Het verhaal van Pap Vanmorgen ben ik weer voor de eerste keer sinds jaren alleen aan de wandel gegaan. Het is een heerlijke zonnige winterdag. Van thuis uit loop ik door het Groesbeekse bos naar Heumen. Het is stil in het bos. De sneeuw die er ligt, geeft een sprookjesachtig uitzicht. Ik geniet van de vogels die heel voorzichtig hun eerste fluitconcert geven. Mijn gedachten dwalen af naar het doel waar ik naar toe ga wandelen. Ik sta stil bij het oorlogsmonument in Heumen. Aandachtig lees ik de namen die in de rode stenen muur gegraveerd staan. In 1940 zijn ze hier gesneuveld. Ze hoorden allemaal bij het 1- 29 Regiment. Deze namen zeggen me niets. Maar ik denk nu wel aan mijn schoonvader die hier ook heeft gevochten in 1939 - 1940. Hier hebben ze hem in krijgsgevangenschap genomen en op transport gezet naar Luckenwalde (D). Ik kijk naar het kanaal en de brug, er is een nieuwe ophaalbrug gebouwd De oude ophaalbrug is verdwenen. In 1939-1940 was deze ophaalbrug belangrijk voor de Duitsers. Ik zie de kogelgaten zitten in het gebouwtje dat er nu nog staat. Eens stelde ik de vraag aan mijn schoonvader: “Pap, wat is er toen allemaal gebeurd?” Het enige dat hij er over zei was: “Het was verschrikkelijk.” En: ” We hebben veel koolsoep gehad.” Het heeft me eigenlijk altijd bezig gehouden. Ik probeer me voor te stellen wat hier is gebeurd, probeer me in te leven van wat hij meegemaakt kan hebben. Zal ik dat wel kunnen? Begin mei 1940. De dag begint rustig, er is niets aan de hand. Het is volkomen rustig op de oevers, er varen ook geen schepen op het kanaal. Militairen lopen wacht op de brug. Ik zit met nog een paar jongens in een van de bunkers langs het kanaal. We zitten met de geweren in de aanslag. Op de brug zien we 4 jongens de wacht lopen. Plotseling zien we veel meer militairen op de brug! Worden de wachten gewisseld? Opeens is er een vuurgevecht. Het is geen wisseling van de wacht, maar het zijn Duitse militairen, verkleed in Nederlandse uniformen. Ze halen plotseling vuurwapens onder hun jassen vandaan en knallen onze jongens voor onze ogen genadeloos neer. Ik zie van uit onze mijn positie doden vallen op de brug. Wij zien alleen maar Nederlandse militairen lopen. “Waar zijn dan de Duitsers?” vragen we ons af. In paniek en angst schieten we terug, naar de plek waar de schoten vandaan kwamen die op ons gericht waren.. De verwarring is groot en de paniek slaat toe. Vele uren hebben we zo goed mogelijk verzet geboden aan de Duitsers. Tenslotte is de overmacht te groot . Na vele uren van een hevige strijd, verliezen we de strijd met de verraders. We hebben geen middelen meer om ons te verdedigen. Met de handen in de lucht en met bevende knieën komen we uit onze gevechtspositie te voorschijn. Mijn hart bonkt in mijn keel, het zweet breekt me uit. Wat gaat er nu gebeuren? Met veel geschreeuw en met rake klappen komen ze naar ons toe, en worden we gevangen genomen. We voelen ons gevangen als ratten in een kooi. Met vuil en met bloed besmeurde
kleren zitten we dicht bij elkaar. Hoelang we zo bij elkaar hebben gezeten? Misschien wel uren. Om ons heen liggen doden op de brug en op de straat. Met enkele van hen hebben we uren geleden nog mee staan praten en een sigaretje gerookt. En nu liggen ze daar roerloos op de straat. Het is verschrikkelijk om te zien. Waar zijn de Duitsers nog meer toe in staat? Gewonde soldaten worden afgevoerd. Waarheen? Waar gaan ze met de doden naar toe? Onze armen doen pijn, en onze knieën voelen we niet meer. De angst overheerst meer dan de pijn die we voelen. Na uren van angst en met stijve benen moeten we in een colonne van 2 naast elkaar gaan staan. Dit gebeurt onder luid geschreeuw en met harde hand. Ineen gekrompen van de pijn, met een gevoel van onmacht, en het niet weten wat er nu zal gaan gebeuren, laten we het over ons heen komen. Er is géén ontkomen aan. De jongens die gewond waren, hebben we zo goed mogelijk geholpen, tenminste, zo goed als we zelf nog toe in staat waren. En dan wordt het bevel gegeven: “Lopen!” Waar naar toe? Het schreeuwen en het brullen van doorlopen blijft maar doorgaan. Met veel moeite ondersteunen we onze gewonde jongens. Als we even op adem willen komen, wordt er een flinke klap uitgedeeld met het geweer en de verschrikkelijke schreeuw van: “Laufen, Du Scheisskerl!“ Dan schuifelen we weer verder. De angst neergeschoten te worden dreigt steeds. We lopen over de weg door het bos richting Groesbeek. In Groesbeek kom ik langs ons huis waar mijn vrouw en de kinderen buiten staan te kijken. Ik durf niet naar ze te zwaaien! Zal ik ze ooit terug zien? Tranen rolden over mijn wangen. Ze zwaaien naar me en huilen. “Pap!” roepen de kinderen. En ik moet gewoon maar doorlopen alsof ik ze niet zie staan. Plotseling: “Halt!” Geweren worden er weer op ons gericht. We zien op het spoor een lange trein staan. Daar moeten we dus in! Met veel luid geschreeuw worden we in groepen de wagons ingeduwd. Deuren knallen dicht en even later rijdt de trein naar het onbekende. Er is een doodse stilte in de trein, niemand durft zijn gedachten uit te spreken. De gewonde soldaten kreunen van de pijn. Zo goed en zo kwaad als het kan, proberen we hun pijn te verzachten. Het ene klein raampje in de wagon geeft een beetje licht en frisse lucht en we kunnen erdoor naar buiten kijken. Het enige wat we wel weten is dat we richting Duitsland rijden. Langzaam worden we een beetje rustiger. Er zijn nu geen geweren op ons gericht en kunnen even vrij adem halen. We kunnen toch nergens heen. De trein dendert de hele nacht door. ‘s Nachts zijn geluiden vele malen erger, de onzekerheid en de angsten nemen dan ook toe. Na vele uren van hangen en proberen even te slapen gaat
de trein langzamer rijden en uiteindelijk staat hij stil. De deuren worden open gegooid. We moeten uitstappen. Wat we daar zien, is verschrikkelijk. Een grote lege vlakte met barakken zover we kunnen kijken met als omheining meters hoog en kilometers lang prikkeldraad. En op elke hoek zien we uitkijkposten, bezet door militairen bewapend met mitrailleurs. Die staan gericht op de krijgsgevangenen. Vies en vuil en erg moe gaan we schoorvoetend het kamp binnen. We worden geregistreerd, daarna ontluisd. In een lange rij worden we onder een soort van douches gezet. Na dit alles krijgen we een soort bord, zeg maar een bak, om eten in te doen. De barakken die we vanuit de trein hebben gezien zijn al allemaal vol met krijgsgevangenen uit andere landen. Wij worden in grote tenten ondergebracht. Dit gedeelte van het kamp is weer met hoog prikkeldraad gescheiden van de barakken. Ook hier duidelijk aanwezig: de uitkijkposten met de op ons gerichte mitrailleurs. Wat voor een dag of uur het is, weten we niet meer. Er is zo veel gebeurd dat de realiteit weg is. Nu is het proberen te overleven. Overal zien we bange en vermagerde gezichten. Al snel gaat het verhaal rond dat we ook weer snel vrij zouden komen! Elke dag begint om 7 uur met op staan. En om 7.30 uur is het appel. Op appel moet iedereen van de desbetreffende tent aanwezig zijn. Elke man wordt geteld. Missen ze één man dan staan we nog uren lang op appel totdat die ene man er ook is. Zo gebeurde het wel eens dat we van 7.30 tot 10 uur in de brandende zon stonden te wachten. Mannen die flauw vallen worden weer op de been geholpen door de soldaat naast hem. Elke morgen krijgen we van de kampleider te horen dat wij Hollanders snel vrij zouden komen! En we zijn er nog maar een paar dagen! Moeten we wel echt blij zijn? Of is het een manier om ons gek te krijgen? Daarna kunnen we inrukken en ons brood halen. Tenminste als er nog wat over is. Ons ‘s morgens te wassen blijkt haast niet mogelijk te zijn. Er zijn 7 kranen op het kamp daar moeten duizenden gebruik van maken. Met al weken dezelfde kleren aan ziet iedereen er vuil en verwaarloosd uit. Vrije tijd hebben we erg veel, we worden een stuk bos in gejaagd waar we de dag door moeten brengen. Ook hier metershoog prikkeldraad. Ik ga bij mooi weer op mijn rug liggen om omhoog te kijken langs de boomtoppen door en zie dan de lucht boven me. Ik zie dan even geen prikkeldraad ik word er haast gek van. De hele dag mannen om me heen nergens geen enkele privacy, helemaal nergens! Zelfs op de wc wordt er naar je gekeken. Tenminste iets dat op een wc moest lijken: een groot gat in de grond en daar hangen we dan boven. Het stinkt er verschrikkelijk, en het is er vies. De vraag: “Hoe kom ik hier uit, en zie ik mijn vrouw en kinderen ooit nog terug?” komt steeds terug. Ik heb gebeden: ”God help ons toch,
laat me even een uurtje slapen en aan niets te hoeven denken en even géén angst te hebben.” De totale verveling van elke dag is verschrikkelijk. Ik raak totaal uit geput van het slechte eten . Elke dag koolsoep en in schil gekookte aardappelen eten. Velen worden ziek en krijgen buikloop. ‘s Nachts is het een ware ramp als iemand naar de wc moet. Eigenlijk moeten we hard lopen om buiten te komen, maar dat kan niet: we liggen zo dicht op elkaar dat er telkens iemand op zijn ledematen wordt getrapt. De hele nacht horen we ergens wel een luide vloek. Elke morgen weer op appel waar om 7.30 uur de kampleider ons weer wil laten geloven dat we spoedig vrij gelaten zullen worden. De hele dag de angst van het niet weten wat er vandaag zal gebeuren! Hoelang zitten we hier nog ? Wat gaan ze met ons doen? Regelmatig komen nieuwe krijgsgevangen binnen. Ze zien er verschrikkelijk uit, sommige lijken meer dood dan levend haast niet in staat om op hun benen te staan. Met bloed besmeurde en kapotte kleren aan en dagenlang in de trein te hebben gezeten komen ze het kamp binnen. Om met ze in contact te komen is levensgevaarlijk. Maar we willen zo graag weten hoe het in Holland is. ‘s Avonds is het appel om 21 uur. Op een avond moeten we onze etensbakken inleveren . We zullen morgen vroeg vrijgelaten worden en met de trein naar Holland worden gebracht. Zelfs de dekens moeten worden ingeleverd. We slapen deze nacht zonder deken, en het is koud. Maar wat kan ons dat schelen als we morgen naar huis gaan! Iedereen is in jubelstemming, zelfs de grootste pessimisten geloven het nu. De volgende morgen om 7 uur staat iedereen al klaar voor het appel. De teleurstelling is enorm groot als de kampleider in eigen persoon komt vertellen dat we onze etensbakken weer op moeten halen. De trein is niet gekomen!! Verschrikkelijk, wat een teleurstelling. Ik en met mij héél véél mannen staan te huilen het gaat door merg en been heen. En dan de stilte en het verdriet op de magere verward gezichten: zo moedeloos. Het zelfde ritueel van elke dag is weer begonnen. De homp brood halen, ‘s middags koolsoep met gekookte aardappelen in de schil, het bos in worden gejaagd als een stel schapen, het appel voor zonsondergang. Het eeuwige tellen van de gevangenen. en dan weer die nachten van de heimwee naar je vrouw en kinderen. De stank in de tent van zoveel stinkende ongewassen mannen is, als het warm is, niet uit te houden. Buiten mogen we ‘s nachts niet komen, alleen om naar de wc te gaan. Een voet buiten de tent, en de bundel licht valt op je neer vanuit de wachttoren. De volgende morgen om 7 uur op en om 7.30 uur appel. De kampleider is er elke morgen met de mededelingen van die dag. Nu riep hij met luide stem: “De Hollandse krijgsgevangenen worden vandaag vrijgelaten!” Weer de etensbakken inleveren. Maar nu moeten we eerst het brood nog op halen! We moeten ons in rijen van 2 op stellen. Ongeloof heerst er, is het echt, of? We zien in de verte een lange trein staan met vele wagons er achter! Zou het dan nu echt waar zijn? Er heerst voorzichtig een jubelstemmig.
In lange rijen worden we naar de trein gedirigeerd ook nog steeds onder schot gehouden door de Duitse militairen. Met z’n allen worden we in een wagon gestopt. Eén klein raampje zit er in. Na enkele uren, zo lijkt het, gaat de trein dan eindelijk rijden. Een luid “Hoera!” gaat er door de wagons heen. De angst dat hij weer stil zou kunnen gaan staan, komt niet bij ons op. We schrikken dan ook erg als hij opeens zachtjes gaat rijden en tenslotte stopt. Het is gelukkig niets om bang voor te zijn. De trein zal telkens op elk klein stationnetje stoppen. Zo duurt de reis eindeloos lang. Om beurten kijken we naar buiten door het ene kleine raampje dat er was in de wagon of we al iets bekends kunnen zien. Dan eindelijk komen we in Emmerich aan. Nog heel even; dan zijn we zijn in Holland. We naderen station Arnhem. Als we het station binnenrijden, zien we een grote menigte van blije mensen die naar ons juichen. We worden als helden binnengehaald. Eerst krijgen we te eten, vrouwen hebben ketels vol soep gemaakt. De kapper knipt en scheert ons gratis. We krijgen een bed waar we kunnen slapen. We kunnen niet allemaal tegelijk naar huis. De mannen die het verst moeten reizen om thuis te komen gaan als eerste weg. De volgende dag kom ik onverwacht thuis. Mijn vrouw kan haar ogen niet geloven als ze me ziet. Ze huilt van blijdschap en vliegt me om de hals. Ik zie mijn lieve kinderen en omhels ze zoals ik het nooit meer zal doen. We zijn wéér samen. Ik kan haar nu weer helpen met de kinderen. Samen voor de kinderen zorgen, proberen om eten op tafel te krijgen en hout voor de kachel te sprokkelen. Mijn vrouw is ook nog gehandicapt, maar ze heeft zich er zo fantastisch door heen geslagen: mijn vrouw Marie. Er vloeien héél véél tranen van geluk. Maar toen was de oorlog nog niet voorbij, er volgde nog een verschrikkelijke tijd van bezetting en evacuatie. Sjaan Peters