VERSLAG DISCIPLINEOVERLEG BEELDENDE KUNST & VORMGEVING 240311 Presentielijst Amsterdamse Hogeschool van de Kunsten Hogeschool Zuyd
Fontys Hogescholen
HKU
Artez Hanzehogeschool Hogeschool der Kunsten Den Haag Hogeschool Rotterdam Gerrit Rietveld Academie Avans Design Academy Eindhoven regieorgaan
Bridget Kievits, lid CvB Aart Oxenaar directeur Academie van Bouwkunst Niek Bisscheroux, directeur Academie Beeldende Kunsten Maastricht Rien van der Vleuten, algemeen directeur Fontys Hogeschool voor de kunsten Jos van Hest, directeur Academie voor Beeldende Vorming Jaap Klazema, wnd vz. CvB Jan Hermans, vz. Faculteitsbestuur KMT Harrie Peters, faculteitsbestuur BKV Ger Strijker, lid CvB Dorothea van der Meulen, dean Academie Minerva Jack Verduyn Lunel, vz CvB Jeroen Chabot, vz directie Willem de Kooning Academie Tijmen van Grootheest, vz. CvB Steven Jongejan, secretaris CvB Jules van de Vijver, directeur AKV St.Joost Anne Mieke Eggenkamp, voorzitter CvB Willem Hillenius, lid Carlo Hover, secretaris
Opening en vaststellen agenda Op verzoek van de deelnemers aan het overleg, neemt Willem Hillenius de voorzittersrol op zich. Afgesproken wordt om, conform het voorstel in de agendanotitie, de daar onderscheiden functies te bespreken, daarbij telkens apart aandacht bestedend aan Beeldende kunst en Vormgeving. Talentscouting, vooropleiding en toeleiding naar bacheloropleidingen Beeldende kunst Inleidend: alle academies bieden een vooropleiding of basisopleiding aan van ongeveer een jaar (enkele dagdelen per week). Het gaat daarbij om contractactiviteiten, waarop de Wet op de studiefinanciering niet van toepassing is.
1
GRAC meldt dat deze functie niet goede geregeld is. Er is wel talent, maar de voorbereiding in de voorafgaande fase is gebrekkig. Het ontbreekt aan programma‘s vergelijkbaar met wat voor Dans en Muziek aanwezig is. Mede daardoor kan maar een beperkt deel van het in Nederland aanwezig talent bereikt worden. Misschien ligt daar ook een verklaring voor het feit dat binnen de GRAC de verhouding tussen Nederlandse en buitenlandse studenten, ongeveer 50-50 is. Daar komt nog bij dat de bekostigingsregels zullen leiden tot een verlaging van de (gemiddelde) leeftijd van instromende studenten. Het aantal (vanwege stapelen en switchen) oudere studenten zal dalen. Dat dwingt dus tot aandacht voor selectie op jongere leeftijd en dus tot aandacht voor de voortrajecten, mogelijk op landelijk niveau. Gesuggereerd wordt een onbekostigd (en als contractactiviteit aan te bieden) ‘brugjaar’ dat nog niet tot verlies van studietijd leidt. Eventueel tegen collegegeld tarief aan te bieden (en dus op toe te leggen). AVANS herkent de problematiek en roept de vraag op of men niet nadrukkelijker op meer momenten zou moeten selecteren dan bij entree en aan het eind van de propedeuse. In sommige gevallen zou je ook nog aan het eind van de tweede jaar iemand willen verwijzen naar buiten het kuo. Bepleit wordt aandacht voor het gehele traject: • Een goed voortraject • Goede matching bij de instroom • Strenge BSA • Selectie na het tweede jaar • Selectie bij de overgang naar de master. Gepleit wordt voor het expliciteren van de body of knowledge van het kuo. Als je daarover beschikt, kun je duidelijker eisen stellen aan de instroom en ook de vooropleidingen beredeneerd inrichten. HKU vraagt aandacht voor de verbinding met de buitenschoolse sector. Die wordt nu niet door de academies bereikt en benut in het kader van de talentscouting. Tegelijkertijd concurreert men er wel mee, want de volwassen deelnemers aan de daar gegeven cursussen presenteren zich vervolgens als autodidactisch kunstenaar op de arbeidsmarkt en creëren daar (mede) de problematiek waar het kuo nu op wordt aangesproken. De binnenschoolse trajecten zijn sinds de komst van het vak KCV verarmt; het tekenonderwijs is goeddeels verdwenen. De Nederlandse student is in het nadeel ten opzichte van veel buitenlandse studenten die een veel betere vorming in culturele vakken hebben gekregen. FONTYS werpt in dat licht de vraag op of de academies dan misschien alleen vow’ers zouden moeten toelaten. Dan beschikt de instroom in elk geval over meer (algemene) ontwikkeling. Tevens wordt gepleit voor een versterking van de docentenopleiding en van de positie van deze docenten. Het zou niet zo mogen zijn dat niet-opgeleide docenten lesgeven in de binnen- en buitenschoolse trajecten. Goede docenten zijn een voorwaarde voor ontdekken en tot ontwikkeling brengen van talent. De academies zouden allianties aan moeten gaan met de cultuurprofielscholen. Het
2
sectorplan zou een regeling kunnen voorstellen naar analogie van de zogeheten DaMU regeling zoals die voor dans en muziek geldt. Op die manier kan de verbinding met het voortgezet onderwijs weer hersteld worden. ARTEZ wijst er op dat de aard en inrichting van de voortrajecten wel moet passen bij de aard van de opleiding. Als het gaat om sport, dans en muziek moet je wel op jonge leeftijd starten en dan ligt een, meer landelijke, ‘topsport’ aanpak voor de hand. Bij beeldende kunst is er minder sprake van een passie bij het kind op jonge leeftijd. De inhoud van de opleiding en de aantrekkelijkheid van het beroepsperspectief moeten bij beeldende kunst veel meer ook een trekker zijn. Eventuele voortrajecten zouden ook moeten aansluiten bij de verschillende genres binnen beeldend, net zoals dat bij dans overigens ook al het geval is. Rotterdam sluit bij dat laatste aan en bepleit om in elk geval een onderscheid te maken tussen scheppend en herscheppend bij de vooropleiding. HKU onderschrijft dat: bij conceptuele opleidingen moet je juist niet te vroeg beginnen. Het heeft zelfs geen zin om schoolverlaters toe te laten; dus vooropleidingen zijn daarbij niet aan de orde. Als stapelen niet meer kan, ontstaat er voor deze opleidingen wel een groot probleem. Voor andere beeldende opleidingen zou een foundation year zoals dat in het buitenland bestaat, aantrekkelijk zijn, bij voorkeur zodanig dat het niet als formele studietijd meetelt. Voor het probleem van de stapelaars suggereert de voorzitter nog de mogelijkheid van een beurzenstelsel. Concluderend is er consensus over de noodzaak om het thema in het sectorplan aan de orde te stellen, zowel met het oog op de toeleiding van de jonge studenten, als met het oog op laatbloeiers en stapelaars. Bij de nadere uitwerking is aandacht nodig voor verbindingen met het voortgezet onderwijs, met de musea en met de buitenschoolse infrastructuur. Gegeven een versterkt voortraject, kan de selectie voor de bachelor dan niet onbesproken blijven. Consensus is er ook over de doelstelling van de voortrajecten: het gaat niet om het vergroten van de instroom, maar om scouten van meer talent en om een strengere selectie, gegeven een (dankzij de voortrajecten) verhoogd niveau van de instroom. Verder is de aanname dat de voortrajecten uit het eigen kuo budget gefinancierd zullen moeten worden. Gegeven een verhoogde selectiviteit zouden er implicaties kunnen zijn voor het volume aan bachelorstudenten (waarmee eventueel ruimte ontstaat voor meer voortrajecten - en meer masters). Vormgeving GRAC benadrukt dat de problematiek bij Vormgeving eigenlijk nog sterker speelt omdat er die zowel in het schoolse als buitenschoolse domein geen pendant kent. De conclusie is niet dat een apart voortraject voor de opleiding Vormgeving wenselijk is; het is juist beter om breed vanuit een ‘beeldende’ benadering te
3
werken. Een te vroege voorselectie tussen de twee opleidingen is niet wenselijk. DESIGN ACADEMY ondersteunt die brede benadering. Bacheloropleidingen Beeldende kunst Consensus is er over de behoefte aan betrouwbare data over hoe afgestudeerden het op de arbeidsmarkt doen (ook in verhouding tot de autodidacten). Tevens is er overeenstemming over het feit dat er, momenteel in elk geval, in de perceptie van stakeholders een probleem is, dat met de nu beschikbare cijfers niet kan worden weggenomen. Maar het zal wel die perceptie zijn die bij receptie van het sectorplan een rol gaat spelen. ARTEZ suggereert dat dit perceptieprobleem eigenlijk dwingt tot herstructurering en een stop op groei: eerst data op orde krijgen, dan werken aan invoering van het sectorplan en pas daarna opnieuw kijken naar eventuele groei. Dat lijkt enige weerklank te vinden. ARTEZ wijst er daarbij op dat het perceptieprobleem voor een deel te maken heeft met het feit dat het (beeldende) kuo een ‘amorfe klont’ is waardoor je moeilijk transparant kunt spreken over kwaliteit en relatie tot de arbeidsmarkt. Dat vraagstuk moet als eerste opgepakt worden. De voorzitter legt in dat verband voor dat het misschien ook niet de beste aanpak is om met een bachelor autonome beeldende kunst te beginnen. Je zou ook kunnen zeggen: laat studenten beginnen met een toegepaste bachelor (is ook handig voor de arbeidsmarkt) en beperk autonoom beeldend tot de master (dan zijn de talenten ook gemakkelijker te herkennen. GRAC stelt voor tot een gezamenlijke uitspraak te komen over een reductie van het aantal studenten in de bachelor. In reacties lijkt er steun te zijn voor het voorstel om de bachelor uitstroom met 15% te reduceren. De operationalisering lijkt echter niet eenvoudig AVANS wijst er op dat Beeldende kunst qua volume over het geheel genomen de afgelopen jaren wel stabiel gebleven is, maar dat het beeld tussen hogescholen verschilt, evenals de relatieve verhouding tussen bachelor en masteropleidingen. Dat kan het maken van afspraken over eventuele volumebeperking bemoeilijken. Immers, zullen sommige opleidingen stellen dat zij door een terughoudend beleid al tegen een minimum aanzitten (Rotterdam, HKU, AVANS en HANZE geven dat aan). Een generiek kortingspercentage is dan lastig toe te passen. De voorzitter concludeert dat dus sprake zou moeten zijn van een gedifferentieerde benadering waarbij enerzijds wordt gekeken naar de ontwikkeling van studentenaantallen in de afgelopen periode en anderzijds aangesloten wordt bij voorgenomen profilering. AVANS wijst op de eroderende deeltijdopleidingen en werpt de vraag op of deze niet zouden kunnen worden beëindig. Daarmee zou je in een keer een volumedoelstelling kunnen realiseren en een bedrijfsvoeringsprobleem oplossen. Dit vindt deels steun.
4
ARTEZ wijst er op dat een en ander wel goed geregeld moet worden om te voorkomen dat de krimp bij de ene hogeschool toch weer tot extra groei bij de andere leidt. Vormgeving ROTTERDAM benadrukt in de discussie over kwaliteit dat de opleiding vormgeving de mogelijkheid moet hebben om te groeien. Rotterdam leidt vanaf AD t/m masters opleiden. Er worden vier bekostigde masters aangeboden en Rotterdam is het grootste master-instituut binnen Kunst en vormgeving. Daarnaast wijst Rotterdam op het belang van ‘verbinden’ in Dijkgraaf. AVANS beaamt dit. ARTEZ wijst op de groei van verwante opleidingen in het mbo en als multidisciplinaire opleidingen in andere sectoren binnen het hbo. Het is dus zaak de opleiding binnen het kuo scherp te profileren, met name vanuit de masters. Dat is nodig voor ijken aan het internationale niveau. AVANS AVANS onderschrijft dat het in het licht van de toegenomen internationale concurrentie in de Vormgeving nodig is aan een hoog niveau van de Nederlandse vormgeving te blijven werken. Dat is in de eerste plaats een taak voor het KUO, waar de leidende en creatiefste ontwerpers vanuit een in eeuwen opgebouwde kennisbasis worden opgeleid. Naast sterke gespecialiseerde eigen BA en MA opleidingen zijn verbindingen met andere opleidingen daarbij noodzakelijk. Voor de hand ligt in dit verband vanuit het KUO een aanbod van vormgevingsminors in andere domeinen te realiseren. Dat biedt een mogelijkheid de opleidingsbasis voor de culturele industrie kwalitatief te versterken en als KUO te groeien met behoud van min of meer stabiele studentenaantallen in het eigen kennisdomein. Vervolgens komt de discussie over kwaliteitsverschillen tussen de opleidingen aan de orde. ARTEZ bepleit om uit te gaan nevenschikkende vormen van excellentie en dus van een gedifferentieerd kwaliteitsbegrip. Zeker binnen vormgeving moeten verschillende oriëntaties naast elkaar mogelijk zijn; uitgaan van het primaat van de ‘hoge kunst’ is niet vol te houden. De voorzitter stelt aan de orde of de creatieve industrie wel helder gedefinieerd is en of de arbeidsmarktperspectieven daar wel zo gunstig zijn. AVANS benadruk in dat verband dat het de eigen body of knowledge van het kuo het vertrekpunt moet blijven, de opleidingen moeten niet te ver van die kern wegdrijven. HKU benadrukt dat het kuo de creatieve kern van de creatieve industrie aflevert DESIGN ACADEMY ondersteunt dat: centraal moet staan het maken en creëren. Uiteraard moet je er in de opleiding rekening mee houden dat een deel van de afgestudeerden op meer strategische posities komt te werken, maar de opleidingen binnen het kuo moeten zich niet richten op zaken als marketing .d. (Geen MBA achtige opleidingen). Dan kan het best aan opleidingen in ander sectoren van het hbo overgelaten worden. ARTEZ bepleit hierover een beschouwing in het sectorplan op te nemen. De kabinetsplannen met betrekking tot de creatieve industrie zijn interessant, maar
5
leiden ook tot een ‘instrumentalisering’ van de discipline, mogelijk ten koste van de kuo-specifieke creatieve kern. Voor die instrumentalisering moet je niet weglopen, maar het is niet het enige. Mogelijk moet de verbinding tussen het eigen van de sector en de instrumentalisering gelegd worden in onderzoek samen met bedrijven, in bijvoorbeeld productiehuizen binnen duale masters. Hogeschool der Kunsten Den Haag wijst op het bizarre gegeven dat iets dat vanuit het kuo zelfs is ontstaan (vanuit de toegepaste kunsten) nu opeens als een externe ontwikkeling aan de sector wordt voorgehouden, waarop zij zou moeten inspelen. Hier ligt een offensieve reactie voor de hand. Masteropleidingen Beeldende kunst Uit een inventariserend rondje blijkt dat sprake is van 5 bekostigde masteropleidingen met in totaal (dus over beide jaren van de opleiding) bijna 120 studenten, met voor 50% buitenlandse studenten. Het algemene gevoelen is dat het volume te klein kant is. GRAC wijst er op dat over de hele linie (hbo-breed) het beleid er op gericht is om het aantal mensen met een masteropleiding te vergroten en concludeert dat bij voorkeur elke bacheloropleiding een eigen (binnen de hogeschool) master als vervolgmogelijkheid dient aan te bieden. ROTTERDAM pleit voor eenduidigheid in naamgeving bij masters: bij de één is een master heel specialistisch en bij de ander dekt de term ‘design‘ alle vormgevingsrichtingen. HANZE pleit in dat verband voor een combineerde en samenhangende profilering per hogeschool langs de lijn Ba – Ma en lectoraten. FONTYS suggereert om een landelijke onderzoeksagenda op te stellen en daar de (profilering en verdeling van de) masters uit af te leiden. Ie reactie geeft GRAC aan geen nieuwe masteropleidingen te zullen starten en ook geen behoefte te hebben om zich met voornemens van andere hogescholen te bemoeien. De voorzitter legt voor of de suggestie van het regieorgaan om de omvang van het aantal Ba studenten te verminderen in ruil voor meer Ma studenten dan geen overweging verdient. ARTEZ wijst er op dat getalenteerden nu verschillende mogelijkheden hebben om zich door te ontwikkelen (Rijksacademie / werkplaats, Stipendium en Masteropleiding) en wijst er op dat het onverstandig kan zijn om nu enkel een ingreep bij de masteropleidingen te plegen. Je zou er in samenhang naar moeten kijken. Een mogelijke regeling zou kunnen zijn dat iemand pas met een master naar een Rijksacademie mag. Verder wordt genoemd dat een student nu wel met een stipendium naar een master in het buitenland mag, maar niet naar een master in Nederland.
6
GRAC wijst er op dat alle drie de postacademische instituten momenteel ook onder grote druk staan. AVANS wijst op de mogelijkheid van een beurzenstelsel om de toegankelijkheid naar de masteropleiding te vergroten; dat biedt ook de mogelijkheid van een landelijke selectie. Hogeschool der Kunsten Den Haag en HKU wijzen er op dat zij destijds (begin jaren 90) geen bekostigde masteropleidingen hebben weten te verwerven. Als nu in het sectorplan voor uitbreiding van de masters gekozen wordt, zou de oude bedeling niet meer leidend mogen zijn. Vormgeving Het belang van masteropleidingen, met het oog op de gewenste versterking van de top (in verhouding tot de internationale top) wordt gedeeld. FONTYS ziet in dit verband interessante mogelijkheden voor specifieke masters gericht op bijvoorbeeld innovatie, op te zetten in multidisciplinaire samenwerking met andere sectoren in het hbo. Algemeen De voorzitter werpt de vraag op of de conclusie dan is dat elke hogeschool voor elke bachelor dan ook aan master moet aanbieden. Volgens AVANS is dat niet noodzakelijk. AVANS bepleit om op landsdeelniveau af te stemmen en in dat kader vorm te geven aan nieuw ontwikkelingen rondom de opleiding Vormgeving. Dat sluit afstemming over masteropleidingen en onderzoek op landelijk niveau niet uit. Zie ook de opmerkingen over de masteropleiding gemaakt onder het kopje bacheloropleidingen. Onderzoek en lectoraten Beeldende kunst Zie de eerder vermelde uitspraken over het belang van een onderzoeksagenda. Vormgeving Geen nadere specifiek uitwerkingen. NAAR AANLEIDING VAN HET CONCEPTVERSLAG BINNENGEKOMEN OPMERKINGEN AVANS: Wij zijn van mening dat het versmallen van het opleidingsaanbod in de basis en verbreding van de top van het aanbod in de opleidingspiramide, het beoogde doel - de verbetering van talentontwikkeling - niet dichterbij brengt. De versmalling van de basis is om meerdere redenen onwenselijk, terwijl er binnen het huidige stelsel meerdere mogelijkheden bestaan om voorzieningen op MA-niveau te realiseren. Ook blijkt uit niets dat er in de voorzieningen aan de bovenkant van de piramide een capaciteitsprobleem zou bestaan in de beeldende kunst en vormgeving.
7
AVANS: Wij pleiten voor het wijzigen van de opleidingsbenaming 'autonome beeldende kunst' naar 'beeldende kunst', overeenkomstig de benaming, zoals die ook in het buitenland gangbaar is (fine art / schone kunst). Dit geeft ruimte aan de broodnodige differentiatie binnen de opleiding, waarbij 'autonome beeldende kunst', naast bijvoorbeeld 'kunst in de openbare ruimte' en 'vrije vormgeving' dan een differentiatie kan zijn. Hierdoor ontstaat ook meer ruimte voor academies om zich door differentiatie met hun opleiding beeldende kunst te profileren..
8