische mogelijkheden in het buitengebied, van de regio Maasduinen. Het gemeentelijk beleid wordt behandeld middels onder andere het geldende bestemmingsplan en de Structuurvisie + ‘Bouwen aan de toekomst’.
2.1 Rijksbeleid Nota Ruimte Het voorliggende initiatief is getoetst aan de beleidslijnen, zoals deze verwoord staan in de Nota Ruimte. De Nota Ruimte is een nota van het Rijk, waarin de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd worden. In de Nota Ruimte gaat het daarbij om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De Nota Ruimte is op 17 mei 2005 door de Tweede Kamer aangenomen. Een meerderheid van de Eerste Kamer heeft op 17 januari 2006 ingestemd met de nota. De nota is d.d. 27 februari 2006 in werking getreden. Op grond van artikel 9.1.2 lid 1 Overgangsrecht Wro is bepaald dat een planologische kernbeslissing (zoals de Nota Ruimte) gelijkgesteld wordt met een structuurvisie. Wat betreft de leefbaarheid van dorpen en steden wordt in de Nota Ruimte opgemerkt dat bundeling van verstedelijking en economische activiteiten gewenst is. Dat betekent dat nieuwe functies of bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand moet komen: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal gebruikt worden. De openheid van het landelijke gebied dient namelijk zo veel mogelijk behouden te blijven. De Nota Ruimte geeft in het kader van wonen en werken in het buitengebied aan dat de bestaande bebouwing optimaal benut dient te worden. Vrijkomende (agrarische) bedrijfsgebouwen kunnen daarom worden omgezet in een woonbestemming of dienen als vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. Hierbij kunnen ook vestigingsmogelijkheden worden geboden aan niet direct aan het buitengebied gebonden activiteiten en bedrijvigheid. Vierde Nota waterhuishouding Vanuit rijksbeleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. In de in eind 1998 uitgebrachte Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) staat de verbreding en verdieping maar ook de versterking van de uitvoering van integraal
Hoofdstuk 2
5
en duurzaam waterbeheer centraal. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de waterhuishouding ter plaatse. Beleidslijn grote rivieren De Beleidslijn grote rivieren bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid vanuit rivierkundig én ruimtelijk oogpunt - van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. In paragraaf 4.5 en 4.6 wordt nader ingegaan op de toepassing van de beleidslijn op onderhavig projectgebied. Conclusie Rijksbeleid Het onderhavige project past binnen het rijksbeleid en het daarin nagestreefde bundelings- en concentratieprincipe, alsmede binnen de beleidslijnen van hergebruik van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Er is sprake van hergebruik van een bestaande langgevelboerderij waarbij tevens sloop van enkele bijgebouwen plaatsvindt. De openheid van het landelijk gebied ter plaatse zal dan ook verbeteren. Vanuit de Vierde Nota Waterhuishouding en vanuit de beleidslijn grote rivieren bestaan geen belemmeringen. Zie hiervoor paragraaf 4.5.
2.2 Provinciaal beleid Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) Op 22 september 2006 hebben Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2006) vastgesteld als vervanger van het POL uit 2001. POL2006 is zowel streekplan, waterhuishoudingplan, milieubeleidplan als verkeer- en vervoersplan en bevat ook de meer fysieke (ruimtelijke) onderdelen van het economisch en welzijnsbeleid. Het POL2006 is vorm gegeven als een plan op hoofdlijnen en voldoet aan de vereisten van een structuurvisie volgens de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. In de gebiedsgerichte aanpak uit het POL2006 worden voor het Limburgs grondgebied negen perspectieven met uiteenlopende visies op ontwikkelingsmogelijkheden onderscheiden. Op de Perspectievenkaart uit het POL2006 wordt het projectgebied aangeduid als ‘Vitaal landelijk gebied’ (perspectief 4). De inrichting van deze gebieden wordt in belangrijke mate bepaald door de landbouw met een van gebied tot gebied verschillende aard en dichtheid aan omgevingskwaliteiten. Er zijn ook ontwikkelingsmogelijkheden voor de toeristische sector, verbrede landbouw en kleinschalige dienstverlenende bedrijven. In dit gebied geldt de versterking van de landschappelijke kwaliteit als randvoorwaarde bij verdere kwaliteitsontwikkeling van landbouw, toerisme en recreatie. Belangrijkste doel hierbij, is het behouden van de landschappelijke kwaliteit en identiteit ter plaatse. Ook andere nieuwe economische dragers dragen bij aan behoud en versterking van de natuur- en landschapskwaliteit en het sociale klimaat. Het landelijk gebied biedt van oudsher ruimte aan landbouw, grote bos- en natuurpartijen en water. Een rustig gebied met een aantrekkelijk en gevarieerd landschap. Nieuwe economische dragers in de plattelandskernen en deels ook op het platteland zelf worden steeds belangrijker, mits zij bijdragen aan de kwaliteit van de natuurlijke omgeving.
6
Hoofdstuk 2
Afbeelding 2. Uitsnede Perspectievenkaart POL2006, Actualisatie 2008
Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg (januari 2007) In de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg (januari 2007) is ten aanzien van nieuwe economische dragers in het buitengebied (herbestemming van vrijkomende bebouwing ten behoeve van nieuwe economische dragers of wonen) gesteld dat deze alleen mogelijk zijn in vrijkomende bebouwing en mits zij bijdragen aan de kwaliteit van het buitengebied. Verdere criteria zijn dat de nieuwe functie bestaande waarden niet aantast, geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen functies en de bouwmassa niet toeneemt. Aanvullende regels zijn onder andere dat: • vestiging van nieuwe economische dragers of wonen in vrijkomende (agrarische of niet-agrarische) bebouwing is toegestaan, mits hierbij sprake is van kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld door landschappelijke verbetering en afname van het bouwvolume. Onder deze laatste voorwaarde is eveneens herbouw van (delen van) het complex mogelijk; • woningbouw is alleen toegestaan in de hoofdbebouwing; het hoofdgebouw is het gebouw waarvan de bedrijfwoning architectonisch/ (steden)bouwkundig bezien deel uitmaakt (veelal bij carré- of langgevelboerderijen. Conclusie provinciaal beleid In dit plan wordt de bestaande langgevelboerderij, welke voorheen deels als agrarische bedrijfswoning werd gebruikt, in zijn geheel als burgerwoning in gebruik genomen. Het betreft in dit geval de hoofdbebouwing welke bewoond gaat worden en tevens vindt een afname in het bouwvolume op het perceel plaats (zie ook paragraaf 3.2) als gevolg van de sloop van enkele bijgebouwen. Verder worden geen waarden aangetast. Door de verbouwing van de langgevelboerderij en door de landschappelijke inpassing zal worden bijgedragen aan de kwaliteit van het buitengebied. De ontwikkeling sluit daarom aan bij de beleidsdoelstellingen van perspectief 4 en de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg.
Hoofdstuk 2
7
2.3 Regionaal beleid Regio Maasduinen - Gemeentelijk beleidsplan ruimere planologische mogelijkheden in het buitengebied Doel van dit regionaal beleidsstuk is beleidslijnen vast te stellen voor wonen, werken en recreëren in het buitengebied. Het beleidsstuk is door de gemeenten Mook en Middelaar, Gennep, Bergen en Arcen en Velden opgesteld naar aanleiding van de ruimere bevoegdheden die de gemeenten in Limburg hebben gekregen sinds de vaststelling van de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg. In het gemeentelijk beleidsplan wordt gestreefd naar: 1. een duurzame inbedding van behoud danwel verbetering van ruimtelijke kwaliteit in het landelijke gebied; 2. het voor wat hoort wat principe. Aan een initiatief wordt slechts meegewerkt wanneer per saldo op dezelfde locatie sprake is van een substantiële reductie van de bebouwde oppervlakte. 3. het bieden van maximale mogelijkheden voor bedrijfsactiviteiten en recreatief (mede)gebruik onder de voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit en het karakter van het landelijke gebied niet wordt bedreigd en waar mogelijk wordt versterkt; 4. het bieden van maximale mogelijkheden voor inwoning of woningsplitsing onder de voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit en het karakter van het landelijke gebied niet wordt bedreigd en waar mogelijk wordt versterkt; 5. een oplossing bieden voor de problematiek met betrekking tot de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Bij de toepassing van het beleidskader wordt aan de hand van de in de notitie vermelde criteria de afweging gemaakt of een bepaalde bouw- en/of gebruiksactiviteit toelaatbaar is op die locatie. Het behalen van ruimtelijke kwaliteit voor de omgeving staat bij de afweging steeds voorop. Bij het behalen van ruimtelijke kwaliteit is in ieder geval van belang: 1. of de nieuwe bebouwing qua omvang in de bestaande omgeving past; 2. of de nieuwe functie qua aard en omvang in de bestaande omgeving past; 3. of de waarden van het gebied (onder meer de landschappelijke waarden) door de nieuwe bebouwing en/of de nieuwe functie niet onevenredig worden aangetast. Het gevolg van de in deze beleidsregel vastgestelde normen kan zijn dat géén of slechts onder voorwaarden medewerking wordt verleend aan een initiatief. Zo kunnen eisen worden gesteld met betrekking tot de maatvoering en/of situering van bebouwing, inpassing van de bebouwing door middel van een beplantingsplan etc. Verandering van een agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning Mits dit geen belemmering oplevert voor de ter plaatse aanwezige (agrarische) bedrijven en mits een agrarisch bedrijfscomplex redelijkerwijs niet meer bruikbaar is of kan worden gemaakt voor agrarische bedrijfsvoering, wordt toegestaan dat een agrarische bedrijfswoning de functie van burgerwoning krijgt. Hierbij dient sprake te zijn van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering en een aanzienlijke reductie van bebouwing. Hierbij geldt dat op de
8
Hoofdstuk 2
betreffende locatie, na wijziging van de bestemming, nooit meer dan 400 m² aan vrijstaande bijgebouwen is toegestaan. Bedrijfsmatig hergebruik van een vrijkomend of vrijgekomen agrarisch bedrijfsgebouw Voor vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen is een functiewijziging mogelijk. Bij deze functiewijziging mag de bedrijvigheid de hoofdfunctie gaan vormen. Bedrijfsmatig hergebruik van een vrijkomend of vrijgekomen agrarisch bedrijfsgebouw (functieverandering) is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande bebouwing en mits de nieuwe economische dragers bijdragen aan de kwaliteit van het buitengebied. Toegelaten zijn onder andere kleinschalige niet-agrarische bedrijven (categorie 1 en 2 van de VNG uitgave Bedrijven en Milieuzonering), met een lage visuele uitstraling op het landschap en een geringe verkeersaantrekkende werking. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen gelden de volgende voorwaarden: 1. geen toename van bebouwing; 2. geen buitenopslag en buitenstalling van goederen en voertuigen die verband houden met de bedrijfsactiviteiten als hiervoor bedoeld; 3. er mag ten hoogste sprake zijn van een geringe verkeersaantrekkende werking die moet zijn afgestemd op de aanwezige infrastructuur; 4. er mag géén afbreuk worden gedaan aan de omgevingswaarden. Er dient zorg gedragen te worden voor een goede landschappelijke inpassing van de locatie. Burgemeester en wethouders zullen op basis van een bedrijfsplan dat de initiatiefnemer dient te overleggen beoordelen welke tegenprestatie door de ondernemer geleverd dient te worden. Er dient altijd sprake te zijn van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld door landschappelijke verbetering en afname van het bouwvolume. In dit kader zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de Bouwkavel op Maat plusregeling zoals deze is gepubliceerd in het Provinciaal blad van 2 september 2003; 5. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden; 6. verkoop van producten gerelateerd aan het bedrijf is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit; 7. de bedrijfsactiviteiten moeten voldoen aan de milieuwetgeving en mogen niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven; Conclusie regionaal beleid Voor de omvorming van de agrarische bedrijfswoning tot burgerwoning is van belang dat er een ruimtelijke kwaliteitsverbetering en een aanzienlijke reductie van bebouwing optreedt. Door de afbraak van de overtollige bebouwing treedt een reductie van de bebouwing op. Er zal geen buitenopslag plaatsvinden op het perceel en er zal geen verkoop van producten plaatsvinden op het perceel. Voor het bedrijfsmatig hergebruik van het vrijgekomen agrarisch bedrijfsgebouw dient zorg gedragen te worden voor een goede landschappelijke inpassing van de locatie, waarbij een bedrijfsplan dient te worden beoordeeld. Hierop wordt nader in gegaan in paragraaf 3.2. In hoofdstuk 3 en 4 wordt aangetoond dat ook aan de overige geformuleerde voorwaarden in het regionaal beleid (verkeersaantrekkende werking, parkeren en milieuwetgeving) wordt voldaan.
Hoofdstuk 2
9
2.4 Gemeentelijk beleid Structuurvisie+ ‘Bouwen aan de toekomst’ In 2005 is in opdracht van de gemeente Bergen de Structuurvisie+ ‘Bouwen aan de toekomst’ opgesteld. De visie is op 14 februari 2006 vastgesteld. Het hoofddoel van deze Structuurvisie+ is het versterken van de leefbaarheid en vitaliteit van de gemeente Bergen. Dit wordt bereikt door: 1. een evenwichtige bevolkingssamenstelling na te streven; 2. het voorzieningenniveau te versterken; 3. de werkgelegenheid te bevorderen; 4. het aanbod voor recreatie en toerisme te vergroten. Bij de ruimtelijke uitwerking van het genoemde hoofddoel is een aantal keuzes gemaakt. De hoofdkeuze is: het zoneren van het gebied uitgaande van de natuurlijk aanwezige zonering. Er wordt uitgegaan van vier zones in oost-westelijke richting, namelijk: • het Maasdal; • de dynamische zone: overgangsgebied rond de N271 met nederzettingen, bouwplan en recreatie; • Nationaal Park de Maasduinen; • Agrarisch gebied langs de Duitse grens. Het plangebied Knikkerdorpweg 3 is in de Structuurvisie+ aangewezen als zone 2: de dynamische zone met het overgangsgebied rond de N271, met nederzettingen, bouwlanden en recreatie. Het overgangsgebied is van oudsher het meest dynamische gebied in de gemeente Bergen. De N271 vormt de belangrijkste verbinding van noord naar zuid en heeft tot gevolg dat er veel potentiële ontwikkelingsruimte in deze zone is. Hier kunnen de economische en stedelijke ontwikkeling geconcentreerd worden. Daar waar zones elkaar overlappen komen interessante overgangen voor, waar tevens verweving van functies wordt voorgestaan. Mantelzorgbeleid nieuw bestemmingsplan ‘Buitengebied’ In het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Bergen is het mantelzorgbeleid geregeld in de doeleindenomschrijving van artikel 11 . Het verlenen van mantelzorg is toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 1. er is sprake van inwoning; 2. er wordt geen zelfstandige woning gecreëerd; 3. de inwoning vindt plaats in het hoofdgebouw. De mantelzorg zal worden verleend vanuit de huidige stallen van de langgevelboerderij. De ouders van de heer Kessels zullen in het huidige woongedeelte van de boerderij blijven wonen. de stallen zullen worden omgebouwd tot woning, waarbij de mantelzorgerverlener en de mantelzorgbehoevende gebruik maken van dezelfde ingang. De bouwdelen blijven onderling verbonden via de (gedeelde) gang in de woning. Er is dus sprake van inwoning in hetzelfde hoofdgebouw, waarbij geen zelfstandige woning wordt gerealiseerd. In hoofdstuk 3 waar het bouwplan verder wordt omschreven, is de plattegrond van de toekomstige situatie opgenomen.
10
Hoofdstuk 2
Bestemmingsplan ‘Buitengebied’ Het projectgebied is gelegen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, zoals dat is vastgesteld door de raad van de gemeente Bergen d.d. 14 juli 1998 en deels is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten d.d. 02 februari 1999. Het plangebied is hierin bestemd als ‘Agrarisch bouwblok Ab’. De op de plankaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden met de daarbij behorende voorzieningen. Woondoeleinden, anders dan in de bedrijfswoning, zijn hier niet toegestaan. Omzetting in woondoeleinden na bedrijfsbeëindiging is mogelijk via een wijzigingsprocedure ex artikel 11 WRO. Omdat er echter sprake zal zijn van een burgerbestemming waar een bedrijf is toegestaan, kan van deze wijzigingsbevoegdheid geen gebruik gemaakt worden. Hiervoor dient daarom een postzegelbestemmingsplan vastgesteld te worden.
Afbeelding 3. Uitsnede plankaart bestemmingsplan ’Buitengebied’. Geel: plangebied
Conclusie gemeentelijk beleid Het initiatief past niet in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente Bergen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het omschreven beleid voor het overgangsgebied zoals aangeduid in de Structuurvisie+.
Hoofdstuk 2
11
12
Hoofdstuk 2
3.
PLANBESCHRIJVING
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie in en om het plangebied beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling op het perceel en de gevolgen daarvan voor de omgeving.
3.1 Huidige situatie Het plangebied Knikkerdorpweg 3 te Well, kadastraal bekend gemeente Bergen sectie G nummer 1856 ligt in het buitengebied van de gemeente Bergen. Het perceel grenst in het noorden aan het nationaal park De Maasduinen. Ten zuiden van de planlocatie ligt een akkerbouw- en veeteelt gebied. Door dit gebied lopen de Knikkerdorpweg en de N271, de Knikkerdorp. De rivier de Maas vervolgt haar loop op ongeveer 880 meter ten zuiden van het plangebied. Voorheen was op het perceel een akkerbouw- en veeteeltbedrijf gevestigd. De agrariër in ruste die op het perceel woont, bewerkt de omliggende akkers nog steeds, maar alleen hobbymatig. Op het perceel zijn een langgevelboerderij (gebouw C, 27mx15m) aanwezig, met daarin de oorspronkelijke agrarische bedrijfswoning en de voormalige stallen. Verder zijn op het perceel een garage aanwezig (gebouw D, 36 m²), een loods (gebouw A, 208 m²), een open schuur (gebouw B,144 m²) en een voormalige varkensstal (gebouw E, 60 m²).
Afbeelding 4. Links: aanwezige gebouwen op het perceel. Rechts: huidige langgevelboerderij
3.2 Nieuwe situatie Kesco metaal Het eenmansbedrijf Kesco metaal is in de huidige situatie gevestigd in gebouw A. De bedrijfsactiviteiten zullen ook in de toekomst slechts in dit gebouw plaatsvinden. Het bedrijf heeft geen personeel. Om winst te behalen in de omgevingskwaliteit, zullen de nu aanwe-
Hoofdstuk 3
13
zige gebouwen B en E (in totaal 220 m²) worden afgebroken. Er bestaat wel de mogelijkheid om maximaal 30 m² aan bouwvergunningsvrije bouwwerken op te richten. Daarnaast wordt de voormalige agrarische bedrijfslocatie ingepast door middel van een beplantingsplan, zie onder het kopje ‘landschappelijke inpassing’. Kesco metaal is een eenmanszaak zonder personeel met als werkzaamheid: het assembleren en distribueren van metalen goederen gemaakt door derden. En het eventueel uitvoeren van correcties in de werkplaats. Kesco metaal heeft niet de intentie om in de toekomst het bedrijf, haar visie en de werkzaamheden te veranderen. Er wordt ter plaatse geen detailhandel gedreven, noch is er sprake van buitenopslag. In afbeelding 5 is een schets opgenomen van de indeling van het bedrijfsgebouw. Het gebouw is 210 m² groot.
Afbeelding 5: Schets indeling bedrijfsgebouw
Mantelzorg De woonruimte van de mantelzorgverleners zal worden gerealiseerd in het voormalige stalgedeelte van de langgevelboerderij. Omdat de huidige staat en uitstraling van dit deel van de boerderij niet voldoet aan de woonwensen van de familie Kessels is het noodzakelijk het voormalige stalgedeelte te verbouwen. Het karakter van de oorspronkelijke langgevelboerderij zal daarbij weer worden versterkt. In onderstaande figuur is de toekomstige plattegrond van de mantelzorgruimte en voormalige bedrijfswoning opgenomen. Hierbij wordt voldaan aan het gemeentelijk mantelzorgbeleid. Er is sprake van inwoning in het hoofdgebouw, waarbij geen zelfstandige woning wordt gecreëerd, aangezien de badkamer en de hal zullen worden gedeeld.
14
Hoofdstuk 3
Afbeelding 6. Plattegrond woongedeelte mantelzorgverleners (links) en mantelzorgbehoevende (rechts)
Landschappelijke inpassing Voor de landschappelijke inpassing van dit project wordt voorzien in de aanleg van een beukenhaag aan de noord- en west- en zuidzijde van het voormalige stalgedeelte. Ook wordt aan de achterzijde van het perceel een hek gemaakt. Zie bijgaande tekening.
Afbeelding 7: Groenplan
Hoofdstuk 3
15
16
Hoofdstuk 3
4.
ONDERZOEK
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te voldoen aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening. Hiertoe dient onderzocht te worden of op de in dit hoofdstuk behandelde onderwerpen belemmeringen bestaan, die de gewenste ontwikkeling verhinderen. In dit hoofdstuk worden de resultaten van dit onderzoek beschreven
4.1 Economische uitvoerbaarheid Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald dat de gemeente verplicht is bij het vaststellen van een planologische maatregel dat mogelijkheden voor de bouw van een of meer hoofdgebouwen schept, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit bestemmingsplan voorziet in de wijziging van een agrarische bestemming naar een burgerwoning waarbij op het perceel tevens een bedrijf is toegestaan. Deze functiewijziging beslaat minder dan 1000 m² bebouwd oppervlak. Er is dus geen sprake van een bouwplan als bedoeld in de Grexwet. Voor deze ontwikkeling hoeft dan ook geen exploitatieplan of anterieure overeenkomst te worden afgesloten. Wel zal de gemeente Bergen met de initiaitiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten.
4.2 Milieu-aspecten 4.2.1 Wegverkeerslawaai Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidsgevoelig object dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze wet wordt aangegeven hoe in een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen. Geluidsgevoelige objecten zijn woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen en bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen. Deze ruimtelijke ontwikkeling voorziet in het herbestemmen van een agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. In het kader van de Wet geluidhinder is sprake van de een geluidsgevoelig object, waardoor nader onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevel van deze woning noodzakelijk is. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige
Hoofdstuk 4
17
objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen. De Knikkerdorpweg (50 km) en de Knikkerdorp (N271, 80 km) hebben een onderzoekszone van 250 meter van de weerszijden van de weg. De planlocatie ligt op een afstand van ongeveer 300 meter van deze weg Knikkerdorp en op een afstand van ongeveer 100 meter van de Knikkerdorpweg. De planlocatie ligt dus binnen de onderzoekszone van de Knikkerdorpweg. Hierdoor is een onderzoek nodig naar de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer op de gevel van deze woning. In de omgeving van het plangebied is verder geen geluidsgezoneerd industrieterrein of spoorweg gelegen waar in het kader van dit bestemmingsplan rekening mee moet worden gehouden. Door adviesbureau K+ is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd1, conform de Standaard reken- en meetmethode 1 (SRM 1). Het onderzoek is als separate bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt dat de ligging ten opzichte van de Moleneind en de Knikkerdorpweg de Wet geluidhinder geen restricties oplegt aan de voorgenomen ontwikkeling. 4.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit Door Aeres-milieu bv is ten behoeve van de bestemmingswijziging een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel2. In het onderzoek uit uitgegaan van de hypothese ‘overdachte locatie’. Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht is verontreinigd met cadmium, zink, lood en PAK. Plaatselijk is de bovengrond licht verontreinigd met lood. In de ondergrond zijn geen van de onderzochte componenten gemeten in een gehalte verhoogd ten opzichte van de (berekende) achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is licht verontreinigd met cadmium, molybdeen, nikkel en zink. Door de matige verontreiniging met lood in de bovengrond dient een aanvullend of nader bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Dit aanvullend onderzoek dient in combinatie met het nog uit te voeren aanvullend bovengronds onderzoek ter plaatse van de te slopen opstallen plaatsvinden. 4.2.3 Luchtkwaliteit Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; 1
K+ Adviesgroep bv, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Knikkerdorpweg 3 te Well, rapport nummer M( 170.801, 12 mei 2009 2 Aeres Milieu bv, Verkennnend bodemonderzoek Knikkerdorpweg 3te Well, rapport nummer AM09132, 25 juni 2009
18
Hoofdstuk 4
c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. Het Besluit NIBM Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel ‘Niet in betekende mate’ is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Interimperiode: 1% grens De 3% grens is van toepassing, vanaf het moment dat het NSL definitief is vastgesteld (zie artikel 2, lid 2, Besluit NIBM). In de periode tussen de inwerkingtreding van het Besluit NIBM en de definitieve vaststelling van het NSL wordt een NIBMgrens gehanteerd van 1%. Dit staat gelijk aan 0,4 microgram/m3. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is, is vóór en na de inwerkingtreding van het NSL gelijk. Als de 1% of 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. Regeling NIBM Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen en kantoren gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen: minimaal 1 ontsluitingsweg
minimaal 2 ontsluitingswegen
1%-norm
3%-norm
1%-norm
3%-norm
Woningen (maximaal)
500
1500
1000
3000
Kantoren (maximaal)
33.333 m2 bvo
66.667 m2 bvo
100.000 m2 bvo
200.000 m2 bvo
Conclusie Pas bij de bouw van 500 woningen met één ontsluitingsweg is er sprake van een bijdrage aan de luchtkwaliteit die niet langer ‘Niet in Betekenende Mate’ is. Er is geen toename van het aantal woningen op het perceel. Het bedrijf Kesco Metaal dat zal worden gelegaliseerd, zal een kleine verhoging van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg hebben. Deze zal echter kleiner zijn dan bij de bouw van 500 woningen (2000-2500 mvt/etmaal). Ook de uitstoot van fijn stof als gevolg van de bedrijfsactiviteiten zal nagenoeg nihil zijn omdat er sprake is van een gesloten gebouw zonder afzuiging.
Hoofdstuk 4
19
Hierdoor is aannemelijk dat deze ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de de luchtkwaliteit. Vanuit het aspect ‘luchtkwaliteit’ is deze ontwikkeling dan ook niet bezwaarlijk. 4.2.4 Milieuzonering Het bedrijf Kesco Metaal (SBI 281.100) is een bedrijf met een milieucategorie 3.1. Het betreft een constructiewerkplaats in een gesloten gebouw met een oppervlakte van minder dan 200 m². De aan te houden afstand tot woonbebouwing is op basis van de VNG publicatie ‘bedrijven en milieuzonering’ 50 meter voor geluid en 30 meter voor geur, stof en gevaar. De werkelijke afstand tot de gevel van de woning is 7 meter. De bedrijven die worden beschreven in de VNG publicatie zijn gemiddelde bedrijven. Op basis van de daadwerkelijke activiteiten die in het bedrijf plaatsvinden kan van de richtafstand worden afgeweken. Het bedrijf Kesco Metaal is een eenmanszaak waarin voornamelijk werkzaamheden plaatsvinden die betrekking hebben op het assembleren en distribueren van metalenonderdelen en kleine herstelwerkzaamheden of bewerkingen aan deze onderdelen. Deze bedrijfsactiviteiten zorgen niet voor geur en stof uitstoot. Ook wordt er maar in beperkte mate met gevaarlijke stoffen gewerkt. De afstanden van 7 meter is voor geur, stof en gevaar daarom toereikend. Voor het onderdeel geluid is een akoestisch onderzoek Activiteitenbesluit uitgevoerd door dB/a consultants vof3. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat kan worden voldaan aan het bepaalde in het activiteitenbesluit ten aanzien van bedrijfsgeluid. Gezien de huidige (en tevens toekomstige) bedrijfsactiviteiten, alsmede de strikte planologisch juridische verankering hiervan in planregels van dit bestemmingsplan, zal ter plaatse van de woning naar verwachting sprake zijn van een goed woon- en leefmilieu. De dichtstbijzijnde woningen van derden zijn gelegen op een afstand van 100 meter of meer. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat dit bedrijf hinder zal opleveren voor overige omliggende woningen op de aspecten geur, gevaar, geluid of stof. Voor de realisatie van de burgerwoning is ook van belang welke milieuhinderlijke functies zich in de omgeving van het plangebied bevinden. Aan de Knikkerdorpweg 7 (op een afstand van 100 meter) en aan de Knikkerdorp 3 (op een afstand van 240 meter) liggen akkerbouwbedrijven waar geen dieren worden gehouden. De aan te houden afstand tot deze bedrijven is minimaal 25 meter. Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Op 310 meter afstand ligt aan Knikkerdorp 5 een varkensbedrijf. Deze zorgt voor een geurbelasting van 2,7 Oue / m³. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij is op deze locatie in het buitengebied een de geurnorm gesteld op 14 Oue / m³. De geursituatie ter plaatse vormt dus geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
3
Db/a Consultants vof, akoestisch rapport Activiteitenbesluit Kescometaal Knikkerdorpweg 3 te Well, rapportnummer AR 9745-1, 7 juli 2009
20
Hoofdstuk 4
4.2.5 Externe veiligheid Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen4 (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen5 vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer. (Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. bedrijfswoningen van derden, woningen, scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van minder dan of gelijk aan 1500 m², ziekenhuizen, hotels, restaurants6. Omdat een bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning wordt een kwetsbaar object gerealiseerd, wat voorheen een beperkt kwetsbaar object was. De planontwikkeling dient daarom getoetst te worden aan het bepaalde in het Bevi.
4 5
6
Het besluit is - op enkele onderdelen na - op 27 oktober 2004 in werking getreden Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi. Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Hoofdstuk 4
21
Risicovolle bedrijven Volgens de risicokaart van de provincie Limburg is de dichtstbijzijnde risicovolle inrichting gelegen aan de Moleneind 19. Dit betreft een tankstation met een LPG installatie. De plaatsgebonden risicocontour is gelegen op 45 meter van het vulpunt, op 25 meter van het reservoir en op 45 meter van de afleverinstallatie. Het groepsrisico dient te worden verantwoord tot een afstand van 300 meter van dit bedrijf. De planlocatie is gelegen op een afstand van ongeveer 350 meter van het bedrijf. Dit risicovol bedrijf vormt dan ook geen belemmering voor deze ontwikkeling. Risicovol transport Op een afstand van ongeveer 880 meter van het plangebied is de Maas gelegen. Op de risicoatlas hoofdvaarwegen Nederland is de Maas niet aangeduid als een locatie waar de plaatsgebonden risicocontour buiten de oever van de waterweg ligt. Het groepsrisico vormt eveneens geen belemmering, gezien de grote afstand van deze waterweg tot aan het plangebied. De spoorlijn Nijmegen-Venlo is gelegen op een afstand van ongeveer 6,5 kilometer, en de rijksweg A73 op een afstand van ongeveer 8 kilometer. Deze afstanden tot het projectgebied zijn dermate groot dat in het kader van het plaatsgebonden risico geen belemmeringen ontstaan. Ook hoeft bij deze afstanden het groepsrisico niet nader worden bezien. Op een afstand van ongeveer 270 meter is de provinciale weg N271, de Knikkerdorp gelegen. In de risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen is deze weg niet aangeduid als een wegvak met een plaatsgebonden risicocontour groter dan 1.0x10-6. Het groepsrisico dient op grond van de circulaire ‘risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen’ te worden bezien tot 200 meter van deze weg. De planlocatie is buiten deze afstand gelegen. In de nabijheid van het plangebied zijn geen gastransportleidingen gelegen. Conclusie Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat externe veiligheidsaspecten geen belemmering vormen voor dit bestemmingsplan
4.3 Natuur en landschap Blijkens de POL-kaart ‘Groene waarden’ grens het plangebied aan Nationaal Park ‘de Maasduinen’. Dit betreft een bos- en natuurgebied dat tot de Ecologische Hoofdstructuur behoort en tevens is gelegen binnen de beschermingszone van een Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied. De Ecologische hoofdstructuur (EHS) omvat bestaande bos- en natuurgebieden, te ontwikkelen nieuwe natuur- en beheersgebieden, ecologisch water (Maasplassen) en beken met een specifiek ecologische functie (SEF-beken). Erbinnen liggen bijzondere natuurgebieden zoals Nationale Parken, Natuurbeschermingswetgebieden, waardevolle bossen en de gebieden die zijn aangewezen (of aangemeld) als Vogel- en Habitatrichtlijngebied. Het gaat in alle gevallen om gebieden van nationale of Europese betekenis. Voor ontwikkelingen
22
Hoofdstuk 4
die de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden aantasten of de nagestreefde natuurontwikkeling belemmeren geldt het ‘nee, tenzij’ regime. Voor afwegingen in deze gebieden geldt het ‘nee, tenzij’ regime. Daarnaast geldt voor het Vogel- en Habitatrichtlijngebied het Europese afwegingskader zoals dit voortkomt uit deze richtlijnen (artikel 6). Artikel 6 houdt in dat initiatiefnemers voor ieder plan of project een passende beoordeling moeten maken van de gevolgen voor het gebied, voorzover er sprake is van een kans op significante effecten, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstelling van het gebied. Het bevoegd gezag beoordeelt vervolgens of voldaan is aan de vereisten die de richtlijn stelt. Het plan of project kan pas doorgang hebben als zeker is dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet worden aangetast. Conclusie De vestiging van Kesco Metaal in een bestaand gebouw aan de Knikkerdorpweg zal naar verwachting geen negatieve invloed hebben op de omliggende natuurwaarden. De werkzaamheden zullen inpandig plaatsvinden, waarbij gezien de aard van de werkzaamheden geen of nauwelijks uitstraling van geluid naar buiten toe zal plaatsvinden. De afbraak van de niet langer gebruikte bedrijfsgebouwen en de verbouwing van de langgevelboerderij zullen naar verwachting eveneens geen nadelige effecten hebben op de waarden van het nabijgelegen EHS gebied. Vanuit het aspect ‘Natuur en landschap’ is deze ontwikkeling dan ook niet bezwaarlijk.
4.4 Flora en fauna Het initiatief is beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke leefomgeving. Ten aanzien van de ligging nabij een Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Gebleken is dat naar verwachting geen significante effecten op deze gebieden optreden. Er behoeft daarom verder alleen onderzocht te worden of er wettelijk beschermde soorten (die niet op basis van de AMvB zijn vrijgesteld van de Flora- en faunawet) zijn die negatieve effecten kunnen ondervinden van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Het criterium om de invloed van een handeling of activiteit op een soort te beoordelen is dat de gunstige staat van instandhouding van de soort niet mag worden aangetast door de voorgenomen ontwikkeling. Gebiedskenmerken In de huidige situatie is het terrein deels bebouwd. Het terrein is verhard voor zover gelegen tussen de bebouwing. Op het perceel staan enige bomen. Deze zullen behouden blijven. De omgeving van het projectgebied wordt gekenmerkt door akkers en weilanden. Met name het noorden van het plangebied (natuurgebied de Maasduinen) is in principe geschikt als permanent leefgebied voor beschermde flora- en faunasoorten. De begroeiing op het perceel zelf wordt hoofdzakelijk door de mens gereguleerd en ligt nabij de doorgaande verkeersader Knikkerdorpweg waardoor het derhalve minder geschikt is als permanent leefgebied. Beschermde planten en dieren Voor de volledigheid zijn de opgaven van het Natuurloket (www.natuurloket.nl) en de provincie Limburg (www.limburg.nl) geraadpleegd om het projectgebied en omgeving te
Hoofdstuk 4
23
kunnen beoordelen op het voorkomen van beschermde dier- en of plantensoorten. Het Natuurloket geeft per kilometervak een weergave van diverse soortengroepen. In voorliggend geval ligt de projectlocatie in de noordoosthoek van het kilometervak met de coördinaten 204-396. Ongeveer een derde deel van dit kilometervak bestaat uit het nationaal park ‘De Maasduinen’. Voor dit km-vak zijn niet alle soortengroepen onderzocht. Voor de wel onderzochte soorten in het km-vak met daarin de projectlocatie maakt het Natuurloket melding van: • verschillende beschermde Afbeelding 7: Aanduiding kilometervak vaatplantsoorten (goed onderzocht); • (Korst)mossen (niet onderzocht); • paddestoelen (niet onderzocht) • een aantal beschermde zoogdieren (matig onderzocht) • broedvogels (niet onderzocht) • watervogels (slecht onderzocht) • een enkel beschermd reptiel (matig onderzocht) • een aantal beschermde amfibieën (redelijk onderzocht) • vissen (niet van toepassing) • dagvlinders (slecht onderzocht) • nachtvlinders (niet onderzocht) • libellen (niet onderzocht) • sprinkhanen (niet onderzocht) • overige ongewervelden (niet onderzocht) Uit de informatie van de provincie Limburg blijkt dat ten zuiden van het plangebied, langs de Knikkerdorpweg in het jaar 2005 twee schaarse vogelsoorten aangetroffen zijn. Verder zijn ten noorden van het plangebied, in het bos in 2005 een rode lijst soort en een aantal schaarse soorten aangetroffen. Zoals aangegeven wordt de begroeiing op het perceel, in stand gehouden. De verwachting is dan ook dat de sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing interne verbouwing geen verstoring betekent voor eventueel nog aanwezige beschermde plantensoorten en/ of broedvogels. In en rondom de oude bedrijfsbebouwing bevinden zich mogelijk beschermde diersoorten (vleermuizen, steenmarters en uilen). Met de sloop van de bijgebouwen wordt rekening
24
Hoofdstuk 4
gehouden met het broed- en verblijfsseizoen van deze soorten. Er zal onder andere dan ook niet gesloopt worden in de hiertoe betreffende perioden (maart- augustus). Effecten Verwacht wordt dat de voorgenomen sloop van de oude bedrijfsbebouwing en de verbouwing van de langevelboerderij geen afbreuk doen aan de gunstige staat van instandhouding van mogelijk aanwezige soorten in het projectgebied of in de omgeving, indien rekening wordt gehouden met het broedseizoen. Er zullen dan ook geen negatieve effecten optreden ten aanzien van de flora en fauna. Conclusie Met de inwerkingtreding van de AMvB geldt een vrijstelling van de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet voor algemeen voorkomende soorten. Gezien het karakter van de ontwikkeling zal voor mogelijk beschermde soorten naar verwachting geen belemmering optreden. De kans is, rekening houdend met het broedseizoen, minimaal dat het leefgebied van bedreigde/ beschermde dier- en/ of plantsoorten verstoord worden. Aangezien voor de algemeen voorkomende soorten een vrijstelling van de Flora- en faunawet gaat gelden, wordt een aanvullend flora- en faunaonderzoek dan ook niet noodzakelijk geacht.
4.5 Waterhuishouding Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. In de in eind 1998 uitgebrachte Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) staat de verbreding en verdieping maar ook de versterking van de uitvoering van integraal en duurzaam waterbeheer centraal. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer (POL2006) wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen. Ook wordt ingezet op behoud en herstel van ecologisch gezonde en veerkrachtige watersystemen: ecologisch gezond functionerende watersystemen die in staat zijn om het variërende aanbod en de wisselende kwaliteit van water op een natuurlijke manier op te vangen. Dit wil de provincie bereiken door de aan de watersystemen gebonden functies meer in balans te brengen met variaties in de beschikbaarheid en kwaliteit van water. Een van de strategische doelen ten aanzien van het provinciaal waterbeleid is ‘Herstel sponswerking’: het voorkomen van wateroverlast en watertekort in het regionale watersysteem, anticiperend op veranderende klimatologische omstandigheden. Ambitie herstel sponswerking De provinciale ambitie is het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en watertekort in het regionale watersysteem, conform het Waterbeleid 21ste eeuw (WB21)/Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) voorkeursvolgorde van vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren en door meer ruimte voor water beschikbaar te stellen, waarbij wordt geanticipeerd op veranderende klimatologische omstandigheden. Conform de afspraken uit het
Hoofdstuk 4
25
NBW wil de provincie in 2015 voldoen aan de nog nader te bepalen en vast te stellen normen voor regionale wateroverlast, waarbij bij de bepaling van de aard en omvang van bij voorkeur te nemen brongerichte maatregelen rekening wordt gehouden met 10% hogere piekafvoeren van beken (met een herhalingstijd van T=50 jaar) vanwege de klimaatsverandering. Op de langere termijn wil de provincie komen tot een reductie van de piekafvoeren van 20%, teneinde de natuurlijke veerkracht verder te herstellen en daarmee toekomstige wateroverlast en watertekort tegen te gaan. Vertaling van dit aangescherpte landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet ‘slimmer’ en ‘creatiever’ met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang. Bij het uitwerken van ontwikkelingsplannen zal met dit uitgangspunt zondermeer rekening moeten worden gehouden. Vertaald naar normen betekent dit dat het hemelwater afkomstig van 60-80% van de verharde oppervlakken bij nieuwbouw niet meer via de gemeentelijke riolering mag worden afgevoerd. Door waterbeheerders is hierbij aangevuld dat in het algemeen moet worden uitgegaan van 100% afkoppeling. In het gemeentelijke waterbeleid wordt uitgegaan van het scheiden van vuil en schoon water en het afkoppelen van hemelwater. Hemelwater bij nieuwbouw Het beleid voor hemelwater afkomstig van nieuwbouw in Bergen is als volgt: hemelwater afkomstig van daken en verhardingen dient conform de watertoets op particulier terrein in de bodem te worden geinfiltreerd of –als niet mogelijk- worden gebufferd en vertraagd worden afgevoerd naar een hemelwaterriool of oppervlaktewater. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn: • er moeten maatregelen worden getroffen om vervuiling van hemelwater te voorkomen (geen toepassing van uitlogende bouwmaterialen) • afvoer en infiltratie gebeurt bij voorkeur bovengronds • als mogelijk worden de voorzieningen op particulier terrein gedimensioneerd op de verwerking van een bui van T=2 en met een berging van 20 mm • de voorzieningen binnen het hele plangebied worden gedimensioneerd op een bui van T=10 met een berging van 35 mm • de risico’s van een bui T=100 moeten in beeld worden gebracht en als nodig dienen er aanvullende maatregelen worden getroffen • als het echt niet mogelijk is om de volledige voorzieningen binnen het plangebied te realiseren, kan het college van Burgemeester en Wethouders hier ontheffing voor verlenen, wel dient er dan door de initiatiefnemer worden meebetaald aan compenserende voorzieningen buiten het plangebied. Voor situaties waarbij (via de infiltratievoorziening) direct of indirect wordt afgevoerd naar oppervlaktewater gelden naast de gemeentelijke uitgangspunten ook de op dat moment geldende eisen en uitgangspunten van waterschap Peel en Maasvallei.
26
Hoofdstuk 4
Voor bovenstaande gevallen geldt dat alle kosten voor aanleg van de voorzieningen (inclusief planvorming, vergunningen ect.) voor de afvoer van vuilwater en hemelwater en andersoortig schoon of vervuild hemelwater–ook op openbaar gebied- voor rekening van de particuliere belanghebbende zijn. Dit voor aansluiting op het vuilwateriool en de voorzieningen voor buffering, verwerking en transport van hemelwater en/of aanpassing van bestaande voorzieningen die ontoereikend blijken te zijn. In de waterparagraaf dient te worden aangegeven op welke manier de initiatiefnemer aan de ‘watervoorwaarden’ zal gaan voldoen. Bij nieuwbouwplannen zal binnen de gemeente worden gekeken naar de mogelijkheden voor het creeren van extra afkoppel/infiltratiecapaciteit binnen de nieuwbouwplannen voor afkoppeling van de aangrenzende bestaande gebieden. Als hiervoor mogelijkheden aanwezig zijn, dan verwacht de gemeente medewerking van de initiatiefnemer om deze mogelijkheden mee te nemen bij de planontwikkelingen op (toekomstig)openbaar gebied. Kenmerken van het watersysteem De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het projectgebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater, oppervlaktewater en hemel- en afvalwater. Bodem en grondwater De originele bodem bestaat volgens de bodemkaart van Nederland (kaartblad 52 Oost, 1975) uit een hoge bruine enkeerdgrond, welke volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit grof zand. De gemiddelde grondwaterstand van het freatisch grondwater bedraagt circa 13 meter +NAP, waardoor het grondwater zich op circa 2 m-mv zou bevinden. De onderzoekslocatie ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/ of grondwaterwingebied. Oppervlaktewater In het projectgebied en omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig. Tevens zijn in het gebied geen hydrologisch gevoelige ecosystemen aanwezig. Hemelwater In de huidige situatie wordt al het hemelwater ter plaatse in de bodem in de bodem geïnfiltreerd. De gemeentelijke drukriolering staat geen lozing van hemelwater op het riool toe. Het bebouwd oppervlak zal afnemen waardoor meer ruimte gecreëerd wordt voor het natuurlijk kunnen intrekken van hemelwater in de bodem. Voor wat betreft duurzaam waterbeheer zal zo veel mogelijk worden aangesloten bij de voorwaarden uit de gemeentelijke bouwverordening. Er zijn vooralsnog geen extra infiltratievoorzieningen gepland. Voor de volledigheid wordt vermeld dat voor de renovatie van de langgevelboerderij geen uitlogende materialen zullen worden gebruikt. Afvalwater Ter plaatse, in de Knikkerdorpweg, is gemeentelijke drukriolering aanwezig waarop het huishoudelijk afvalwater van de woning is aangesloten. Drukriolering staat geen lozing
Hoofdstuk 4
27
van hemelwater toe. De riolering van de huidige bedrijfswoning blijft ongewijzigd. Kesco metaal produceert geen afvalwater dat op de gemeentelijke riolering zal worden geloosd. Overleg waterbeheerder Het Toepassingsbereik Watertoets van Waterschap Peel en Maasvallei geeft aan dat een wateradvies van het watertoetsloket niet noodzakelijk is indien een bestemminsplanprocedure gevolgd wordt waarbij, het verhard oppervlak nieuwbouw niet meer dan 2.000 m² bedraagt en het projectgebied niet gelegen is in of nabij: • het gehele rivierbed van de Maas en bij lozing hierop; • een kanaal (binnen 30 meter) en bij lozing hierop; • zuiveringstechnisch werk/ leiding; • grondwaterbeschermingsgebied; • primaire waterkering/ kade; • primair oppervlaktewater (beschermingszone SEF-beken: 30 meter, overige: 5 meter); • Secundair oppervlaktewater (beschermingszone SEF-beken: 30 meter, overige: 5 meter) of • indien het een bedrijventerrein betreft. Omdat geen van de genoemde punten van toepassing zijn op het projectgebied (voor wat betreft de ligging nabij de Maas wordt verwezen naar paragraaf 4.6) is een wateradvies niet noodzakelijk en zal de gemeente Bergen zelf, als bevoegd gezag, optreden en in het kader van de ruimtelijke onderbouwing een wateradvies afgeven. Conclusie Een negatieve beïnvloeding van het grondwaterpeil of de waterhuishouding is, gezien het bovenstaande, niet te verwachten. Geconcludeerd kan worden dat bij de sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing, door de vestiging van Kesco Metaal en door de verbouwing van de langgevelboerderij geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer.
4.6 Hoogwaterproblematiek De Maas maakt deel uit van de beleidslijn “Grote Rivieren”. De beleidslijn vervangt de beleidslijn “Ruimte voor de Rivier” uit 1997, die door de provincie Limburg verder is uitgewerkt in de circulaire “Bouwen langs de Maas (1997). De beleidslijn “Grote Rivieren” biedt meer mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de randvoorwaarden die een veilige afvoer en berging van het rivierwater waarborgen. Binnen het toepassingsgebied van de beleidslijn leidt een differentiatie naar deelgebieden tot een onderscheid in twee regimes. Voor activiteiten die onder het “bergend” regime vallen zullen rivierkundige randvoorwaarden gelden om de effecten op de afvoer of bergingscapaciteit van het rivierbed volledig te compenseren. Het “stroomvoerend” regime biedt slechts de mogelijkheid om toestemming te geven aan riviergebonden activiteiten. Nietriviergebonden activiteiten binnen dit regime zijn alleen mogelijk als er sprake is van het hergebruiken van bestaande gebouwen of als er met rivierverruimingsmaatregelen “per saldo meer ruimte” voor de rivier wordt geboden.
28
Hoofdstuk 4
Het plangebied valt niet in het waterbergend rivierbed van de Maas of in het stroomvoerend rivierbed. Het plan vormt dan ook geen belemmering in het kader van de beleidslijn “grote rivieren”
4.7 Leidingen en infrastructuur In of nabij het plangebied bevinden zich geen leidingen welke een planologische beschermingszone hebben. Bij de planontwikkeling hoeft hiermee dan ook geen rekening gehouden te worden.
4.8 Verkeer en parkeren De planlocatie is gelegen aan een erftoegangsweg die uit komt op de Knikkerdorpweg. Dit is een 50 km weg. De Knikkerdorpweg komt uit op de Knikkerdorp/ Moleneind. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig voor het parkeren van auto’s, zowel van het eenmansbedrijf Kesco Metaal als de auto’s van de bewoners. Het eenmansbedrijf heeft géén werknemers. Voor het overige wijzigt er niets aan de ontsluiting en verkeerstechnische inrichting van het betreffende terrein, behoudens enkele extra verkeersbewegingen als gevolg van het gebruik van een van de gebouwen t.b.v Kesco Metaal. De omliggende wegen zullen deze geringe toename van het aantal voertuigbewegingen goed kunnen opvangen. Er kan derhalve vanuit gegaan worden dat wat betreft het aspect verkeer en parkeren geen negatieve belemmeringen voor de omgeving optreden.
4.9 Cultuurhistorie Archeologie Sinds 1 juli 2008 heeft gemeente Bergen een eigen archeologische verwachtingskaart. Daaruit blijkt dat een deel van Knikkerdorpweg 3 een hoge archeologische verwachting kent (zie figuur 8, kleur rood), het grootste deel kent een lage archeologische verwachting (crème kleurig). Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachting (zones in het buitengebied en historische dorpskernen) is het uitgangspunt om het archeologisch erfgoed ‘in situ’ te bewaren. Een hoge kans op het aantreffen van archeologische resten betekent dat de relatieve dichtheid aan archeologische verschijnselen hoog is.
Hoofdstuk 4
Afbeelding 8: Uitsnede archeologische verwachtingskaart
29
In het buitengebied dient met het oog op een zorgvuldige belangenafweging bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv een archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd in de vroegste fase van planvorming. Tijdens het vooronderzoek zal de vereiste informatie verzameld worden, op basis waarvan belangenafweging en verdere besluitvorming kan plaatsvinden. Voor deze ontwikkeling wordt geen nieuwe bebouwing opgericht. Door de sloop van de bestaande bebouwing zal het bodemarchief niet verder worden verstoord dan reeds is geschied bij de bouw van deze gebouwen. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Historische bouw In de omgeving van het plangebied is geen historische bouwkunst aanwezig waarvan de waarden zouden kunnen worden aangetast als gevolg van de realisatie van dit bestemmingsplan. De langgevelboerderij zelf betreft geen monumentaal of als zodanig aangewezen beeldbepalend pand. De te slopen bijgebouwen betreffen ook geen monumentale of beeldbepalend bebouwing. Desalniettemin is vanuit cultuurhistorisch oogpunt behoud van de langgevelboerderij uitgangspunt. De karakteristiek van het gebouw zal door de verbouwing dan ook weer hersteld worden, zodat dit wat betreft beeldkwaliteit een positief effect op de directe omgeving heeft.
30
Hoofdstuk 4
5.
JURIDISCHE VORMGEVING
5.1 Planstukken Het bestemmingsplan ‘Knikkerdorpweg 3’ bestaat uit een verbeelding en regels betreffende de bestemming en gaat vergezeld van deze toelichting.
5.2 Toelichting op de analoge verbeelding De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). De bestemming ‘wonen’ is weergegeven, alsmede het bouwvlak en de figuur gevellijn en bouwaanduidingen ten behoeve van de maximale goot- en bouwhoogte.
5.3 Toelichting op de regels Voor de regels bij het bestemmingsplan ‘Knikkerdorpweg 3’ is aangesloten bij de systematiek de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) en het ontwerp bestemmingsplan ‘Buitengebied 1e herziening’ De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten: Hoofdstuk 1: Hoofdstuk 2: Hoofdstuk 3: Hoofdstuk 4:
Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten; Bestemmingsregels. Hiermee wordt de op de verbeelding opgenomen bestemming geregeld; Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene ontheffingsregels; Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven. Hoofdstuk 1 Inleidende regels Begrippen (art. 1) In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP 2008 en het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1e herziening’ van de gemeente Bergen.
Hoofdstuk 5
31
Wijze van meten (art. 2) Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2008. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd: 1. Bestemmingsomschrijving 2. Bouwregels 3. Nadere eisen 4. Ontheffing van de bouwregels 5. Specifieke gebruiksregels 6. Ontheffing van de gebruiksregels 7. Aanlegvergunning 8. Sloopvergunning 9. Wijzigingsbevoegdheid 10. Specifieke procedureregels Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een bouwvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is. Op de verbeelding worden bebouwingsgrenzen opgenomen die samen een bebouwingsvlak vormen. Op een aantal plaatsen valt de bebouwingsgrens samen met de bestemmingsgrens. In dat geval dient de bestemmingsgrens tevens als bebouwingsgrens te worden gezien. Hier onder worden de regels van de opgenomen bestemming ‘wonen’ nader toegelicht. Wonen (art. 3) Binnen deze bestemming is gebruik en bebouwing van gronden ten behoeve van het wonen en aan huis gebonden beroepen toegestaan. Ook de bouw van aanbouwen, bijgebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde zijn onder toegestaan, met in acht neming van de bouwregels die bij dit artikel horen. Ook is aangegeven dat het uitvoeren van bedrijfsactiviteiten ten behoeve van Kesco Metaal is toegestaan.
32
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 3 Algemene regels Anti-dubbeltelbepaling (art. 4) In dit artikel zijn regels opgenomen ten voorkoming van het dubbel tellen van gronden bij het toestaan van een bouwplan, bij het beoordelen van latere bouwplannen. Algemene bouwregels (art. 5) In dit artikels worden regels gegeven voor het ondergronds bouwen en het toestaan van ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters en kozijnen. Ook wordt ingegaan op het uitsluiten van de aanvullende werking van de bouwverordening. Algemene ontheffingsregels (art. 6) Deze regels geven de voorwaarden aan waarbinnen burgemeester en wethouders van Bergen ontheffing kunnen verlenen van de bepalingen van dit bestemmingsplan. Algemene procedureregels (art. 7) In artikel 7 wordt bepaald dat bij het verlenen van ontheffingen de procedure dient te worden gevolgd zoals beschreven in afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Overgangsrecht (art. 9) In dit artikel wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met bestaand gebruik en bestaande bebouwing ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan. Slotregel (art 10) In de slotregel wordt de citeertitel van de regels benoemd, ‘Knikkerdorpweg 3’ van de gemeente Bergen.
Hoofdstuk 5
33
34
Hoofdstuk 5
6.
OVERLEG INSPRAAK EN PROCEDURE
6.1 Overleg Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moeten burgemeester en wethouders overleg plegen met het waterschap, met andere gemeenten van wie de belangen bij het plan betrokken zijn, en met de betrokken rijks- en provinciale diensten. Van het vooroverleg kan worden afgezien indien de betrokken diensten aangeven dat overleg niet noodzakelijk is. Overleg PM
6.2 Inspraak In de Gemeentewet is bepaald dat de gemeenteraad van elke gemeente in Nederland een inspraakverordening dient vast te stellen. In deze inspraakverordening wordt geregeld op welke wijze ingezetenen en andere belanghebbenden bij de voorbereiding van een bestemmingsplan worden betrokken. Voor deze ontwikkeling zal inspraak plaatsvinden conform de inspraakverordening van de gemeente Bergen.
6.3 Procedure Sinds de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is er sprake van een gewijzigde bestemmingsplanprocedure. Het vereiste van goedkeuring van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg is hierbij vervallen. De bestemmingsplanprocedure wordt beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In de Wro zijn hier enige wijzigingen op van toepassing. Onder de Wro ziet de bestemmingsplanprocedure er globaal als volgt uit: -
-
-
Voorafgaand aan de procedure genoemd in afdeling 3.4 van de Awb moet uitvoering worden gegeven aan art. 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen kennis dienen te geven van het feit dat een bestemmingsplan wordt voorbereid. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Hiervan wordt openbare kennisgeving gedaan in een of meer lokale huis aan huis bladen en in de Staatscourant. Daarnaast dient het ontwerpbesluit met de daarbij behorende stukken te worden gezonden aan die diensten die belangen hebben bij het te nemen besluit. Dit zijn diensten van het Rijk en de provincie, waterschapsbesturen en andere besturen met een belang).
Hoofdstuk 6
35
-
-
-
-
Zienswijzen kunnen in de periode van zes weken door een ieder schriftelijk of mondeling naar voren worden gebracht. In de openbare kennisgeving wordt vermeld op welke wijze mondeling zienswijzen kunnen worden ingediend. Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen over de vaststelling van het bestemmingsplan. Binnen twee weken na de vaststelling wordt het vastgestelde bestemmingsplan gepubliceerd in de Staatscourant en in een of meer lokale huis aan huis bladen. Ook wordt het besluit langs elektronische weg toegezonden aan de diensten van het Rijk en de provincie, waterschapsbesturen en andere besturen met een belang. De beroepstermijn van zes weken vangt aan de dag na de publicatie. Tegen het bestemmingsplan staat voor belanghebbenden rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een ingesteld beroep heeft geen schorsende werking. Daartoe dient afzonderlijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak een voorlopige voorziening te worden aangevraagd. Met ingang van de dag waarop de beroepstermijn afloopt treedt het bestemmingsplan in werking.
36
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 6
37