KLEINE BOODSCHAP VIER KORTE VERHALEN OVER INCONTINENTIE
EN HET OVERWINNEN VAN SCHAAMTE
Aaf Brandt Corstius Kluun Annemarie Oster Peter Winnen
VOORWOORD De Continentie Stichting Nederland, kortweg CSN, wil het lot van patiënten met urine-incontinentie verbeteren. CSN doet dat door te proberen het probleem uit de taboesfeer te halen, onbevooroordeelde informatie te verstrekken aan de patiënt en door wetenschappelijk onderzoek naar de oorzaak en de oplossing van het probleem te ondersteunen. Voor het boekje dat voor u ligt hebben we een viertal bekende schrijvers gevraagd een kort verhaal, ofwel een kleine boodschap, te schrijven, waarin het omgaan met lichamelijke ongemakken een belangrijke rol speelt. Eén van de belangrijkste boodschappen van CSN aan de patiënt is namelijk: ‘je bent niet alleen’. Alleen al in Nederland hebben bijna een miljoen mensen in mindere of meerdere mate last van ongewenst urineverlies. Terwijl ik de verhalen voor het eerst las, viel het me op dat twee van de vier auteurs over ‘Tena Lady’ spreken als aanduiding voor een willekeurig merk opvangmateriaal. Wat we hier zien is iets merkwaardigs: een bepaald merk wordt als algemene aanduiding voor een product gebruikt. En dat gebeurt eigenlijk alleen als het om een product gaat dat heel vaak gebruikt wordt. TomTom is in Nederland al jarenlang een veelgebruikte aanduiding voor navigatiesystemen veel mensen spreken over ‘luxaflex’ wanneer ze het over jaloezieën hebben. Impliciet vertellen deze verhalen ons dat incontinentie erg veel voorkomt. Veel vaker dan je zou verwachten. CSN hoopt eraan bij te dragen dat patiënten gemakkelijker over hun probleem gaan praten. En dat andere mensen incontinentie minder als een taboe gaan beschouwen. Dat maakt het leven met incontinentie makkelijker! Ik wens u veel leesplezier toe. Prof. Ruud Bosch, voorzitter CSN
TROTS AAF BRANDT CORSTIUS
Ik
ben schrijver, maar als bijbaan doe ik soms aan handtaslezen op feesten en partijen. Vrouwen mogen hun handtas op een podium leggen, ik weet niet welke tas bij welke vrouw hoort, en aan de hand van de inhoud van de tas kan ik naam, beroep, leeftijd, relationele status, goede eigenschappen en neuroses van de vrouw in kwestie raden. Althans, dat probeer ik. Ik ben er trots op dat ik, op basis van een zwarte leren tas met metalen sleutels en een bos sleutels aan een NOS-keycord ooit raadde dat iemand Esmeralda heette. Maar ik heb het ook wel eens fout. Een van de eerste keren dat ik handtaslas, was op een bijeenkomst van de vrouwenvereniging van Veenendaal. De zaal zat vol, de vrouwen hadden er zin in. Ze hadden een etentje en een borrel achter de rug, en zaten met blosjes op hun wangen toe te kijken hoe ik een handtas analyseerde. Ik dacht dat de vrouw in kwestie een jaar of 36 was, gezien haar knalroze telefoonhoesje en de vele foto’s van jonge kinderen in haar tas. De bezitster van de tas die uiteindelijk opstond, was vele jaren ouder. Het dubbele eigenlijk: 72. Ze was verguld dat ik haar voor zo’n jong vrouwtje had aangezien, en fluisterde aan het eind van de avond dat ze haar tas wel wat
had aangepast voor ze hem op het podium had gelegd. ‘Ik heb mijn Tena Lady eruitgehaald,’ zei ze. En ze lachte er vrolijk bij. Die vrouw, zei ik tegen mezelf, moest ik me herinneren als ik later zelf ouder en Tena Lady-fähig was. Natuurlijk ging ze haar incontintentieluier niet aan een zaal vol medevrouwen laten zien. Maar ze schaamde zich er ook niet voor om mij erover te vertellen. Er zijn maar twee momenten in het leven dat incontinentie een onderwerp is om trots en veelvuldig over te praten: als je peuter bent, en als je zwanger bent. Als peuter praat je over niets anders, omdat de volwassenen om je heen je stimuleren om toch vooral over al je poepoe’s en pipi’s te verhalen – door het bewustzijn over poep en plas te vergroten, hopen die volwassenen namelijk dat je als vanzelf op het potje gaat en binnen een week volledig zindelijk bent. Ook als zwangere is lekkage geen schaamtevol onderwerp: net als al die andere kwaaltjes die in het niet-zwangere leven lichtelijk gênant en vervelend zijn (aambeien, spataderen, opgezette lichaamsdelen, schimmelinfecties), wordt broekplassen bij zwangeren als reden voor respect gezien. Een baby ligt met zijn volle gewicht op je blaas te duwen; dat is zwaar. En natuurlijk doe je het dan af en toe in je broek. En natuurlijk doe je het in de maanden (of jaren) erna ook nog weleens in je broek. In een boek over de vele fitnessoefeningen die je als ontzwangerende zou moeten doen, maar uiteraard nooit doet omdat je wel wat anders aan je hoofd hebt, zag ik de gehele bekkenzone van de vrouw eens vergeleken met een papieren zak. Die papieren zak hield alles prima vast zolang er niet teveel in zat, maar als je een baby in een papieren zak gooit, scheurt hij. Dat is het idee. Het grappige is dat vrouwen die zwanger geweest zijn, de
schaamte over het broekplassen nooit helemaal kwijtraken. Op luide toon vertellen zij elkaar in café’s over de Kegeloefeningen die zij dagelijks doen. (Een Kegel-oefening, voor wie het niet wist, is een oefening waarbij je je plasspieren aanspant.) ‘Ik doe die oefeningen overal! Ik doe ze op dit moment ook!’ hoor je een vrouw in het café dan roepen. En dan stelt het hele café zich voor dat zij haar plasspieren aanspant. En dat is eigenlijk wel prima. De vrouw van dat handtaslezen in Veenendaal had die openhartige esprit haar hele leven gehouden. Ze had kinderen gekregen, was oma geworden, en ach ja, de boel was niet meer zo waterdicht als ooit tevoren. Daarom had ze altijd een luiertje bij zich. Een luiertje waarmee ze niet te koop liep, maar waar ze zich ook niet erg voor schaamde – want dat luiertje was gewoon een gevolg van een vol en rijk leven
.
SCHAMEN KLUUN
Toen
ik voor het eerst naar de middelbare school ging, ontdekte ik onder de douche dat veel jongens haar hadden op plekken waar ik het nog niet had. (Ja, beste kinderen, in die tijd schaamde je je ervoor als je géén schaamhaar had. Schaamhaarloos was een beter woord geweest.) Als een jongen me daar op wees, begon ik te blozen. En daar schaamde ik me dan ook weer voor. En dan gaat het hard. ‘Hé, kijk hij heeft nog geen haar op zijn piemel!’ ‘Hé, en kijk nou wordt ie rood!’ ‘En nog rooier!’ (het was Tilburg) Als ik in de klas, om welke reden dan ook (nou ja, welke reden dan ook, meestal omdat er simpelweg een meisje iets tegen me zei) schaamrood voelde opkomen, deed ik meestal net of mijn gum, pen of rekenliniaal op de grond was gevallen, om vervolgens als de wiedeweerga mijn hoofd onder de tafel te steken en daar aan een langdurige zoekactie naar het object in kwestie te beginnen. Dat hield ik net zo lang vol tot ik voelde dat het schaamrood weer was gezakt. Dat was geen succesvolle tactiek. Schaamrood is als een onwelkome erectie: als je wilt dat het verdwijnt, houdt het juist aan. Andersom geldt trouwens hetzelfde, al heb ik dat van horen zeggen, zelf
heb ik nimmer erectieproblemen gehad. Ik heb sowieso geen enkele gênante lichamelijke onvolkomenheid, beperking, probleem of lichaamsdeel. Terug naar de middelbare school. Nu waren mijn klasgenootjes niet compleet achterlijk (er zitten op het Atheneum niet zo gek veel compleet achterlijke kinderen) en dus geloofde geen kip dat ik zo’n drie keer per dag iets uit mijn handen liet kletteren en het dan vervolgens minutenlang niet kon vinden. ‘Hé Kluuntje, je gum ligt gewoon op tafel, hè.’ ‘Maar ik zoek mijn pen.’ ‘Die ligt ernaast.’ Al snel verworf ik de bijnaam lucifer. Maar dat vertelt u uiteraard niet door, ik ben er net dertig jaar vanaf en dat wil ik graag zo houden. Toch kan ik zo nu en dan, weliswaar niet meer drie keer per dag, maar dan toch zo’n paar keer per jaar, nog wel eens blozen. Zet me op een podium voor een zaal met een paar honderd man en ik red me wel. Een live televisieprogramma voor een miljoen kijkers? Geen probleem. Ik ga er staan of zitten, geef mijn bek een douw en we zien wel waar het schip strandt. Maar soms gebeurt er in het dagelijkse leven ineens iets waardoor ik van mijn stuk wordt gebracht en ja, dan komt het old skool schaamrood terug. Als ik totaal onverwacht op een zwakheid wordt gewezen. Als ik ergens op betrapt wordt, meestal iets waarvan ik dacht dat de ander het niet doorhad. Dat kan een leugentje, een sullige opmerking of een stiekeme scheet zijn, maar ook een vinger die boortorentje speelt in mijn neus op een moment dat ik me onbespied waan, in de file op de A1 bijvoorbeeld. Tot je plots voelt dat er iemand naar je kijkt, je je een kwartslag draait en ziet dat de buurman in de file je recht in
de ogen kijkt en dus wel degelijk zag dat je verwoede pogingen aan het ondernemen was om met je wijsvinger je hersenen aan te raken. Voor een Bekende Nederlander nog minder leuk dan voor een ander mens. Als je bekend bent gaat er dan een multiplier werken. ‘Die gozer die gisteren bij DWDD zat, die Kluun, die zat daar nou wel bijdehand te doen tegen Matthijs van Nieuwkerk, maar vanmiddag stond-ie naast me in de file en die zat me toch een partij te boren, man.’ Als ik betrapt wordt, reageer ik met een variatie op mijn onderduiktactiek van vroeger, op school. Ik doe of ik plotseling een onhoudbare jeuk heb gekregen aan de buitenzijde van mijn neus en begin met volle overtuiging en overdreven bewegingen over mijn neusvleugel te wrijven. En dan maar hopen dat degene die naast me in de file stond dacht dat hij het net verkeerd zag. Mijn rode hoofd maakt mijn nepjeuk er echter niet geloofwaardiger op. En dan zit er niets anders op dan hopen dat de file snel oplost en ik mijn tijdelijke buurman nooit meer terugzie
.
PLASJE ANNEMARIE OSTER
Zoals
ik bij de omschrijving ‘grote boodschap’ mijn neus dichtknijp, want een bootwerkersuitwerpsel voor me zie, zo associeer ik ‘kleine boodschap’ met iets onschuldigs. Niet met urine: te medisch. En ook niet met pies: vies. Om maar te zwijgen van pis: bah. Bij dit drietal onsympathieke synoniemen dringt, afgezien van een gele kleur, een scherpe geur zich op, zo’n penetrante wildplaslucht die zich in het gesteente van grote steden heeft genesteld en ‘s avonds opstijgt uit steegjes, binnenplaatsen en portieken. Of vanuit de WC in een café: ‘Het twalèt is dáro, dame!’ Na haastig geslalom langs de dichtopeengepakte clientèle vind je jezelf terug – met sidderende vingertoppen, zo hoog was de nood – in het ‘kleinste kamertje’, een inderdaad krap bemeten ruimte waarvan de met smerige vegen en dito opschriften besmeurde deur niet op slot kan, zodat je, al hangend, de kruk vast moet blijven houden. Wie te korte armen heeft is haar leven niet zeker. Want van het rijmpje ‘Heren, houdt de bril omhoog, dames zitten ook graag droog’ heeft het bataljon bierdrinkers dat je lallend is voorgegaan, nooit gehoord. Zeker niet als er überhaupt geen bril is. WC-papier?
Ha! Deze inconveniënten zijn nog heilig vergeleken bij het ongemak in sommige buitenlandse vakantieoorden. Ik denk hierbij aan de sanitaire voorzieningen in Franse plattelandsrestaurants waar je, in hurkzit, de voeten evenwijdig op twee glibberige treden, minutenlang boven een stortgat (en je eigen schoenen) zit te wachten op wat met de grootste moeite komen gaat. Beter niet naar beneden kijken. Dan komt er helemaal niks. Om deze barre tocht door urineland nog even te vervolgen, in mijn geestesoog verrijst een ziekenhuis met gebarsten wastafels en spiegels met het weer erin waarin patiënten (mits van het mannelijk geslacht) dikglazige flessen moeten vullen. Of waarin je – dit geldt voor beide sexen – wordt vastgeklonken aan een katheter: ‘slappe buis die in 1 der lichaamskanalen wordt geschoven om niet-afvloeiende vloeistof te lozen’. Lang geleden maakte ik, na een auto-ongeluk, kennis met zo’n aftappingsslang. Vanwege drie gebroken ruggenwervels. Na te zijn losgekoppeld was het zaak om, nog steeds horizontaal, op eigen kracht zoveel mogelijk afvloeiende vloeistof te produceren. Dit lukte alleen als het voltallige verplegende personeel zich uit de voeten had gemaakt en mijn kamergenoten zich hadden verstopt achter hun bed gordijn. En dan nog uitsluitend met de radio aan, bij een bepaald liedje waarvan één hoge noot soelaas bood: ‘Kílling me softly’. Bleef de po leeg, dan moest ik een uur wachten tot de desbetreffende zangeres weer haar hoogste lied zong. Als vanzelf kom ik terug bij die ‘kleine boodschap’, dat organische plasje, dat je overkomt, zo’n argeloos straaltje dat bijna uit eigen beweging het onderlichaam verlaat en geruisloos, bijna teder, het ondergoed in sijpelt, zoals in de luier van een baby. Wordt het daar beneden erg warm en nat , dan zijn er altijd wel ouders of verzorgers die, zeker als het spruitje
een keel op heeft gezet, het absorberende textiel komen verversen. Helaas, na een paar jaar worden wij mensen verdreven uit het kinderparadijs. Dan moeten we zelf aan de slag: lopen, praten, eten. En zelf ‘(een) plasje doen’. ‘Faire pipi’ zoals de Fransen zeggen. Wat was het leven gemakkelijk zonder dit actieve werkwoord: één groot dolce far niente! Alles ging vanzelf: Gods water over Gods akker. Arme peuter, minutenlang veroordeeld tot een wankel potje. Arme kleuter, vastgeklonken aan een vijandige WC-bril. En, van een bepaalde leeftijd… arme Nederlandse vrouw die, al winkelend door een Nederlandse stad in haar koopdrift wordt gehinderd door een volle blaas. Waar is, als haar nood het hoogst is, de redding nabij? Alleen in grote warenhuizen! Verder is er nergens een plaspleisterplaats te bekennen, zelfs niet in een stad als Amsterdam, dit in tegenstelling tot elders op de wereld. Of het nu in Parijs, in Madrid of in New York is, overal word je, als je nodig moet, met een gastvrije glimlach verwezen, ja knipmessend begeleid naar de restroom, el baño, les toilettes. Maar wie hier in een winkel (met samen geknepen bekkenbodem) smeekt of ze ‘alstublieft even gebruik van het twalèt mag maken’ wordt aangestaard of ze een oneerbaar voorstel doet: ‘Nee mevrouw, daar kunnen we niet aan beginnen.’ Ook een onbekommerde treinreis is er niet meer bij want ook daar schijnen die voortdenderende spelonken – tot nu toe al met een lantaarntje te zoeken –, binnenkort te worden afgeschaft. En zo is er straks nergens meer soelaas voor de kleine boodschap. Hoe dit leed te ondervangen? Ik weet maar één oplossing. Terug naar af. Terug naar het kinderparadijs. Terug naar de luier, maar dan die voor grote mensen: de Tena Lady! Je zou er haast incontinent voor worden
.
BLAAS PETER WINNEN
Hij
kwam binnen zonder kloppen. Wat heet, mijn ploegleider stormde de drempel over alsof er geen deur in de kamer zat. Zijn gezicht stond op onweer, en dan druk ik me nog zacht uit. Ik lag op het hotelbed in de ruststand van de renner na weer een etappe. Naar adem happend vatte hij post aan het voeteneind, maar kreeg geen woord uitgebracht. Hij slaagde er nog wel in zijn arm te strekken en de wijsvinger als een pistool op me te richten. In die toestand bevroor hij. Toen zei ik maar iets. ‘Ja, ik weet het. Sorry, sorry, en nog eens sorry.’ Het waren niet de juiste woorden. Terwijl hij de vinger op me gericht hield spuwde hij ten slotte met bovenaards misprijzen zíjn tekst uit. ‘Prutser!’ Een tijd lang was er niets in de kamer dan dat ene vernietigende woord. Het bleef maar galmen. Het woord kreeg het lichaam van zo’n type dat je in nachtmerries achtervolgt. ‘Sorry’, zei ik opnieuw. ‘Wat in godsnaam is er in jou gevaren’, brieste hij. ‘De supersprinter Arends komt er niet meer aan te pas. Wat zeg ik, veel-winnaar Arends komt niet eens meer aan sprinten toe.
Nog geen platte prijs gereden deze Tour. Nul. Niks. Niemendal komma nergens. Hebben we je daarvoor weggekocht bij de concurrentie? Hebben we hiervoor een hele ploeg rondom jou gebouwd? De beste piloten van de wereld brengen je in stelling. En wat doet Arends? Die zakt door het peloton als een heet mes door boter. Je vangt verdomme tien keer zoveel als ik, Arends.’ Wat moest ik hierop antwoorden. Het klopte. Er was aardig wat geld betaald voor mijn trefzekere benen. In de kranten was gesproken over de transfer van de eeuw, over ‘voetbaltaferelen.’ Ik was het jonkie dat Mark Cavendish vernederde. En Boonen en Sagan en Greipel erbij. Ik was de meester van de massasprint. Ik was de goudhaan–wás. Mijn ploegleider ging verder: ‘De bergen komen eraan, Arends. Zie die maar eens te overleven. Nee, je geraakt er niet over. Overmorgen zitten we in de cols. We hebben welgeteld nog één kans om te winnen. Jíj hebt nog maar één kans. Morgen.’ De gedachte aan de volgende dag maakte me misselijk. Mijn sublieme knechten zouden opnieuw de massasprint afdwingen. Ze zouden een onverslaanbare trein vormen in de finale. Maar op drie kilometer voor de finish zou ik laten gaan, zou ik afgeven. Omdat ik niet meer durfde te winnen. ‘Grijp die kans’, gromde mijn ploegleider. ‘Neem godverdomme je verantwoordelijkheid.’ Zijn gezicht verraadde dat hij er al niet meer in geloofde. De grote ploegleider, het strategisch genie die in zijn generatie heerste op de Vlaamse en Noord-Franse kasseien zag er een beetje doorschijnend uit. Alsof zijn huid van papier was. Ik moest iets zeggen, maar wat? Het was eruit voor ik er erg in had: ‘Ik kan er toch moeilijk een elastiekje om doen.’ Mijn ploegleider reageerde niet.
‘Dit voorjaar won ik vier massasprints. Vier keer in de regen. Alleen in de regen kan ik winnen. Waarom zou dat zijn?’ ‘Dit is de Ronde van Frankrijk, Arends. Hier regent het niet.’ ‘In de regen ziet niemand het.’ ‘Ziet niemand wat?’ ‘Mijn blaas leidt een eigen leven. Ze kan niet meer tegen de spanning van de finale. Mijn blaas ledigt zich buiten mijn wil om.’ Hij keek me nu aan met glazige ogen. ‘Dan pies je toch in de kant voor de finale begint.’ ‘Dan heeft mijn blaas er geen zin in. Ze laat zich niet commanderen.’ Mijn ploegleider kwam naast me zitten op de rand van het bed. ‘Wanneer is dit begonnen?’ ‘Vorig najaar. Mijn laatste sprint in droog weer. Langs mijn benen liep het de schoenen in. Op het podium had ik het niet meer tussen die missen op naaldhakken. Bang dat de meiden het zagen probeerde ik de natte plek in mijn broek te verhullen met de overwinningsbloemen. Daarna morste ik er omzichtig champagne overheen.’ Hier moest mijn ploegleider hard om lachen. Hij legde zijn hand op mijn bovenbeen. ‘Ik ga je helpen, Arends. Wij gaan je helpen. Dit wordt opgelost door de specialisten. Dat kan in jouw geval.’ ‘Als onze outfit niet hagelwit was zou het allemaal nog meevallen. Kunnen we geen ander design voeren? Batikmotief in geel-wit, ha ha.’ Hij pakte mijn hand en legde die op zijn heup. ‘Wat voel je?’ Ik voelde iets diks en wattigs. ‘Dit kan niet meer worden opgelost. Jij bent de enige die het nu weet.’ Hij grinnikte als een kwajongen
.
TOT SLOT Voorgaande verhalen waren voor u wellicht vermakelijk, voor incontinentiepatiënten zijn de beschreven problemen onderdeel van de dagelijkse realiteit. Incontinentie heeft een grote invloed op het leven van de patiënt. Mensen die incontinent zijn, hebben soms een laag zelfbeeld. Ze zijn bang dat anderen iets merken van de incontinentie en hen afwijzen. Dat leidt dan tot isolatie: patiënten vermijden lange reizen, feestjes en stoppen met sporten. Er zijn nog veel mensen met incontinentie die zich daarvoor schamen. Zelfs het probleem bespreekbaar maken met de partner is lastig. Naar schatting zoekt de helft van de incontinentiepatiënten – dat zijn er zo’n half miljoen! – daarom geen medische hulp. Dat is zonde, want vaak is er iets aan het urineverlies te doen. Met behulp van simpele bekkenbodem oefeningen verbetert de situatie van een heel groot deel van de patiënten aanzienlijk. Wilt u meer weten? Neem dan een kijkje op www.kleineboodschap.nl
Over Continentie Stichting Nederland Continentie Stichting Nederland (CSN) is opgericht in 2007 voor mensen die te maken hebben met incontinentie, op wat voor een manier dan ook. De missie van de stichting is om het taboe te doorbreken en objectieve informatie over incontinentie te verschaffen aan alle mensen die hier hinder van ondervinden, of iemand kennen die last heeft van incontinentie. Daarnaast probeert CSN hiermee fondsen te werven ter ondersteuning van nieuw en bestaand wetenschappelijk onderzoek naar incontinentie. Zie ook continentiestichting.nl.
initiatief van Continentie Stichting Nederland
COLOFON Columns Aaf Brandt Corstius Kluun Annemarie Oster Peter Winnen
Over het platform CSN heeft in september 2012 het online platform Incontinentie Anoniem gelanceerd. Dit platform is bedoeld voor mensen die, direct of indirect, te maken hebben met ongewenst urineverlies. Zij kunnen hier ervaringen en tips uitwisselen. Daarnaast fungeert het platform als ontmoetingsplaats voor lotgenoten. Het platform is te vinden via de website van CSN of de campagnesite kleineboodschap.nl.
Voorwoord Ruud Bosch
Overige copy Het PR Bureau
Vormgeving & illustratie Vechtlust
Contactgegevens De Continentie Stichting Nederland Postbus 11 2100 AA Heemstede
[email protected]
initiatief van Continentie Stichting Nederland