beeldende vormgeving
klas 3
buitentekenen
ZOEKEN
Weet jij wat een ‘zoeker’ is? Hierboven is er een getekend. Hij wordt gebruikt bij het zoeken naar een geschikt gedeelte om te tekenen. Zo’n zoeker heeft brede randen en geeft je als het ware een blik door een raam. De randen van de zoeker zijn dan de muren en dekken de rest van de omgeving af. Een zoeker wordt gemaakt uit dun karton van ± 30 x 22 cm. In het midden is een rechthoek uitgesneden van ±15 x 11 cm. Gebruik de zoeker als volgt: altijd met een gestrekte arm terwijl je door één oog kijkt. Door met de zoeker horizontaal en verticaal heen en weer te bewegen zoek je naar een geschikt gedeelte om te tekenen. Zorg er voor dat je tekenpapier dezelfde verhouding heeft als je zoeker.
METEN
De dingen die je gaat tekenen, hebben een bepaalde hoogte en breedte. Door middel van ‘meten’ kun je de verhoudingen van die hoogte en breedte opzoeken. Daarvoor gebruik je je potlood als meetlat. Hiernaast is het meten met een potlood afgebeeld. « Gebruik je potlood als volgt: altijd met een gestrekte arm terwijl je door één oog kijkt. Hou je potlood verticaal langs bijvoorbeeld een boom. Bovenkant boom en potlood met elkaar gelijk houden. Dan schuif je je duimnagel zover omlaag tot je bijvoorbeeld bij de stam komt. Horizontaal precies hetzelfde en je kent de verhouding hoog-
beeldende vormgeving
klas 3
buitentekenen
te en breedte van die boom. De schuinte van lijnen en vormen kun je schatten door je potlood langs die lijn of vorm te houden. Je vergelijkt die schuine lijn dan met een verticaal of horizontaal.
HOOFDLIJNEN
Elke tekening begint met door de zoeker te kijken. Je zoekt en besluit welk gedeelte je gaat tekenen. Dan zoek je de meest opvallende lijnen op. Kies 2 of 3 lijnen en teken deze ‘hoofdlijnen’ het eerst. Ze zijn het begin van je tekening. Deze hoofdlijnen moeten dus goed op hun plaats staan. Zoals hierboven in voorbeeld l en 3 en in voorbeeld 2 en 4. Daarna kijk je welke andere lijnen belangrijk zijn. Bijvoorbeeld lijnen die de grens vormen tussen licht en donker. Of de stammen van de bomen die verder weg staan. Ook deze lijnen teken je heel dun op de juiste plaats. Zie voorbeeld 5 en 6 hieronder. Vergelijk de tekeningen met de foto’s l en 2. Dan komen de belangrijkste vormen aan de beurt. Bijvoorbeeld de omtreklijnen van de dingen die het grootst zijn. Teken eerst de vormen die even donker zijn. Je moet zelf kiezen wat bij elkaar gaat horen, want niet alles is precies even donker of licht van kleur. In voorbeeld 7 en 8 zijn deze vormen al ingekleurd om te laten zien wat er bedoeld wordt. Vergelijk weer met de foto’s l en 2 hierboven.
RESTVORMEN
Niet alles van je tekenpapier moet betekend worden. Je kunt ook stukken wit laten. Dat zijn de zogenaamde restvormen. In voorbeeld 9 en 10 zijn deze restvormen goed te zien. In tekening 9 is alles even grijs gemaakt en in tekening 10 zijn alleen de omtreklijnen van de restvormen getekend. Reeds bij het zoeken door je zoeker moet je proberen deze restvormen te zien. De hoofdlijnen en de restvormen bepalen dus de ordening (* indeling) van je tekening.
PLANS of COULISSEN
Het eerste werk is steeds hoofdlijnen en restvormen tekenen. Begin nooit met details, dat is fout. Nadat je de hooflijnen en restvormen hebt getekend, ga je de tekening indelen in plans. Zoals op een toneel coulissen zijn
beeldende vormgeving
klas 3
buitentekenen
te zien, kun je in elk landschap plans onderscheiden. Een voorplan, een middenplan en een achterplan. Elk plan heeft zijn eigen toon (= kleur). Probeer in elk plan de dingen samen te trekken tot één vorm die ongeveer dezelfde toon grijs heeft. Zo ontstaan er vanzelf plans die elkaar als coulissen op een toneel overlappen. Met deze plans krijg je al heel snel diepte in je tekening. Hierboven zie je twee voorbeelden. Door harder of zachter met je 2B potlood te drukken wordt de toon grijs donkerder of lichter.
EIGEN SCHADUW Met behulp van plans ontstaat er diepte in je tekening. Door middel van licht en schaduw nog meer! De eigen schaduw is dat gedeelte van een voorwerp waar het licht niet op valt en daardoor donkerder is. Probeer in de dingen die je ziet eerst de basisvormen te ontdekken. Ze helpen je bij het tekenen van de eigen schaduw. Bijvoorbeeld in een boom: een of meer bollen. In een gebouw: een of meer blokken. Wanneer je dan door je oogharen kijkt zie je de schaduwen als één grote donkere vlek en de lichte kanten als één grote lichte vlek. Hieronder zijn een paar voorbeelden getekend. Door middel van licht en schaduw verhoog je de ruimtesuggestie (= diepte). Maar ook zonder eigen schaduw kun je een goede tekening maken.
GROOT/KLEIN
Behalve plans en eigen schaduw zijn er nog meer mogelijkheden om ruimte in je tekening te suggereren (= de indruk wekken van). Een van de eenvoudigste manieren is vooraan iets te tekenen wat je van heel dichtbij, dus heel groot, ziet. In een landschap bijvoorbeeld planten in de voorgrond. Of in een straat
beeldende vormgeving
klas 3
buitentekenen
bijvoorbeeld een persoon of auto in de voorgrond. Deze voorwerpen teken je dan nog voor het voorplan en maak je niet alleen groot maar ook heel donker. Hierboven zie je twee voorbeelden. Het is best mogelijk dat de dingen die je in de voorgrond tekent daar in werkelijkheid niet staan. Maar jij bent in jouw tekening de baas. Je deelt jouw tekening zo in dat de ruimtesuggestie zo groot mogelijk wordt.
LIJNPERSPEKTIEF
Een andere manier om ruimtesuggestie te maken is lijnperspektief. Zeker niet de gemakkelijkste manier van tekenen. Hieronder is het principe afgebeeld. Lijnen die,in werkelijkheid, evenwijdig en horizontaal zijn, worden naar één punt getekend. Je trekt dus lijnen van bijvoorbeeld een dakgoot en onderkant-huis door tot in éénpunt op de horizon. Dat punt is een zogenaamd vluchtpunt. Zie je geen horizon? Dan kijk je goed waar lijnen van ramen of deuren horizontaal zijn en blijven. Deze horizontale lijnen lopen altijd evenwijdig aan de boven- of onderkant van je zoeker. Zo kun je toch de denkbeeldige horizon vinden. Teken die denkbeeldige horizon altijd zeer dun. Alles wat in werkelijkheid verticaal is blijft in de tekening ook verticaal. De vluchtpunten liggen meestal buiten je zoeker. Vergelijk de foto’s hieronder maar eens met de tekeningen daaronder. Door een onderlegger te gebruiken die groter is dan je tekenpapier kun je toch de vluchtpunten tekenen. Blijf wel zonder liniaal tekenen. Als je met liniaal een fout maakt,
beeldende vormgeving
klas 3
buitentekenen
valt het alleen maar meer op.
LIJN als ruimtesuggestie
Met een gewoon potlood kun je al veel verschillende soorten lijnen maken. Gebruik daarvoor een 2B potlood. Je hoeft dan niet voortdurend je potlood aan te slijpen tot een prikkende punt. Gebruik het potlood maar eens een tijdje in dezelfde stand. Er zal dan een platte kant aan je punt slijten. Geschikt voor brede en ruige lijnen of groffe streken. Wanneer je die platte kant draait, heb je een scherpe zijkant voor de allerdunste lijnen en punten. Door hard te drukken, tekent een 2B potlood erg donker. Door nauwelijks te drukken, tekent het vrij licht. Het is heel belangrijk de verschillende lijndikten over de verschillende plans te verdelen. Regel: elk plan heeft een eigen lijndikte en toon. In het voorplan donkere, dikke lijnen; in het achterplan lichte, dunne lijnen. Natuurlijk kunnen de verschillende lijndikten elkaar overlappen omdat de plans elkaar overlappen. Met uitsluitend verschillende lijndikten kun je al zeer veel diepte of ruimte in je tekening suggereren.
TOON als ruimtesuggestie
In werkelijkheid heeft alles kleur. Ook de dingen die je ver weg ziet. De kleuren zijn dan niet meer zo helder als vooraan maar ze zijn er nog wel. Je ziet die kleuren alleen lichter, soms tot bijna wit toe. Daardoor ontstaat er suggestie van ruimte. Toch heeft een zwart-wit foto ook ruimtesuggestie. De kleuren zijn dan ‘vertaald’ in tonen grijs. Rood wordt donkergrijs en geel wordt lichtgrijs. Met een 2B potlood kun je uitstekend tonen grijs maken. Maak daarvoor eerst een platte kant aan je potloodpunt. Beweeg dan je potlood gelijkmatig, in korte streekjes, heen en weer over het papier. Of gelijkmatig draaiend. Hoe harder je drukt hoe donkerder de toon zal worden.Je kunt ook arceren. Bij arceren teken je steeds lijntjes evenwijdig naast elkaar. Daarna hetzelfde vlak nog eens maar dan iets schuiner. En dan nog eens, enz. Hoe vaker over elkaar hoe donkerder de toon zal worden.Met beide manieren kun je gelijkmatige overgangen maken. Het wit vloeit dan over naar lichtgrijs tot donkergrijs en zwart toe. Hierboven zie je rechts twee voorbeelden. Er zijn nauwelijks zichtbare overgangen of grenzen. Hierboven links zie twee voorbeelden van een
beeldende vormgeving
klas 3
buitentekenen
tekening in 4 plans. Elk plan heeft zijn eigen toon grijs. Vooraan donker maar verder weg steeds lichter.
OPPERVLAKTEBEWERKING als ruimtesuggestie
De twee tekeningen hierboven zijn voorbeelden van oppervlaktebewerking. Linksboven boomschors en rechtsboven bladeren. Denk eraan: het zijn slechts voorbeelden. Voor jouw tekening moet je zelf iets nieuws bedenken. In het linker gedeelte is steeds de eigen schaduw getekend. In het rechter gedeelte is dit donkere gedeelte ‘vertaald’ in een passende oppervlaktebewerking. Bedenk steeds een woord voor het oppervlak dat je wilt gaan tekenen. Bijvoorbeeld ‘fijn’ bij de bladeren van een berk, of ‘grof’ bij de bladeren van een kastanje en ‘zacht’ bij wolken. Maak met je potlood dan fijne, of groffe, of zachte bewerkingen op je papier. In de tekeningen hier meteen boven deze tekst zijn twee andere mogelijkheden getekend. In de tekening rechts verloopt de oppervlaktebewerking van grof naar heel fijn. Daardoor ontstaat er ruimtesuggestie. In de tekening links is er gedoezeld. Je wrijft dan zacht met een droge vinger of doezelaar over het getekende oppervlak. Een doezelaar is zacht papier dat tot een punt is opgerold. Door te wrijven, meng je als het ware alle lijnen door elkaar. Er ontstaat dan een oppervlak dat er zacht en wollig uitziet. Met behulp van een scherpe gum maak je opnieuw witte vlekken.
DE PUNTJES OP DE i
Verschillende lijndikten, tonen grijs en oppervlaktebewerkingen kun je ook in één tekening tegelijk gebruiken. Gecombineerd met plans, eigen schaduw en groot/klein levert het een bijzonder resultaat op. Hierboven is daar een goed voorbeeld van te zien. Mocht je dit ook eens willen proberen dan kunnen onderstaande punten je helpen. Wanneer je tekening bijna ‘af’ is, ga je alles nog een keer contoleren. plans
Is de tekening duidelijk verdeeld in plans? Een detail mag niet uit de toon vallen in het plan waar hij bij hoort.
eigen schaduw
Komt in alle onderdelen het licht steeds van dezelfde kant?
lijnperspektief
Lopen alle horizontale lijnen goed naar het juiste vluchtpunt?
groot/klein
Zijn er geen dingen te groot getekend in het midden- of achterplan in verhouding met het voorplan?
lijndikte
Zijn er geen lijnen te dik of te donker getekend. Een lijn mag niet uit de toon vallen in het plan waar hij bij hoort.
oppervlaktebewerking Kun je aan de oppervlaktebewerking zien welk materiaal bedoeld is?