De Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg (PRV) is een adviescollege dat bestaat uit onafhankelijke deskundigen afkomstig uit alle sectoren en regio’s van het zorgveld. De doelstelling van de PRV is het onafhankelijk en voornamelijk op basis van wetenschappelijk onderzoek zorginhoudelijk adviseren aan het provinciaal bestuur en derden op het terrein van de volksgezondheid.
Kinderwens en ouderschap bij ouders met verstandelijke beperkingen Advies
Februari 2013
Universitaire Pers Maastricht
Omslag_PRV_KinderwensOuderen_jan2013_330x240_24pag_RUGNIETER_v03.indd 1
20-2-2013 12:01:57
Kinderwens en ouderschap bij ouders met verstandelijke beperkingen Advies
Februari 2013
COLOFON Opdrachtgever Provincie Limburg Uitvoering Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg Onderzoeker mw. dr. M.A. Maaskant Lay-out en druk Datawyse/Universitaire Pers Maastricht Correspondentieadres Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg Postbus 1101 6201 MG Maastricht www.prv-limburg.nl © 2013 Provinciale Raad voor de Volkgezondheid Limburg. Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende.
BEGELEIDINGSCOMMISSIE mw. J.M.A. Buijks-Schmitz RA MGA, Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg prof. dr. L.M.G. Curfs, Gouverneur Kremers Centrum, Maastricht prof. dr. W.N.J. Groot, Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg prof. dr. J.P.H. Hamers, Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg drs. W.G.H. Visschers, Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg
5
Inhoudsopgave Advies 7 Beschrijving 8 Bevindingen 9 Advies 13
Referenties 17 Bijlage Leden Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg 21
6
7
AdviesInleiding
8 A DV I ES
BESCHRIJVING - Aanleiding Aan de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg (PRV) is verzocht om een advies over het project ‘Kinderwens en ouderschap bij ouders met verstandelijke beperkingen’. -
Toelichting op het project
Het project is gestart in oktober 2010 en loopt tot en met 31 december 2012. Het projectplan (Projectgroep, 2012) beschrijft dat een complex van appartementen in de wijk Bleijerheide in Kerkrade gerealiseerd is, waar ouders met verstandelijke beperkingen samen met hun partner (indien van toepassing) en kind(eren) wonen. Er is continue (7 dagen per week, 24 uur per dag) ondersteuning beschikbaar. Inmiddels ontvangen 20 ouders met verstandelijke beperkingen (alleenstaand of samenwonend) ondersteuning (incl. behandeling). De ouders nemen vrijwillig deel. Ouders kunnen in het project verblijven vanaf 6 maanden zwangerschap totdat het jongste kind de leeftijd van 4 jaar heeft bereikt. In het projectplan worden de volgende doelen omschreven: - ‘Het voorkomen van minimaal 50% van de reguliere uithuisplaatsingen bij de doelgroep ouders met een verstandelijke beperking (uitgaande van de 20 cliënten binnen het huidige project), - Het streven naar een gezonde persoonlijkheidsontwikkeling van het kind en het voorkomen van problematiek op latere leeftijd door een veilige hechting tussen ouder en kind, - Cliënten met een verstandelijke beperking een oprechte kans geven om met hun kind zelfstandig te wonen, - Het voorkomen van nieuwe ‘ongewenste’ zwangerschappen bij cliënten die opnieuw tot uithuisplaatsingen leiden.’ (p. 4-5).’. - Adviesvoorbereiding Voor de adviesvoorbereiding is gebruik gemaakt van de door de provincie beschikbaar gestelde documenten over het project (Baars & Bosch, 2012; Projectgroep, 2012). Daarnaast is een beknopte literatuurstudie uitgevoerd over ‘verstandelijke beperkingen en ouderschap’. Een overzicht van de gebruikte literatuur is te vinden in de paragraaf referenties. Verder heeft een afvaardiging van de PRV op 8 januari 2013 een bezoek gebracht aan het project. De adviesvoorbereiding is gedaan door mw. dr. M.A. Maaskant. De adviesvoorbereiding is ondersteund door een begeleidingscommissie bestaande uit: mw. J.M.A. Buijks-Schmitz RA MGA, prof. dr. L.M.G. Curfs, prof. dr. W.N.J. Groot, prof. dr. J.P.H. Hamers en drs. W.G.H. Visschers. De PRV heeft het advies in haar vergadering van 15 januari 2013 besproken en vastgesteld.
A dvies 9
BEVINDINGEN Bevindingen literatuuronderzoek -
Wettelijk kader en ethische aspecten
Wereldwijd, en ook expliciet in Nederland, wordt het recht van mensen met (verstandelijke) beperkingen op het krijgen van kinderen onderschreven. In 2006 heeft de VN het “Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap” (United-Nations, 2006) opgesteld. Inmiddels hebben 154 landen het verdrag ondertekend, 125 landen hebben het verdrag geratificeerd, waaronder de meeste Europese landen (Coalitie-voor-Verdrag, 2012). Nederland ondertekende dit verdrag op 30 maart 2007. In het regeerakkoord van het kabinet Rutte II (Rutte & Samsom, 2012) is het voornemen geuit het VN-verdrag te ratificeren. De Tweede Kamer heeft een motie hiertoe gesteund op 14 november 2012 (Tweede-Kamer-der-StatenGeneraal, 2012). In artikel 23 van dit verdrag (Eerbiediging van de woning en het gezinsleven) spraken de ondertekenende landen af: ‘De Staten die Partij zijn nemen doeltreffende en passende maatregelen om discriminatie van personen met een handicap uit te bannen op het gebied van huwelijk, gezinsleven, ouderschap en relaties op voet van gelijkheid met anderen’. Vervolgens wordt dit verbijzonderd ten aanzien van onder andere het recht op het stichten van een gezin en op relevante informatie en voorlichting hierover. In hetzelfde artikel onderschrijven de ondertekenaars dat zij passende hulp verlenen aan personen met een handicap bij het verrichten van hun verantwoordelijkheden op het gebied van de verzorging en opvoeding van hun kinderen. Tevens wordt gesteld dat kinderen van ouders met een handicap gelijke rechten hebben op een familieleven. Ze mogen niet van hun ouders worden gescheiden, tenzij dat via wet- en regelgeving is toegestaan. In een advies van de Gezondheidsraad (Gezondheidsraad, 2002) worden eveneens het recht op het stichten van een gezin en het belang van goede voorlichting over seksualiteit benadrukt. De belangenvereniging van mensen met verstandelijke beperkingen ‘Onderling Sterk’ onderschrijft deze stellingname (Kagie, 2008; Platform-VG, 2008). Naast het recht op het krijgen van kinderen door mensen met verstandelijke beperkingen, zijn er ethische aspecten aan de opvoeding en verzorging van kinderen door ouders met verstandelijke beperkingen. Deze hebben met name betrekking op de spanning tussen opvoedingsautonomie en bemoeizorg. In een RVZ (Raad voor de Volksgezondheid & Zorg)-advies (2008) wordt terecht aandacht gevraagd voor de afweging tussen autonomie van cliënten en goede ondersteuning door professionele hulpverleners. In het rapport wordt gepleit voor samenhang en dialoog door hulpverleners en tegelijkertijd gepleit voor bescherming van de privé-sfeer. Het project ‘Ouders en Kind’ sluit aan bij de afspraken in het VN-verdrag, de adviezen van de Gezondheidsraad en RVZ en de stellingname van de belangenvereniging ‘Onderling Sterk’: de ouders worden ondersteund bij het opvoeden van hun kind(eren) en krijgen voorlichting over
10 A DV I ES
(het voorkomen van verder) ouderschap. De samenwerking tussen diverse hulpverlenende instellingen krijgt vorm in het project. De PRV onderschrijft de uitgangspunten van het VN-verdrag. Tevens sluit de Raad aan bij de opvatting van de Gezondheidsraad en "Onderling Sterk" dat goede voorlichting aan mensen met verstandelijke beperkingen over ouderschap en het voorkomen van ouderschap essentieel is. -
Onderzoek Ouders met verstandelijke beperkingen
In de loop der jaren zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die zich richtten op ouders met verstandelijke beperkingen. In een recent uitgebreid literatuuroverzicht (Collings & Llewellyn, 2012) zijn resultaten samengevoegd en besproken. Uit dat overzicht blijkt dat er ontegenzeggelijk voorbeelden zijn waarbij het opvoeden van een kind door ouders met verstandelijke beperkingen goed gaat. Maar over het algemeen lopen kinderen van ouders met verstandelijke beperkingen een groter risico op negatieve opvoedingsomstandigheden (o.a. verwaarlozing, seksueel misbruik, onderstimulering, stigmatisering). Relatief veel kinderen van ouders met verstandelijke beperkingen hebben al bij hun geboorte een achterstand door vroeggeboorte en/of een laag geboortegewicht. Een fors deel blijkt bovendien geboren in een lage sociaal-economische klasse en opgegroeid in een één-ouder gezin en/of bij ouders die zelf ook in minder goede omstandigheden opgroeiden (o.a. veel seksueel misbruik en fysiek geweld, lage sociaal-economische klasse). Met ondersteuning van verwanten (veelal grootouders) en/of professionele hulpverleners kunnen dergelijke negatieve omstandigheden worden verminderd of zelfs worden voorkomen. Kinderen van ouders met verstandelijke beperkingen rapporteren op hun beurt een vroeg besef van de verstandelijke beperkingen (‘anders zijn’) van hun ouders (veelal: moeder). Kinderen van ouders met verstandelijke beperkingen geven aan vaak sociale uitsluiting door leeftijdgenoten te ervaren (bijvoorbeeld wegens hun slechte hygiëne of slechte manieren); ook ontbreekt het vaak aan steun van en stimulatie door hun ouder(s) (zie ook (Vink, 2012)). Onderstaande anekdote illustreert dit nog eens. Eind november, als iedereen volop bezig is met de voorbereidingen voor het Sinterklaasfeest, maken alle medewerkers van het ouder-kind-project* overuren. In de gezinnen die door deze medewerkers worden begeleid, doet zich crisis na crisis voor. Iedereen is supergeprikkeld. Anders dan een buitenstaander zou denken, is niet de druk om op tijd alle inkopen in huis te hebben de oorzaak. Nee, de bron van spanning is het geloof in de goedheiligman. De moeders zijn bang om meegenomen te worden naar Spanje. *Dit betreft niet het onderhavige project Bron: Joha, Gerards, Nas, Van Gendt, & Kersten, 2006
A dvies 11
-
Verstandelijke beperkingen en sociaal-emotionele ontwikkeling
Het project ‘Ouders en Kind’ richt zich op ouders met lichte verstandelijke beperkingen en zwakbegaafde ouders. Dit betekent dat zij een IQ tussen 50 en 85 hebben. Globaal genomen is dit vergelijkbaar met een ontwikkelingsniveau van kinderen tussen 8 en 16 jaar. Bij mensen met verstandelijke beperkingen zijn er vaak grote verschillen tussen verstandelijke en sociaal-emotionele ontwikkeling: hun sociaal-emotionele ontwikkeling is veel lager dan hun verstandelijke ontwikkeling (Došen, 1990). Dat betekent dat ouders met een ontwikkelingsniveau (IQ) wellicht functioneren als een 12-jarige, maar sociaal-emotioneel gezien functioneren als bijvoorbeeld een kind van 4 of 5 jaar. Er zijn overigens gevalideerde testen beschikbaar die inzicht geven in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Exacte gegevens over hoe vaak deze discrepantie voorkomt ontbreken, maar ervaring leert dat dit geldt voor zeker de helft van de mensen met verstandelijke beperkingen. Bij mensen met lichte verstandelijke beperkingen zijn deze verschillen goed zichtbaar. Binnen het project ‘Ouders en Kind’ is –afgaande op de beschikbaar gestelde documenten- geen inventarisatie hiernaar gedaan. Het opvoeden van kinderen is geen eenvoudige opgave. Voor ouders met een relatief lage verstandelijke en nog lagere sociaal-emotionele ontwikkeling is opvoeden zelfs een extra lastige opgave. Bevindingen project ‘Ouders en Kind’ Afgaande op de nu beschikbare kennis, voorziet het project –in theorie- in een behoefte, van zowel de ouders als de kinderen. Bovendien biedt het project kansen om na te gaan of een project met een dergelijke intentie slaagt in de opzet. Tevens kunnen ingezette ontwikkelingen binnen het project zo worden gevolgd, waaronder de bruikbaarheid van het opvoedingsprogramma, dat is speciaal aangepast voor ouders met verstandelijke beperkingen. Ook maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de actievere rol van gemeenten (WMO), kunnen dan worden nagegaan. Opvallend is wel dat het project niet uit reguliere middelen wordt bekostigd. De reden hiervoor is niet toegelicht in het projectplan. Uit gesprekken tijdens het bezoek aan het project werd desgevraagd gemeld dat vooral de intensieve ondersteuning van de ouders bij de opvoeding van hun kinderen tot forse kostenoverschrijdingen leidt. De toelichting op de subsidieaanvraag richt zich overigens voor een belangrijk deel op de samenwerking tussen de diverse betrokken partijen (het middel) en geeft relatief weinig informatie over de inhoud van het project (het doel). In de toelichting op de subsidieaanvraag is de (structurele) financiële inbreng van de deelnemende organisaties onvoldoende helder. Ook de beoogde besteding van de subsidiegelden kan naar de mening van de Raad beter onderbouwd dan nu is aangegeven. Ook geeft de subsidieaanvraag geen informatie over de totale omvang van de doelgroep. Zo ontbreken gegevens over de omvang van de groep ‘ouders met verstandelijke beperkingen’ in Limburg en/of Nederland. Bovendien schort het aan informatie over (ervaringen met) soortgelijke projecten elders in Nederland.
12 A DV I ES
Dat zoveel partijen samenwerken voor een gezamenlijk doel, is overigens loffelijk en in de versnipperdheid van de Nederlandse hulpverlening bovendien zeer wenselijk. De Raad mist in de projectomschrijving ook redenen waarom dit project meerwaarde heeft boven reguliere ambulante ondersteuning. De Raad vraagt zich bovendien af of het project, waarin mensen met verstandelijke beperkingen binnen een klein geografisch gebied wonen, past binnen het huidige burgerschapsparadigma (Van Gennep, 1997). In dat paradigma staat onder andere inclusie in de samenleving centraal. De ouders en kinderen die participeren binnen het project wonen weliswaar in de samenleving en participeren daarin, maar leven wel geconcentreerd met andere ouders en deels buiten hun eigenlijke sociale netwerk. Wanneer het jongste kind 4 jaar is, zullen ouders en kinderen weer moeten verhuizen, al dan niet naar de regio van hun eigenlijke sociale netwerk. De Raad betwijfelt of een dergelijke geconcentreerde woonvorm voor een beperkte periode op langere termijn in het belang van ouders en kinderen is. Het is aan te bevelen dat er meer inhoudelijke informatie ter beschikking komt en dat het project ook inhoudelijk wordt gevolgd. Continuering van het project is namelijk alleen zinvol indien transparant kan worden gemaakt of de gestelde doelen ook behaald worden. Alleen dan kunnen zinvolle uitspraken worden gedaan over het nut en de potentie voor verdere verspreiding van een dergelijke aanpak. De noodzakelijke gegevens om uitspraken te doen over de effecten en effectiviteit van het project ontbreken nu. Tevens zal in de toekomst helder moeten worden gemaakt of het project de gestelde doelen ook (voldoende) bereikt. Hiervoor is inzicht nodig in: • De tevredenheid van deelnemende ouders en –indien mogelijk- kinderen, hun eventuele verwanten en professionele ondersteuners, • Het aantal aanvragende ouders, • De gronden waarop aanvragen zijn geaccepteerd danwel afgewezen, • De oorzaken van eventueel verloop binnen het project, • De kenmerken van de huidige gebruikers (o.a. leeftijd, niveau van verstandelijke beperkingen en (indien beschikbaar) sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau, aanwezigheid van sociaal netwerk, opleiding, beroepsstatus), • De kenmerken van hun kinderen (o.a. aantal, leeftijd, status van ontwikkeling (wel/geen verwachte ontwikkelingsachterstand), • Het aantal uithuisplaatsingen en de nieuwe verblijfssituatie van kinderen bij (voormalig) deelnemers, • Vergelijking van longitudinale uitkomsten bij kinderen/ouders die aan het onderhavige project meedoen en kinderen/ouders die dat niet doen en mogelijk uit huis zijn geplaatst, • De mate van en wijze waarop nieuwe ontwikkelingen binnen het project worden gerealiseerd (onder andere: samenwerking met gemeenten, bruikbaarheid van het aangepaste opvoedingsprogramma, structurele samenwerking van organisaties uit diverse sectoren, de lange termijn ontwikkeling van kind en ouder).
A dvies 13
Feitelijk zouden de doelen van het project op voorhand SMART (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden) geformuleerd moeten worden, zodat de doelstellingen eenvoudig en eenduidig gecontroleerd kunnen worden. In het projectplan wordt terecht voorgesteld om het project longitudinaal te volgen. De bovengenoemde variabelen zouden ook daarin periodiek (halfjaarlijks) geïnventariseerd moeten worden. Daarbij is een vergelijking tussen enerzijds kinderen (en hun ouders) die aan het project deelnemen en een vergelijkbare groep kinderen die dat niet doen anderzijds, essentieel. Bovendien is het aan te bevelen om na te gaan in welke mate het project kosten-effectief is en hoe en in welke mate sprake is van maatschappelijk rendement. De ouders en kinderen in het project worden ondersteund zolang de kinderen 4 jaar of jonger zijn, omdat in de periode tot 4 jaar de belangrijkste hechting plaatsvindt tussen ouder en kind. Daarna worden de ouders en kinderen ambulant begeleid. Opvallend is dat er slechts marginale informatie beschikbaar is gesteld over deze ambulante ondersteuning. De Raad is van mening dat bij het opzetten van een dergelijk project, ook de ondersteuning na beëindiging van deelname aan het project goed geregeld moet zijn. Deze ondersteuning na de projectdeelname dient derhalve goed omschreven en met redenen omkleed te zijn. In het evaluatieonderzoek naar de (kosten)effectiviteit en maatschappelijk rendement van het project dient ook aandacht te worden geschonken aan de opvoeding en ontwikkeling van kinderen na het vierde jaar. De ouders hebben weliswaar een IQ van 50 of meer (inclusie-criterium), maar een deel zal naar verwachting een veel lagere sociaal-emotionele ontwikkeling hebben. Of ambulante ondersteuning dan voldoende is, is twijfelachtig. Wanneer deze ouders kunnen terugvallen op een sterk sociaal netwerk, is ambulante ondersteuning mogelijk voldoende. Echter, wanneer deze ondersteuning ontbreekt, is de ontwikkeling van de kinderen zwaar in het geding, zoals ook blijkt uit het eerder genoemde onderzoek (Collings & Llewellyn, 2012). De mogelijk positieve effecten van het project zouden daarmee – als gevolg van de omstandigheid dat deelname aan het project eindigt als het jongste kind 4 jaar is – teniet gedaan kunnen worden. Het ontbreken van goed omschreven en op ondersteuningsvragen en/of -behoeften gefundeerde ondersteuning na projectdeelname is zorgelijk.
ADVIES De Raad constateert dat het project ´Kinderwens en ouderschap bij ouders met verstandelijke beperkingen´ aansluit bij de de verplichtingen die voortvloeien uit het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Naast het recht op het krijgen van kinderen is er ook een recht van kinderen om op te groeien in een veilige omgeving die bijdraagt aan een goede ontwikkeling van het kind. Ouders met verstandelijke beperkingen beschikken vaak niet over de nodige competenties hiervoor en kunnen deze optimale voorwaarden voor een goede ontwikkeling van een kind
14 A DV I ES
niet altijd aanbieden. Professionele ondersteuning is hierbij nodig en hiermee te rechtvaardigen, zowel vanuit het recht van de ouders als dat van de kinderen. De Raad vindt echter ten principale dat het bekostigen van reguliere zorgtaken niet tot de taken van de Provincie hoort. De Raad is van mening dat de deelnemende instellingen in staat geacht moeten worden om het project in gezamenlijkheid te bekostigen. De Raad is verder van mening dat ook andere partners in de financiering betrokken kunnen worden. De Raad denkt daarbij aan zorgkantoren en welzijnsinstellingen. De Raad meent bovendien dat gemeenten een actieve rol moeten hebben bij dergelijke projecten. Gemeenten hebben immers al taken overgenomen die eerst aan zorginstellingen waren toebedeeld. In de nabije toekomst zullen gemeenten waarschijnlijk nog meer taken op het terrein van welzijn en jeugdzorg toebedeeld krijgen. Structurele betrokkenheid van -in dit project- de Gemeente Kerkrade is derhalve, naar de mening van de Raad, vereist. Bovendien kunnen vrijwilligersorganisaties en de sociale netwerken van de ouders die in het project participeren bij de uitvoering van het project betrokken worden. De Raad realiseert zich echter, dat de Provincie het project in de startfase en de eerste twee jaar financieel heeft gesteund. Als de subsidie van de Provincie wegvalt, kan dit de continuïteit van het project in gevaar brengen. Dit kan een overweging vormen voor continuering van de subsidie. De Provincie kan ook besluiten om alleen de evaluatie van het project (deels) te bekostigen. De Raad adviseert dat een hernieuwde toelichting wordt ingediend bij het verzoek om continuering van subsidie van het project. Daarin zal duidelijk moeten worden aangegeven wat de rationale van de gemaakte keuzes is. Daarbij denkt de Raad bijvoorbeeld aan de keuze voor geconcentreerd wonen boven reguliere ambulante ondersteuning, aan beëindiging van deelname aan het project wanneer het jongste kind 4 jaar is en aan de formele en structurele inbreng van de deelnemende organisaties, inclusief de gemeente Kerkrade. De Raad wenst ook uitdrukkelijk aandacht te vragen voor een goed omschreven en met redenen omkleed plan voor ondersteuning van de participerende ouders en hun kinderen na afloop van deelname aan het project. Mocht de Provincie besluiten tot continuering van financiering van het project, bij voorkeur via een nieuwe toelichting, dan adviseert de Raad: - dat wordt toegewerkt naar een structureel project, dat na de startfasen (tot uiterlijk 2016) niet afhankelijk is van subsidie van derden, maar door de participerende organisaties en de Gemeente wordt bekostigd, - dat de Gemeente Kerkrade een actieve en omschreven rol heeft binnen het project, - het inschakelen van eerder genoemde partijen als zorgkantoren, welzijnsinstellingen, vrijwilligersorganisaties en sociale netwerken bij de voortzetting van het project,
A dvies 15
-
één regievoerder voor het project te benoemen. Dit vergroot de kans van slagen van het project, - het project via deugdelijk wetenschappelijk onderzoek te evalueren. Hierbij wordt aangeraden het project zowel procesmatig als inhoudelijk te evalueren. Daarbij is een longitudinale vergelijking met een vergelijkbare groep kinderen en ouders die niet aan het project meedoen belangrijk. In de paragraaf ‘Bevindingen project ‘Ouders en Kind’’ zijn hiervoor concrete suggesties gedaan.
17
Referenties
18 referenties
Baars, I., & Bosch, N. (2012). Rapportage onderzoek intersectorale samenwerking Ouder en Kind. Hilversum: fluent Zorgadvies. Coalitie-voor-Verdrag. (2012). VN verdrag voor de rechten van mensen met een beperking. Opgehaald op 15 december 2012 van: http://www.vnverdragwaarmaken.nl Collings, S., & Llewellyn, G. (2012). Children of parents with intellectual disability: Facing poor outcomes or faring okay? Journal of Intellectual & Developmental Disability, 37(1), 65-82. Došen, A. (1990). Psychische en gedragsstoornissen bij zwakzinnigen: een ontwikkelings dynamische benadering. Meppel: Boom Gezondheidsraad. (2002). Anticonceptie voor mensen met een verstandelijke beperking. Publicatie nr 2002/14. Den Haag: Gezondheidsraad. Joha, D., Gerards, G., Nas, N., Van Gendt, J., & Kersten, M. (2006). Ondersteuning van ouders met een verstandelijke beperking. Een overzicht van methodieken. (pag. 9). Den Haag: Lemma. Kagie, R. (2008). Verstandelijk beperkt met kinderen: 'Ons gezin functioneert als elk ander'. Vrij Nederland, 08-11. Platform-VG. (2008). LFB onthutst over uithuisplaatsing baby. Opgehaald op 16 december 2012 van: http://www.platformvg.nl/Actueel/Nieuws-Platform-VG/205/LFB_onthutst_over_ uithuisplaatsing_baby Projectgroep. (2012). Project plan 'De samenwerking van ketenpartners rondom ouders met een verstandelijke beperking' (concept) - versie 2.0 oktober 12/ GP. Z. pl., Z. uitg.. Raad-voor-de-Volksgezondheid&Zorg. (2008). Dilemma’s op de drempel. Signaleren en ingrijpen van professionals in opvoedingssituaties. Den Haag: Centrum voor Ethiek en Gezondheid. Rutte, M., & Samsom, D. (2012). Bruggen slaan. Regeerakkoord VVD - PvdA. Opgehaald op 15 december 2012 van: http://www.rijksoverheid.nl/regering/regeerakkoord Tweede-Kamer-der-Staten-Generaal. (2012). Stemminsguitslagen 14 november 2012. Opgehaald van: http://www.tweedekamer.nl/images/14-11-2012_tcm118-230868.pdf.
referenties 19
United-Nations. (2006). Final report of the Ad Hoc Committee on a Comprehensive and Integral International Convention on the Protection and Promotion of the Rights and Dignity of Persons with Disabilities; VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Nederlandse vertaling). Opgehaald van: http://www.un.org/disabilities/convention/conventionfull.shtml. Van Gennep, A. T. G. (1997). Paradigma-verschuiving in de visie op zorg voor mensen met een verstandelijke beperking Maastricht: Inaugurele rede Universiteit Maastricht. Vink, R. (2012). Hulpverleners zagen mij niet. Klik(9), 10-11.
21
Leden Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg
Bijlage
Leden PRV 23
Voorzitter, Raadscoördinator en Raadsleden PROVINCIALE RAAD VOOR DE VOLKSGEZONDHEID LIMBURG Zittingsperiode 2011-2015 Naam
Functie
Instelling
prof. dr. W.N.J. Groot
Voorzitter
Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg
prof. dr. J.P.H. Hamers
Raadscoördinator
Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg
dr. A.M.P.M. Bovens
Directeur Publieke Gezondheid
GGD Zuid-Limburg
mw. J.M.A. Buijks RA MGA
Lid Raad van Bestuur
Daelzicht
drs. P.J.H. van Dreumel
Voorzitter Raad van Bestuur
Adelante Zorggroep
mw. ir. E.P.S. van Engelshoven
Algemeen Directeur
Huisartsen Oostelijk Zuid-Limburg
drs. J.W.M.W. Gijzen
Directeur Zorg
CZ
mw. drs. M.J.G. Jacobs
Lid Raad van Bestuur en Directeur bedrijfsvoering
Maastro Clinic
dr. H.E.M. Kerkkamp
Lid Raad van Bestuur
Atrium Medisch Centrum Parkstad
mr. E.W. Meijer
Voorzitter Raad van Beheer
Huis voor de Zorg
drs. W.P. Ploegman
Voorzitter Raad van Bestuur
Proteion Thuis
drs. R.F.M. Ruijters
Lid Raad van Bestuur
MeanderGroep Zuid-Limburg
drs. W.B.J. van Soest
Voorzitter Raad van Bestuur
De Zorggroep
mr. drs. G.A.M. Thiadens
Voorzitter Raad van Bestuur
Laurentiusziekenhuis Roermond
drs. H.H.W. de Veen
Voorzitter Raad van Bestuur
Mondriaan Zorggroep
drs. W.G.H. Visschers
Voormalig lid Raad van Bestuur
Stichting Pergamijn
De Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg (PRV) is een adviescollege dat bestaat uit onafhankelijke deskundigen afkomstig uit alle sectoren en regio’s van het zorgveld. De doelstelling van de PRV is het onafhankelijk en voornamelijk op basis van wetenschappelijk onderzoek zorginhoudelijk adviseren aan het provinciaal bestuur en derden op het terrein van de volksgezondheid.
Kinderwens en ouderschap bij ouders met verstandelijke beperkingen Advies
Februari 2013
Universitaire Pers Maastricht
Omslag_PRV_KinderwensOuderen_jan2013_330x240_24pag_RUGNIETER_v03.indd 1
20-2-2013 12:01:57