KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Kinderopvang in Vlaanderen Gebruik, keuze van de opvangvorm en evaluatie door de ouders
Karlien Vanpée Leen Sannen Georges Hedebouw
Projectleiding: Georges Hedebouw
Onderzoek in opdracht van Kind en Gezin
Hoger instituut voor de arbeid
CIP Koninklijke Bibliotheek Albert I Vanpée, Karlien Kinderopvang in Vlaanderen. Gebruik, keuze van de opvangvorm en evaluatie door de ouders / Karlien Vanpée, Leen Sannen & Georges Hedebouw. - Leuven: Katholieke Universiteit Leuven. Hoger instituut voor de arbeid, 2000, 364 p. ISBN 90-5550-257-X D/2000/4718/24.
Omslagontwerp: Danni Elskens
Copyright (2000) Hoger instituut voor de arbeid E. Van Evenstraat 2e, 3000 Leuven Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by mimeograph, film or any other means, without permission in writing from the publisher.
iii
VOORWOORD
De kinderopvang in Vlaanderen zit nog steeds in een stroomversnelling en nooit was het gebruik ervan hoger dan vandaag. Meer dan 6 op 10 ouders doen regelmatig een beroep op dagopvang voor hun voorschools kind. Van de kleuterschoolkinderen maakt ongeveer de helft regelmatig gebruik van buitenschoolse opvang en van de kinderen uit de lagere school ongeveer 3 op 10. Voor Kind en Gezin, dat voor de Vlaamse overheid de kinderopvang opvolgt, is het belangrijk de evoluties ook vanuit het standpunt van de consument van nabij te blijven volgen. Hoeveel ouders maken gebruik van kinderopvang? Wanneer en bij welke gelegenheden? Van welke opvangvorm maakt men gebruik en vindt iedereen zijn gading? Hoe evalueert men de kwaliteit van de opvangvoorzieningen? De studieopdracht van Kind en Gezin aan het HIVA had dan ook als oogmerk een brede bevraging te organiseren bij een representatieve groep ouders met jonge kinderen uit Vlaanderen naar het gebruik van kinderopvang en de achtergronden ervan. Zowel de opvang van niet-schoolgaande als van schoolgaande kinderen kwam aan bod. Naast de analyse van een 2 000-tal ‘modale’ Vlaamse gezinnen, werd tevens het gebruik van kinderopvang nagegaan bij een aantal specifieke groepen, met name gezinnen met een gehandicapt kind, allochtone gezinnen, kansarme gezinnen, eenoudergezinnen en gezinnen waarin de moeder werkloos is. Het onderzoek verliep in samenwerking met een stuurgroep bestaande uit medewerkers van Kind en Gezin en de externe deskundigen Prof. Dr. Lieve Vandemeulebroecke, Mevr. Bea Van den Bergh en de heer Jan Peeters. We bedanken hen voor de kritische reflecties bij het opstellen van de vragenlijst en de uitwerking van het rapport. Meer speciaal bedanken we hier ook graag Mevr. Bea Buysse, wetenschappelijk adviseur van de Algemene Diensten van Kind en Gezin, die het voorzitterschap van de stuurgroep waarnam en daarnaast ook instond voor de opvolging vanuit Kind en Gezin van het onderzoek. Verder konden we rekenen op een ruime groep Vlaamse ouders die zich de inspanning getroostten onze omvangrijke vragenlijst te beantwoorden. Met hun spontane commentaren en aanvullingen schetsten ze een levendig beeld van de drukke opvangrealiteit van iedere dag. Ieder onderzoek wekt telkens hoge verwachtingen i.v.m. de oplossing van de gesignaleerde problemen. We hopen samen met hen dat het rapport kan bijdragen tot een optimalisering van het aanbod. Voor wat het HIVA betreft gaat onze dank op de eerste plaats uit naar de twee onderzoeksters die tekenden voor de uitwerking van het onderzoek en de rapportering. Karlien Vanpée nam de modale groep voor haar rekening, Leen Sannen de specifieke doelgroepen. We zijn er van overtuigd dat deze terreinverkenning van alle aspecten van de
iv
Voorwoord
kinderopvang hen niet alleen wetenschappelijke voldoening doch ook praktisch nut voor de toekomst heeft opgeleverd. Verder zijn we dank verschuldigd aan de dienst informatica van het HIVA die de omvangrijke taak van het secuur invoeren van alle vragenlijsten tot een goed einde bracht. Ten slotte vermelden we eervol het secretariaat van de sector dat instond voor de eindopmaak van het onderzoeksrapport. Georges Hedebouw Projectleider HIVA - Sector Sociaal en Economisch beleid
v
INHOUD
Inleiding
1
Hoofdstuk 1 / Probleemstelling en methode
3
1. Probleemstelling 1.1 Kinderopvang in Vlaanderen 1.1.1 Opvangvoorzieningen erkend en gesubsidieerd door Kind en Gezin 1.1.2 Opvangvoorzieningen gemeld en onder toezicht van Kind en Gezin, maar niet erkend en niet gesubsidieerd door Kind en Gezin 1.1.3 Opvangvoorzieningen die alleen aan de meldingsplicht voldoen en niet erkend of gesubsidieerd worden door Kind en Gezin 1.2 De keuze voor kinderopvang 1.3 De keuze van de opvangvorm en de opvangplaats
3 3
2. Methode 2.1 Afbakening van het onderzoek 2.2 Vragenlijst 2.2.1 De modale groep 2.2.1.1 Vragen over het betrokken kindje 2.2.1.2 Vragen over de andere kinderen in het gezin en hun opvang 2.2.1.3 Vragen over de ouders en het gezin 2.2.2 De specifieke doelgroepen 2.3 Steekproef 2.3.1 De modale groep 2.3.2 Bevraging van de specifieke doelgroepen 2.3.2.1 Omschrijving van de specifieke doelgroepen 2.3.2.2 Selectie en bevraging 2.4 Respons en representativiteit 2.4.1 Globale respons
4 5 6 6 7 7 7 8 8 8 9 9 9 10 10 11 11 13 15 16
Inhoud
vi
2.4.2 Representativiteit van de vragenlijsten voor de nog niet schoolgaande kinderen 2.4.2.1 Respons en opleidingsniveau van de moeder 2.4.2.2 Repons en gebruik van kinderopvang 2.4.3 Weging ter correctie van de non-respons voor de voorschoolse kinderen 2.4.4 Representativiteit van de vragenlijsten voor de schoolgaande kinderen 2.4.5 Weging ter correctie van de non-respons voor de schoolgaande kinderen
16 16 17 18 19 20
3. Besluit
20
Deel 1 / Kinderopvang bij de modale ouders
21
Hoofdstuk 2 / Gebruik van kinderopvang
23
1. Inleiding
23
2. Het gebruik van kinderopvang bij voorschoolse kinderen 2.1 Het aantal gebruikers van kinderopvang 2.2 De intensiteit van de opvang 2.2.1 Het gebruikspatroon 2.2.2 Intensiteit in aantal uren 2.2.3 Intensiteit op de verschillende dagen van de week 2.2.4 Regelingen die iedere week verschillen 2.3 Het tijdstip van de opvang 2.4 De redenen voor het gebruik van opvang 2.4.1 Redenen voor het gebruik van opvang 2.4.2 Redenen voor het niet-gebruik van opvang 2.5 Determinanten van het gebruik van opvang 2.5.1 Arbeidsduur van de moeder en het gebruik van opvang 2.5.2 Arbeidsregime van de moeder en het gebruik van opvang 2.5.3 Opleidingsniveau van de moeder en het gebruik van opvang 2.5.4 Beroep van de moeder en het gebruik van opvang 2.5.5 Netto maandelijks gezinsinkomen en het gebruik van opvang 2.5.6 Het gebruik van opvang naar leeftijd van het kind 2.5.7 Het gebruik van opvang per provincie 2.5.8 Het gebruik van opvang naar verstedelijkingsgraad 2.5.9 Multivariate analyse
23 23 24 24 26 26 29 29 30 30 31 32 34 35 35 36 37 38 38 39 40
3. Het gebruik van kinderopvang bij schoolgaande kinderen 3.1 Het aantal gebruikers en de intensiteit van de opvang 3.2 De redenen voor het gebruik van opvang 3.2.1 Redenen voor het gebruik van opvang 3.2.2 Redenen voor het niet-gebruik van opvang
41 42 43 43 44
Inhoud
vii
3.3 Determinanten van het gebruik van opvang 3.3.1 Arbeidsduur van de moeder en het gebruik van opvang 3.3.2 Arbeidsregime van de moeder en het gebruik van opvang 3.3.3 Opleidingsniveau van de moeder en het gebruik van opvang 3.3.4 Beroep van de moeder en het gebruik van opvang 3.3.5 Netto maandelijks gezinsinkomen en het gebruik van opvang 3.3.6 Het gebruik van opvang per provincie 3.3.7 Het gebruik van opvang naar verstedelijkingsgraad 3.3.8 Multivariate analyse
45 45 46 46 47 48 48 49 49
4. Besluit
50
Hoofdstuk 3 / De gebruikte opvangvormen
53
1. Inleiding
53
2. De gebruikte opvangvorm(en) bij voorschoolse kinderen 2.1 De belangrijkste opvangvorm 2.2 Alle gebruikte opvangvormen 2.3 Opvangvorm naar tijdstip 2.4 De kostprijs van de opvang 2.4.1 De kostprijs van informele opvang 2.4.2 De kostprijs van formele opvang 2.4.3 Kostprijs van het huispersoneel 2.5 De afstand tot de opvangvoorziening 2.5.1 Van de opvangvoorziening tot thuis 2.5.2 De plaats van de opvang door de grootouders of andere familieleden
53 53 55 56 59 59 60 61 62 62 62
3. De gebruikte opvangvorm(en) bij schoolgaande kinderen 3.1 De belangrijkste opvangvorm 3.2 Alle gebruikte opvangvormen 3.3 De kostprijs van de opvang 3.3.1 De kostprijs van informele opvang 3.3.2 De kostprijs van formele opvang 3.3.3 Kostprijs van het huispersoneel
63 63 66 67 67 67 70
Inhoud
viii
3.4 De afstand tot de opvangvoorziening 3.4.1 Van de opvangvoorziening tot thuis 3.4.2 Van de opvangvoorziening tot de school 3.4.3 De plaats van de opvang door de grootouders of andere familieleden
70 70 71 71
4. Besluit
72
Hoofdstuk 4 / De keuze van de opvang
75
1. Inleiding
75
2. De keuze van de opvang bij voorschoolse kinderen 2.1 De afweging van de drie opvangvormen 2.2 De redenen voor de voorkeur voor een of andere opvangvorm 2.2.1 Aangeboden uitspraken omtrent de mogelijke voor- en nadelen van de verschillende opvangvormen 2.2.2 De commentaren van de ouders 2.2.2.1 Pedagogische overwegingen 2.2.2.2 Dienstkwaliteit 2.2.2.3 Andere overwegingen 2.3 De keuze van de opvangplaats 2.3.1 Tijdstip van de keuze 2.3.2 De duur van de zoektocht 2.3.3 Informatie waarop men zich baseert bij de keuze 2.3.4 Moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang 2.3.4 Beslissende argumenten 2.4 Determinanten van de keuze 2.4.1 Arbeidsduur van de moeder en de keuze van opvangvorm 2.4.2 Arbeidsregime van de moeder en de keuze van opvangvorm 2.4.3 Opleidingsniveau van de moeder en de keuze van opvangvorm 2.4.4 Beroep van de moeder en de keuze van opvangvorm 2.4.5 Netto maandelijks gezinsinkomen en de keuze van opvangvorm 2.4.6 Keuze van de opvangvorm per provincie 2.4.7 Keuze van de opvangvorm naar verstedelijkingsgraad 2.4.8 Multivariate analyse van de determinanten
76 76 77
3. De keuze van de opvang bij schoolgaande kinderen 3.1 De afweging van de vijf opvangvormen 3.2 De redenen voor de voorkeur voor een of andere opvangvorm 3.2.1 Aangeboden uitspraken omtrent de mogelijke voor- en nadelen van de verschillende opvangvormen
79 81 81 85 89 90 91 91 93 93 94 95 95 97 99 101 103 105 107 109 109 110 111 111
Inhoud
ix
3.2.2 De commentaren van de ouders 3.2.2.1 Pedagogische overwegingen 3.2.2.2 Dienstkwaliteit 3.3 De keuze van de opvangplaats 3.3.1 De duur van de zoektocht 3.3.2 Informatie waarop men zich baseert bij de keuze 3.3.3 Moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang 3.3.4 Beslissende argumenten 3.4 Determinanten van de keuze 3.4.1 Arbeidsduur van de moeder en de keuze van opvangvorm 3.4.2 Arbeidsregime van de moeder en de keuze van opvangvorm 3.4.3 Opleidingsniveau van de moeder en de keuze van opvangvorm 3.4.4 Beroep van de moeder en de keuze van opvangvorm 3.4.5 Netto maandelijks gezinsinkomen en de keuze van opvangvorm 3.4.6 Keuze van de opvangvorm per provincie 3.4.7 Keuze van de opvangvorm naar verstedelijkingsgraad 3.4.8 Multivariate analyse
115 116 117 119 119 121 121 122 124 124 126 138 130 132 134 136 138
4. Besluit
138
Hoofdstuk 5 / Evaluatie van de kinderopvang
141
1. Inleiding
141
2. Evaluatie van de opvang bij voorschoolse kinderen 2.1 Opvang door grootouders (of andere familieleden, vrienden, buren) 2.2 Opvang door een kinderdagverblijf of een opvanggezin 2.2.1 Tevredenheid over enkele praktische aspecten 2.2.2 Tevredenheid over de opvoedkundige aspecten 2.2.3 Tevredenheid over de verzorging 2.2.4 Tevredenheid over de dienstverlening 2.2.5 Het gebruik van formele opvangvormen in de toekomst 2.2.6 Kwaliteitsevolutie van de formele opvang de laatste jaren 2.2 Opvang door huispersoneel, PWA, au pair, ...
142 142 142 143 144 145 145 146 147 148
3. Evaluatie van de opvang bij schoolgaande kinderen 3.1 Opvang door grootouders (of andere familieleden, vrienden, buren, ...) 3.2 Opvang door een IBO, de school, een kinderdagverblijf of een opvanggezin 3.2.1 Tevredenheid over enkele praktische aspecten 3.2.2 Tevredenheid over de opvoedkundige aspecten 3.2.3 Tevredenheid over de verzorging
149 149 150 141 142 153
Inhoud
x
3.2.4 Tevredenheid over de dienstverlening 3.2.5 Het gebruik van formele opvangvormen in de toekomst 3.2.6 Kwaliteitsevolutie van de formele opvang de laatste jaren 3.3 Opvang door huispersoneel, PWA, au pair, ...
154 155 156 157
4. Besluit
157
Hoofdstuk 6 / Opvang in specifieke situaties
161
1. Inleiding
161
2. Opvang in specifieke situaties bij voorschoolse kinderen 2.1 Opvang bij kortstondige ziekte van het kind 2.2 Het gebruik van opvang op moeilijke momenten
161 161 162
3. Opvang in specifieke situaties bij schoolgaande kinderen 3.1 Opvang bij kortstondige ziekte van het kind 3.2 Het gebruik van opvang tijdens vrije schooldagen en vakantieperiodes 3.3 Het gebruik van opvang op moeilijke momenten
165 165 166 167
4. Meerdere kinderen in de opvang 4.1 Combinatie van opvangvormen 4.2 Moeilijkheden bij de opvang van meerdere kinderen 4.3 Totale kostprijs van de opvang 4.4 Bestede tijd van en naar de opvangvoorziening
169 169 170 172 173
5. Besluit
173
Besluit en beleidsaanbevelingen (modale groep)
175
Deel 2 / Kinderopvang bij specifieke doelgroepen
179
Hoofdstuk 7 / Kinderopvangvoorzieningen voor specifieke doelgroepen
181
1. Inleiding
181
2. Opvangmogelijkheden voor kinderen met een handicap 2.1 Algemene opvangvoorzieningen 2.2 Specifieke opvangvoorzieningen 2.2.1 Residentiële opvang 2.2.1.1 Medisch-pedagogische instellingen (MPI’s) 2.2.1.2 Tehuizen of Centra voor kortverblijf
181 182 182 182 182 183
Inhoud
xi
2.2.2 Semi-residentiële opvang
183
Inhoud
xii
2.2.3 Ambulante opvang 2.2.3.1 Vroegbegeleidingsdiensten 2.2.3.2 Thuisbegeleidingsdiensten 2.2.3.3 Thuisoppas 2.2.4 Andere 2.2.4.1 Diensten voor plaatsing in gezinnen 2.2.4.2 Kortopvang 2.2.5 Evoluties in het beleid 2.2.5.1 Flexibilisering in de zorg: zorg op maat 2.2.5.2 Ondersteuning van de thuiszorg 2.2.5.3 Ondersteuning van de mantelzorg
183 184 184 184 185 185 185 186 187 187 187
3. Opvangmogelijkheden voor kinderen uit een kansarm gezin 3.1 Diverse projecten inzake kinderopvang 3.2 Hulpverlening aan kinderen in bijzondere leefsituaties 3.2.1 Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning 3.2.2 Dagcentra 3.2.3 Ambulante begeleiding 3.2.4 Diensten voor private gezinsplaatsing
189 189 190 190 191 191 191
4. Opvangmogelijkheden voor kinderen uit een allochtoon gezin
191
Hoofdstuk 8 / Opvang van kinderen met een handicap
193
1. Inleiding
193
2. Kenmerken van de doelgroep 2.1 Moeders met een gehandicapt kind participeren minder voltijds aan de arbeidsmarkt 2.2 Een lager maandelijks gezinsinkomen
194 194 195
3. Gebruik van kinderopvang 3.1 Aantal gebruikers en intensiteit van de opvang 3.2 Redenen voor het gebruik van opvang 3.2.1 Redenen voor het gebruik 3.2.2 Zelf zorg opnemen is doorgaans een bewuste keuze 3.2.3 Knelpunten bij combineren van arbeid en zorg 3.2.4 Impact problemen met het opvangaanbod 3.3 Determinanten van het gebruik
196 196 197 197 197 198 200 201
4. Gebruikte opvangvormen 4.1 Belangrijkste opvangvorm 4.2 Alle opvangvormen 4.3 Kostprijs en afstand tot de opvangvorm
201 201 202 203
5. Keuze van de opvangplaats
204
Inhoud
xiii
5.1 Afweging van de opvangvormen 204 5.2 Voor- en nadelen van de opvangvormen 204 5.2.1 Opvang door de grootouders 204 5.2.2 Opvang in een kinderdagverblijf 206 5.2.3 Opvang in een opvanggezin 207 5.3 Gemengde of gespecialiseerde opvang 207 5.4 De belangstelling voor specifieke voorzieningen 208 5.5 Keuze van de opvangplaats 209 5.5.1 Inwinnen van informatie wordt uitgesteld: ouders wachten af 210 5.5.2 Men baseert zich voornamelijk op informatie van familieleden, vrienden en kennissen 210 5.5.3 Ouders met een gehandicapt kind vinden sneller een geschikte opvang 211 5.5.4 Lange wachtlijsten en gebrek aan opvangmogelijkheden in de buurt voornaamste knelpunten 211 5.5.5 Bereikbaarheid, goede verzorging en aanwezigheid andere kinderen geven de doorslag bij de feitelijke keuze 212 5.6 Determinanten van de keuze 213 5.6.1 Arbeidsduur van de moeder en keuze van de opvangvorm 213 5.6.2 Arbeidsregime van de moeder en keuze van de opvangvorm 214 5.6.3 Opleidingsniveau van de moeder en keuze van de opvangvorm 215 5.6.4 Beroep van de moeder en keuze van de opvangvorm 215 5.6.5 Gezinsinkomen en keuze van de opvangvorm 216 5.6.6 Ernst van de handicap en keuze van de opvangvorm 216 6. Evaluatie van de kinderopvang: het kinderdagverblijf scoort het minst goed
217
7. Opvang in specifieke situaties 7.1 Minder nood aan opvang op moeilijke momenten 7.2 Bij ziekte van het kind zorgen de grootouders doorgaans voor opvang 7.3 Kinderopvang bij meerdere kinderen in het gezin
218 218 219 220
8. Besluit
220
Hoofdstuk 9 / Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin
225
1. Inleiding
225
2. Kenmerken van de doelgroep 225 2.1 De meerderheid allochtone ouders is laag opgeleid 225 2.2 De meerderheid van de allochtone moeders is huisvrouw, een hoger percentage allochtone vaders is werkloos 226 2.3 Allochtone vaders hebben vaak onregelmatige werkuren 227 2.4 Een lager maandelijks gezinsinkomen 228
Inhoud
xiv
2.5 Allochtone gezinnen hebben gemiddeld meer kinderen dan de modale groep 2.6 Multigenerationele gezinnen komen frequent voor 2.7 Eenoudergezinnen zijn in Turkse en Marokkaanse samenleving zeldzaam
228 229 230
3. Gebruik van kinderopvang 3.1 Aantal gebruikers en intensiteit van de opvang 3.2 Redenen voor het gebruik van opvang 3.3 Redenen voor het niet gebruiken van opvang
231 231 232 232
4. Gebruikte opvangvormen 4.1 Alle opvangvormen 4.2 Ouders die deel uitmaken van een multigenerationeel gezin maken geen gebruik van externe opvang
235 235
5. Keuze van de opvangplaats 5.1 Afweging van de opvangvormen 5.2 Voor- en nadelen van de opvangvormen 5.2.1 Opvang door de grootouders 5.2.2 Opvang in een kinderdagverblijf 5.2.3 Opvang in een opvanggezin 5.3 Keuze van de opvangplaats
236 236 237 237 239 241 243
6. Opvang in specifieke situaties
244
7. Besluit
244
Hoofdstuk 10 / Opvang van kinderen uit een kansarm gezin
249
1. Inleiding
249
2. Kenmerken van de doelgroep 2.1 Meerderheid kansarme ouders is laag opgeleid 2.2 Meerderheid kansarme moeders is werkloos of huisvrouw 2.3 Een lager maandelijks gezinsinkomen 2.4 Een hoog percentage eenoudergezinnen
249 250 250 251 251
3. Gebruik van kinderopvang 3.1 Aantal gebruikers en intensiteit van de opvang 3.2 Redenen voor het gebruik van opvang 3.3 Redenen voor het niet gebruiken van opvang 3.4 Determinanten van het gebruik
252 252 253 254 255
235
Inhoud
xv
4. Gebruikte opvangvormen 4.1 Belangrijkste opvangvorm 4.2 Alle opvangvormen 4.3 Plaats en kostprijs van de opvang 4.4 Gebruikte opvangvorm niet verschillend in de stad en op het platteland 5. Keuze van de opvangplaats 5.1 Afweging van de opvangvormen 5.2 Voor- en nadelen van de opvangvormen 5.2.1 Opvang door de grootouders 5.2.2 Opvang in een kinderdagverblijf 5.2.3 Opvang in een opvanggezin 5.3 Keuze van de opvangplaats 5.3.1 Kansarme ouders beginnen pas laat te informeren naar opvangmogelijkheden 5.3.2 Duur van de zoektocht verschilt niet significant van modale groep 5.3.3 Externe informatie over opvangvoorzieningen bereikt groot deel van de doelgroep 5.3.4 Kansarme ouders ervaren meer moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang 5.3.5 Kostprijs en bereikbaarheid geven de doorslag bij de feitelijke keuze
256 257 257 259 259 260 260 260 260 262 263 264 264 264 265 265 267
6. Evaluatie van de kinderopvang
267
7. Opvang in specifieke situaties 7.1 Kansarme ouders hebben meer nood aan opvang op moeilijke momenten 7.2 Bij ziekte van het kind zorgen ouders doorgaans zelf voor de opvang 7.3 Kinderopvang bij meerdere kinderen in het gezin
268 268 270 270
8. Besluit
272
Hoofdstuk 11 / Gebruik kinderopvang door alleenstaande ouders
275
1. Inleiding
275
2. Kenmerken van de doelgroep
275
3. Gebruik van kinderopvang
276
Inhoud
xvi
4. Gebruikte opvangvorm 4.1 Belangrijkste opvangvorm 4.2 Alle opvangvormen
277 277 278
5. Keuze van de opvangplaats 5.1 Zoektocht naar opvang start pas bij een concrete aanleiding 5.2 Alleenstaande ouders hebben meer tijd nodig om een geschikte opvang te vinden 5.3 Meer alleenstaande ouders ervaren moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang 5.4 Financiële redenen en de goede verzorging geven de doorslag bij de feitelijke keuze 281
279 279
6. Opvang in specifieke situaties 6.1 Opvang op moeilijke momenten 6.2 Bij ziekte van het kind zorgen de grootouders doorgaans voor opvang
282 282 283
7. Besluit
284
Hoofdstuk 12 / Gebruik kinderopvang door werkloze moeders
287
1. Inleiding
287
2. Kenmerken van de doelgroep
287
3. Gebruik van kinderopvang 3.1 Aantal gebruikers en intensiteit van de opvang 3.2 Redenen voor al dan niet gebruik van opvang
289 289 289
4. Gebruikte opvangvormen
289
5. Opvang in specifieke situaties
290
6. Besluit
291
Besluit en beleidsaanbevelingen (specifieke doelgroepen)
293
280 280
1 Afstemmen opvangaanbod op de behoeften van de doelgroepen 294 1.1 Voldoende opvangmogelijkheden in de buurt 294 1.2 Omgaan met kinderen (en ouders) uit een bepaalde doelgroep vergt ervaring, kennis en een bepaalde ‘feeling’ 294 2. Verruiming van de betekenis en de doelstelling van kinderopvang 2.1 Opvang is niet alleen een noodzaak voor werkende ouders 2.2 Kinderopvang als middel om als ouder even op adem te komen
295 295 296
Inhoud
xvii
2.3 Kinderopvang als een middel tot emancipatie en (her)integratie van de ouders 2.4 Kinderopvang in het belang van het kind
296 297
3. Kinderopvang als afspiegeling van de diversiteit in de samenleving
297
4. Integratie of specialisatie?
298
5. Belang van duidelijke informatie over de bestaande opvangvormen
299
6. Verruimde mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren
299
Bijlage
301
Bijlage 1: Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
303
Bijlage 2: Aanpassing vragenlijst voor kinderen van 3 tot 12 jaar voor de modale groep
329
Bijlage 3: Aanpassing vragenlijst voor gezinnen met een gehandicapt kind
331
Bijlage 4: Aanpassing vragenlijst voor allochtonen en/of kansarme gezinnen
339
Bibliografie
345
1
INLEIDING
Sedert jaar en dag volgt Kind en Gezin de ontwikkelingen i.v.m. het gebruik van kinderopvang in Vlaanderen op de voet. De tendens is duidelijk: de voorbijgaande decennia maakten telkens meer jonge gezinnen gebruik van een of andere vorm van opvang zij het dat de intensiteit van de opvang daalde. Verklaringen liggen hier voor de hand. De vraagontwikkeling wordt gestuwd door de hogere arbeidsparticipatie van de aankomende groepen moeders (het laatste jaar nog versterkt door de verbeterde conjunctuur) en de gewijzigde houding tegenover het gebruik van kinderopvang bij het brede publiek. Aan de aanbodzijde zagen we dat opvangvoorzieningen voor steeds meer ouders toegankelijk en aantrekkelijk worden door het voorzien van gesubsidieerde opvang, door de fiscale aftrekbaarheid van de kosten van opvang. Voor Kind en Gezin, dat vanuit de Vlaamse overheid belast is met de organisatie en het toezicht van de formele voorschoolse en buitenschoolse opvang was het belangrijk meer gedetailleerde gegevens te verkrijgen omtrent het gebruik ter verdere uitdieping van de eigen tweejaarlijkse enquêtes. Hoeveel ouders maken gebruik van kinderopvang? Wanneer en bij welke gelegenheden? Van welke opvangvormen maakt men gebruik? Ook wenste men meer inzicht omtrent het keuzeproces van de ouders. Hebben ouders een bepaalde voorkeur en waarom? Hoe verloopt de zoektocht naar een opvangplaats en welke criteria hanteert men daarbij? Vindt iedereen zijn gading? Ten derde wenste men meer te weten te komen over de evaluatie van de ouders van verschillende aspecten van de kinderopvang. De komende jaren kondigen zich ook een aantal herstructureringen van het kinderopvanglandschap aan die nu reeds hun schaduw vooruitwerpen en waarvan men de impact wilde inschatten: de implementatie van het kwaliteitsdecreet, de invoering van de enveloppenfinanciering,… Een vierde onderzoeksvraag betrof de knelpunten die gezinnen dagelijks ervaren op moeilijke momenten, bij specifieke gelegenheden, in bepaalde zorgsituaties. Het onderzoeksrapport is opgedeeld in twee delen die telkens dezelfde structuur vertonen i.f.v. de vier onderzoeksvragen: het gebruik en de gebruikte opvangvorm, de keuze van de opvangvorm, de evaluatie ervan en de opvang in specifieke situaties. Een eerste deel omvat de analyse voor een representatieve groep van ongeveer 2 000 ‘modale’ Vlaamse gezinnen. Zowel de opvang van niet-schoolgaande als van schoolgaande kinderen kwam aan bod. Het tweede deel beschrijft volgens hetzelfde stramien de kinderopvang bij een aantal specifieke groepen, met name gezinnen met een gehandicapt kind, allochtone gezinnen, kansarme gezinnen, eenoudergezinnen en gezinnen waarin de moeder werkloos is. Hier was de analyse beperkt tot de voorschoolse opvang.
19
Inleiding
In een eerste inleidend hoofdstuk gaan we dieper in op de probleemstelling en de gebruikte methode.
3
HOOFDSTUK 1 PROBLEEMSTELLING EN METHODE
1.
Probleemstelling
1.1 Kinderopvang in Vlaanderen Voor ouders die niet permanent bij hun kinderen kunnen zijn, bestaat er tegenwoordig een waaier aan kinderopvangmogelijkheden, hetzij in het formeel circuit (bv. kinderdagverblijven, Initiatieven Buitenschoolse Opvang, opvanggezinnen) dan wel in het informele circuit (bv. grootouders of andere familieleden, vrienden, buren). Er wordt zowel opvang aangeboden voor nog niet schoolgaande als schoolgaande kinderen. Het toezicht op de opvang van kinderen tussen 0 en 3 jaar werd bij decreet aan Kind en Gezin toevertrouwd na de staatshervorming van 1983, waarbij het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (NWK) werd afgeschaft. Kind en Gezin is een Vlaamse openbare instelling met als opdracht ‘de zorg voor en het welzijn van het jonge kind in Vlaanderen te behartigen’. Het toezicht op de buitenschoolse opvang werd sinds 1997 bij haar opdracht bijgevoegd. Opvang door grootouders of aanverwanten tot en met de vierde graad dient niet gemeld te worden bij Kind en Gezin. Daarnaast kan men binnen Kind en Gezin drie categorieën van opvang onderscheiden, met name (1) opvangvoorzieningen die erkend zijn door Kind en Gezin, (2) opvangvoorzieningen gemeld aan en onder toezicht van Kind en Gezin, maar niet erkend en niet gesubsidieerd en (3) opvangvoorzieningen die alleen aan de meldingsplicht voldaan hebben, niet erkend en niet gesubsidieerd door Kind en Gezin. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste opvangvormen.
Probleemstelling en methode
4
Tabel 1.1 Algemene opvangvoorzieningen Gesubsidieerd1
1 2 3
Niet gesubsidieerd2
Opvang in instelling
een Kinderdagverblijf Particuliere opvanginstelling - crèche (0 mnd. tot 36 mnd., min. - met attest van toezicht van K&G (minstens 6 kinderen beneden 23 kinderen) 6 jaar; mogelijkheid tot - peutertuin (18 mnd. tot 36 mnd., kortstondige of min. 20 kinderen) gelegenheidsopvang, weekend- of Initiatieven voor buitenschoolse nachtopvang) 3 opvang (IBO) - zonder attest van toezicht (gemeld bij K&G)
Opvang gezin
een Opvanggezinnen aangesloten bij een Particulier opvanggezin - met attest van toezicht van K&G dienst (max. 5 kinderen beneden 6 jaar - onthaalmoeder of -vader (0 tot tegelijk; mogelijkheid tot 3 jaar en 3 tot 12 jaar buiten de kortstondige of schooltijd en in vakantieperiodes) gelegenheidsopvang, weekend- of nachtopvang) - zonder attest van toezicht (gemeld bij K&G)
in
Gesubsidieerd: bijdrage hangt af van belastbaar inkomen; ouders genieten fiscale aftrek. Niet gesubsidieerd: de ouders spreken met opvanggezin of opvanginstelling een ouderbijdrage af; de ouders genieten fiscale aftrek indien opvangvoorziening attest van toezicht heeft. Initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO) worden niet gesubsidieerd door Kind en Gezin. IBO’s krijgen subsidies van het FCUD en weerwerk-gesco’s. Ouders genieten een fiscale aftrek voor hun kinderen tot 3 jaar.
1.1.1 Opvangvoorzieningen erkend en gesubsidieerd door Kind en Gezin Deze eerste categorie van opvangvoorzieningen omvat de kinderdagverblijven (crèches en peutertuinen) en de opvanggezinnen aangesloten bij een dienst. − Crèches en peutertuinen bieden een gelijkwaardige opvang aan. Een crèche staat open voor kinderen van 0 tot 3 jaar en heeft een minimale capaciteit van 23 plaatsen, terwijl in een peutertuin kindjes van 18 maanden tot 3 jaar terechtkunnen met een minimale capaciteit van 20 plaatsen. De kinderen worden ingedeeld in leefgroepen en de dagindeling, de ruimte, het meubilair en het speelgoed zijn afgestemd op de leeftijd en de behoeften van de kinderen. De opvang gebeurt door begeleid(st)ers met de kwalificatie kinderverzorg(st)er, kleuterleid(st)er of opvoed(st)er. Een aantal kinderdagverblijven biedt eveneens buitenschoolse opvang aan voor kinderen tot 12 jaar, in aparte hiervoor aangepaste ruimtes. − Een opvanggezin aangesloten bij een dienst voorziet dagopvang gedurende ten minste 10 uur en kan maximaal 4 kinderen voltijds in dagopvang nemen, maar nooit meer dan 8 tegelijkertijd. De dienst werkt zelfstandig of wordt georganiseerd door een kinderdagverblijf. Hij selecteert de opvanggezinnen en legt het contact tussen het
Probleemstelling en methode
5
opvanggezin en de ouders. Voor kinderen van de basisschool wordt tevens gezorgd voor buitenschoolse opvang. Nacht- en weekendopvang is mogelijk in specifieke situaties of in geval van nood. Kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen worden erkend en gesubsidieerd, wat voor kinderdagverblijven betekent dat zij subsidies ontvangen voor personeel en werkingskosten; diensten voor opvanggezinnen krijgen subsidies voor werkingskosten en aanvullende subsidies voor betaling van de opvanggezinnen. De kwaliteit van hun opvang wordt door Kind en Gezin beoordeeld aan de hand van kwaliteitsschalen. De bijdrage van de ouders hangt af van het gezinsinkomen en van de dagelijkse opvangduur. − Initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s) worden gesubsidieerd door het FCUD en weerwerk-gesco’s. IBO’s richten zich exclusief tot kinderen uit het basisonderwijs. Zij kunnen opvang bieden voor en na de schooluren, op woensdagnamiddag, op schoolvrije dagen en in de vakantie. Een IBO kan georganiseerd worden door een gemeentebestuur, OCMW of vzw. Wanneer zij aan bepaalde kwaliteitsvereisten voldoen kunnen IBO’s een erkenning krijgen van Kind en Gezin. Deze vereisten hebben betrekking op de pedagogische werking, de begeleiding, de ouderparticipatie, de infrastructuur en bepaalde garanties voor veiligheid en gezondheid. Het organiserend bestuur bepaalt de ouderbijdrage, die zich echter moet situeren binnen wettelijk vastgelegde grenzen. 1.1.2
Opvangvoorzieningen gemeld en onder toezicht van Kind en Gezin, maar niet erkend en niet gesubsidieerd door Kind en Gezin
Tot deze tweede categorie van opvangvoorzieningen behoren de particuliere opvanggezinnen en opvanginstellingen met attest van toezicht. Beide voorzieningen kunnen opvang bieden aan nog niet schoolgaande en schoolgaande kinderen. Zij onderscheiden zich van de vorige vormen doordat zij op ‘particuliere’ of zelfstandige basis georganiseerd zijn. Particuliere opvanggezinnen en -instellingen voldoen aan een aantal basisvoorwaarden, waardoor de minimale kwaliteit van de opvang gewaarborgd is. Zo zijn zij verplicht hun opvangactiviteit aan Kind en Gezin te melden. Naast deze meldingsplicht kunnen zij ook een attest van toezicht krijgen, dat garandeert dat het gezin of de instelling aan bepaalde minimale voorwaarden voldoet. De veiligheid, de beschikbare leef- en speelruimte, de verzorging, de hygiëne en de opvoedkundige benadering zijn hier zeer belangrijk. Het toezicht op deze basisvoorwaarden gebeurt door medewerkers van Kind en Gezin. Particuliere opvanggezinnen en -instellingen mogen naast de dagopvang ook nachten weekendopvang aanbieden, evenals opvang buiten de schooltijd of op vakantiedagen. De openingsuren en de prijs van de opvang worden door het opvanggezin of de -instelling bepaald. Het grote verschil tussen de particuliere opvanggezinnen enerzijds en de instellingen anderzijds bestaat uit het aantal op te nemen kinderen: particuliere opvanggezinnen mogen maximaal 7 kinderen onder de 12 jaar opvangen, waarvan 5 onder de 6 jaar, terwijl particuliere opvanginstellingen meer dan 5 kinderen onder de 6 jaar kunnen opnemen.
Probleemstelling en methode
1.1.3
6
Opvangvoorzieningen die alleen aan de meldingsplicht voldoen en niet erkend of gesubsidieerd worden door Kind en Gezin
Deze derde categorie van opvang omvat de particuliere opvanggezinnen en -instellingen gemeld bij Kind en Gezin. Dit zijn opvanggezinnen en -instellingen die zich alleen bij Kind en Gezin melden en geen toezicht vragen. Kind en Gezin heeft echter, met het oog op de veiligheid van de kinderen, toegang tot deze voorzieningen. 1.2 De keuze voor kinderopvang Stilaan raakt het gebruik van kinderopvang in onze maatschappij ingeburgerd. Enkele decennia geleden nog was men er van overtuigd dat voltijdse aanwezigheid van de moeder onontbeerlijk was voor de ontwikkeling van het jonge kind. Tegenover deze negatieve en ‘defensieve’ houding inzake kinderopvang, neemt men vandaag steeds meer een positieve en ‘offensieve’ houding aan, die haar basis heeft in de zogenaamde ‘verbredingsthesis’ (Maes & Van Meensel, 1994). Kinderopvang, of ‘externe opvoeding’, wordt dan beschouwd als een noodzakelijke, positieve pedagogische bron voor de ontwikkeling van het kind (Van Dongen & Pauwels, 1996). Dat het gebruik van kinderopvang (en de arbeidsparticipatie van moeders die ermee samenhangt) steeds meer aanvaard wordt, blijkt ook uit een Europees waardenonderzoek, waarin 81% van de Vlamingen tussen 20 en 29 jaar aangeeft dat een werkende vrouw een even warme band en hechte relatie kan hebben met haar kinderen als een moeder die niet buitenshuis werkt. Uit onderzoek van onder meer Maes & Van Meensel (1994) (evenals Fox Folk & Beller, 1993; Wilbrink-Griffioen e.a., 1987; Humblet, 1993; Breda & Deleeck, 1996) blijkt de arbeidsmarktparticipatie van de vrouw de belangrijkste determinant te zijn van de vraag naar kinderopvang. Daarnaast hebben ook demografische ontwikkelingen zoals de daling van het vruchtbaarheidscijfer, de familiegrootte, het aantal geboorten bij niet-gehuwde vrouwen, het toenemend aantal eenoudergezinnen, het groeiend aantal tweeverdieners, ... een invloed op de vraag naar opvang, evenals de ontwikkelingen in de rol- en taakverdeling tussen vaders en moeders en het bestaande institutionele kader (mogelijkheden inzake zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof, loopbaanonderbreking, fiscale aftrekbaarheid van de kosten voor kinderopvang, etc.). Het lijkt evenwel plausibel te stellen dat ook niet-werkende ouders (/moeders) behoefte kunnen hebben aan opvang, bijvoorbeeld om een opleiding te volgen, om eens vrije tijd te hebben, omdat de dagelijkse zorg (bv. voor een kind met een handicap) te zwaar is, etc. In voorliggend onderzoek gaan we onder meer na welke factoren bepalen waarom ouders - zowel uit de modale groep als uit specifieke doelgroepen - gebruik maken van opvang en de mate waarin het aanbod aan opvang al dan niet beantwoordt aan de behoeften van de verschillende doelgroepen.
Probleemstelling en methode
7
1.3 De keuze van de opvangvorm en de opvangplaats Verschillende factoren kunnen aan de basis liggen van de keuze voor een bepaalde opvangvorm en opvangplaats, hetzij in het formele dan wel in het informele circuit. Het onderzoek van Ruelens en Hedebouw (1999) besluit dat ouders zowel inhoudelijke als praktische argumenten betrekken in hun afweging. Een aantal ouders kiest voornamelijk voor informele opvang (en in hoofdzaak de grootouders) omdat zij de wederzijdse vertrouwdheid en bekendheid van het kind en de grootouder zo belangrijk vinden. Andere ouders zien hierin echter een bedreiging voor hun autonomie. De pedagogische kwaliteit van de opvang wordt door sommigen positief ervaren en vertaald in de geborgenheid van het familiale milieu. Anderen menen dan weer dat de grootouders de kleinkinderen te veel zouden verwennen en dat familie en bekenden te veel invloed zouden hebben en andere uitgangspunten hanteren bij de opvoeding dan de ouders zelf. De meer praktische argumenten omvatten onder meer de flexibiliteit (wat de formele opvang niet steeds in dezelfde mate kan bieden als de informele) en de kostprijs. In dit onderzoek gaan we dieper in op het keuzeproces en de factoren die aan de basis liggen van de uiteindelijke keuze voor een bepaalde opvangvorm.
2.
Methode
2.1 Afbakening van het onderzoek Het onderzoek spitst zich toe op een modale groep gezinnen met nog niet schoolgaande (voorschoolse) en schoolgaande kinderen, alsook op een aantal specifieke doelgroepen, met name: gezinnen met een gehandicapt kind, allochtone gezinnen, kansarme gezinnen, eenoudergezinnen en gezinnen waarvan de moeder werkloos is. Methodisch valt het onderzoek uiteen in vier delen: een schriftelijke bevraging van een modale groep ouders met kinderen jonger dan 2,5 jaar, kinderen tussen 2,5 jaar en 6 jaar (kleuterleeftijd) en kinderen tussen 6 jaar en 12 jaar (lagere schoolleeftijd). Tot slot was er een schriftelijke of mondelinge bevraging van de specifieke doelgroepen. De onderzoeksvragen die in het onderzoek centraal staan zijn: − Hoe ziet het gebruik van kinderopvang eruit? Hieronder verstaan we de frequentie, de intensiteit, het tijdstip van het gebruik, de redenen voor het gebruik en de determinanten die het gebruik bepalen. − Welke opvangvorm gebruikt men en welke zijn de kenmerken ervan naar tijdstip, plaats, kostprijs? − Hoe verloopt het keuzeproces van de ouders met betrekking tot de kinderopvang? − Hoe evalueren de ouders de gekozen opvangvormen? Hierbij onderzoeken we enkele meer praktische aspecten, de opvoedkundige aspecten, de verzorging en de dienstverlening. − Hoe is de kinderopvang geregeld in enkele specifieke situaties zoals op moeilijke momenten (bv. in het weekeinde, ’s morgens vroeg), bij ziekte van het kind, wanneer er opvang voor meerdere kinderen moet gevonden worden.
Probleemstelling en methode
8
2.2 Vragenlijst 2.2.1
De modale groep
Om de vragenlijst over het gebruik van kinderopvang op te stellen voor de modale groep ouders, waren de reeds bestaande enquêtes van Kind en Gezin het vertrekpunt. Voor de ontwikkeling van de vraagstelling omtrent het keuzeproces werd een beroep gedaan op het HIVA-onderzoek ‘De rol van de grootouders in de kinderopvang’ (Ruelens & Hedebouw, 1999) alsook op het onderzoek van Mens en Ruimte ‘Uitbouw van de kinderopvang in Vlaanderen’ (Mens en Ruimte, 1984). Om de evaluatie van de gekozen opvangvormen te bevragen diende het gehanteerde model in het HIVA-onderzoek ‘Evaluatie van de vernieuwingen in de preventieve kinderzorg’ (Van De Putte, 1997) als inspiratiebron, evenals ‘De beoordelingsschaal voor het pedagogisch functioneren in kinderdagverblijven’ van Kind en Gezin (Verhegge, 1994) en het onderzoek van Van Dijke, Terpstra en Hermans (1994) ‘Ouders over kinderopvang: een onderzoek naar meningen, ervaringen, wensen en keuzes van mannen en vrouwen’. Om een antwoord te krijgen op onze vier onderzoeksvragen, werd de vragenlijst opgedeeld in drie grote blokken (in bijlage is de vragenlijst opgenomen). 2.2.1.1 Vragen over het betrokken kindje Dit eerste blok is het omvangrijkste, aangezien de vier onderzoeksvragen hierin aan bod komen. Volgende aspecten werden bevraagd: − Het gebruik van kinderopvang: het al dan niet gebruik van kinderopvang en de redenen hiervoor, de intensiteit van de opvang (aantal uren per dag dat gebruik gemaakt wordt van opvang) en de aangewende opvangvormen. − Het keuzeproces: de opinie van de ouders aangaande de diverse opvangmogelijkheden, de informatie die ouders gebruiken om een opvangvorm te kiezen, de uiteindelijke redenen waarom ouders voor een bepaalde opvangvorm kiezen en de moeilijkheden die ouders ondervinden bij het zoeken naar een geschikte opvangvorm. − De evaluatie van de gebruikte opvangvormen: de tevredenheid van de ouders over de gebruikte opvangvorm (zowel m.b.t. praktische, opvoedkundige, verzorgende en dienstverlenende aspecten), de plaats van de informele opvang, de kostprijs en de afstand tussen de opvang en het eigen huis/de school, het gebruik in de toekomst en de mate waarin de ouders de laatste drie jaar een verbetering of verslechtering van de kwaliteit van de opvangvormen vaststelden. − De nood aan opvang in specifieke situaties en de gebruikte opvangvormen op deze moeilijke momenten. 2.2.1.2 Vragen over de andere kinderen in het gezin en hun opvang Aspecten die hier aan bod komen zijn het aantal kinderen in het gezin, het gebruik van opvang voor deze andere kinderen in het gezin, de moeilijkheden die ouders ondervinden doordat ze meerdere kinderen in opvang hebben en de totale gemiddelde kostprijs van de opvang per gezin.
Probleemstelling en methode
9
2.2.1.3 Vragen over de ouders en het gezin Dit laatste blok omvat vragen aangaande sociaal-economische kenmerken van het gezin. Zowel voor de vader als voor de moeder van het kind wordt gepeild naar de arbeidsduur, het arbeidsregime, het beroep, het diploma en het arbeidsinkomen. De meer algemene vragen over het gezin gaan over de gemeente waar men woont, het aantal personen dat deel uitmaakt van het gezin en de gezinssituatie (al dan niet gescheiden). 2.2.2
De specifieke doelgroepen
Voor de bevraging van de specifieke doelgroepen werd vertrokken van de vragenlijst voor de modale groep ouders. In overleg met de stuurgroep werd de bevraging beperkt tot de jongste leeftijdscategorie (kinderen tussen 0 en 2,5 jaar). Aangezien we vermoedden dat deze doelgroepen doorgaans minder gebruik maken van kinderopvang, werden bijkomende vragen opgenomen die ingaan op de reden waarom men geen gebruik maakt van kinderopvang en welke de belangrijkste drempels zijn. Tevens voegden we een aantal vragen toe die betrekking hebben op de specifieke groepen en problemen die zij kunnen ervaren bij het vinden van een geschikte opvang voor hun kansarm, allochtoon of gehandicapt kind. 2.3 Steekproef 2.3.1
De modale groep
Voor de bevraging van de modale groep ouders hebben we geopteerd voor een aselecte steekproef van 2 000 gezinnen met kinderen tussen 3 maanden en 12 jaar oud: 1 000 van 3 maanden tot 2,5 jaar, 750 van 2,5 tot 6 jaar en 250 van 6 tot 12 jaar. Deze groep omvat zowel gebruikers van kinderopvang als niet-gebruikers. In totaal werden 3 057 gezinnen aangeschreven. Er werd niet op voorhand bepaald welke ouder de vragenlijst moest invullen, wel werd gevraagd wie de enquête uiteindelijk invulde. Er werd een respons gehaald van ongeveer 65,1% (1 989 ingevulde vragenlijsten). Bij de selectie van deze modale gezinnen is rekening gehouden met de geografische spreiding. Als indicatie hiervoor gebruikten we de verdeling naar provincie van het aantal geboorten op jaarbasis (1995). Bijgevolg zouden we naar provincie de volgende responsverdeling moeten behalen: − Antwerpen 28,0% − West-Vlaanderen 19,0% − Oost-Vlaanderen 23,0% − Limburg 13,0% − Vlaams-Brabant 17,0% Aangezien we vermoedden dat het gebruik van opvang afhankelijk is van de leeftijd van het kind, splitsten we de modale onderzoekspopulatie op in drie deelpopulaties: a) Gezinnen met kinderen tussen 3 maanden en 2,5 jaar (voorschools): kinderen geboren tussen 1 mei 1997 en 31 juli 1999;
Probleemstelling en methode
10
b) Gezinnen met kinderen tussen 2,5 jaar en 6 jaar (kleuterschool): kinderen geboren tussen 1 januari 1994 en 30 april 1997; c) Gezinnen met kinderen tussen 6 jaar en 12 jaar (lagere school): kinderen geboren tussen 1 januari 1987 en 31 december 1993. a) Gezinnen met kinderen jonger dan 2,5 jaar Voor de gezinnen met kinderen tussen 3 maanden en 2,5 jaar werd voor de steekproeftrekking gebruik gemaakt van het computerdatabestand IKAROS (Geïntegreerd Kind Activiteiten en Regio Ondersteuningssysteem) van Kind en Gezin. Dit databestand is gebaseerd op de notebooks van de regioverpleegkundigen en wordt per provincie opgesteld. Volgende gegevens over het kind konden op basis van het IKAROS-bestand bekomen worden: − geboortedatum; − (eventueel) datum van overlijden; − nationaliteit; − tweede nationaliteit; − nationaliteit moeder; − origine moeder; − kansarmoede index (o.b.v. arbeidssituatie, gezondheid, huisvesting, maandinkomen, ontwikkeling en opleiding); − afwijking (ja/neen); − handicap (ja/neen); − rangorde in het gezin; − woonplaats (NIS-code). Vooreerst werden per provincie gemeenten en steden geselecteerd, rekening houdend met het stedelijk-ruraal karakter (L’Hermitte, 1993). Vervolgens werden de overleden kinderen, de kinderen van vreemde nationaliteit (rekening houdend met de nationaliteit van het kind, de nationaliteit van de moeder en de origine van de moeder) en de kansarme kinderen (zie verder) uit de databank genomen. De allochtone en de kansarme kinderen worden immers mondeling bij de specifieke doelgroepen bevraagd. Op basis van de NIS gegevens over de bevolking naar geslacht, leeftijdsgroepen en leeftijdsklassen per woonplaats werd bepaald hoeveel gezinnen er uit iedere gemeente of stad geselecteerd moesten worden. b) Gezinnen met kinderen tussen 2,5 en 12 jaar Voor de selectie van de gezinnen met kinderen tussen 2,5 en 12 jaar werd –met uitzondering van de provincie Limburg - gebruik gemaakt van de provinciale geboorteregisters van Kind en Gezin, aangezien deze gegevens voor de overige provincies nog niet in IKAROS beschikbaar zijn.
Probleemstelling en methode
2.3.2
11
Bevraging van de specifieke doelgroepen
In wat volgt geven we eerst een omschrijving van de specifieke doelgroepen. Vervolgens beschrijven we de manier waarop de respondenten werden geselecteerd en bevraagd. 2.3.2.1 Omschrijving van de specifieke doelgroepen a) Kansarme gezinnen In de literatuur wordt (kans)armoede op verschillende manieren gedefinieerd (zie in dit verband o.a. Vranken, Geldof & Van Menxel, 1997). Daar waar armoede in de eerste plaats betrekking heeft op de financiële situatie, gaat het bij kansarmoede om een multiaspectuele armoedesituatie. Voor de omschrijving van het begrip kansarmoede baseren we ons op de definitie die binnen Kind en Gezin wordt gehanteerd. Kansarmoede wordt hier omschreven als: “Een toestand waarbij mensen beknot worden in hun kansen om voldoende deel te hebben aan maatschappelijk hooggewaardeerde goederen, zoals onderwijs, arbeid, huisvesting. Het gaat hierbij niet om een eenmalig feit, maar om een duurzame toestand die zich voordoet op verschillende terreinen, zowel materiële als immateriële.” (De Cock & Buysse, 1997) Om te bepalen of een gezin al dan niet kansarm is, toetsen regioverpleegkundigen van Kind en Gezin de gezinnen bij de geboorte van een kind aan zes criteria, met name: het maandinkomen van het gezin, de arbeidssituatie van de ouders, het opleidingsniveau van de ouders, de huisvesting, de ontwikkeling van de kinderen en de gezondheidstoestand. Wanneer een gezin problemen ervaart met drie of meer van deze criteria wordt het gezin als kansarm beschouwd. Volgens bovenstaande definitie maakten in 1998 in het Vlaams Gewest 4,3% van de in dat jaar geboren kinderen deel uit van een kansarm gezin. Dat aantal is de laatste jaren systematisch lichtjes gestegen (Het kind in Vlaanderen, 1998). b) Allochtone gezinnen Kind en Gezin beschouwt kinderen wiens moeder bij geboorte niet de Belgische nationaliteit heeft als allochtone kinderen. Bij de selectie van respondenten voor dit onderzoek werden bijkomende criteria opgenomen, met name de nationaliteit van moeder en kind op het moment van de registratie door Kind en Gezin. De selectie gebeurde opnieuw aan de hand van IKAROS aangezien zij de grootste groep niet-Europese allochtonen vormen in Vlaanderen (Monografie 5B, CBGS, 2000). We beperkten ons tot de bevraging van Turkse en Marokkaanse gezinnen. c) Gezinnen met een gehandicapt kind In 1998 leed 4,4% van de kinderen van 0 jaar aan een of meer langdurige ziektes, aandoeningen of handicaps. Bij de kinderen tussen 1 en 3 jaar betrof het 7,3% (Het kind in
Probleemstelling en methode
12
Vlaanderen, 1998). Er zijn geen cijfers beschikbaar over de kinderen met een handicap op zich of naargelang het soort handicap. Er kunnen verschillende vormen van handicap worden onderscheiden, met name: gehoorstoornissen, gezichtsstoornissen, motorische(/fysieke) handicaps, mentale(/verstandelijke) handicaps en meervoudige handicaps. Op basis van het IKAROSbestand was het niet mogelijk te detecteren om welk soort handicap het gaat. Vandaar dat aan de ouders werd gevraagd om het soort handicap van hun kindje te vermelden. Om de ernst van de handicap te kunnen nagaan, werd gevraagd of de ouders voor het betreffende kindje al dan niet recht hebben op verhoogde kinderbijslag.1 2.3.2.2 Selectie en bevraging a) Kansarme gezinnen Vanuit de te verwachten lage respons bij een postenquête werden de kansarme gezinnen niet in de bevraging van de modale doelgroep mee opgenomen. De afname van de vragenlijst gebeurde bij de gezinnen thuis, zowel om de respons te verhogen als om de respondenten - indien nodig - te helpen bij het verduidelijken en vertalen van de vragen. Tevens gaf dit de mogelijkheid om een aantal bijkomende vragen in de enquête op te nemen, specifiek gericht op de problematiek van kinderopvang bij kansarme gezinnen. Voor de selectie van de kansarme gezinnen gebruikten we dezelfde criteria als Kind en Gezin. Uit vroeger onderzoek blijkt dat van het totaal aantal kinderen geboren in 1997 in een kansarm gezin, 31,7% allochtoon is (De Cock & Buysse, 1998). Deze verhouding werd ook bij de selectie van de kansarme gezinnen gehanteerd. We beperkten ons ook hier tot Turkse en Marokkaanse gezinnen. Er werd naar gestreefd om zowel kansarmen woonachtig in grootsteden als op het platteland in de bevraging op te nemen. Uiteindelijk viel de keuze op de steden Antwerpen, Gent, Genk en enkele landelijke gemeenten in de buurt van Tienen en aan de kust. De selectie van de landelijke gemeenten gebeurde op basis van een studie van de Boerenbond (L’Hermitte, 1993/3 in: Van De Putte, 1997). De gemeenten in de buurt van Tienen en aan de kust die de classificatie ‘zeer landelijk’ of ‘landelijk’ kregen, werden weerhouden. De adressen werden op toevalsbasis geselecteerd. Per geselecteerd adres kregen de interviewers 2 reserveadressen mee. In het totaal werden 50 kansarme gezinnen bevraagd, waarvan 35 autochtone gezinnen en 15 allochtone. Bij de niet-allochtone kansarmen werden de interviews afgenomen door een vaste kern van interviewers bij het HIVA die ervaring hebben met interviews bij kansarme gezinnen. Voor de bevraging van de allochtone kansarmen deden we een beroep op interculturele bemiddelaars of personen die de taal van de respondent spreken. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de steekproef van kansarme gezinnen naar nationaliteit en naar woonplaats. 1
Kinderen (tot 21 jaar) die minstens 66% lichamelijk of geestelijk ongeschikt zijn, hebben recht op verhoogde kinderbijslag. Naargelang de categorie van zelfredzaamheid wordt de kinderbijslag verhoogd met een bepaald bedrag (Gids in de thuiszorg 1999).
Probleemstelling en methode
13
Tabel 1.2 Aantal kansarme gezinnen in de steekproef per nationaliteit en woonplaats Woonplaats
Turks n=8
Marokkaans n=7
Antwerpen Gent Genk Tienen Kust
6 2 -
7 -
Belg n=35 13 9 3 5 5
De oververtegenwoordiging van Antwerpen en Gent houdt verband met het feit dat 23% van de in het Vlaams Gewest geboren kinderen in een kansarm gezin in de stad Antwerpen woont en 11% in de stad Gent (De Cock & Buysse, 1998). b) Allochtone gezinnen De steden die voor de bevraging van de allochtone gezinnen werden geselecteerd zijn Antwerpen, Gent, Genk en Mechelen. Ook hier werden 50 gezinnen thuis bevraagd, eveneens door interculturele bemiddelaars of personen die de taal van de respondent spreken. De adressen werden opnieuw op basis van het IKAROS-bestand geselecteerd. De bevraging gebeurde parallel met de bevraging van de kansarme gezinnen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de steekproef van allochtonen naar nationaliteit en woonplaats. De helft van de respondenten heeft de Turkse nationaliteit, de andere helft de Marokkaanse. Tabel 1.3 Aantal niet-kansarme allochtone gezinnen in de steekproef per nationaliteit en woonplaats Woonplaats
Turks n=25
Marokkaans n=25
Antwerpen Gent Genk Mechelen
20 5 -
20 5
De bevraging van de allochtone gezinnen verliepen niet van een leien dakje. Zo werd er in Antwerpen door de interculturele bemiddelaars op gewezen dat diverse Marokkaanse gezinnen zich ‘overbevraagd’ voelen en zeer wantrouwig staan tegenover onderzoekers. Bovendien is het binnen deze cultuur nog vaak de gewoonte dat de man het woord voert of in ieder geval thuis moet zijn alvorens zijn vrouw een ‘vreemde’ - ook al is het iemand met dezelfde nationaliteit - binnen mag laten. Ook het taalprobleem speelde aangezien niet alle interculturele bemiddelaars zowel Berbers als Arabisch spreken. Bij de autochtone kansarme gezinnen werd vooral melding gemaakt van wantrouwige ouders die vreesden dat de enquêteurs kwamen onderzoeken of ze wel goed voor hun kinderen zorgden.
Probleemstelling en methode
14
c) Gezinnen met een gehandicapt kind Het was oorspronkelijk de bedoeling om uit de enquête voor de groep ‘modale ouders’ de gezinnen met een gehandicapt kind te selecteren en bij deze gezinnen deelanalyses uit te voeren. Aangezien dit te weinig adressen opleverde werd besloten om extra enquêtes op te sturen, uitsluitend gericht aan ouders van een gehandicapt kind. Zoals reeds aangegeven gaf dit ons de mogelijkheid om bijkomende vragen op te nemen, specifiek gericht op de opvangproblematiek van een gehandicapt kind. Met een verwachte respons van 65% (overeenkomstig vroeger onderzoek en de postenquête van de modale groep) dienden 77 enquêtes te worden verstuurd om er 50 ingevuld terug te krijgen. In het totaal werden 80 bijkomende vragenlijsten opgestuurd. Voor de selectie van de gezinnen baseerden we ons op de code ‘handicap’ die in het IKAROS-bestand is opgenomen. Er werd rekening gehouden met de regionale spreiding, waarbij we ons - overeenkomstig de bevraging van de modale ouders - baseerden op de provinciale spreiding volgens de geboorteaantallen in 1995. Dit leidde tot volgende verdeling: Tabel 1.4 Aantal gezinnen met een gehandicapt kind in de steekproef per provincie Provincie
Percentage
Aantal verstuurde enquêtes n=80
Antwerpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg
28 17 19 23 13
22 14 15 19 10
Opdat de diverse opvangproblematieken niet te sterk door elkaar zouden lopen, werden de allochtone gezinnen en kansarme gezinnen met een gehandicapt kindje niet in de selectie opgenomen. We beperkten ons bijgevolg tot modale Vlaamse gezinnen met een gehandicapt kindje tussen 3 maanden en 2,5 jaar oud op het moment van de bevraging. Het is van belang te vermelden dat ook de bevraging van ouders met een gehandicapt kind soms nogal delicaat was. d) Andere specifieke doelgroepen De analyse van de opvangproblematiek bij de andere specifieke groepen, met name de eenoudergezinnen en de gezinnen waarvan de moeder werkloos is, gebeurde door middel van deelanalyses op het bestand van de modale groep. De analyses van de gezinnen waarvan de moeder het werk tijdelijk onderbrak en de gezinnen waarvan de moeders onregelmatige werkuren hebben worden opgenomen in de beschrijving van de modale groep.
Probleemstelling en methode
2.4
15
Respons en representativiteit
In wat volgt bespreken we uitsluitend de respons en de representativiteit voor de modale groep. Voor de specifieke groepen verwijzen we naar de overeenkomstige hoofdstukken in deel 2. 2.4.1
Globale respons
3 100 gezinnen met kinderen tussen 3 maanden en 12 jaar kregen een vragenlijst toegestuurd. Opgedeeld naar deelpopulatie werden 1 550 vragenlijsten verzonden naar gezinnen met kinderen jonger dan 2,5 jaar, 1 155 naar gezinnen met kinderen tussen 2,5 jaar en 6 jaar en 395 naar gezinnen met kinderen tussen 6 jaar en 12 jaar. Van de 3 057 uiteindelijk bereikte gezinnen kregen we in totaal 1 989 bruikbare vragenlijsten terug. 239 vragenlijsten kwamen terug omwille van een onbekend adres: 46 van de eerste deelpopulatie, 150 van de tweede deelpopulatie en 43 van de derde deelpopulatie. De foutieve adressen kwamen uit Antwerpen (35,6%), Vlaams-Brabant (20,1%), WestVlaanderen (18,4%), Oost-Vlaanderen (16,3%) en Limburg (9,6%). Voor deze 239 gezinnen werd telkens een nieuw gezin geselecteerd. Uiteindelijk kwamen nog 37 ingevulde vragenlijsten terug. De globale respons bedraagt dus 64,2%, wanneer we de onbekende adressen niet meerekenen en 65,1% wanneer we ze wel meerekenen. We toetsen in de volgende rubrieken de representativiteit. 2.4.2
Representativiteit van de vragenlijsten voor de nog niet schoolgaande kinderen
Hoewel de respons globaal gezien goed was, kunnen er toch voor bepaalde deelgroepen vertekeningen zijn opgetreden die een impact hebben op de onderzoeksresultaten en meer specifiek op de gebruikspercentages van kinderopvang. Twee factoren zijn hier waarschijnlijk relevant: het opleidingsniveau en het gebruik van kinderopvang. Zo kunnen we ervan uitgaan dat hoger opgeleiden een hogere respons zullen vertonen. Aangezien ze gemiddeld ook meer gebruik maken van kinderopvang, zullen de uiteindelijke gebruikspercentages daardoor overschat worden. Hetzelfde geldt voor het al of niet gebruik maken van kinderopvang: het is mogelijk dat gebruikers een hogere respons vertonen dan niet-gebruikers. 2.4.2.1 Respons en opleidingsniveau van de moeder We vergelijken onze steekproefsamenstelling met enkele populatiegegevens. We schatten de te verwachten aantallen bij een volledige respons in op basis van de NIS-cijfers omtrent het opleidingsniveau van vrouwen uit de leeftijdsgroepen van 25 tot 39 jaar (niet alleen moeders). Deze groep stemt ongeveer overeen met onze groep.
Probleemstelling en methode
16
Tabel 1.5 Schatting van de respons naar opleidingsniveau van de moeder Opleidingsniveau
LO, LSO
HSO
HOBU
UNIV.
Totaal
Steekproef
% n
11,6 119
33,7 347
40,1 413
14,6 150
100 1029
Populatie*
% n
24,4 380
39,9 621
26,7 415
8,5 132
100 1548
31,4
55,9
99,3
(100)
Geschatte repons *
Geschat op basis van NIS-gegevens (NIS, 1998)
We zien dat voor de hoogste opleidingsniveaus (Hoger Onderwijs Buiten de Universiteit en universitair onderwijs) - naar schatting - zo goed als iedereen gereageerd heeft (99 à 100%). Het percentage voor de universitairen ligt in feite hoger dan 100%, doch dit komt omdat de NIS-populatie niet perfect overeenstemt met onze groep. Voor het Hoger secundair onderwijs bedraagt de respons 55,9% en voor het Lager (secundair) onderwijs 31,4%. 2.4.2.2 Repons en gebruik van kinderopvang We kunnen er van uitgaan dat de respons ook samenhangt met het al of niet gebruik maken van kinderopvang. Het effect daarvan is evenwel moeilijk a priori in te schatten. Enerzijds kan men verwachten dat gebruikers meer de neiging zullen hebben te antwoorden op de vragenlijst die vooral handelde over het gebruik. Anderzijds kan het dat gebruikers (die meestal werkenden zijn) drukker bezet zijn en om die reden mogelijk minder reageren. Daarenboven kan er ook een interactie optreden tussen de variabelen ‘opleidingsniveau’ en ‘al of niet gebruik’: lager opgeleide gebruikers zullen mogelijk minder reageren dan hoger opgeleide gebruikers. Voor het gebruik beschikken we niet over de populatiegegevens. Via een aanvullende beperkte telefonische enquête bij de non-respons groep probeerden we ook daar een schatting van maken. Deze gegevens werden voor de groep LO-LSO gepoold met de gegevens van de mondelinge enquête bij de kansarmen. Op deze manier wordt ook voor een mogelijke ‘bias’, veroorzaakt door het al dan niet beschikken over een telefoon, gecorrigeerd. We voeren de correctie alleen door voor de 3 onderwijsniveaus waarvoor non-respons optrad. Onderstaande tabel vat de resultaten samen.
Probleemstelling en methode
17
Tabel 1.6 Inschatting van het gebruik van kinderopvang rekening houdend met de nonrespons (in %) Gebruik van kinderopvang
LO, LSO
Regelmatig Zeer uitzonderlijk of nooit
Steekproef 114 58,1 41,9
Regelmatig Zeer uitzonderlijk of nooit
Telefonische enquête bij de non-respons1 37 19 20 47,3 53,3 95,0 52,7 46,7 5,0
Regelmatig Zeer uitzonderlijk of nooit
Geschatte populatiegegevens2 50,6 63,8 49,4 36,5
N
N
1 2
HSO 330 72,9 27,7
HO 393 87,2 12,6
87,7 12,2
Gegevens vanuit de telefonische enquête bij de non-respons. Voor het lager onderwijs (LO) en het lager secundair onderwijs (LSO) werden gegevens voor de telefonische enquête bij de non-respons en de mondelinge enquête bij de kansarmen gepoold. Berekend op basis van de steekproef en de telefonische enquêtes.
We zien dat bij de non-respons groep het regelmatig gebruik van kinderopvang bij de lager opgeleiden inderdaad heel wat lager ligt dan bij de respons-groep (47,3% versus 58,1%). Het ‘zeer uitzonderlijk of nooit’-gebruik ligt daarentegen heel wat hoger (52,7% versus 41,9%). Dit bevestigt min of meer onze veronderstelling van het effect van het gebruik op de respons en van de interactie met het opleidingsniveau. 2.4.3
Weging ter correctie van de non-respons voor de voorschoolse kinderen
Om de vertekening samenhangend met opleidingsniveau en al of niet gebruik te corrigeren werd een weging doorgevoerd. Daarbovenop gebeurde een tweede weging om het aandeel van de allochtonen - die mondeling bevraagd werden en niet in de modale groep werden opgenomen - in de steekproef te herstellen. We illustreren het effect van de opeenvolgende wegingen (voor opleidingsniveau, voor al of niet gebruik van opvang en na toevoeging van de groep allochtonen) op de gebruikspercentages in de volgende tabel.
Probleemstelling en methode
18
Tabel 1.7 Effect van de opeenvolgende wegingen i.f.v. het opleidingsniveau, het gebruik van kinderopvang na toevoeging van de groep allochtonen (in %) Gebruik kinderopvang
Ongewogen (modale groep)
Regelmatig Zeer uitzonderlijk of nooit
2.4.4
Na weging ter correctie voor opleidingsniveau en al of niet gebruik
Na voorgaande weging en na toevoeging van de groep allochtonen
63,8 36,2
61,6 38,4
75,6 24,4
Representativiteit van de vragenlijsten voor de schoolgaande kinderen
Net zoals voor de jongste kindjes vergelijken we de steekproefsamenstelling voor de schoolgaande kinderen met enkele populatiegegevens. De te verwachten aantallen bij een volledige respons schatten we ook hier op basis van de NIS-cijfers omtrent het opleidingsniveau van vrouwen uit de leeftijdsgroepen van 25 tot 44 jaar (niet alleen moeders). Deze groep stemt ongeveer overeen met onze groep. Tabel 1.8 Schatting van de respons naar opleidingsgroep van de moeder (in %) Opleidingsniveau
LO, LSO
HOBU
UNIV.
33,0 244
35,7 263
17,2 127
100 738
25,7 291
40,1 454
25,9 293
8,3 94
100 1132
35,8
53,7
89,9
Moeders met kinderen van 2,5 tot 6 jaar Steekproef % 14,1 n 104 Populatie*
% n
Geschatte repons
HSO
Moeders met kinderen van 6 jaar tot 12 jaar Steekproef % 17,9 27,5 n 40 61 Populatie* Geschatte repons *
% n
35,5 134
36,6 138
29,7
44,2
(100)
40,3 89
Totaal
14,3
100 222
5,7
100 377
32 22,2
84
21
(100)
(100)
Geschat op basis van NIS-gegevens (NIS, 1998)
We zien dat voor beide leeftijdscategorieën voor de hoogste opleidingsniveaus (Hoger Onderwijs Buiten de Universiteit en universitair onderwijs) - naar schatting - iedereen gereageerd heeft (boven 100%). Voor het Hoger secundair onderwijs bedraagt de respons
Probleemstelling en methode
19
respectievelijk 53,7 en 44,2% en voor het Lager (secundair) onderwijs respectievelijk 35,8% en 29,7%. De respons ligt dus bij de moeders met een hoger secundair diploma en een kind tussen 6 en 12 jaar beduidend lager dan bij de moeders met hetzelfde diploma en een kind tussen 2,5 en 6 jaar. Waarschijnlijk hangt dit samen met het lager gebruik van opvang voor oudere kinderen. 2.4.5
Weging ter correctie van de non-respons voor de schoolgaande kinderen
Bij de groep moeders met schoolgaande kinderen werd enkel een weging doorgevoerd ter correctie voor het opleidingsniveau en niet voor al of niet gebruik en voor de groep allochtonen (wat een bijkomende mondelinge bevraging zou gevergd hebben). Volgende tabel toont het effect van de weging. Tabel 1.9 Effect van de opeenvolgende wegingen i.f.v. het opleidingsniveau van de moeder (in %) Gebruik kinderopvang
Ongewogen (modale groep)
Na weging ter correctie voor opleidingsniveau
Moeders met kinderen van 2,5 tot 6 jaar Regelmatig Zeer uitzonderlijk of nooit
53,7 46,3
48,6 51,4
Moeders met kinderen van 2,5 tot 6 jaar Regelmatig Zeer uitzonderlijk of nooit
32,0 68,0
28,6 71,4
3. Besluit De kinderopvang in Vlaanderen kan opgedeeld worden in enerzijds de voorschoolse (0 tot 2,5- of 3-jarigen) en de buitenschoolse opvang (2,5- of 3- tot 12-jarigen) en anderzijds de opvang in het formele en het informele circuit. Met dit onderzoek wensen we na te gaan hoe het gebruik van kinderopvang eruit ziet, van welke opvangvormen ouders gebruik maken, hoe het keuzeproces aangaande deze opvang verloopt, hoe de ouders de door hen gekozen opvangvorm evalueren en tenslotte hoe de kinderopvang geregeld wordt in enkele specifieke situaties (bij ziekte van het kind, op moeilijke momenten, ...). Methodisch werd geopteerd voor een schriftelijke bevraging bij een ‘modale’ groep ouders met kinderen jonger dan 2,5 jaar, met kinderen tussen 2,5 jaar en 6 jaar (kleuterleeftijd) en met kinderen tussen 6 jaar en 12 jaar (lagere schoolleeftijd). ‘Modaal’ staat hier voor een representatieve groep van Vlaamstalige ouders uit alle regio’s en van alle opleidingsniveaus die al of niet gebruik maken van kinderopvang. Deze groep werd aangevuld met een aantal specifieke doelgroepen met name ouders met een gehandicapt kind, allochtone en kansarme ouders, eenoudergezinnen en werkloze moeders. Deze specifieke doelgroepen werden schriftelijk of mondeling bevraagd
DEEL
1
KINDEROPVANG BIJ DE MODALE OUDERS
Gebruik van kinderopvang
22
23
HOOFDSTUK 2 GEBRUIK VAN KINDEROPVANG
1.
Inleiding
In voorliggend hoofdstuk bespreken we het gebruik van kinderopvang voor voorschoolse kinderen (jonger dan 2,5 jaar) en schoolgaande kinderen. Het gebruik van opvang is niet voor alle ouders gelijk en kan samenhangen met diverse factoren. Sommige ouders hebben slechts uitzonderlijk nood aan kinderopvang, anderen regelmatig; sommige ouders maken voltijds gebruik van opvang, anderen slechts deeltijds, etc. In dit hoofdstuk trachten we de verschillende ‘gebruikspatronen’ in kaart te brengen. In eerste instantie gaan we na hoeveel mensen gebruik maken van opvang. Vervolgens wordt de intensiteit van de opvang geanalyseerd. Ook de regelingen die iedere week anders zijn worden onder de loep genomen. In een derde paragraaf bekijken we op welk tijdstip van de dag ouders meer of minder gebruik maken van kinderopvang. In een vierde rubriek gaan we na om welke redenen ouders al dan niet gebruik maken van opvang. In een vijfde en laatste punt spitsen we ons toe op de determinanten die het gebruik van kinderopvang bepalen.
2.
Het gebruik van kinderopvang bij voorschoolse kinderen
2.1 Het aantal gebruikers van kinderopvang In overleg met Kind en Gezin werden de ouders die hetzij wekelijks minstens één dagdeel van minimum 5 uur gebruik maken van opvang, hetzij meerdere dagen een beroep doen op opvang, ongeacht het aantal uren, als ‘regelmatige gebruikers’ gedefinieerd. Ouders die minder dan een beurt per week gebruik maken van opvang werden bij de categorie ‘uitzonderlijke gebruikers’ ondergebracht. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de evolutie inzake het gebruik van opvang de afgelopen jaren.
Gebruik van kinderopvang
24
Tabel 2.1 Het gebruik van kinderopvang voor de modale groep kinderen, samen met de allochtone kinderen van 3 maanden tot 2,5 jaar in het Vlaams Gewest (in %), berekend op de verdeling van de respons naar provincie Gebruik van opvang
Kind en Gezin Kind en Gezin Kind en Gezin HIVA-enquête 1999 1993 1995 1997 n=1 091 n=5 060
Regelmatig Zeer uitzonderlijk of nooit
53,3 46,7
53,7 46,3
57,2 42,8
61,6 38,4
We stellen vast dat het gebruik van opvang voor kinderen tussen 3 maanden en 2,5 jaar in Vlaanderen tussen 1993 en 1995 stabiliseerde. Nadien neemt het gebruik evenwel toe. Tussen 1993 en 1999 steeg het aandeel regelmatige gebruikers van opvang met meer dan 8%. In (het najaar van) 1999 worden zes op tien kinderen regelmatig opgevangen. 2.2 De intensiteit van de opvang 2.2.1 Het gebruikspatroon De intensiteit van de opvang kan worden weergegeven op basis van het gebruikspatroon. Ouders gebruiken soms volle dagen kinderopvang, soms halve dagen en alle mogelijke combinaties. Een volle dag opvang definiëren we als een dag opvang van 6 uren of meer. Een halve dag opvang situeert zich tussen de 0,5 en de 5,5 uren opvang. Op basis van deze gegevens zijn we in staat meerdere opvangtypes te onderscheiden. De ouders die geen gebruik maken van opvang worden in deze analyse niet betrokken.
Gebruik van kinderopvang
25
Tabel 2.2 Opvangpatronen bij gebruikers van opvang (modale groep) (in %) Opvangpatronen
N=656
5 volle dagen opvang (6 uur of meer per dag)
33,7
4 volle dagen en 1 halve dag 4 volle dagen
10,9 13,7
3 volle dagen en 2 halve dagen 3 volle dagen en 1 halve dag 3 volle dagen
2,2 4,4 6,9
2 volle dagen 2 volle dagen en 1 halve dag 2 volle dagen en 3 halve dagen 2 volle dagen en 2 halve dagen
4,0 3,2 2,6 2,4
1 volle dag en 4 halve dagen 1 volle dag en 3 halve dagen 1 volle dag en 2 halve dagen 1 volle dag en 1 halve dag 1 volle dag
0,7 1,8 1,0 1,0 0,4
5 halve dagen 4 halve dagen 3 halve dagen 2 halve dagen 1 halve dag
4,7 2,1 1,1 1,8 1,4
Het meest voorkomende opvangtype blijkt de ‘5 volle dagen opvang’ te zijn. Dit betekent dat iets meer dan drie op tien kinderen tussen 3 maanden en 2,5 jaar oud 5 volle dagen per week wordt opgevangen. Het minst voorkomende type is de opvang van slechts ‘1 volle dag per week’. Om het gebruikspatroon te vergelijken met de voorgaande jaren dienen onze gegevens herberekend te worden zodat ze vergelijkbaar zijn met de statistieken van Kind en Gezin. Daar maakt men het onderscheid tussen voltijdse opvang en diverse categorieën van deeltijdse opvang. Voltijdse opvang wordt er gedefinieerd als opvang van 6 uur of meer per dag, gedurende 5 dagen per week. Deeltijdse opvang is opvang van minder dan 6 uur per dag.
Gebruik van kinderopvang
26
Tabel 2.3 Intensiteit van de opvang (alleen gebruikers, in %) Kind en Gezin 1993 n=2 662
Kind en Gezin 1995 n=2 490
Kind en Gezin 1997 n=2 752
HIVAenquête 1999 n=656
37,3 61,3 29,2 13,0
34,1 64,8 29,2 14,7
29,3 69,1 33,6 12,9
33,7 66,3 25,1 4,7
9,9
12,3
12,9
6,2
9,1
8,6
9,7
30,3
Voltijds Deeltijds - Enkel volle dagen - Deel van dag gedurende 5 dagen - Deel van dag gedurende enkele dagen - Deels volle/deels halve dagen Dag en nacht/nacht/weekend
1,5
1,2
1,6
-
In de periode van 1993 tot 1997 zien we een daling van de voltijdse opvang en een stijging van de deeltijdse opvang. In 1999 echter blijkt de voltijdse opvang weer lichtjes te stijgen en de deeltijdse opvang lichtjes te dalen. We zien dat vooral het percentage kinderen dat deels volle en deels halve dagen wordt opgevangen de laatste jaren sterk is toegenomen, wat wijst op een toenemend flexibel opvangpatroon. 2.2.2 Intensiteit in aantal uren Kinderen die regelmatig worden opgevangen, worden relatief lang opgevangen. 64,5% van deze kinderen, of ongeveer 6 op 10, wordt 30 uur of meer per week opgevangen, wat overeenkomt met gemiddeld meer dan 6 uur per werkdag. Ongeveer 4 op 10 kinderen wordt 40 uur of meer per week opgevangen en ongeveer 1 op 10 kinderen zelfs 50 uur of meer. Tabel 2.4 Overzicht van het aantal uren per week dat kinderen worden opgevangen (alleen gebruikers, in %) Het aantal uren opvang per week
N=656
5-20 20-29 30-39 40-49 50-60
15,6 22,3 25,9 27,8 10,8
Gebruik van kinderopvang
27
2.2.3 Intensiteit op de verschillende dagen van de week Volgende grafieken illustreren het aantal uren opvang per dag. Zo kan nagegaan worden op welke dagen kinderen meer of minder worden opgevangen. 35 29,3
30 25 20
16,5
15
15
12,6
10
6,5
5 0 0
0,3
0,3
0,5
0-1
1-2
2-3
2,2
3-4
4
4-5
4,6
4,4 2,3
5-6
6-7
7-8
8-9
9-10
10-11 11-12
1,5
12
Grafiek 2.1 Het aantal uren dat kinderen jonger dan 2,5 jaar op maandag worden opgevangen 35 30
30 25 20
15,7
13,8
15
12,1
10
7,6
5 0 0
0,3
0,7
0,7
0-1
1-2
2-3
2
3-4
4
4-5
5,7 3,4
5-6
6-7
3
7-8
8-9
9-10
10-11 11-12
1
12
Grafiek 2.2 Het aantal uren dat kinderen jonger dan 2,5 jaar op dinsdag worden opgevangen 25 20,7
19,9
20
14,5
15 11,1
9,7
9,3
10 5
3,1 0,5
0,7
0,7
0-1
1-2
2-3
2,3
2,9
6-7
7-8
3,1 1,5
0 0
3-4
4-5
5-6
8-9
9-10
10-11 11-12
12
Grafiek 2.3 Het aantal uren dat kinderen jonger dan 2,5 jaar op woensdag worden opgevangen
Gebruik van kinderopvang
28
35 29,3
30 25 20
15,4
14,3
15
11,7
10 4,6
5
0,7
0,7
1,1
0-1
1-2
2-3
6
5,9
3,7
3,5
2
1
0 0
3-4
4-5
5-6
6-7
7-8
8-9
9-10
10-11 11-12
12
Grafiek 2.4 Het aantal uren dat kinderen jonger dan 2,5 jaar op donderdag worden opgevangen 30 25,1
25 20
18,1 13,8
15
11,5
10
7,1
6,8 4,9
5 0 0
0
0,4
0-1
1-2
1,5
2-3
4,4
3
2,3
3-4
1,1
4-5
5-6
6-7
7-8
8-9
9-10
10-11 11-12
12
Grafiek 2.5 Het aantal uren dat kinderen jonger dan 2,5 jaar op vrijdag worden opgevangen Wat onmiddellijk opvalt is de gelijkvormigheid van de grafieken van maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag. Iedere dag is er een aantal kinderen dat die dag niet wordt opgevangen. Vervolgens daalt de grafiek om terug licht te stijgen bij 5 tot 6 uur opvang per dag. Nadien zakt de grafiek terug lichtjes en begint sterker te stijgen vanaf 7 tot 8 uur opvang per dag, om een piekmoment te bekomen op 9 tot 10 uur opvang per dag en nadien terug te dalen. Opmerkelijk is ook het hoge percentage kindjes dat op woensdag (20,7%) en op vrijdag (18,1%) helemaal niet wordt opgevangen. Tenslotte valt het op dat de opvang op woensdag verschilt met deze op de andere dagen. We wezen reeds op het hoge percentage kinderen dat op woensdag niet wordt opgevangen, in vergelijking met de andere dagen. Ook merken we een tweede piekmoment op woensdag, met name op de opvang van 4 tot 6 uur. Deze vaststellingen zijn niet onverwacht: op woensdagnamiddag moet immers in vele gevallen ook voor de andere - schoolgaande - kinderen uit het gezin opvang worden gevonden en zorgt één van beide ouders (hoofdzakelijk de moeder) - vaak de hele dag - voor de kinderen.
Gebruik van kinderopvang
29
2.2.4 Regelingen die iedere week verschillen Tot nu toe gaven we de gebruiksintensiteit voor een ‘standaardweek’. Voor 21,5% van de gebruikers van opvang is de regeling van opvang evenwel iedere week anders. Daarvoor bestaan verschillende redenen (tabel 2.5): de werkuren of werkdagen verschillen iedere week, men werkt in een ploegenstelsel, men heeft een erg onregelmatig uurrooster. Tabel 2.5 Redenen voor wekelijks verschillende opvangregelingen (alleen gebruikers, in %) Reden
N=656
De regeling is iedere week dezelfde De regeling is iedere week anders, omdat: - De werkuren van één van de partners verschillen iedere week - Eén van de partners werkt in een ploegensysteem - De werkdagen van één van de partners verschillen iedere week - Omwille van onverwachte omstandigheden op het werk (vergaderingen, onregelmatige uren, ziekte collega, ...)
78,5 21,5 12,2 6,3 2,1 0,9
2.3 Het tijdstip van de opvang Volgende grafiek toont ons het percentage ouders dat per dag, per uur een beroep doet op opvang. 100 maandag dinsdag woensdag donderdag
80
vrijdag
60
40
20
0 voor 7 u
7-8
8-9
9-10
10-11
11-12
12-13
13-14
14-15
15-16
16-17
17-18
18-19
na 19u
Gebruik van kinderopvang
Grafiek 2.6
30
Het percentage ouders dat per dag, per uur een beroep doet op kinderopvang
Opvallend in deze grafiek is opnieuw de gelijkvormigheid tussen de verschillende dagen: de grafieklijnen van maandag, dinsdag en donderdag lopen nagenoeg gelijk. Op vrijdag wordt minder gebruik gemaakt van opvang, evenals op woensdag, voornamelijk vanaf 12 uur. Uit de grafiek blijkt eveneens dat opvang voornamelijk vanaf 9 uur ’s morgens begint, dat er iedere dag tussen 10 uur en 12 uur het grootste aantal kindjes worden opgevangen en dat de opvang daalt vanaf 16 uur. 2.4 De redenen voor het gebruik van opvang In deze paragraaf gaan we na waarom ouders gebruik maken van kinderopvang, of bij welke gelegenheden een beroep gedaan wordt op opvang. Hoe stelt zich het probleem voor de ouders? Voor moeders die beroepsactief zijn (voltijds of deeltijds) rijst - op het moment dat een gezinsuitbreiding zich aandient - de vraag of men blijft werken zoals voorheen dan wel of men de uren vermindert of het werk stopzet, hetzij tijdelijk via loopbaanonderbreking, hetzij definitief. Voor werklozen of huisvrouwen (voorafgaand aan de komst van het kindje) stelt zich dit probleem niet, doch deze ouders kunnen wel hun intenties om werk te zoeken of om beroepsactief te worden terugschroeven of kunnen om andere redenen van kinderopvang gebruik maken. De keuze om zelf het kindje op te vangen dan wel om gebruik te maken van kinderopvang is daarbij geen alles of niets keuze. We zagen i.v.m. de intensiteit van het gebruik dat heel wat ouders een tussenpositie innemen en deeltijds in alle mogelijke vormen kinderopvang gebruiken. In wat volgt willen we een zicht krijgen op dit keuzeproces (d.w.z. de subjectieve redenen) zowel vanuit het standpunt van de gebruikers als van de niet-gebruikers. In een volgende rubriek onderzoeken we dan de achtergronden ervan (d.w.z. de socio-demografische determinanten die samenhangen met de beslissing). 2.4.1 Redenen voor het gebruik van opvang Zoals verwacht maken moeders voornamelijk gebruik van op kinderopvang om hun beroep te kunnen blijven uitoefenen, doch ook om af en toe eens vrije tijd te hebben of om tijd te hebben voor het huishoudelijk werk. Er zijn 19 ouders die nog een andere reden opgeven: 7 ouders maken gebruik van opvang om activiteiten te doen waarbij ze de kinderen moeilijk mee naartoe kunnen nemen (dokter- of tandartsbezoek, begrafenis, ...), 12 ouders doen soms een beroep op opvang omwille van het kind zelf (ontwikkeling tot zelfstandigheid, contact met andere kinderen, ...). In deze laatste gevallen maken ouders een positieve keuze voor kinderopvang en geen afgeleide keuze i.f.v. het werk of de vrijetijdsbesteding.
Gebruik van kinderopvang
31
Tabel 2.6 De gelegenheden waarvoor moeders gebruik maken van kinderopvang (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Redenen gebruik opvang
N=1 029
Men maakt gebruik van kinderopvang: - Om te kunnen blijven werken - Om af en toe eens vrije tijd te hebben - Om tijd te hebben voor het huishoudelijk werk - Om studies te kunnen voortzetten - Om andere redenen
63,8
Men maakt geen gebruik van kinderopvang
36,2
61,3 8,6 8,1 1,1 3,1
2.4.2 Redenen voor het niet-gebruik van opvang Een aantal ouders maakt niet regelmatig gebruik van kinderopvang. Waarmee hangt dit samen? Heeft men geen kinderopvang nodig (bijvoorbeeld omdat men toch thuis is) of kiest men er bewust voor om zelf voor de kinderen te zorgen, waarbij men beslist om niet beroepsactief te worden of eventueel (tijdelijk) te stoppen met werken eens er kinderen zijn? Onderstaande tabel vat de redenen samen. Tabel 2.7 De redenen voor niet-gebruik van kinderopvang (in %) Redenen niet-gebruik opvang
N=1 029
Men maakt geen gebruik van kinderopvang, omdat: - Het is een bewuste keuze - Een ouder(s) toch thuis is - Men geen (geschikte) opvang vindt - Andere redenen
36,2
Men maakt gebruik van kinderopvang
63,8
12,8 18,6 1,8 3,0
Ongeveer een derde van de ouders die geen gebruik maken van kinderopvang koos er bewust voor om thuis te blijven (hetzij om niet te gaan werken, hetzij om loopbaanonderbreking te nemen) omdat men dit het beste vindt voor het kind. Bijkomende redenen zijn: men heeft meerdere kinderen en staat daarom zelf voor de opvang in, men had in het verleden slechte ervaringen met kinderopvang of men geeft aan dat het een unieke kans is om voor het kindje te zorgen. Bij ongeveer de helft van deze ouders was één van beide partners toch thuis (wegens werkloosheid, invaliditeit, men heeft geen beroep, …). Andere redenen houden verband met de werksituatie van (één van) de ouders: 16 ouders zeggen zelf voor het kindje te zorgen omdat men werkt als zelfstandige, 6 moeders zijn
Gebruik van kinderopvang
32
zelf onthaalmoeder, 4 ouders kunnen hun werk zo regelen dat men geen opvang nodig heeft. In de volgende tabel wordt nagegaan op welke manier de ouders of één van beide - hun arbeidssituatie hebben gewijzigd om zelf voor hun kind te kunnen zorgen. Ongeveer 10% (n=103) van de ouders vermeldde wijzigingen. Deze groep overlapt min of meer met de groep ouders die aangeven bewust gekozen te hebben om zelf voor de opvang in te staan. Tabel 2.8 De wijziging in de arbeidssituatie om zelf voor het kind te kunnen zorgen (ouders met wijzigingen, in %) Wijziging arbeidssituatie Moeder is gestopt met werken Moeder is minder gaan werken Moeder en/of vader is nachtwerk of ploegenwerk gaan doen of andere uren gaan werken Moeder en/of vader is zelfstandige geworden Moeder is nooit beginnen te werken Vader is gestopt met werken Moeder en vader zijn beiden minder gaan werken Vader is minder gaan werken
N=103 (10,0%) 64,1 13,6 6,8 4,9 4,9 2,9 1,9 1,0
Het zijn voornamelijk de moeders die hun arbeidssituatie gewijzigd hebben om voor de opvang van het kind in te staan: ruim 60% van de moeders die geen gebruik maken van kinderopvang is gestopt met werken om voor het kind te zorgen, 13,6% is minder gaan werken en 5% van de moeders zeggen dat ze bewust nooit beginnen werken zijn. 2.5 Determinanten van het gebruik van opvang In de probleemstelling verwezen we reeds naar het HIVA-onderzoek van Maes en Van Meensel (1994) en andere onderzoeken waarin de arbeidsmarktparticipatie van de vrouw naar voor kwam als de belangrijkste determinant voor het gebruik van opvang. Dat arbeidsdeelname een significante invloed uitoefent op het gebruik van kinderopvang, blijkt tevens uit volgende tabel van de UIA-panelstudie.
Gebruik van kinderopvang
33
Tabel 2.9 Gebruik van externe kinderopvang (formeel en informeel) naar werkstatuut van de moeder (in %, Vlaanderen, 1996) Werkstatuut van de moeder Geen betaald werk Betaald voltijds werk Betaald deeltijds werk
Kinderen jonger dan 3 jaar 28,8 91,5 83,4
(n=45) (n=45) (n=27)
Kinderen tussen 3 en 6 jaar 14,1 65,1 65,7
(n=85) (n=96) (n=54)
Kinderen tussen 7 en 11 jaar 3,3 36,8 46,1
(n=97) (n=75) (n=56)
Bron: Speltincx & Jacobs, 1997 Kinderen van moeders die betaald werk hebben, worden duidelijk meer opgevangen dan kinderen van wie de moeder geen betaald werk heeft. Naargelang de leeftijd van het kind, blijkt de impact van het werkstatuut van de moeder op het gebruik van opvang wel te verschillen: het gebruik neemt af naarmate het kind ouder wordt. Het verschil tussen voltijdse en deeltijdse arbeid is minder eenduidig: ook moeders die deeltijds werken doen in sterke mate een beroep op externe opvang. Voor wat de intensiteit van het gebruik betreft, is deze factor mogelijk wel relevant. Zo blijkt uit Nederlands onderzoek dat het aantal uren betaald werk evenredig is met het aantal uren dat er een beroep wordt gedaan op kinderopvang. Omgekeerd hebben gebruiksters van kinderopvang een arbeidsparticipatiegraad die dubbel zo hoog is als van vrouwen die geen gebruik maken van kinderopvang en hangt een toename van het aantal uren gebruikte kinderopvang samen met een evenredige toename van het aantal uren betaald werk (Maassen, Van den Brink & Groot, 1995). Humblet e.a. (1993) kwamen tot een zelfde vaststelling in Wallonië: de duur van de opvang bleek strikt samen te hangen met de duur van de werktijd van de moeder. In onze vraagstelling naar de determinanten gebruiken we als indicator de intensiteit van de opvang, met name het aantal gebruiksuren per week. Achtereenvolgens bekijken we het effect van de arbeidsduur van de moeder, het arbeidsregime, het beroep, het opleidingsniveau, het netto maandelijks gezinsinkomen, de leeftijd van het kindje en de provincie waar de ouders wonen. Nadien brengen we al deze variabelen in een multivariate analyse. We geven telkens de rijpercentages zodat de som van de rijen 100% bedraagt. Op die manier krijgt men een ‘intensiteitsprofiel’ voor iedere categorie van de determinantvariabele (arbeidsduur, opleiding, …). Wel moet rekening gehouden worden met de soms beperkte omvang voor enkele categorieën. In de eerste kolom geven we telkens de kolompercentages voor de determinantvariabele. 2.5.1 Arbeidsduur van de moeder en het gebruik van opvang Uit voorgaande tabel (tabel 2.9) bleek duidelijk dat het verschil tussen deeltijds en voltijds werkende moeders niet groot was voor wat het gebruik van kinderopvang betreft. Bekijken we echter de intensiteit van dit gebruik, dan valt onmiddellijk op dat kinderen van voltijds werkende moeders meer uren per week worden opgevangen dan kinderen van deeltijds werkende moeders evenals moeders die hun werk tijdelijk onderbroken hebben of geen
Gebruik van kinderopvang
34
betaald werk uitoefenen. Moeders die hun werk tijdelijk onderbroken hebben zijn moeders in zwangerschapsverlof, in loopbaanonderbreking, in ziekteverlof of op invaliditeit of moeders met verlof zonder wedde. Onder niet werkende moeders verstaan wij de werkloze moeders, de studenten en de huisvrouwen. Tabel 2.10 Het verband tussen de arbeidsduur van de moeder en het aantal uren gebruik van kinderopvang per week, gewogen gegevens (in rij%, n=1 029) Arbeidsduur moeder
Voltijds werkend Deeltijds werkend Werk tijdelijk onderbroken Niet werkend
Regelmatig gebruik van opvang
<20 uur
20–29
30-39
30-39
40-49
50-60
39,2 23,7 20,0
85,7 86,6 51,9
24,8 39,2 66,8
9,5 25,4 11,6
19,0 24,8 11,6
19,0 24,8 11,6
31,5 10,0 7,6
15,2 0,6 2,4
17,1
7,0
96,5
1,3
0,7
0,7
1,5
0,0
Verdeling moeders naar arbeidsduur (kolom%)
Bij voltijds werkende moeders wordt ongeveer de helft van de kinderen (46,7%) 40 uur of meer per week opgevangen, bij de deeltijds werkende moeders is dit slechts 10,6%, bij moeders die hun werk tijdelijk onderbroken hebben is dit ook nog 10% en bij niet werkende moeders is dit slechts 1,5%. Deeltijds werkende moeders scoren hoger voor ‘deeltijdse’ kinderopvang (<20 uur, 2029 uur en zelfs 30-39 uur). Moeders die hun werk tijdelijk onderbraken en niet werkende moeders zitten meer in de groep <20 uur. Moeders die hun werk tijdelijk onderbraken maken evenwel ook nog tamelijk intensief gebruik van kinderopvang tot zelfs meer dan 40 uur. Wel zien we dat meer dan 8 op 10 van de deeltijds werkende moeders op regelmatige basis gebruik maakt van kinderopvang. Ook meer dan de helft van de moeders die hun werk tijdelijk onderbroken hebben maken hier regelmatig gebruik van. 2.5.2 Arbeidsregime van de moeder en het gebruik van opvang Ook het arbeidsregime van de moeder blijkt bepalend te zijn voor het aantal uren dat kinderen per week worden opgevangen. Moeders met regelmatige uren doen meer uren per week een beroep op kinderopvang dan moeders met onregelmatige uren. Zo zien we dat 36,2% van de moeders met regelmatige uren minstens 40 uur per week niet zelf voor het kind zorgt. Bij moeders met een onregelmatig werkschema is dit slechts 11,4%. Ook de moeders die in ploegen werken, die nachtwerk verrichten en die in het weekend werken maken minder uren per week gebruik van externe kinderopvang.
Gebruik van kinderopvang
35
Tabel 2.11 Het verband tussen het arbeidsregime van de moeder en het aantal uren gebruik van kinderopvang per week, gewogen gegevens (in rij%, n=739, meerdere antwoorden waren mogelijk) Arbeidsregime moeder
Regelmatige uren Ploegenwerk Nachtwerk Weekendwerk Volledig onregelmatig werkschema
Verdeling moeders naar arbeidsregime (kolom%)
Regelmatig gebruik van opvang
<20 uur
20-29
30-39
40-49
50-60
69,9 8,2 3,1 6,7 16,0
87,4 83,4 63,1 79,7 74,1
27,2 49,2 62,2 54,4 54,4
14,8 25,5 8,8 13,6 14,9
21,8 14,9 17,5 18,0 19,3
25,4 9,3 9,0 9,4 9,9
10,8 1,1 2,5 4,6 1,5
Deze resultaten zijn niet geheel onverwacht aangezien de moeders met onregelmatige uren vaak op de andere momenten zelf voor hun kindje kunnen zorgen. Tijdens de werkuren van de moeder is vaak de vader thuis (bijvoorbeeld ’s nachts of in het weekend) om voor het kind te zorgen. Bovendien hebben we reeds vastgesteld (tabel 2.8) dat moeders of vaders soms bewust kiezen om op onregelmatige uren te gaan werken om in te kunnen staan voor de verzorging van het kind, met andere woorden: arbeidsflexibiliteit speelt (soms) in het voordeel van het gezin. Bij het regelmatig gebruik van opvang valt op dat moeders die nachtwerk doen, het minst gebruik maken van opvang wat o.i. te verklaren is door het gebrek aan opvangmogelijkheden op dit moment. 2.5.3 Opleidingsniveau van de moeder en het gebruik van opvang Ook het diploma van de moeder blijkt een invloed te hebben op de mate van het gebruik van kinderopvang: hoe hoger het opleidingsniveau van de moeder, hoe meer men gebruik maakt van kinderopvang.
Gebruik van kinderopvang
36
Tabel 2.12 Het verband tussen het diploma van de moeder en het aantal uren gebruik van kinderopvang per week, gewogen gegevens (in rij%, n=1 029) Diploma moeder
< Lager secundair Hoger secundair Hogeschoolonderwijs Universitair onderwijs
Verdeling moeders naar diploma (kolom%)
Regelmatig gebruik van opvang
24,8 40,4 26,4 8,4
42,4 56,0 86,7 92,3
<20 uur
20-29
30-39
40-49
50-60
11,2 10,8 14,8 14,7
8,2 12,7 23,5 21,0
4,5 13,9 23,8 31,4
5,2 3,6 7,2 21,0
70,9 59,0 30,7 11,9
De variabele opleidingsniveau en arbeidsduur zijn evenwel gecorreleerd. In de volgende tabel stellen we immers vast dat de hoger opgeleide moeders vaker voltijds werken en eerder zagen we dat moeders die voltijds werken meer gebruik maken van kinderopvang. Tabel 2.13 Het verband tussen het diploma van de moeder en haar werksituatie, gewogen gegevens (in %, n=1 029) Verdeling moeders naar diploma (kolom%) < Lager secundair Hoger secundair Hogeschoolonderwijs Universitair onderwijs
2.5.4
24,8 40,4 26,4 8,4
Voltijds werkend
Deeltijds werkend
Werk tijdelijk onderbroken
27,6 37,3 45,8 60,0
16,6 22,7 30,4 27,9
24,8 21,3 18,7 4,3
Geen werk
31,0 18,7 5,1 7,8
Beroep van de moeder en het gebruik van opvang
Het gebruikspatroon naar beroepscategorie vertoont - op 2 uitzonderingen na - voor de verschillende beroepen nogal eenvormigheid.
Gebruik van kinderopvang
37
Tabel 2.14 Het verband tussen het beroep van de moeder en het aantal uren gebruik van kinderopvang per week, gewogen gegevens (in rij%, n=1 029) Beroep moeder
Arbeidster Bediende Kaderlid Ambtenaar Zelfstandige Beoefenaar beroep Huisvrouw Geen beroep
vrij
<20 uur
20-29
30-39
40-49
50-60
61,0 77,0 96,7 63,4 42,6 80,6
55,3 40,3 9,2 44,1 67,6 27,9
16,8 13,4 3,3 13,5 6,1 11,6
9,8 19,9 7,1 19,2 13,5 18,4
12,9 20,3 40,1 13,1 7,3 15,8
5,2 6,1 40,3 10,1 5,5 26,3
3,0 18,3
97,0 100,0
1,9 0,0
0,0 0,0
1,1 0,0
0,0 0,0
Verdeling moeders naar beroep (kolom%)
Regelmatig gebruik van opvang
23,3 52,4 1,8 4,1 10,3 1,6 5,6 0,9
De kaderleden vormen de eerste uitzondering: moeders met een kaderfunctie doen significant meer uren per week een beroep op kinderopvang dan arbeidsters, bedienden, ambtenaren, zelfstandigen, huisvrouwen of moeders die geen beroep uitoefenen. 80,4% van de kindjes waarvan de moeder een kaderfunctie bekleedt worden minstens 40 uur per week opgevangen. De vrije beroepen vormen de tweede uitzondering: moeders met een vrij beroep maken beduidend meer uren gebruik van kinderopvang dan arbeidsters, zelfstandigen, huisvrouwen en moeders zonder beroep. Bedienden doen meer uren een beroep op kinderopvang dan arbeidsters, zelfstandigen en huisvrouwen. Huisvrouwen maken tenslotte significant minder uren per week gebruik van externe opvang dan ambtenaren, arbeidsters en zelfstandigen. Opvallend is dat meer dan de helft van de vrouwen (57,4%) met een zelfstandig beroep zelden of nooit gebruik maakt van externe opvang. Slechts 3,3% van de vrouwen met een kaderfunctie maakt daarentegen nooit gebruik van kinderopvang. Ten slotte is ook deze variabele gecorreleerd met opleidingsniveau (en arbeidsduur) zodat slechts een multivariate analyse hier uitsluitsel kan brengen. 2.5.5 Netto maandelijks gezinsinkomen en het gebruik van opvang Hoe hoger het gezinsinkomen, hoe meer uren ouders een beroep doen op externe kinderopvang. Zo zien we dat 59% van de ouders met een gezinsinkomen dat hoger ligt dan 140 000 BEF per maand, minstens 40 uur per week gebruik maken van opvang. Bij gezinnen waar het gezinsinkomen minder is dan 60 000 BEF is dit slechts 9,1%. Ook bij het gezinsinkomen veronderstellen we een effect langs de arbeidsduur en het beroep om, zij het dat hier ook het inkomen van de vader in rekening genomen wordt.
Gebruik van kinderopvang
38
Tabel 2.15 Het verband tussen het netto maandelijks gezinsinkomen en het aantal uren gebruik van kinderopvang per week, gewogen gegevens (in rij%, n=1 029) Inkomen (in BEF)
< 60 000 60 000-80 000 80 001-100 000 100 001-120 000 120 001-140 000 140 001 of meer
Verdeling gezinnen naar gezinsinkomen (kolom%) 16,3 13,6 22,4 27,0 12,3 8,3
Regelmatig gebruik van opvang
33,3 42,2 72,1 87,2 77,0 91,8
<20 uur
20-29
30-39
40-49
50-60
77,2 70,7 50,6 27,0 32,7 13,3
6,1 9,6 16,0 16,9 11,6 10,3
7,6 5,3 19,8 23,5 16,3 17,4
5,3 11,2 8,9 24,7 31,0 34,3
3,8 3,2 4,7 7,9 8,4 24,7
2.5.6 Het gebruik van opvang naar leeftijd van het kind Men kan als hypothese stellen dat ook de leeftijd van het kindje de intensiteit bepaalt, rekening houdend met een verwachte grotere terughoudendheid t.a.v. kinderopvang voor de jongste kinderen. Er werden evenwel geen significante verschillen tussen de leeftijdscategorieën vastgesteld inzake het gebruik van opvang. Tabel 2.16 Intensiteit van de opvang naar leeftijdscategorie, gewogen gegevens (in rij%, n=1 029) Leeftijd kind
3 mnd.-1 jaar 1 jaar-1 jaar 6 mnd. 1 jaar 6 mnd.-2 jaar 2 jaar-2 jaar 6 mnd.
Verdeling gezinnen naar leeftijd kind (kolom%) 47,7 22,5 16,7 13,1
Regelmatig gebruik van opvang
64,5 67,4 62,1 58,0
<20 uur
20-29
30-39
40-49
50-60
50,9 45,4 52,3 54,9
13,5 11,6 15,9 4,9
15,5 16,8 11,4 15,6
13,6 17,3 17,0 19,0
6,5 8,9 3,4 5,6
2.5.7 Het gebruik van opvang per provincie In de provincie Vlaams-Brabant blijken modale ouders beduidend meer gebruik en meer uren gebruik te maken van kinderopvang dan in de provincies Antwerpen, WestVlaanderen en Limburg. Ook hier kan deze correlatie mede verband houden met verschillen in arbeidsduur, opleidingsniveau, …
Gebruik van kinderopvang
39
Tabel 2.17 Het gebruik van kinderopvang voor kinderen van 3 maanden tot 2,5 jaar naar provincie, gewogen gegevens (in rij%, n=1 029) Provincie
Antwerpen West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg Vlaams-Brabant
Verdeling gezinnen naar provincie (kolom%) 24,6 20,4 25,3 14,7 15,0
Regelmatig gebruik van opvang
61,9 59,9 66,7 54,9 75,7
<20 uur
20-29
30-39
40-49
50-60
21,7 16,7 9,9 18,5 13,2
18,0 20,4 24,9 25,6 17,7
26,0 29,7 24,1 18,9 25,6
25,8 24,4 26,0 30,7 29,3
8,5 8,8 15,1 6,3 14,2
In een volgende stap betrekken we ook de allochtonen in de analyse. We bevroegen enkel allochtone gezinnen in de provincies Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Limburg waar ze ook het talrijkst voorkomen. We zien dat het gebruik voor Antwerpen en Oost-Vlaanderen lichtjes terugloopt. Limburg blijft min of meer stabiel. Tabel 2.18 Het gebruik van kinderopvang voor kinderen van 3 maanden tot 2,5 jaar naar provincie, na weging en na toevoeging van de groep allochtonen (in %, n=1 091) Provincie Antwerpen West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg Vlaams-Brabant
Regelmatig
Zelden of nooit
58,7 59,9 63,9 55,0 75,7
41,3 40,1 36,1 45,0 24,3
2.5.8 Het gebruik van opvang naar verstedelijkingsgraad Naast het gebruik van opvang per provincie, kan dit bekeken worden naar de mate van verstedelijking. De door ons onderzochte gemeente en steden werden onderverdeeld in vier categorieën, met name: (1) zeer landelijk, (2) landelijk, (3) verstedelijkt landelijk en (4) verstedelijkt.
Gebruik van kinderopvang
40
Tabel 2.19 Het gebruik van kinderopvang voor kinderen van 3 maanden tot 2,5 jaar naar mate van verstedelijking, gewogen gegevens (in rij%, n=1 029) Mate van verstedelijking
Zeer landelijk Landelijk Verstedelijkt landelijk Verstedelijkt
Regelmatig gebruik van opvang
<20 uur
20-29
30-39
40-49
50-60
12,9 25,3 22,2
60,4 60,4 68,5
57,6 52,7 48,2
11,1 11,0 11,9
12,5 15,2 14,2
13,5 15,8 16,9
5,3 5,3 8,8
39,6
64,1
48,6
13,4
16,5
15,3
6,2
Verdeling gezinnen naar verstedelijking (kolom%)
Er zijn geen fundamentele verschillen tussen de diverse verstedelijkingsgraden wat het gebruik en de intensiteit van het gebruik van kinderopvang betreft. Er is een zeer lichte toename van het aantal uren gebruik van kinderopvang naarmate de verstedelijkingsgraad toeneemt, met uitzondering van de volledig verstedelijkte gebieden. 2.5.9 Multivariate analyse Om na te gaan wat het netto-effect is van de verschillende determinanten (die immers onderling sterk kunnen gecorreleerd zijn) met betrekking tot de intensiteit van de kinderopvang werd een multivariate variantieanalyse uitgevoerd. We bekijken achtereenvolgens het effect t.a.v. het al of niet (regelmatig) gebruik maken van kinderopvang en, in een verdere verfijning, t.a.v. de intensiteit van de opvang. Wanneer we het effect van de determinanten nagaan met betrekking tot het al dan niet (regelmatig) gebruiken van kinderopvang, stellen we vast dat enkel het beroep van de moeder verklarend blijkt te zijn. De verschillen worden vooral veroorzaakt door de (kleine) groep huisvrouwen en moeders zonder beroep die geen gebruik maken van opvang. Wanneer we ook rekening houden met de intensiteit van de opvang, komt in eerste instantie de arbeidsduur (R²=0,3341) als significante variabele in beeld en daarnaast ook het opleidingsniveau (waardoor de R² oploopt tot 0,3955). Dit betekent dat voltijds werkende en hoger opgeleide moeders meer uren een beroep doen op externe opvang. Dat de arbeidsduur rechtstreeks in verhouding staat tot de intensiteit kon men verwachten. Dat het opleidingsniveau daar bovenop ook nog bepalend is in beperkte mate wijst op attitudeverschillen, bijvoorbeeld i.v.m. het belang dat men hecht aan de eigen beroepsuitoefening (belangrijker voor hoger geschoolden) of i.v.m. het intrinsiek belang van kinderopvang. De andere determinanten leverden geen extra bijdrage op tot de variantie. Het beroep en het gezinsinkomen hangen evenwel sterk samen met het opleidingsniveau waardoor de analyse bemoeilijkt wordt. De vastgestelde samenhang in de bivariate analyse met de
Gebruik van kinderopvang
41
woonplaats i.c. de provincie blijft evenmin overeind, wat betekent dat de vastgestelde verschillen tussen de provincies - althans in onze analyse - ‘secundair’ zijn en veroorzaakt worden door onderliggende verschillen voor arbeidsduur, opleidingsniveau, gezinsinkomen, etc.
3.
Het gebruik van kinderopvang bij schoolgaande kinderen
In de vorige rubriek bespraken we de opvang van de voorschoolse kinderen (van 3 maanden tot 2,5 jaar). Hier behandelen we de opvang van – hoofdzakelijk – schoolgaande kinderen tussen 2,5 en 12 jaar. Opvang heeft hier meer een overbruggingsfunctie tussen de schooluren en de uren waarop de ouders zelf beschikbaar zijn. Voor deze groep bestaan ook specifieke opvangvormen voor schoolgaande kinderen zoals de Initiatieven Buitenschoolse Opvang (de zogenaamde IBO’s) en opvang binnen de scholen, naast de gewone opvang door grootouders, onthaalgezinnen en kinderdagverblijven. In termen van opvangnoden kunnen we de groep kleuterschoolkinderen onderscheiden van de kinderen uit de lagere school. Bij de kleuterscholen bestaat een variabele instroomleeftijd aangezien men, vanaf de leeftijd van 2,5 jaar, na iedere vakantieperiode kan instappen, eventueel deeltijds. Vanaf september van het jaar waarin men 3 jaar wordt gaan zo goed als alle kinderen naar de kleuterschool alhoewel er strikt genomen nog geen schoolplicht geldt. Van de kinderen tussen 2,5 en 3 jaar zien we dat ongeveer 13% nog niet naar school gaat en twee op drie van deze kinderen reeds voltijds schoollopen (tabel 2.20). Het toenemend aantal uit huis werkende moeders is hiervoor waarschijnlijk de belangrijkste verklaring. Van de kinderen die deeltijds naar school gaan, gaat het merendeel enkel in de voormiddag. Tabel 2.20 Het schoolgebruik van kinderen van 2,5 tot 3 jaar (in %, n=152) Kind gaat nog niet naar school Kind gaat deeltijds naar school: - 5 voormiddagen - 2 volle dagen en 3 voormiddagen - 1 volle dag en 4 voormiddagen - 3 volle dagen en 2 voormiddagen - 2 voormiddagen - 2 volle dagen en woensdagvoormiddag - 1 volle dag en 2 voormiddagen Kind gaat voltijds naar school
13,2 21,1 56,2 12,5 12,5 6,3 6,3 3,1 3,1 65,8
In deze paragraaf beschouwen we enkel de schoolgaande kinderen, zowel deeltijdse als voltijdse. We nemen aan dat de kinderopvang voor de – kleine - groep niet-schoolgaande 2,5 tot 3-jarigen grotendeels overeenkomt met de kinderopvang zoals beschreven in de vorige paragraaf.
Gebruik van kinderopvang
3.1
42
Het aantal gebruikers en de intensiteit van de opvang
Ouders maken het meest gebruik van opvang voor kinderen van 2,5 tot 3 jaar die deeltijds naar school gaan: niet minder dan 96,9% van de ondervraagde ouders geven aan op regelmatige basis een beroep te doen op opvang. Voor kinderen van 6 tot 12 jaar wordt het minst gebruik gemaakt van opvang. Tabel 2.21 Het gebruik van kinderopvang voor de modale groep kinderen van 2,5 tot 12 jaar in het Vlaams Gewest (in %), berekend op de verdeling van de respons naar provincie Gebruik opvang
2,5 tot 6 jaar (algemeen)
Regelmatig Zeer uitzonderlijk of nooit
2,5 tot 3 jaar Voltijds Deeltijds schoolgaand schoolgaand n=100 n=32
48,6 51,4
96,9 3,1
38,0 62,0
3 tot 6 jaar n=587
49,4 50,6
6 tot 12 jaar n=222
28,6 71,4
Volgende tabel geeft de intensiteit weer van het opvanggebruik in aantal dagen voor de verschillende groepen. In de analyse werden enkel de respondenten opgenomen die regelmatig gebruik maken van opvang. Tabel 2.22 Intensiteit van de opvang voor schoolgaande kinderen in aantal dagen per week (alleen gebruikers, in %) Aantal dagen per week
5 dagen per week opvang 4 dagen per week opvang 3 dagen per week opvang 2 dagen per week opvang 1 dag per week opvang Geen opvang
Kinderen van 2,5 tot 3 jaar
Kinderen van 3 tot 6 jaar n=587
Kinderen van 6 tot 12 jaar n=222
Deeltijds schoolgaand n=32
Voltijds schoolgaand n=100
56,3 21,9 9,4 9,4 0,0
23,0 6,0 4,0 3,0 2,0
21,0 8,6 7,7 6,6 5,4
14,3 5,0 5,4 3,4 0,5
3,1
62,0
50,6
71,4
We zien dat de meerderheid van de deeltijds schoolgaande kinderen vijf dagen per week wordt opgevangen, wat te verklaren is door het feit dat de meeste van deze kinderen enkel
Gebruik van kinderopvang
43
in de voormiddag naar school gaan. Slechts voor 3,1% van deze kinderen doen de ouders geen beroep op opvang. Voor kinderen die voltijds naar school gaan wordt – logischerwijze - minder dagen per week gebruik gemaakt van opvang. Toch doet nog één op vijf van de ouders met voltijds schoolgaande kinderen tussen 2,5 en 6 jaar 5 dagen per week een beroep op voor- en/of naschoolse opvang. Ook in termen van aantal uren per week van het opvanggebruik zijn er - logischerwijze verschillen naargelang de kinderen voltijds dan wel deeltijds schoollopen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de intensiteit van de opvang in volle dagen, dagen van 3,5 tot 5 uur en dagen van 0,5 tot 3 uur. Tabel 2.23 Overzicht van het aantal uren per week dat voltijds en deeltijds schoolgaande kinderen vóór en na schooltijd worden opgevangen (in %) Aantal uren per week
0,5 tot 5 uren opvang 5,5 tot 10 uren opvang 10,5 tot 15 uren opvang Meer dan 15 uren opvang 0 uren opvang
Kinderen van 2,5 tot 3 jaar
Kinderen van Kinderen van 3 tot 6 jaar 6 tot 12 jaar n=587 n=222
Deeltijds schoolgaand n=32
Voltijds schoolgaand n=100
0,0 12,5 12,5 71,9
8,0 10,0 12,0 8,0
18,7 16,5 10,5 3,7
6,5 11,4 8,4 2,3
3,1
62,0
50,6
71,4
3.2 De redenen voor het gebruik van opvang 3.2.1 Redenen voor het gebruik van opvang In deze paragraaf gaan we na waarom ouders gebruik maken van opvang voor schoolgaande kinderen tot 12 jaar. Bij de overgrote meerderheid van de ouders gebeurt dit omdat ze afwezig zijn omwille van het werk. Bij de jongste groep vermelden 13,4% van de ouders tevens als reden ‘om tijd te hebben voor huishoudelijk werk’. Bij de oudste groep komt daarentegen het gebruik van opvang om af en toe eens vrije tijd te hebben op de tweede plaats. De meest voorkomende andere reden is om activiteiten te doen waarbij ze hun kind(eren) moeilijk kunnen meenemen (bijvoorbeeld een doktersbezoek, vergaderingen bijwonen, …).
Gebruik van kinderopvang
44
Tabel 2.24 De gelegenheden waarvoor moeders gebruik maken van kinderopvang (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Redenen gebruik opvang
Kinderen van
Kinderen van
2,5 tot 6 jaar
6 tot 12 jaar
n=719
n=222
Men maakt gebruik van kinderopvang: - Om te kunnen blijven werken - Om af en toe eens vrije tijd te hebben - Om tijd te hebben voor het huishoudelijk werk - Om studies te kunnen voortzetten - Om andere redenen
48,6
Men maakt geen kinderopvang
51,4
gebruik
van
28,6 46,8 1,4 6,5
27,3 3,4 0,8
4,7 1,7
0,8 0,8 71,4
Een ruime groep ouders doet - toenemend met de leeftijd van het kind - geen beroep meer op kinderopvang (zie ook onderstaande tabel): de werkuren overeenstemmen met de schooluren (bijvoorbeeld omdat men zelfstandige is, deeltijds werkt, in ploegen werkt of alleen ’s avonds, …) of omdat een van de ouders (of beide) toch voltijds thuis is. Tevens gebeurt het dat het oudste kind op de andere kinderen past. Het percentage ouders dat er bewust voor kiest thuis te blijven voor de opvang van de kinderen ligt bij de twee leeftijdsgroepen nagenoeg gelijk, rond de 20%. Dit was tevens het percentage dat we vonden bij de voorschoolse kinderen. 3.2.2 Redenen voor het niet-gebruik van opvang Meer dan voor de voorschoolse kinderen geldt als reden voor het niet-gebruik van opvang het feit dat men toch thuis is. Dit is logisch aangezien het hier gaat om opvang na de schooluren en niet om dagopvang, waardoor de kans dat men thuis is groter is.
Gebruik van kinderopvang
45
Tabel 2.25 De redenen voor niet-gebruik van kinderopvang (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Redenen niet-gebruik opvang
Kinderen van 2,5 tot 6jaar
Kinderen van 6 tot 12jaar
n=719
n=222
Men maakt geen gebruik van kinderopvang, omdat: - Men blijft speciaal thuis voor het kindje - Een ouder(s) toch thuis is
51,4
Men maakt gebruik van kinderopvang
48,6
71,4 21,1 36,5
21,4 41,4 28,6
3.3 Determinanten van het gebruik van opvang Ook hier gaan we na in welke mate de arbeidsduur, het arbeidsregime, het opleidingsniveau, het beroep (telkens van de moeders) en het gezinsinkomen een invloed hebben op het al dan niet gebruik maken van opvang. Omwille van de kleinere aantallen geven we enkel het percentage van de regelmatige gebruikers. De niet-gebruikers vormen het complement. Tevens bekijken we de mate waarin het gebruik verschilt tussen de provincies. In eerste instantie geven we de verdeling van de moeders voor de determinantvariabelen. 3.3.1 Arbeidsduur van de moeder en het gebruik van opvang Tabel 2.26 Het verband tussen de arbeidsduur van de moeder en het al dan niet regelmatig gebruik van kinderopvang; gewogen gegevens (in rij %) Arbeidsduur moeder
Voltijds werkend Deeltijds werkend Werk tijdelijk onderbroken Niet werkend
Kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=719 Regelmatig Verdeling gebruik moeders opvang naar arbeidsduur 35,8 42,1 8,9 13,2
65,2 51,6 31,4 11,3
Kinderen van 6 tot 12 jaar n=222 Regelmatig Verdeling gebruik moeders opvang naar arbeidsduur 31,0 40,3 7,0 21,7
45,5 39,7 14,8 0,0
Het eerste wat opvalt is dat het percentage deeltijds werkende moeders hoger is dan het aantal voltijds werkenden. Bij de groep moeders met kinderen van 0 tot 2,5 jaar (zie tabel 2.10) was dit omgekeerd. Het is een bekend verschijnsel op de arbeidsmarkt (zie ook Ruelens L., 1999) dat het deeltijds werken na het tweede of derde kind toeneemt. Het
Gebruik van kinderopvang
46
aandeel niet-werkende moeders bij de oudste kinderen ligt eveneens hoger (21,7% versus 13,2%). Logischerwijze stijgt het gebruik van opvang naargelang de arbeidsduur toeneemt. Wat tevens opvalt is dat - binnen de verschillende categorieën van arbeidsduur - ouders met een kind uit de jongste leeftijdscategorie systematisch meer gebruik maken van opvang dan ouders met kinderen tussen 6 en 12 jaar. De grotere zelfstandigheid van deze oudere kinderen biedt hier een mogelijke verklaring. Ook van de niet-werkende moeders met een schoolgaand kind tussen 2,5 en 6 jaar geeft 11,3% aan regelmatig een beroep te doen op opvang. 3.3.2 Arbeidsregime van de moeder en het gebruik van opvang Moeders met een volledig onregelmatig werkschema maken in beide leeftijdsgroepen het meest gebruik van opvang. Evenals bij de jongste kindjes merken we dat moeders die ’s nachts werken veel minder een beroep doen op externe opvang. Dit is enerzijds te verklaren door het gebrek aan opvangmogelijkheden op dat moment en anderzijds door het feit dat deze moeders overdag in mindere mate opvang moeten voorzien en dat ’s nachts de vader van het doorgaans kan instaan voor de opvang. Tabel 2.27 Het verband tussen het arbeidsregime van de moeder en het regelmatig gebruik van kinderopvang, gewogen gegevens (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Arbeidsregime moeder
Regelmatige uren Ploegenwerk Nachtwerk Weekendwerk Volledig onregelmatig werkschema
Kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=560 Regelmatig Verdeling gebruik moeders naar opvang arbeidsregim e 73,0 9,3 3,7 7,1 12,1
56,7 58,9 39,2 65,0 76,0
Kinderen van 6 tot 12 jaar n=158 Regelmatig Verdeling gebruik moeders naar opvang arbeidsregim e 71,5 5,1 2,1 2,9 15,1
35,0 42,8 31,2 22,6 49,2
3.3.3 Opleidingsniveau van de moeder en het gebruik van opvang We zien dat het opleidingsniveau van de twee groepen enigszins verschillend is in die zin dat moeders met een kind tussen 6 en 12 jaar (die doorgaans ouder zijn) lager opgeleid zijn dan moeders met een kind tussen 2,5 en 6 jaar (die doorgaans jonger zijn). Dit verschil ligt in de verwachte richting, doch lijkt in deze steekproef toch wel erg groot.
Gebruik van kinderopvang
47
Tabel 2.28 Het verband tussen het diploma van de moeder en het al dan niet regelmatig gebruik van kinderopvang, gewogen gegevens (in %) Diploma moeder
< Lager secundair Hoger secundair Hogeschool Universitair onderwijs
Kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=719 Regelmatig Verdeling gebruik moeders naar opvang diploma 26,6 41,9 25,9 5,6
35,4 45,5 66,8 65,2
Kinderen van 6 tot 12 jaar n=222 Regelmatig Verdeling gebruik moeders naar opvang diploma 36,7 42,5 17,6 3,2
17,1 32,4 43,7 27,8
Het gebruik van opvang neemt toe naargelang het opleidingsniveau van de moeder hoger is, met uitzondering van de universitair geschoolde moeders. Vooral het veel lager gebruik van opvang bij universitair geschoolde moeders met een kind tussen 6 en 12 jaar in vergelijking met de moeders met een hogeschooldiploma valt op. Dit zou kunnen betekenen dat universitair geschoolde moeders hun werkuren beter kunnen afstemmen op de schooluren, meer faciliteiten hebben om thuis te werken of het vlugger aandurven hun oogappels alleen thuis te laten (omdat men hen vlugger zelfstandigheid wil aanleren? omdat de kinderen vlugger zelfstandiger willen zijn? …). 3.3.4 Beroep van de moeder en het gebruik van opvang Tabel 2.29 Het verband tussen het beroep van de moeder en het al dan niet regelmatig gebruik van kinderopvang, gewogen gegevens (in %) Beroep moeder
Arbeidster Bediende Kaderlid Ambtenaar Zelfstandige Beoefenaar vrij beroep Huisvrouw Geen beroep
Kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=719 Regelmatig Verdeling gebruik moeders naar opvang beroep 24,2 48,9 1,2 3,9 9,0 1,1 6,0 0,6
50,2 56,5 79,5 78,3 31,0 88,6 2,6 25,0
Kinderen van 6 tot 12 jaar n=222 Regelmatig Verdeling gebruik moeders naar opvang beroep 20,1 48,8 1,4 4,3 6,0 2,6 10,0 6,8
30,8 35,3 17,8 77,8 23,4 7,2 0,0 15,1
Het beroep van beide categorieën moeders is vergelijkbaar. Met uitzondering van de vrouwelijke ambtenaren, ligt het regelmatig gebruik van opvang opnieuw systematisch hoger voor de kinderen tussen 2,5 en 6 jaar. Vooral het verschil tussen beide groepen
Gebruik van kinderopvang
48
ouders wat het gebruik van opvang door kaderleden en beoefenaars van een vrij beroep betreft is opvallend. Dit strookt met de verschillen i.v.m. opleidingsniveau. 3.3.5 Netto maandelijks gezinsinkomen en het gebruik van opvang Tabel 2.30 Het verband tussen het netto maandelijks gezinsinkomen en het al dan niet regelmatig gebruik van kinderopvang, gewogen gegevens (in %) Gezinsinkomen (in BEF)
< 60 000 60 000-80 000 80 001-100 000 100 001-120 000 120 001-140 000 ≥ 140 001
Kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=719 Regelmatig Verdeling gebruik gezinnen opvang naar inkomen 18,0 13,9 29,3 21,7 11,6 5,5
38,2 31,7 49,0 64,0 53,0 68,3
Kinderen van 6 tot 12 jaar n=222 Regelmatig Verdeling gebruik gezinnen naar opvang inkomen 24,3 14,3 23,7 21,7 10,3 5,7
15,3 8,4 21,4 56,4 31,3 55,4
Het groter aandeel gezinnen met een laag opleidingsniveau bij de kinderen tussen 6 en 12 jaar is een mogelijke verklaring voor het hoger percentage ouders met een gezinsinkomen beneden de 60 000 BEF per maand in vergelijking met de ouders met een kind tussen 2,5 en 6 jaar, zij het dat de verschillen beperkt zijn. Net zoals we vaststelden voor de nog niet schoolgaande kinderen (zie hoger), neemt het gebruik van opvang systematisch toe met het gezinsinkomen al is het patroon fluctuerend. 3.3.6 Het gebruik van opvang per provincie Tabel 2.31 Het gebruik van kinderopvang voor kinderen van 2,5 tot 12 jaar naar provincie, gewogen gegevens (in %) Provincie
Antwerpen West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg Vlaams-Brabant
Kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=719 Regelmatig Verdeling gebruik gezinnen naar opvang provincie 26,7 19,2 22,4 16,1 15,6
42,3 56,9 54,6 38,4 50,1
Kinderen van 6 tot 12 jaar n=222 Regelmatig Verdeling gebruik gezinnen naar opvang provincie 26,2 19,6 22,3 14,4 17,5
30,8 30,1 33,0 22,0 23,4
Gebruik van kinderopvang
49
Met het gebruik van opvang naar provincie pogen we het effect van eventuele aanbodverschillen in de formele opvangvormen te detecteren. De verdeling over de provincies van de twee groepen is nagenoeg identiek. Het regelmatig gebruik van opvang verschilt evenwel: bij de jongste leeftijdscategorie ligt het gebruik van opvang het hoogst in West- en Oost-Vlaanderen, gevolgd door Vlaams-Brabant. Voor de kinderen tussen 6 en 12 jaar wordt het meest gebruik gemaakt van opvang in Oost-Vlaanderen, gevolgd door West-Vlaanderen en Antwerpen. De percentages liggen ook hier systematisch hoger voor de jongste leeftijdscategorie. 3.3.7 Het gebruik van opvang naar verstedelijkingsgraad Zowel bij de kleuters als bij de lagere schoolkinderen zien we dat ouders in een verstedelijkt gebied het meest gebruik maken van kinderopvang. Voor de kleuters blijkt dit verschil significant te zijn, voor de lagere schoolkinderen niet. Tabel 2.32 Het gebruik van kinderopvang voor kinderen van 2,5 tot 12 jaar naar mate van verstedelijking, gewogen gegevens (in %) Mate van verstedelijking
Zeer landelijk Landelijk Verstedelijkt landelijk Verstedelijkt
Kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=719 Regelmatig Verdeling gebruik gezinnen naar opvang verstedelijking 14,3 21,9 25,2 38,6
45,7 48,9 44,2 53,4
Kinderen van 6 tot 12 jaar n=222 Regelmatig Verdeling gebruik gezinnen naar opvang verstedelijking 16,5 23,9 20,5 39,1
30,1 24,5 17,1 34,9
3.3.8 Multivariate analyse Ook hier gingen we het netto-effect van de verschillende determinanten na via multivariate analyse. In tegenstelling tot de voorschoolse groep doen we dit niet met betrekking tot de intensiteit van de opvang (wat hier minder relevant was aangezien het maar om enkele uren per week gaat), doch enkel met betrekking tot het al of niet gebruik. Voor kinderen tussen 2,5 en 6 jaar stellen we vast dat niet alleen de arbeidsduur van de moeder en het opleidingsniveau (zoals voor de voorschoolse kinderen), maar ook de woonplaats (gemeten via de provincie) significante determinanten zijn, zij het dat de totale verklaarde variantie (R²=0,1748) kleiner is dan voor de voorschoolse groep. Arbeidsduur en opleidingsniveau bepalen op dezelfde manier als bij de voorschoolse opvang het gebruik. Wat de impact van de provincie betreft, zagen we dat vooral de ouders uit de provincies Limburg en Antwerpen minder een beroep doen op kinderopvang dan de ouders uit de provincies Vlaams-Brabant, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen wat mogelijk kan samenhangen met het aanbod van buitenschoolse opvang voor die leeftijdsgroep.
Gebruik van kinderopvang
50
De impact van het gezinsinkomen die bleek uit de bivariate analyse verdwijnt na controle voor de overige variabelen. Voor de kinderen tussen 6 en 12 jaar zijn de arbeidsduur van de moeder, het beroep en –in tegenstelling tot de 2,5 tot 6-jarigen- ook het gezinsinkomen bepalend voor het al dan niet gebruiken van opvang (totale R²=0,2782). Het opleidingsniveau en de woonplaats (i.c. de provincie) zijn niet significant. De impact van de arbeidsduur hangt vooral samen met het (evidente) lager gebruik van opvang door niet-werkende moeders en hetzelfde geldt voor het beroep bij de huisvrouwen. Dat het gezinsinkomen hier opduikt als bepalende variabele en een samenhang vertoont met het gebruik (na controle voor arbeidsduur en opleidingsniveau) kan betekenen dat, in vergelijking met de opvang bij de voorschoolse kinderen, opvang bij oudere kinderen meer een ‘luxeoplossing’ is: voor deze groep van oudere kinderen kunnen waarschijnlijk makkelijker alternatieven gevonden worden dan voor de jongste kindjes en de kleuters.
4.
Besluit
Zes op tien van de voorschoolse kinderen (<2,5 jaar) wordt regelmatig (minimum 5 uur per week) opgevangen. In vergelijking met 1997 is dit een stijging van bijna 5%. Tevens zien we dat het opvangpatroon enigszins is gewijzigd en meer flexibiliteit vertoont: vooral het percentage kinderen dat deels volle en deels halve dagen wordt opgevangen is de laatste jaren zeer sterk toegenomen. Bovendien stellen we vast dat kinderen die regelmatig worden opgevangen ook relatief lang worden opgevangen. Zo worden ongeveer 4 op 10 kindjes gemiddeld meer dan 8 uur per (werk)dag opgevangen. Op woensdag en vrijdag wordt minder gebruik gemaakt van opvang dan op andere weekdagen. Globaal genomen begint opvang voornamelijk vanaf 9 uur ’s morgens en daalt het opvangpercentage vanaf 16 uur. De meeste moeders doen in hoofdzaak een beroep op kinderopvang om hun beroep te kunnen blijven uitoefenen. Voor de ouders die helemaal geen gebruik maken van kinderopvang is dit in de eerste plaats omdat één van beide ouders toch thuis is (huisvrouw/huisman, werkloos, ...) en in de tweede plaats omdat men er bewust voor kiest om in te staan voor de opvoeding van het kind. Om aan deze bewuste keuze tegemoet te kunnen komen hebben hoofdzakelijk de moeders hun arbeidssituatie gewijzigd (gestopt met werken of minder gaan werken). Wanneer we de determinanten bekijken die een invloed kunnen uitoefenen op het gebruik en de mate van het gebruik van kinderopvang dan stellen we in eerste instantie vast dat dit gebruik en de intensiteit ervan stijgt met de arbeidsduur van de moeder. Ook zien we dat moeders met regelmatige werkuren meer uren per week een beroep doen op kinderopvang dan moeders met onregelmatige werkuren (ploegenwerk, nachtwerk, weekendwerk en een volledig onregelmatig werkschema). Het gebruik en de intensiteit van opvang blijkt vervolgens toe te nemen naargelang het opleidingsniveau van de moeder toeneemt. Zo is 92,3% van de moeders met een universitair diploma een regelmatige gebruiker van kinderopvang.
Gebruik van kinderopvang
51
Over het beroep van de moeder, wat sterk gelieerd is met het opleidingsniveau, leren we dat moeders met een kaderfunctie veel meer en veel meer uren gebruik maken van kinderopvang dan bedienden. Het gebruik en de intensiteit van de opvang blijken tenslotte systematisch toe te nemen met het gezinsinkomen. Uit de multivariate analyse leren we dat de arbeidsduur van de moeder de meest significante variabele blijkt te zijn, met daarnaast ook haar opleidingsniveau. Dat de arbeidsduur rechtstreeks in verhouding staat tot de intensiteit kon men verwachten. Dat het opleidingsniveau (onafhankelijk van het gezinsinkomen) daar bovenop ook nog bepalend is wijst op attitudeverschillen bijvoorbeeld i.v.m. het belang dat men hecht aan de eigen beroepsuitoefening (belangrijker voor hoger geschoolden) of i.v.m. het intrinsiek belang van kinderopvang. Van de kleuterschoolkinderen (3 tot 6 jaar) wordt iets minder dan de helft regelmatig opgevangen. Ongeveer 1 op 4 kinderen verblijven tussen de 5,5 en de 15 uren per week in de opvang. Evenals bij voorschoolse kinderen maken de meeste moeders met kleuterschoolkinderen gebruik van opvang omwille van hun werk. Wel zien we dat in meer gevallen opvang niet nodig is omdat de werkuren toelaten zelf voor de opvang in te staan. Het gebruik van opvang voor kleuterschoolkinderen stijgt naargelang de arbeidsduur van hun moeder toeneemt. Ook blijken moeders met een volledig onregelmatig werkschema het meest een beroep te doen op opvang voor hun kleuters. Opnieuw hangt het gebruik van opvang samen met het opleidingsniveau van de moeder. Wel blijkt het gebruik hoger te liggen bij hogeschool gediplomeerden dan bij universitairen. Hetzelfde stellen we vast voor de lagere schoolkinderen). Het hoogste gebruik van opvang vinden we terug bij moeders die een vrij beroep uitoefenen. De kaderleden komen op de tweede plaats. Tevens neemt het gebruik systematisch toe met het gezinsinkomen. Uit de multivariate analyse blijkt dat naast de verwachte variabelen arbeidsduur en opleidingsniveau alleen de woonplaats (i.c. de provincie waar men woont) een significante determinant is. Dit wijst op verschillen in het aanbod. Slechts drie op tien lagere schoolkinderen worden regelmatig opgevangen. Wel worden de meeste van deze kinderen 5 dagen per week opgevangen en ongeveer 1 op 5 tussen de 5,5 en de 15 uren per week. De belangrijkste reden waarom moeders een beroep doen op opvang is dezelfde als bij de voorschoolse- en kleuterschoolkinderen, met name omwille van het werk. De determinanten die een invloed kunnen uitoefenen bij het gebruik van opvang stemmen bijna volledig overeen met deze van de kleuters, met enkele uitzonderingen. Hoe langer de arbeidsduur van de moeder, hoe groter het gebruik van opvang. Ook neemt het gebruik toe met het opleidingsniveau van de moeder, met uitzondering van de universitair geschoolden. Anders dan bij de kleuters is het gebruik van opvang bij moeders met lagere schoolkinderen veel lager wanneer deze een vrij beroep uitoefenen. Het gebruik van opvang door ambtenaren ligt hier het hoogst, zelfs veel hoger dan dit van de kaderleden.
Gebruik van kinderopvang
52
Het opvang gebruik neemt eveneens toe met het gezinsinkomen. De multivariate analyse wijst uit dat naast de arbeidsduur en het beroep ook het gezinsinkomen een rol speelt. Dat het gezinsinkomen enkel voor de lagere schoolopvang opduikt als bepalende variabele wijst erop dat voor (betalende) opvang bij oudere kinderen makkelijker alternatieven kunnen gevonden worden dan voor de jongste kindjes en de kleuters. Dat de arbeidsduur voor de drie groepen de voornaamste bepalende variabele voor het gebruik van kinderopvang is, is in overeenstemming met de opgegeven subjectieve redenen voor het gebruik van kinderopvang. Ouders geven aan dat men vooral omwille van beroepsactiviteiten op kinderopvang beroep doet.
53
HOOFDSTUK3 DE GEBRUIKTE OPVANGVORMEN
1. Inleiding In dit derde hoofdstuk gaan we na welke opvangvorm(en) door de ouders gebruikt worden. In eerste instantie bespreken we de belangrijkste opvangvormen, en gaan we na welke opvangvormen de ouders combineren. Tevens bekijken we het tijdstip waarop men er gebruik van maakt, de kostprijs en de afstand tot de opvangplaats. We bespreken opnieuw achtereenvolgens de voorschoolse kinderen en de schoolgaande. Voorafgaandelijk willen we opmerken dat in bepaalde rubrieken en tabellen van dit hoofdstuk het gesubsidieerd kinderdagverblijf en de particuliere opvanginstelling enerzijds en het opvanggezin aangesloten bij een dienst en het particuliere opvanggezin anderzijds worden samengenomen, zodat we enkel spreken over ‘een kinderdagverblijf’ of ‘een opvanggezin’.
2.
De gebruikte opvangvorm(en) bij voorschoolse kinderen
2.1 De belangrijkste opvangvorm Sommige ouders maken gebruik van verschillende opvangvormen (zie verder), doch in eerste instantie beschouwen we alleen de belangrijkste d.w.z. de vorm waarvan de ouders tijdens de weekdagen van 7u. tot 19u. het meeste uren gebruik maken. We beperken ons tot de ‘regelmatige gebruikers’, met name de ouders die minimaal 5 uur per week gebruik maken van kinderopvang.
De gebruikte opvangvormen
54
Tabel 3.1 Overzicht van de belangrijkste opvangvorm gedurende de weekdagen (tussen 7 en 19 uur) (in %, gewogen gegevens) Opvangvorm Informele opvang - Grootouders - Ander familielid, vrienden, buren, ... Formele opvang - Opvanggezin aangesloten bij een dienst (gesubsidieerd door Kind en Gezin) - Kinderdagverblijf (gesubsidieerd door Kind en Gezin) - Particulier opvanggezin gemeld of onder toezicht van Kind en Gezin - Particuliere opvanginstelling gemeld of onder toezicht van Kind en Gezin Andere - Huispersoneel - Anderen (Centrum voor kinderzorg gezinsondersteuning, PWA, au pair, ...)
en
Kind en Gezin 1997
HIVA-enquête 1999
37,0 3,9
27,3 4,8
22,7
30,0
16,6
22,5
12,3
8,2
5,4
6,5
1,3 0,7
0,7 0,0
In vergelijking met de cijfers van 1997, blijken de grootouders niet langer de belangrijkste opvangvorm te zijn. Een opvanggezin aangesloten bij een dienst is voor 30% van de kinderen jonger dan 2,5 jaar de belangrijkste opvangvorm, de grootouders komen op de tweede plaats met 27,3%. Onderstaande tabel geeft het gemiddeld aantal uren opvang per week weer naar soort opvang. In een particuliere opvanginstelling worden kinderen significant meer uren per week opgevangen dan door de grootouders en door andere familieleden, vrienden, buren, ... Dit geldt eveneens voor een gesubsidieerd kinderdagverblijf. Kinderen die door andere familieleden, vrienden, buren, ... worden opgevangen, verblijven significant minder uren bij deze personen dan in een opvanggezin aangesloten bij een dienst en een particulier opvanggezin R²=9.296. Dit alles is niet onverwacht. Grootouders en andere familieleden, vrienden, buren, ... worden immers door zeer veel ouders ingeschakeld, wat uit tabel 3.3 blijkt, maar zij worden minder vaak als belangrijkste opvangvorm gebruikt, wat blijkt uit tabel 3.1.
De gebruikte opvangvormen
55
Tabel 3.2 Het verband tussen de belangrijkste opvangvorm en het aantal uren gebruik van kinderopvang per week, gewogen gegevens (in rij%, n=656) Opvangvorm
Gem. aantal uren
<20 uur
20-29
30-39
40-49
50-60
Particuliere opvanginstelling Gesubsidieerd kinderdagverblijf Particulier opvanggezin Een opvanggezin aangesloten bij een dienst Grootouders Andere familieleden, vrienden, buren, ...
38,5 37,6 35,3 34,1
4,4 7,5 6,1 12,6
20,7 16,6 25,9 23,2
21,4 28,7 31,6 25,3
34,8 31,4 21,4 30,2
18,7 15,8 15,0 8,7
30,4 23,7
23,3 48,9
23,3 14,9
24,0 15,2
22,2 12,1
7,2 8,9
2.2 Alle gebruikte opvangvormen Wanneer we alle opvangvormen bekijken (d.w.z. ook de minder intensief gebruikte) dan prijken de grootouders wel bovenaan. Grootouders worden door niet minder dan 84,3% van de ouders wel eens ingeschakeld voor de opvang van hun kindje jonger dan 2,5 jaar. Het opvanggezin aangesloten bij een dienst en het gesubsidieerd kinderdagverblijf komen respectievelijk op de tweede en de derde plaats. Tabel 3.3 Overzicht van alle gebruikte opvangvormen, gewogen gegevens (in %) Opvangvorm
N=656
Informele opvang - Grootouders langs moederszijde - Grootouders langs vaderszijde - Andere familieleden, vrienden, buren, ... Formele opvang - Een opvanggezin aangesloten bij een dienst - Particulier opvanggezin - Gesubsidieerd kinderdagverblijf (kribbe, peutertuin) - Particuliere opvanginstelling Andere - PWA - Au pair - Huispersoneel - Andere
51,2 33,1 13,9
crèche,
34,0 9,8 24,0 7,6 0,3 0,0 1,0 0,1
De gebruikte opvangvormen
56
Aangezien de ouders de mogelijkheid geboden werd meerdere opvangvormen aan te duiden, stellen wij ons de vraag van welke diverse opvangvormen zij inderdaad gebruik maken en welke soorten opvangvormen zij combineren. Tabel 3.4 Meest voorkomende combinaties van opvangvormen (in %) Ouders maken gebruik van:
N=656
Slechts één opvangvorm - Grootouders - Opvanggezin - Kinderdagverblijf
67,4
Twee opvangvormen - Opvanggezin en grootouders - Kinderdagverblijf en grootouders - Grootouders en anderen (huispersoneel en PWA) - Opvanggezin en anderen - Kinderdagverblijf en anderen - Kinderdagverblijf en opvanggezin
32,4
Drie opvangvormen - Kinderdagverblijf, grootouders en anderen
25,3 24,4 17,6 18,3 13,0 0,5 0,4 0,2 0,1 0,2 0,2
Uit bovenstaande tabel kunnen we afleiden dat de meerderheid van de ouders die een beroep doen op kinderopvang slechts één opvangvorm gebruikt. Hiervan doet 25,3% een beroep op de grootouders, 24,4% op een opvanggezin en 17,6% op een kinderdagverblijf. Iets meer dan drie op tien ouders maakt gebruik van twee opvangvormen. De meest voorkomende combinatievormen zijn een opvanggezin met de grootouders (18,3%) en een kinderdagverblijf met de grootouders (13,0%). Slechts 0,2% van de ouders maakt voor de opvang van hun kind gebruik van drie opvangvormen. Nu we de verschillende combinaties van opvangvormen kennen, is het interessant om weten op welke momenten men van de grootouders gebruik maakt en op welke momenten van de andere opvangvormen. Volgende paragraaf geeft hier een antwoord op. 2.3 Opvangvorm naar tijdstip In de volgende grafieken bekijken we het gebruik van de verschillende opvangvormen naar tijdstip van de dag. Het gebruik van opvang werd op 100% gezet, waardoor het aandeel van de verschillende opvangvormen onderscheiden kan worden. De grafieken tonen duidelijk dat ouders ’s morgens vroeg en ’s avonds laat, wanneer zij over het algemeen (nog) geen gebruik kunnen maken van formele opvang, een beroep doen op de grootouders (en andere familieleden, vrienden, buren, ...). In de periode wanneer het gebruik van kinderopvang het grootst is (vanaf 8u30 tot en met 16u.) wordt ook, en in grote mate, een beroep gedaan op andere opvangvormen. Ook blijkt, zoals reeds gezegd, dat ouders meer gebruik maken van een opvanggezin dan van een kinderdagverblijf. Anderen (PWA, huis-
De gebruikte opvangvormen
57
personeel, ...) worden slechts in beperkte mate ingeschakeld voor de opvang van het kindje op voorschoolse leeftijd. grootouders, andere familie, vrienden, buren,... opvanggezin kinderdagverblijf anderen 100%
80%
60%
40%
20%
0% or vo
7u
0u .3 -7 u 7
u 30 7.
u -8 8u
-8
0u .3
g da id m r o vo
g da id m
g da id m a n
u 17
u 30 7. -1
0u .3 17
8u -1 u 18
u 30 8. -1
0u .3 18
9u -1
na
u 19
Grafiek 3.1 Verdeling van de aard van de opvang van de gebruikers naar tijdstip (maandag) grootouders, andere familie, vrienden, buren,... opvanggezin kinderdagverblijf anderen 100%
80%
60%
40%
20%
0% 7u or vo
0u .3 -7 7u
u 30 7.
u -8 8u
0u .3 -8 v
rm oo
g da id
da id m
g
g da id m a n
u 17
u 30 7. -1
0u .3 17
8u -1 u 18
u 30 8. -1
0u .3 18
9u -1
na
u 19
Grafiek 3.2 Verdeling van de aard van de opvang van de gebruikers naar tijdstip (dinsdag)
De gebruikte opvangvormen
58
grootouders, andere familie, vrienden, buren,... opvanggezin kinderdagverblijf anderen 100%
80%
60%
40%
20%
0% or vo
7u
0u .3 -7 u 7
u 30 7.
u -8 8u
-8
0u .3
g da id m r o vo
g da id m
g da id m na
u 17
u 30 7. -1
0u .3 17
8u -1 u 18
u 30 8. -1
0u .3 18
9u -1
na
u 19
Grafiek 3.3 Verdeling van de aard van de opvang van de gebruikers naar tijdstip (woensdag) grootouders, andere familie, vrienden, buren,... opvanggezin kinderdagverblijf anderen 100%
80%
60%
40%
20%
0% or vo
7u
0u .3 -7 u 7
u 30 7.
u -8 8u
-8
0u .3
g da id m r o vo
g da id m
g da id m a n
u 17
u 30 7. -1
0u .3 17
8u -1 u 18
u 30 8. -1
0u .3 18
9u -1
na
u 19
Grafiek 3.4 Verdeling van de aard van de opvang van de gebruikers naar tijdstip (donderdag)
De gebruikte opvangvormen
59
grootouders, andere familie, vrienden, buren,... opvanggezin kinderdagverblijf anderen 100%
80%
60%
40%
20%
0% or vo
7u
0u .3 -7 u 7
u 30 7.
u -8 8u
-8
0u .3
g da id m r o vo
g da id m
g da id m na
u 17
u 30 7. -1
0u .3 17
8u -1 u 18
u 30 8. -1
0u .3 18
9u -1
na
u 19
Grafiek 3.5 Verdeling van de aard van de opvang van de gebruikers naar tijdstip (vrijdag) 2.4 De kostprijs van de opvang We bekijken hier de aangerekende tarieven vanuit de voorzieningen en maken een onderscheid tussen de informele en formele opvangvormen. 2.4.1 De kostprijs van informele opvang Uit de analyse blijkt dat slechts 6,2% van de ouders die gebruik maken van informele opvang (grootouders, familieleden, …) hier voor betaalt, 81,8% betaalt niet en voor 11,9% bestaan er andere vormen van materiële wederkerigheid zoals gunsten in natura (diensten, geschenken, ...) en aandacht in de vorm van telefoontjes. Dikwijls staan de ouders ook zelf in voor de voeding, de luiers, etc. Volgende tabel toont het bedrag dat ouders die betalen voor informele opvang per uur uitgeven. We zien dat de meerderheid van de betalende ouders maximum 200 BEF per uur geeft. Tabel 3.5 Het bedrag dat betalende ouders per uur geven voor informele opvang (in %, n=15) <100 BEF 33,3
100-200 BEF 26,7
201-300 BEF 13,3
301-400 BEF 0,0
401-500 BEF 13,3
>500 BEF 13,3
Ook de enquête die Kind en Gezin tweejaarlijks organiseert om het gebruik van kinderopvang van –3-jarigen in kaart te brengen, wees uit dat in 1997 grootouders slechts in 5,4% van de gevallen betaald werden voor kinderopvang. Wanneer de opvang gebeurt tegen betaling kost dit de ouders gemiddeld 306 BEF per dag (Kind en Gezin, 1997a). Ook in de studie van Vanderleyden en Dooghe (1984) bleek er hoogst zelden sprake te zijn van een financiële vergoeding. Bovendien blijkt het voor de grootouders zelf belangrijk te zijn
De gebruikte opvangvormen
60
dat ze hun kinderen de kosten van kinderopvang kunnen besparen (De Naeyer, 1998; Jendrek, 1993; LISO, 1991). 2.4.2 De kostprijs van formele opvang We bekijken eerst de gangbare tariefregelingen en daarna geven we de gemiddelde kostprijs. Voor wat de algemene tariefregeling betreft, is er een duidelijk verschil tussen de gesubsidieerde en de particuliere voorzieningen. Waar gesubsidieerde voorzieningen rekening houden met het inkomen, gebeurt dit in de particuliere voorzieningen zelden. Particuliere kinderdagverblijven werken vooral met vaste bedragen, particuliere opvanggezinnen met variabele prijzen. Tabel 3.6 Algemene tariefregeling voor formele opvang (in %) Kinderdagverblijf Gesubs. Partic. n=168 n=64 Vast bedrag volgens inkomen Variabel bedrag overeengekomen met de opvangvoorziening Vast bedrag gelijk voor iedereen
Opvanggezin Gesubs. Partic. n=240 n=70
98,2 1,8
7,8 32,8
98,8 1,2
10,9 62,5
-
59,4
-
26,6
In onderstaande tabel zien we de tariefregeling voor een kinderdagverblijf en een opvanggezin in functie van de opvangduur. Zowel in een opvanggezin als in een kinderdagverblijf betalen de meeste ouders per dag dat het kind wordt opgevangen. In de gesubsidieerde opvangvoorzieningen heeft men blijkbaar de meest ‘verfijnde’ tariefregeling; men houdt bijvoorbeeld ook rekening met een halve dag opvang. Tabel 3.7 Tariefregeling i.f.v. de opvangduur in opvanggezin en kinderdagverblijven (in %) Kinderdagverblijf Gesubs. Partic. n=168 n=64 Een vast bedrag per dag Een vast bedrag per halve dag Een vast bedrag per dag en per halve dag Een vast bedrag per maand Een vast bedrag per week Een vast bedrag per uur
Opvanggezin Gesubs. Partic. n=240 n=70
44,0 41,1 9,5
50,0 12,5 18,8
42,5 35,4 15,4
51,4 15,7 18,6
3,6 0,6 1,2
0,0 7,8 10,9
2,5 0,0 4,2
0,0 1,4 12,9
De gebruikte opvangvormen
61
We zien dat het aantal ouders dat in een gesubsidieerde opvangvorm - hetzij een kinderdagverblijf, hetzij een opvanggezin - minder dan 500 BEF per dag betaalt veel hoger is dan bij de particuliere opvanginstellingen. In een particulier kinderdagverblijf betaalt 12,1% van de ouders zelfs tussen de 700 en de 800 BEF per dag. Tabel 3.8 Het bedrag dat ouders per dag opvang betalen voor formele opvang Bedrag (in BEF)
Kinderdagverblijf Gesub. Partic. n=168 n=64
<500 500-600 601-700 701-800 >800
42,7 31,1 23,2 1,8 1,2
24,1 34,5 27,6 12,1 1,7
Opvanggezin Gesub. Partic. n=240 n=70 50,2 33,2 16,2 0,0 0,4
31,8 53,0 12,1 1,5 1,5
Wanneer we nagaan welk bedrag ouders gemiddeld per dag opvang betalen, merken we dat ouders gemiddeld het meest betalen in een particuliere opvanginstelling en het minst in een opvanggezin aangesloten bij een dienst. Tabel .3.9 Het gemiddeld bedrag dat ouders per dag opvang betalen voor formele opvang (in BEF) Kinderdagverblijf Gesub. n=168 517,9
Opvanggezin Partic. n=64 578,8
Gesub. n=240 505,5
Partic. n=70 513,2
2.4.3 Kostprijs van het huispersoneel De meeste ouders die voor de opvang van hun kindje een beroep doen op huispersoneel of iemand van het Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap (PWA) betalen hiervoor per uur opvang. 7,1% van de ouders betaalt minder dan 100 BEF per uur, 42,9% betaalt tussen de 100 en de 200 BEF per uur, 35,7% betaalt tussen de 200 en de 300 BEF en 14,3% betaalt 300 BEF of meer per uur opvang. Eén gezin betaalt op een andere wijze, met name 500 BEF per volledige namiddag opvang. Gemiddeld betalen ouders 186 BEF per uur.
De gebruikte opvangvormen
62
2.5 De afstand tot de opvangvoorziening 2.5.1 Van de opvangvoorziening tot thuis Het overgrote deel van de ouders blijkt op minder dan 5 km afstand van de opvangvoorziening van hun kind te wonen. Het valt op dat ouders die een beroep doen op de grootouders (of andere familieleden, vrienden, ...) in vergelijking met de ouders die gebruik maken van een kinderdagverblijf of een opvanggezin, vaak een langere afstand moeten afleggen, d.w.z. als men kiest voor de grootouders dan heeft men er een verdere verplaatsing voor over. Opvanggezinnen situeren zich qua afstand het dichtst bij de gebruikers. Tabel 3.10 De afstand van de opvangvoorziening tot het eigen huis (n=656, in %) Afstand
0 km Minder dan 5 km 5 km tot 10 km 10 km tot 20 km 20 km tot 30 km Meer dan 30 km
Grootouders, andere familie, vrienden, buren, ...
Kinderdagverblijf
Opvanggezin
17,8 46,1 19,3 9,9 3,6 3,3
12,2 63,1 17,8 4,3 1,7 0,9
17,6 64,9 13,4 2,5 1,6 0,0
2.5.2 De plaats van de opvang door de grootouders of andere familieleden Tabel 3.11 De plaats van de opvang door grootouders of andere familieleden, vrienden, buren, ... (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Plaats van opvang
N=441
In het huis van de grootouders of andere 89,3 familieleden, vrienden, buren, ... In het eigen huis van de ouders 18,7
De informele opvang gebeurt grotendeels in het huis van de grootouders of andere familieleden, vrienden, buren, ... zelf. Wanneer de opvang in hun eigen huis van het kind plaatsvindt, is dit meestal om praktische redenen: het kindje kan’s morgens blijven slapen, het kindje kent het huis, ... Opvoedkundige redenen komen op de tweede plaats (het speelgoed van het kindje is hier aanwezig, ...).
De gebruikte opvangvormen
3.
63
De gebruikte opvangvorm(en) bij schoolgaande kinderen
In deze rubriek gaan we na op welke opvangvorm(en) ouders voor hun schoolgaande kinderen een beroep doen, evenals het aantal uren dat men gebruik maakt van de verschillende opvangvoorzieningen en welke combinaties van opvangvormen het meest voorkomen. Tevens bekijken we kostprijs en de afstand tot de opvangvoorziening. 3.1 De belangrijkste opvangvorm Wanneer we kijken naar de belangrijkste opvangvorm (d.i. waar per week het meest aantal uren gebruik van wordt gemaakt), dan zien we dat de opvang door de grootouders en - met uitzondering van de opvang van deeltijds schoolgaande kinderen - de opvang door en in de school primeren. Bij de jongste groep (2,5 tot 3 jaar) komen wel nog opvanggezinnen en kinderdagverblijven in beperkte mate voor, bij de oudere groepen bijna of helemaal niet meer. Tabel 3.12 Overzicht van de belangrijkste opvangvorm vóór en na de schooltijd voor kinderen van 2,5 tot 12 jaar (in %) Opvangvorm
Kinderen van 2,5 tot 3 jaar Voltijds Deeltijds schoolgaand schoolgaand n=37 n=27
Grootouders Andere familie, vrienden IBO Opvang door en in school Opvanggezin aangesloten bij een dienst Particulier opvanggezin Gesubsidieerd kinderdagverblijf Particuliere opvanginstelling Anderen
Kinderen van 3 tot 6 jaar n=587
Kinderen van 6 tot 12 jaar n=222
29,6 14,8 3,7 7,4 11,1
27,0 8,1 2,7 35,1 16,2
45,2 7,2 10,7 26,3 3,6
34,3 14,9 4,5 35,8 0,0
11,1 7,4
5,4 0,0
4,8 0,0
1,5 1,5
7,4 7,4
2,7 2,7
0,2 2,0
0,0 7,5
Bekijken we het aantal uren dat kinderen per week in de verschillende opvangvoorzieningen worden opgevangen (tabel 3.13) dan zien we dat, wanneer het om veel uren gaat, bij de schoolgaande kinderen tussen 2,5 en 6 jaar het gesubsidieerd kinderdagverblijf de belangrijkste opvangvorm is. IBO’s en opvang door de school hebben een belangrijk aandeel in de korte opvang van minder dan 5 uur of 5 tot 10 uur. Dit is nog sterker het geval bij de jongere groep dan bij de oudere. Lagere schoolkinderen brengen gemiddeld meer uren door in een initiatief voor
De gebruikte opvangvormen
64
buitenschoolse opvang dan in de opvang in de school. Kleuterschoolkinderen verblijven gemiddeld iets meer uren in de opvang in de school dan in een IBO. Ook andere familieleden, vrienden en buren worden doorgaans voor kortere opvangperiodes (maximum 10 uren per week) ingeschakeld. Niemand van deze ouders doet meer dan 15 uur per week een beroep op een opvanggezin aangesloten bij een dienst.
Opvangvorm Gem. aantal uren Grootouders Andere familie, vrienden, ... IBO Opvang door en in school Opvanggezin aangesloten bij een dienst Particulier opvanggezin Gesubsidieerd kinderdagverblijf Particuliere opvanginstelling Anderen
Kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=719 <5 uur 5,5-10 10,5-15
>15
Gem. aantal uren
Kinderen van 6 tot 12 jaar n=222 <5 uur 5,5-10 10,5-15
>15
9,3 7,1
24,4 21,9
32,3 56,3
31,3 15,6
11,9 6,3
9,3 9,3
16,4 21,8
46,7 38,6
36,9 34,0
0,0 5,6
5,8 6,2 10,1
51,1 46,2 28,9
17,8 27,4 28,9
22,2 22,6 42,1
8,9 3,8 0,0
11,2 8,9 0,0
18,5 29,2 0,0
18,4 35,8 0,0
18,5 19,7 0,0
44,6 15,3 0,0
7,1 0,0
40,0 0,0
32,0 50,0
24,0 0,0
4,0 50,0
9,5 7,0
0,0 0,0
100,0 100,0
0,0 0,0
0,0 0,0
3,0
33,3
0,0
66,7
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
6,0
25,0
37,5
25,0
12,5
14,5
0,0
0,0
100,0
0,0
De gebruikte opvangvormen
Tabel 3.13 Het verband tussen de belangrijkste opvangvorm en het aantal uren gebruik van kinderopvang per week, gewogen gegevens (in rij %)
65
66
De gebruikte opvangvormen
3.2 Alle gebruikte opvangvormen Wanneer we alle gebruikte opvangvormen in rekening brengen, dan komen de grootouders langs moederszijde bij de verschillende leeftijdsgroepen op de eerste plaats. Voor de opvang van deeltijds schoolgaande kinderen komt het opvanggezin aangesloten bij een dienst op de tweede plaats. Ook familieleden, vrienden en buren springen wel eens in. Voor de andere kinderen wordt ook frequent een beroep gedaan op de opvang door en in de school: bij de kinderen tussen 6 en 12 jaar betreft het zelfs bijna de helft (48,8%). Tabel 3.14 Overzicht van alle gebruikte opvangvormen, gewogen gegevens (in %) Opvangvorm
Kindjes van 2,5 tot 3 jaar Voltijds Deeltijds schoolgaand schoolgaand n=42 n=34
Informele opvang - Grootouders langs moederszijde - Grootouders langs vaderszijde - Andere familie, vrienden, … Formele opvang - IBO - Opvang door en in school - Opvanggezin aangesloten bij een dienst - Particulier opvanggezin - Gesubsidieerd kinderdagverblijf - Particuliere opvanginstelling Andere - PWA - Au pair - Huispersoneel - Anderen
Kinderen van 3 tot 6 jaar n=587
Kinderen van 6 tot 12 jaar n=222
35,9
50,5
52,7
48,8
18,3
23,6
34,3
46,5
19,7
7,6
11,8
14,0
4,2 15,5 21,8
4,7 33,5 25,1
14,1 38,3 8,4
9,3 48,8 4,7
16,2 4,2
3,5 5,8
6,4 0,9
0,0 2,3
9,9
1,7
1,2
0,0
0,0 0,0 0,0 8,4
0,0 0,0 1,2 2,9
0,0 0,2 2,0 5,4
0,0 0,0 4,7 4,7
Voor kinderen tussen 2,5 en 6 jaar maakt de overgrote meerderheid van de ouders slechts gebruik van één opvangvorm, waarbij de grootouders op de eerste plaats komen (tabel 3.15). Indien er tevens gebruik gemaakt wordt van een bijkomende opvangvoorziening, gaat het in de meeste gevallen om opvang in de school. Kinderen
67
De gebruikte opvangvormen
tussen 6 en 12 jaar moeten vaker wisselen van opvangvorm. Bijna de helft van de ouders doet een beroep op twee opvangvoorzieningen, vooral de grootouders en de school. Tabel 3.15 Meest voorkomende combinaties van opvangvormen (in %) Ouders maken gebruik van :
Kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=719
Slechts één opvangvorm - Grootouders - IBO - School - Anderen (opvanggezin, kinderdagverblijf, ...)
71,9
Twee opvangvormen - Grootouders en IBO - Grootouders en school - Grootouders en anderen - IBO en school - IBO en anderen - School en anderen
26,2
Drie opvangvormen - Grootouders, school en anderen - IBO, school en anderen
Kinderen van 6 tot 12 jaar n=222 54,6
34,9 7,2 17,1 12,7
30,4 3,8 20,4 0,0 43,4
4,3 11,9 6,0 1,1 0,2 2,7 2,0
5,7 23,8 1,5 0,8 2,1 9,4 2,1
1,8 0,2
2,1 0,0
3.3 De kostprijs van de opvang We bekijken de kostprijs achtereenvolgens voor de verschillende opvangvormen. 3.3.1 De kostprijs van informele opvang Net als bij de voorschoolse kinderen betaalt slechts 7,2% van de ouders met een kind tussen 2,5 en 6 jaar die een beroep doen op informele opvang (n=290) voor de opvang. De overgrote meerderheid (80,7%) betaalt niet en 12,1% treft een andere regeling. Van de 16 ouders die een bedrag vermeld hebben, betalen er drie minder dan 40 BEF per dag, acht ouders betalen tussen 50 en 100 BEF per dag. Drie ouders betalen 100 BEF per uur en twee ouders 150 BEF per uur. Van de ouders met een kind tussen 6 en 12 jaar (n=52) betaalt slechts 5,8% voor de informele opvang, 86,5% van de ouders betalen niet en 7,7% treffen een andere regeling. 3.3.2 De kostprijs van formele opvang Voor de formele opvangvormen geven we achtereenvolgens de tariefregeling, de tariefcriteria en het gemiddeld bedrag.
68
De gebruikte opvangvormen
Het aantal ouders met kinderen van 6 tot 12 jaar die gebruik maken van een kinderdagverblijf, een opvanggezin of huispersoneel is te klein om uitspraken te doen over de kostprijs van deze opvangvormen. In onderstaande tabellen wordt bijgevolg enkel voor een initiatief buitenschoolse opvang en de opvang door en in de school de cijfers gegeven voor de 6-12-jarigen. De meningen van de ouders over de tariefregelingen komen niet helemaal overeen. Voor ouders met kinderen van 2,5 tot 6 jaar worden de bedragen voor opvang in een initiatief voor buitenschoolse opvang in één geval op drie door de gemeente bepaald. 20% van de ouders geeft aan dat het bedrag samen met de opvangvoorziening werd overeengekomen. In één op vier voorzieningen is het bedrag gelijk voor iedereen, in één op vijf voorzieningen wordt rekening gehouden met het inkomen. 4 op 10 van de ouders met kinderen van 6 tot 12 jaar is van mening dat het bedrag vast ligt en bepaald wordt door het inkomen. Evenveel ouders zeggen dat het bedrag vast ligt en gelijk is voor iedereen. Bij opvang door en in de school wordt het bedrag in respectievelijk 46,2% en 33,3% van de gevallen door de school zelf bepaald. In ongeveer één op drie scholen is het bedrag gelijk voor iedereen. Slechts respectievelijk 14% en 18,5% van de ouders geven aan dat het bedrag bepaald wordt op basis van het inkomen. Kinderdagverblijven en opvanggezinnen stemmen hun bedragen veel meer af op het gezinsinkomen. Toch geeft één op drie van de gebruikers aan dat het bedrag voor het kinderdagverblijf gelijk is voor iedereen, wat wellicht een verklaring is voor het hogere bedrag per uur. Tabel 3.16 Algemene tariefregeling voor formele opvang (in %, meerdere antwoorden mogelijk) Tariefcriteria
Het bedrag ligt vast, bepaald door het inkomen Bedrag samen met voorziening overeengekomen Bedrag is door de gemeente bepaald Bedrag is door de school bepaald Bedrag ligt vast en is gelijk voor iedereen
IBO
School
Opvang gezin
2,5-6 n=38
6-12 n=12
2,5-6 n=136
6-12 n=30
Kinderdagverblijf 2,5-6 n=23
20,8
41,7
14,0
18,5
59,1
62,2
20,8
0,0
7,5
11,1
9,1
29,7
33,3
16,7
-
-
-
-
-
-
46,2
33,3
-
-
25,0
41,7
32,3
37,0
31,8
4,1
2,5-6 n=75
De meerderheid van de ouders met kinderen die gebruik maken van opvang in een initiatief voor buitenschoolse opvang of de school betalen een vast bedrag per uur opvang. Bij een kinderdagverblijf of een opvanggezin gaat het in de meeste gevallen, in tegenstelling tot de voorschoolse opvang, om een vast bedrag per keer opvang.
69
De gebruikte opvangvormen
Tabel 3.17 Tariefregeling i.f.v. de opvangduur in een IBO, de school, een kinderdagverblijf en een opvanggezin (in %) Tariefregeling
IBO 2,5-6 n=38
Een vast bedrag per keer 22,6 Een vast bedrag per begonnen 0,0 half uur Een vast bedrag per uur 74,2 Een vast bedrag per halve dag 0,0 Een vast bedrag per dag 0,0 Een vast bedrag per week 0,0 Een vast bedrag per maand 0,0 Een vast bedrag per trimester 3,2
School
Kinderdagverblijf 2,5-6 n=23
Opvang gezin
6-12 n=12
2,5-6 n=136
6-12 n=30
2,5-6 n=75
8,3 25,0
29,0 8,4
35,7 3,6
54,5 0,0
50,9 0,0
50,0 8,3 0,0 0,0 8,3 0,0
53,5 0,0 2,8 0,0 4,7 1,9
50,0 0,0 3,6 0,0 7,1 0,0
27,3 0,0 18,2 0,0 0,0 0,0
20,0 9,1 10,9 3,6 5,5 0,0
Het gemiddeld bedrag dat ouders per uur betalen voor opvang in een IBO of in de school is vergelijkbaar en bedraagt 45 à 46 BEF. Het gemiddeld bedrag per keer ligt voor een IBO evenwel meer dan 3 maal zo hoog. Ook besteden ouders per maand gemiddeld meer geld aan een initiatief voor buitenschoolse opvang dan aan opvang door en in de school. Het gemiddeld bedrag per uur dat de bevraagde ouders betalen voor een opvanggezin ligt veel lager dan in een kinderdagverblijf, evenals het bedrag per keer opvang. Het hoge gemiddelde maandbedrag voor opvang in een opvanggezin in vergelijking met een IBO of opvang in en door de school is waarschijnlijk te verklaren door het feit dat heel wat van de schoolgaande kinderen die tevens in een opvanggezin worden opgevangen, slechts deeltijds naar school gaan en voor de rest van de week (meestal de namiddagen) in een opvanggezin verblijven. Tabel 3.18 Het gemiddeld bedrag dat ouders met een kind tussen 2,5 en 6 jaar betalen voor formele opvang* (in BEF) Bedrag
Per keer Per uur Per week Per maand *
IBO
School
2,5-6 n=38
2,5-6 n=136
243 46 1 600
76 45 498
Kinderdagverblijf 2,5-6 n=23
Deze gegevens zijn niet beschikbaar voor de 6-12-jarigen.
540 195 -
Opvanggezin 2,5-6 n=75 398 56 650 7 750
De gebruikte opvangvormen
70
3.3.3 Kostprijs van het huispersoneel Ongeveer zes op tien ouders met kinderen tussen 2,5 en 6 jaar die voor opvang een beroep doen op huispersoneel of iemand van het PWA betalen deze mensen per uur opvang. 41,7% van deze ouders betaalt 100 BEF per uur, 16,5% betaalt tussen 100 en 200 BEF, 25,0% betaalt tussen 200 en 250 BEF, 16,8% betaalt 250 BEF per uur. Vier gezinnen betalen op een andere wijze, met name: − 1 000 BEF voor één avond en één nacht; − 700 BEF voor twee ochtenden; − 120 BEF per uur tot 19 uur, 80 BEF per uur tot 24 uur, overnachting van 21 uur tot 8 uur kost 500 BEF; − betalen voor gezinshulp: poetsen, strijken, koken en kinderopvang. Tabel 3.19 Tariefregeling bij opvang door huispersoneel en PWA voor ouders met kinderen tussen 2,5 en 6 jaar (in %) Tariefregeling Per uur Men betaalt niet Per maand Een andere betalingswijze
Ouders met kinderen tussen 2,5 en 6 jaar n=23 59,1 13,6 13,6 18,2
Twee van de drie gezinnen met kinderen tussen 6 en 12 jaar die gebruik maken van opvang door huispersoneel betalen een vast bedrag per maand. Voor het ene gezin bedraagt dit 23 000 BEF, voor het andere is dit 27 000 BEF per maand. Het derde gezin betaalt 250 BEF per keer. 3.4 De afstand tot de opvangvoorziening 3.4.1 Van de opvangvoorziening tot thuis De overgrote meerderheid van de gezinnen woont binnen een straal van 5 km van de gebruikte opvangvoorziening. Voor een kinderdagverblijf wordt gemiddeld de langste afstand overbrugd. Het zou evenwel kunnen dat de opvangvoorzieningen zich op de weg naar het werk van (één van beide) de ouders bevinden. We hebben hieromtrent echter geen gegevens.
71
De gebruikte opvangvormen
Tabel 3.20 De afstand van de opvangvoorziening tot het eigen huis (in %) Afstand
0 km Minder dan 5 km 5 km tot 10 km 10 km tot 20 km 20 km tot 30 km Meer dan 30 km
IBO
School
2,5-6 n=38
6-12 n=12
2,5-6 n=136
6-12 n=30
Kinderdagverblijf 2,5-6 n=23
15,4 71,8 10,3 2,6 0,0 0,0
7,7 84,6 0,0 7,7 0,0 0,0
20,6 69,5 6,9 2,3 0,8 0,0
15,6 62,5 12,5 9,4 0,0 0,0
13,0 60,9 17,4 0,0 8,7 0,0
Opvanggezin
14,9 70,3 9,5 2,7 0,0 2,7
2,5-6 n=75
3.4.2 Van de opvangvoorziening tot de school Ook de afstand van de opvangvoorziening tot de school is doorgaans 5 kilometer of minder. Bij de afstand van de school tot de opvang door en in de school valt op dat ongeveer 30% van de ouders deze afstand als minder dan 5 km inschat. Dit is verwonderlijk, aangezien we vermoeden dat de afstand van de school tot de school 0 km is. De reden hiervoor zou kunnen zijn dat ouders de school verwarren met het IBO, of dat bepaalde scholen hun opvang elders onderbrengen. Zo kan het zijn dat enkele scholen samen buitenschoolse opvang voorzien of dat een school meerdere locaties heeft en op een andere plaats dan waar het kind overdag zit de opvang voorziet. Tabel 3.21 De afstand van de opvangvoorziening tot de school (in %) Afstand
0 km Minder dan 5 km 5 km tot 10 km 10 km tot 20 km 20 km tot 30 km Meer dan 30 km
IBO
School
2,5-6 n=38
6-12 n=12
2,5-6 n=136
6-12 n=30
43,6 51,3 5,1 0,0 0,0 0,0
30,8 61,5 0,0 7,7 0,0 0,0
71,9 28,1 0,0 0,0 0,0 0,0
71,0 25,8 3,2 0,0 0,0 0,0
Kinderdagverblijf 2,5-6 n=23 68,2 22,7 4,5 0,0 4,5 0,0
Opvanggezin 2,5-6 n=75 19,2 75,3 4,1 1,4 0,0 0,0
3.4.3 De plaats van de opvang door de grootouders of andere familieleden De meerderheid van de informele opvang gebeurt in het huis van de grootouders of andere familieleden, vrienden en buren. Indien de opvang daarentegen in het huis van het kind zelf plaatsvindt, gebeurt dit in hoofdzaak om praktische redenen. Andere redenen hiervoor zijn: het kind beoefent
De gebruikte opvangvormen
72
activiteiten (turnen, muziekschool, ...) die zich dicht bij het huis bevinden, het kind kan op tijd gaan slapen, het kind moet ’s morgens niet vroeg uit bed ... Tabel 3.22 De plaats van de opvang door grootouders of andere familieleden, vrienden, buren, ... (in %, meerdere antwoorden mogelijk) Plaats van de opvang
In het huis van de grootouders of andere familieleden, vrienden, buren, ... In het eigen huis van de ouders
4.
Kinderen tussen 2,5 en 6 jaar n=298
Kinderen tussen 6 en 12 jaar n=52
87,8
79,2
30,5
37,7
Besluit
De belangrijkste opvangvorm (waar de meeste uren worden doorgebracht) voor de modale groep ouders met voorschoolse kinderen (<2,5 jaar) is het opvanggezin (aangesloten bij een dienst), gevolgd door de grootouders. Wat de opvang ’s morgens vroeg en ’s avonds laat betreft zijn grootouders wel de belangrijkste opvangvorm. Dit zijn immers momenten waarop ouders in mindere mate gebruik kunnen maken van de formele opvangvoorzieningen. Tevens stellen we vast dat de meerderheid van de ouders voornamelijk slechts een beroep doen op één enkele opvangvorm. Wanneer men toch meerdere opvangvormen combineert, zijn dit hoofdzakelijk het opvanggezin en de grootouders enerzijds en het kinderdagverblijf en de grootouders anderzijds. Wat de kostprijs van de opvang betreft, stellen we vast dat voor informele opvang (opvang door grootouders, andere familie, vrienden, buren, ...) in ongeveer 80% van de gevallen niet betaald wordt. De kostprijs voor formele opvang daarentegen wordt, afhankelijk van de soort opvang (gesubsidieerd of niet), al dan niet bepaald volgens het inkomen. Daarbij wordt soms met vaste bedragen gewerkt of met variabele prijzen. Het gemiddeld bedrag per dag opvang ligt tussen 505 BEF (opvanggezin aangesloten bij een dienst) en 579 BEF (een particuliere opvanginstelling). Voor de opvang door huispersoneel betalen de meeste ouders per uur opvang. Men betaalt gemiddeld 186 BEF per uur. De meerderheid van de ondervraagde ouders woont op minder dan 5 km afstand van de opvangvoorziening van hun kind. Voor de modale groep ouders met kleuterschoolkinderen (2,5 tot 6 jaar) zijn de grootouders de belangrijkste opvangvorm. De opvang door en in de school komt hier op de tweede plaats. Evenals bij de voorschoolse kinderen blijken de meeste kleuterschoolkinderen slechts in één opvangvorm te worden opgevangen. De meest voorkomende combinatie van opvangvormen zijn de grootouders en de opvang in de school.
De gebruikte opvangvormen
73
De kostprijs van een initiatief voor buitenschoolse opvang kan zowel vastgelegd zijn door de gemeente, afhangen van het inkomen of voor iedereen gelijk zijn. Voor de opvang door en in de school wordt de kostprijs ofwel bepaald door de school zelf ofwel ligt het bedrag vast en is het gelijk voor iedereen. Gemiddeld betalen ouders voor de opvang in een initiatief voor buitenschoolse opvang en voor opvang in de school ongeveer 45 BEF per uur. Voor de opvang door huispersoneel betaalt men gemiddeld 167 BEF per uur. Evenals bij de voorschoolse kinderen is de afstand van de opvangvoorziening tot het huis doorgaans minder dan 5 km. Voor de lagere schoolkinderen (6 tot 12 jaar) staat de opvang door en in de school, samen met de grootouders bovenaan. In iets meer dan vier op tien gevallen worden twee opvangvormen gecombineerd. Dat ouders van lagere schoolkinderen meer dan de andere ouders verschillende opvangvoorzieningen combineren kan samenhangen met het feit dat deze oudere kinderen zich makkelijker aan meerdere ‘vreemde’ omgevingen aanpassen. De meest voorkomende combinaties bij schoolgaande kinderen zijn de grootouders en de opvang door in de school. De grootouders worden voor alle leeftijdsgroepen het meest gebruikt in combinatie met een andere (formele) opvangvorm. Bij deze kinderen zien we dat ook de afstand van de opvangvoorziening tot de school meestal 5 km of minder bedraagt.
75
HOOFDSTUK 4 DE KEUZE VAN DE OPVANG
1.
Inleiding
In dit hoofdstuk bespreken we de keuze van de opvang. We gaan er van uit dat dit een keuzeproces is dat in twee stappen verloopt. Ouders hebben meestal een voorkeur voor een bepaalde opvangvorm en op basis van die voorkeur - en van allerlei andere overwegingen gaat men vervolgens op zoek naar een bepaalde opvangplaats. Ouders gaan in eerste instantie de opvangvormen in een ‘vergelijkend warenonderzoek’ tegen elkaar afwegen en een ‘beste keuze’ bepalen. We gaan er van uit dat ouders bepaalde opvattingen hebben over deze opvangvormen. Voorbeelden van deze opvattingen kunnen zijn: ‘van de grootouders weet men wat men er aan heeft’, of: ‘in een kinderdagverblijf is het personeel goed opgeleid’, of ‘in het opvanggezin is het altijd dezelfde persoon die voor het kindje zorgt’. In deze opvattingen zit de beeldvorming verdisconteerd die men opbouwde op basis van vroegere ervaringen, het ‘horen zeggen’, de vooroordelen, de pedagogische overtuigingen, etc. Grosso modo kunnen we drie vormen van voorschoolse opvang onderscheiden: de grootouders, de kinderdagverblijven en de onthaalgezinnen. Daarnaast zijn er twee vormen van buitenschoolse opvang: het initiatief buitenschoolse opvang (IBO) en de opvang in en door de school. Er kunnen binnen deze drie opvangvormen evenwel nog andere verschillen zijn, bijvoorbeeld tussen gesubsidieerde en particuliere vormen, doch we nemen aan dat deze verschillen niet doorgesijpeld zijn tot in de beeldvorming. We bespreken eerst de afweging van de opvangvormen door de ouders en daarna de redenen die men daarvoor opgeeft. Hierbij maken we een onderscheid tussen de in de enquête aangeboden uitspraken en de spontane commentaren van de ouders omtrent deze thematiek. In een volgend punt bekijken we de zoektocht naar een opvangplaats, waarbij we inzoomen op het tijdstip van de keuze, de duur van de zoektocht, de informatie waarop men zich baseert, de ervaren moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang en de redenen die de doorslag gaven bij de uiteindelijke keuze. In een laatste rubriek worden de determinanten geanalyseerd die de keuze van de opvangvorm en -plaats bepalen. We bekijken achtereenvolgens de voorschoolse en schoolgaande groep.
De keuze van de opvangvorm
2.
76
De keuze van de opvang bij voorschoolse kinderen
2.1 De afweging van de drie opvangvormen In deze eerste vraagstelling naar de keuze van de opvangplaats wilden we weten welke opvangvorm de ouders verkiezen, los van allerlei zakelijke en toevallige omstandigheden (bv. of de grootouders het wel willen of aankunnen, …), d.w.z. louter op basis van de meer intrinsieke kenmerken. We baseren ons hier op een vraag in de enquête naar hoe men in het algemeen staat tegenover de opvang door de grootouders, het kinderdagverblijf en het opvanggezin. Telkens waren twee antwoorden mogelijk: het is een goede opvangvorm of het is geen goede opvangvorm. Men kon ook telkens de redenen daarvoor aangeven (zie de volgende rubriek). We vatten de antwoorden samen in de volgende tabel. Voor de berekening in de tabel gaan we er van uit dat ouders een voorkeur hebben voor een bepaalde opvangvorm als ze alleen maar voordelen aangeven voor deze opvangvorm (en geen nadelen) en terzelfder tijd ook geen voordelen aangeven van een andere opvangvorm. Tabel 4.1 Voorkeur voor de drie opvangvormen, gewogen gegevens (in %) Voorkeur Een duidelijke voorkeur voor één opvangvorm - Voorkeur voor het opvanggezin - Voorkeur voor het kinderdagverblijf - Voorkeur voor de grootouders Een voorkeur voor twee opvangvormen - Voorkeur voor ‘formele’ opvangvoorzieningen (kinderdag of opvanggezin) - Voorkeur voor ‘familiale’ opvangvoorzieningen (grootouders of opvanggezin) Geen duidelijke voorkeur - Om het even (alledrie alleen maar voordelen) - Om het even (alledrie zowel voor- als nadelen) Andere
N=1 029 22,0 8,1 6,8 14,5 16,9
16,8 10,0 5,0
We zien dat de voorkeur niet zo eenduidig ligt en eigenlijk maar ongeveer een derde van de ouders een uitgesproken voorkeur heeft. Hiervan kiest de grootste groep voor een opvanggezin, een heel wat kleinere groep voor het kinderdagverblijf en een nog kleinere groep voor de grootouders. Heel wat ouders geven voordelen van verschillende opvangvormen. Wanneer we die verder analyseren herkennen we een samenhang tussen kinderdagverblijf en opvanggezin versus de grootouders enerzijds (d.w.z. de formele versus de informele voorzieningen) en tussen grootouders en opvanggezin versus kinderdagverblijf anderzijds (d.w.z. de familiale versus de niet-familiale opvangvormen). Wanneer we ook met deze preferenties rekening
De keuze van de opvangvorm
77
houden en deze optellen bij de specifieke voorkeur, wordt de voorkeur voor het opvanggezin duidelijker. Terzelfder tijd moet erop gewezen worden dat het voor een ruime groep (ongeveer 1/4) niet zoveel uitmaakt, aangezien men in de drie opvangvormen alleen maar voordelen ziet of voor- en nadelen. Deze voorkeur voor het opvanggezin wijkt af van de - soms onduidelijke - resultaten in andere studies. In een onderzoek van begin jaren ‘80 (Mens & Ruimte, 1984) beoordeelde 47,9% van de bevraagde ouders de grootouders als de beste opvangvorm. Heel wat ouders in deze studie gingen, wanneer één (of beide) van de grootouders beschikbaar was, ook niet meer op zoek naar een andere vorm van opvang. De rest koos voor formele opvang. We kunnen hier evenwel vraagtekens plaatsen bij de methodische vergelijkbaarheid. Ook is ondertussen de mentaliteit waarschijnlijk sterk gewijzigd en participeren heel wat grootmoeders zelf nog aan de arbeidsmarkt of wensen zij niet (meer) voltijds voor de opvang in te staan. In een latere studie georganiseerd door het LISO (1991) drukten maar liefst 59,5% van de bevraagde ouders hun voorkeur uit voor de grootouders. Mogelijk dienen we er hier rekening mee te houden dat de bevraging gebeurde in Limburg, waar het gemiddeld aandeel van de grootouders in de kinderopvang hoger ligt dan in de rest van Vlaanderen (zie Ruelens, 1999). Dit blijkt eveneens uit ons onderzoek (zie tabel 4.15). 2.2 De redenen voor de voorkeur voor een of andere opvangvorm Subjectief houden ouders bij de afweging van de opvangvormen rekening met verschillende aspecten (zie Baele, 1992): de pedagogische kwaliteit, de aanwezigheid van andere kinderen, de makkelijke bereikbaarheid, de flexibiliteit, de kostprijs, … Uit een onderzoek in Nederland kwamen de volgende keuzecriteria aan bod: praktische redenen, financiële redenen, aanbod, sfeer en de mate waarin de opvang leuk was voor de kinderen. De keuzemogelijkheden van ouders werden ook in dit onderzoek veelal beperkt door allerlei praktische omstandigheden (Van Dijke, 1994). Over het algemeen kunnen we deze redenen onderbrengen in twee hoofdgroepen: de pedagogische aanpak (of pedagogische kwaliteit) en de ‘service quality’ of, vrij vertaald, de dienstkwaliteit. Daarbuiten kunnen nog andere specifieke overwegingen een rol spelen, bijvoorbeeld: men vindt dat de grootouders daarmee niet mogen belast worden of men vreest interacties van het opvanggezin met het eigen gezin (zie ook verder). Deze overwegingen vormen een derde categorie. De pedagogische kwaliteit De pedagogische kwaliteit van de opvang is een complex begrip dat zowel betrekking kan hebben op de opvoedingsdoelen (bv. persoonlijkheidsontwikkeling, cognitieve en motorische ontwikkeling, …) als op de opvoedingsmiddelen (het ‘opvoedingsklimaat’, de kwaliteit van de pedagogische interacties, de pedagogische randvoorwaarden, …). Kind en Gezin ontwikkelde de laatste jaren een ‘beoordelingsschaal voor het pedagogisch functioneren in de kinderdagverblijven’ (Kind & Gezin, 1994) waarin een aantal pedagogische principes opgesomd worden die ook geldig kunnen zijn voor andere opvangvormen en die effectief, zoals zal blijken, ook gebruikt worden door heel wat ouders - zij het impliciet - bij hun beoordeling.
De keuze van de opvangvorm
78
Dienstkwaliteit Ook het concept ‘dienstkwaliteit’ is complex en omvat elementen zoals de klantgerichtheid, de flexibiliteit van de openingsuren, de ‘universaliteit’ (d.i. de beschikbaarheid van de dienst voor iedereen die er nood aan heeft tegen een billijke prijs), …. Het begrip wordt reeds sinds vele jaren in de marktsector aangewend. Bedrijven zien er een mogelijkheid in om zich te onderscheiden van hun concurrenten inzake producten (of diensten) die grotendeels kwalitatief gelijkwaardig zijn (bv. voor wat betreft praktisch nut, technische uitvoering, veiligheid, comfort voor de cliënt, ...). De voornaamste criteria die door de gebruikers omtrent deze ‘service quality’ aangewend worden, blijken volgens onderzoek steeds verband te houden met een 5-tal kenmerken (Parasuraman, 1988), met name: − betrouwbaarheid (‘reliability’), d.w.z. het strikt nakomen van de afspraken; − behulpzaamheid (‘responsiveness’): de bereidwilligheid om de cliënt op zijn wenken te bedienen; − vertrouwen (‘assurance’): de bekwaamheid, integriteit die het personeel uitstraalt; − empathie: het ‘bekommerd’ zijn om de cliënt en zijn persoonlijke situatie; − tastbare elementen (‘tangibles’): voorkomen van het personeel, de uitrusting, ... Doorgaans wordt in deze studies een duidelijk verband vastgesteld tussen deze vorm van kwaliteit en de tevredenheid van de gebruiker. Specifiek i.v.m. kinderopvangdiensten kunnen we nog andere elementen toevoegen die ouders belangrijk vinden: de flexibiliteit van de opvanguren, de continuïteit (bv. i.v.m. ziekte, vakanties …) en de kostprijs. Andere aspecten die vooral gelden voor diensten waar de gebruiker zelf (ervarings-)deskundigheid heeft is de inspraak die men heeft: is er informatie over rechten en plichten, is er een klachtenprocedure, …? Ook de keuzemogelijkheden die een bepaalde opvangvorm biedt, d.w.z. de heterogeniteit in het aanbod binnen een bepaalde opvangvorm, is een kwalitatief element. Vraagstelling in de enquête We baseren ons hier op dezelfde vraag in de enquête als voor de afweging van de opvangvormen, d.w.z. hoe staat men in het algemeen tegenover de opvang door de grootouders, het kinderdagverblijf, het opvanggezin. De bedoeling van deze vraag was in de eerste plaats exploratief. Een aantal opvattingen werd aangeboden in de vorm van uitspraken met de (bij-)bedoeling zoveel mogelijk commentaren te oogsten. In de aangeboden uitspraken werden voornamelijk deze twee thema’s (pedagogische kwaliteit en dienstkwaliteit) verwerkt, aangevuld met een aantal uitspraken ‘buiten categorie’. We stelden vast dat ook de commentaren van de ouders grotendeels in deze twee rubrieken te klasseren waren. We bespreken achtereenvolgens de antwoorden op de aangeboden uitspraken en daarna de eigen commentaren van de ouders.
De keuze van de opvangvorm
79
2.2.1 Aangeboden uitspraken omtrent de mogelijke voor- en nadelen van de verschillende opvangvormen Tabel 4.2 Voor- en nadelen van opvang door de grootouders, gewogen gegevens (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Opvang door de grootouders
N=1 029
Voordelen - Grootouders zien hun kleinkinderen graag - De grootouders hebben het zelf graag - Het kindje kent de grootouders goed - Grootouders hoeft men niet of minder te betalen - Van de grootouders weet men tenminste wat men eraan heeft - Andere
74,9
Nadelen - Ouders willen niet dat grootouders hiermee belast worden - Grootouders verwennen hun kleinkinderen te veel - Grootouders zouden zich teveel kunnen moeien met het gezin - Grootouders zijn soms wat ouderwets - Andere
51,8
52,3 44,5 43,5 26,2 23,7 13,7 31,7 23,3 13,0 3,9 12,1
Voor de grootouders blijkt de familiale band (grootouders zien hun kleinkinderen graag, het kindje kent de grootouders goed) in sterkere mate door te wegen dan het financiële aspect. Dat de grootouders het kindje zelf graag opvangen is een argument ‘buiten categorie’ dat niet speelt voor de andere twee opvangvormen. In de uitsprakenlijst werd ‘vertrouwen’ als volgt geformuleerd: ‘van de grootouders weet men tenminste wat men eraan heeft’. Ongeveer 24% van de ouders onderschreef deze uitspraak. Bij de nadelen is de wens om grootouders niet al te veel te belasten de belangrijkste verweging. In ‘verwennerij’ gelooft slechts een kleinere groep ouders. In tegenstelling tot wat in de gezinssociologische literatuur naar voor kwam (zie een bespreking in Ruelens L., 1999), vrezen weinig ouders negatieve interacties zoals bemoeienissen in het eigen gezin. Dat grootouders ouderwets zouden zijn onderschrijft bijna niemand. De ‘andere’ voor- of nadelen worden in een volgend punt (commentaren van de ouders) besproken.
De keuze van de opvangvorm
80
Tabel 4.3 Voor- en nadelen van opvang in een kinderdagverblijf, gewogen gegevens (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Kinderdagverblijf
N=1 029
Voordelen - Het is goed voor de opvoeding dat er nog andere kinderen zijn - De omstandigheden zijn er in het algemeen goed - Het personeel is goed opgeleid - Men dringt er geen bepaalde opvoedingswaarden op - Andere
71,4
Nadelen - Een kinderdagverblijf is nogal duur - Een kinderdagverblijf is enkel open tijdens de normale werkuren - De kinderen en de ouders zijn er teveel een nummer - Andere
53,6
59,1 33,9 30,9 5,8 8,1 26,5 25,5 15,0 15,2
Ongeveer 71% van de ouders onderschrijft een of meerdere voordelen van het kinderdagverblijf. Vooral de aanwezigheid van andere kinderen komt hier als belangrijk naar voor en in tweede instantie de uitrusting en de professionaliteit. De opvoedingsneutraliteit wordt minder als een voordeel gezien. Uit de commentaren van de ouders blijkt dat sommigen dit zelfs als een nadeel zien: ‘er is gebrek aan opvoedingswaarden’, ‘de opvoeding of gewoontes zijn niet altijd gelijk aan thuis’. Het belangrijkste nadeel aan een kinderdagverblijf blijkt de kostprijs te zijn. Ongeveer 3 op 10 ouders vinden deze opvang te duur. Ook de te strikt afgebakende openingsuren worden door ongeveer evenveel ouders als negatief ervaren. Verder onderschrijft slechts ongeveer 15% van de ouders de opvatting dat de kinderen en de ouders er teveel een nummer zijn.
De keuze van de opvangvorm
81
Tabel 4.4 Voor- en nadelen van opvang in een opvanggezin, gewogen gegevens (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Opvanggezin
N=1 029
Voordelen - Het is altijd dezelfde persoon die voor de opvang instaat - Er is meer een persoonlijke band met het opvanggezin - Een gezinssfeer is noodzakelijk voor de opvang van de kinderen - In een opvanggezin kunnen ook de andere kinderen terecht - Andere
73,2
Nadelen - Het huis van een opvanggezin is niet altijd geschikt - Een opvanggezin is niet altijd geschikt om dit werk te doen - Andere
25,9
46,4 44,7 35,4 23,3 9,0 13,1 11,2 13,1
In verband met het opvanggezin onderschrijft ongeveer 45% van de ouders de uitspraken ‘het is altijd dezelfde persoon die voor de opvang instaat’ en ‘er is een persoonlijke band’. Dat een gezinssfeer noodzakelijk is voor de opvang van kleine kinderen wordt door 35% van de ouders onderschreven. Het praktische voordeel dat ook de andere kinderen van het gezin er terecht kunnen is voor iets meer dan 1/5 van de groep belangrijk. Dat de (gebrekkige) opleiding van de opvanggezinnen en de (onaangepaste) uitrusting een nadeel zouden zijn, wordt slechts door een kleine groep ouders aangegeven. 2.2.2 De commentaren van de ouders De ouders maakten in ruime mate gebruik van de geboden kans om hun opinie te ventileren. Deze reacties proberen we eveneens onder te brengen in enerzijds de rubriek ‘pedagogische kwaliteiten’ van de voorzieningen en anderzijds de verschillende dimensies van de dienstkwaliteit (vertrouwen, kwaliteit van de verzorging, flexibiliteit, …). De andere aspecten die wel relevant zijn in de overwegingen, doch die geen kenmerk zijn van de opvangvorm, brengen we onder in een derde rubriek. We bekijken achtereenvolgens de grootouders, het kinderdagverblijf en het opvanggezin. 2.2.2.1 Pedagogische overwegingen In de vragenlijsten komen een groot aantal verwijzingen voor naar de pedagogische kwaliteit van de opvangvoorzieningen. Centraal lijkt daarin te staan ‘de aandacht die er is voor het kindje’, doch dit is een ruime notie die door vele ouders soms nog verder wordt gespecificeerd in allerlei deelaspecten van aandacht en de opvoedingswaarden.
De keuze van de opvangvorm
82
a) De grootouders Voordelen van de grootouders zijn: − De familiale sfeer (‘het kindje wordt opgevangen in familiale sfeer’). − De zee van tijd die grootouders ter beschikking hebben waardoor het kindje veel meer aandacht krijgt (‘oma is er altijd mee bezig en ons kindje leert er liedjes, boekjes lezen’). − Meer variatie in de aandacht die het kindje krijgt (‘ze doen activiteiten die in de crèche onmogelijk zijn, zoals uitstapjes maken’). − De afwezigheid van andere kinderen (‘ze moeten hun grootouders niet delen met andere kinderen’). − De rust in het gezin van de grootouders (‘geen drukte zoals bij mama thuis’). − De opvoeding verloopt volgens de familietraditie (‘zelfde waarden e.d.’, ‘ik was zelf tevreden over mijn eigen opvoeding’, ‘zij geven ongeveer dezelfde waarden mee als wij ouders’). − Het belang van de oudere generatie voor de opvoeding (‘grootouders relativeren sommige opvoedingprobleempjes’, ‘er is een rijkdom aan input voor kleintjes vanwege de voorgaande generatie’). Wat voor de ene ouder een voordeel is, kan evenwel door een andere ouder als een nadeel worden aangevoeld: − De afwezigheid van andere kinderen (‘ik vind het belangrijk dat ons kindje kan spelen met leeftijdsgenootjes’, ‘kinderen leren veel van anderen’, ‘kindje is niet het middelpunt’, ‘dat er ook andere kindjes zijn is plezant’, ‘kinderen leren sociale contacten leggen’, …). − De oudere generatie heeft andere waarden. − Door voor opvang in te staan verliezen de grootouders de eigen functie (‘oma en opa moeten hun kleinkinderen vooral kunnen verwennen en geen regels opleggen’, ‘opvang zou hen de gelegenheid ontnemen om de rol van oma en opa te spelen’). − Een opmerking in dezelfde lijn stelt dat grootouders hier beide rollen - grootouders en opvoeder - verwarren (‘ze laten de kinderen meer toe dan thuis, wat voor moeilijkheden en verwarring zorgt’). − Eveneens in dezelfde richting gaat de opmerking dat grootouders te weinig afstand kunnen nemen van het kindje juist omdat ze ook grootouders zijn (‘ze zijn te bezorgd’, ‘ze zouden bij het minste kuchje al naar de spoed gaan in het ziekenhuis’, ‘ik ben bang voor de verwennerij’). b) Het kinderdagverblijf In de commentaren omtrent het kinderdagverblijf wordt nogal sterk de nadruk gelegd op de persoonlijkheidsontwikkeling en de ontwikkeling van de vaardigheden. − Men argumenteert dat een kinderdagverblijf goed is voor de persoonlijkheidsontwikkeling (‘er is discipline en gehoorzaamheid’, ‘kinderen bij een onthaalmoeder of
De keuze van de opvangvorm
−
−
83
een crèche zijn veel zelfstandiger en socialer’, ‘ik vind het belangrijk dat mijn kind de aandacht leert delen’, ‘ze leren er omgaan met andere kinderen’, ‘het kind leert er ook anderen dan familieleden aanvaarden en vertrouwen’, ‘de opvang is niet al te persoonlijk en bereidt hen goed voor op de schoolse situatie’, ‘ze mogen daar net zo veel of zo weinig als thuis en geraken niet in de war over wat wel en wat niet mag’, ‘de kinderen zijn er rapper zindelijk en zelfstandig’). Een ander argument is het aanleren van vaardigheden: ‘een kinderdagverblijf lijkt op een kleine school en de kinderen leren er iets bij’, ‘kinderen leren al vroeg openstaan voor andere culturen en gewoonten’, ‘de kinderen leren er snel van alles bij en de overgang naar de kleuterklas is kleiner’, ‘ze leren er schilderen, stempelen, …’, ‘er zijn specifieke activiteiten voor de kinderen’, ‘ze leren daar veel’, ‘zij bieden de kinderen dingen die je thuis niet kan bieden’, ‘door de activiteiten die met de kinderen gedaan worden leren zij veel’. Een punt dat ook bij de grootouders naar voor kwam is dat men meer met de kinderen bezig is: ‘er is genoeg personeel om elk kind op te volgen en aan te pakken naar eigen leeftijd’, ‘men kan bijna niet anders dan met de kinderen bezig zijn’.
Ook hier zijn er ouders die er anders over denken en die deze voordelen juist nadelen vinden: − Het ontbreken van een persoonlijke aanpak: ‘er is geen persoonlijke aanpak door het wisselend personeel’, ‘het personeel doet er alleen maar zijn werk’, ‘de personen wisselen te snel zodat de hechting moeilijk tot stand kan komen’, ‘de kinderen moeten te veel een schema volgen’, ‘er is te veel routine en te weinig tijd voor ieder kind persoonlijk, ‘men kan niet individueel met het kind bezig zijn’, ‘het is allemaal te schools’, ‘er zijn te veel kinderen per verzorgster’, ‘het ritme van de crèche komt in de plaats van het ritme van het kind’, ‘vanaf het moment dat de kinderen kunnen lopen valt volgens mij het familiale kader weg en wordt het meer schools’. − Ook het feit dat de kinderen te strikt in leeftijdsgroepen verdeeld worden vindt in de ogen van sommige ouders geen genade omdat het te artificieel is. − Een ander punt ligt in dezelfde lijn: ‘de groep is te groot met alle gevolgen van dien op het vlak van aandacht, verzorging, …’, ‘als er teveel kindjes in de groep zijn krijgt mijn kind niet voldoende aandacht’, ‘er is een gebrek aan geborgenheid door het groot aantal kinderen’, ‘het kind wordt niet persoonlijk opgevangen want er zijn nog andere kinderen die de aandacht opeisen’, ‘de kinderen krijgen niet de aandacht die ze de eerste jaren zeker nodig hebben’, ‘er zijn meerdere verzorgers met als gevolg dat ze de kinderen niet zo goed kennen en niet altijd op de hoogte zijn van alles’, ‘het is geen natuurlijke omgeving (nestwarmte)’, ‘er hangt niet echt een gezinssfeer’. c) Het opvanggezin Opvanggezinnen kan men opvatten als een mengvorm tussen de zuiver informele aanpak van de grootouders en de zuiver formele aanpak van het kinderdagverblijf. Ze combineren de voordelen (of de nadelen) van de kleinschaligheid, het familiaal karakter, de vertrouwelijke band met de voordelen (of de nadelen) van de professionaliteit
De keuze van de opvangvorm
84
(afstandelijkheid, vertrouwen, de kwaliteitsgarantie, …). Soms vergelijkt men hier dan ook vooral met het kinderdagverblijf of soms met de grootouders. Heel wat ouders formuleren ook hier commentaren. − In verband met de aandacht: ‘er is meer aandacht dan in een kinderdagverblijf’, ‘er is een beperkter aantal kindjes in vergelijking met een crèche dus meer aandacht voor elk kind’, ‘er zijn minder kinderen per verzorgster’, ‘er wordt intensiever met het kind omgegaan’. − Hiermee hangt de verwachting samen dat een persoonlijke band met het kind mogelijk is en het bieden van een familiale en geborgen sfeer: ‘men kan rekening houden met het persoonlijk ritme van het kind’, ‘er is veel aandacht voor de opvoeding: zindelijkheid, leren stappen, knutselen’, ‘een onthaalmoeder is zeker goed voor kleine kindjes’, ‘onze onthaalmoeder is een ‘echte’ moeder’, ‘de onthaalmoeder kent ons kindje goed’, ‘de dagmoeder is een tweede moeder voor hem’. − Specifiek voor de onthaalmoeders wordt de commentaar gegeven dat men hier meer keuze heeft zodat ‘de opvoedingswaarden overeenstemmen met die van thuis’. − Andere commentaren hebben veelal betrekking op de aanwezigheid van andere kinderen en - voor wat deze opmerkingen betreft - is er geen onderscheid met het kinderdagverblijf: ‘het contact met andere kinderen is belangrijk’, ‘men leert al spelenderwijs van de andere kinderen’, ‘de kinderen worden zelfstandiger’, ‘er zijn kinderen van verschillende leeftijden’, ‘leren rekening houden met andere kinderen’, ‘er is meer discipline dan bij grootouders’. − Ook het feit dat broertjes en zusjes kunnen samenblijven (in tegenstelling tot het kinderdagverblijf) wordt hier als een voordeel gezien. Een aantal andere ouders heeft minder vertrouwen in de pedagogische kwaliteit van opvanggezinnen en ziet zijn kinderen aan heel wat potentieel onheil blootgesteld: − Waar bij de voorstanders de persoonlijke band een troef is, betekent dit bij de tegenstanders een mogelijk risico: ‘het kindje hecht zich teveel aan de ene persoon’, ‘soms een te persoonlijke band met het opvanggezin’, ‘de kinderen gaan zich soms te veel hechten aan een opvanggezin’, ‘een onthaalmoeder wordt ons inziens vaak een soort pseudo-moeder’, ‘het kind is aangewezen op één persoon en als het niet klikt is dat jammer (in een kribbe zijn er meerdere personen)’, ‘kinderen leren zich minder aanpassen aan verschillende personen’, ‘ze zien steeds dezelfde onthaalmoeder’, ‘een onthaalgezin lijkt teveel op de gezinssituatie thuis’, ‘verschillen zijn volgens mij nodig en belangrijk in de leefwereld van het kind’, ‘we vinden het niet goed dat maar één persoon zich zou bezig houden met de opvoeding van ons kindje’. − Ook het feit dat er meerdere kinderen zijn speelt soms in het nadeel: ‘tegenwoordig heeft de onthaalmoeder 6 kindjes en dit is veel te veel’, ‘om er financieel wat aan over te houden neemt men meer kinderen dan goed is’, ‘soms te veel kinderen waardoor de druk te groot is’, ‘er worden te veel kinderen aan de zorg van één persoon toevertrouwd’, ‘ik geloof niet in het feit dat één persoon zoveel kinderen aankan’, ‘er is meer kans op ziekten door andere kinderen’, ‘kind wordt minder gestimuleerd’, ‘er zijn teveel verschillende leeftijden door elkaar’.
De keuze van de opvangvorm
−
−
−
85
De aandacht van het opvanggezin kan ook niet altijd onverdeeld besteed worden aan de opvangkinderen: ‘de onthaalmoeder doet de huishoudelijke taken tijdens de opvang’, ‘een onthaalmoeder heeft naast de kinderopvang meestal ook nog haar eigen huishouden te doen’, ‘er worden dikwijls gewoon verder huistaken gedaan met als gevolg een beperkter toezicht’, ‘hun eigen huishouden gaat soms voor’, ‘men ziet de kindjes anders dan de eigen kinderen of kleinkinderen’. Er kunnen tevens problemen rijzen i.v.m. de opvoedingswaarden: ‘in een opvanggezin wordt een kind opgevoed volgens de waarden van de onthaalmoeder’, ‘opvoedingswaarden verschillen soms met die van de ouders’. Onthaalmoeders zijn - aldus de ouders - ook minder goed geëquipeerd: ‘er is minder verschillend en aangepast speelgoed’.
2.2.2.2 Dienstkwaliteit Ook i.v.m. de dienstkwaliteit hebben de ouders verschillende percepties en verwachtingen t.a.v. de drie opvangvormen. Belangrijke elementen die hier naar voor komen zijn: het vertrouwen in de kwaliteit (door de degelijkheid, integriteit van de verzorger, de professionaliteit), de inspraak die men heeft, de kwaliteit van de verzorging, de flexibiliteit en de continuïteit (bv. tijdens ziektes van het personeel, tijdens vakanties, …). Dienstkwaliteit is niet altijd duidelijk te onderscheiden van de pedagogische kwaliteit, zodat sommige commentaren in beide rubrieken kunnen ondergebracht worden. a) De grootouders Het laten opvangen van kinderen door de grootouders heeft ook voor de dienstkwaliteit blijkbaar voor- en nadelen. De voordelen: − Een belangrijke troef van de grootouders is het vertrouwen dat men er in heeft: men kent ze zeer goed en weet wat men eraan heeft. Voor veel ouders is dit een belangrijk criterium bij de keuze: ‘liever ons kind bij familie dan bij vreemden’, ‘we hebben zekerheid omtrent hoe het kind opgevangen en verzorgd wordt’, ‘je kent de opvoedingsprincipes van de grootouders’, ‘je bent gerust dat je kindje goed verzorgd wordt en in goede handen is’. − Uit andere commentaren blijkt het belang van inspraak: ‘met de grootouders kan je goede afspraken maken i.v.m. de opvoeding’. − Eveneens belangrijk is de kwaliteit van de verzorging. Als voordelen van de grootouders worden vermeld: ‘het flexibel inspelen op de steeds wisselende verzorgingsnoden’, ‘bij ziekte kan de huisarts onmiddellijk geraadpleegd worden’, ‘kind kan zijn eigen levensritme hebben’, ‘kindje moet ’s ochtends niet uit bed gehaald worden daar grootouders naar ons huis komen’, ‘kind krijgt volle aandacht en kan slapen volgens eigen behoefte’. Een ouder noemt als bijkomend voordeel het geringer risico op besmetting door andere kinderen. − Ook het belang van de flexibiliteit bleek uit de talrijke commentaren bij de vragenlijst: ‘grootouders staan altijd paraat, ook in het weekend als ik moet werken’. In heel wat gevallen verwijst men daarmee naar de complementaire functie van de opvang door de
De keuze van de opvangvorm
86
grootouders: ‘er is mogelijke opvang buiten de uren van de formele opvangvoorzieningen in geval van nood, bij onvoorziene omstandigheden (bv. als de kinderen ziek zijn) of tijdens de schoolvakanties’, ‘er zijn geen problemen bij onregelmatige uren, vroeg of laat of eventueel een nachtje slapen’, ‘grootouders kunnen onregelmatige werkuren en weekendwerk opvangen’, ‘het is moeilijk een onthaalmoeder te vinden die al om 6 uur begint’, ‘grootouders vormen de noodzakelijke extra opvang buiten de kribbe’, ‘grootouders zijn 24 uur op 24 beschikbaar’. Sommige ouders zien hier evenwel ook nadelen: − I.v.m. het vertrouwen: ‘de grootouders volgen soms te zeer hun eigen koers’, ‘ze respecteren de eetgewoontes niet’. − I.v.m. de inspraak: ‘als er iets fout loopt met de afspraken is het delicater om in te grijpen’. b) Het kinderdagverblijf De voordelen zijn volgens sommige ouders: − Het vertrouwen: ‘ze zijn professioneel’, ‘er is een sociale controle onder de opvoedsters’, ‘personeelsleden controleren elkaar zodat kindermishandeling en verwaarlozing niet kan voorkomen’. − De inspraak: ‘je kan zeggen wat je vindt van de manier van omgaan met de kinderen’. − De verzorging: ‘er is steeds een verpleegster aanwezig en 2 maal per maand is er een bezoek van de arts’, ‘er zijn verschillende personeelsleden zodat het niet te zwaar wordt voor één verzorgster’, ‘men heeft tijd voor de kinderen omdat er geen andere huishoudelijke taken zijn’, ‘personeel is er op ‘hun werk’ en ze zijn ten dienste van de kinderen’, ‘men is constant met de kinderen bezig’, ‘kind wordt heel jong geconfronteerd met ziektes’. − Op het vlak van continuïteit verkiest een ouder het kinderdagverblijf boven de onthaalmoeder: ‘ik verkies de crèche want een onthaalmoeder kan ziek zijn of in vakantie gaan’, ‘kinderdagverblijven bieden ook continuïteit in de opvang, althans in de meeste kinderdagverblijven’. Andere ouders hebben dan weer een tegengestelde opinie: − In verband met het vertrouwen: ‘ik vertrouw vreemde mensen niet met mijn kind want je hoort zoveel’, ‘ik zie de kinderen liever groeien in familiekring’, ‘er is veel negatieve informatie over de crèche bij ons in de buurt’. − De verzorging: ‘de crèche die wij bezocht hebben was nogal luidruchtig’, ‘slechte slaapgelegenheid’, ‘teveel verschillende leeftijden’, ‘koele, cleane ruimte, geen huiselijke omgeving’, ‘nogal een drukte’, ‘niet zo rustig als thuis of bij een onthaalmoeder’, ‘te grootschalig en daardoor bijvoorbeeld geen eigen slaapkamertje’, ‘er zijn meestal teveel kinderen (sneller ziek, etc.)’, ‘kinderen komen soms met ziektes naar huis’.
De keuze van de opvangvorm
−
−
87
Kinderdagverblijven hebben tevens een aantal nadelen op vlak van flexibiliteit van de opvanguren: ‘vaak vraagt men een minimum aantal verblijfsdagen of een vast uurrooster’, ‘aan de uren en de vakanties zou men nog iets kunnen verbeteren’, ‘bij ziekte van het kind kan het niet opgevangen worden’, ‘ze zijn niet open tijdens de vakantie’, ‘ze zijn niet soepel voor onregelmatig werk’, ‘ze beginnen niet vroeg genoeg’, ‘ze zijn maar open tot maximum 18u00 en niet in het weekend’. Op het vlak van continuïteit: ‘aan de uren en de vakanties zou men nog iets kunnen verbeteren’, ‘bij ziekte kan het kind niet opgevangen worden’, ‘niet open tijdens de vakantie’.
c) Het opvanggezin Voordelen: − Vertrouwen: ‘onthaalmoeders zijn meestal goed opgeleid’, ‘de onthaalmoeder is een vertrouwenspersoon’, ‘onthaalmoeders staan via opvolgingscursussen steeds in de actualiteit’, ‘kinderen worden van nabij gevolgd’. Ook de ruimere keuze die men hier heeft wordt gezien als een troef voor deze opvangvorm: ‘je kan zelf een gezin kiezen dat bij jezelf en je kind past’, ‘mits rondvragen en bezoeken kan je iemand kiezen waar het mee klikt’. − Inspraak: ‘de onthaalmoeder respecteert vlugger de wensen van de ouders in vergelijking met de grootouders’, ‘er is inspraak betreffende de opvoeding’, ‘er zijn individuele afspraken te maken’, ‘je kent op den duur het doen en laten van de onthaalmoeder’, ‘je kunt duidelijk je wensen doorgeven (opvoeding, eten, andere uren, dagje extra, etc.)’, ‘duidelijke afspraken kunnen vlotter gemaakt worden’. − Verzorging: ‘het kind kan goed opgevolgd worden (bv. bij ziekte)’, ‘dokter kan bij onthaalmoeder langskomen’, ‘het is er niet zo druk voor het kindje als in de crèche’. − Flexibiliteit: ‘flexibeler uren dan in de crèche’, ‘ik kan er ook terecht tijdens de nacht’, ‘uren zijn beter’, ‘je kunt je kindje buiten de normale kantooruren brengen’, ‘soepel qua wel of niet brengen’, ‘naschoolse opvang mogelijk’. Anderzijds lopen heel wat ouders ook i.v.m. de dienstkwaliteit niet zo hoog op met de opvanggezinnen. Vooral het gebrek aan vertrouwen speelt hier een rol. Het grote aantal commentaren is enigszins in tegenspraak met de vaststellingen in de vorige rubriek, doch waarschijnlijk heeft dit te maken met het feit dat vooral hoger geschoolden commentaar leverden zodat hun opinie hier dominant doorklinkt. − Vertrouwen: ‘de kwaliteit is niet gegarandeerd’, ‘er is slechts een beperkt aantal onthaalmoeders waardoor de goede al vlug volzet zijn en de keuze beperkt is’, ‘er is geen rechtstreekse controle (bv. door Kind en Gezin) op de onthaalmoeder’, ‘men weet nooit zeker bij wie men terecht komt’, ‘er is geen controle qua maaltijden of hygiëne’, ‘er is geen sociale controle’, ‘je weet niet wat er gebeurt als je er niet bent’, ‘er is minder controle op de gang van zaken dan in een crèche’, ‘er is onvoldoende zicht op de gezinssituatie van de onthaalmoeder’, ‘dit komt neer op een plaatsing bij een
De keuze van de opvangvorm
−
− − −
88
onbekende’, ‘er is nooit onverwachte controle’, ‘wansituaties komen te laat aan het licht’. Andere ouders stellen dat deze opvangvorm meer dan andere vormen kwetsbaar is voor misbruik van vertrouwen: ‘een onthaalmoeder staat er helemaal alleen voor en kan niet uitblazen en werkt dit misschien uit op de kinderen’, ‘stel je voor dat de opvangpersoon rookt want ik wil dat niet’, ‘het kind wordt blootgesteld aan de privéproblemen van het opvanggezin’, ‘negatieve elementen in het gezin kunnen een invloed hebben: roken, ruzie, …’, ‘men heeft de neiging om zich te bemoeien met de opvoeding’, ‘niet alle opvanggezinnen zetten zich 100% in voor de kinderen’, ‘de gedachte dat ze het enkel doen om geld te verdienen’, ‘voor velen is het enkel een bijverdienste’, ‘men doet het soms voor het gemak van thuis te werken’. Inspraak: ‘de ouders worden te weinig betrokken bij de opvoeding van het kind’. Verzorging: ‘de properheid laat te wensen over’, ‘de kinderen werden altijd in de achterkeuken gehouden’. Flexibiliteit (‘tot maximum 18u00 en niet in het weekend’) en continuïteit: ‘ik verkies een crèche want een onthaalmoeder kan ziek zijn of in vakantie gaan’, ‘men kan er niet altijd op rekenen’, ‘bij ziekte van de onthaalmoeder is het zoeken naar een alternatief’.
2.2.2.3 Andere overwegingen Tenslotte hebben ouders nog andere overwegingen die niet met de pedagogische kwaliteit of de dienstkwaliteit verband houden. Deze overwegingen werden vooral gemaakt t.o.v. de grootouders en minder voor het kinderdagverblijf en de opvanggezinnen. a) De grootouders Verschillende bijkomende overwegingen spelen hier blijkbaar een rol en eveneens zowel voor als tegen: − Grootouders kunnen het zelf graag willen: ‘we willen de grootouders niet teleurstellen’, en - moge dit goed aflopen - ‘de wil van de grootouders is wet’. − Opvang bij de grootouders wordt soms gezien als een middel om de familieband te versterken: ‘het contact wordt bevorderd tussen grootouders en kleinkind’, ‘het blijft binnen de familie’, ‘de relatie grootouders-kleinkinderen is belangrijk voor het kind’. − Andere ouders willen dit juist vermijden: ‘ik zou schrik hebben als ons dochtertje zich meer aan hen zou hechten dan aan ons’. − Andere overwegingen die pleiten tegen het gebruik van kinderopvang door de grootouders houden verband met de belasting voor de grootouders: ‘het is een goede opvangvorm als de grootouders nog jong zijn, anders wordt het te belastend’, ‘goed voor enkele uren in de week’, ‘goede opvang mits goede afspraken en niet te veel’, ‘grootouders hebben recht op het genot van hun vrije dagen’, ‘indien beide grootouders niet meer werken’, ‘sporadisch doen ze het graag’, ‘bij ziekte of verlofdagen moet er al voldoende een beroep op gedaan worden’, ‘voltijdse opvang is hun taak niet’, ‘grootouders hebben hun eigen leven’, ‘grootouders kunnen gerust eens oppassen tijdens de weekends of vakanties’, ‘het moet geheel uit vrije wil’, ‘grootouders hebben
De keuze van de opvangvorm
89
zelf al 25 jaar kinderen moeten opvoeden en nu is het tijd om grootouder te zijn’, ‘zij moeten van hun leven kunnen profiteren’, ‘het mag geen verplichting zijn’, ‘ik wil niet afhankelijk zijn van de grootouders want we hebben ze al genoeg nodig bij ziekte bijvoorbeeld’, ‘het mag geen sleur worden voor oma en opa’, ‘we wilden geen misbruik maken van deze gemakkelijke en goedkope manier’, ‘alle dagen kinderen opvangen is te vermoeiend voor oudere mensen’. b) Het kinderdagverblijf Hier zijn er ouders die de contacten met de andere ouders een voordeel vinden: ‘men komt andere ouders tegen’, ‘ervaringen uitwisselen is vaak nuttig en plezierig’. Dit kan natuurlijk ook bij het opvanggezin, maar blijkbaar is dit toch meer specifiek voor het kinderdagverblijf, wat verband kan houden met het vaste ‘sluitingsuur’. c) Het opvanggezin Hier komen enkele overwegingen aan bod die in de literatuur merkwaardig genoeg vooral gekoppeld worden aan de opvang door de grootouders en die betrekking hebben op de mogelijke negatieve interacties van het opvanggezin met het eigen gezin, zoals de ongewenste inmenging in de opvoeding en het gezinsleven en de inbreuk op de autonomie. Enkele ouders stellen: ‘de interactie met het eigen gezin van de onthaalmoeder vind ik niet zo gunstig’, ‘de onthaalmoeder zou zichzelf teveel als vervangmoeder kunnen zien’, ‘er is een risico dat het kind zich meer gaat richten naar het opvanggezin dan naar het eigen gezin’. 2.3 De keuze van de opvangplaats De tweede stap in het keuzeproces is de uiteindelijke keuze van een bepaalde opvangplaats uit het aanwezige aanbod, d.w.z. van een bepaald opvanggezin, een kinderdagverblijf, een grootouder. We moeten er evenwel rekening mee houden dat ouders niet altijd een duidelijke voorkeur hebben, zodat men waarschijnlijk bij de drie vormen gaat aankloppen. Ook zal de keuze van de opvangplaats dikwijls een compromis zijn tussen de opvangvorm die men a priori zou verkiezen en de haalbaarheid van deze keuze in de praktijk: de uitverkoren grootouder wil het niet, het kinderdagverblijf is te veraf of te duur, men vindt geen opvanggezin waarmee het klikt. Dan moet men een andere opvangvorm nemen dan degene die de (theoretische) voorkeur geniet. Ouders die wel een voorkeur hebben kunnen direct op zoek naar een opvangplaats. Ook hier kunnen een aantal overwegingen spelen, bijvoorbeeld: waarom kiest men voor dit opvanggezin en niet voor een ander? Hierbij staat niet meer de vergelijking tussen de opvangvormen centraal doch een vergelijking tussen de opvangplaatsen. In wat volgt bekijken we eerst een aantal formele kenmerken van het zoekproces en de moeilijkheden die men ondervindt, daarna gaan we in op de beslissende argumenten.
De keuze van de opvangvorm
90
2.3.1 Tijdstip van de keuze We gingen het tijdstip na waarop men zich gaat informeren over de mogelijkheden voor kinderopvang. De meeste ouders zijn er blijkbaar vroeg bij en gaan zich reeds tussen de eerste en de derde maand van de zwangerschap informeren. 12,1% informeert zelfs reeds voor de zwangerschap. Een minderheid is er gerust in en stelt het inwinnen van informatie wat uit. Dit kan verband houden met het feit dat men reeds een plaats heeft, bijvoorbeeld de grootouders of bij de opvangvoorziening waar de andere kinderen worden opgevangen. Tabel 4.5 Het tijdstip waarop men zich gaat informeren over de mogelijkheden voor kinderopvang (in %) Tijdstip informeren Voor de zwangerschap Tijdens het eerste trimester (1e tot 3e maand) van de zwangerschap Tijdens het tweede trimester (3e tot 6e maand) van de zwangerschap Tijdens het derde trimester (6e tot 9e maand) van de zwangerschap Direct na de bevalling Op een ander moment
N=656 12,1 34,7 29,2 9,8 6,6 13,0
2.3.2 De duur van de zoektocht Opvallend is het hoge percentage ouders dat minder dan één week nodig heeft om de geschikte opvang voor hun kindje te vinden. Ouders die een beroep doen op een particuliere opvanginstelling hebben doorgaans iets meer tijd nodig.
Duur van de zoektocht
Grootouders
Andere familie, vrienden, buren
Minder dan één week Enkele weken Enkele maanden Langer
68,9 22,5 7,3 1,3
79,3 13,8 6,9 0,0
Opvanggezin aangesloten bij een dienst 50,7 37,0 10,5 1,8
92
Tabel 4.6 De duur van de zoektocht naar een geschikte opvangplaats (in %) Particulier opvanggezin
50,8 37,7 8,2 3,3
Gesubsidieerd kinderdagverblijf
Particuliere opvanginstelling
Huispersoneel
59,5 25,3 11,4 3,8
42,6 42,6 13,0 1,9
0,0 100,0 0,0 0,0
Hoofdstuk 4
De keuze van de opvang
93
2.3.3 Informatie waarop men zich baseert bij de keuze Ouders baseren zich bij hun keuze vooral op ervaringen - zowel eigen ervaringen als ervaringen van vrienden, kennissen of familieleden - en minder op de formele kanalen. Tabel 4.7 De informatie waarop ouders zich baseren bij hun keuze van opvangvorm(en) (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Informatie Ervaringen van vrienden, kennissen, familieleden, ... Eigen ervaringen Brochure van Kind en Gezin met de diverse opvangmogelijkheden Informatie vanuit de opvangvoorzieningen zelf Informatie van hulpverleners (arts, verpleegkundige K&G, ...) Informatie van de stad of de gemeente Informatie uit de media
N=656 59,5 35,3 22,2 19,6 12,9 9,9 1,6
2.3.4 Moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang Ongeveer 45% van de ouders ondervond moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang. De voornaamste knelpunten waren de lange wachtlijsten (22,2%), men vond geen opvang die afgestemd is op de werkuren (14,9%) of men vond geen opvang in de buurt (12,7%). Het vinden van een betaalbare opvang was blijkbaar slechts voor een beperkt aantal ouders een probleem. We moeten er rekening mee houden dat men hier anticipeert en mogelijk op voorhand besliste om wegens financiële redenen een beroep te doen op de grootouders voor opvang. Tabel 4.8 De moeilijkheden die ouders ondervinden bij het zoeken naar een geschikte opvang (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Ondervonden moeilijkheden
N=656
Het vinden van opvang waar plaats was/lange wachtlijsten Het vinden van opvang die afgestemd is op de werkuren Het vinden van opvang die goed gelegen is/opvang in de buurt Het vinden van betaalbare opvang Te weinig informatie of adressen Het vinden van opvang die overeenstemt met de opvoedingswaarden Andere moeilijkheden
22,2 14,9 12,7
Geen moeilijkheden
55,8
6,2 5,4 3,7 4,1
De keuze van de opvang
94
Enkele ouders (n=14) noemden nog andere moeilijkheden die zij ondervonden bij het zoeken naar een geschikte opvang voor hun kindje. 10 van deze 14 ouders hadden moeilijkheden bij het inschatten van de kwaliteit van de opvangvoorziening. 3 ouders hadden problemen bij het zoeken en vinden van opvang op atypische momenten (slechts een beperkt aantal uren nodig, zeer vroeg of op wisselende dagen). Eén ouder tenslotte had moeilijkheden bij het vinden van opvang voor een gehandicapt kindje. Op deze laatste twee probleemsituaties komen we verder nog terug. 2.3.4 Beslissende argumenten In de onderstaande tabel geven we een overzicht van de redenen die de doorslag gaven bij de keuze van de opvangplaats. We bekijken de redenen afzonderlijk voor de drie opvangvormen. De klemtonen liggen duidelijk verschillend. Tabel 4.9 De redenen die de doorslag gaven bij de feitelijke keuze van een opvangplaats naar belangrijkste gebruikte opvangvorm, gewogen gegevens (in %, n=656, meerdere antwoorden waren mogelijk) Grootouders, andere familieleden, PWA, huispersoneel,. .. n=215
Kinderdagverblijf n=251
Opvanggezin n=190
42,4
14,0
23,5
Praktische redenen - Het kindje kan er blijven als het ouder is - De vlotte bereikbaarheid - De broers of zusjes kunnen er ook terecht - Financiële redenen - Het was de enige mogelijkheid
41,7 37,7
63,8 28,0
71,9 39,5
31,7 16,4
8,2 15,3
9,2 19,1
Opvoedkundige overwegingen - Opvoedkundige redenen - Aanwezigheid andere kindjes
29,0 18,6
48,2 48,6
29,5 64,5
Kwaliteit van de dienstverlening - De goede verzorging - De geboden flexibiliteit - De voorkeur van het kindje - Men heeft er inspraak - De goede uitrusting
61,0 55,7 49,6 26,1 18,2
51,2 19,1 29,4 12,4 57,8
59,0 28,8 41,8 22,7 28,4
Andere redenen
10,1
15,1
16,3
In vergelijking met de andere vormen zijn bij de grootouders de goede verzorging en de geboden flexibiliteit de belangrijkste criteria bij de keuze. Bij het kinderdagverblijf is dit
De keuze van de opvang
95
de vlotte bereikbaarheid en de goede uitrusting en voor het opvanggezin is dit eveneens de vlotte bereikbaarheid (meer nog dan voor het kinderdagverblijf) en op de tweede plaats de aanwezigheid van andere kindjes. Globaal genomen blijkt de minst belangrijke overweging de inspraakmogelijkheid van de ouders te zijn. Ook had een beperkte groep ouders blijkbaar weinig of geen keus meer of kon maar op één plaats terecht. Een aantal ouders vermeldt nog andere redenen: ‘om de grootouders een plezier te doen’, ‘we zijn bevriend met het opvanggezin’, ‘de onthaalmoeder is de buurvrouw en het kindje kent haar reeds’. We kunnen ook nagaan welke telkens de ‘comparatieve voordelen’ of de troeven zijn van een opvangvorm tegenover de twee andere. We leiden deze af uit de verschillende gewichten die de redenen krijgen voor de drie opvangvormen. − Bij de grootouders krijgen de flexibiliteit i.v.m. de opvanguren, de goede band met het kindje, het financiële aspect en het feit dat het kindje er kan blijven als het groter wordt een groter gewicht dan bij de ander opvangvormen. − Bij de keuze van het kinderdagverblijf vormen de opvoedkundige aspecten en de goede uitrusting de comparatieve voordelen t.o.v. de andere vormen. Een comparatief nadeel is dat de kindjes er niet kunnen blijven als ze ouder worden. − Bij de opvanggezinnen houdt men meer dan voor de andere vormen rekening met de vlotte bereikbaarheid en het feit dat er nog andere kindjes zijn. Ook uit vroeger HIVA-onderzoek (Baele & Hedebouw, 1992) bleek dat overwegingen i.v.m. de opvoedkundige kwaliteit en de dienstkwaliteit (het vertrouwen dat men heeft in de persoon die de opvang opneemt, de flexibiliteit van de opvanguren in overeenstemming met de arbeidsuren, de kostprijs, …) belangrijk zijn voor de opvangplaats. In feite gelden dezelfde normen voor de keuze van een specifieke opvangplaats als voor de keuze van een opvangvorm, wat ons niet hoeft te verbazen. Daarnaast spelen ook een aantal praktische overwegingen mee, zoals de bereikbaarheid, de voorkeur van het kindje of het feit dat men niets anders vond. 2.4 Determinanten van de keuze We overlopen de verschillende onafhankelijke variabelen en gaan na hoe de voorkeurprofielen telkens verschillen. 2.4.1 Arbeidsduur van de moeder en de keuze van opvangvorm
Arbeidsduur moeder
Voltijds werkend Deeltijds werkend Werk tijdelijk onderbroken Niet werkend
Opvanggezin aangesloten bij een dienst
Verdeling moeders naar arbeidsduur (kolom%)
Grootouders
Andere familie, vrienden, buren
52,2 31,5 14,9
21,2 28,9 31,1
6,0 5,3 3,1
31,0 34,5 27,8
1,4
20,7
13,3
20,7
96
Tabel 4.10 Het verband tussen de arbeidsduur van de moeder en de keuze van opvangvorm, gewogen gegevens (in rij%, n=656) Huispersoneel
Gesubsidieerd kinderdagverblijf
Particuliere opvanginstelling
8,8 10,0 7,2
24,7 16,7 22,1
8,1 4,6 8,7
0,2 0,0 0,0
8,6
23,4
13,3
0,0
Particulier opvanggezin
Deel I/Hoofdstuk 4
De keuze van de opvangvorm
97
Er zijn verschillende trends waar te nemen i.v.m. de arbeidsduur van de moeder en de opvangvorm waarvan zij het meeste uren per week gebruik maakt. − Een opvanggezin aangesloten bij een dienst blijkt zowel voor de voltijds als voor de deeltijds werkende moeders de belangrijkste opvangvorm te zijn. Bij de voltijds werkende moeders zien we dat een gesubsidieerd kinderdagverblijf op de tweede plaats komt. Voor de deeltijds werkende moeders zijn dit de grootouders. Dit verschil is niet onbelangrijk. In de vorige paragraaf kwam immers naar voor dat sommige ouders als nadeel van een kinderdagverblijf de beperkte flexibiliteit van de opvanguren noemden. In een kinderdagverblijf vraagt men vaak een vast uurrooster en men is er niet soepel voor onregelmatig werk. Voor deeltijds werkende vrouwen blijkt deze beperkte flexibiliteit een rol te spelen bij hun keuze voor deze opvangvorm. Een kinderdagverblijf (gesubsidieerd en POI samen) is immers slechts voor 21,3% van de deeltijds werkende moeders de belangrijkste opvangvorm. − Voor moeders die hun werk tijdelijk onderbroken hebben zijn de grootouders de belangrijkste opvangvorm, waarschijnlijk omdat het veelal om occasionele opvang gaat. 2.4.2 Arbeidsregime van de moeder en de keuze van opvangvorm Het arbeidsregime van de moeder blijkt niet doorslaggevend te zijn voor de keuze van opvangvorm. Immers, een opvanggezin aangesloten bij een dienst is zowel voor de moeders met regelmatige uren als voor de moeders met onregelmatige uren de belangrijkste opvangvorm. Dit bevestigt nogmaals de flexibiliteit van een opvanggezin. Bekijken we echter de kinderdagverblijven (gesubsidieerd en POI samen), dan zien we dat moeders met regelmatige uren beduidend meer kiezen voor een kinderdagverblijf (30,2%) dan de andere moeders. Een kinderdagverblijf komt op de tweede plaats voor moeders met regelmatige uren. Voor alle andere moeders zijn dit de grootouders.
Arbeidsregime moeder
Regelmatige uren Ploegenwerk Nachtwerk Weekendwerk Volledig onregelmatig schema
Verdeling moeders naar arbeidsregime (kolom%)
Grootouders
Andere familie, vrienden, buren
74,5 6,4 2,5 5,8 14,7
25,3 34,5 31,5 28,8 26,2
3,8 7,1 0,0 7,9 9,0
Opvanggezin aangesloten bij een dienst 31,9 34,6 41,3 43,1 31,5
Particulier opvanggezin
8,6 10,0 4,9 0,0 8,7
Gesubsidieerd kinderdagverblijf
Particuliere opvanginstelling
23,8 13,8 9,8 12,8 15,1
6,4 0,0 12,5 7,4 9,5
98
Tabel 4.11 Het verband tussen het arbeidsregime van de moeder en de keuze van opvangvorm, gewogen gegevens (in rij%, n=656, meerdere antwoorden waren mogelijk) Huispersoneel
0,2 0,0 0,0 0,0 0,0
Deel I/Hoofdstuk 4
De keuze van de opvangvorm
99
2.4.3 Opleidingsniveau van de moeder en de keuze van opvangvorm Het diploma van de moeder blijkt wel een rol te spelen voor de keuze van de opvangvorm: moeders met een universitair diploma maken beduidend meer gebruik van een kinderdagverblijf dan de andere moeders en minder van de grootouders. Voor deze groep is het kinderdagverblijf de belangrijkste vorm terwijl voor de andere moeders dit het opvanggezin is. Toch is deze trend niet rechtlijnig aangezien ook laaggeschoolden in ruime mate gebruik maken van kinderdagverblijven. Dit is mogelijk een gevolg van de sociale tarifering (zie ook verder i.v.m. het gezinsinkomen) en waarschijnlijk om dezelfde reden zien we dat laaggeschoolden ook het meest gebruik maken van een opvanggezin. Merkwaardig is dat laaggeschoolde moeders (samen met de hooggeschoolde) minder dan de andere groepen gebruik maken van informele opvang door de grootouders. Uit de literatuur blijkt eveneens deze relatie met het diploma van de moeder (Brubaker, 1990 in Jacobs & Derycke, 1993; Wilson, 1987). Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe minder een beroep wordt gedaan op de familie en hoe meer het kind wordt uitbesteed aan voornamelijk onthaalmoeders en aan derden. Algemeen genomen blijken het vooral zeer jonge moeders met een laag opleidingsniveau te zijn die een beroep doen op familie. Dit wordt ook wel het Matteüs-effect in de kinderopvang genoemd: een sociaal ongelijke participatie aan collectieve opvangvoorzieningen. Een andere verklaring is dat er een correlatie is tussen de arbeidsparticipatie van de moeder en deze van de grootmoeder, of m.a.w. als de moeders beroepsactief zijn is er ook veel kans dat de grootmoeders dit ook zijn zodat het aanbod niet steeds aansluit op de vraag. In plaats van de financiële factor zou volgens die hypothese vooral de beschikbaarheid van de grootouders een rol spelen.
Diploma moeder
Verdeling moeders naar diploma (kolom%)
Grootouders
Andere familie, vrienden, buren
< Lager secundair Hoger secundair Hogeschool Universitair onderwijs
15,6 34,3 36,7 13,4
16,7 34,0 24,9 14,6
8,3 6,1 4,5 1,5
Opvanggezin aangesloten bij een dienst 35,4 29,9 31,6 31,5
Particulier opvanggezin
10,4 8,6 8,4 8,5
Gesubsidieerd kinderdagverblijf
Particuliere opvanginstelling
25,0 14,4 22,9 35,4
4,2 7,0 7,4 8,5
100
Tabel 4.12 Het verband tussen het diploma van de moeder en de keuze van opvangvorm, gewogen gegevens (in %, n=656) Huispersoneel
0,0 0,0 0,3 0,0
Deel I/Hoofdstuk 4
De keuze van de opvangvorm
101
2.4.4 Beroep van de moeder en de keuze van opvangvorm Evenals bij het gebruik van kinderopvang vormen ook bij de keuze van de opvangvorm de kaderleden en de vrije beroepen een uitzondering: moeders met een kaderfunctie en moeders die een vrij beroep uitoefenen gebruiken een kinderdagverblijf als belangrijkste opvangvorm. Voor alle andere moeders is het opvanggezin de belangrijkste vorm. Kijken we naar de tweede plaats, dan zijn dit voor alle moeders de grootouders, met uitzondering van de bedienden en de zelfstandigen, waar dit een kinderdagverblijf is en met uitzondering van de moeders met een vrij beroep, waar dit een opvanggezin is.
Beroep moeder
Arbeidster Bediende Kaderlid Ambtenaar Zelfstandige Vrij beroep Huisvrouw Geen beroep
Verdeling moeders naar beroep (kolom%) 19,5 64,0 2,7 4,0 7,1 2,3 0,3 0,1
Grootouders
26,1 25,6 28,2 30,4 19,3 14,4 0,0 100,0
Andere familie, vrienden, buren 6,9 4,0 0,0 0,0 17,5 5,2 0,0 0,0
Opvanggezin aangesloten bij een dienst 37,9 30,3 15,7 32,0 29,9 32,7 100,0 0,0
Particulier opvanggezin
9,0 9,6 11,4 9,0 1,7 5,2 0,0 0,0
Gesubsidieerd kinderdagverblijf
Particuliere opvanginstelling
17,9 22,8 33,3 26,0 17,0 32,7 0,0 0,0
2,2 7,7 11,4 2,6 13,0 9,8 0,0 0,0
102
Tabel 4.13 Het verband tussen het beroep van de moeder en de keuze van opvangvorm, gewogen gegevens (in rij %, n=656) Huispersoneel
0,0 0,0 0,0 0,0 1,6 0,0 0,0 0,0
Deel I/Hoofdstuk 4
De keuze van de opvangvorm
103
2.4.5 Netto maandelijks gezinsinkomen en de keuze van opvangvorm Ook het verband tussen het gezinsinkomen en de keuze van opvangvorm levert ons interessante resultaten op. − In eerste instantie zien we dat de belangrijkste opvangvorm voor gezinnen met een inkomen dat lager ligt dan 60 000 BEF per maand de grootouders blijken te zijn. Dit is geen onbelangrijke vaststelling. Ouders met een laag inkomen hebben immers vaak niet de mogelijkheid om hun kind door een formele opvangvorm te laten opvangen. Voor alle andere inkomensgroepen is de belangrijkste opvangvorm het opvanggezin. − Kijken we naar de tweede plaats, dan zien we opnieuw interessante verschillen. Voor de gezinnen met een gezinsinkomen dat lager ligt dan 100 000 BEF per maand komen de grootouders op de tweede plaats, voor de gezinnen met een gezinsinkomen hoger dan 100 000 BEF zijn dit de kinderdagverblijven. Ook al wijzen sommige andere onderzoeken uit dat in de subjectieve beleving de financiële factor bij de uiteindelijke keuze slechts van minimaal belang is (Baele & Hedebouw, 1992), toch blijken in statistische analyses socio-economische factoren wel degelijk een rol te spelen bij de keuze voor grootouders of voor formele opvang. Hoe hoger het gezinsinkomen, hoe meer een beroep wordt gedaan op derde personen, waaronder een onthaalmoeder en hoe minder de kinderen worden toevertrouwd aan instellingen of aan familie en grootouders (Storms, 1995).
Inkomen (in BEF)
<60 000 60 000-80 000 80 001-100 000 100 001-120 000 120 001-140 000 >140 000
Grootouders Verdeling ouders naar gezinsinkomen (kolom%) 9,7 11,6 25,1 31,8 13,3 8,5
33,8 30,6 25,0 25,0 20,4 18,5
Andere familie, vrienden, buren 9,6 13,6 5,4 3,3 1,7 1,4
Opvanggezin aangesloten bij een dienst 19,6 31,0 37,7 30,8 33,2 28,7
Particulier opvanggezin
4,6 8,6 8,4 9,1 9,3 12,8
104
Tabel 4.14 Het verband tussen het gezinsinkomen en de keuze van opvangvorm, gewogen gegevens (in rij %, n=656) Gesubsidieerd kinderdagverblijf
Particuliere opvanginstelling
22,9 12,0 20,0 23,8 28,2 24,0
9,5 4,2 3,5 8,0 7,2 13,2
Huispersoneel
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 1,4
Deel I/Hoofdstuk 4
De keuze van de opvangvorm
105
2.4.6 Keuze van de opvangvorm per provincie Het opvanggezin blijkt in iedere provincie de meest gebruikte opvangvorm te zijn. Ook hier is het interessant te kijken welke opvangvorm als tweede belangrijkste wordt gebruikt. In Limburg wordt een kinderdagverblijf door slechts 18,6% van de ouders als belangrijkste opvangvorm gebruikt. In Vlaams-Brabant is dit door 31,6% van de ouders. In Limburg doet men veel meer een beroep op de grootouders.
Antwerpen West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg Vlaams-Brabant
Verdeling gezinnen naar provincie (kolom%)
Grootouders
Andere familie, vrienden, buren
23,9 19,3 26,4 12,4 17,9
26,3 14,0 23,0 39,2 30,2
7,3 7,3 4,9 1,5 3,6
Opvanggezin aangesloten bij een dienst 31,3 38,3 27,5 34,9 28,8
Particulier opvanggezin
5,2 14,3 11,8 4,9 5,8
Gesubsidieerd kinderdagverblijf 26,4 16,3 22,4 15,3 26,4
106
Tabel 4.15 Het gebruik van kinderopvang naar soort opvang per provincie, gewogen gegevens (in rij %, n=656) Particuliere opvanginstelling 3,5 9,8 10,4 3,3 5,2
Huispersoneel
0,0 0,0 0,0 0,9 0,0
Deel I/Hoofdstuk 4
De keuze van de opvangvorm
107
2.4.7 Keuze van de opvangvorm naar verstedelijkingsgraad We vergelijken de verstedelijkte gebieden met de niet verstedelijkte gemeenten (zeer landelijk, landelijk en verstedelijkt landelijk) en onderscheiden enkele patronen. In de eerste plaats zien we dat grootouders in verstedelijkte gebieden in mindere mate ingeschakeld worden voor de opvang van de voorschoolse kinderen. Ook een opvanggezin aangesloten bij een dienst wordt in deze gebieden minder gebruikt. Een gesubsidieerd kinderdagverblijf daarentegen blijkt in een verstedelijkt gebied de belangrijkste opvangvorm te zijn. Ook op een particuliere opvanginstelling wordt in verstedelijkte gebieden meer een beroep gedaan dan in de niet verstedelijkte gemeenten. Tenslotte valt ook op dat in de zeer landelijke gebieden het particulier opvanggezin meer dan in de andere gebieden gebruikt wordt voor de opvang van de voorschoolse kinderen.
Zeer landelijk Landelijk Verstedelijkt landelijk Verstedelijkt
Opvanggezin aangesloten bij een dienst
Verdeling gezinnen naar verstedelijking (kolom%)
Grootouders
Andere familie, vrienden, buren
10,6 24,0 23,7
24,3 29,7 30,3
5,8 5,2 4,2
33,2 31,4 41,9
41,7
17,0
6,1
25,6
108
Tabel 4.16 Het gebruik van kinderopvang naar mate van verstedelijking, gewogen gegevens (in rij %, n=656) Huispersoneel
Gesubsidieerd kinderdagverblijf
Particuliere opvanginstelling
16,5 7,9 5,0
15,6 18,1 14,1
3,4 7,7 4,5
1,2 0,0 0,0
9,5
32,1
9,7
0,0
Particulier opvanggezin
Deel I/Hoofdstuk 4
De keuze van de opvang
109
2.4.8 Multivariate analyse van de determinanten De multivariate analyse brengt meer duidelijkheid omtrent het netto-effect van deze determinanten. De correlaties zijn evenwel laag en verklaren slechts een beperkte fractie van de variantie. De resultaten verschillen ook voor de drie opvangvormen. Bij de keuze voor de grootouders speelt zowel het opleidingsniveau een rol als het gezinsinkomen en de provincie (totale R²=0,0725). Dit wijst er op dat zowel socioculturele factoren (weerspiegeld in het opleidingsniveau) als financiële en regionale factoren (bv. i.v.m. een onvoldoende uitbouw van formele voorzieningen) onafhankelijk van elkaar een invloed uitoefenen. Bij de keuze voor een kinderdagverblijf speelt vooral het effect van de arbeidsduur van de moeder en het opleidingsniveau (totale R²=0,0375) en niet meer het gezinsinkomen of de woonplaats. We vermeldden reeds dat moeders die deeltijds werken beduidend minder gebruik maken van kinderdagverblijven dan moeders die voltijds werken. Het kan zijn dat de gehanteerde tariferingsystemen die meestal niet toegesneden zijn op de kortere urenpakketten hier voor iets tussen zitten. De socio-culturele factor en de voorkeur van hoger geschoolden voor meer ‘professionalisering’ blijkt als een onafhankelijke factor mee te spelen. Dat gezinsinkomen geen rol speelt betekent dat de tarifering geleid heeft tot inkomensneutraliteit. Bij de keuze voor het gebruik van een opvanggezin blijkt alleen de provincie een rol te spelen zij het met een significante doch te verwaarlozen bijdrage tot de variantie (R²=0,0161). Dit wijst erop dat deze voorziening blijkbaar een voldoende gediversifieerd aanbod biedt en dat iedere doelgroep (in termen van arbeidsduur, opleidingsniveau, inkomen, …) er zijn gading in vindt. Blijkbaar bestaan er alleen regionale verschillen in die zin dat de West-Vlaamse ouders in vergelijking met de ouders uit Vlaams-Brabant en Antwerpen meer gebruik maken van een opvanggezin.
3.
De keuze van de opvang bij schoolgaande kinderen
We voeren hier dezelfde oefening uit als voor de voorschoolse kinderen. We bekijken de beeldvorming van de ouders over de verschillende opvangvormen, het zoeken van een opvangplaats en de determinanten van de keuze.
De keuze van de opvang
110
3.1 De afweging van de vijf opvangvormen Tabel 4.17 Voorkeur voor de vijf opvangvormen, gewogen gegevens (in %) Voorkeur
Een duidelijke voorkeur voor één opvangvorm - Voorkeur voor het opvanggezin - Voorkeur voor IBO - Voorkeur voor opvang door in de school - Voorkeur voor de grootouders - Voorkeur voor het kinderdagverblijf Een voorkeur voor twee opvangvormen - School + opvanggezin - IBO + opvanggezin - Grootouders + school - School + kinderdagverblijf - Voorkeur voor ‘familiale’ opvangvoorzieningen (grootouders of opvanggezin) - IBO + kinderdagverblijf - Opvanggezin + kinderdagverblijf - Grootouders + IBO - IBO + school - Grootouders + kinderdagverblijf Een voorkeur voor drie opvangvormen - Grootouders, school en opvanggezin - IBO, school en opvanggezin - IBO, school en kinderdagverblijf - Grootouders, IBO en opvanggezin - Grootouders, school en kinderdagverblijf - School, opvanggezin en kinderdagverblijf - Grootouders, IBO en school - IBO, opvanggezin en kinderdagverblijf - Grootouders, opvanggezin en kinderdagverblijf - Grootouders, IBO en kinderdagverblijf Een voorkeur voor vier opvangvormen - Grootouders, IBO, school en opvanggezin - Voorkeur voor formele opvang (IBO, school, opvanggezin en kinderdagverblijf) - Grootouders, school, opvanggezin en kinderdagverblijf - Grootouders, IBO, opvanggezin en kinderdagverblijf - Grootouders, IBO, school en kinderdagverblijf
Ouders van kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=719
Ouders van kinderen van 6 tot 12 jaar n=222
3,7 1,8 1,0 0,7 0,6
1,6 4,1 0,7 -
5,7 2,9 2,0 1,9 1,8
2,3 1,3 7,6 3,7 1,1
1,8 1,6 0,9 0,6 0,5
1,7 0,8 -
8,2 7,0 2,6 2,6 2,4 2,2 1,8 1,8 0,5 0,3
4,6 6,6 0,8 4,5 1,1 4,0 2,5 1,2 0,3
8,7 4,7
12,1 11,3
4,1
0,8
4,0
2,2
2,3
2,5
De keuze van de opvang
111
Geen duidelijke voorkeur - Om het even (alle opvangvormen alleen maar voordelen) - Om het even (alle opvangvormen zowel voor- als nadelen)
15,5
17,8
4,1
3,0
In tegenstelling tot de jongste kindjes (-2,5 jaar) bestaat er hier helemaal geen uitgesproken voorkeur voor één bepaalde opvangvorm en vindt men twee, drie of zelfs vier opvangvormen gelijkwaardig. Wanneer ze toch een voorkeur aangeven dan prefereren ouders met kinderen van 2,5 tot 6 jaar iets meer het opvanggezin en de ouders met kinderen vanaf 6 jaar meer de school. Wanneer we combinaties bekijken zien we dat zowel de school als het opvanggezin in de meeste combinaties betrokken worden. Voor ongeveer 1/5 van de ouders maakt het niet zoveel uit, zij zien zowel alleen voordelen als zowel voor- en nadelen bij de verschillende opvangvormen.
De keuze van de opvang
112
3.2 De redenen voor de voorkeur voor een of andere opvangvorm 3.2.1 Aangeboden uitspraken omtrent de mogelijke voor- en nadelen van de verschillende opvangvormen Tabel 4.18 Voor- en nadelen van opvang door de grootouders, gewogen gegevens (in %, meerdere antwoorden mogelijk) Opvang door de grootouders
Ouders van kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=719
Voordelen - Het kind kent de grootouders goed - De grootouders hebben het zelf graag - Er is een grote soepelheid voor wat betreft de uren - Grootouders hoeft men niet of minder te betalen - Van de grootouders weet men tenminste wat men eraan heeft - Andere
79,6
Nadelen - Ouders willen niet dat grootouders hiermee belast worden - Grootouders verwennen hun kleinkinderen te veel - Grootouders zouden zich teveel kunnen moeien met het gezin - Grootouders zijn soms wat ouderwets - Andere
40,4
Ouders van kinderen van 6 tot 12 jaar n=222 75,8
57,3 53,8 42,2
48,8 49,8 39,8
24,5
23,7
22,3
13,7
11,7
7,1 39,8
27,2
30,8
9,2
6,6
6,3
6,6
3,0 11,1
3,3 6,2
Positieve aspecten betreffende de opvang door de grootouders zijn vooral dat het kind de grootouders goed kent en dat de grootouders het zelf graag hebben. Het feit dat men grootouders niet of minder hoeft te betalen speelt in veel mindere mate mee. Het belangrijkste ‘nadeel’ is dat ouders niet willen dat de grootouders hiermee belast worden. Bij de kinderen uit de oudste leeftijdscategorie weegt dit het meest door, wat verband kan houden met het feit dat deze grootouders gemiddeld ouder zijn dan de grootouders van kinderen tussen 2,5 en 6 jaar. Slechts een zeer beperkt aandeel ouders is van mening dat grootouders soms wat ouderwets zijn. Ook zijn de meeste ouders het er niet over eens dat grootouders hun kinderen te veel verwennen of zich te veel zouden kunnen moeien met het gezin.
De keuze van de opvang
113
Tabel 4.19 Voor- en nadelen van opvang in een IBO, gewogen gegevens (in %, meerdere antwoorden mogelijk) Buitenschoolse opvang buiten de school (IBO)
Ouders van kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=719
Voordelen - De omstandigheden zijn speciaal aangepast voor buitenschoolse opvang - Het personeel is er speciaal voor opgeleid - Het is een andere omgeving dan de school - Andere
62,4
Nadelen - De kinderen moeten zich nog eens bijkomend verplaatsen - Er zijn teveel kinderen die men niet kent - Andere
35,9
Ouders van kinderen van 6 tot 12 jaar n=222 68,2
35,1
49,8
28,1
25,1
20,3
18,0
10,5
6,2 31,3
24,8
22,7
8,1
7,1
10,7
6,6
Vooral de speciaal aangepaste omstandigheden voor buitenschoolse opvang wordt als een positief aspect van een IBO (initiatief voor buitenschoolse opvang) beschouwd. Ongeveer 1/3 van de ouders is tevens van mening dat het personeel er specifiek is voor opgeleid. Het feit dat het een andere omgeving is dan de school wordt door iets minder dan een derde van de ouders als positief omschreven. Eén op vier ouders vindt het daarentegen een nadeel dat de kinderen zich nog eens bijkomend dienen te verplaatsen. Het feit dat er teveel kinderen zijn die men niet kent, wordt minder als een probleem gezien.
De keuze van de opvang
114
Tabel 4.20 Voor- en nadelen van opvang door en in de school, gewogen gegevens (in %, meerdere antwoorden mogelijk) Opvang door en in de school
Ouders van kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=719
Voordelen - De kinderen kunnen gewoon voor of na school op dezelfde plaats blijven - De kinderen kennen iedereen reeds - De omstandigheden zijn er in het algemeen goed - De kinderen worden er goed begeleid - Andere
76,1
Nadelen - Er is te veel een ‘schoolse’ sfeer - Er zijn te weinig aangepaste speelmogelijkheden - De leeftijden van de kinderen verschillen te veel - Andere
24,7
Ouders van kinderen van 6 tot 12 jaar n=222 83,4
61,9
71,1
44,3 38,6
50,2 52,6
25,9 5,3
34,6 2,4 16,6
11,8 8,1
6,6 8,1
4,9
2,4
9,4
4,3
Ook inzake opvang door en in de school wordt het feit dat kinderen zich niet bijkomend moeten verplaatsen door de overgrote meerderheid van de ouders als positief omschreven. Ook het feit dat de kinderen reeds iedereen kennen en dat de omstandigheden er in het algemeen goed zijn, wordt door veel ouders als een voordeel beschouwd. Voornamelijk de ouders met lagere schoolkinderen percipiëren dit positief. De belangrijkste nadelen zijn de schoolse sfeer die er vaak heerst en de weinig aangepaste speelmogelijkheden. Het leeftijdsverschil wordt niet echt als een probleem aangezien. De nadelen wegen zeker niet op tegen de voordelen.
De keuze van de opvang
115
Tabel 4.21 Voor- en nadelen van opvang in een opvanggezin, gewogen gegevens (in %, meerdere antwoorden mogelijk) Opvanggezin
Ouders van kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=719
Voordelen - Er is meer een persoonlijke band met het opvanggezin - Het is altijd dezelfde persoon die voor de opvang instaat - Een gezinssfeer is noodzakelijk voor de opvang van de kinderen - In een opvanggezin kunnen ook de andere kinderen terecht - Andere
71,0
Nadelen - Het huis van een opvanggezin is niet altijd geschikt - Een opvanggezin is niet altijd geschikt om dit werk te doen - Andere
20,7
Ouders van kinderen van 6 tot 12 jaar n=222 67,8
36,4
36,0
34,0
38,9
32,7
31,3
22,2
16,6
8,4
1,9 23,2
10,4
9,0
9,9
8,5
8,8
7,6
Wat de opvang in een opvanggezin betreft, wordt vooral de persoonlijke band met het opvanggezin alsook het feit dat het steeds dezelfde persoon is die voor de opvang instaat als positief omschreven. Het niet steeds geschikt zijn van het huis van het opvanggezin en het niet altijd geschikt zijn van het gezin zelf wordt door de ouders van de jongste kinderen iets meer als een nadeel omschreven dan door de ouders van kinderen tussen 6 en 12 jaar.
De keuze van de opvang
116
Tabel 4.22 Voor- en nadelen van opvang in een kinderdagverblijf, gewogen gegevens (in %, meerdere antwoorden mogelijk) Kinderdagverblijf
Ouders van kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=719
Voordelen - Het personeel is goed opgeleid - De omstandigheden zijn er in het algemeen goed - Het is goed voor de opvoeding dat er nog andere kinderen zijn - De opvang is waardenvrij - Andere
51,4
Nadelen - Een kinderdagverblijf is enkel open tijdens de normale werkuren - Een kinderdagverblijf is nogal duur - De kinderen en de ouders zijn er teveel een nummer - Andere
44,5
Ouders van kinderen van 6 tot 12 jaar n=222 53,1
33,0 31,3
32,7 30,8
31,0
29,4
11,6 3,6
10,4 4,3 47,4
21,5
21,8
20,5 16,5
26,1 15,6
7,9
7,6
Ongeveer 1 op 3 van de ouders is van mening dat het personeel in een kinderdagverblijf goed is opgeleid, dat de omstandigheden er in het algemeen goed zijn en dat het goed is voor de opvoeding van het kind dat er nog andere kinderen zijn. Het belangrijkste nadeel voor de ouders (1 op 5) met kleuterschoolkinderen blijkt de openingstijd te zijn. Voor de ouders (1 op 4) met lagere schoolkinderen is dit de kostprijs. 3.2.2 De commentaren van de ouders Zoals bij de jongste kindjes leveren de ouders met schoolgaande kinderen heel wat commentaren omtrent de opvang door de diverse instanties. De opmerkingen betreffende de opvang door grootouders, het opvanggezin en het kinderdagverblijf komen in grote mate overeen met deze bij de jongste kindjes zodat we deze niet herhalen. We bespreken wel de opmerkingen aangaande de opvang door een initiatief van buitenschoolse opvang (IBO) en de opvang door en in de school. We onderscheiden opnieuw pedagogische overwegingen en overwegingen i.v.m. de dienstverlening.
De keuze van de opvang
117
3.2.2.1 Pedagogische overwegingen a) Initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s) De voordelen van de IBO’s blijken in grote lijnen overeen te stemmen met deze van een kinderdagverblijf: - Een IBO is goed voor de persoonlijkheidsontwikkeling van een kind (‘de kinderen worden zelfstandiger door eens niet bij oma en opa te zijn, ‘het bevordert de zelfredzaamheid van het kind’, ‘de kinderen worden sneller zelfstandig’, ‘het kind leert op jonge leeftijd rekening te houden met andere kinderen’). - Ook belangrijk is de aanwezigheid van andere kinderen, zowel leeftijdsgenootjes als oudere/jongere kinderen: (‘de kinderen komen in contact met andere kinderen’, ‘de kinderen spelen graag met andere kinderen’, ‘er zijn vriendjes om mee te spelen’, ‘het bevordert het sociaal contact’, ‘kinderen leren met jongere en oudere kinderen samen te zijn’). - Verder vermeldt men hier ook het aanleren van vaardigheden: (‘kinderen worden over het algemeen sociaal weerbaarder’, ‘ze ontwikkelen sociale vaardigheden’, ‘ontmoeten veel andere kinderen, ook van andere scholen’). - Tenslotte blijkt ook de begeleiding een rol te spelen: (‘men werkt meer op maat van het individu’, ‘ze organiseren speciale activiteiten’, ...). Andere ouders benadrukken een aantal nadelen: - Er is een gebrek aan individuele aandacht: (‘er zijn te veel kinderen of te weinig personeel om zich met de kinderen bezig te houden’, ‘zeer veel kinderen per begeleider’, ‘te weinig monitors’, ‘gevaar van te grote groepen, met te weinig aandacht voor de kinderen individueel’, ‘het personeel verschilt elke dag waardoor ze het kind niet kennen’, ‘ieder kind is uniek en heeft een unieke aanpak nodig’). - Ook het gemis aan een ‘gezinssfeer’ wordt vernoemd: (‘er is geen band met het personeel’, ‘de kinderen worden opgevoed zonder intimiteit’, ‘men kent de kinderen niet goed, en dus ook hun noden en gewoonten niet’, ‘er is geen huiselijke gezinssfeer’, ‘er is een gemis aan een huiselijke omgeving’). - Een ander punt betreft de aanpassing van het kind zelf: (‘het kind moet zich aanpassen aan nog een ander milieu, na de school’, ‘kinderen moeten zich andermaal aan een nieuwe omgeving aanpassen’, ‘het kind is nergens meer thuis’, ‘kinderen hebben nood aan een plaats waar ze zichzelf kunnen zijn, aan een stuk privacy’). - Tenslotte haalt men ook argumenten aan met betrekking tot de opvoedingsnormen: (‘weer eens een andere gezagsvorm: thuis, school, na school, grootouders: op den duur is de lijn zoek’, ‘je weet niet of de begeleiders dezelfde opvoedingsnormen hanteren als jezelf’). b) Opvang door en in de school Het grote verschil tussen een initiatief voor buitenschoolse opvang en de opvang door en in de school is de plaats van de opvang, met name ‘in de school zelf’. Dit heeft volgens sommige ouders duidelijke voordelen:
De keuze van de opvang
−
− −
118
De kinderen moeten zich niet extra verplaatsen, wat een gevoel van ‘vertrouwen’ met zich meebrengt: ‘ze bevinden zich in een vertrouwde omgeving’, ‘ze leren de school vanuit een andere hoek kennen’. Verder is opvang door en in de school goed voor de persoonlijkheidsontwikkeling: (‘de kinderen leren in grote groepen en onder begeleiders te functioneren’). Ook het aanleren van sociale vaardigheden wordt vernoemd, evenals het aanleren van andere vaardigheden: ‘men is steeds bezig met knutselen’, ‘de kinderen worden er creatief’, ‘mogelijkheid tot doen van spelletjes’, ‘ze leren er handvaardigheid’.
Deze opvangplaats heeft daarentegen ook serieuze nadelen: - Het blijft nog steeds de school: ‘de schooldagen worden voor de kinderen wel erg lang’, ‘kinderen moeten al genoeg tijd doorbrengen op school’, ‘het verschil tussen vrije tijd en school is niet altijd duidelijk genoeg’. - Ook blijkt er soms te weinig individuele aandacht te zijn: ‘het is te onpersoonlijk’, ‘er is geen persoonlijke aandacht voor het kind’. - De volgende opmerkingen sluiten hier enigszins bij aan: ‘het is vooral oppas, voor de rest moeten de kinderen zichzelf bezig houden’, ‘de kinderen krijgen onvoldoende toezicht, begeleiding bij huiswerk’, ‘te weinig controle op het maken van huiswerk’. 3.2.2.2 Dienstkwaliteit De belangrijkste elementen i.v.m. de dienstkwaliteit gaan over de flexibiliteit van de dienstverlening, de inspraak die ouders hebben en de kwaliteit van de verzorging. a) Initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO) De voordelen van een IBO zijn de volgende: − De kwaliteit van de verzorging: ‘voor kleinere kinderen biedt het een rustigere omgeving na de schooluren’, ‘het is er gezellig, totaal verschillend van de school’, ‘het is zeer kindvriendelijk’. − Ook het belang van de inspraak van ouders komt naar voren: ‘je kan zelf ‘eisen’ stellen over de opvangmanier of er tenminste over praten’. − Verder blijkt ook de flexibiliteit een belangrijke rol te spelen: ‘het is een goede oplossing tijdens de schoolvakanties’, ‘de uren sluiten mooi aan bij de schooluren. − Tenslotte wordt ook de kostprijs als voordeel vernoemd: ‘het is vrij goedkoop, men rekent met halve uren. De nadelen van een IBO situeren zich op diverse domeinen: − In verband met de flexibiliteit: ‘er is geen flexibiliteit’, ‘men is er minder flexibel’, ‘de uren zijn nogal beperkt (slechts tot 18u.)’. − Ook de verzorging is niet voor alle ouders even positief: ‘kinderen worden meer aan hun lot overgelaten, met als gevolg: vieze neusjes, handjes en mondjes’, ‘erg druk en vermoeiend voor de kinderen’, ‘soms wat luidruchtig’.
De keuze van de opvang
−
− −
119
Verder blijkt de groepssamenstelling niet zoals sommige ouders dit zouden wensen: ‘te groot leeftijdsverschil: de jongste is nog geen 3 jaar, de oudste is 12 jaar’, ‘kinderen van kleuter- en lagere school worden samen opgevangen’. Ook niet alle kinderen kunnen in een IBO terecht: ‘kinderen ouder dan 12 jaar kunnen er niet meer terecht’. Tenslotte blijken niet alle (kleine) gemeenten te beschikken over een IBO.
b) Opvang door en in de school Zoals bij een IBO zijn ook de inspraak van de ouders en de kostprijs niet onbelangrijk voordelen: − Inspraak van de ouders: ‘je kan er als ouder ook vragen stellen i.v.m. de manier van opvang’. − De lagere kostprijs: ‘goed van prijs’. − De groepssamenstelling, wat een negatieve opmerking was in een IBO, wordt hier als positieve opmerking vernoemd: ‘kleuters worden in een aparte ruimte opgevangen, afzonderlijk van de lagere schoolkinderen’. Sommige ouders hebben echter andere ervaringen: − De hoge kostprijs: ‘opvang door de school is relatief duur, het zou gratis moeten zijn’. − Ook de groepssamenstelling blijkt niet in alle scholen dezelfde te zijn: ‘kleuters worden niet apart opgevangen’. − Verzorging: ‘er is niet voldoende personeel’, ‘er is slechts één begeleiding voor een hele groep’, ‘niet zo proper, soms te weinig hygiëne’, ‘te veel kinderen, te druk’, ‘voor kleintjes zijn er te weinig mogelijkheden om bv. te slapen’, ‘geen echte rustplaats voorzien’, ‘gebrek aan gespecialiseerd personeel’, ‘personeel is niet speciaal opgeleid, bv. op vlak van kinderverzorging’, ‘amper of niet gemotiveerd personeel’. − Tenslotte blijken ook de lokalen niet altijd aangepast te zijn voor het doel, met name het opvang van kinderen. 3.3 De keuze van de opvangplaats 3.3.1 De duur van de zoektocht Voor de verschillende opvangvormen moet de meerderheid van de ouders meestal niet langer dan één week zoeken. Het vinden van een opvanggezin en van een kinderdagverblijf neemt het meeste tijd in beslag. Logischerwijze hebben ouders die gebruik maken van opvang door de grootouders hier doorgaans niet lang naar moeten zoeken. Hoewel we hier op basis van het onderzoek geen uitspraak over kunnen doen, vermoeden we dat de 10,2% ouders die aangeven toch enkele maanden of langer te hebben gezocht naar opvang door de grootouders waarschijnlijk eerst op zoek waren naar een andere opvangvorm, en uiteindelijk - na een vruchteloze zoektocht - zijn teruggevallen op de grootouders. Ook naar opvang door andere familieleden, vrienden, buren evenals een initiatief voor buitenschoolse opvang en opvang in en door de school hoeven de meeste ouders niet lang te zoeken.
120
De keuze van de opvang
Duur zoektocht
Grootouders 2,5-6 n=163
Minder dan één week Enkele weken Enkele maanden Langer
75,9 13,9 6,6 3,6
6-12 n=18 90,5 4,8 4,8 0,0
Andere familie, vrienden, buren 2,5-6 n=36 63,3 20,0 10,0 6,7
6-12 n=7 100,0 0,0 0,0 0,0
120
Tabel 4.23 De duur van de zoektocht naar een geschikte opvangplaats (in %) IBO 2,5-6 n=45 71,4 21,4 7,1 0,0
School
6-12 n=3 80,0 20,0 0,0 0,0
2,5-6 n=94 63,7 29,7 3,3 33,0
6-12 n=18 76,2 19,0 0,0 4,8
Opvang gezin 2,5-6 n=62 40,8 36,7 20,4 2,0
HuisKinderdagver- personeel blijf 2,5-6 2,5-6 n=8 n=8 40,0 30,0 30,0 0,0
46,2 23,1 23,1 7,7
Hoofdstuk 4
De keuze van de opvang
121
3.3.2 Informatie waarop men zich baseert bij de keuze Tabel 4.24 De informatie waarop ouders zich baseren bij hun keuze van opvangvorm(en) (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Informatie
Ervaringen van vrienden, kennissen, familieleden, ... Eigen ervaringen Informatie van de scholen Informatie vanuit de opvangvoorzieningen zelf De brochure van ‘Kind en Gezin’ met de diverse opvangmogelijkheden Informatie van de stad of de gemeente Informatie van hulpverleners Informatie uit het verenigingsleven Informatie uit de media
Ouders van kinderen van 2,5 tot 6 jaar n=413
Ouders van kinderen van 6 tot 12 jaar n=63
48,8
42,6
29,0 25,8 18,0
34,4 41,0 9,8
16,7
9,8
12,0 7,6 0,8 0,3
18,0 9,8 1,6 0,0
Net zoals bij de voorschoolse kinderen baseren beide groepen ouders van schoolgaande kinderen zich bij de keuze van de opvangvorm in de eerste plaats op ervaringen van vrienden, kennissen en familieleden. Bij de ouders met kinderen uit de jongste leeftijdscategorie komen de eigen ervaringen op de tweede plaats. Bij de andere ouders de informatie verstrekt door de scholen. Ouders met jonge kinderen maken tevens meer gebruik van informatie vanuit de opvangvoorzieningen zelf, evenals de brochure van Kind en Gezin, in tegenstelling tot de ouders met kinderen tussen 6 en 12 jaar die meer te rade gaan bij de stad of de gemeente. 3.3.3 Moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang Ongeveer twee op drie ouders blijkt geen moeilijkheden te ondervinden bij het zoeken naar een geschikte opvang voor en na schooltijd. Dit percentage is vergelijkbaar met de voorschoolse kinderen. Het voornaamste knelpunt is het vinden van opvang die afgestemd is op de werkuren. De lange wachtlijsten zoals bij de voorschoolse kinderen komt men hier niet meer tegen. Bij de categorie ‘andere moeilijkheden’ wijzen de ouders onder meer op de verplaatsing van de school naar de opvang, het vinden van opvang tijdens de vakantieperiodes, tijdens het weekend en op woensdagnamiddag. Ook wordt de opvangvoorziening door de kinderen niet altijd positief ervaren; het is vaak moeilijk opvang te vinden waar kinderen zich thuis voelen.
De keuze van de opvang
122
Tabel 4.25 De moeilijkheden die ouders ondervinden bij het zoeken naar een geschikte opvang voor hun kinderen tussen 2,5 en 12 jaar (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Moeilijkheden
Kinderen tussen 2,5 en 6 n=413
Kinderen tussen 6 en 12 n=63
Het vinden van opvang die afgestemd is op de werkuren Het vinden van opvang die goed gelegen is/ opvang in de buurt Het vinden van opvang waar plaats was/ lange wachtlijsten Te weinig informatie of adressen Het vinden van betaalbare opvang Het vinden van opvang die overeenstemt met de opvoedingswaarden Andere moeilijkheden
15,3
12,7
12,7
7,6
10,6
3,6
7,0 6,0 3,9
4,4 5,2 2,8
9,7
8,5
Geen moeilijkheden
60,8
69,0
3.3.4 Beslissende argumenten In de onderstaande tabel geven we een overzicht van de redenen die uiteindelijk de doorslag gaven bij de keuze van de opvangplaats.
Redenen
Praktische redenen - De vlotte bereikbaarheid - De boers of zusjes kunnen er ook terecht - Het kind kan er blijven als het ouder is - Het was de enige mogelijkheid - Financiële redenen
Grootouders, andere familieleden, PWA, huispersoneel,... 2,5-6 6-12 n=199 n=25
IBO*
Opvang door en in de school
Kinderdagverblijf
Opvanggezi n
2,5-6 n=45
2,5-6 n=94
6-12 n=18
2,5-6 n=8
2,5-6 n=62
33,2 31,7
24,3 19,0
41,3 56,5
39,3 33,5
47,8 36,4
60,6 33,3
57,6 53,3
28,9
27,9
38,6
18,2
24,5
42,4
41,8
24,3 23,9
36,1 15,2
26,1 3,3
27,1 8,5
34,8 3,0
60,6 0,0
17,8 9,5
Opvoedkundige redenen - Opvoedkundige redenen - Aanwezigheid andere kindjes
22,4 17,1
20,7 9,6
13,6 24,4
13,2 26,2
7,2 16,1
45,5 12,1
16,8 39,5
Kwaliteit van de dienstverlening - De geboden flexibiliteit - De goede verzorging - De voorkeur van het kind - De goede uitrusting - Men heeft er inspraak
49,1 47,8 43,2 16,4 12,8
37,2 14,9 41,9 10,6 1,6
40,2 33,7 58,7 7,6 11,4
18,5 30,5 39,4 21,6 1,8
0 7,2 50,8 17,3 7,2
27,3 48,4 33,3 33,3 9,1
21,7 43,9 50,8 28,9 22,7
Andere redenen
11,6
5,2
4,9
24,9
3,0
9,1
23,4
*
De keuze van de opvang
Tabel 4.26 De redenen die de doorslag gaven bij de feitelijke keuze van een opvangplaats naar belangrijkste gebruikte opvangvorm, gewogen gegevens (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk)
Voor de 6-12-jarigen gaat het slechts over 3 gezinnen. Er wordt bijgevolg geen opsplitsing gemaakt naar ‘doorslaggevende redenen’. 123
De keuze van de opvang
124
Opvang door de grootouders wordt voornamelijk gekozen omwille van het gebruikersgemak (flexibiliteit, …) en het feit dat het kindje het zelf plezant vindt. Bij de jongste kinderen speelt tevens de goede verzorging een belangrijke rol. Bij de oudere kinderen was het bij meer dan één op drie gevallen de enige mogelijkheid. Bij de keuze voor een initiatief voor buitenschoolse opvang (IBO) zijn vooral een aantal praktische redenen doorslaggevend (flexibiliteit, de vlotte bereikbaarheid, het feit dat broertjes of zusjes er ook terecht kunnen en dat het kind er kan blijven als het ouder wordt). De belangrijkste reden is evenwel dat het kind het zelf plezant vindt. Dit laatste primeert ook bij de opvang door en in de school, hoewel dit aspect sterker doorweegt voor de ouders van kinderen uit de jongste leeftijdscategorie. Tevens speelt de vlotte bereikbaarheid een belangrijke rol, wat ook bij de beeldvorming van de ouders over de opvangvormen reeds aan bod kwam (het kind dient zich niet bijkomend te verplaatsen). Het belang van de vlotte bereikbaarheid primeert tevens bij de keuze voor opvang in een kinderdagverblijf of een opvanggezin. Voor niet minder dan 60% van de ouders was opvang in een kinderdagverblijf tevens de enige mogelijkheid. 3.4 Determinanten van de keuze We bespreken achtereenvolgens de arbeidsduur van de moeder, haar arbeidsregime, het beroep, het opleidingsniveau, het netto maandelijks gezinsinkomen en de provincie waar de ouders wonen. We gaan telkens na in welke mate deze factoren een invloed hebben op de keuze van de belangrijkste opvangvorm. Voor de kinderen tussen 6 en 12 jaar zijn de absolute aantallen te klein om deze analysetechniek toe te passen. Wanneer dit relevant is worden de belangrijkste tendensen weergegeven. 3.4.1 Arbeidsduur van de moeder en de keuze van opvangvorm De voornaamste verschillen naar arbeidsduur betreffen het hoger gebruik van opvang door en in de school door de deeltijds werkende moeders en van de IBO’s door de voltijds werkenden. Blijkbaar laten deze laatste minder een flexibel gebruik toe. Voor de andere groepen moeders (werk onderbroken en niet-werkend) zijn de aantallen te klein om te interpreteren.
Arbeidsduur moeder
Voltijds werkend Deeltijds werkend Werk tijdelijk onderbroken Niet werkend
Verdeling moeders naar arbeidsduur (kolom%)
Grootouders
Andere familie, vrienden, buren
IBO
School
Opvanggezin
Kinderdag verblijf
Huispersoneel
47,6 43,5 5,8
48,9 44,1 19,2
8,8 3,5 18,1
13,7 6,9 28,2
20,7 33,7 14,1
6,7 9,1 20,4
0,0 0,9 0,0
1,2 1,8 0,0
3,1
89,5
0,0
0,0
10,5
0,0
0,0
0,0
De keuze van de opvang
Tabel 4.27 Het verband tussen de arbeidsduur van de moeder en de keuze van opvangvorm voor kinderen tussen 2,5 en 6 jaar, gewogen gegevens (in rij %, n=413)
125
De keuze van de opvang
126
3.4.2 Arbeidsregime van de moeder en de keuze van opvangvorm Met uitzondering van de moeders die nachtwerk verrichten - waarbij opvang in een initiatief voor buitenschoolse opvang (IBO) primeert -, doen de moeders met een ander arbeidsregime het meest een beroep op opvang door de grootouders voor hun kinderen tussen 2,5 en 6 jaar. Vooral de moeders die in ploegen werken maken veel gebruik van deze opvangvorm (64,1%). Het opvanggezin wordt het meest gebruikt door moeders met een volledig onregelmatig werkschema, wat opnieuw een aanwijzing is voor de grotere flexibiliteit van deze opvangvorm in vergelijking met de andere formele opvangvoorzieningen. Moeders met kinderen tussen 6 en 12 jaar (niet in de tabel) die regelmatige werkuren hebben maken ongeveer in dezelfde mate gebruik van opvang door en in de school als van opvang door de grootouders. De door ons onderzochte moeders die in ploegen werken hebben allen de grootouders als belangrijkste opvangvorm. Dit geldt eveneens voor de moeders die ’s nachts en in het weekend werken. Ook voor de moeders met een volledig onregelmatig werkschema blijken de grootouders in dit geval de belangrijkste opvangvorm te zijn.
Arbeidsregime moeder
Regelmatige uren Ploegenwerk Nachtwerk Weekendwerk Volledig onregelmatig schema
Verdeling moeders naar arbeidsregime (kolom%)
Grootouders
Andere familie, vrienden, buren
IBO
School
71,8 9,2 2,6 8,0 16,2
42,7 64,1 23,7 31,3 46,8
7,3 3,7 5,2 1,7 5,4
12,8 14,8 39,5 29,7 2,5
27,1 11,5 23,7 30,5 27,4
Opvanggezin
9,0 2,2 0,0 0,0 14,5
Kinderdagverblijf
0,0 2,2 0,0 5,1 1,3
Huispersoneel
1,1 1,5 7,9 1,7 2,1
De keuze van de opvang
Tabel 4.28 Het verband tussen het arbeidsregime van de moeder en de keuze van opvangvorm voor kinderen tussen 2,5 en 6 jaar, gewogen gegevens (in rij %, n=413, meerdere antwoorden waren mogelijk)
127
De keuze van de opvang
128
3.4.3 Opleidingsniveau van de moeder en de keuze van opvangvorm Ook hier beperken we de interpretatie tot de grootste groepen. Er is een licht verband tussen het opleidingsniveau en het beroep doen op de grootouders: we zien dat vooral de groep met een diploma ‘hoger secundair’ daarvan gebruik maakt. Ook IBO’s lijken meer de groep hoger secundair aan te spreken en helemaal niet de lager opgeleiden. De opvang door en in de school komt vooral voor bij hogeschool-afgestudeerden, doch erg duidelijk zijn deze trends niet.
Diploma moeder
< Lager secundair Hoger secundair Hogeschool Universitair onderwijs
Verdeling moeders naar diploma (kolom%) 19,0 38,6 34,9 7,5
Grootouders
Andere familie, vrienden, buren
IBO
School
46,2 52,1 38,9 46,5
12,8 3,3 8,3 6,9
0,0 18,5 10,0 5,2
25,6 22,7 27,2 29,3
Opvanggezin
15,4 3,4 11,7 6,9
Kinderdagverblijf
0,0 0,0 1,1 0,0
Huispersoneel
0,0 0,0 2,8 5,2
De keuze van de opvang
Tabel 4.29 Het verband tussen het diploma van de moeder en de keuze van opvangvorm voor kinderen tussen 2,5 en 6 jaar, gewogen gegevens (in rij %, n=413)
129
De keuze van de opvang
130
3.4.4 Beroep van de moeder en de keuze van opvangvorm Ook inzake het beroep van de moeder zijn er weinig duidelijk trends. Als we het houden bij de twee grootste groepen (arbeiders versus bedienden) dan zien we wel een groter beroep op de grootouders bij de arbeiders en een belangrijker gebruik van opvang door de bedienden door en in de school.
Beroep moeder
Arbeidster Bediende Kaderlid Ambtenaar Zelfstandige Vrij beroep Huisvrouw Geen beroep
Verdeling moeders naar beroep (kolom%)
Grootouders
Andere familie, vrienden, buren
IBO
School
24,8 54,7 2,0 5,6 5,7 2,0 0,3 4,9
54,7 43,3 64,5 38,2 43,8 58,1 0,0 31,6
3,3 7,1 0,0 31,8 5,7 0,0 0,0 5,3
10,5 12,1 6,4 0,0 12,5 0,0 0,0 21,0
17,7 29,1 9,7 21,9 17,0 25,8 100,0 36,8
Opvanggezin
13,8 6,5 9,7 8,1 17,6 0,0 0,0 5,3
Kinderdagverblijf
0,0 0,7 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Huispersoneel
0,0 1,2 9,7 0,0 3,4 16,1 0,0 0,0
De keuze van de opvang
Tabel 4.30 Het verband tussen het beroep van de moeder en de keuze van opvangvorm voor kinderen tussen 2,5 en 6 jaar, gewogen gegevens (in rij %, n=413)
131
De keuze van de opvang
132
3.4.5 Netto maandelijks gezinsinkomen en de keuze van opvangvorm Voor de ouders met kinderen tussen 2,5 en 6 jaar is er geen duidelijk verband vast te stellen tussen het gezinsinkomen en de gebruikte opvangvorm. Met uitzondering van de gezinnen met een inkomen tussen 60 000 en 80 000 BEF per maand, waarvoor opvang op school de belangrijkste opvangvorm is, komt voor het merendeel van de andere inkomensgroepen opvang door de grootouders op de eerste plaats. Opvang door andere familieleden, vrienden en buren wordt als belangrijkste opvangvorm het meest opgegeven door de laagste inkomensgroep, wat waarschijnlijk verband houdt met het feit dat men voor deze vorm van opvang weinig tot niets hoeft te betalen. Opvallend is tevens dat voor meer dan één op tien van de ouders met een inkomen van meer dan 140 000 BEF per maand het huispersoneel de belangrijkste opvangvorm is. De andere inkomensgroepen maken zelden of nooit gebruik van deze opvangvorm.
Maandelijks gezinsinkomen (in BEF) <60 000 60 000-80 000 80 001-100 000 100 001-120 000 120 001-140 000 >140 000
Verdeling gezinnen naar inkomen (kolom%)
Grootouders
Andere familie, vrienden, buren
IBO
School
13,6 9,2 29,4 28,3 12,1 7,4
40,1 34,4 53,9 43,3 50,1 42,6
13,4 4,2 8,9 3,4 7,0 7,0
0,0 17,7 8,6 14,4 15,5 12,2
33,2 43,7 15,7 28,0 22,0 21,7
Opvanggezin
13,3 0,0 12,2 8,4 5,4 5,2
Kinderdagverblijf
0,0 0,0 0,0 1,4 0,0 0,0
Huispersoneel
0,0 0,0 0,7 1,1 0,0 11,3
De keuze van de opvang
Tabel 4.31 Het verband tussen het gezinsinkomen en de keuze van opvangvorm voor kinderen tussen 2,5 en 6 jaar, gewogen gegevens (in rij %, n=413)
133
De keuze van de opvang
134
3.4.6 Keuze van de opvangvorm per provincie De provincie is de voorlaatste determinant die we onderzochten. We zien dat voor de gezinnen met kinderen tussen 2,5 en 6 jaar uit Vlaams-Brabant de grootouders het vaakst als belangrijkste opvangvorm worden aangeduid (60,3%). Ook in Antwerpen is dit de belangrijkste opvangvorm voor de helft van de gezinnen, in tegenstelling tot OostVlaanderen waar de grootouders slechts voor één op drie gezinnen de belangrijkste opvangvorm is. Opvallend is tevens het relatief hoge percentage (20,7%) gezinnen in West-Vlaanderen waarvoor het opvanggezin de belangrijkste opvangvorm is. In Oost-Vlaanderen geldt dit voor opvang door en in de school (36,3%). In Limburg daarentegen is voor één op vijf gezinnen een initiatief voor buitenschoolse opvang de belangrijkste opvangvorm. Blijkbaar is dit de provincie waar deze diensten het sterkst uitgebouwd zijn.
Provincie
Antwerpen West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg Vlaams-Brabant
Verdeling gezinnen naar provincie (kolom%)
Grootouders
Andere familie, vrienden, buren
IBO
School
26,7 19,2 22,4 16,1 15,6
50,6 40,2 36,3 44,4 60,3
14,1 5,7 6,6 2,2 4,4
9,4 12,6 9,9 20,0 5,9
20,0 20,7 36,3 24,4 23,5
Opvanggezin
3,5 20,7 6,6 6,7 4,4
Kinderdagverblijf
1,2 0,0 1,1 0,0 0,0
Huispersoneel
1,2 0,0 3,3 2,2 1,5
De keuze van de opvang
Tabel 4.32 Het verband tussen de provincie en de keuze van opvangvorm voor kinderen tussen 2,5 en 6 jaar, gewogen gegevens (in rij %, n=413)
135
De keuze van de opvang
136
3.4.7 Keuze van de opvangvorm naar verstedelijkingsgraad Voor de bespreking van de mate van verstedelijkingsgraad beperken we onze interpretatie tot de grootste groepen. Vergelijken we de verstedelijkte gebieden met de niet verstedelijkte gemeenten (zeer landelijk, landelijk en verstedelijkt landelijk) dan kunnen we enkele trends waarnemen. We zien dat gezinnen uit een verstedelijkt gebied veel minder een beroep doen op een IBO dan gezinnen uit niet verstedelijkte gebieden. Daarnaast valt op dat gezinnen uit verstedelijkte gebieden juist veel meer een beroep doen op de opvang in de school. Hier kunnen we veronderstellen dat in de verstedelijkte gebieden waar de opvang in en door de school goed is uitgebouwd, men geen initiatieven voor buitenschoolse opvang opstart. Tenslotte valt het ook op dat in de zeer landelijke dorpen minder dan in de andere gebieden een beroep gedaan wordt op de grootouders en meer op een opvanggezin en een kinderdagverblijf.
Mate van verstedelijking
Zeer landelijk Landelijk Verstedelijkt landelijk Verstedelijkt
Verdeling gezinnen naar verstedelijking (kolom%)
Grootouders
Andere familie, vrienden, buren
IBO
School
13,6 22,0 23,0
35,1 51,9 50,4
5,4 7,9 7,7
13,3 20,0 13,6
22,9 16,4 18,8
41,4
47,2
7,8
3,0
32,8
Opvanggezin
Kinderdag verblijf
Huispersoneel
9,2 1,6 1,5
13,1 1,3 5,6
1,0 0,9 2,4
3,3
3,5
2,4
De keuze van de opvang
Tabel 4.33 Het verband tussen de mate van verstedelijking en de keuze van opvangvorm voor kinderen tussen 2,5 en 6 jaar, gewogen gegevens (in rij %, n=413)
137
3.4.8 Multivariate analyse We bekijken alleen de groep ouders met kinderen tussen 2,5 en 6 jaar en dit alleen voor de 4 belangrijkste opvangvormen: de grootouders, de school, de IBO’s en de opvanggezinnen. De keuze voor de opvang door de grootouders wordt vooral bepaald door de arbeidsduur van de moeder en de woonplaats (totale R²=0,0722). Wat de arbeidsduur betreft, situeren de verschillen zich vooral tussen de groep niet-werkenden (werklozen, loopbaanonderbrekers, huisvrouwen) en werkenden. Niet-werkenden kiezen meer voor de grootouders, waarschijnlijk omdat het meer occasionele opvang betreft. Wat de woonplaats betreft, zien we dat ouders uit Oost- en West-Vlaanderen en Limburg minder gebruik maken van deze opvangvorm, doch hier speelt de complementariteit met het sterk gebruik van de school of de IBO’s. Bij de keuze voor een initiatief voor buitenschoolse opvang (IBO) of de school speelt eveneens vooral het effect van de arbeidsduur van de moeder, maar daarnaast ook het opleidingsniveau en het gezinsinkomen (totale R²=0,1204). Vooral de relatie met het opleidingsniveau is hier merkwaardig: vooral de lager opgeleiden kiezen voor de IBO’s terwijl de hoger opgeleiden meer kiezen voor opvang in de school. Dit effect staat ook los van de mogelijke impact van het gezinsinkomen waar de samenhang minder duidelijk is. Bij de keuze voor een opvanggezin tenslotte speelt eveneens het opleidingsniveau en dit samen met de woonplaats (R²=0,0902). De samenhang met opleidingsniveau is evenwel minder duidelijk en niet lineair. Wat de woonplaats betreft valt het opvanggezin blijkbaar vooral in de smaak in West-Vlaanderen.
4.
Besluit
De keuze van de opvangvorm en de opvangplaats vormde het onderwerp van dit vierde hoofdstuk. We probeerden een onderscheid te maken tussen de beeldvorming omtrent de diverse opvangvormen die bepalend is voor de (theoretische) voorkeur en de keuze van de feitelijke opvangplaats waarbij ook allerlei praktische overwegingen kunnen spelen. We kunnen stellen dat de voorkeur ‘op papier’ voor één of andere vorm niet zo duidelijk uitgesproken is. Iedere opvangvorm heeft volgens heel wat ouders zowel voor- als nadelen. Als er dan toch een ‘beste keuze’ moet aangeduid worden, is dit voor de ouders met kinderen jonger dan 2,5 jaar het opvanggezin. Ouders appreciëren er blijkbaar de combinatie van de geborgenheid die het opvanggezin biedt met de professionaliteit. Grootouders worden het minst uitverkoren. Dit is dan niet zozeer omdat ze het niet goed zouden doen, doch eerder omdat de ouders hen er niet mee willen belasten. Kinderdagverblijven bekleden een tussenpositie en ze genieten vooral de voorkeur van hoger geschoolden die uit zijn op ‘professionaliteit’. Bij de ouders met schoolgaande kinderen is er nog minder een duidelijke voorkeur. De school en het opvanggezin worden het meest positief gepercipieerd. Hoe komt men dan terecht bij een bepaalde opvangplaats? Bij de uiteindelijke keuze van de opvangplaats blijken praktische overwegingen zoals de bereikbaarheid de doorslag te geven, zonder dat evenwel de opvoedingskwaliteit en de verzorging over het hoofd gezien worden. Ook de financiële redenen lijken in heel dit
verhaal toch ook niet onbelangrijk, aangezien deze factor een belangrijke rol speelt bij de inschakeling van de grootouders. Ook bij de opvang door en in de school blijkt een praktische reden doorslaggevend te zijn, met name dat de kinderen gewoon op dezelfde plaats kunnen blijven. De duur van de zoektocht blijkt enerzijds samen te hangen met de gekozen opvangvorm. Wanneer ouders immers de grootouders of andere familie, vrienden, buren, ... als opvangvorm kiezen, heeft men nooit veel langer dan een week nodig voordat men zeker is dat men op deze mensen een beroep kan doen. De langste zoektocht is deze naar een opvanggezin of een kinderdagverblijf. Heel vaak worden ouders hier geconfronteerd met een wachtlijst of krijgt men onmiddellijk te horen dat er geen plaats meer vrij is. Buitenschoolse opvang of opvang door en in de school blijkt makkelijk te vinden. Bij alle ouders zien we dat zij zich bij hun keuze van opvangvorm voornamelijk baseren op ervaringen van zichzelf en van vrienden, kennissen, familieleden, ... Van de onderzochte determinanten van de keuze van de opvangvorm blijkt globaal genomen (na multivariate analyse) vooral een effect uit te gaan van socio-culturele factoren (weerspiegeld in het opleidingsniveau), financiële en regionale factoren en in mindere mate van de arbeidsduur. In de voorschoolse opvang kiezen hogergeschoolden meer voor kinderdagverblijven dan voor de grootouders. T.a.v. de opvanggezinnen waren er geen verschillen i.f.v. de scholingsgraad. De keuze voor de grootouders wordt tevens ingegeven door financiële motieven, zij het dat de sociale tarifering hier voor een correctie zorgt vooral t.a.v. de laagste inkomensgroep. Voor de buitenschoolse opvang valt vooral op dat lager opgeleiden blijkbaar de voorkeur geven aan de IBO’s terwijl de hoger opgeleiden meer kiezen voor opvang in de school.
141
HOOFDSTUK 5 EVALUATIE VAN DE KINDEROPVANG
1.
Inleiding
In dit hoofdstuk evalueren we de verschillende opvangvormen. In een eerste rubriek bespreken we de vormen van informele opvang (opvang door grootouders, andere familieleden, vrienden, buren, ...). We gaan na hoe tevreden ouders zijn over deze opvang en of men in de toekomst (als het kind ouder wordt) nog gebruik zal maken van deze opvangvorm. In een tweede rubriek gaan we de tevredenheid over de opvang door een kinderdagverblijf, een opvanggezin, een initiatief voor buitenschoolse opvang en de school na. Hier bekijken we de tevredenheid op verschillende domeinen, met name de tevredenheid over enkele praktische aspecten, over opvoedkundige aspecten, over de verzorging en over de dienstverlening. Ook hier gaan we na of ouders in de toekomst van deze opvangvorm gebruik zullen blijven maken. Tot slot van deze rubriek bekijken we de perceptie van de ouders omtrent de evolutie van de kwaliteit van de kinderdagverblijven, de opvanggezinnen, de IBO's en de school de laatste jaren. Hiermee willen we – in een eerste poging - nagaan welke de effecten zijn van een aantal herstructureringen van de kinderopvang in Vlaanderen die soms nog in de pijplijn zitten, doch die nu reeds hun schaduw vooruitwerpen: wijzigingen in het financieringssysteem, het vooruitzicht van het kwaliteitsdecreet, de uitbreiding van de kinderopvang door middelen vanuit het social profit akkoord, … In een derde rubriek analyseren van de opvang door huispersoneel, PWA en au pair. Opnieuw bekijken we hoe tevreden ouders zijn over deze opvang en of ze in de toekomst voor de opvang van hun kind nog beroep zullen doen op deze mensen. We moeten er rekening mee houden dat een evaluatie die beperkt is tot gebruikers, zoals hier het geval is, steeds een overschatting kan inhouden van de tevredenheid. Steeds gaat het immers om een min of meer zelfgeselecteerde groep van ouders met een voorkeur voor een bepaalde opvangvorm en die naar een andere opvangvorm kunnen overstappen als ze niet tevreden zijn.
Evaluatie van de kinderopvang
2.
142
Evaluatie van de opvang bij voorschoolse kinderen
2.1 Opvang door grootouders (of andere familieleden, vrienden, buren) 94% van de ondervraagde ouders is tevreden tot zeer tevreden over de opvang door de grootouders of andere familieleden, vrienden, buren. Slechts 1,2% is ontevreden tot zeer ontevreden. Omtrent opvang door andere familieleden, vrienden en buren zijn het meest aantal ouders uitgesproken positief, gevolgd door de grootouders langs moederszijde en tot slot de grootouders langs vaderszijde. Tabel 5.1 Tevredenheid over de opvang door grootouders of andere familieleden, vrienden, buren, ... (in %) Mate van tevredenheid
Zeer tevreden Tevreden Nogal tevreden Ontevreden Zeer ontevreden
Algemeen n=441
Grootouders langs moederszijde n=299
Grootouders langs vaderszijde n=200
Andere familie, vrienden, buren n=69
65,5 28,5 4,9 1,0 0,2
66,6 28,4 4,0 0,7 0,3
59,0 34,5 6,0 0,5 0,0
76,8 18,8 2,9 1,4 0,0
De meerderheid van de ouders (82,2%) zal ook in de toekomst de grootouders als opvangvorm blijven gebruiken.
2.2 Opvang door een kinderdagverblijf of een opvanggezin Evenals voor de grootouders, ligt de tevredenheid van de ouders aangaande de opvang door een kinderdagverblijf en een opvanggezin zeer hoog: 95% van de ouders is tevreden tot zeer tevreden over hun kinderdagverblijf en 93,2% over hun opvanggezin. De mate van tevredenheid blijkt ook slechts zeer minimaal te verschillen tussen de gesubsidieerde en de particuliere opvangvormen.
Evaluatie van de kinderopvang
143
Tabel 5.2 Tevredenheid over de opvang door een kinderdagverblijf en een opvanggezin (in %) Mate van tevredenheid
Kinderdagverblijf Alg. Gesubs. Partic. n=240 n=168 n=64
Alg. n=320
Zeer tevreden Tevreden Nogal tevreden Ontevreden Zeer ontevreden
57,0 38,0 5,0 0,0 0,0
61,8 31,4 6,5 0,3 0,0
56,5 38,4 5,1 0,0 0,0
63,5 29,4 6,7 0,4 0,0
Opvanggezin Gesubs. Partic. n=240 n=70 58,2 37,3 4,5 0,0 0,0
54,9 39,4 5,6 0,0 0,0
De volgende paragrafen beschrijven de tevredenheid over een aantal praktische aspecten van de opvang, de opvoedkundige aspecten, de verzorging en de dienstverlening. 2.2.1 Tevredenheid over enkele praktische aspecten Over het algemeen is de tevredenheid m.b.t. de praktische aspecten matig tot hoog, zij het dat de opvanggezinnen beter scoren dan de kinderdagverblijven. Voor sommige aspecten scoren ook de particuliere voorzieningen (zowel kinderdagverblijven als opvanggezinnen) beter dan de gesubsidieerde. Dit is het geval voor de mogelijkheid tot opvang in vakantieperiodes en de mogelijkheid tot opvang van de andere kinderen. Ouders blijken in het algemeen weinig tevreden over de prijs van de opvang. Dit geldt voornamelijk voor ouders die gebruik maken van een kinderdagverblijf (zowel gesubsidieerd als particulier) en van een gesubsidieerd opvanggezin. Daarentegen blijkt 75% van de ouders die een beroep doen op een particulier opvanggezin wel tevreden te zijn over de prijs. Blijkbaar zijn de prijzen hier lager of kan men er voldoende over onderhandelen.
Evaluatie van de kinderopvang
144
Tabel 5.3 De tevredenheid (zeer tevreden of tevreden) over de praktische aspecten van de opvang (in %) Praktische aspecten
De nabijheid (afstand tot thuis, afstand tot werk, ...) De makkelijke bereikbaarheid (auto, openbaar vervoer) De openingsuren De mogelijkheid tot opvang in vakantieperiodes De mogelijkheid voor opvang van de andere kinderen De prijs
Kinderdagverblijf Gesubs. Partic. n=168 n=64
Opvanggezin Gesubs. Partic. n=240 n=70
90,4
90,8
94,2
92,7
88,3
83,1
95,8
92,8
78,4 68,2
82,9 80,0
88,8 73,6
89,7 84,6
75,7
88,2
87,4
92,7
33,5
46,9
44,2
75,0
2.2.2 Tevredenheid over de opvoedkundige aspecten De verschillende opvoedkundige aspecten worden door de meerderheid van de ouders positief geëvalueerd. Zo blijken de ouders het zeer positief te vinden dat men in een kinderdagverblijf en een opvanggezin rekening houdt met de leeftijd van het kindje. Ook met betrekking tot het aanbieden van regelmaat (i.v.m. slapen, eten, ...) blijken de ouders over het algemeen zeer tevreden te zijn. Ouders waarvan de kindjes in een kinderdagverblijf worden opgevangen, blijken iets meer tevreden te zijn over de overzichtelijke schikking van het materiaal en de ruimte dan de ouders die een beroep doen op een opvanggezin. Deze laatste blijken dan weer meer tevreden te zijn over het feit dat men in een opvanggezin meer rekening houdt met de eigen kenmerken van het kind.
Evaluatie van de kinderopvang
145
Tabel 5.4 De tevredenheid (zeer tevreden of tevreden) over de opvoedkundige aspecten van de opvang (in %) Opvoedkundige aspecten
Het rekening houden met de leeftijd van het kindje Het aanbieden van regelmaat (i.v.m. slapen, eten, ...) Het bieden van bewegingsvrijheid aan het kindje Het stimuleren van het kindje (lichamelijk, fantasie, ...) Een overzichtelijke schikking van het materiaal en de ruimte Het rekening houden met de eigen kenmerken van het kind Het straffen en belonen van het kindje
Kinderdagverblijf Gesubs. Partic. n=168 n=64
Opvanggezin Gesubs. Partic. n=240 n=70
94,5
93,8
94,1
95,5
91,5
97,0
94,1
94,2
90,2
89,2
81,2
84,1
89,0
81,6
84,8
76,5
89,0
83,1
77,0
78,0
86,1
87,5
91,1
92,7
69,8
70,3
81,7
87,9
We dienen op te merken dat ouders het item ‘straffen en belonen van het kindje’ niet altijd konden inschatten. Immers, een ruime groep (10 à 20%) bleef bij de vier opvangvormen het antwoord schuldig. 2.2.3 Tevredenheid over de verzorging Ook over de verzorging in de kinderdagverblijven en opvanggezinnen blijkt de tevredenheid hoog voor wat de diverse aspecten betreft. In een particulier kinderdagverblijf blijkt men iets minder tevreden te zijn over de hygiëne. Tabel 5.5 De tevredenheid (zeer tevreden of tevreden) over de verzorging (in %) Verzorging
De veiligheid De hygiëne in De maaltijden
Kinderdagverblijf Gesubs. Partic. n=168 n=64 94,0 92,1 90,3
93,9 84,6 93,8
Opvanggezin Gesubs. Partic. n=240 n=70 92,5 91,7 92,4
88,4 90,0 97,1
2.2.4 Tevredenheid over de dienstverlening Wat de tevredenheid over de dienstverlening betreft, vallen in de tabel slechts enkele getallen op.
Evaluatie van de kinderopvang
146
Over de mogelijkheid tot contact met andere ouders is meer dan de helft van de ouders waarvan hun kindje in een gesubsidieerd kinderdagverblijf wordt opgevangen, niet echt tevreden. Minder ouders die gebruik maken van een kinderdagverblijf blijken tevreden te zijn over de verkeerssituatie aan de opvangvoorziening dan ouders waarvan het kindje wordt opgevangen in een opvanggezin. Over de sfeer die er heerst en het onthaal in het algemeen zijn de ouders wel uitermate tevreden. De ‘inspraak van de ouders’ en de ‘mogelijkheid tot contact met andere ouders’ waren items die de ouders niet altijd konden inschatten. Dit leiden we af uit het grotere aantal antwoorden ‘ik weet het niet’ (15 à 20%) bij deze items. Tabel 5.6 De tevredenheid (zeer tevreden of tevreden) over de dienstverlening (in %) Dienstverlening
Het onthaal - Het onthaal in het algemeen - De ontvangst bij het brengen van het kindje - Het afscheid bij het halen van het kindje De informatie die ouders ontvangen - De uitleg die men krijgt over het gedrag van het kindje - De informatie die men krijgt over de werking - De praktische adviezen en tips die men krijgt De klantvriendelijkheid - De sfeer die er heerst (kindvriendelijk, ...) - De luisterbereidheid - De behulpzaamheid - Het opvanggebouw (kindvriendelijk, netheid, ...) - De inspraak van de ouder(s) - De speelmogelijkheden buiten - De verkeerssituatie aan de opvangvoorziening - De mogelijkheid tot contact met andere ouders Pedagogische aspecten - De omgang met het kindje - De omgang met de ouders zelf - De ondersteuning die men als ouder krijgt
Kinderdagverblijf Gesubs. Partic. n=168 n=64
Opvanggezin Gesubs. Partic. n=240 n=70
96,3 94,6 92,1
90,7 87,5 87,5
95,0 93,8 94,2
97,0 98,5 95,6
82,4
82,8
85,0
84,1
82,3
70,4
83,5
82,1
75,1
66,1
79,0
83,6
92,8 90,9 81,3 81,3
96,9 90,6 92,2 76,2
92,4 89,9 89,0 86,5
88,4 88,4 86,9 84,0
73,3 76,5 59,0
81,2 65,1 62,5
88,1 81,5 82,6
86,7 78,2 87,8
48,4
53,2
55,7
54,5
94,0 86,8 71,5
93,8 85,9 72,5
94,5 92,8 82,1
92,7 92,7 74,6
Evaluatie van de kinderopvang
147
2.2.5 Het gebruik van formele opvangvormen in de toekomst De meerderheid van de ouders zal in de toekomst voor de opvang van hun kindje niet langer gebruik blijven maken van een kinderdagverblijf of een opvanggezin. De belangrijkste opgegeven reden hiervoor is de verandering van opvangvorm indien het kind ouder wordt. Eens het kind naar school gaat, zal het naar de naschoolse opvang gaan aangezien dit goedkoper is. Andere ouders zullen voor de naschoolse opvang van hun kind een beroep doen op de grootouders. Een derde groep ouders zegt geen beroep te blijven doen op deze opvangvormen omdat ze geen opvang voorzien voor schoolgaande kinderen. Ten slotte is er een groep ouders die geen nood meer zal hebben aan opvang eens het kind naar school gaat, aangezien de werkuren overeenstemmen met de schooluren. Tabel 5.7 Mate waarin ouders in de toekomst een kinderdagverblijf of een opvanggezin als opvangvorm zullen blijven gebruiken (in %) Gebruik in de toekomst
Ouders blijven er gebruik van maken Ouders zullen er niet langer gebruik van maken
Kinderdagverblijf Gesubs. Partic. n=168 n=64 19,1 80,9
42,9 57,1
Opvanggezin Gesubs. Partic. n=240 n=70 44,7 55,3
44,1 55,9
2.2.6 Kwaliteitsevolutie van de formele opvang de laatste jaren De meeste ouders (die er konden over oordelen) merkten geen echte veranderingen in zake de kwaliteit van de formele opvang. De groep die verbeteringen vaststelde is ongeveer dubbel zo groot als de groep die vindt dat het slechter geworden is. Vooral voor de kinderdagverblijven en minder voor de opvanggezinnen was er op het vlak van kwaliteit de laatste jaren blijkbaar een lichte vooruitgang. Vooral de opvoedkundige aanpak (in de gesubsidieerde) en de dienstverlening (in de particuliere) zijn beter geworden.
Evaluatie van de kinderopvang
148
Tabel 5.8 Verbetering of verslechtering van de kwaliteit van de opvangvoorzieningen de laatste drie jaar (in %, meerdere antwoordmogelijkheden waren mogelijk) Kwaliteit
Kinderdagverblijf Gesubs. Partic. n=168 n=64
Opvanggezin Gesubs. Partic. n=240 n=70
Geen ervaring
20,5
18,2
19,2
18,4
Geen verandering vastgesteld
54,8
59,1
68,3
68,4
Het is beter geworden - De praktische aspecten - De opvoedkundige aanpak - De verzorging - De dienstverlening
21,9 18,8 62,5 25,0 50,0
18,2 25,0 25,0 50,0 100,0
11,5 66,7 50,0 33,3 75,0
10,5 50,0 25,0 0,0 50,0
Het is slechter geworden - De praktische aspecten - De opvoedkundige aanpak - De verzorging - De dienstverlening
11,0 42,9 28,6 42,9 14,3
9,1 0,0 50,0 50,0 50,0
3,8 50,0 25,0 0,0 25,0
7,9 33,3 66,7 33,3 0,0
2.2 Opvang door huispersoneel, PWA, au pair, ... Ook over de opvang door huispersoneel, iemand van het Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap of een au pair zijn alle ouders tevreden tot zeer tevreden (87%) of nogal tevreden (13%). Ouders kiezen voornamelijk voor deze opvangvorm om praktische redenen (men dient zich niet te verplaatsen). Enkele ouders vermelden ook dat de flexibiliteit zeer groot is bij deze opvangvorm, wat zeker een pluspunt is. Andere ouders zeggen dat hun kinderen graag thuis blijven en op deze manier is dit mogelijk. Een bijkomend positief aspect blijkt het feit dat het huishoudelijk werk ondertussen ook gedaan wordt. Tenslotte maken sommige ouders gebruik van deze opvangvorm om de grootouders niet te belasten. Tabel 5.9 De redenen waarom ouders voor de opvang door huispersoneel, PWA kiezen (in %) Reden
N=20
Om praktische redenen Om opvoedkundige redenen (aanwezigheid speelgoed, ruimtes om te spelen, ...) Omdat het beter is voor het kindje Om andere redenen
60,0 15,0 15,0 50,0
Evaluatie van de kinderopvang
149
De meerderheid van de ouders (81,8%) zal er, wanneer het kindje naar school gaat, ook gebruik van blijven maken. De ouders die er niet langer gebruik van zullen maken blijken allen niet langer nood te hebben aan kinderopvang.
3.
Evaluatie van de opvang bij schoolgaande kinderen
In deze rubriek gaan we na hoe de verschillende opvangvormen voor schoolgaande kinderen door de ouders worden geëvalueerd. 3.1 Opvang door grootouders (of andere familieleden, vrienden, buren, ...) Ook de ouders met schoolgaande kinderen zijn met respectievelijk 91,7% en 96,3% tevreden tot zeer tevreden over de informele opvangvormen. Over opvang door de grootouders langs vaderszijde zijn minder ouders zeer tevreden dan over de opvang door de grootouders langs moederszijde en de andere familieleden, vrienden en buren. Tabel 5.10 Tevredenheid over de opvang door grootouders of andere familieleden, vrienden, buren, ... (in %) Mate van tevredenheid
Zeer tevreden Tevreden Nogal tevreden Ontevreden Zeer ontevreden
2,5-6 jaar n=298
6-12 jaar n=54
2,5-6 jaar n=219
6-12 jaar n=37
2,5-6 jaar n=122
6-12 jaar n=26
Andere familie, vrienden, buren 6-12 2,5-6 jaar jaar n=61 n=16
59,1 32,6 6,7 1,3 0,3
57,4 38,9 3,7 0,0 0,0
62,1 30,6 5,9 0,9 0,5
62,2 35,1 2,7 0,0 0,0
50,0 39,3 7,4 3,3 0,0
50,0 46,2 3,8 0,0 0,0
60,7 27,9 11,5 0,0 0,0
Algemeen
Grootouders langs moederszijde
Grootouders langs vaderszijde
68,8 31,3 0,0 0,0 0,0
De overgrote meerderheid van de ouders zal ook in de toekomst gebruik blijven maken van informele opvang. Slechts één ouder met een kind tussen 6 en 12 jaar geeft aan dat het huispersoneel in de toekomst fulltime de opvang op zich zal nemen.
Evaluatie van de kinderopvang
150
Tabel 5.11 Mate waarin ouders in de toekomst gebruik zullen blijven maken van informele opvang (in %) Gebruik in de toekomst
Kinderen tussen 2,5 en 6 jaar n=298
Kinderen tussen 6 en 12 jaar n=54
90,6
98,1
9,4
1,9
Ouders blijven in de toekomst de informele opvang gebruiken Ouders zullen in de toekomst niet langer een beroep doen op informele opvang
3.2 Opvang door een IBO, de school, een kinderdagverblijf of een opvanggezin De meerderheid van de bevraagde ouders is tevreden tot zeer tevreden over opvang in een initiatief voor buitenschoolse opvang, in de school, een kinderdagverblijf of een opvanggezin. Het opvanggezin en het kinderdagverblijf scoren het meest positief. Over opvang door en in de school zijn 18% van de ouders – zowel met kinderen tussen 2,5 en 6 jaar als met kinderen tussen 6 en 12 jaar - slechts ‘nogal tevreden’. Tabel 5.12 Tevredenheid over de opvang door een IBO, de school, een kinderdagverblijf of opvanggezin (in %) Mate van tevredenheid
Zeer tevreden Tevreden Nogal tevreden Ontevreden Zeer ontevreden
IBO
School
2,5-6 jaar n=38
6-12 jaar n=13
2,5-6 jaar n=136
6-12 jaar n=34
28,9 57,9 10,5 2,6 0,0
30,8 46,2 15,4 7,7 0,0
32,4 47,8 18,4 1,5 0,0
30,3 48,5 18,2 3,0 0,0
Kinderdagverblij f 2,5-6 jaar n=23 52,2 43,5 4,3 0,0 0,0
Opvanggezin 2,5-6 jaar n=75 58,7 32,0 9,3 0,0 0,0
In wat volgt evalueren we deze opvangvormen op een aantal specifieke punten, met name praktische aspecten, opvoedkundige aspecten, aspecten betreffende de verzorging en de dienstverlening. In de tabellen geven we het percentage ouders weer dat over een bepaald aspect tevreden of zeer tevreden is. Aangezien het aantal ouders met kinderen tussen 6 en 12 jaar dat gebruik maakt van deze opvangvormen te klein is om verder te analyseren, worden de bijkomende gegevens in verband met de evaluatie van de opvangvormen voor deze ouders niet in tabelvorm weergeven. Wel vermelden we de belangrijkste vaststellingen.
Evaluatie van de kinderopvang
151
3.2.1 Tevredenheid over enkele praktische aspecten Tabel 5.13 De tevredenheid (zeer tevreden of tevreden) van ouders met een kind tussen 2,5 en 6 jaar over de praktische aspecten van de opvang (in %) Praktische aspecten
De makkelijke bereikbaarheid (auto, openbaar vervoer) De openingsuren De nabijheid (afstand tot thuis, afstand tot werk, ...) De mogelijkheid voor opvang van de andere kinderen De mogelijkheid tot opvang in vakantieperiodes De prijs
IBO n=38
School n=136
Kinderdagverblijf n=23
Opvang gezin n=75
97,4
91,7
95,6
90,1
97,3 94,7
83,3 96,0
86,9 82,6
89,2 92,0
94,0
94,4
94,1
92,1
80,5
69,3
81,8
87,9
65,8
80,5
56,5
60,8
Met betrekking tot opvang in een initiatief voor buitenschoolse opvang (IBO), worden door ouders met een kind tussen 2,5 en 6 jaar zowel de bereikbaarheid, de openingsuren, de nabijheid en de mogelijkheid tot opvang van de andere kinderen uit het gezin zeer positief geëvalueerd. Aspecten die minder goed scoren zijn de mogelijkheid tot opvang in de vakantieperiodes (hoewel nog steeds 80,5% van de ouders hieromtrent tevreden is) en – vooral - de kostprijs. De ouders met een kind tussen 6 en 12 jaar die een beroep doen op een IBO zijn het meest tevreden met de openingsuren. Ze blijken daarentegen minder tevreden te zijn over de mogelijkheid tot opvang voor hun (eventueel) andere kinderen en over de prijs. Een niet onverwachte vaststelling is dat de ouders inzake de opvang door en in de school het minst tevreden zijn over de opvang in vakantieperiodes. Dit geldt zowel voor de ouders met kinderen uit de jongste leeftijdscategorie als voor de ouders met kinderen tussen 6 en 12 jaar. Bij opvang in een kinderdagverblijf en een opvanggezin wordt de kostprijs het minst positief geëvalueerd.
Evaluatie van de kinderopvang
152
3.2.2 Tevredenheid over de opvoedkundige aspecten Tabel 5.14 De tevredenheid (zeer tevreden of tevreden) van ouders met een kind tussen 2,5 en 6 jaar over de opvoedkundige aspecten van de opvang (in %) Opvoedkundige aspecten
IBO n=38
School n=136
Kinderdagverblij f n=23
Opvanggezin n=75
Het bieden van bewegingsvrijheid aan het kind Het zorgen voor orde en regelmaat Het rekening houden met de leeftijd van het kind Het rekening houden met de eigen kenmerken van het kind Het straffen en belonen van het kind Het toezicht bij het maken van huistaken De hulp bij het maken van huistaken
74,4
79,4
77,3
83,7
66,7 63,2
69,9 71,8
91,3 82,6
90,4 87,8
56,4
60,8
82,6
85,1
44,5 (nvt)
64,6 (nvt)
78,2 (nvt)
90,4 (nvt)
(nvt)
(nvt)
(nvt)
(nvt)
Wat de opvoedkundige aspecten in zowel een initiatief voor buitenschoolse opvang als bij opvang in de school betreft, zijn de ouders met een kind tussen 2,5 en 6 jaar het minst tevreden over de wijze waarop kinderen gestraft en beloond worden. De aangeboden bewegingsvrijheid wordt het meest positief geëvalueerd. Ouders met een kind tussen 6 en 12 jaar (niet in tabel) zijn daarentegen doorgaans wel tevreden over de wijze waarop hun kind in een IBO gestraft en beloond wordt, evenals over de bewegingsvrijheid dat aan het kind geboden wordt. In de opvang door en in de school is het zorgen voor regelmaat een aspect van de opvoeding waar de ouders zeer tevreden over zijn. Deze ouders zijn het minst tevredenheid over de hulp bij het maken van huistaken. Tevens vinden zij dat de school vaak onvoldoende rekening houdt met de eigen kenmerken van de kinderen. Ouders die een beroep doen op een kinderdagverblijf of een opvanggezin zijn het meest positief over de orde en regelmaat die er heerst. Bij een kinderdagverblijf worden de geboden bewegingsvrijheid en het straffen en belonen iets minder positief geëvalueerd in vergelijking met een opvanggezin.
Evaluatie van de kinderopvang
153
3.2.3 Tevredenheid over de verzorging Tabel 5.15 De tevredenheid (zeer tevreden of tevreden) van ouders met een kind tussen 2,5 en 6 jaar over de verzorging (in %) Verzorging
IBO n=38
School n=136
Kinderdagverblijf n=23
De veiligheid De hygiëne De maaltijden
76,9 69,3 47,4
71,4 71,4 59,2
82,6 95,7 80,0
Opvang gezin n=75 90,6 82,4 91,5
Wat de verzorging betreft, scoren zowel bij een IBO als bij opvang in en door de school de maaltijden het minst goed. Over de veiligheid zijn de meeste ouders wel tevreden. Ouders die gebruik maken van een kinderdagverblijf of een opvanggezin zijn doorgaans positiever over de verschillende aspecten van de verzorging in vergelijking met de IBO’s en de opvang in en door de school. De veiligheid en de maaltijden worden positiever geëvalueerd in het opvanggezin, daar waar de hygi??ëne in een kinderdagverblijf beter scoort.
Evaluatie van de kinderopvang
154
3.2.4 Tevredenheid over de dienstverlening Tabel 5.16 De tevredenheid (zeer tevreden of tevreden) van ouders met een kind tussen 2,5 en 6 jaar over de dienstverlening (in %) Dienstverlening
Het onthaal - Het onthaal in het algemeen - De ontvangst bij het brengen van het kind - Het afscheid bij het halen van het kind De informatie die ouders ontvangen - De uitleg die men krijgt over het gedrag van het kind - De informatie die men krijgt over de werking - De praktische adviezen en tips die men krijgt De klantvriendelijkheid - De sfeer die er heerst (kindvriendelijk,...) - De luisterbereidheid - De behulpzaamheid - Het opvanggebouw (kindvriendelijk, netheid, ...) - De inspraak van de ouder(s) - De speelmogelijkheden buiten - De verkeerssituatie aan de opvangvoorziening - De mogelijkheid tot contact met andere ouders Pedagogische aspecten - De omgang met het kind - De omgang met de ouders - De ondersteuning die men als ouder krijgt
Opvang gezin n=75
IBO n=38
School n=136
Kinderdagverblijf n=23
79,5 71,8
78,8 69,2
91,3 82,6
93,3 90,6
81,1
77,1
86,9
90,6
51,3
53,4
78,3
83,7
61,5
51,5
69,5
73,6
40,5
39,0
69,5
73,6
83,3
75,6
86,9
73,3
61,6 60,5 60,5
65,4 59,1 61,9
82,6 73,9 69,5
86,7 84,0 85,4
42,1 69,3 67,5
47,6 67,2 58,5
65,2 78,2 65,2
82,2 74,3 80,0
27,8
40,8
38,1
44,9
82,0 71,8 35,1
76,2 65,6 39,7
87,0 82,6 72,8
90,6 88,0 68,9
Aspecten betreffende de dienstverlening in een IBO die het minst positief worden geëvalueerd door ouders met kinderen tussen 2,5 en 6 jaar zijn de mogelijkheid tot contact met andere ouders, de (pedagogische) ondersteuning, praktische tips en adviezen die men als ouder krijgt, de inspraak van de ouders en de uitleg over het gedrag van het kind. Met uitzondering van de mogelijkheid tot contact met andere ouders en de ondersteuning die
Evaluatie van de kinderopvang
155
men als ouder krijgt - wat positiever wordt geëvalueerd - geldt hetzelfde voor de ouders met kinderen tussen 6 en 12 jaar. Aspecten die het best scoren bij ouders met kinderen uit de jongste leeftijdscategorie zijn de (kindvriendelijke) sfeer die er heerst, de manier waarop men omgaat met het kind en het afscheid bij het halen van het kind. Ook ouders met kinderen tussen 6 en 12 zijn het meest tevreden over het onthaal in het algemeen en over het afscheid nemen. Ook over de informatie m.b.t. de werking van het IBO en over de omgang met de ouders blijkt men tevreden te zijn. Met betrekking tot de dienstverlening bij opvang door de school, zijn de ouders met kinderen tussen 2,5 en 6 jaar het minst tevreden over de praktische tips en adviezen, evenals de ondersteuning die men als ouder krijgt, de mogelijkheid tot contact met andere ouders en de inspraak die men als ouder heeft. Ook de ouders met kinderen tussen 6 en 12 jaar zijn het minst tevreden over de mogelijkheid tot contact met andere ouders. Het meest positief voor beide groepen ouders is het onthaal in het algemeen. In een kinderdagverblijf en een opvanggezin wordt het onthaal nog positiever geëvalueerd. Met uitzondering van de (kindvriendelijke) sfeer, de speelmogelijkheden buiten en de ondersteuning die men als ouder krijgt, scoren de verschillende aspecten aangaande de diensverlening in een opvanggezin systematisch hoger in vergelijking met een kinderdagverblijf. De mogelijkheid tot contact met andere ouders scoort bij beide opvangvormen het minst goed. 3.2.5 Het gebruik van formele opvangvormen in de toekomst Tabel 5.17 Mate waarin ouders in de toekomst een IBO, de school, een kinderdagverblijf of een opvanggezin als opvangvorm zullen blijven gebruiken (in %) Gebruik in de toekomst
Ouders blijven er gebruik van maken Ouders zullen er niet langer gebruik van maken
IBO
School
Kinderdagverblijf 2,5-6 jaar n=23
Opvanggezin 2,5-6 jaar n=75
2,5-6 jaar n=38
6-12 jaar n=13
2,5-6 jaar n=136
6-12 jaar n=34
97,4
92,3
97,0
90,6
78,3
78,1
2,6
7,7
3,0
9,4
21,7
21,9
De overgrote meerderheid van de ouders geeft aan ook in de (nabije) toekomst nog gebruik te zullen maken van een initiatief voor buitenschoolse opvang of van opvang in de school. Voor de oudere kinderen liggen de percentages evenwel iets lager, wat begrijpelijk is aangezien deze initiatieven zich uitsluitend richten naar kinderen uit het basisonderwijs. Eén op vier ouders die momenteel gebruik maken van opvang in een kinderdagverblijf of een opvanggezin geeft aan hier in de toekomst niet langer gebruik van te zullen maken, vermoedelijk omdat het kind de maximum leeftijdsgrens bereikt.
Evaluatie van de kinderopvang
156
3.2.6 Kwaliteitsevolutie van de formele opvang de laatste jaren Tabel 5.18 Verbetering of verslechtering van de kwaliteit van de opvangvoorzieningen de laatste drie jaar (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Kwaliteitsevolutie
IBO 2,5-6 jaar n=38
Geen ervaring
14,3
Geen verandering vastgesteld
28,6
School 6-12 jaar n=13
2,5-6 jaar n=136
6-12 jaar n=34
Kinderdagverblijf 2,5-6 jaar n=23
Opvanggezin 2,5-6 jaar n=75
15,7
9,7
15,8
7,4
41,7
54,5
64,5
57,9
69,1
46,4 Het is beter geworden - De praktische 58,3 aspecten - De opvoedkundige 41,7 aanpak - De verzorging 25,0 - De dienstverlening 75,0
58,3
23,1
22,6
26,3
17,6
14,3 Het is slechter geworden - De praktische 75,0 aspecten - De opvoedkundige 25,0 aanpak - De verzorging 0,0 - De dienstverlening 25,0
8,3
100,0
42,9
57,1
60,0
58,3
28,6
28,6
42,9
40,0
50,0
28,6 14,3
14,3 46,4
0,0 0,0
40,0 80,0
33,3 50,0
8,3
3,2
10,5
7,4
100,0
33,3
100,0
100,0
80,0
0,0
33,3
0,0
0,0
20,0
0,0 0,0
22,2 55,6
0,0 0,0
0,0 0,0
20,0 60,0
Meer dan de helft van de ouders stelden geen verandering vast in de opvang door de school, het kinderdagverblijf en het opvanggezin. In een IBO daarentegen blijkt de opvang voor 58,3% van de ouders verbeterd te zijn. Vooral de praktische aspecten zijn positief geëvolueerd. Dit geldt trouwens ook voor de andere opvangvormen. De dienstverlening zou voornamelijk in het kinderdagverblijf en het opvanggezin beter geworden zijn. Ouders met jonge kinderen vinden ook dat het IBO erop vooruitgegaan is wat de dienstverlening betreft. Slechts om en bij de 10% van de gebruikers is van mening dat de kwaliteit van de opvangvoorzieningen verslechterd is. Van de ouders met kinderen van 2,5 tot 6 jaar zegt 14,3% dat de opvang in een IBO slechter geworden is, en dan voornamelijk de praktische aspecten. Slechts 3,2% van de ouders met oudere kinderen is van mening dat de kwaliteit van de opvang door en in de school slechter geworden is, eveneens omwille van praktische aspecten.
Evaluatie van de kinderopvang
157
3.3 Opvang door huispersoneel, PWA, au pair, ... De meerderheid van de ouders met kinderen tussen 2,5 en 6 jaar die gebruik maken van opvang door huispersoneel, iemand van het Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap (PWA), een au pair, etc. geven aan hierover tevreden tot zeer tevreden te zijn, 13% van de ouders is nogal tevreden. Van de ouders met kinderen tussen 6 en 12 jaar doen slechts drie gezinnen voor de opvang van hun kind een beroep op deze opvangvormen. Twee van deze drie gezinnen zijn hier zeer tevreden over, één gezin is nogal tevreden. Tabel 5.19 Tevredenheid van ouders met kinderen tussen 2,5 en 6 jaar over de opvang door huispersoneel, PWA, au pair, ... (in %) Mate van tevredenheid Zeer tevreden Tevreden Nogal tevreden Ontevreden Zeer ontevreden
Ouders van kinderen tussen 2,5 en 6 jaar n=23 30,4 52,2 13,0 4,3 0,0
De praktische redenen (waaronder de flexibiliteit) zijn doorslaggevend voor de keuze voor deze opvangvorm. Dit komt tevens terug bij de categorie ‘om andere redenen’. Aspecten die hier worden vernoemd zijn: ‘er zijn na 18 uur geen andere mogelijkheden’, ‘het is noodopvang’, ‘ik werk zeer laat’, ‘ik heb moeilijke uren om buitenshuis oppas te vinden’. De overgrote meerderheid van de ouders met kinderen tussen 2,5 en 6 jaar geven aan ook in de toekomst van deze opvangvorm gebruik te blijven maken. Ook de drie gezinnen met kinderen tussen 6 en 12 jaar vermelden in de toekomst een beroep te zullen blijven doen op deze opvangvorm.
4.
Besluit
In dit hoofdstuk gingen we na hoe de ouders hun opvangvoorziening evalueren voor een aantal praktische, opvoedkundige, verzorgende en dienstverlenende aspecten. Algemeen kunnen we stellen dat ouders tevreden tot zeer tevreden zijn over de opvangvorm waarop ze een beroep doen. We moeten er evenwel rekening mee houden dat ‘gebruikers’ steeds min of meer een zelfgeselecteerde groep vormen van tevredenen aangezien men steeds van opvangplaats kan veranderen. De globale tevredenheid wijst er dan ook op dat iedereen wel ergens zijn gading vindt. De diverse opvangvormen zijn blijkbaar aan elkaar gewaagd op het vlak van kwaliteit, maar dit verhindert niet dat iedere vorm zijn sterkten en zwakten heeft. Een opvanggezin (gesubsidieerd en particulier) blijkt in de eerste plaats ‘flexibeler’ te zijn dan een kinderdagverblijf. Dit komt tot uiting in de positievere evaluatie van de openingsuren, de mogelijkheid tot opvang van de andere kinderen en de makkelijke bereikbaarheid. Ook komt duidelijk naar voor dat in een opvanggezin de ‘persoonlijke aanpak’ primeert. Er wordt in grote mate rekening gehouden met de eigen kenmerken van het kind en op een goede manier omgegaan met het straffen en belonen van het kind. Ook
Evaluatie van de kinderopvang
158
communicatie met de ouders is er beter dan in een kinderdagverblijf. Er is meer mogelijkheid tot contact met andere ouders, de ondersteuning die men als ouder krijgt blijkt beter te zijn, men krijgt meer uitleg over het gedrag van het kind, meer informatie over de werking en meer praktische adviezen en tips. Ook de inspraak van de ouders is er groter. Ten slotte blijkt ook de omgeving van een opvanggezin beter te worden geëvalueerd: de speelmogelijkheid buiten en de verkeerssituatie zijn er beter. Waar in het opvanggezin vooral de persoonlijke aanpak als sterkte naar voor komt, zien we dat dit in een kinderdagverblijf de ‘professionaliteit’ betreft. Het aanbieden van regelmaat (i.v.m. slapen, eten, ...) en het stimuleren van het kind (lichamelijk, fantasie, ...) zijn duidelijke sterkten. Ook enkele aspecten van klantvriendelijkheid (de sfeer die er heerst en de luisterbereidheid), die we in feite ook tot de professionaliteit kunnen rekenen, worden in een kinderdagverblijf positiever geëvalueerd. Tevens is de ruimte die geboden wordt (bewegingsvrijheid van het kind) groter in een kinderdagverblijf. Ten slotte blijkt men een kinderdagverblijf (de voorziening zelf) iets veiliger in te schatten dan een opvanggezin. Vergelijken we de gesubsidieerde opvangvoorzieningen (gesubsidieerd kinderdagverblijf en opvanggezin aangesloten bij een dienst) met de particuliere voorzieningen (particuliere opvanginstelling en particulier opvanggezin) dan kunnen we eveneens enkele (echter beperkte) verschillen vaststellen tussen beide soorten voorzieningen. Zo schijnt een particuliere voorziening iets meer flexibel te zijn dan een gesubsidieerde (de mogelijkheid tot opvang in vakantieperiodes, de mogelijkheid voor opvang van de andere kinderen). Ook de ‘prijs’ van een particuliere voorziening is beter dan deze van een gesubsidieerde. In een gesubsidieerde voorziening is men meer tevreden over het stimuleren van het kind en ook over de veiligheid en de hygiëne. Voor de kleuterschoolkinderen bekeken we tevens de sterkten en de zwakten van de initiatieven voor buitenschoolse opvang en de opvang in en door de school. Een initiatief voor buitenschoolse opvang (IBO) blijkt ‘flexibeler’ te zijn dan de opvang in de school. De openingsuren zijn er beter, evenals de mogelijkheid tot opvang in vakantieperiodes. Bovendien scoren bepaalde ‘dienstverlenende aspecten’ (de informatie die ouders krijgen over de werking, de sfeer die er heerst, de omgang met het kind en de omgang met de ouders) beter dan in de school. Bij de opvang in en door de school wordt volgens de ouders een grotere ‘pedagogische professionaliteit’ aan de dag gelegd: er wordt meer rekening gehouden met de leeftijd van het kind, de eigen kenmerken van het kind en de wijze waarop gestraft en beloond wordt. De nabijheid van deze opvang blijkt ook niet onbelangrijk te zijn. Ten slotte blijkt de communicatie met de ouders in de school iets beter te zijn. Voornamelijk de mogelijkheid tot contact met andere ouders scoort hier veel beter dan in een IBO. De meerderheid van de ouders met voorschoolse kinderen die momenteel voor de opvang een beroep doen op een kinderdagverblijf of een opvanggezin zullen hier niet langer gebruik van blijven maken eens hun kind naar school gaat. Hiervoor werden diverse redenen opgegeven: naschoolse opvang blijkt goedkoper te zijn, sommige ouders gaan meer een beroep doen op de grootouders en nog andere ouders zullen geen opvang meer nodig hebben. De meerderheid van de ouders met kleuterschool kinderen zullen in de toekomst nog wel gebruik blijven maken van hun huidige opvangvorm. Bij de lagere schoolkinderen liggen deze percentages iets lager en dan voornamelijk bij de gebruikers van een kinderdagverblijf of een opvanggezin. De maximumleeftijd waarop kinderen in deze instanties kunnen worden opgevangen is immers 12 jaar.
Evaluatie van de kinderopvang
159
Ook peilden we naar de perceptie van de ouders over de kwaliteitsevolutie van de formele opvangvoorzieningen de laatste 3 jaar. De kwaliteit over alle opvangvormen heen is voor ongeveer 15% van de ouders beter geworden en voor een kleine 10% slechter. De kwaliteitsverbetering in kinderdagverblijven blijkt iets sterker te zijn dan in opvanggezinnen. Ook blijkt de kwaliteit in de initiatieven buitenschoolse opvang (IBO’s) sterk te zijn verbeterd en dan voornamelijk de praktische aspecten. Merkwaardig is dat ook heel wat ouders de kwaliteit van een IBO verslechterd zien, en dan eveneens voornamelijk de praktische aspecten. Blijkbaar deed men hier niet voor iedereen goed. Tot slot van dit hoofdstuk werd de opvang door huispersoneel, PWA en au pairs geëvalueerd. De tevredenheid over deze opvang is voor alle gebruikers zeer hoog. Ouders blijken voornamelijk een beroep te doen op deze personen omwille van praktische redenen (de kinderen moeten zich niet verplaatsen) en de grote flexibiliteit. Ook in de toekomst zullen deze ouders blijven gebruik maken van deze opvangvorm.
161
HOOFDSTUK 6 OPVANG IN SPECIFIEKE SITUATIES
1.
Inleiding
In dit hoofdstuk analyseren we het gebruik van opvang bij – kortstondige - ziekte van het kind en op moeilijke momenten telkens voor de niet-schoolgaande en voor de schoolgaande kinderen. Tot slot polsen we naar de moeilijkheden die ouders kunnen ondervinden doordat men meerdere kinderen in opvang heeft.
2.
Opvang in specifieke situaties bij voorschoolse kinderen
2.1 Opvang bij kortstondige ziekte van het kind Het zijn voornamelijk de grootouders die inspringen voor de opvang wanneer het kind ziek is. Immers, 53,3% van de grootouders, waar het kindje niet dagelijks wordt opgevangen, worden ingeschakeld bij ziekte van het kind. Tellen we het percentage grootouders erbij dat voor de dagelijkse opvang van het kind instaat en het tevens opvangen tijdens ziekte, dan komen we aan 76,5%. Iets minder dan de helft van de ouders geeft aan dat het kind op het moment dat het ziek is terecht kan in de gebruikelijke opvangvoorziening. Daarnaast neemt een derde van de ouders op zo’n moment een dag jaarlijks verlof of een recuperatiedag. Iets meer respondenten geven aan bij ziekte van het kind verlof om sociale of familiale redenen te nemen. Slechts 6,7% van de ouders geeft aan wel eens een beroep te doen op een organisatie die zieke kinderen opvangt.
Opvang in specifieke situaties
162
Tabel 6.1 Gebruikte opvang bij kortstondige ziekte van het kind (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Opvang bij ziekte De grootouders zorgen voor het kindje1 De gebruikelijke opvangvoorziening:2 - grootouders - andere familie, vrienden, buren - opvanggezin aangesloten bij een dienst - particulier opvanggezin - gesubsidieerd kinderdagverblijf - particuliere opvanginstelling Eén van de ouders neemt een dag (enkele dagen) jaarlijks verlof of een recuperatiedag Eén van de ouders neemt verlof om sociale of familiale redenen Anderen (familie, vrienden, buren, ...) zorgen voor het kindje3 Eén van de ouders werkt dan thuis De ouders doen een beroep op een organisatie die zieke kinderen opvangt De partner werkt niet Een andere oplossing
N=656 53,3 45,6 23,2 2,8 10,5 4,3 3,1 1,6 37,6 35,8 9,8 8,3 6,7 1,3 5,0
1 De grootouders die instaan voor de dagelijkse opvang van het kindje worden hier niet mee opgenomen, maar zijn terug te vinden onder ‘de gebruikelijke opvangvoorziening: grootouders’. 2 De som van de percentages van de verschillende opvangvoorzieningen is gelijk aan het percentage van ‘de gebruikelijke opvangvoorziening’. 3 De familieleden, vrienden, buren, ... die instaan voor de dagelijkse opvang van het kindje worden hier niet mee opgenomen, maar zijn terug te vinden onder ‘de gebruikelijke opvangvoorziening: familieleden, vrienden, buren, ...’
2.2 Het gebruik van opvang op moeilijke momenten Iets minder dan zeven op tien ouders hebben voor hun kindje reeds opvang na zes uur ’s avonds nodig gehad. 22,9% van de ouders ondervond moeilijkheden bij het zoeken van opvang op dit moment. Iets meer dan de helft van de kindjes moesten reeds tijdens het weekend worden opgevangen. Vlug opvang vinden is voor iets minder dan de helft van de ouders reeds voorgevallen.
Opvang in specifieke situaties
163
Tabel 6.2 De nood aan opvang op moeilijke momenten en de ondervonden moeilijkheden bij het zoeken ernaar (in %) Moeilijke momenten Na zes uur ’s avonds Tijdens het weekend Vlug opvang vinden (bv. binnen de week) Op voortdurend wisselende dagen Meer dan 11 uur per dag Voor zeven uur ’s morgens
Reeds opvang nodig gehad
Moeilijkheden ondervonden
67,0 51,9 47,1
22,9 19,5 21,0
31,1 21,0 18,1
11,1 18,1 22,0
In tabel 6.3 geven we een overzicht van de gebruikte opvangvormen tijdens de moeilijke momenten tijdens de week. Het is duidelijk dat de grootouders op deze moeilijke momenten zeer vaak worden ingeroepen om voor de opvang in te staan. Dit kwam hoger reeds aan bod waar de keuze van de opvangvorm besproken werd. Tijdens deze moeilijke momenten kunnen iets meer dan 4 op 10 kinderen bij de gebruikelijke opvangvoorziening terecht. Dit is zeker het geval bij de grootouders, wat niet verwonderlijk is. In een opvanggezin aangesloten bij een dienst kunnen iets meer dan 2 op 10 kindjes ook tijdens deze moeilijke momenten terecht. Eén op drie ouders geeft aan een beroep te doen op andere familieleden, vrienden en buren.
Opvang in specifieke situaties
164
Tabel 6.3 Regeling van opvang tijdens de moeilijke momenten (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Opvang op moeilijke momenten De grootouders vangen het kindje op1 Het kindje kan naar de opvang waar het gewoonlijk is:2 - grootouders - andere familie, vrienden, buren - opvanggezin aangesloten bij een dienst - particulier opvanggezin - gesubsidieerd kinderdagverblijf - particuliere opvanginstelling Anderen (familie, vrienden, buren, ...) vangen het kindje op3 Zo proberen te regelen dat er geen opvang nodig is Nog niet nodig gehad Andere oplossing
N=656 53,1 40,9 20,2 3,9 9,1 3,1 3,1 1,5 30,6 17,3 16,6 10,9
1 De grootouders die instaan voor de dagelijkse opvang van het kindje worden hier niet mee opgenomen, maar zijn terug te vinden onder ‘de opvang waar het kindje gewoonlijk is: grootouders’. 2 De som van de percentages van de verschillende opvangvoorzieningen is gelijk aan het percentage van ‘de opvang waar het kind gewoonlijk is’. 3 De familieleden, vrienden, buren, ... die instaan voor de dagelijkse opvang van het kindje worden hier niet mee opgenomen, maar zijn terug te vinden onder ‘de opvang waar het kindje gewoonlijk is: andere familie, vrienden, buren, ...’
In tegenstelling tot de weekdagen blijken de grootouders, andere familieleden, vrienden, buren, ... tijdens het weekend nog steeds de belangrijkste opvangvorm te zijn. Voor negen op tien kinderen die in het weekend worden opgevangen wordt gebruik gemaakt van dit informele circuit. Dit is niet verwonderlijk aangezien het in beperkte mate voorkomt dat opvanggezinnen en kinderdagverblijven op dat moment geopend zijn. Tabel 6.4 Overzicht van de belangrijkste opvangvorm gedurende dhet weekend, gewogen (7u-19u) (in %) Opvangvorm Grootouders, andere familieleden, vrienden, buren, ... Anderen (huispersoneel, PWA, ...) Opvanggezin Kinderdagverblijf
N=177 93,9 3,9 1,1 1,1
Opvang in specifieke situaties
3.
165
Opvang in specifieke situaties bij schoolgaande kinderen
In deze rubriek gaan we dieper in op de groep van de schoolgaande kinderen tussen 2,5 en 12 jaar. We bespreken achtereenvolgens het gebruik van opvang bij ziekte van het kind, tijdens de vakantieperiodes en op moeilijke momenten. 3.1 Opvang bij kortstondige ziekte van het kind In geval van kortstondige ziekte van een schoolgaand kind vinden we een duidelijk onderscheid tussen de kleuterschoolkinderen en deze die reeds naar de lagere school gaan. De grootouders worden immers minder ingeschakeld bij de kleuterschoolkinderen dan bij de lagere schoolkinderen. Wel zien we dat, wanneer de grootouders de gebruikelijke opvangvorm zijn, zij in zeer grote mate ook tijdens de ziekte van het kind de opvang voorzien. Bij kleuterschoolkinderen gebeurt de opvang tijdens ziekte meer dan bij lagere schoolkinderen door andere familieleden, vrienden en buren. Slechts zeer uitzonderlijk blijft een kind in dat geval alleen thuis. Tevens doen slechts een beperkt aantal ouders een beroep op een organisatie die zieke kinderen opvangt. Bij de ouders met een kind tussen 2,5 en 6 jaar gaat het om 36 gezinnen, welke een beroep doen op volgende organisaties: − mutualiteit: 80,6%; − thuisopvang voor zieke kinderen: 8,3%; − opvang zieke kinderen via het werk: 5,6%; − kind en gezin: 2,8%; − stedelijke/gemeentelijke dienst voor opvang van zieke kinderen: 2,8%. Van de ouders met een kind tussen 6 en 12 jaar geven er drie aan wel eens een beroep te doen op de mutualiteit en één op een organisatie voor thuisopvang van zieke kinderen.
Opvang in specifieke situaties
166
Tabel 6.5 Gebruikte opvang bij kortstondige ziekte van het kind (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Soort opvang
De gebruikelijke opvangvoorziening1 - grootouders - andere familie, vrienden, buren, ... - initiatief door buitenschoolse opvang (IBO) - school - opvanggezin - kinderdagverblijf - huispersoneel en PWA Eén (of beide) ouders neemt een dag (enkele dagen) jaarlijks verlof of een recuperatiedag De grootouders zorgen voor het kind2 Eén (of beide) ouders neemt verlof om sociale of familiale redenen De partner werkt niet Anderen (vrienden, buren, familie) zorgen voor het kind3 Eén van de ouders werkt dan thuis De ouders doen een beroep op een organisatie die zieke kinderen opvangt Het kind blijft alleen thuis Een andere oplossing
Kinderen tussen 2,5 en 6 jaar n=413 49,1
Kinderen tussen 6 en 12 jaar n=63 41,5
42,1 1,3 0,5
33,8 4,6 0,0
1,0 1,8 1,8 0,8
3,1 0,0 0,0 0,0
39,3
32,3
37,6 36,8
50,8 36,9
20,1 10,5
9,2 3,1
10,5 8,8
7,7 4,6
0,5 4,5
3,1 4,6
1 De som van de percentages van de verschillende opvangvoorzieningen is gelijk aan het percentage van ‘de gebruikelijke opvangvoorziening’. 2 De grootouders die instaan voor de dagelijkse opvang van het kindje worden hier niet mee opgenomen, maar zijn terug te vinden onder ‘de gebruikelijke opvangvoorziening: grootouders’. 3 De familieleden, vrienden, buren, ... die instaan voor de dagelijkse opvang van het kindje worden hier niet mee opgenomen, maar zijn terug te vinden onder ‘de gebruikelijke opvangvoorziening: familieleden, vrienden, buren, ...’
3.2 Het gebruik van opvang tijdens vrije schooldagen en vakantieperiodes Tijdens vrije schooldagen en (korte of lange) vakantieperiodes worden de grootouders die doorgaans niet voor het kind zorgen iets minder ingeschakeld dan bij ziekte van het kind (tabel 6.5). In meer dan de helft van de gevallen zorgen (één van) de ouders zelf voor het kind. Ook zien we dat bij zowel de kleuter- als de lagere schoolkinderen bijna 7 op 10 kindjes tijdens vrije schooldagen en korte schoolvakanties bij de grootouders, waar ze gebruikelijk worden opgevangen, terecht kunnen. Tijdens de grote vakantie zijn dit 6 op 10 kindjes. Niet minder dan vier op tien ouders met een kind tussen 6 en 12 jaar geven aan
Opvang in specifieke situaties
167
tijdens de grote vakantie een beroep te doen op de jeugdbeweging, een sportkamp, etc. om op die manier de vakantiemaanden te overbruggen. Tabel 6.6 Gebruikte opvang tijdens vrije schooldagen en vakantieperiodes (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Opvangvorm
Eén van beide ouders zorgt voor het kind De gebruikelijke opvangvoorziening1 - grootouders - andere familie, vrienden, buren, ... - initiatief voor buitenschoolse opvang (IBO) - school - opvanggezin - kinderdagverblijf - huispersoneel en PWA De grootouders zorgen voor het kind2 Familie, vrienden, buren zorgen voor het kind3 De partner werkt niet Een andere opvangvoorziening De ouders doen een beroep op jeugdbeweging, sportkamp, ... Het kind blijft alleen thuis Een andere oplossing
De vrije schooldagen
De grote vakantie (juli-augustus)
2,5-6 jaar n=413
6-12 jaar n=63
2,5-6 jaar n=413
6-12 jaar n=63
De korte schoolvakanties (herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie) 6-12 2,5-6 jaar jaar n=63 n=413
59,3
64,6
62,1
64,6
64,4
66,2
59,8
55,4
58,8
56,9
60,3
53,8
39,7 2,8
36,4 8,7
39,2 3,1
37,4 8,1
37,7 3,1
34,2 9,8
3,1
3,5
2,8
4,9
4,8
4,9
8,7 2,0 2,5 1,0 21,6
3,5 0,0 1,7 1,7 35,4
3,1 2,5 1,8 1,3 24,7
3,3 0,0 1,6 1,6 30,8
8,7 2,8 1,8 1,5 27,7
3,3 0,0 1,6 0,0 32,3
12,5
4,6
16,5
6,2
16,8
9,2
10,4 2,0
1,5 3,1
12,0 6,6
3,1 4,6
10,4 9,9
1,5 3,1
1,5
9,2
7,9
18,5
15,0
44,6
0,3
6,2
0,3
4,6
0,0
6,2
4,3
6,2
7,9
4,6
9,7
6,2
Opvang in specifieke situaties
168
1 De som van de percentages van de verschillende opvangvoorzieningen is gelijk aan het percentage van ‘de gebruikelijke opvangvoorziening’. 2 De grootouders die instaan voor de dagelijkse opvang van het kindje worden hier niet mee opgenomen, maar zijn terug te vinden onder ‘de gebruikelijke opvangvoorziening: grootouders’. 3 De familieleden, vrienden, buren, ... die instaan voor de dagelijkse opvang van het kindje worden hier niet mee opgenomen, maar zijn terug te vinden onder ‘de gebruikelijke opvangvoorziening: familieleden, vrienden, buren, ...’
3.3 Het gebruik van opvang op moeilijke momenten Vooral na 6 uur ’s avonds en tijdens het weekeinde is er een grote behoefte aan opvang, evenals om vlug opvang te vinden. Met uitzondering van het vinden van opvang voor 7 uur ’s morgens blijken ouders met kinderen tussen 2,5 en 6 jaar meer moeilijkheden te ervaren met het vinden van een geschikte opvang op moeilijke momenten in vergelijking met de ouders van kinderen tussen 6 en 12 jaar. Tabel 6.7 De nood aan opvang op moeilijke momenten en de ondervonden moeilijkheden bij het zoeken ernaar (in %) Opvang op moeilijke momenten
Na zes uur ’s avonds Vlug opvang vinden (bv. binnen de week) Tijdens het weekend Op voortdurend wisselende dagen Meer dan 11 uur per dag Voor zeven uur ’s morgens
Kinderen tussen 2,5 en 6 jaar Moeilijkheden Reeds ondervonden opvang nodig gehad
Kinderen tussen 6 en 12 jaar Reeds opvang Moeilijkheden nodig gehad ondervonden
64,8 56,3
34,2 30,5
58,3 47,1
25,0 30,0
49,3 32,2
24,1 22,6
42,9 31,9
8,0 20,0
23,1
28,4
10,1
0,0
22,4
23,3
15,5
33,3
Het zijn vooral de grootouders die op deze moeilijke momenten voor de opvang instaan. Immers, 7 op 10 van de kinderen die gebruikelijk door de grootouders worden opgevangen, kunnen ook op deze moeilijke momenten bij hen terecht. Wanneer de grootouders niet de gebruikelijke opvangvorm zijn, staan zij toch in iets meer dan 3 op 10 van de gevallen tijdens moeilijke momenten in voor de opvang. Ook andere familieleden, vrienden en buren worden regelmatig ingeschakeld. De informele opvang blijkt met andere woorden zeer belangrijk te zijn op moeilijke momenten. Tevens proberen heel wat ouders het zo te regelen dat er op die momenten geen opvang nodig is. Bij de categorie ‘andere oplossing’ gaat het in de meeste gevallen om de inschakeling van een babysit.
Opvang in specifieke situaties
169
Tabel 6.8 Regeling van opvang tijdens de moeilijke momenten (in %, meerdere antwoorden waren mogelijk) Regeling
Het kind kan naar de opvang waar het gewoonlijk is1 - grootouders - andere familie, vrienden, buren, ... - initiatief door buitenschoolse opvang (IBO) - school - opvanggezin - kinderdagverblijf - huispersoneel en PWA De grootouders vangen het kind op2 Anderen (familie, vrienden, buren, ...) vangen het kind op3 Zo proberen te regelen dat er geen opvang nodig is Nog niet nodig gehad Het kind blijft alleen thuis Andere oplossing
Kinderen tussen 2,5 en 6 jaar n=413 54,7
Kinderen tussen 6 en 12 jaar n=63 45,2
39,9 5,2 2,7 3,3 0,8 1,6 1,1
31,8 8,4 0,0 5,0 0,0 0,0 0,0
33,0 32,1
37,1 22,6
28,0
25,8
14,6 0,8 12,1
16,1 8,1 11,3
1 De som van de percentages van de verschillende opvangvoorzieningen is gelijk aan het percentage van ‘de opvang waar het kind gewoonlijk is’. 2 De grootouders die instaan voor de dagelijkse opvang van het kindje worden hier niet mee opgenomen, maar zijn terug te vinden onder ‘de gebruikelijke opvangvoorziening: grootouders’. 3 De familieleden, vrienden, buren, ... die instaan voor de dagelijkse opvang van het kindje worden hier niet mee opgenomen, maar zijn terug te vinden onder ‘de gebruikelijke opvangvoorziening: familieleden, vrienden, buren, ...’
4.
Meerdere kinderen in de opvang
In deze paragraaf onderzoeken we de moeilijkheden die ouders ervaren omdat ze meerdere kinderen in opvang hebben. Van de groep ouders die in de steekproef werden opgenomen omdat ze een kindje hadden van 0 tot 2,5 jaar (dat zelf in de opvang is) heeft 60,6% nog andere kinderen buiten het ‘steekproefkindje’ en heeft 34,8% meerdere kinderen in de opvang (28,1% 2 kinderen, 5,8% 3 kinderen en 0,9% 4 kinderen). 4.1 Combinatie van opvangvormen Alle mogelijke combinaties komen voor, doch er zijn wel enkele tendensen. Meestal wordt dezelfde opvangvorm gebruikt voor de verschillende kinderen. Als er ‘gekruist’ wordt is het meestal met de school (voor de oudere kinderen). Een andere frequent voorkomende combinatie is deze van de grootouders met het opvanggezin, zowel voor twee kinderen in opvang als drie kinderen.
Opvang in specifieke situaties
170
Veel minder komt de kruising grootouders-kinderdagverblijf voor en slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zijn er combinaties van een onthaalgezin en een kinderdagverblijf. Tabel 6.9 Meest voorkomende combinaties van opvangvormen, gewogen gegevens (in %, n=360) Combinatie van opvangvormen 2 kinderen in de opvang Grootouders – grootouders Opvanggezin – opvanggezin Grootouders – opvanggezin Grootouders – school Kinderdagverblijf – kinderdagverblijf Opvanggezin – school Kinderdagverblijf – school Grootouders – kinderdagverblijf Grootouders – IBO Opvanggezin – IBO Kinderdagverblijf – IBO Opvanggezin – kinderdagverblijf
N=290
3 kinderen in de opvang Grootouders – grootouders Grootouders – school Opvanggezin – school Opvanggezin – opvanggezin Kinderdagverblijf – school Grootouders – opvanggezin Kinderdagverblijf – kinderdagverblijf Grootouders – kinderdagverblijf Opvanggezin – IBO Grootouders – IBO Kinderdagverblijf – IBO Opvanggezin – kinderdagverblijf
N=60
4 kinderen in de opvang Kinderdagverblijf – school Grootouders – grootouders Opvanggezin – school Kinderdagverblijf – kinderdagverblijf Grootouders – kinderdagverblijf
N=9
64,2 32,3 18,5 16,2 12,8 11,1 9,3 6,8 2,7 2,2 1,6 0,4 50,8 29,8 27,6 22,6 20,7 17,5 15,9 9,5 6,4 4,6 1,6 0,0 41,8 29,1 29,1 27,2 14,6
Opvang in specifieke situaties
171
4.2 Moeilijkheden bij de opvang van meerdere kinderen In de onderstaande tabel geven we een overzicht van de belangrijkste ervaren knelpunten. Tabel 6.10 Moeilijkheden die men ondervindt omdat men meerdere kinderen in opvang heeft (in %) Moeilijkheden Kinderopvang voor meerdere kinderen wordt duur Het is moeilijk om zowel opvang te vinden voor de nog niet schoolgaande als de schoolgaande kinderen Het regelen van de verplaatsingen is moeilijk De openingsuren van de verschillende opvangvoorzieningen komen niet altijd overeen Het is moeilijk een plaats te vinden voor twee of meerdere kinderen samen De afstand tussen de opvangvoorzieningen van de kinderen is te groot Andere moeilijkheden
N=210 58,1 23,8 10,3 9,3 5,2 4,3 13,5
Het belangrijkste knelpunt is dat opvang voor meerdere kinderen nogal duur wordt (zie ook verder). Ook heeft één ouder op vijf blijkbaar moeilijkheden ondervonden om een opvangvoorziening te vinden waar zowel voorschoolse als schoolgaande kinderen terecht kunnen. Andere zaken worden dan weer door minder ouders als een probleem ervaren: de verplaatsingen, de openingsuren van de verschillende opvangvoorzieningen, de afstand tussen de voorzieningen, het vinden van opvang voor meerdere kinderen. Andere moeilijkheden waren: het vinden van een gezamenlijke opvang in de vakantieperiodes, het vinden van opvang waar ook kinderen ouder dan 12 jaar terecht kunnen, de afstemming van de opvangvoorzieningen qua warme maaltijden, het van school halen van de kinderen door de opvangvoorziening en het opvangen gedurende enkele uren.
Opvang in specifieke situaties
172
4.3 Totale kostprijs van de opvang Tabel 6.11 De totale uitgave voor kinderopvang per week bij meerdere kinderen in de opvang (in %, n=360, alleen formele opvangvormen) Kostprijs (in BEF)
Geen uitgave Minder dan 500 BEF 500 tot 1 000 BEF 1 000 tot 2 000 BEF 2 000 tot 3 000 BEF 3 000 tot 4 000 BEF 4 000 tot 5 000 BEF 5 000 tot 6 000 BEF 6 000 tot 7 000 BEF 7 000 tot 8 000 BEF 8 000 tot 9 000 BEF 9 000 tot 10 000 BEF Meer dan 10 000 BEF
Twee kinderen in opvang n=290
Drie kinderen in opvang n=60
Vier kinderen in opvang n=9
19,0 3,4 6,8 16,9 19,4 13,5 9,7 5,1 1,7 0,4 0,8 1,3 2,1
6,1 2,0 16,3 22,5 28,6 2,0 2,0 4,1 4,1 4,1 0,0 4,1 4,1
0,0 0,0 14,3 28,6 14,3 14,3 0,0 0,0 28,6 0,0 0,0 0,0 0,0
In bovenstaande tabel bekijken we de totale uitgave per week voor kinderopvang van meerdere kinderen. We laten de opvang door grootouders en andere familie buiten beschouwing, aangezien slechts ongeveer 6% van de ouders betaalt voor deze informele opvang (zie hoger). Het gemiddelde bedrag voor een week opvang bedraagt 2 300 BEF en de meeste ouders betalen tussen de 1 000 en 3 000 BEF. De totale uitgave voor kinderopvang per week is hoger voor 2 kinderen dan voor 3 kinderen (de groep met 4 kinderen laten we buiten beschouwing omwille van het kleine aantal). Dit zou kunnen betekenen dat ouders die nood hebben aan opvang voor meerdere kinderen een goedkopere opvangvorm kiezen naarmate het aantal op te vangen kinderen toeneemt. Ook zal hier het effect van de tariefregelingen spelen die - mede door rekening te houden met het aantal kinderen en het gezinsinkomen - de totale kostprijs voor de verschillende gezinsgrootten trachten gelijk te schakelen.
Opvang in specifieke situaties
173
4.4 Bestede tijd van en naar de opvangvoorziening Tabel 6.12 De totale tijd die ouders per dag besteden om de kinderen naar de opvangvoorzieningen te brengen en terug te gaan halen (in %) Gespendeerde tijd Minder dan 15 minuten 15–30 minuten 30–45 minuten 45–60 minuten Meer dan 60 minuten
N=374 26,2 39,8 21,4 8,6 4,0
De meeste ouders zijn minder dan een half uur onderweg om al de kinderen naar de opvangvoorziening(en) te brengen en ze er terug te gaan halen. Eén op vijf ouders besteedt er een half uur à drie kwartier aan.
5.
Besluit
Het laatste hoofdstuk van dit eerste deel ging dieper in op de opvang in een aantal specifieke probleemsituaties zoals bij kortstondige ziekte van het kind, tijdens vakantieperiodes, buiten ‘de bureeluren’ of andere moeilijke momenten en de opvang wanneer men meerdere kinderen heeft. Bij kortstondige ziekte van het kind wordt in hoofdzaak een beroep gedaan op de grootouders (gebruikelijke opvangvoorziening en extra voorziening). Wanneer dit niet mogelijk is, nemen ouders een dagje jaarlijks verlof, een recuperatiedag of een dag verlof om sociale of familiale redenen. Slechts een beperkt aantal ouders doet een beroep op een organisatie die zieke kinderen opvangt. Tijdens vrije schooldagen en vakantieperiodes (voor de groep schoolgaanden) zorgen de ouders zelf of de gebruikelijke opvangvoorziening (voornamelijk de grootouders) voor de kinderen. De grootouders die niet dagelijks voor de opvang instaan, worden tijdens deze vakantiedagen iets minder ingeschakeld dan bij ziekte van het kind. In de grote vakantie wordt voor de lagere schoolkinderen bovendien vaak een beroep gedaan op de jeugdbeweging en op sportkampen. Een ruime groep ouders (variërend i.f.v. de aard van het probleem) had reeds behoefte aan opvang op moeilijke momenten. Vooral na 6 uur ’s avonds, wanneer er vlug ergens opvang moest gevonden worden en tijdens het weekend was dit het geval. Vooral de hulp van grootouders wordt voor deze opvang ingeroepen (rond de 70%). Kinderen van 6 tot 12 jaar blijven op zulke momenten soms al eens alleen thuis (1 op 12). In de weekenddagen zijn de grootouders sowieso de belangrijkste opvangvorm. Wanneer ouders meerdere kinderen in opvang hebben wordt meestal dezelfde opvangvorm gebruikt voor de verschillende kinderen. Bij gezinnen met drie kinderen komen veel combinaties voor met de opvang door en in de school. Ook de grootouders worden frequent betrokken in dergelijke combinaties en dit zowel bij gezinnen met twee als met drie kinderen.
Opvang in specifieke situaties
174
De kostprijs blijkt het belangrijkste knelpunt te zijn dat ouders ervaren wanneer ze meerdere kinderen in opvang hebben. Opvang voor meerdere kinderen wordt volgens 58,1% van de ouders immers duur. Ook het vinden van een opvangvoorziening waar zowel schoolgaande als niet-schoolgaande kinderen naartoe kunnen blijkt niet eenvoudig te zijn. Het gemiddeld bedrag dat ouders per week aan kinderopvang betalen bedraagt 2 300 BEF.
175
BESLUIT GROEP)
EN
BELEIDSAANBEVELINGEN
(MODALE
Het gebruik van kinderopvang voor de modale groep kinderen was in Vlaanderen nog nooit zo hoog als vandaag. Van de Vlaamse ouders met kinderen van 3 maanden tot 2,5 jaar doet 61,8% geregeld een beroep op opvang. Bij de kleuters (2,5 tot 6 jaar) wordt 48,6% regelmatig opgevangen en bij de schoolgaande kinderen (6 tot 12 jaar) bedraagt dit 28,6%. De belangrijkste reden waarom gezinnen een beroep doen op kinderopvang is het kunnen blijven verder zetten van de beroepsactiviteit van de moeder. Bij gezinnen die geen beroep doen op kinderopvang zien we bovendien dat het hoofdzakelijk de moeders zijn die hun arbeidssituatie wijzigden (gestopt met werken of minder gaan werken) om zelf de opvang van hun kind te verzorgen. De arbeidsduur van de moeder - waaronder wij verstaan: voltijds werkend, deeltijds werkend, werk tijdelijk onderbroken en niet werkend - blijkt voor de drie leeftijdscategorieën de belangrijkste bepalende variabele te zijn voor het gebruik van kinderopvang. Hoe langer de arbeidsduur van de moeder, hoe groter het gebruik van kinderopvang. Hiermee bevestigen we dat de voornaamste reden om gebruik te maken van kinderopvang samenhangt met de beroepsactiviteiten van de moeder. Ook het opleidingsniveau (of m.a.w. socio-culturele factoren) blijkt daar bovenop een rol te spelen bij het gebruik maken van kinderopvang. Bij de voorschoolse kinderen is de belangrijkste opvangvorm (waar de meeste uren worden doorgebracht) het opvanggezin (aangesloten bij een dienst). De opvang door grootouders komt op de tweede plaats. Bij kleuterschoolkinderen wordt het meest beroep gedaan op de grootouders en bij lagere schoolkinderen staat de opvang in en door de school bovenaan. Ouders met kinderen jonger dan 6 jaar maken doorgaans slechts gebruik van één enkele opvangvorm. Het combineren van meerdere opvangvormen gebeurt meer bij schoolgaande kinderen. Belangrijk is dat grootouders voor alle leeftijdsgroepen het meest gecombineerd worden, voornamelijk met een (formele) opvangvorm. Bij ouders met kleuter- en lagere schoolkinderen blijkt de nood aan een goed uitgebouwde (buitenschoolse) opvang het grootst: er zijn weinig mogelijkheden voor buitenschoolse opvang, weinig onthaalmoeders zijn bereid tot opvang voor en na de school, de opvang door en in de school zelf zou beter moeten worden uitgebouwd en buitenschoolse opvang is niet altijd voldoende professioneel. Ook voor kinderen ouder dan 12 jaar ervaart men een gebrek aan buitenschoolse opvang. Tijdens de grote vakantie is er
Besluit en beleidsaanbevelingen (modale groep)
176
voldoende aanbod voor deze leeftijdscategorie, maar na schooltijd en op woensdagnamiddag blijkt de nood aan opvang groot te zijn. De reden waarom ouders voor een specifieke opvangvorm kiezen blijkt niet altijd even duidelijk te zijn. Iedere opvangvorm heeft volgens heel wat ouders immers zowel voor- als nadelen. Wanneer ouders toch een voorkeur moeten uitspreken blijkt dit voor ouders met voorschoolse kinderen het opvanggezin te zijn, wat inderdaad ook de meest gebruikte opvangvorm is. Wat ouders het meest aanspreekt in een opvanggezin is de combinatie van de geborgenheid met de professionaliteit. De grootouders worden het minst uitgekozen als ‘beste keuze’, ondanks het feit dat zij in realiteit de tweede belangrijkste opvangvorm zijn. We kunnen hieruit besluiten dat ouders voornamelijk een beroep doen op de grootouders om praktische redenen. Ouders met schoolgaande kinderen laten nog minder een duidelijke voorkeur blijken. De school en het opvanggezin worden het meest positief gepercipieerd. De vlotte bereikbaarheid is voor alle ouders die beroep doen op een kinderdagverblijf of een opvanggezin het belangrijkste criterium bij de keuze. Bij de oudere kinderen is de doorslaggevende reden de voorkeur van het kind zelf en het feit dat broers of zusjes er ook terecht kunnen. Voor de opvang in en door de school blijkt de vlotte bereikbaarheid eveneens de doorslag gegeven te hebben. De onderzochte ouders (van de voorschoolse kinderen) blijken over het algemeen tevreden tot zeer tevreden te zijn over de opvangvorm waarop zij beroep doen. Dit is niet onlogisch, aangezien deze ouders ook specifiek voor de bepaalde opvangvorm gekozen hebben. De (hoge) prijs van een kinderdagverblijf en een opvanggezin aangesloten bij een dienst is voor vele ouders een bron van onvrede. We zien dan ook dat de prijs een doorslaggevende reden is bij de keuze voor de grootouders. Voor de voorschoolse kinderen wordt de opvang tijdens vakantieperiodes eveneens als een probleem aangestipt. Afspraken met andere kinderdagverblijven of onthaalmoeders kunnen hier een oplossing bieden. Over de prijs in een particulier opvanggezin, een initiatief buitenschoolse opvang en de opvang in de school zijn ouders wel tevreden. Ouders blijken het meest tevreden te zijn over de manier waarop met hun kind wordt omgegaan. De mogelijkheid om contact te hebben met andere ouders blijkt in bijna alle opvangvoorzieningen gering te zijn. Sommige ouders zijn van mening dat een onafhankelijke controle bij sommige onthaalgezinnen meer frequent zou moeten plaatsvinden. Aansluitend hierbij en gedeeltelijk ter oplossing van dit probleem werd ook gesteld dat er een opleiding zou moeten georganiseerd worden voor onthaalgezinnen. Hiermee wordt niet bedoeld dat onthaalgezinnen hun werk niet naar behoren uitoefenen. Het betekent wel dat opvanggezinnen de ‘kans’ krijgen hun werk zo professioneel mogelijk uit te voeren. Deze vraag werd immers meermaals gesteld door moeders die zelf graag opvangmoeder wilden worden en nood hebben aan een soort opleiding. De kwaliteit over alle opvangvormen heen blijkt de laatste drie jaar voor 10% à 20% van de ouders verbeterd en voor ongeveer 5 à 10% verslechterd. De kwaliteitsverbetering in kinderdagverblijven blijkt iets sterker te zijn dan in opvanggezinnen. Bij de schoolgaande kinderen is de kwaliteitsverbetering bij de IBO’s opvallend.
Besluit en beleidsaanbevelingen (modale groep)
177
Bij kortstondige ziekte van het kind wordt in hoofdzaak beroep gedaan op de grootouders (gebruikelijke opvangvoorziening en extra voorziening). Indien dit niet mogelijk is, nemen de ouders een dagje jaarlijks verlof, een recuperatiedag of een dag verlof om sociale of familiale redenen. Slechts een beperkt aantal ouders doet beroep op een organisatie die zieke kinderen bijhoudt. Oplossingen voor de problemen die zich hier voor doen kunnen in twee richtingen worden gezocht. Enerzijds kan nagegaan worden of de mogelijkheden inzake familiaal verlof niet kunnen worden uitgebreid, bijvoorbeeld gedurende de twee eerste levensjaren van het kind wanneer (kinder-)ziektes frequent voorkomen. Een andere oplossing ligt bij de opvangvoorzieningen zelf. Zo kan getracht worden een aparte ruimte te voorzien voor zieke kinderen. Daarnaast kan er ook werk gemaakt worden van de uitbouw van betaalbare opvang aan huis voor zieke kinderen. Tijdens vrije schooldagen en vakantieperiodes (voor de groep schoolgaande kinderen) zorgen de ouders zelf of de gebruikelijke opvangvoorziening (voornamelijk de grootouders) voor de kinderen. De grootouders die niet dagelijks voor de opvang instaan, worden tijdens deze vakantiedagen iets minder ingeschakeld dan bij ziekte van het kind. In de grote vakantie wordt voor de lagere schoolkinderen vaak beroep gedaan op de jeugdbeweging en op sportkampen. Een ruime groep ouders (variërend i.f.v. de aard van het probleem) had reeds behoefte aan opvang op moeilijke momenten. Vooral na 6 uur ’s avonds, wanneer er vlug ergens opvang moest gevonden worden en tijdens het weekend was dit het geval. Vooral de hulp van de grootouders wordt voor deze opvang ingeroepen. Niet alle ouders hebben evenwel de mogelijkheid om op de informele opvangmogelijkheden een beroep te doen. Ook hier kan de oplossing in meerdere richtingen worden gezocht. In eerste instantie zouden de formele opvangvoorzieningen flexibeler kunnen worden en langere openingsuren hebben (in samenspraak met meerdere opvangvoorzieningen). Langs de andere kant kan ook worden nagegaan hoe ‘bedrijven’ op deze vraag kunnen inspelen door zelf (of met enkele bedrijven samen) opvang (ook flexibele) te voorzien. Wanneer ouders meerdere kinderen in opvang hebben wordt meestal dezelfde opvangvorm gebruikt voor de verschillende kinderen. Bij gezinnen met drie kinderen komen veel kruisingen voor met de opvang door en in de school. Ook de grootouders worden frequent betrokken in dergelijke combinaties en dit zowel bij gezinnen met twee als met drie kinderen. De kostprijs blijkt het belangrijkste knelpunt te zijn wanneer ouders meerdere kinderen in opvang hebben. Opvang voor meerdere kinderen wordt volgens 58,1% van de ouders immers duur. Ook het vinden van een opvangvoorziening waar zowel de schoolgaande als de niet-schoolgaande kinderen naartoe kunnen blijkt niet eenvoudig te zijn.
DEEL
2
KINDEROPVANG BIJ SPECIFIEKE DOELGROEPEN
Besluit en beleidsaanbevelingen (modale groep)
180
181
HOOFDSTUK 7 KINDEROPVANGVOORZIENINGEN DOELGROEPEN
1.
VOOR
SPECIFIEKE
Inleiding
Na de analyse van de modale groep in deel 1, behandelen we in voorliggend deel de kinderopvang bij enkele specifieke groepen, met name: − kinderen met een handicap; − kinderen uit allochtone gezinnen; − kinderen uit kansarme gezinnen; − kinderen uit eenoudergezinnen; − kinderen waarvan de moeder werkloos is. We focussen hierbij uitsluitend op de jongste leeftijdscategorie, met name kinderen tussen 3 maanden en 2,5 jaar oud (m.a.w. de nog niet schoolgaande kinderen). Overeenkomstig de modale groep gaan we na in welke mate de ouders van deze kinderen gebruik maken van kinderopvang en waarom, welke opvangvormen ze verkiezen en de achterliggende redenen hiervoor, de manier waarop men de verschillende opvangvormen evalueert en de opvangregelingen in specifieke situaties. Alvorens in te gaan op de analyseresultaten geven we een overzicht van de bestaande opvangmogelijkheden voor deze specifieke groepen. Hoofdstuk 1 bevat reeds een overzicht van de zogenaamde ‘algemene opvangvoorzieningen’ die zich voornamelijk richten naar kinderen uit de ‘modale groep’. Daarnaast bestaan er evenwel diverse opvanginitiatieven die zich richten naar kinderen uit een bepaalde doelgroep en/of kinderen met specifieke problemen (bv. een handicap). Sommige voorzieningen richten zich naar verschillende doelgroepen die elkaar (gedeeltelijk) overlappen (bv. kansarmen en allochtonen).
2.
Opvangmogelijkheden voor kinderen met een handicap
Aangezien het onderzoek zich - in overleg met de stuurgroep - uitsluitend toespitst op de opvang van kinderen tot 2,5 jaar, bespreken we hier enkel de opvanginitiatieven voor deze jongste groep. 2.1 Algemene opvangvoorzieningen Kinderen met een handicap hebben in principe toegang tot de algemene opvangvoorzieningen binnen Kind en Gezin. De enige voorwaarde is dat het kind baat vindt bij
Kinderopvangvoorzieningen voor specifieke doelgroepen
182
het samenleven met kinderen van zijn/haar leeftijd en dat er vooraf duidelijke afspraken worden gemaakt met de opvangvoorziening. 2.2 Specifieke opvangvoorzieningen Naast deze algemene opvangvoorzieningen zijn er een aantal specifieke voorzieningen die zich uitsluitend richten naar kinderen met een handicap. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen residentiële, semi-residentiële en ambulante opvang. Zoals uit de literatuur blijkt, is het onderscheid tussen deze vormen niet steeds even duidelijk; het betreft een soort continuüm. Schematisch kunnen we de verschillende opvangvormen voor minderjarige personen met een handicap als volgt weergeven. Tabel 7.1 Opvangvormen voor minderjarige personen met een handicap Categorie
Opvangvorm/dienst
Residentieel
-
Semi-residentieel Ambulant Andere
Medisch-pedagogische instellingen (MPI’s) Tehuizen of Centra voor Kortverblijf Semi-internaten Vroegbegeleidingsdiensten Thuisbegeleidingsdiensten Thuisoppas/oppashulp Diensten voor plaatsing in gezinnen Kortopvang (logeerhuis, logeergezin, …)
Bron: Handinfo 1999, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (eigen bewerking) 2.2.1 Residentiële opvang Wanneer het niet mogelijk is om een kind met een handicap in de thuissituatie op te vangen, kan het kind worden opgenomen in een residentiële instelling waar het 24 uur op 24 uur, 7 dagen op 7 verblijft. Er zijn twee soorten residentiële instellingen waar minderjarige gehandicapten terecht kunnen, met name de Medisch-pedagogische instellingen (MPI’s) en de Tehuizen of Centra voor kortverblijf. 2.2.1.1 Medisch-pedagogische instellingen (MPI’s) Medisch Pedagogische Instellingen zorgen voor opvang en begeleiding, 24 uur op 24 uur, van minderjarige gehandicapten. Kinderen op schoolgerechtigde leeftijd gaan vanuit het MPI naar school (verbonden aan het internaat of extern). Voor wie niet naar school kan zorgt het internaat voor schoolvervangende activiteiten, verzorging en begeleiding. De meeste gehandicapten gaan tijdens de weekends en de vakantieperiodes naar huis (Handinfo 1999).
Kinderopvangvoorzieningen voor specifieke doelgroepen
183
2.2.1.2 Tehuizen of Centra voor kortverblijf Tehuizen of Centra voor Kortverblijf organiseren dag- en nachtopvang voor zowel minderjarige als meerderjarige personen met een handicap. Deze opvang is hoofdzakelijk bedoeld ter ontlasting van het thuismilieu waar de gehandicapte gewoonlijk verblijft en zijn voornamelijk gezinsondersteunend in moeilijke periodes. Personen met een handicap kunnen maximum 3 maanden per kalenderjaar gebruik maken van de ‘kortverblijf’formule (De Vlaamse Handigids 1995; Handinfo 1999). De concrete invulling verschilt van centrum tot centrum. Zorgbehoevenden kunnen er terecht voor verblijf, hygiënische hulp- en dienstverlening, psychologische ondersteuning en revalidatie, maar ook voor animatie, ontspanning en sociale contacten; kortom voor alle activiteiten in het dagelijks leven, maar niet voor intensieve medische behandeling en medisch toezicht. Een centrum voor kortopvang kan tevens gebruikt worden als logeerhuis (zie verder in de tekst). Volgens het thuiszorgdecreet voorzien de Centra voor Kortverblijf in opvang van alle zorgbehoevenden in de thuiszorg. Een aantal regelingen maakt echter duidelijk dat de Centra in de eerste plaats op bejaarden gericht zijn. Zo moet een Centrum voor Kortverblijf functioneel en bouwkundig één geheel vormen met een rusthuis. Hetzelfde geldt voor de dagverzorgingscentra (Van den Broeck, 1993; Thuiszorgkrant 1999, nr. 37). 2.2.2 Semi-residentiële opvang Als tussenvorm tussen de residentiële en de ambulante voorzieningen is er de semiresidentiële opvang onder de vorm van semi-internaten. Hier worden kinderen (of volwassenen) met een handicap overdag opgevangen. ’s Avonds, ’s nachts en in de weekends verblijft de persoon thuis. De semi-internaten voor minderjarige gehandicapten richten zich zowel tot schoolgaande als tot niet-schoolgaande gehandicapten (Handinfo 1999). 2.2.3 Ambulante opvang Een aantal ambulante voorzieningen trachten in te spelen op de noden die ontstaan wanneer ouders ervoor kiezen om hun gehandicapt kind zelf op te voeden. Kenmerkend voor ambulante diensten is dat ze zich verplaatsen naar de thuissituatie om de persoon met een handicap er optimaal te laten functioneren. Via Samenwerkingsinitiatieven in de thuiszorg (de zogenaamde SIT’s) wordt de hulp die aan huis geboden wordt door de verschillende zorgverleners (professionelen, vrijwilligers, familieleden, etc.) gecoördineerd en op elkaar afgestemd. De nadruk ligt op een integrale benadering van de zorgbehoevende persoon en op continuïteit en kwaliteit van de zorg. Het SIT fungeert als overlegplatform (Gids in de thuiszorg). De belangrijkste ambulante voorzieningen voor kinderen met een handicap zijn de vroegbegeleidingsdiensten, de thuisbegeleidingsdiensten en de diensten voor thuisoppas.
Kinderopvangvoorzieningen voor specifieke doelgroepen
184
2.2.3.1 Vroegbegeleidingsdiensten Specifiek in functie van de begeleiding van jonge kinderen met een handicap zijn er sedert het midden van de jaren zeventig de zogenaamde vroegbegeleidingsdiensten. Deze diensten, die erkend zijn door het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, hebben als taak gezinnen met een gehandicapt kind in het thuismilieu te begeleiden gedurende de voorschoolse periode. Nadien kan de begeleiding worden overgenomen door een thuisbegeleidingsdienst (zie verder in de tekst). De vroegbegeleidingsdiensten bestaan uit orthopedagogen, opvoeders, maatschappelijk werkers, kinesisten, logopedisten, etc. Zij helpen bij de opvoeding van het kind en bij de veelvuldige aanpassingen die de aanwezigheid van een kind met een handicap vraagt van het gezin. Ze bieden ouders tevens emotionele ondersteuning. In sommige diensten is er een contactgroep voor ouders opgericht. De frequentie van de huisbezoeken varieert van wekelijks tot maandelijks (Gids in de thuiszorg). 2.2.3.2 Thuisbegeleidingsdiensten Ook bij de thuisbegeleidingsdiensten ligt het accent op pedagogische en psychosociale ondersteuning, zowel van de gehandicapte als de andere gezinsleden, evenals op persoonsverzorging en eventuele hulp in het huishouden (Gids in de thuiszorg 1999). De diensten kunnen ingeschakeld worden bij een motorische, verstandelijke, visuele, auditieve of autistische handicap. De begeleiding is gericht op het aanvaarden van de handicap, het omgaan met en het opvoeden van het kind en de oriëntering naar de toekomst. Het doel is de ontwikkeling te stimuleren en de opvoedingssituatie te ondersteunen. Uit onderzoek blijkt evenwel dat ouders ook graag een beroep doen op een thuisbegeleider voor oppas, vervoer en vooral voor emotionele steun (De Vroey, 1995). De begeleiding wordt uitgevoerd door professionelen in gezamenlijk overleg met de ouders (Handinfo 1999). 2.2.3.3 Thuisoppas Bij thuisoppas, oppashulp of assistentie gaat het om occasionele opvang, op momenten dat de thuisverzorger zelf afwezig is. Oppashulp wordt meer bepaald omschreven als ‘het bieden van gezelschap en toezicht aan de zorgbehoevende thuis, bij afwezigheid van de mantelzorger of met het oog op een tijdelijke vervanging’ (Thuiszorgkrant 1999, nr. 37). Meestal gaat het om vrijwilligers die gegroepeerd, begeleid en gevormd worden vanuit een professionele organisatie (bv. het ziekenfonds, de Bond van Grote en Jonge Gezinnen, erkende diensten voor gezinszorg, OCMW). Huishoudelijk werk en/of verpleegkundige zorgen behoren in principe niet tot hun takenpakket, alhoewel sommige diensten dit onder bepaalde voorwaarden toch toestaan (Gids in de thuiszorg 1999).
Kinderopvangvoorzieningen voor specifieke doelgroepen
185
2.2.4 Andere 2.2.4.1 Diensten voor plaatsing in gezinnen Als ouders niet meer voor hun gehandicapt kind - op welke leeftijd dan ook - kunnen zorgen, is het mogelijk het kind op te laten nemen in een pleeggezin. Diensten voor plaatsing in gezinnen hebben hierbij een dubbele opdracht: − het zoeken van een pleeggezin en de plaatsing van de gehandicapte; − het begeleiden en ondersteunen van het pleeggezin. De dienst waakt meer bepaald over de hygiënische normen van de huisvesting en de pedagogische kwaliteiten van het opvanggezin. Het pleeggezin staat in voor huisvesting, de opvang en de begeleiding van de gehandicapte. Alle personen met een handicap komen in aanmerking voor plaatsing in een gezin: zowel meerderjarigen als minderjarigen, mentaal als fysiek gehandicapten, werkende en niet-werkende gehandicapten (Handinfo 1999). 2.2.4.2 Kortopvang Er zijn tevens diverse voorzieningen voor ‘kortopvang’ of ‘kortverblijf’. In het verleden betrof het voornamelijk crisisopvang die 24 uur op 24 uur werd aangeboden. Dit gebeurde in de reeds vermelde Tehuizen voor Kortverblijf. Tegenwoordig erkent men evenwel steeds meer het belang van het creëren van mogelijkheden voor ouders met een gehandicapt kind om even op adem te komen en tijd te maken voor zichzelf of voor de andere kinderen (Van den Broeck, 1993; Paelinck, 1996). Dit gaf aanleiding tot het ontstaan van - zei het tot op heden op zeer beperkte schaal initiatieven voor occasionele opvang zoals weekendopvang, avondopvang, opvang op vrije dagen, gelegenheidsopvang (bv. naar aanleiding van een doktersbezoek), etc. In tegenstelling tot thuisoppas gebeurt de opvang in dit geval niet in het huis van de gehandicapte. De nadruk in deze voorzieningen ligt bij de opvang, er worden doorgaans geen speciale pedagogische programma’s aangeboden. Andere kanalen, zoals het vinden van een geschikte babysit, liggen voor deze doelgroep immers niet voor de hand. Bovendien vertrouwen ouders een probleemkindje niet graag toe aan om het even wie (De Vroey, 1996). Initiatieven inzake kortopvang zijn: logeerhuizen, centra voor kortverblijf, en logeergezinnen. Daarnaast worden tegenwoordig logeermogelijkheden voorzien in bestaande residentiële voorzieningen of in voorzieningen voor dagopvang. De bedoeling is de thuisverzorgers tijdelijk te ontlasten, zodat ze hun taak nadien met extra energie kunnen verder zetten. a) Logeerhuis Een logeerhuis streeft naar ‘een directe en regelmatige ondersteuning van de ouders, zodat zij eens extra aandacht kunnen geven aan hun andere kinderen, even tijd hebben voor zichzelf of kunnen rekenen op een aangepaste opvang voor hun kind op momenten dat ze
Kinderopvangvoorzieningen voor specifieke doelgroepen
186
zelf niet beschikbaar kunnen zijn’ (Van Mol & Van den Broeck, 1993). Een logeerhuis fungeert uitdrukkelijk niet als crisisopvang. De bedoeling is de gast een gezellige dag of weekend te bezorgen, zonder verdere ambities met betrekking tot aanpak of behandeling (Van den Broeck, 1993). Een voorbeeld is het Logeerhuis Willekom te Mechelen. b) Logeergezin (gastgezin) Een logeergezin is ‘een gezin (of een gemeenschap of een alleenwonende) dat zich wil engageren om met behulp van een professionele dienst tijdelijke opvang te bieden aan personen met een handicap, die nog thuis wonen of bij familie/kennissen of in een pleeggezin’. Ook dit tijdelijk verblijf biedt aan thuisverzorgers de kans om de zorg voor een korte periode over te dragen. De periode kan variëren van eenmaal per jaar tot heel regelmatig. In de loop van 1999 werd door Oikonde Leuven een Project logeergezinnen opgestart (Van Tilt, 1999; Thuiszorgkrant 1999, nr. 3). c) Opvangcentrum voor kort verblijf Tot slot erkent en subsidieert Kind en Gezin een opvangcentrum voor gehandicapten, waar minder validen tot 25 jaar kunnen worden opgenomen voor kort verblijf, bijvoorbeeld in de vakantie (Jaarverslag Kind en Gezin, 1998). 2.2.5 Evoluties in het beleid Uit de literatuur blijkt dat ouders de opname van een kind met een handicap in een internaat of een instelling tegenwoordig zo lang mogelijk uitstellen. Er wordt zelfs gesproken van een desinstitutionalisering (De Vroey, 1996; Paelinck, 1996). Ook vanuit het centrale beleid wordt deze evolutie gestimuleerd. In wat volgt geven we een beknopt overzicht van een aantal recent ingevoerde of aangekondigde maatregelen die de thuisopvang van een gehandicapt kind (moeten) vergemakkelijken. 2.2.5.1 Flexibilisering in de zorg: zorg op maat In maart 1998 keurde de Vlaamse Regering de zogenaamde ‘flexibiliseringsbesluiten’ goed. Hierdoor werden zowel in de residentiële als de semi-residentiële opvang een aantal bijkomende mogelijkheden gecreëerd die het verstrekken van ‘zorg op maat’ door het Vlaams Fonds moeten vereenvoudigen en een meer flexibel gebruik van het zorgaanbod mogelijk maken. Tevens werden een aantal nieuwe initiatieven gecreëerd. − Zo kan er tegenwoordig deeltijds gebruik gemaakt worden van residentiële en semiresidentiële opvang, zowel voor kinderen als voor volwassenen. − Een tweede versoepeling is het invoeren van logeerdagen binnen een residentiële voorziening waardoor wordt ingespeeld op de behoefte van gezinnen om - zonder zware procedures - tijdelijk ontlast te worden van hun zorgtaken. In bepaalde gevallen biedt dit tevens een oplossing voor kortdurende noodsituaties in het gezin. Logeren kan maximaal 30 dagen per jaar. In 1999 werden 9 000 logeerdagen benut. − Tot slot werd de mogelijkheid voorzien om bepaalde zorgvormen te combineren. Zo kunnen kinderen die thuis verblijven tijdelijk worden opgevangen in een semi-
Kinderopvangvoorzieningen voor specifieke doelgroepen
187
internaat of een tehuis voor kortverblijf (Serneels, 1999; Gids in de thuiszorg; Handinfo 1999). 2.2.5.2 Ondersteuning van de thuiszorg Tevens werden de mogelijkheden voor thuisbegeleiding verruimd en wordt geld uit de residentiële zorg teruggetrokken om te investeren in zorg op maat in de thuiszorg. Zo kondigt het beleidsplan van het Vlaams Fonds een vermindering aan van het aantal residentiële plaatsen ten voordele van thuisbegeleiding. De vrijgekomen middelen zullen worden besteed aan ambulante diensten, thuisbegeleidingsdiensten en tussenvoorzieningen (Thuiszorgkrant 1997, nr. 37). 2.2.5.3 Ondersteuning van de mantelzorg Door een – groeiend - aantal gemeenten en Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW’s) worden mantelzorgtoelagen toegekend aan personen die een familielid thuis verzorgen. Het bedrag varieert van 2 000 BEF (49,75 Euro) per jaar tot 1 000 à 3 000 BEF (24,78 à 74,36 Euro) per maand. Elke gemeente hanteert hierbij een eigen reglement. Ook een aantal provinciebesturen verlenen een dergelijke toelage; het betreft hier evenwel uitsluitend de zorg voor ouderen. In sommige regio’s geeft het ziekenfonds een thuiszorgpremie die aan de zorgbehoevende persoon zelf wordt betaald op grond van gedane kosten en/of graad van zorgbehoevendheid (Gids in de thuiszorg). Ook de centrale overheid onderstreept de laatste jaren - zowel vanuit financiële als vanuit sociale overwegingen - het belang van mantelzorg. Hierbij werden reeds een aantal maatregelen genomen. − Wie aan thuiszorg wil doen, maar zijn job (nog) niet wil opgeven, kan loopbaanonderbreking vragen aan de werkgever.2 Een vermindering van arbeidsprestaties met 1/5, 1/4, 1/3 of de helft kan ook. De werknemer krijgt een vergoeding en een specifiek sociaal statuut op voorwaarde dat hij gedurende de periode van loopbaanonderbreking vervangen wordt door een UVW (uitkeringsgerechtigde volledig werkloze) (Gids in de thuiszorg). − Tevens hebben ouders van een gehandicapt kind in principe (d.i. na goedkeuring door de werkgever) de mogelijkheid om verlof zonder wedde te nemen (Gids in de thuiszorg). − Vanaf 1 oktober 1998 hebben werknemers ook het afdwingbare recht3 hun arbeidsloopbaan te onderbreken voor het verlenen van thuiszorg aan een ziek of gehandicapt familielid. Dit afdwingbaar recht geldt niet voor een gewone loopbaanonderbreking. Er is tevens een mogelijkheid voorzien tot deeltijdse loopbaanonderbreking (maximum 1 jaar voltijds of 2 jaar deeltijds). Men krijgt in dit geval van de RVA een maandelijkse onderbrekingsvergoeding van 20 000 BEF
2 3 tot 12 maanden, kan verlengd worden of meermaals opgenomen worden met werkhervattingen tussenin; max. 60 maanden (5 jaar) tijdens de hele carrière. 3 In een bedrijf met minder dan 10 werknemers is het recht niet afdwingbaar; dit hangt af van de goodwill van de werkgever. Bedrijven met minder dan 20 werknemers hoeven slechts een onderbreking van zes maanden toe te staan.
Kinderopvangvoorzieningen voor specifieke doelgroepen
188
(495,79 Euro) (voltijds) en 10 000 BEF (247,89 Euro) (deeltijds), wat aanzienlijk meer is dan een gewone loopbaanonderbreking (Thuiszorgkrant 1998, nr. 33). Daarnaast worden een aantal nieuwe maatregelen aangekondigd, die onder meer de combinatie van zorg (bv. voor een gehandicapt kind) en arbeid moeten vergemakkelijken. − Zo spreekt men van de invoering van het niet overdraagbare recht op zorgverlof of zorgkrediet gedurende 1 jaar dat hetzij in één keer, hetzij gespreid over de gehele loopbaan kan opgenomen worden. − Daarnaast wordt er gesproken van de ‘zorgverzekering’ die moet voorzien in een tussenkomst in niet-medische kosten (bv. opvang) van personen met een verminderd zelfzorgvermogen. Deze kosten worden immers niet gedekt door bestaande sociale zekerheidsmechanismen zoals de ziekteverzekering. Zorgbehoevende personen krijgen een bepaald budget dat ze in de vorm van zorgencheques kunnen besteden aan erkende hulpverleners en diensten (bv. professionele diensten inzake thuishulp) en/of kunnen gebruiken om hun familieleden-mantelzorgers te vergoeden (Gids in de thuiszorg; Thuiszorgkrant 1999, nr. 37).
3.
Opvangmogelijkheden voor kinderen uit een kansarm gezin
In principe kunnen ook kinderen uit kansarme gezinnen terecht in de algemene opvangvoorzieningen. Daarnaast zijn er een aantal voorzieningen die zich specifiek richten naar deze doelgroep. 3.1 Diverse projecten inzake kinderopvang De laatste jaren zijn er gespreid over Vlaanderen verschillende projecten opgestart die kinderopvang aanbieden, uitsluitend gericht naar kansarme groepen in de samenleving. De meeste initiatieven staan tevens open voor kinderen uit allochtone gezinnen. Kind en Gezin subsidieert een aantal van deze initiatieven. Kenmerkend voor de projecten is dat men ‘opvang op maat’ tracht aan te bieden. Het betreft voornamelijk kleinschalige en laagdrempelige initiatieven in kansarme buurten die flexibele en vaak occasionele kinderopvang voorzien. Hierbij richt men zich niet uitsluitend naar werkende ouders, maar tevens naar ouders die een opleiding of taallessen willen volgen, ouders die even ontlast willen worden van hun opvoedingstaken, die moeten gaan solliciteren of plots werk vinden maar omwille van bestaande wachtlijsten in andere opvangvoorzieningen niet (dadelijk) terecht kunnen, etc. Naast het aanbieden van betaalbare en flexibel georganiseerde opvang, worden de kinderen in deze projecten individueel begeleid en opgevolgd, zowel op medisch, pedagogisch als sociaal vlak. Dit is mogelijk door het kleinschalige karakter van de initiatieven en het beperkter aantal kinderen per kinderverzorgster in vergelijking met de ‘reguliere’ opvang. Hierbij wordt onder meer aan de hand van observatie- en ontwikkelingsschalen getracht eventuele ontwikkelingsachterstanden op te sporen en weg te werken door het aanbieden van een specifiek stimulatieprogramma op maat van het kind. Bij een ernstige ontwikkelingsachterstand worden de ouders doorverwezen naar
Kinderopvangvoorzieningen voor specifieke doelgroepen
189
professionele organisaties, waarmee nauw wordt samengewerkt. Het komt tevens voor dat door een arts regelmatig preventieve consultaties gebeuren. Een aantal projecten werken tevens ondersteunend naar de ouders toe, onder meer op terreinen als opvoeding, pedagogische preventie en omgevingsbeïnvloeding (bv. door bevorderen van sociale cohesie in de buurt). Hiervoor worden de ouders nauw betrokken bij de werking en kunnen zij er terecht met allerlei opvoedingsvragen. Door een aantal van deze initiatieven worden regelmatig vormingsmomenten voor de ouders (‘oudergroepen’) georganiseerd waarin diverse aspecten van de opvoeding van het kind aan bod komen, zoals hygiëne, gezonde voeding, voorlezen, straffen en belonen, etc. (bv. in kinderopvang ‘De Wurpskes’ in Leuven).4 Op die manier tracht men de opvoedingscompetentie van de ouders te vergroten en hun zelfbeeld als ouder te versterken. Ook kunnen ouders doorverwezen worden naar externe hulpverleners (bv. de VDAB, Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg, het OCMW, etc.). Andere projecten focussen op het wegwerken van vooroordelen t.a.v. andere culturen (bv. dagkribbe ’’t Sleepken’ in Gent) of stimuleren het leren van de Nederlandse taal waardoor de kinderen een betere start hebben in het onderwijs. Tevens wordt er aandacht besteed aan ‘nazorg’ waarbij ouders begeleid worden naar de kleuterschool en/of een eventuele kinderwerking in de buurt. De doelstelling van dergelijke initiatieven is bijgevolg vaak ruimer dan het louter voorzien in kinderopvang, wat voor deze doelgroep een belangrijke meerwaarde is in vergelijking met een ‘gewoon’ kinderdagverblijf of opvanggezin. 3.2 Hulpverlening aan kinderen in bijzondere leefsituaties Bij probleem- of crisissituaties met jonge kinderen of bij behoefte aan dag- en nachtopvang wegens leef-, arbeids-, woon-, gezondheids- of financiële situaties kunnen (kansarme evenals andere) ouders tevens een beroep doen op een aantal specifieke voorzieningen die door Kind en Gezin gesubsidieerd worden. Onderstaande tabel geeft een overzicht. Tabel 7.11 Hulpverlening aan kinderen in bijzondere leefsituaties Categorie
Opvangvorm/dienst
Residentieel
-
Semi-residentieel Ambulant Andere
-
Centra voor Kinderzorg Gezinsondersteuning (CKG’s) Dagcentra Ambulante begeleiding Diensten voor private gezinsplaatsing
en
4 Ook de preventieve zorgcentra, door Kind en Gezin opgericht in de kansarme regio’s van Vlaanderen, brengen met groepswerking ouders met kinderen van dezelfde leeftijd en uit dezelfde doelgroep samen om bepaalde thema’s uit te diepen (Van De Putte, 1997).
Kinderopvangvoorzieningen voor specifieke doelgroepen
190
3.2.1 Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning De Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG’s) bieden aan gezinnen met kinderen tussen 0 en 6 jaar tijdelijke ondersteuning om een moeilijke periode door te komen, bijvoorbeeld bij opvoedingsproblemen. De centra voorzien residentiële opvang (dag en nacht), semi-residentiële opvang (dag of nacht) en ambulante begeleiding. De gezins- en opvoedingsondersteuning neemt hierbij een belangrijke plaats in. Kind en Gezin subsidieert 22 centra, met een totale erkende capaciteit van 1 249 plaatsen in 1998 (Jaarverslag 1998, Kind en Gezin). 3.2.2 Dagcentra Ook in dagcentra voor kinderen onder de 6 jaar worden gezinnen begeleid waar de opvoedingssituatie tijdelijk problematisch is en waar de pedagogische draagkracht van de ouders overschreden wordt. Kind en Gezin verleende in 1998 subsidies aan twee projecten die samen 26 kinderen in begeleiding kunnen nemen (Jaarverslag 1998, Kind en Gezin). 3.2.3 Ambulante begeleiding Inzake ambulante begeleiding subsidieerde Kind en Gezin in 1998 twee projecten. Eén project biedt intensieve en integrale thuisbegeleiding aan kansarme gezinnen met jonge kinderen, met in 1998 een capaciteit van 18 gezinnen. Het tweede project zorgt voor opvang van kansarme kinderen in steungezinnen als ondersteuning van de kansarme gezinnen, met het oog op het voorkomen van uithuisplaatsing (Jaarverslag 1998, Kind en Gezin). 3.2.4 Diensten voor private gezinsplaatsing Op verzoek van de ouder(s) of de plaatsvervanger(s) is ook kortstondige plaatsing mogelijk in een opvanggezin dat is aangesloten bij een dienst voor private gezinsplaatsing. Er zijn in Vlaanderen 4 diensten voor private gezinsplaatsing die subsidies ontvangen van Kind en Gezin. Bij deze diensten zijn in totaal 144 opvanggezinnen aangesloten (Jaarverslag 1998, Kind en Gezin). De problematiek van (kortstondige of langdurige) opname in een pleeggezin of een instelling maakt - in overleg met de stuurgroep - geen deel uit van het voorliggende onderzoek.
4.
Opvangmogelijkheden voor kinderen uit een allochtoon gezin
Ook allochtone gezinnen kunnen een beroep doen op de algemene opvangvoorzieningen. Voor zover ons bekend is er in Vlaanderen geen initiatief dat zich uitsluitend richt op kinderen uit allochtone gezinnen. Wel werd reeds vermeld dat diverse lokale en buurtgerichte initiatieven multicultureel werken. In een aantal opvanginitiatieven worden bewust allochtone personeelsleden tewerkgesteld (bv. in ‘Speelhuis Elief’ in Berchem). Omdat ze de taal en de cultuur van de kinderen kennen, kunnen ze hen beter begrijpen en opvolgen. Ze kunnen tevens beter met de ouders van allochtone kinderen - die niet altijd de Nederlandse taal kennen - communiceren. Het gebeurt ook dat allochtone ouders op
Kinderopvangvoorzieningen voor specifieke doelgroepen
191
vrijwillige basis mee worden ingeschakeld in de opvang van de kinderen, wat hun integratie bevordert.
193
HOOFDSTUK 8 OPVANG VAN KINDEREN MET EEN HANDICAP
1.
Inleiding
Kinderen met een (ernstige) handicap hebben vaak nood aan specifieke zorgverstrekking. Ook in de kinderopvang dient op deze noden te worden ingespeeld. Hier stelt zich evenwel het probleem van gebrek aan aangepaste voorzieningen voor de opvang van zeer jonge kinderen. In dit hoofdstuk schetsen we het gebruik van opvang voor jonge kinderen (tussen 3 maanden en 2,5 jaar) met een handicap, evenals de gebruikte opvangvormen, de redenen waarom ouders van een gehandicapt kind voorkeur geven aan een bepaalde vorm en de knelpunten die zij ervaren bij het zoeken naar een geschikte opvang voor hun kind. Ook gaan we na of deze ouders de voorkeur geven aan een opvangvorm die zich uitsluitend richt naar kinderen met een handicap, dan wel een initiatief waar gehandicapte en nietgehandicapte kinderen samen worden opgevangen. Tot slot bekijken we of de bestaande en door het beleid aangekondigde initiatieven om arbeid en zorg voor een gehandicapt kind beter te combineren ver genoeg gaan en welke bijkomende suggesties door de ouders worden geformuleerd. We vangen de bespreking aan met een overzicht van de kenmerken van deze gezinnen op basis van de steekproef. Zoals in het eerste hoofdstuk aangegeven, verstuurden we voor de bevraging van deze doelgroep op basis van de IKAROS-gegevens van Kind en Gezin 80 nieuwe enquêtes, verspreid over Vlaanderen. We ontvingen 34 ingevulde enquêtes, wat overeenkomt met een respons van 42,5%. Deze eerder lage respons hangt samen met het feit dat de IKAROS-gegevens slechts een heel ruwe indicatie opleveren van de handicap: in ongeveer 40% van de gevallen betrof de handicap eerder een kleine lichamelijke afwijking die door de ouders zelf niet als ‘handicap’ werd aangeduid. Aanvullend werden telefonisch bijkomende enquêtes afgenomen tot het aantal van 50 gezinnen werd bereikt.
2.
Kenmerken van de doelgroep
De handicaps van de geselecteerde groep kinderen betreffen vooral mentale of verstandelijke stoornissen en meervoudige handicaps. In mindere mate komen gehoorgestoorden voor alsook motorisch gehandicapten of gezichtsgestoorden.
Opvang van kinderen met een handicap
194
Tabel 8.1 Aard van de handicap of chronische ziekte van het kind (in %) Soort handicap
N=50
Mentaal/verstandelijk gehandicapt1 Meervoudige handicap2 Gehoorgestoord Motorisch/fysiek gehandicapt Gezichtsgestoord Andere3
22,4 22,4 10,2 10,2 8,2 26,5
1. 2.
3.
Het Syndroom van Down werd ondergebracht bij de verstandelijke handicap. Bij de 11 kinderen met een meervoudige handicap gaat het in vijf gevallen om een combinatie van een verstandelijke en een motorische handicap. Andere vormen van meervoudige handicap die worden vernoemd zijn onder meer een verstandelijke handicap in combinatie met afwijkingen aan hart en darmen, open vergroeiing tussen de luchtpijp, etc. Bij de 13 kinderen met een handicap die in de categorie ‘andere’ werd ondergebracht, gaat het eerder om chronische ziektes dan om handicaps: in drie gevallen betreft het hartpatiëntjes, twee kindjes lijden aan mucoviscidose, twee andere kindjes hebben een gespleten verhemelte. Andere ziektes die worden vernoemd zijn onder meer een leverafwijking, epilepsie, dwerggroei, etc.
Om de ernst van de handicap of chronische ziekte te kunnen nagaan, werd aan de ouders gevraagd of ze voor het kind recht hebben op bijkomende kinderbijslag.5 Dit is het geval voor 77,6% van de kinderen. 2.1 Moeders met een gehandicapt kind participeren minder voltijds aan de arbeidsmarkt Wat de socio-economische status betreft, stellen we vast dat ouders van een gehandicapt kind een opleidingsniveau en een beroep hebben dat vergelijkbaar is met de modale groep. Het is vooral de werksituatie van de moeders die sterk afwijkt van de moeders uit de modale groep.
5 Als kinderen jonger dan 21 jaar minimum 66% fysiek of verstandelijk gehandicapt zijn, kunnen zij naast de gewone kinderbijslag een bijkomende kinderbijslag genieten. Naarmate de zelfredzaamheid afneemt, verhoogt de bijkomende kinderbijslag. Ook bepaalde ziekten die voorkomen op de lijst van specifieke kinderziekten komen in aanmerking. De ongeschiktheid wordt steeds individueel geëvalueerd door een geneesheer (Handinfo 1999).
Opvang van kinderen met een handicap
195
Tabel 8.2 Werksituatie van de ouders met een gehandicapt kind in vergelijking met de modale groep (in %) Werksituatie
Voltijds werkend Deeltijds werkend Werk tijdelijk onderbroken Niet werkend
Modale groep Moeder n=1 029
Vader n=1 008
39,2 23,7 20,0 17,1
93,3 2,8 0,9 1,1
Ouders met een gehandicapt kind Moeder Vader n=50 n=48 30,0 36,0 12,0 22,0
95,8 4,2 0,0 0,0
Moeders met een gehandicapt kind werken minder voltijds. Het percentage huisvrouwen en – vooral - deeltijds werkende moeders ligt daarentegen hoger dan bij de modale groep. Bij de vader is de werksituatie vergelijkbaar met de modale groep, wat een indicatie is voor het feit dat voornamelijk moeders hun werksituatie aanpassen in functie van de zorg voor hun gehandicapt kind (wat ook bij de modale groep doorgaans het geval is) (zie ook verder). 2.2 Een lager maandelijks gezinsinkomen Mogelijk doordat het percentage voltijds werkende moeders met een gehandicapt kind lager ligt dan bij de modale groep, is ook het maandelijks gezinsinkomen gemiddeld kleiner. Tabel 8.3 Netto maandelijks gezinsinkomen van ouders met een gehandicapt kind in vergelijking met de modale groep (in %) Inkomen (in BEF)
Modale groep n=1 029
Ouders met een gehandicapt kind n=50
≤60 000 60 001-80 000 80 001-100 000 100 001-120 000 120 001-140 000 >140 000
16,3 13,6 22,4 27,0 12,3 8,3
16,3 32,7 16,3 14,3 16,3 4,0
Bij de modale groep heeft meer dan de helft van de respondenten een netto maandelijks gezinsinkomen van 100 000 BEF of meer, het merendeel van de ouders met een gehandicapt kind heeft een inkomen van 80 000 BEF of minder.
Opvang van kinderen met een handicap
3.
196
Gebruik van kinderopvang
In deze paragraaf bespreken we achtereenvolgens het aantal gebruikers en de intensiteit van de opvang, de redenen voor het gebruik van opvang en de belangrijkste determinanten inzake het gebruik. 3.1 Aantal gebruikers en intensiteit van de opvang Het aantal gebruikers van kinderopvang bij ouders met een gehandicapt kind is vergelijkbaar met de modale groep. Tabel 8.4 Het gebruik van opvang voor kinderen met een handicap van 3 maanden tot 2,5 jaar in vergelijking met de modale groep (in %) Gebruik kinderopvang
Regelmatig Zeer uitzonderlijk of nooit *
Modale groep* n=1 091
Ouders met een gehandicapt kind n=50
61,6 38,4
64,0 36,0
Inclusief de allochtone gezinnen.
Wel zien we dat de intensiteit van de opvang sterk verschilt. Tabel 8.5 Overzicht van het aantal uren per week dat kinderen met een handicap worden opgevangen in vergelijking met kinderen uit de modale groep (regelmatige gebruikers, in %) Aantal uren opvang per week
5-19 uren per week 20-29 uren 30-39 uren 40-49 uren 50 uren of meer
Modale groep n=656
Ouders met een gehandicapt kind n=32
15,6 22,3 25,9 27,8 10,8
17,9 32,1 25,0 17,9 7,1
Kinderen met een handicap verblijven doorgaans minder uren in de opvang dan kinderen uit de modale groep. Vooral voltijdse opvang (meer dan 40 uren per week) wordt veel minder gebruikt, wat te verklaren is door het groter aandeel deeltijds werkende moeders in de groep met een gehandicapt kind.
Opvang van kinderen met een handicap
197
3.2 Redenen voor het gebruik van opvang 3.2.1 Redenen voor het gebruik Conform de modale groep maken moeders van een gehandicapt kind hoofdzakelijk gebruik van kinderopvang om te kunnen blijven werken (96,9%). Enkele respondenten vermelden expliciet dat blijven werken noodzakelijk is om de medische ingrepen van het kind te kunnen financieren. 15,2% van de moeders gebruikt kinderopvang eveneens om af en toe eens vrije tijd te hebben, 12,1% om tijd te hebben voor huishoudelijk werk. 3.2.2 Zelf zorg opnemen is doorgaans een bewuste keuze Voor de ouders met een gehandicapt kind die zelf voor het kind zorgen, kunnen verschillende overwegingen meespelen. Zoals voor de modale gezinnen gingen we na of men ‘bewust’ ervoor opteerde om de kinderen zelf op te vangen (door niet te gaan werken, het werk op te zeggen of te onderbreken of door deeltijds te gaan werken) of dat men eerder ‘toevallig’ voor de opvang instaat (omdat men toch thuis was bijvoorbeeld wegens werkloosheid, als zelfstandige, …). Niet altijd is de lijn hier scherp te trekken. Tabel 8.6 Redenen voor niet-gebruik van kinderopvang door ouders met een gehandicapt kind in vergelijking met de modale groep (niet-gebruikers, in %) Modale groep n=373 Het is een bewuste keuze: ik (of mijn partner) kozen er bewust voor om zelf voor ons kindje te zorgen: - reeds voor we wisten dat het kindje een handicap heeft - omwille van de handicap
37,2
Het was niet nodig: ik (of mijn partner) ben toch thuis want ik (of mijn partner) ben: - huisvrouw - zelfstandige - werkloos - mijn partner en ik zorgen om de beurt voor opvang; we stemmen onze werkuren op elkaar af
62,8
Ouders met een gehandicapt kind n=18 55,6 27,8 27,8 44,4 16,7 16,7 5,5 5,5
Iets meer dan de helft (55,6%) van de ouders met een gehandicapt kind koos er bewust voor, al dan niet omwille van de handicap, versus 37,2% bij de modale groep. Een deel van deze ouders nam loopbaanonderbreking of ging deeltijds werken. Daarnaast zijn er diverse
Opvang van kinderen met een handicap
198
moeders die niet (meer) werken, waarvoor het vlugger voor de hand ligt dat men zelf op de kinderen past. 3.2.3 Knelpunten bij combineren van arbeid en zorg Omwille van het belang van de problematiek ‘arbeid en zorg’ voor deze doelgroep gingen we er wat dieper op in. We bekijken de mate waarin ouders met een gehandicapt kind hun werksituatie wijzigden, de moeilijkheden die werkende moeders ervaren bij de combinatie werken en gezin en de mening die men heeft over een aantal bestaande (of aangekondigde) maatregelen die de combinatie van arbeid en zorg dienen te vergemakkelijken. Tabel 8.7 Mate waarin ouders met een gehandicapt kind hun werksituatie wijzigden omwille van de opvang van één van de kinderen in vergelijking met de modale groep (in %) Modale groep*
*
Ouders met een gehandicapt kind Moeder Vader n=50 n=48
Moeder n=1 029
Vader n=1 008
Minder gaan werken Gestopt met werken Dichter bij huis werken Minder belastende functie Andere wijziging
29,2 16,8 4,6 2,4 7,6
3,4 0,5 2,8 0,7 3,1
30,0 34,0 0,0 2,0 6,0
4,3 0,0 0,0 0,0 4,3
Geen wijziging (of niet-werkend)
48,3
90,7
36,0
91,5
Alle ouders werden in de analyse opgenomen, dus niet enkel diegenen die er bewust voor kozen om hun werksituatie aan te passen. Hierdoor verschillden de cijfers van tabel 2.8 in hoofdstuk 2.
In bovenstaande tabel zien we dat ongeveer twee derde (64%) van de moeders met een gehandicapt kind hetzij minder is gaan werken, hetzij gestopt is met werken in functie van de opvang van één van de kinderen. Andere manieren waarop ouders met een gehandicapt kind hun werksituatie aanpassen zijn: niet meer ’s nachts gaan werken, loopbaanonderbreking nemen (bv. tot na de operatie van het kind), minder overuren maken of meer thuis werken. In niet minder dan 64,7% van de gevallen hield deze wijziging in de werksituatie verband met de handicap van het kind (niet in tabel). Bij de modale groep paste 46% van de moeders hun werksituatie aan. Door deeltijds te werken trachten moeders arbeid en zorg te combineren, terwijl er toch nog financiële inkomsten zijn. De kosten van (de zorg voor) een gehandicapt kind kunnen immers hoog oplopen, zoals door enkele ouders werd aangegeven. Deeltijds werken ontlast de moeders tevens tijdelijk van hun dagelijkse zorgtaak en vermijdt dat men geïsoleerd raakt door volledig op te gaan in de verzorgende rol (Traas, 1996). Bij de vaders met een gehandicapt kind is er nauwelijks een verschil inzake werksituatie in vergelijking met de modale groep, wat impliceert dat opvang en het verlenen van zorg
Opvang van kinderen met een handicap
199
nog steeds hoofdzakelijk een vrouwelijke aangelegenheid is zoals we reeds eerder suggereerden. Een derde (32,6%) van de ouders met een gehandicapt kind geeft aan moeilijkheden te ervaren met het combineren van arbeid en zorg. Problemen die worden gesignaleerd zijn: te weinig begrip van de werkgever (bv. bij verplichte doktersbezoeken voor het kind, het veelvuldig ziek zijn van het kind), tijdverlies door gebrekkige informatie omtrent de bestaande voorzieningen voor kinderen met een handicap, veel papierwerk en moeizame procedures voor terugbetalingen van (ziekenhuis)kosten en de nood aan extra tijd voor actieve stimulatie van het kind. Andere aspecten die worden vernoemd zijn het te weinig tijd hebben voor de partner en het gevaar sociaal geïsoleerd te geraken doordat het verstrekken van zorg te vermoeiend is in combinatie met een job: men komt er niet meer tot om daarbuiten nog sociale contacten te onderhouden. Aan de ouders werd tevens hun mening gevraagd over een aantal bestaande of aangekondigde maatregelen die de combinatie van arbeid en zorg voor een gehandicapt kind dienen te vergemakkelijken. Tabel 8.8 Opvatting van ouders van een gehandicapt kind betreffende een aantal (aangekondigde) maatregelen inzake de combinatie van arbeid en zorg (n=50, in %) Maatregelen
Uitbreiding van familiaal verlof tot betaald familiaal verlof (max. 10 dagen per jaar) Afdwingbaar recht tot loopbaanonderbreking (1 jaar voltijds of 2 jaar deeltijds) voor de verzorging van een ziek of gehandicapt familielid, met verhoogde onderbrekingsvergoeding Betaald zorgverlof/zorgkrediet (1 jaar, te spreiden over de hele loopbaan) Uitbetaling van een uitkering of een loon aan ouders die zelf de zorg voor hun gehandicapt kind opnemen Zorgencheques voor de tussenkomst in niet medische kosten (bv. voor betalen van familieleden-mantelzorgers of erkende hulpverleners en diensten inzake thuiszorg) Gewone loopbaanonderbreking (max. 5 jaar gedurende hele carrière) Verlof zonder wedde
Dit is een goed initiatief
Dit initiatief gaat niet ver genoeg
Ik weet het niet
86,4
9,1
4,5
84,8
10,9
4,3
82,6
4,3
13,0
74,5
12,8
12,8
68,2
4,5
27,3
63,0
28,3
8,7
43,2
38,6
18,2
Opvang van kinderen met een handicap
200
Het merendeel van de ouders vindt de opgesomde maatregelen goede initiatieven, met uitzondering van het verlof zonder wedde dat voor meer dan een derde van de ouders niet ver genoeg gaat. Vooral de uitbreiding van het familiaal verlof tot betaald familiaal verlof zouden de meeste ouders toejuichen, evenals het aangekondigde initiatief van betaald zorgverlof, het afdwingbaar recht tot loopbaanonderbreking en de uitbetaling van een loon of uitkering aan ouders die zelf de zorg voor hun gehandicapt kind willen opnemen. De zogenaamde ‘zorgencheques’ uit de beleidsnota van de minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen zijn voor een derde van de ouders voorlopig een vraagteken, vermoedelijk doordat deze ouders niet op de hoogte waren van de betreffende maatregel. 3.2.4 Impact problemen met het opvangaanbod We peilden tevens naar de mate waarin – gepercipieerde - problemen met het aanbod van kinderopvang een invloed hebben op de keuze van de ouders om zelf voor het kind te zorgen. Tabel 8.9 Mate waarin - gepercipieerde - problemen met het aanbod meespeelden bij de keuze om zelf voor het gehandicapt kind te zorgen (niet-gebruikers, in %) (Gepercipieerde) problemen
Ons kindje heeft (te) veel aandacht/verzorging nodig die de opvangvoorziening in de buurt niet kan bieden Ons kindje zou zich niet goed voelen wanneer het door een vreemde wordt opgevangen De opvangvoorziening afgestemd op de noden van ons kindje ligt te veraf Ik heb geen vertrouwen in kinderopvang omwille van de handicap van mijn kindje Er zijn geen andere kinderen met een handicap in de opvangvoorziening in de buurt van mijn kindje De opvangvoorziening in de buurt wenst ons kindje niet op te nemen omwille van de handicap Gebruik maken van opvang voor dit kindje vergt te veel organisatie en/of administratie
Ouders met een gehandicapt kind n=18 44,4 33,3 22,2 16,7 16,7 11,1 11,1
Hierbij stellen we vast dat vooral de aandacht en zorg die het kind nodig heeft, en die volgens de ouders niet (voldoende) kan geboden worden door de opvangvoorziening uit de buurt, een belangrijke factor is.
Opvang van kinderen met een handicap
201
3.3 Determinanten van het gebruik We beschikken over te weinig respondenten om multivariate analysetechnieken aan te wenden voor het detecteren van de determinanten inzake het gebruik van kinderopvang en hun onderlinge samenhang. Wel kunnen variabelen en hun samenhang met het gebruik van opvang afzonderlijk worden bekeken en vergeleken met de modale groep. Voor zover we dit konden nagaan, waren er evenwel geen duidelijke verschillen met de modale groep: er was eveneens een (bivariate) samenhang met arbeidsduur, opleidingsniveau en gezinsinkomen. Specifiek voor deze groep gingen we tevens na of de ernst van de handicap een rol speelt bij het gebruik van kinderopvang. We nemen aan dat ouders met ernstig gehandicapte kindjes minder gebruik zullen maken van de ‘algemene’ opvangvoorzieningen, rekening houdend met het feit dat de voorzieningen niet altijd aangepast zijn en dat personeelsleden er doorgaans niet opgeleid zijn om dergelijke kinderen op te vangen. We gebruiken als indicator voor de ernst van de handicap het wel of niet recht hebben van de ouders op bijkomende kinderbijslag. Uit de analyse blijkt effectief dat de ouders die recht hebben op bijkomende kinderbijslag (en waarvan de kinderen bijgevolg zwaardere handicaps hebben) minder regelmatig gebruik maken van opvang dan ouders die er geen recht op hebben (57,9% versus 81,8%). Omwille van de kleine aantallen was het niet mogelijk te onderzoeken of ook het soort handicap (motorisch, verstandelijk, …) een effect heeft op het gebruik van kinderopvang.
4.
Gebruikte opvangvormen
4.1 Belangrijkste opvangvorm Bekijken we de belangrijkste opvangvorm (d.i. deze waarop men per week de meeste uren een beroep doet), dan maken net zoals bij de modale groep de ouders van een gehandicapt kind het meeste gebruik van een opvanggezin aangesloten bij een dienst. Dit percentage ligt bij de ouders met een gehandicapt kind (53,6%) hoger dan bij de modale groep (30,0%).
Opvang van kinderen met een handicap
202
Tabel 8.10 De belangrijkste opvangvorm gebruikt door ouders met een gehandicapt kind tijdens de weekdagen (7 u-19 u) in vergelijking met de modale groep (regelmatige gebruikers, in %) Opvangvorm
Informele opvang - Grootouders - Ander familielid, vrienden, buren, etc. Formele opvang - Opvanggezin aangesloten bij een dienst (gesubsidieerd door Kind en Gezin) - Kinderdagverblijf (gesubsidieerd door Kind en Gezin) - Particulier opvanggezin - Particuliere opvanginstelling Andere - Huispersoneel
Modale groep n=656
Ouders met een gehandicapt kind n=32
27,3 4,8
14,3 0,0
30,0
53,6
22,5
17,9
8,2 6,5
7,1 7,1
0,7
0,0
Opvang door de grootouders wordt door ouders met een gehandicapt kind veel minder als de belangrijkste opvangvorm omschreven en scoort zelfs lager dan opvang in een gesubsidieerd kinderdagverblijf. Een mogelijke verklaring is dat (voltijdse) opvang van een ‘zorgenkind’ te zwaar is voor de grootouders. 4.2 Alle opvangvormen Wanneer we alle gebruikte opvangvormen beschouwen, zonder rekening te houden met het aantal uren dat men er een beroep op doet, dan komt opvang door de grootouders wel op de eerste plaats, zij het dat het gebruik ook hier in vergelijking met de modale groep lager ligt.
Opvang van kinderen met een handicap
203
Tabel 8.11 Soort opvang gebruikt door ouders met een gehandicapt kind in vergelijking met modale groep, alle gebruikte opvangvormen (regelmatige gebruikers, in %, meerdere antwoorden mogelijk) Soort opvang
Informele opvang - Grootouders - Andere familieleden, vrienden, buren, … Formele opvang - Opvanggezin aangesloten bij een dienst - Particulier opvanggezin - Gesubsidieerd kinderdagverblijf - Particuliere opvanginstelling Andere vormen - PWA - Au pair - Huispersoneel - Andere
Modale groep n=656
Ouders met een gehandicapt kind n=32
84,3 13,9
68,8 15,6
34,0 9,8 24,0 7,6
50,0 9,4 18,8 6,3
0,3 0,0 1,0 0,1
0,0 0,0 3,1 6,3
4.3 Kostprijs en afstand tot de opvangvorm Voor de opvang door grootouders, andere familieleden, vrienden of buren wordt zelden een financiële bijdrage betaald: 7 op 8 of 87,5% van de respondenten geeft aan hiervoor niet te betalen. Eén respondent betaalt 100 BEF per uur indien de opvang gebeurt door een buurmeisje. Voor opvang in een kinderdagverblijf of een opvanggezin betaalt de meerderheid van de ouders (57,9%) een vast bedrag per dag, 36,8% betaalt een vast bedrag per halve dag en 5,3% een vast bedrag per uur. De gemiddelde kostprijs voor een volledige dag opvang bedraagt 494 BEF, met 260 BEF als opgegeven minimum en 650 BEF als maximum bedrag. Eén respondent doet een beroep op opvang door huispersoneel en betaalt hiervoor 175 BEF per uur. De grootouders, familieden of vrienden wonen doorgaans dichtbij (minder dan 5 km); slechts in één geval bedraagt de afstand tussen de 5 en de 10 kilometer. De opvang vindt doorgaans plaats in het huis van de grootouders of de andere ‘oppassers’. Het zijn meestal de ouders die de kinderen brengen en gaan halen. Voor opvang in een kinderdagverblijf of een opvanggezin legt 68,4% van de ouders minder dan 5 km af, 26,3% verplaatst zich tussen de 5 en de 10 km en 5,3% meer dan 10 km.
5.
Keuze van de opvangplaats
In deze paragraaf gaan we dieper in op het keuzeproces: hoe maakt men de afweging van de verschillende opvangvormen, welke argumenten voor en tegen worden gehanteerd, hoe kiest men een opvangplaats?
Opvang van kinderen met een handicap
204
5.1 Afweging van de opvangvormen Tabel 8.12 Voorkeur voor de drie opvangvormen (in %) Voorkeur
Een duidelijke voorkeur voor één opvangvorm - Voorkeur voor het opvanggezin - Voorkeur voor het kinderdagverblijf - Voorkeur voor de grootouders Een voorkeuren voor twee opvangvormen - Voorkeur voor ‘formele’ opvangvoorzieningen (kinderdagverblijf of opvanggezin) - Voorkeur voor ‘familiale’ opvangvoorzieningen (grootouders of opvanggezin) Geen duidelijke voorkeur - Om het even (alledrie alleen maar voordelen) - Om het even (alledrie zowel voor- als nadelen) Andere
Modale groep n=1 029
Ouders met een gehandicapt kind n=32
22,0 8,1 6,8
20,9 0,0 8,3
14,5
4,2
16,9
25,0
16,8 10,0
16,7 20,8
5,0
4,2
In vergelijking met de modale groep hebben meer ouders met een gehandicapt kind een duidelijke voorkeur voor ‘familiale’ opvangvoorzieningen. De ‘formele’ opvangvoorzieningen scoren daarentegen veel lager. Opvallend is tevens het relatief hoge percentage ouders met een gehandicapt kind dat aan de drie verschillende opvangvormen zowel voor- als nadelen toeschrijft (20,8%). 5.2 Voor- en nadelen van de opvangvormen In wat volgt bekijken we welke argumenten (voor- of nadelen) naar voor geschoven worden om voor de ene of ander opvangvorm te kiezen. 5.2.1 Opvang door de grootouders In vergelijking met de modale groep vinden meer ouders met een gehandicapt kind opvang door de grootouders een goede opvangvorm (83,3% versus 74,9%).
Opvang van kinderen met een handicap
205
Tabel 8.13 Voor- en nadelen van opvang door de grootouders voor ouders van een gehandicapt kind in vergelijking met de modale groep (in %) (alleen gegevens van de ouders die de schriftelijke vragenlijst hebben ingevuld) Opvang door de grootouders…
Modale groep n=1 029
… is een goede opvangvorm, want: - Grootouders zien hun kleinkinderen graag - Het kindje kent de grootouders goed - De grootouders hebben het zelf graag - Van de grootouders weet men tenminste wat men eraan heeft - Grootouders hoeft men niet of minder te betalen - Andere reden
74,9 52,3 43,5 44,5 23,7
… is geen goede opvangvorm, want: - Wij willen niet dat de grootouders daarmee belast worden - Grootouders verwennen hun kleinkinderen te veel - Grootouders zouden zich teveel kunnen moeien met ons gezin - Grootouders zijn soms wat ouderwets - Andere reden
51,8 31,7
Ouders met een gehandicapt kind n=32 83,3 73,3 66,7 56,7 20,0
26,2 13,7
20,0 13,3 40,0 20,0
23,3 13,0
13,3 10,0
3,9 12,1
3,3 13,3
Vooral de bekendheid met de grootouders (de grootouders zien hun kleinkind graag en het kindje kent de grootouders goed) wordt sterker benadrukt. Mogelijk houdt men hier rekening met de grotere ‘kwetsbaarheid’ van het kind. Het kostenvoordeel en het vertrouwensargument spelen minder mee in vergelijking met de modale groep. Andere voordelen die door de ouders met een gehandicapt kind worden vernoemd zijn: de betrouwbaarheid, de flexibele opvanguren en de mogelijkheid tot opvang in vakantieperiodes en in noodgevallen. Eén van de respondenten wijst er op dat de kinderen voor ‘vreemden’ moeilijk verstaanbaar zijn. Ouders met een gehandicapt kind geven ook minder nadelen i.v.m. opvang door de grootouders: de vrees voor verwennerij is hier minder evident evenals - en eerder tegen de verwachtingen in - de vrees om de grootouders te belasten. Bijkomende nadelen zijn - net als bij de modale groep - ofwel van praktische aard (de afstand, grootouders zijn onbeschikbaar) ofwel van pedagogische aard (het gebrek aan contact met andere kinderen, grootouders zijn vaak niet streng genoeg).
Opvang van kinderen met een handicap
206
5.2.2 Opvang in een kinderdagverblijf Tabel 8.14 Voor- en nadelen van opvang door een kinderdagverblijf voor ouders van een gehandicapt kind in vergelijking met de modale groep (in %) (alleen gegevens van de ouders die de schriftelijke vragenlijst hebben ingevuld) Opvang in een kinderdagverblijf…
Modale groep n=1 029
… is een goede opvangvorm, want: - Het is goed voor de opvoeding dat er nog andere kinderen zijn - De omstandigheden zijn er in het algemeen goed - Het personeel is goed opgeleid - Men dringt er geen bepaalde opvoedingswaarden op - Andere redenen
71,4
… is geen goede opvangvorm, want: - Kinderdagverblijven zijn alleen open tijdens de normale werkuren - De kinderen en de ouders zijn er teveel een nummer - Het is er nogal duur - Andere redenen
53,6
Ouders met een gehandicapt kind n=32 53,3
59,1
50,0
33,9 30,9 5,8
30,0 23,3 3,3
8,1
6,6 63,3
25,5
23,3
15,0
20,0
26,5 15,2
16,7 26,7
De voordelen van een kinderdagverblijf voor ouders met een gehandicapt kind lopen min of meer gelijk met de modale groep, hoewel het percentage ouders dat deze opvangvorm goed vindt beduidend lager ligt dan bij de modale ouders. Als bijkomend voordeel wordt door ouders met een gehandicapt kind vermeld dat de kinderen in een kinderdagverblijf worden opgedeeld in leeftijdsgroepjes. Tevens leert een kind er zich aan regels te houden. Een andere voordeel is dat er meerdere verzorgsters zijn die elkaar kunnen afwisselen waardoor ze meer geduld hebben met de kinderen. Bij de nadelen valt vooral op dat ouders van een gehandicapt kind minder sterk hameren op de kostprijs. Meer dan de modale ouders geeft men andere nadelen op, met name het risico op infecties doordat er veel kinderen zijn (wat in het bijzonder voor kinderen met een zwakkere gezondheid reële gevaren kan opleveren en het gebrek aan (extra) personeel om de kinderen met een handicap te stimuleren).
Opvang van kinderen met een handicap
207
5.2.3 Opvang in een opvanggezin Tabel 8.15 Voor- en nadelen van opvang door een opvanggezin voor ouders van een gehandicapt kind in vergelijking met de modale groep (in %) (alleen gegevens van de ouders die de schriftelijke vragenlijst hebben ingevuld) Opvang in een opvanggezin…
Modale groep n=1 029
… is een goede opvangvorm, want: - Er is een meer persoonlijke band met het opvanggezin - Het is altijd dezelfde persoon die voor de opvang instaat - Een gezinssfeer is noodzakelijk voor de opvang van kinderen - In een opvanggezin kunnen ook de andere kinderen terecht - Andere redenen
73,2
… is geen goede opvangvorm, want: - Het huis van een opvanggezin is niet altijd geschikt - Een opvanggezin is niet altijd goed opgeleid om dit werk te doen - Andere redenen
25,9
Ouders met een gehandicapt kind n=32 66,7
44,7
46,7
46,4
36,7
35,4
36,7
23,3
36,7
9,0
6,7 26,7
13,1
13,3
11,2
6,7
13,1
16,7
In vergelijking met de modale gezinnen benadrukken de ouders met een gehandicapt kind meer het belang van het feit dat ook de andere kinderen er terecht kunnen. Het feit dat het altijd dezelfde persoon is die voor de opvang instaat, wordt minder belangrijk geacht. Een ander voordeel is voor enkele ouders de geringere kans op infecties in vergelijking met een kinderdagverblijf. De opleiding van het onthaalgezin wordt niet zo sterk gezien als een nadeel als bij de modale groep. We zullen verder zien dat deze bekommernis vooral door ouders met zwaarder gehandicapte kindjes wordt naar voor geschoven. Een andere nadeel dat geopperd wordt is het (mogelijk) gebrek aan stimulatie van het kind. 5.3 Gemengde of gespecialiseerde opvang Specifiek voor deze doelgroep werd aan de ouders tevens de vraag voorgelegd of ze zouden opteren voor een opvangvorm die zich uitsluitend richt naar kinderen met een handicap (gespecialiseerde opvang) dan wel een opvangvorm waar zowel kinderen met een handicap als kinderen zonder een handicap worden opgevangen (gemengde opvang).
Opvang van kinderen met een handicap
208
Tabel 8.16 Voorkeur van ouders met een gehandicapt kind voor een bepaalde opvangvorm (in %) Opvangvorm
Uitsluitend gericht op kinderen met een handicap Gericht op kinderen met en zonder een handicap Andere opvangvorm
Ouders die geen recht hebben op bijkomende kinderbijslag n=11
Ouders met een gehandicapt kind (globale groep) n=50
Ouders die recht hebben op bijkomende kinderbijslag n=39
14,0
18,4
0,0
80,0
73,7
100,0
6,0
7,9
0,0
De overgrote meerderheid van de ouders met een gehandicapt kind verkiest een gemengde opvangvorm. Uit de commentaren leren we dat vooral pedagogische overwegingen hierbij de doorslag geven: ‘het is beter voor de ontwikkeling van het kind’, ‘er is geen verschil in opvoeding, er is alleen meer geduld nodig’. Een ander belangrijk aspect is de integratie in de maatschappij: ‘er moet zo vlug mogelijk aan integratie van kinderen met een handicap gewerkt worden’, ‘zo leren ze van kleins af aan omgaan met andere kinderen, gehandicapt of niet’, ‘het kind wordt niet marginaal opgevoed’, ‘wij willen niet dat ons dochtertje zich afsluit van andere kinderen’, ‘in het dagelijks leven worden ze ook geconfronteerd met gewone mensen en niet enkel met gehandicapten’, ‘het is absurd om ze af te zonderen’, ‘van de zijde van de normale kinderen is er meer aanvaarding’, ‘dit is een normale maatschappelijke situatie’. Ook de aard van de handicap speelt een rol: ‘ons kindje heeft wel extra zorg nodig, maar het is niet van die aard dat er gespecialiseerde personen mee bezig moeten zijn’, ‘ons kind heeft geen mentale achterstand; het moet volgen met de rest; ik wil niet dat het achterop zou raken’. Het zijn uitsluitend ouders met een ernstig gehandicapt kind (met recht op bijkomende kinderbijslag) die de voorkeur geven aan opvang specifiek gericht op kinderen met een handicap. Men wijst op het belang van de ervaring en de gespecialiseerde opleiding van het personeel om met gehandicapte kinderen om te gaan, waardoor de kinderen extra kunnen gestimuleerd worden en waarbij specifieke zorgen worden verstrekt. 5.4 De belangstelling voor specifieke voorzieningen In een volgende vraag polsten we naar de belangstelling die de ouders - eventueel - zouden hebben voor enkele minder gebruikelijke opvangvormen voor gehandicapte kinderen. In de vraagstelling werd gestipuleerd dat men er kon van uit gaan dat deze voorzieningen zich in de buurt zouden bevinden, aangepast zouden zijn aan de behoeften van zowel ouders als kind en bovendien betaalbaar zouden zijn.
Opvang van kinderen met een handicap
209
Tabel 8.17 Eventuele belangstelling en mate van gebruik t.a.v. enkele specifieke opvangvoorzieningen voor gehandicapte kinderen (in %, n=50) Specifieke opvangvoorzieningen Opvang door gespecialiseerd personeel - Opvanggezin met ervaring inzake opvang van kinderen met een handicap - Kinderdagverblijf met ervaring inzake opvang van kinderen met een handicap - Ervaren babysit - Gediplomeerde hulp aan huis - Dag(verzorgings)centrum, uitsluitend gericht op kinderen met een handicap Flexibele opvang - Meer flexibel georganiseerde kinderopvang met minder strikte uren Occasionele opvang - Thuisopvang van acuut zieke kinderen - Vakantieopvang - Logeerhuis (voor occasionele opvang ’s avonds, in het weekeinde) - Opvang in een opvangvoorziening voor acuut zieke kinderen
Regelmatig
Af en toe
Zelden of nooit
Ik weet het niet
30,0
28,0
32,0
10,0
29,2
14,6
52,1
4,2
28,0 27,1 10,6
42,0 25,0 17,0
22,0 41,7 55,3
8,0 6,3 17,0
12,5
20,8
56,3
10,4
18,8 8,3 4,2
22,9 22,9 18,8
56,3 64,6 68,8
2,1 4,2 8,3
2,1
20,8
72,9
4,2
Ook uit deze vraag blijkt het belang van ervaring inzake de omgang met een gehandicapt kind: we merken dat de ouders voornamelijk gebruik zouden maken van opvanggezinnen en kinderdagverblijven met ervaring inzake de opvang van kinderen met een handicap, evenals ervaren babysits en een gediplomeerde hulp aan huis. Opvallend is tevens het hoge percentage ouders dat aangeeft zelden of nooit gebruik te zullen maken van mogelijkheden inzake opvang van acuut zieke kinderen, opvang tijdens vakantieperiodes en occasionele opvang in een logeerhuis. Misschien zijn dit niet toevallig voorzieningen voor occasionele of tijdelijke opvang en gaan ouders er van uit dat ze minstens op die momenten zelf voor hun kinderen moeten zorgen. 5.5 Keuze van de opvangplaats In deze rubriek bespreken we het zoekproces van ouders met een gehandicapt kind naar een opvangplaats: wanneer wint men informatie in, waar haalt men de informatie, hoe vlug vindt men een plaats, welke problemen ervaart men bij het zoeken en welke argumenten geven de doorslag bij de uiteindelijke keuze?
Opvang van kinderen met een handicap
210
5.5.1 Inwinnen van informatie wordt uitgesteld: ouders wachten af In vergelijking met de modale groep beginnen ouders met een gehandicapt kind iets later te informeren naar de mogelijkheden inzake kinderopvang. Tabel 8.18 Het tijdstip waarop ouders met een gehandicapt kind zich zijn gaan informeren over de mogelijkheden voor kinderopvang in vergelijking met de modale groep (regelmatige gebruikers, in %, meerdere antwoorden mogelijk) Modale groep n=656 Voor de zwangerschap Eerste trimester Tweede trimester Derde trimester Direct na bevalling Ander moment
12,1 34,7 29,2 9,8 6,6 13,0
Ouders met een gehandicapt kind n=32 10,5 21,1 31,6 10,5 15,8 26,3
42,1% van de ouders met een gehandicapt kind informeert zich pas direct na de bevalling of later, met name na de operatie van het kind, op het moment dat de ernst van de handicap gekend is en duidelijk wordt dat de moeder of de grootouders het niet alleen zullen aankunnen. Een mogelijke verklaring vinden we in de commentaren van enkele ouders die aangeven het zoekproces naar opvang tijdens de zwangerschap te hebben gestaakt op het moment dat werd meegedeeld dat het kind een handicap had. Deze ouders namen een afwachtende houding aan in verband met (het evolueren van) de handicap van het kind. 5.5.2 Men baseert zich voornamelijk op informatie van familieleden, vrienden en kennissen Net als de modale groep, gaan ouders met een gehandicapt kind bij het zoeken van een geschikte opvang voornamelijk te rade bij vrienden, kennissen en familieleden of doen zij een beroep op de opvangvorm waar reeds één van de andere kinderen naartoe ging. De percentages liggen evenwel lager dan bij de modale groep, wat aangeeft dat men hier gezien de problemen met het kindje - blijkbaar minder op kan terugvallen. Dit wordt evenwel niet gecompenseerd door de formele informatiekanalen: de percentages liggen iets lager dan bij de modale ouders. Andere informatiebronnen die worden vernoemd zijn de dienst ‘thuisbegeleiding’ en een dienst van de mutualiteit.
Opvang van kinderen met een handicap
211
Tabel 8.19 Informatie waarop ouders met een gehandicapt kind zich baseren voor de keuze van de opvangvoorziening in vergelijking met de modale groep (regelmatige gebruikers, in %, meerdere antwoorden mogelijk) Informatie waarop men zich baseerde
Ervaringen van vrienden, kennissen, familieleden Eigen ervaringen Informatie vanuit de opvangvoorzieningen zelf Brochure van Kind en Gezin Informatie van hulpverleners (arts, verpleegkundige Kind en Gezin, …) Informatie van de stad of gemeente Informatie uit de media (televisie, internet) Andere bronnen
Modale groep n=656
Ouders met een gehandicapt kind n=32
59,5 35,3 19,6 22,2 12,9
37,9 27,6 17,2 17,2 10,3
9,9 1,6 12,9
6,9 0,0 9,1
5.5.3 Ouders met een gehandicapt kind vinden sneller een geschikte opvang Ouders met een gehandicapt kind blijken gemiddeld minder tijd nodig te hebben om een geschikte opvang te vinden in vergelijking met de modale groep: 64,5% van de ouders had minder dan één week nodig, bij de modale groep ouders betrof het 56,4%. Blijkbaar zoekt men - noodgedwongen - intensiever en doelgerichter dan de modale groep. Tabel 8.20 Duur van de zoektocht naar een geschikte opvang bij ouders met een gehandicapt kind in vergelijking met de modale groep (regelmatige gebruikers, in %) Duur zoektocht
Minder dan één week Enkele weken Enkele maanden Langer
Modale groep n=656
Ouders met een gehandicapt kind n=32
56,4 31,2 10,1 2,3
64,5 29,0 3,2 1,0
5.5.4 Lange wachtlijsten en gebrek aan opvangmogelijkheden in de buurt voornaamste knelpunten Eerder tegen de verwachtingen in ervaren de bevraagde ouders met een gehandicapt kind niet duidelijk meer moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang dan de modale groep. Mogelijk hangt dit samen met de lagere intensiteit van het gebruik. Tevens zijn de gebruikers hier vooral ouders met minder ernstig gehandicapte kinderen. De voornaamste
Opvang van kinderen met een handicap
212
knelpunten zijn ongeveer dezelfde, met name de lange wachtlijsten en het gebrek aan opvangmogelijkheden in de buurt. Andere problemen die worden vermeld zijn: het ontbreken van een centraal aanmeldingspunt waar je als ouder terecht kan voor informatie betreffende (de opvang van) een gehandicapt kind, de vrees bij diverse kribbes dat men de opvang van het gehandicapt kind niet aankan en dat het kindje te weinig kan gestimuleerd worden, het gebrek aan voldoende - bekwame - onthaalmoeders in de buurt. Tabel 8.21 Ondervonden moeilijkheden door de ouders met een gehandicapt kind in vergelijking met de modale groep (regelmatige gebruikers, in %, meerdere antwoorden mogelijk) Moeilijkheden
Modale groep n=656
Ouders met een gehandicapt kind n=32
Te lange wachtlijsten Te weinig opvangmogelijkheden in de buurt Te weinig informatie of adressen Opvang is in het algemeen te duur Moeilijkheden bij het vinden van opvang die afgestemd is op de werkuren Moeilijkheden bij het vinden van opvang die overeenstemt met de opvoedingswaarden Andere moeilijkheden
22,2 12,7 5,4 6,2 14,9
26,3 15,8 10,5 5,3 5,3
3,7
0,0
4,1
5,3
Geen moeilijkheden
55,8
57,9
Dat de zoektocht globaal genomen niet moeilijker verloopt dan voor gewone kinderen wordt bevestigd in sommige commentaren van ouders die stellen dat, zolang de kinderen nog klein zijn, het relatief eenvoudig is om geschikte opvang te vinden. Wel voegt men toe dat de opvang in de toekomst, vanaf het moment dat het kind naar school gaat of wanneer de zorg voor de grootouders te zwaar wordt, een ander paar mouwen is. Mogelijk speelt hier ook het feit dat ouders met een ernstig gehandicapt kind minder gebruik maken van kinderopvang, wat zou kunnen betekenen dat men enigszins anticipeert op de moeilijkheden en daarom de zorg maar zelf opneemt. 5.5.5 Bereikbaarheid, goede verzorging en aanwezigheid andere kinderen geven de doorslag bij de feitelijke keuze Bij de redenen die de doorslag gaven bij de feitelijke keuze voor een bepaalde opvangvorm kunnen we een onderscheid maken tussen praktische redenen, opvoedkundige overwegingen en overwegingen die te maken hebben met de kwaliteit van de dienstverlening.
Opvang van kinderen met een handicap
213
Tabel 8.22 Redenen die bij de ouders met een gehandicapt kind de doorslag gaven bij de feitelijke keuze van een bepaalde opvangvorm, in vergelijking met de modale groep (in %) Redenen
Modale groep Alle vormen n=656
*
Opvanggezin n=190
Ouders met een gehandicapt kind OpvangAlle gezin* vormen n=14 n=32
Praktische redenen - De vlotte bereikbaarheid - De broers of zusjes kunnen er ook terecht - Het kindje kan er blijven als het ouder is - Het was de enige mogelijkheid - Financiële redenen
62,6 37,8 25,3 15,9 14,6
71,9 39,5 23,5 19,1 9,2
39,3 32,1 17,9 10,7 7,1
42,9 35,7 14,3 14,3 0,0
Opvoedkundige overwegingen - Aanwezigheid andere kindjes - Opvoedkundige redenen
48,0 35,8
64,5 29,5
42,9 42,9
50,0 42,9
Kwaliteit van de dienstverlening - De goede verzorging - Het kindje vindt het zelf plezant - De goede uitrusting (netheid, speelruimte) - De geboden flexibiliteit - Ouders hebben er inspraak
56,3 37,4 34,1 33,7 19,6
59,0 41,8 28,4 28,8 22,7
35,7 28,6 17,9 17,9 25,0
35,7 28,6 14,3 14,3 28,6
Andere redenen
16,1
16,3
35,7
28,6
Voor de andere opvangvormen beschikken we over te weinig gegevens.
Globaal genomen verschillen de keuzeredenen van ouders met een gehandicapt kind niet zo veel van de modale groep: de vlotte bereikbaarheid, de goede verzorging en de aanwezigheid van ander kindjes scoren het hoogst. Wel onderstreept men iets meer het opvoedkundig aspect evenals het belang van inspraak van de ouders, wat de bezorgdheid van deze ouders aangeeft om als ‘ervaringsdeskundige’ inbreng te hebben. 5.6 Determinanten van de keuze We bekijken nu een aantal variabelen en hun invloed op de keuze van de opvangvorm, waarbij we ons baseren op de belangrijkste opvangvorm. 5.6.1 Arbeidsduur van de moeder en keuze van de opvangvorm Net als bij de modale groep is een opvanggezin aangesloten bij een dienst zowel voor de voltijds als de deeltijds werkende moeders met een gehandicapt kind duidelijk de belangrijkste opvangvorm. Het gesubsidieerd kinderdagverblijf komt voor deeltijds werkende moeders met een gehandicapt kind op de tweede plaats; voor voltijds werkende moeders scoort de particuliere opvanginstelling even hoog als een gesubsidieerd
Opvang van kinderen met een handicap
214
kinderdagverblijf. Opvang door de grootouders scoort voor deze ouders beduidend lager dan bij de modale groep. Moeders met een gehandicapt kind die niet werken of het werk tijdelijk onderbroken hebben doen dan weer uitsluitend een beroep op de grootouders, wat beduidend meer is dan bij de modale groep. Hierbij dient echter rekening gehouden te worden met de kleine absolute aantallen. Tabel 8.23 Verband tussen de arbeidsduur van de moeder en de keuze van de opvangvorm (in rij%; n=32) Arbeidsduur moeder
Deeltijds werkend Voltijds werkend Werk tijdelijk onderbroken Niet werkend
Grootouders
Opvanggezin aangesloten bij een dienst
Particulier opvanggezin
Gesubs. kinderdagverblijf
Particuliere opvanginstelling
46,4 42,9 7,1
15,4 8,3 100,0
46,2 58,3 0,0
15,4 0,0 0,0
23,1 16,7 0,0
0,0 16,7 0,0
3,6
100,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Verdeling moeders naar arbeidsduur (kolom %)
5.6.2 Arbeidsregime van de moeder en keuze van de opvangvorm Opnieuw zien we dat - net als bij de modale groep - het opvanggezin aangesloten bij een dienst de belangrijkste opvangvorm is, zowel voor moeders met regelmatige als met onregelmatige werkuren. Opvallend is dat voor alle moeders met een gehandicapt kind die op onregelmatige uren werken en die gebruik maken van kinderopvang, opvang in een opvanggezin aangesloten bij een dienst de belangrijkste opvangvorm is, wat opnieuw een indicatie is voor de flexibiliteit van deze opvangvorm. Tabel 8.24 Verband tussen het arbeidsregime van de moeder en de keuze van de opvangvorm (in rij%; n=32) Arbeidsregime moeder
Verdeling moeders naar arbeidsregime (kolom %)
Regelmatige uren 80,8 Geen regelmatige 19,2 uren
Grootouders
14,3 0,0
Opvanggezin aangesloten bij een dienst 42,9 100,0
Particu lier opvang gezin
9,5 0,0
Gesubs. kinderdagverblijf
23,8 0,0
Particuliere opvanginstelling
9,5 0,0
Opvang van kinderen met een handicap
215
5.6.3 Opleidingsniveau van de moeder en keuze van de opvangvorm In tegenstelling tot de modale groep maken universitair geschoolde moeders met een gehandicapt kind geen gebruik van een kinderdagverblijf. Een opvanggezin aangesloten bij een dienst komt voor hen op de eerste plaats, evenals voor de andere moeders met een gehandicapt kind. De grootouders komen op de tweede plaats. De keuze voor deze opvangvormen kan verband houden met de nood aan flexibele opvang door het (regelmatig) moeten overwerken. Tabel 8.25 Het verband tussen het diploma van de moeder en de keuze van de opvangvorm (in rij%; n=32) Diploma moeder
Verdeling moeders naar diploma (kolom %)
< Lager secundair Hoger secundair Hogeschool Universitair onderwijs
11,1 29,6 44,4 14,8
Grootouders
0,0 12,5 16,7 25,0
Opvanggezin aangesloten bij een dienst
Particu lier opvang gezin
Gesubs. kinderdagverblijf
0,0 12,5 8,3 0,0
33,3 12,5 25,0 0,0
66,6 62,5 41,7 75,0
Particuliere opvanginstelling 0,0 0,0 8,3 0,0
5.6.4 Beroep van de moeder en keuze van de opvangvorm Wanneer we kijken naar het beroep van de moeders met een gehandicapt kind, dan komt voor alle beroepscategorieën opnieuw het opvanggezin aangesloten bij een dienst op de eerste plaats. Vooral arbeidsters en vrouwelijke kaderleden maken hier veel gebruik van, daar waar bij de modale groep moeders met een kaderfunctie het kinderdagverblijf de belangrijkste opvangvorm is. De helft van de vrouwelijke ambtenaren met een gehandicapt kind doet een beroep op een particulier opvanggezin, wat veel meer is dan bij de modale groep (9,0%, niet in tabel). Bij de zelfstandigen worden - net als bij de modale groep - ook grootouders regelmatig ingeschakeld.
Opvang van kinderen met een handicap
216
Tabel 8.26 Verband tussen het diploma van de moeder en de keuze van de opvangvorm (in rij%; n=32) Beroep moeder
Verdeling moeders naar beroep (kolom %)
Arbeidster Bediende Kaderlid Ambtenaar Zelfstandige
Grootouders
10,7 60,7 3,6 7,1 17,9
0,0 11,8 0,0 0,0 40,0
Opvanggezin aangesloten bij een dienst 66,7 52,9 100,0 50,0 40,0
Particu lier opvang gezin
Gesubs. kinderdagverblijf
Particuliere opvanginstelling
0,0 5,9 0,0 50,0 0,0
33,3 23,5 0,0 0,0 0,0
0,0 5,9 0,0 0,0 20,0
5.6.5 Gezinsinkomen en keuze van de opvangvorm Voor de modale groep bleek dat het gezinsinkomen een samenhang vertoont met de gekozen opvangvorm in die zin dat lagere inkomens veel meer voor de grootouders kiezen. Met een zeker voorbehoud wegens de beperkte aantallen geldt deze vaststelling ook voor ouders met een gehandicapt kind. De hogere inkomensgroepen kiezen daarentegen voornamelijk voor een opvanggezin. Tabel 8.27 Verband tussen het gezinsinkomen en de keuze van de opvangvorm (in rij%, n=32) Inkomen (in BEF)
≤ 80 000 80 000 120 000 ≥ 120 000
Verdeling ouders naar gezinsinkomen (kolom %)
Grootouders
Opvanggezin
Kinderdagverblijf
33,3 tot 40,7
22,2 9,1
33,3 72,7
44,4 18,2
25,9
14,3
71,4
14,3
5.6.6 Ernst van de handicap en keuze van de opvangvorm Er is geen duidelijk verschil in de gebruikte opvangvorm naargelang de ernst van de handicap. Wel stelden we reeds eerder vast dat ouders met een ernstig gehandicapt kind in mindere mate regelmatig gebruik maken van opvang en meer zelf de zorg voor het kind opnemen. Voor de opdeling van de belangrijkste opvangvorm naargelang het soort handicap beschikken we over te weinig gegevens.
Opvang van kinderen met een handicap
217
Tabel 8.28 Verband tussen het al dan niet recht hebben op bijkomende kinderbijslag en de keuze van de opvangvorm (in rij%; n=32) Bijkomende kinderbijslag
Verdeling ouders naar al dan niet recht op bijkomende kinderbijslag (kolom %)
Ja Neen
71,4 28,6
Grootouders
15,0 12,5
Opvanggezin
60,0 62,5
Kinderdagverblijf
25,0 25,0
6. Evaluatie van de kinderopvang: het kinderdagverblijf scoort het minst goed Alle ouders die voor de opvang van hun gehandicapt kind een beroep doen op de grootouders of andere familieleden, vrienden of buren zijn tevreden (33,3%) tot zeer tevreden (66,7%) over deze opvangvorm. De meeste ouders geven aan hier ook in de toekomst gebruik van te zullen maken. Ook over opvang in een opvanggezin zijn de meeste gebruikers met een gehandicapt kind eveneens tevreden (17,6%) tot zeer tevreden (76,5%). 5,9% van de ouders is nogal tevreden. De meeste ouders zijn tevreden over de nabijheid, de bereikbaarheid en de openingsuren. Ook over de opvoedkundige aspecten zijn de meeste ouders tevreden, evenals over de verzorging en de dienstverlening van het opvanggezin. Aspecten die minder goed scoren zijn de mogelijkheid tot opvang van andere kinderen uit het gezin, de kostprijs en de mogelijkheid tot contact met andere ouders. Ook wordt vermeld dat vooral de vakantieperiodes moeilijk zijn om te regelen. De tevredenheid over opvang van een kind met een handicap in een kinderdagverblijf scoort lager dan de andere opvangvormen, hoewel toch ook 50,0% zeer tevreden is en 25,0% tevreden. 12,5% is nogal tevreden en 12,5% is zeer ontevreden. Wel dient rekening gehouden te worden met het lage absolute aantal gebruikers (n=8). Uitgesplitst naar de verschillende aspecten zien we dat met betrekking tot de praktische zaken - in vergelijking met de andere opvangvormen - relatief weinig ouders tevreden zijn over de mogelijkheid tot opvang van andere kinderen, de nabijheid van de opvangvoorziening en de kostprijs. Met uitzondering van de schikking en de keuze van het materiaal (diverse ouders geven aan hiervan niet op de hoogte te zijn), zijn de meeste ouders tevreden over de opvoedkundige zaken evenals over de diverse aspecten van de verzorging, hoewel de percentages lager liggen dan bij het opvanggezin. Aspecten in verband met de dienstverlening waar ouders met een gehandicapt kind minder tevreden over zijn, zijn de ondersteuning die men als ouder krijgt, de luisterbereidheid, de omgang met andere ouders en de inspraak. Eén van de ouders wijst er ook op dat de kinderen nogal veel binnen zitten. Tevens houdt niet elk kinderdagverblijf rekening met de eetgewoonten
Opvang van kinderen met een handicap
218
van het kind en het af en toe later komen wegens het volgen van een therapie. Een andere ouder wijst er op dat de wil binnen het kinderdagverblijf wel aanwezig is, maar dat het niet geschikt is voor de noden van het kind.
7.
Opvang in specifieke situaties
In deze paragraaf gaan we dieper in op de knelpunten die ouders met een gehandicapt kind ervaren bij de opvang op moeilijke momenten, bij ziekte van het kind en de opvang van meerdere kinderen in het gezin. 7.1 Minder nood aan opvang op moeilijke momenten In vergelijking met de modale groep hebben ouders met een gehandicapt kind minder nood aan opvang op moeilijke momenten. Toch heeft een groot deel van deze ouders wel eens nood gehad aan opvang na 6 uur ’s avonds, tijdens het weekend of op een onverwacht moment. Doorgaans ondervinden de ouders met een gehandicapt kind ook minder moeilijkheden om op deze momenten een geschikte opvang te vinden. Tabel 8.29 De nood aan opvang op moeilijke momenten bij gezinnen met een gehandicapt kind en eventuele ondervonden moeilijkheden bij het vinden van opvang in vergelijking met de modale groep (regelmatige gebruikers, alleen schriftelijke enquête, in %) Modale groep n=656
Moeilijke momenten
Reeds nodig gehad Tijdens het weekend Na 6 uur ’s avonds Vlug opvang vinden (bv. binnen de week) Meer dan 11 uur per dag Op voortdurend wisselende dagen Voor 7 uur ’s morgens
Moeilijkheden ondervonden
Ouders met een gehandicapt kind n=19 Moeilijkheden Reeds ondervonden nodig gehad
51,9 67,0 47,1
19,5 22,9 21,0
50,0 47,4 44,4
11,1 11,1 12,5
21,0 31,1
18,1 11,1
22,2 22,2
0,0 0,0
18,1
22,0
5,5
0,0
De meeste ouders doen - evenals de modale groep - op deze moeilijke momenten een beroep op de grootouders of andere vormen van informele opvang (de babysit, de onthaalmoeder of haar dochter, …). Eén van de ouders geeft aan af en toe een beroep te doen op het ziekenhuis.
Opvang van kinderen met een handicap
219
Tabel 8.30 Regeling van de opvang op deze moeilijke momenten bij ouders met een gehandicapt kind in vergelijking met de modale groep (regelmatige gebruikers, alleen schriftelijke enquête, in %) Regeling opvang op moeilijke momenten
Modale groep n=656
Ouders met een gehandicapt kind n=19
Kind kan naar opvang waar het gewoonlijk is* Grootouders vangen kindje op Andere (familieleden, vrienden, buren) vangen kindje op Ik probeer het zo te regelen dat er geen opvang nodig is Andere oplossing
16,8 73,3 34,5
15,8 63,2 36,8
17,3
21,1
10,9
21,1
Nog niet nodig gehad
16,6
15,8
*
Exclusief opvang door de grootouders of andere familieleden, vrienden of buren.
7.2 Bij ziekte van het kind zorgen de grootouders doorgaans voor opvang Ook in geval van kortstondige ziekte van het kind doet de meerderheid (56,7%) van de ouders met een gehandicapt kind een beroep op de grootouders. Dit percentage ligt lager dan bij de modale groep (73,6%). In vergelijking met de modale groep nemen ouders met een gehandicapt kind daarentegen vaker een dag jaarlijks verlof of een recuperatiedag. Ook werken meer ouders met een gehandicapt kind in dat geval thuis. Er wordt blijkbaar nog maar heel weinig een beroep gedaan op organisaties die zieke kinderen opvangen.
Opvang van kinderen met een handicap
220
Tabel 8.31 Opvang bij kortstondige ziekte van een gehandicapt kind in vergelijking met de modale groep (in %) Opvang
Modale groep n=656
Grootouders zorgen voor kindje Een van de partners neemt een dag jaarlijks verlof of een recuperatiedag Een van de partners neemt verlof om sociale of familiale redenen Kindje kan blijven in opvang waar het gewoonlijk is* Een van de ouders werkt dan thuis Anderen (familieleden, vrienden, buren, …) zorgen voor kindje Beroep op organisatie die zieke kinderen opvangt Partner werkt niet Een andere oplossing *
Ouders met een gehandicapt kind n=32
76,5 37,6
56,7 43,3
35,8
30,0
19,5
26,7
8,3 12,6
13,3 10,0
6,7 1,3 5,0
6,7 0,0 0,0
Exclusief opvang door de grootouders of andere familieleden, vrienden of buren.
7.3 Kinderopvang bij meerdere kinderen in het gezin In vergelijking met de modale groep maken ouders met een gehandicapt kind ook voor hun andere kinderen minder op regelmatige basis gebruik van opvang. De belangrijkste reden is dat minstens één van de ouders toch thuis is. Tabel 8.32 Gebruik van opvang door ouders met een gehandicapt kind voor hun andere kinderen (groep ouders met meerdere kinderen, in %) Gebruik kinderopvang
Op regelmatige basis Soms Zelden of nooit
8.
Modale groep n=615 35,1 19,0 45,9
Ouders met een gehandicapt kind n=17 17,6 35,3 47,1
Besluit
Het aandeel ouders met een gehandicapt kind dat regelmatig gebruik maakt van kinderopvang is vergelijkbaar met de modale groep (64,0% versus 61,6%). De intensiteit van de opvang ligt evenwel lager: kinderen met een handicap worden minder uren per
Opvang van kinderen met een handicap
221
week opgevangen. Dit komt voornamelijk omdat moeders van gehandicapte kinderen meer deeltijds werken en in de meeste gevallen (64,7%) houdt de wijziging in de werksituatie verband met de handicap van het kind. Voor een deel van de respondenten is (voltijds of deeltijds) blijven werken evenwel noodzakelijk om de medische ingrepen van het kind te kunnen financieren. Een derde van de ouders geeft evenwel aan moeilijkheden te ervaren bij het combineren van arbeidstaken en zorgtaken. In dit verband wordt vooral het aangekondigde initiatief van betaald zorgverlof toegejuicht. Daarnaast is het merendeel (74,5%) van de ouders voorstander van het uitbetalen van een loon of een uitkering aan ouders die zelf de zorg voor hun kind wensen op te nemen. Voor de ouders die helemaal geen gebruik maken van opvang is dit in meer dan de helft van de gevallen (55,6%) een bewuste keuze, hetzij om thuis te blijven hetzij om hun job (tijdelijk) op te geven. Een voorname reden om zelf voor het kindje te zorgen is de verwachting dat de kinderopvangvoorzieningen in de buurt niet de nodige aandacht en zorg kunnen verstrekken. Hoger opgeleide moeders, die meer voltijds werken, maken meer gebruik van opvang voor hun gehandicapt kind dan lager opgeleide moeders. Ouders met een ernstig gehandicapt kind (d.i. die recht hebben op bijkomende kinderbijslag) maken minder gebruik van opvang dan in geval van een minder ernstige handicap. Wanneer we de belangrijkste opvangvorm bekijken (d.w.z. waar de meeste uren worden doorgebracht) dan staat het opvanggezin (aangesloten bij een dienst) zowel bij de modale groep als bij de ouders met een gehandicapt kind duidelijk bovenaan. Naarmate het gezinsinkomen hoger ligt, wordt meer gebruik gemaakt van een opvanggezin, lagere inkomensgroepen doen meer een beroep op een (gesubsidieerd) kinderdagverblijf. Wanneer we alle gebruikte opvangvormen bekijken dan scoren ook de grootouders hoog, zij het dat ze minder ingeschakeld worden dan bij de modale groep. We stelden tevens vast dat ouders van gehandicapte kinderen meer dan modale ouders belang hechten aan factoren zoals bekendheid, vertrouwdheid en gezinssfeer. Ouders met een gehandicapt kind hebben dan ook een duidelijke voorkeur voor ‘familiale’ opvangvoorzieningen. We vermoeden dat dit samenhangt met de grotere kwetsbaarheid van de kinderen. Tevens wordt meer dan bij de modale ouders het belang van de aanwezigheid van andere (gewone) kinderen benadrukt. Slechts een beperkt aantal ouders geeft de voorkeur aan een gespecialiseerde opvang die zich louter richt naar kinderen met een handicap. Het betreft voornamelijk ouders waarvan de kinderen ernstig gehandicapt zijn. De meeste ouders opteren daarentegen voor een gemengde opvangvorm waarbij kinderen met en zonder een handicap samen worden opgevangen. Vooral pedagogische overwegingen spelen hierbij een rol. Tevens leidt een gemengde opvangvorm tot een betere integratie van de kinderen met een handicap in de maatschappij. Bij het zoeken van een opvangplaats stoot men uiteraard evenzeer als modale ouders op de lange wachtlijsten en het gebrek aan opvangmogelijkheden in de buurt. Een meer specifiek knelpunt voor deze groep is dat bij diverse kinderdagverblijven de vrees aanwezig is dat men de opvang van het gehandicapt kind niet aan zal kunnen. Ook het gebrek aan
Opvang van kinderen met een handicap
222
bekwame onthaalmoeders in de buurt wordt vermeld. De meeste ouders met een gehandicapt kind gaan bij het zoeken van een geschikte opvangvorm dan ook te rade bij vrienden, kennissen en familieleden of doen een beroep op de opvangvorm waar reeds één van de andere kinderen naartoe ging. De redenen die doorgaans de doorslag geven bij de feitelijke keuze voor een bepaalde opvangvorm zijn de vlotte bereikbaarheid, de goede verzorging en de aanwezigheid van kindjes zonder een handicap. Op moeilijke momenten van de dag of bij kortstondige ziekte van het kind doen ouders met een gehandicapt kind - evenals de modale groep - voornamelijk en beroep op de grootouders of andere vormen van informele opvang. In vergelijking met de modale groep nemen ouders met een gehandicapt kind bij ziekte wel vaker een dag jaarlijkse vakantie of een recuperatiedag. Uit de evaluatie van de opvangvormen blijkt dat het kinderdagverblijf bij de gebruikers met een gehandicapt kind het minst goed scoort. Er wordt in dit verband onder meer gewezen op het gebrek aan ondersteuning en inspraak van de ouders, de luisterbereidheid en de omgang met andere ouders. Op grond van de enquêteresultaten en rekening houdend met enkele ideeën die door de betrokken ouders werden naar voor geschoven kunnen we tot slot een aantal beleidssuggesties formuleren. Een eerste suggestie van praktische aard is het belang van duidelijke informatieverstrekking omtrent de verschillende opvangmogelijkheden voor kinderen met een handicap. Deze informatie kan bijvoorbeeld via de regioverpleegkundigen van Kind en Gezin worden verstrekt. Een andere mogelijkheid is het oprichten van contactgroepen van ouders met een gehandicapt kind waarbij ervaringen kunnen worden gedeeld en informatie kan worden uitgewisseld. Andere aspecten zijn betaalbare opvang, de nood aan (gespecialiseerde) opvang dichter bij huis, de uitbreiding van opvang voor zieke (gehandicapte) kinderen (bv. via thuisopvang vanuit de kribbe, een aparte ruimte voor zieke kinderen in het kinderdagverblijf zodat men als ouder niet steeds verlof moet nemen), opvang tijdens de vakantieperiodes (bv. door het creëren van de mogelijkheid om een beroep te doen op een ander opvanggezin wanneer de huidige onthaalouder op vakantie is), ervaren babysits en tot slot het belang van meer mogelijkheden tot integratie van probleemkinderen binnen de bestaande crèches en andere opvangvoorzieningen. Ook is het van belang te vermelden dat diverse ouders zich afvragen hoe het verder moet met de opvang zodra hun kindje wat ouder wordt en de zorgen toenemen. Suggesties van pedagogische aard die door de ouders worden geformuleerd hebben voornamelijk betrekking op de nood aan voldoende individuele stimulatie van het kind, bijvoorbeeld door meer (gespecialiseerd) personeel in te zetten in de gewone kinderdagverblijven die weten hoe ze moeten omgaan met kinderen met een handicap en kleinere groepen kinderen in dagopvang zodat de kindjes individueel meer aandacht krijgen. Mogelijk kunnen hier samenwerkingsverbanden gecreëerd worden met gespecialiseerde diensten (bv. pedagogische diensten, revalidatiecentra) en personen
Opvang van kinderen met een handicap
223
(kinesisten, verpleegkundigen, …) waarbij ‘ambulante verzorgers’ regelmatig een bezoek brengen aan de kinderopvangvoorzieningen en de nodige zorgen en vormen van stimulatie verstrekken. Inzake het vergemakkelijken van het combineren van arbeidstaken en zorgtaken zouden volgens de ouders onder meer volgende aspecten moeten verbeteren: het creëren van soepelere uren bij de opvangdiensten, het (financieel) aanmoedigen - zowel ten aanzien van werknemer als werkgever - van het opnemen van loopbaanonderbreking en deeltijds werken, het uitwerken van een regeling omtrent thuiswerk in functie van de opvang van (zieke) kinderen en de uitbreiding van de maximum leeftijd van het kind voor het opnemen van ouderschapsverlof.6 Wel dient ermee rekening gehouden te worden dat de meeste van deze voorstellen ontoereikend zijn voor ouders die beiden noodgedwongen moeten blijven werken om de medische ingrepen en andere kosten die een handicap met zich meebrengen te kunnen betalen. Bovendien is de opvang van een kind met een handicap door één ouder vaak te zwaar en te stresserend. Hier kan betaalbare hulp aan huis een oplossing bieden.
6 De aanvang van het ouderschapsverlof dient nu te geschieden voor het kind 4 jaar wordt. Vaak moeten kinderen met een handicap evenwel geopereerd worden na die leeftijd waarbij het opnemen van ouderschapsverlof niet meer mogelijk is.
225
HOOFDSTUK 9 OPVANG VAN KINDEREN UIT EEN ALLOCHTOON GEZIN
1.
Inleiding
In dit hoofdstuk gaan we het gebruik van kinderopvang na bij allochtone gezinnen, waarbij we de gegevens voor deze doelgroep opnieuw vergelijken met de cijfers voor de modale groep. We maken een onderscheid tussen kansarme en niet-kansarme allochtonen. Zoals in het methodologisch hoofdstuk werd vermeld, beperken we ons tot gezinnen van Turkse en Marokkaanse oorsprong. De bevraging gebeurde mondeling. De opbouw van het hoofdstuk verloopt opnieuw volgens hetzelfde stramien. We bespreken achtereenvolgens de kenmerken van de doelgroep, het gebruik van kinderopvang, de gebruikte opvangvormen, het keuzeproces en de opvang in specifieke situaties. Er werden 33 Turkse gezinnen bevraagd, waarvan 25 niet-kansarme en 8 kansarme. Voor de definitie van ‘kansarmoede’ in deze context verwijzen we naar het eerste hoofdstuk. Bij de Marokkaanse gezinnen betrof het 23 niet-kansarme en 7 kansarme gezinnen. Zoals gezegd verliep de bevraging niet van een leien dakje o.m. omwille van de taalproblemen. Er was in de eerste bevragingsperiode een respons van 2/3 (wat laag is voor een mondelinge enquête) die nadien werd aangevuld door reserveadressen.
2.
Kenmerken van de doelgroep
Achtereenvolgens bespreken we een aantal socio-economische kenmerken (opleidingsniveau, werksituatie en arbeidsregime) en kenmerken m.b.t. de gezinssituatie (aantal kinderen, mate van voorkomen van multigenerationele gezinnen en eenoudergezinnen). 2.1 De meerderheid allochtone ouders is laag opgeleid Niet minder dan 85,2% van de bevraagde allochtone moeders heeft een diploma van maximum lager secundair onderwijs. Geen enkele allochtone moeder heeft een diploma van het hoger onderwijs. Er zijn m.b.t. het opleidingsniveau geen opvallende verschillen tussen de kansarme en de niet-kansarme allochtone moeders. Ook de allochtone vaders zijn lager opgeleid dan deze uit de modale groep. Opnieuw heeft niemand van de onderzochte allochtone vaders een diploma van het hoger onderwijs. Hier is er wel een duidelijk verschil tussen de kansarme en de niet-kansarme vaders: nietkansarme allochtone vaders zijn doorgaans hoger opgeleid zijn dan kansarme allochtone vaders.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin226
Tabel 9.1 Diploma allochtone ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Diploma
*
Modale groep*
Allochtonen (globaal)
Kansarme allochtonen
Niet-kansarme allochtonen
Moeder Geen Maximum lager secundair Maximum hoger secundair Hoger onderwijs
n=1 029 24,8 40,4 34,8
n=61 22,9 62,3 14,8 0,0
n=15 20,0 73,4 6,7 0,0
n=46 23,9 58,8 17,4 0,0
Vader Geen Maximum lager secundair Maximum hoger secundair Hoger onderwijs Andere
n=1 008 1,5 11,6 37,9 47,5 1,7
n=62 11,3 67,7 21,0 0,0 0,0
n=14 14,3 85,7 0,0 0,0 0,0
n=48 10,4 62,6 27,1 0,0 0,0
Voor de moeders uit de modale groep zijn de cijfers gewogen. Dit is niet het geval voor de vaders uit de modale groep, wat vermoedelijk aanleiding geeft tot een ondervertegenwoordiging van de laaggeschoolden en een oververtegenwoordiging van de hooggeschoolde vaders.
2.2 De meerderheid van de allochtone moeders is huisvrouw, een hoger percentage allochtone vaders is werkloos Van de bevraagde allochtone moeders zijn de meeste huisvrouw (57,4%), bij de modale groep betreft het slechts 6,6%. Opvallend is dat het percentage huisvrouwen veel hoger ligt bij de niet-kansarme allochtonen in vergelijking met de kansarme allochtonen. De kansarme allochtonen zijn evenwel vaker werkloos, al dan niet met een uitkering. Van de bevraagde allochtone vaders heeft het merendeel (63,9%) een voltijdse job, alhoewel het werkloosheidspercentage hoger ligt dan bij de modale groep. Van de werkenden is het merendeel arbeider (niet in de tabel). De hogere werkloosheidgraad, zowel bij allochtone moeders als vaders, wordt in de literatuur meestal in verband gebracht met de diverse drempels naar de arbeidsmarkt waarmee allochtonen geconfronteerd worden, zoals gebrek aan kennis van de Nederlandse taal, een laag opleidingsniveau (zie hoger), etnische vooroordelen bij de aanwerving, etc. We zien tevens in vergelijking met de modale groep een hoger percentage allochtone vaders die het werk tijdelijk hebben onderbroken en die momenteel een ziekte- of invaliditeitsuitkering hebben.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin227
Tabel 9.2 Werksituatie allochtone ouders in vergelijking met de modale groep (in%) (niet-gewogen cijfers voor modale groep) Werksituatie
Modale groep*
Allochtonen (globaal)
Kansarme allochtonen
Niet-kansarme allochtonen
Moeder Voltijds werkend Deeltijds werkend Werk tijdelijk onderbroken Werkloos met uitkering Werkloos zonder uitkering Huisvrouw Andere
n=1 029 39,2 23,7 20,0 17,1
n=61 3,3 1,6 0,0 22,9 11,5 57,4 3,3
n=15 0,0 0,0 0,0 33,3 33,3 26,7 6,7
n=46 4,4 2,2 0,0 19,6 4,4 67,4 2,2
Vader Voltijds werkend Deeltijds werkend Werk tijdelijk onderbroken Werkloos met uitkering Werkloos zonder uitkering Huisman, student, gepensioneerd Andere
n=1 008 93,3 2,8 0,9 0,5 0,0 0,6
n=61 63,9 1,6 6,6 18,0 8,2 1,6
n=13 61,5 0,0 7,7 23,1 7,7 0,0
n=48 64,6 2,1 6,3 16,7 8,3 2,1
1,9
0,0
0,0
0,0
*
Gewogen cijfers voor de moeders.
2.3 Allochtone vaders hebben vaak onregelmatige werkuren Allochtone vaders hebben vaker onregelmatige werkuren dan de vaders uit de modale groep. Er is geen verschil tussen de kansarme en niet-kansarme allochtone vaders. Dit strookt met onderzoeksgegevens i.v.m. het belang van een ‘secundaire arbeidsmarkt’ voor de tewerkstelling van allochtonen (gekenmerkt door ongunstige arbeidsomstandigheden zoals tijdelijke, onzekere en vaak laagbetaalde statuten met onregelmatige werkuren) (Ben Abdeljelil, 1997 in: Luyckx, 2000). Voor de allochtone moeders hebben we te weinig gegevens wegens het beperkt aantal werkenden onder hen.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin228
Tabel 9.3 Arbeidsregime van werkende allochtone vaders in vergelijking met de modale groep (in %) Modale groep n=1 029 Onregelmatige uren
37,6
Allochtonen (globaal) n=38
Kansarme allochtonen n=7
Niet-kansarme allochtonen n=31
57,9
57,1
58,1
2.4 Een lager maandelijks gezinsinkomen Rekening houdend met het opleidingsniveau, het beroep en de werksituatie verwachten we dat het maandelijks gezinsinkomen bij de allochtone ouders gevoelig lager ligt dan bij de modale groep. Dit wordt bevestigd voor onze steekproef. Tabel 9.4 Netto maandelijks gezinsinkomen van de allochtone ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Inkomen (in BEF)
≤20 000 20 001-40 000 40 001-60 000 60 001-80 000 80 001-100 000 >100 000
Modale groep n=1 029 | 16,3 | 13,6 22,4 47,6
Allochtonen (globaal) n=57
Kansarme allochtonen n=15
Niet-kansarme allochtonen n=42
0,0 49,1 42,1 7,0 1,8 0,0
0,0 60,0 33,3 6,7 0,0 0,0
0,0 45,2 45,2 7,1 2,4 0,0
We zien dat de overgrote meerderheid van de allochtone gezinnen een maandelijks inkomen heeft tussen de 20 000 en de 60 000 BEF. Logischerwijze ligt het inkomen van de kansarme allochtonen doorgaans het laagst. 2.5 Allochtone gezinnen hebben gemiddeld meer kinderen dan de modale groep Daar waar bij de modale groep het merendeel van de gezinnen één of twee kinderen telt, heeft 37,1% van de allochtone gezinnen vier kinderen of meer. We merken dat de grootste gezinnen zich voornamelijk bij de kansarme allochtonen situeren; de niet-kansarme allochtonen volgen meer het patroon van de modale groep. Ook andere onderzoeksgegevens bevestigen dit beeld. Hoewel de verschillen jaarlijks kleiner worden, tellen allochtone gezinnen tot op heden gemiddeld meer kinderen dan het modale gezin in Vlaanderen. Zo bedraagt het Totale Vruchtbaarheidscijfer (TVC) voor de jaren 1986-1990 voor Turkse vrouwen 3,18 kinderen en voor Marokkaanse vrouwen
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin229
4,18 kinderen, terwijl voor de Belgische vrouwen het TVC slechts 1,50 kinderen bedraagt (Schoenmaeckers, Lodewijckx & Gadeyne, 2000). Tabel 9.5 Aantal kinderen in allochtone gezinnen in vergelijking met de modale groep (in %) Aantal kinderen
Eén Twee Drie Vier Vijf Zes > zes
Modale groep n=1029
Allochtonen (globaal) n=62
Kansarme allochtonen n=15
Niet-kansarme allochtonen n=47
39,4 43,1 13,4 3,1 0,4 0,4 0,3
25,8 19,4 17,7 24,2 6,5 3,2 3,2
26,7 6,7 20,0 20,0 13,3 0,0 13,3
25,5 23,4 17,0 25,5 4,3 4,3 0,0
2.6 Multigenerationele gezinnen komen frequent voor In 1998 behoorden in heel Vlaanderen 0,3% van de kinderen jonger dan 3 jaar tot een gezin met meerdere generaties (Bauwens, Jacobs & Lauwers, 1999). Op basis van de literatuur verwachten we dat dit percentage bij de specifieke groep van allochtone gezinnen hoger ligt. Het betreft doorgaans (jonge) ouders die met hun kinderen inwonen bij de grootouders van het kind. De samenstelling van deze gezinnen heeft een invloed op wie voor de opvang van niet-schoolgaande kinderen zorgt en hangt af van de manier waarop het huwelijk tot stand kwam, evenals de woonplaats van de familieleden: − Wanneer beide partners in België zijn opgegroeid of indien een vrouw uit Turkije (of Marokko) na een huwelijk met een in België opgegroeide man naar België emigreert, is het gebruikelijk dat het paar de eerste jaren van het huwelijk gaat inwonen bij de schoonfamilie van de vrouw. De schoonmoeder zorgt hierbij samen met de eventueel nog thuis wonende dochters voor de opvang van de kleinkinderen. − Indien een Turkse (of Marokkaanse) vrouw die opgroeide in België huwt met een partner uit Turkije (of Marokko) waarna het paar zich in België vestigt, gaat het jonggehuwde paar vaak inwonen bij de moeder van de vrouw. Indien dit niet het geval is, onderhouden deze vrouwen toch vaak een sterke emotionele band met hun moeder op wie ze kunnen rekenen voor de opvang van hun kinderen (Luyckx, 2000).7 Uiteraard verschilt de mate waarin men vasthoudt aan bepaalde tradities en gewoonten van gezin tot gezin. Marokkaanse en Turkse gezinnen die in ons land verblijven komen immers 7 Recent onderzoek toont aan dat de meeste Turkse meisjes die in België zijn opgegroeid huwen met een partner uit Turkije en dat deze praktijk nog toeneemt (Lievens, 1997 in: Luyckx, 2000). Marokkaanse vrouwen daarentegen geven volgens Buitelaar eerder de voorkeur aan een huwelijk met een partner die hier is opgegroeid (Buitelaar in: Luyckx, 2000).
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin230
onvermijdelijk in contact met de Westerse cultuur, waarmee ze zich kunnen - en in bepaalde omstandigheden moeten - identificeren. Dit heeft voor gevolg dat culturele verschillen steeds meer vervagen en dat men momenteel naast de ‘traditionele’ en ‘moderne’ patronen steeds meer mengvormen terugvindt (Vandenbroeck, 1999). Tabel 9.7 Kinderen beneden de 2,5 jaar geboren in een multigenerationeel gezin of in een ander uitgebreid gezin (in %) Percentage kinderen die deel uitmaken van:
Een multigenerationeel gezin Een ander uitgebreid gezin *
Vlaamse gezinnen
0,3 (niet gekend)
Allochtoon (globaal) n=62 14,5 4,8
Kansarm, allochtoon n=15 0,0 0,0
Niet-kansarm allochtoon n=47 19,1 6,4*
Negen niet-kansarme allochtone ouders wonen in bij grootouders van het kind. Drie ouders wonen samen met hetzij een schoonbroer van de moeder, hetzij een tante van het kind (zus of schoonzus van de moeder), hetzij een schoonbroer en schoonzus.
In ons onderzoek blijkt het multigenerationele gezin uitsluitend voor te komen bij de onderzochte niet-kansarme allochtonen. Hoewel we hieromtrent op basis van het onderzoek geen uitspraak kunnen doen, zou dit kunnen betekenen dat het inwonen bij de (schoon)ouders jonge allochtone ouders kan behoeden voor een situatie van kansarmoede. 2.7 Eenoudergezinnen zijn in Turkse en Marokkaanse samenleving zeldzaam Van de 62 onderzochte allochtone gezinnen is er slechts één waarbij de moeder alleen leeft met haar kinderen. Dit zeer lage percentage eenoudergezinnen (1,6%)8 kan enerzijds verklaard worden door het feit dat echtscheiding in Turkse en Marokkaanse cultuur veel minder voorkomt dan bij het modale Vlaamse gezin, mede door de betekenis van het huwelijk en de sterke familiale en sociale controle. Een bijkomende drempel is het feit dat deze allochtone vrouwen vaak geen inkomen hebben, waardoor ze financieel afhankelijk zijn van hun echtgenoot. Anderzijds is het binnen deze culturen de gewoonte dat na een echtscheiding of bij overlijden van de echtgenoot de alleenstaande moeder opnieuw gaat inwonen bij haar ouders (Delaney, 1991 in: Luyckx, 2000).
3.
Gebruik van kinderopvang
In deze paragraaf bespreken we achtereenvolgens het aantal gebruikers van opvang, de intensiteit van de opvang en de redenen voor het al dan niet gebruiken van opvang.
8 In Vlaanderen bedroeg het percentage kinderen beneden de 3 jaar dat deel uitmaakt van een eenoudergezin in 1998 4,2% (Bouwens, Jacobs & Lauwers, 1999)
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin231
3.1 Aantal gebruikers en intensiteit van de opvang Het percentage allochtone ouders dat regelmatig gebruik maakt van kinderopvang is veel lager dan bij de modale groep: 12,9% versus 61,6%. Het lage percentage allochtone moeders dat participeert aan de arbeidsmarkt is hiervoor een belangrijke verklarende factor (zie verder). Tevens valt op dat niet-kansarme allochtonen vaker gebruik maken van opvang dan kansarme allochtonen, wat vermoedelijk verband houdt met de werksituatie van de moeders: van de niet-kansarme allochtone moeders werkt 6,6%, terwijl van de kansarme allochtone moeders niemand aan de arbeidsmarkt participeert (zie hoger). Tabel 9.7 Het gebruik van opvang voor kinderen van 3 maanden tot 2,5 jaar door allochtone ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Modale groep* n=1091 Regelmatig Zeer uitzonderlijk of nooit *
61,6 38,4
Allochtoon (globaal) n=62 12,9 87,1
Kansarme allochtonen n=15 6,7 93,3
Niet-kansarme allochtonen n=47 14,9 85,1
Inclusief de allochtone gezinnen.
We stellen daarenboven vast dat, in vergelijking met de modale groep, kinderen uit allochtone gezinnen doorgaans minder uren in de opvang verblijven, zoals te verwachten was op basis van de werksituatie van de allochtone moeders. Geen enkel van de kinderen uit een allochtoon gezin wordt per week 40 uur of meer opgevangen. Bij de modale groep betreft het niet minder dan 38,6% van de kinderen. Tabel 9.8 Overzicht van het aantal uren per week dat kinderen uit allochtone gezinnen worden opgevangen in vergelijking met kinderen uit de modale groep (in %) Aantal uren opvang per week
5-19 uren per week 20-29 30-39 40-49 50 uren of meer *
Kinderen uit de modale groep n=656* 15,6 22,3 25,9 27,8 10,8
Alleen diegene die regelmatig gebruik maken van kinderopvang.
Kinderen uit allochtone gezinnen n=8* 37,5 50,0 12,5 0,0 0,0
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin232
3.2
Redenen voor het gebruik van opvang
Daar waar de modale groep moeders voornamelijk gebruik maakt van kinderopvang om te kunnen blijven werken (96,1%), geldt dit slechts voor 20% van de allochtone moeders die gebruik maken van opvang. De voornaamste reden waarom zij een beroep doen op opvang is om af en toe eens vrije tijd te hebben, om tijd te hebben voor het huishoudelijk werk of om cursussen te kunnen blijven volgen. Eén van de ouders maakt gebruik van een kinderdagverblijf om zelf een beetje rust te hebben na een operatie. Er is bij deze doelgroep m.a.w. voornamelijk occasioneel gebruik van opvang. Tabel 9.9 Redenen voor het gebruik van kinderopvang door allochtone moeders in vergelijking met de modale groep (in %) Moeders uit modale groep n=656* Om te kunnen blijven werken Om studies te kunnen blijven verder zetten Om af en toe eens vrije tijd te hebben Om tijd te hebben voor huishoudelijk werk Om andere redenen *
96,1 1,7 13,5 12,7 4,8
Allochtone moeders n=10* 20,0 30,0 60,0 50,0 20,0
Alleen diegenen die regelmatig gebruik maken van opvang.
3.3 Redenen voor het niet gebruiken van opvang De vraag die we ons hier stellen is of het lager gebruik van opvang bij allochtone gezinnen louter te maken heeft met het feit dat de meerderheid van de moeders toch thuis is (al dan niet omwille van culturele factoren), dan wel of ook financiële aspecten, onwetendheid betreffende het bestaan van bepaalde opvangvoorzieningen, de taalbarrière, etc. een rol spelen. Ook hier weer gingen we na of het al of niet gebruiken van opvang een bewuste keuze is of eerder ‘toevallig’ is omdat men toch thuis was.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin233
Tabel 9.10 Redenen niet-gebruik kinderopvang bij allochtone ouders (in %) Modale groep n=373
Allochtonen (globaal) n=60
Kansarme allochtonen n=14
Niet-kansarme allochtonen n=46
Het is een bewuste keuze - In onze cultuur is het de gewoonte dat de vrouw thuis blijft om op de kinderen te passen - Ik (of partner) zorg graag zelf voor ons kindje - Gaan werken weegt financieel niet op, dus blijf ik (of mijn partner) thuis om op ons kindje te passen
37,2
58,4
50,0
60,9
Het is niet nodig: ik (of partner) ben toch thuis, want: - huisvrouw - huisman - werkloos - ouders stemmen werkuren op elkaar af
62,8
Reden opvang
niet-gebruik
kinder-
25,0
21,4
26,1
21,7
14,3
23,9
11,7
14,3
10,9
41,7
50,0 13,3 1,7 25,0 1,7
39,1 14,3 0,0 35,7 0,0
13,0 2,2 21,7 2,2
Voor meer dan de helft (58,4%) van de allochtone ouders is het een bewuste keuze om thuis te blijven en op de kinderen te passen, wat meer is dan bij de modale groep. Voor de niet-kansarme allochtonen ligt dit percentage het hoogst; zij kunnen het zich blijkbaar beter ‘permitteren’ om bewust thuis te blijven. Bij één op vier van de respondenten houdt dit verband met een culturele gewoonte. Eén op vijf van de ouders doet het gewoon graag, zonder dat men aangeeft dat het binnen de cultuur de gewoonte is. Daarnaast speelt ook het feit dat men werkloos is een belangrijke rol, in het bijzonder bij de kansarme allochtonen. Voor de meerderheid van de ouders spelen echter diverse factoren tegelijkertijd mee. Zo geven diverse allochtone moeders die geen gebruik maken van opvang omdat men toch thuis is (als huisvrouw of werkloze) enerzijds tevens aan dat het in hun cultuur de gewoonte is dat de vrouw thuisblijft om op de kinderen te passen (47,5% van de huisvrouwen en 41,2% van de werklozen; niet in de tabel). Hiervan geeft de overgrote meerderheid tevens aan dat men het graag doet. Anderzijds kruisen een aantal van deze respondenten eveneens aan dat het financieel niet opweegt om te gaan werken, zodat men liever thuis blijft om op het kindje te passen. Bijgevolg bepalen hier zowel culturele factoren als ‘de werkloosheidsval’ (naast de persoonlijke wens om zelf voor het kind te zorgen) de keuze om geen gebruik te maken van opvang. Net zoals voor de ouders met een gehandicapt kindje peilden we ook hier naar eventuele problemen i.v.m. een aantal (kwalitatieve) aspecten van het aanbod.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin234
Tabel 9.11 Mate waarin problemen met het aanbod meespelen bij de keuze om zelf voor het kind te zorgen (in %) Problemen met het aanbod
Geen vertrouwen in kinderopvang; ik laat opvang niet graag over aan onbekenden Kinderopvang is te duur Ik heb geen informatie over kinderopvangmogelijkheden Het personeel van de kinderopvang spreekt taal van kind niet De administratie i.v.m. kinderopvang te ingewikkeld Geen kinderopvang dicht bij huis Het personeel kinderopvang is niet vertrouwd met onze cultuur en opvoedingsgewoonten Er zijn geen andere kinderen van allochtone gezinnen in de kinderopvang Andere reden
Allochtonen (globaal) n=60
Kansarme allochtonen n=14
Niet-kansarme allochtonen n=46
41,1
61,5
34,9
29,6 25,5
54,6 54,6
23,3 18,2
18,2
30,8
14,3
17,3
27,3
14,7
17,0 15,1
27,3 33,3
14,3 9,8
13,0
33,3
7,1
6,7
14,2
4,3
De voornaamste knelpunten in verband met het aanbod zijn het gebrek aan vertrouwen in opvang door onbekenden, de kostprijs en het gebrek aan informatie over externe kinderopvangmogelijkheden. Opvallend is dat de verschillende problemen m.b.t. het aanbod sterker doorwegen bij de kansarme allochtonen dan bij de niet-kansarme allochtonen: kansarme allochtonen hebben niet alleen meer problemen met de kostprijs van de opvang, maar hebben daarnaast ook minder vertrouwen in kinderopvang, beschikken over minder informatie, hebben meer problemen met het feit dat het personeel van de kinderopvang de taal van het kindje niet spreekt (wat vermoedelijk samenhangt met het feit dat ze zelf de Nederlandse taal niet zo goed beheersen), hebben vaker problemen met de administratie, de afstand tot de opvangvoorziening, het feit dat het personeel niet vertrouwd is met de cultuur en dat er geen andere allochtone kinderen in de opvang zitten. Andere redenen die door de respondenten worden vernoemd zijn: gebrek aan kennis van de opvangmogelijkheden (mede ten gevolge van gebrek aan informatie), geen interesse in opvang en de lange wachtlijsten in de kinderdagverblijven in de buurt.
4.
Gebruikte opvangvormen
We wezen er reeds op dat de opvang van niet-schoolgaande kinderen in de Turkse (en Marokkaanse) samenleving vaak gebeurt door de grootmoeder van het kind. Bovendien is het in deze culturen traditioneel de gewoonte dat problemen in de mate van het mogelijke opgelost worden in de grootfamilie die bestaat uit familieleden en vrienden; alleen indien er binnen deze groep geen antwoord wordt gevonden op de hulpvraag, doet men een beroep op buitenstaanders (Van de Voorde, 1993; Luyckx, 2000).
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin235
Mede op basis hiervan verwachten we dat de onderzochte allochtone gezinnen ook voor kinderopvang meer zullen geneigd zijn - althans wanneer die mogelijkheid bestaat - een beroep te doen op familieleden en vrienden dan op ‘externe’ voorzieningen. 4.1 Alle opvangvormen Wanneer we ‘alle gebruikte opvangvormen’ bekijken (omwille van de kleine aantallen maken we hier niet het onderscheid tussen de ‘belangrijkste’ vorm en alle gebruikte opvangvormen), zien we dat van de 8 gebruikers er 5 een beroep doen op de grootouders of familieleden en 3 op een gesubsidieerd kinderdagverblijf.9 Wat het gebruik van deze twee opvangvormen betreft, verschillen de allochtone ouders niet drastisch van de modale groep. Wat evenwel opvalt is dat niemand van de allochtone ouders gebruik maakt van een opvanggezin. Eén van de ouders geeft aan af en toe een beroep te doen op de dienstverlening van buurthuizen. Opvallend is tevens dat - in tegenstelling tot de modale groep - de opvang door de grootouders langs vaderszijde op de eerste plaats komt, voor de opvang door de grootouders langs moederszijde. In dit verband wezen we er reeds op dat het binnen deze allochtone culturen nog vaak de gewoonte is dat het jonggehuwd paar dat in België woont een aantal jaren gaat inwonen bij de schoonouders van de moeder, indien deze ook in België verblijven. 4.2 Ouders die deel uitmaken van een multigenerationeel gezin maken geen gebruik van externe opvang We kunnen veronderstellen dat de ouders die deel uitmaken van een multigenerationeel gezin geen gebruik maken van externe opvang. Van de 9 multigenerationele gezinnen uit het bestand geven 4 ouders aan zelden of nooit gebruik te maken van kinderopvang. Vermoedelijk beschouwen zij opvang door de grootouders waarbij ze inwonen niet expliciet als opvang, maar eerder als vanzelfsprekend waardoor we een onderschatting krijgen van het gebruik van opvang. Zoals we konden vermoeden maakt geen van hen daarbuiten gebruik van externe vormen van opvang. Ook de ouders die samenwonen met een (schoon)broer of (schoon)zus maken geen gebruik van externe opvangvoorzieningen.
5.
Keuze van de opvangplaats
5.1 Afweging van de opvangvormen In vergelijking met de modale groep hebben allochtone ouders veel minder een expliciete voorkeur voor een opvanggezin, in tegenstelling tot opvang door de grootouders, wat vooral bij de niet-kansarme allochtonen hoger scoort. We wezen in dit verband reeds op het bestaan van multigenerationele gezinnen binnen deze subgroep van respondenten. Het merendeel van de allochtone ouders is evenwel van mening dat de drie opvangvormen (opvanggezin, kinderdagverblijf en grootouders) zowel voor- als nadelen hebben (zie verder). 9
Omwille van de kleine aantallen werd de tabel niet opgenomen.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin236
Door de enquêteurs werd er echter op gewezen dat diverse allochtone ouders de mogelijkheid tot opvang in een kinderdagverblijf en een opvanggezin niet kennen wat aanleiding geeft tot vooroordelen en/of foutieve opvattingen over de betreffende opvangvormen. Tabel 9.12 Voorkeur voor de drie opvangvormen (in %) Voorkeur
Een duidelijke voorkeur voor één opvangvorm Voorkeur voor het opvanggezin Voorkeur voor het kinderdagverblijf Voorkeur voor de grootouders Een voorkeuren voor twee opvangvormen Voorkeur voor ‘formele’ opvangvoorzieningen (kinderdagverblijf of opvanggezin) Voorkeur voor ‘familiale’ opvangvoorzieningen (grootouders of opvanggezin) Geen duidelijke voorkeur Om het even (alledrie alleen maar voordelen) Om het even (alledrie zowel voor- als nadelen) Andere
Modale groep n=1029
Allochtonen (globaal) n=49
NietKansarme kansarme allochtonen allochtonen n=40 n=9
22,0 8,1 6,8
2,0 6,1 12,2
11,1 0,0 0,0
0,0 7,5 15,0
14,5
4,0
0,0
5,0
16,9
6,1
0,0
7,5
16,8 10,0
6,1 59,2
0,0 88,9
7,5 52,5
5,0
4,1
0,0
5,0
5.2 Voor- en nadelen van de opvangvormen 5.2.1 Opvang door de grootouders In vergelijking met de modale groep vinden meer allochtone ouders opvang door de grootouders enerzijds een goede opvangvorm. Anderzijds is echter ook het percentage allochtone ouders dat deze opvangvorm niet goed vindt hoger, wat opnieuw illustreert dat de meerderheid van de allochtone ouders - in het bijzonder de kansarme - opvang door de grootouders zowel voor- als nadelen toeschrijft (zie hoger). Een mogelijke verklaring voor de positievere opvatting van de niet-kansarme allochtonen is het feit dat een vierde van de bevraagde niet-kansarme allochtonen deel uitmaakt van een multigenerationeel gezin (zie hoger).
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin237
Tabel 9.13 Voor- en nadelen van opvang door de grootouders voor allochtone ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Opvang door grootouders…
de
Modale groep n=1 029
… is een goede opvangvorm, want: - Grootouders zien hun kleinkinderen graag - De grootouders hebben het zelf graag - Het kindje kent de grootouders goed - Grootouders hoeft men niet of minder te betalen - Van de grootouders weet men tenminste wat men eraan heeft - Andere redenen
74,9
… is geen goede opvangvorm, want: - Wij willen niet dat de grootouders daarmee belast worden - Grootouders verwennen hun kleinkinderen te veel - Grootouders zouden zich teveel kunnen moeien met ons gezin - Grootouders zijn soms wat ouderwets - Andere reden
51,8
Allochtone gezinnen n=61
Kansarme allochtonen n=15
Niet-kansarme allochtonen n=46
85,2
80,0
86,9
52,3
72,1
66,7
73,9
44,5
40,9
26,7
45,7
43,5
45,9
53,3
43,5
26,2
24,6
33,3
21,7
23,7
40,9
26,7
45,7
13,7
6,6
13,3
4,3
68,9
100,0
58,7
31,7
31,1
53,3
23,9
23,3
44,3
73,3
34,8
13,0
22,9
46,7
15,2
3,9
19,7
13,3
21,7
12,1
13,1
13,3
13,0
De belangrijkste reden waarom zowel de modale groep als de allochtone ouders opvang door de grootouders een goede opvangvorm vinden, is omdat grootouders hun kleinkinderen graag zien. Bij de allochtone ouders ligt dit percentage nog een stuk hoger dan bij de modale groep. Bij de kansarme allochtonen scoort ook het feit dat het kindje de grootouders goed kent hoog. Het feit dat men de grootouders niet of minder hoeft te betalen weegt - zoals we kunnen verwachten - bij de kansarme allochtonen meer door dan bij de niet-kansarme allochtonen. Andere redenen die worden vernoemd zijn dat de grootouders het kindje goed kennen en dat men de grootouders beter kan vertrouwen. Eén van de respondenten geeft aan dat de grootouders vooral een goede opvangvorm zijn in noodsituaties.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin238
Met uitzondering van de vrees voor belasting van de grootouders, scoren de andere nadelen van opvang door de grootouders systematisch hoger bij de allochtone ouders in vergelijking met de modale groep. Vooral het aspect dat grootouders hun kleinkinderen teveel verwennen wordt als negatief beschouwd, in het bijzonder door de kansarme allochtonen. De kansarme allochtonen zijn tevens - meer dan de niet-kansarme allochtonen - van mening dat de grootouders zich teveel zouden kunnen moeien met hun gezin. De uitspraak dat grootouders soms wat ouderwets zijn, scoort hoger bij de nietkansarme allochtonen dan bij de kansarme allochtonen. Dit zou er op kunnen wijzen dat de niet-kansarme allochtonen zich meer wensen te conformeren met de Westerse cultuur. Dit wordt expliciet door één van de respondenten bevestigd door toe te voegen dat men de kinderen anders wenst op te voeden dan de grootouders. Tevens geven diverse respondenten aan dat de grootouders niet in België verblijven, maar in Marokko of Turkije. Eén van de ouders is van mening dat men zelf voor de opvang van de kinderen moet instaan. 5.2.2 Opvang in een kinderdagverblijf Het percentage allochtone ouders dat opvang in een kinderdagverblijf een goede opvangvorm vindt is vergelijkbaar met de modale groep, in tegenstelling tot diegenen die het geen goede opvangvorm vinden: hier ligt het percentage bij de allochtonen opnieuw hoger.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin239
Tabel 9.14 Voor- en nadelen van opvang in een kinderdagverblijf voor allochtone ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Opvang in een kinderdagverblijf, …
Modale groep n=1 029
… is een goede opvangvorm, want: - Het is goed voor de opvoeding dat er nog andere kinderen zijn - De omstandigheden zijn er in het algemeen goed - Het personeel is goed opgeleid - Men dringt er geen bepaalde opvoedingswaarden op - Andere redenen
71,4
… is geen goede opvangvorm, want: - Het is er nogal duur - Kinderdagverblijven zijn alleen open tijdens de normale werkuren - De kinderen en de ouders zijn er teveel een nummer - Andere redenen
53,6
Allochtoon n=61
Kansarme allochtonen n=15
Niet-kansarme allochtonen n=46
68,9
66,7
69,6
59,1
44,3
53,3
41,3
33,9
40,9
26,7
45,7
30,9
37,7
13,3
45,7
5,8
14,7
0,0
19,6
8,1
9,8
6,7
10,9
68,9
73,3
67,4
26,5 25,5
45,9 14,8
60,0 26,7
41,3 10,9
15,0
16,4
26,7
13,0
15,2
22,9
20,0
23,9
Zowel voor de modale groep als voor de allochtone ouders is het voornaamste positieve aspect van een kinderdagverblijf dat er nog andere kinderen zijn, wat het goed is voor de opvoeding van het kind. De meerderheid van de niet-kansarme allochtonen die positief staan tegenover opvang in een kinderdagverblijf, schrijven dit tevens toe aan de opleiding van het personeel en het feit dat de omstandigheden er in het algemeen goed zijn. Andere redenen die worden vernoemd zijn dat kinderen er socialer worden, dat ze er al vroeg Nederlands kunnen leren, dat het kinderdagverblijf er altijd is terwijl de familie niet steeds beschikbaar is (bv. omdat de grootouders in Marokko of Turkije wonen), de veiligheid en het feit dat de mensen in het kinderdagverblijf veel aandacht besteden aan het kind. Bij de nadelen wordt vooral de kostprijs van een kinderdagverblijf vernoemd. Deze percentages liggen - in het bijzonder bij de kansarme allochtonen - veel hoger dan bij de modale groep. Het feit dat kinderdagverblijven alleen open zijn tijdens de normale werkuren weegt bij de modale groep meer door dan bij de allochtone ouders, wat begrijpelijk is rekening houdend met de werksituatie van beide groepen. Tevens worden
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin240
diverse andere nadelen toegevoegd waarvan sommige ook bij de modale ouders voorkwamen. − In de eerste plaats wordt er volgens de respondenten vaak te weinig rekening gehouden met aspecten van de vreemde cultuur zoals de eetgewoonten en de taal: ‘men zou meer op de eetgewoonten van de migranten moeten letten’; ‘men zou de cultuur van de migranten moeten kennen’; ‘de crèches zijn niet aangepast voor migranten’; ‘ze zijn niet voorzien op andere culturen’; ‘het personeel spreekt geen Arabisch of Berbers’. − Andere nadelen houden verband met de verzorging: ‘soms worden de kinderen aan hun lot overgelaten’; ‘het kind zou weinig aandacht krijgen’; ‘kind wordt besmet door andere zieke kinderen’; ‘er worden veel stagiairs gebruikt voor de verzorging’. − Tot slot wijzen diverse ouders op het gebrek aan vertrouwen: ‘ik geloof er niet erg in om mijn kind bij vreemde mensen achter te laten, ik ben ongerust’; ‘ik vertrouw mijn kind niet graag toe aan onbekenden’. 5.2.3 Opvang in een opvanggezin Daar waar opvang in een opvanggezin door de meerderheid van de modale groep ouders als een goede opvangvorm wordt beschouwd, zijn de meningen bij de allochtone ouders duidelijk meer verdeeld. Gebrek aan kennis en ervaring met deze opvangvorm spelen hierbij zeker mee, wat leidt tot een aantal vooroordelen over opvang in een opvanggezin (zie hoger).
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin241
Tabel 9.15 Voor- en nadelen van opvang door een opvanggezin voor allochtone ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Opvang in een opvanggezin…
Modale groep n=1 029
Allochtone gezinnen n=61
Kansarme allochtonen n=15
Niet-kansarme allochtonen n=46
… is een goede opvangvorm, want: - Het is altijd dezelfde persoon die voor de opvang instaat - Er is een meer persoonlijke band met het opvanggezin - Een gezinssfeer is noodzakelijk voor de opvang van kinderen - In een opvanggezin kunnen ook de andere kinderen terecht - Andere redenen
73,2
47,5
53,3
45,7
… is geen goede opvangvorm, want: - Het huis van een opvanggezin is niet altijd geschikt - Een opvanggezin is niet altijd goed opgeleid om dit werk te doen - Andere redenen
25,9
46,4
32,8
33,3
32,6
44,7
21,3
26,7
19,6
35,4
13,1
20,0
10,9
23,3
6,6
6,7
6,5
9,0
0,0
0,0
0,0
68,9
60,0
71,7
13,1
44,3
40,0
45,7
11,2
39,3
40,0
39,1
13,1
34,4
33,3
34,8
Een positief aspect met betrekking tot een opvanggezin is voor beide groepen vooral het feit dat het altijd dezelfde persoon is die voor de opvang instaat. De andere voordelen scoren bij de allochtone ouders veel minder goed in vergelijking met de modale groep. De nadelen krijgen daarentegen hogere scores. − Vooral de opleiding van de onthaalmoeder (of –vader) wordt in vraag gesteld. Men bedoelt hiermee voornamelijk de kennis van de vreemde cultuur: ‘een opvanggezin is niet opgeleid voor de noden van migranten’; ‘ze zijn niet op de hoogte van onze cultuur en voedingsgewoonten’; ‘ze weten soms niet veel van onze cultuur en onze gewoontes’. − Tevens wijzen diverse allochtone ouders er op dat ze geen vertrouwen hebben in een opvanggezin, dat men met klachten nergens naartoe kan aangezien er geen directie is en dat er niet altijd plaats is voor allochtone kinderen. − Met betrekking tot aspecten inzake verzorging en dienstverlening wordt er op gewezen dat één persoon soms voor te veel kinderen moet instaan. Ook wordt vermeld dat een opvanggezin duurder is dan een (gesubsidieerd) kinderdagverblijf. Eén van de ouders heeft er problemen mee dat het opvanggezin huisdieren heeft. Tot slot vermelden enkele ouders dat ze zelf voor de kinderen wensen te zorgen, ook al bestaan er andere mogelijkheden.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin242
5.3 Keuze van de opvangplaats We beschikken over te weinig gegevens m.b.t. de allochtone ouders om de verschillende opvangvormen te evalueren. Wel kunnen we een aantal aspecten aangeven met betrekking tot het zoekproces naar een geschikte opvang. Bij de vraag wanneer men zich is gaan informeren naar de mogelijkheden inzake kinderopvang, antwoordt 55% van de allochtone ouders dat dit niet nodig was vermits de grootouders voor de opvang instaan. Eén van de ouders ging op zoek naar opvang voor haar 2-jarig kind nadat zij beviel van een tweeling zodat zij voldoende tijd aan de baby‘s kon besteden. Aangezien de meerderheid van de allochtone ouders een beroep doet op de grootouders spreekt het voor zich dat zij doorgaans minder dan een week zochten naar geschikte opvang. Slechts één respondent geeft aan langer dan enkele maanden te hebben gezocht. De meeste allochtone ouders baseren zich - net als de modale groep - voor de keuze van de opvangvoorziening op eigen ervaringen en ervaringen van vrienden, kennissen en familieleden. Opvallend is dat niemand van deze ouders gebruik maakte van informatie verstrekt door ‘externen’. Dit zou kunnen betekenen dat informatie van diverse hulpverleners (waaronder Kind en Gezin, maar ook artsen, (regio)verpleegkundigen, etc.) evenals de opvangvoorzieningen zelf, de stad, de gemeente, etc. deze doelgroep niet of niet in voldoende mate bereikt. Meer dan de helft van de allochtone ouders geeft aan geen moeilijkheden te (hebben) ervaren bij het zoeken naar een geschikte opvang voor het kind. Het betreft voornamelijk ouders die inwonen bij één van de grootouders van het kind of een afspraak hebben met de grootouders om voor de opvang in te staan. Het voornaamste knelpunt blijkt, zowel voor de modale groep als voor de allochtone ouders, de vaak lange wachtlijsten te zijn. Ook het gebrek aan informatie en de kostprijs worden door 22% van de gebruikers als knelpunt vermeld. Wel dient rekening gehouden te worden met de lage absolute aantallen. Het zijn net als bij de modale groep voornamelijk praktische redenen (de vlotte bereikbaarheid, het was de enige mogelijkheid) die de doorslag geven bij allochtone ouders om te kiezen voor een bepaalde opvangvorm. Wat opvalt is dat niet minder dan 62,5% van de allochtone ouders aangeeft dat het de enige mogelijkheid was. Bij de modale groep is dit slechts in 15,9% het geval. Het betreft voornamelijk allochtone ouders die een beroep doen op opvang door de grootouders of andere familieleden. Ook de goede verzorging is voor beide groepen ouders een belangrijke factor bij de keuze. Opvoedkundige overwegingen scoren daarentegen veel lager in vergelijking met de modale groep. Andere redenen die worden vernoemd zijn dat het in de cultuur vanzelfsprekend is dat men een beroep doet op de familieleden en dat de schoonouders in dezelfde straat wonen. We beschikken over te weinig respondenten om deze gegevens op te splitsen per opvangvorm.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin243
6.
Opvang in specifieke situaties
In vergelijking met de modale groep hebben allochtone ouders meer nood aan opvang voor 7 uur ’s morgens en op voortdurend wisselende dagen. Men doet hierbij net als de modale ouders in de eerste plaats een beroep op de grootouders. De absolute aantallen zijn evenwel te klein om een duidelijke indicatie te krijgen over de mate waarin men op deze momenten moeilijkheden ervaart om een geschikte opvang te vinden. Ook indien de kinderen ziek zijn doen zowel de modale groep als de allochtone ouders in de eerste plaats een beroep op de grootouders. Bij de allochtone gezinnen gebeurt het ook frequenter dat familieleden, vrienden of buren inspringen. Andere oplossingen zijn dat het kind bij de moeder blijft of dat de moeder thuis blijft en niet naar de gebruikelijke Nederlandse les gaat. Wat de opvang van meerdere kinderen in het gezin betreft, stellen we vast dat van de 45 allochtone ouders met meer dan één kind er 9 (20%) af en toe gebruik maken van kinderopvang. Niemand van deze ouders doet op regelmatige basis een beroep op opvang. Zoals we konden verwachten doen de meeste allochtone ouders ook voor de opvang van hun andere kinderen voornamelijk een beroep op de grootouders of andere familieleden, vrienden of buren. Het aantal ouders dat andere familieleden, vrienden of buren inschakelt ligt beduidend hoger dan bij de modale groep (55,6% versus 19,2%). Daarentegen maken procentueel veel minder ouders gebruik van de mogelijkheden inzake naschoolse opvang (11,1% versus 26,3%), wat verklaard kan worden door het lage percentage werkende moeders. Net als bij het jongste kind worden ook hier de grootouders langs vaderszijde vaker aangesproken dan de grootouders langs moederszijde (55,6% versus 44,4%).
7.
Besluit
Het aandeel allochtone ouders dat regelmatig gebruik maakt van kinderopvang ligt veel lager dan bij de modale groep (12,9% versus 61,6%). Bovendien ligt de intensiteit van de opvang lager: allochtone kinderen verblijven doorgaans minder uren in de opvang dan kinderen uit de modale groep. Ook voor de andere kinderen in het gezin wordt zelden een beroep gedaan op opvang. Een belangrijke verklaring voor dit beperkt gebruik is het lage percentage allochtone moeders dat actief is op de arbeidsmarkt, wat op zijn beurt onder meer verband houdt met het lage opleidingsniveau. Diverse respondenten voegen bovendien toe dat het financieel niet opweegt om te gaan werken, zodat men liever thuis blijft om op het kindje te passen. Daarnaast spelen allerlei problemen i.v.m. het aanbod van kinderopvang een rol, zoals gebrek aan vertrouwen in opvang door onbekenden, de kostprijs en gebrek aan informatie over de opvangvormen. Het feit dat het binnen de cultuur de gewoonte is dat de vrouw thuis blijft om op de kinderen te passen is blijkbaar geen doorslaggevende reden: slechts één op vier van de respondenten geeft dit als reden op. Het merendeel van de allochtone ouders heeft voornamelijk nood aan occasionele opvang, met name om af en toe eens vrije tijd te hebben, om tijd te hebben voor huishoudelijk werk, om boodschappen te doen, een (taal)cursus te volgen, etc. Het regulier
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin244
opvangaanbod is hier evenwel doorgaans niet op afgestemd, wat impliceert dat de uitbouw van specifieke projecten gericht op occasionele opvang dient te worden gestimuleerd. In tegenstelling tot de modale groep waar het opvanggezin aangesloten bij een dienst de belangrijkste opvangvorm is, komen bij de allochtone ouders de grootouders en het gesubsidieerd kinderdagverblijf op de eerste plaats. Niemand van de onderzochte allochtone ouders doet een beroep op een opvanggezin. Het merendeel van de allochtone ouders schrijft aan de drie opvangvormen (grootouders, kinderdagverblijf, opvanggezin) echter zowel voor- als nadelen toe. De belangrijkste redenen waarom zowel allochtone als modale ouders de grootouders een goede opvangvorm vinden zijn het feit dat de grootouders hun kleinkind graag zien en dat het kind de grootouders goed kent. Bij de kansarme allochtonen weegt ook het feit dat men de grootouders niet of minder hoeft te betalen sterk door. Negatieve aspecten van opvang door de grootouders die voornamelijk bij de kansarme allochtonen sterk doorwegen zijn de vrees voor verwennerij en het feit dat de grootouders zich te veel zouden kunnen bemoeien met het gezin. Tevens wenst men de grootouders hiermee niet te belasten, ook al wordt het binnen deze cultuur doorgaans als vanzelfsprekend beschouwd dat grootouders deze taak opnemen. Een aantal respondenten wonen bovendien in bij de grootouders van het kind. Ook bij ziekte van het kind of op moeilijke momenten zijn het - net zoals bij de modale groep - in de eerste plaats de grootouders die worden ingeschakeld. De voornaamste reden waarom allochtone ouders positief staan tegenover een kinderdagverblijf is dat er nog andere kinderen zijn wat goed is voor de opvoeding van het kind (bv. om sneller Nederlands te leren) en omwille van de goede opleiding van het personeel. Wel wordt meermaals aangegeven dat het personeel te weinig rekening houdt met aspecten van de vreemde cultuur, zoals de eetgewoonten. Tevens wordt de kostprijs meer dan bij de modale groep als een probleem beschouwd. Gebrek aan kennis en ervaring met een opvanggezin leidt bij de allochtone ouders tot een aantal (soms foutieve) vooroordelen, gebrek aan vertrouwen en een eerder negatieve ingesteldheid over deze opvangvorm. Vooral het niet op de hoogte zijn van de allochtone cultuur door de onthaalouder wordt als een negatief punt beschouwd, evenals het feit dat één persoon soms voor teveel kinderen moet instaan en de kostprijs. Deze ouders zijn vermoedelijk niet op de hoogte van het bestaan van een zogenaamd ‘sociaal tarief’ in de gesubsidieerde opvanggezinnen, conform het gesubsidieerd kinderdagverblijf. In dit geval wordt er afgeweken van het bedrag dat men conform de ouderbijdrageregeling zou moeten betalen en waarbij het minimum op 64 BEF per dag ligt. De lange wachtlijsten, de kostprijs en het gebrek aan informatie over de opvangvoorzieningen zijn de voornaamste gesignaleerde knelpunten. De meeste allochtone ouders baseren zich voor de keuze van de opvangvoorziening dan ook op eigen ervaringen en ervaringen van vrienden, kennissen en familieleden. Opvallend is dat niemand van deze ouders gebruik maakt van informatie verstrekt door ‘externen’, wat zou kunnen betekenen dat deze informatie de doelgroep niet of niet in voldoende mate bereikt. Het zijn - net als bij de modale groep - voornamelijk praktische redenen, zoals de vlotte bereikbaarheid, die de doorslag geven voor de keuze van de opvangvorm. Ook de goede verzorging is een belangrijke factor in het keuzeproces. Opvoedkundige overwegingen scoren daarentegen veel lager dan bij de modale groep.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin245
Tot slot geven we op basis van de resultaten en de commentaren van de allochtone ouders enkele beleidsaanbevelingen. Een eerste categorie heeft te maken met praktische zaken, waaronder de flexibiliteit van het aanbod. We stellen vast dat allochtone ouders voornamelijk nood hebben aan occasionele kinderopvang (bv. om boodschappen te doen, om tijd te hebben voor huishoudelijk werk, om een Nederlandse taalcursus te volgen, om papierwerk in orde te brengen, bij ziekte van de moeder, etc.). Hoewel er reeds een aantal van dergelijke initiatieven bestaan (cf. beschrijving opvangmogelijkheden voor de specifieke groepen) dienen de mogelijkheden inzake occasionele opvang nog sterk te worden uitgebreid. Tevens blijkt de kostprijs van opvang voor een aantal allochtone ouders een probleem. Om hieraan gedeeltelijk tegemoet te komen - rekening houdend met de nood aan occasionele opvang - kan gedacht worden aan de invoering van een tarief per uur opvang. Het spreekt ook voor zich dat - indien men de arbeidsparticipatie van allochtone moeders wenst te verhogen - er voldoende kinderopvangmogelijkheden dienen te worden voorzien die aangepast zijn aan de - vaak onregelmatige - werkuren van deze groep en waarbij er rekening wordt gehouden met de culturele gewoonten (bv. inzake voeding). Daarnaast is het van belang dat de allochtone ouders op de hoogte zijn van de verschillende opvangmogelijkheden, waarbij vooroordelen over bepaalde opvangvormen zoveel mogelijk worden weggewerkt. Pas indien men het volledige opvangaanbod kent, kan een ouder een objectieve keuze maken om er al dan niet gebruik van te maken. Op basis van het onderzoek stellen we echter vast dat de informatie verstrekt door ‘externen’ (hulpverleners, de opvangvoorzieningen zelf, de stad, de gemeente, etc.) deze doelgroep niet of niet in voldoende mate bereikt. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de regioverpleegkundigen van Kind en Gezin die de allochtone ouders bij hun huisbezoeken kunnen inlichten over de bestaande opvangvormen in de buurt. Een tweede categorie houdt verband met pedagogische aspecten van de opvang: er dient gestreefd te worden naar een integratie van allochtone kinderen in de bestaande opvanginitiatieven. Hierdoor krijgen deze kinderen immers de kans om reeds vanaf jonge leeftijd de Nederlandse taal en Westerse gewoonten te leren. Tevens leren niet-allochtone kinderen op hun beurt om te gaan met allochtone leeftijdsgenootjes. Uiteraard staat dit niet los van het feit dat binnen de opvangvoorzieningen rekening dient gehouden te worden met de kenmerken van de allochtone cultuur. Door allochtone personeelsleden in dienst te nemen kan de drempel naar kinderopvang voor allochtone ouders verlaagd worden.
225
HOOFDSTUK 10 OPVANG VAN KINDEREN UIT EEN KANSARM GEZIN
1.
Inleiding
Zoals de titel aangeeft, focussen we in dit hoofdstuk op de opvang van kinderen uit kansarme gezinnen. Het betreft gezinnen die gekenmerkt worden door minstens drie van volgende criteria: een lage opleiding van een of beide ouders, een precaire arbeidssituatie van de ouders, een laag maandinkomen, slechte huisvesting, zwaktes in de ontwikkeling van de kinderen en een zwakke gezondheidstoestand. We zoomen enkel in op de kansarme Vlamingen. Voor het gebruik van opvang door kansarme allochtonen verwijzen we naar het vorige hoofdstuk. Zoals in het methodologisch hoofdstuk vermeld, werden 35 ‘autochtone’ kansarme gezinnen thuis bevraagd. De respons was in eerste instantie laag en bedroeg slechts 50%. De belangrijkste redenen voor non-respons waren adreswijzigingen, meervoudige afwezigheid van de respondent of weigeringen om mee te werken. De uitval werd aangevuld met reserveadressen.
2.
Kenmerken van de doelgroep
Kansarme gezinnen hebben vaak te kampen met problemen op diverse domeinen. Van de 6 criteria die door Kind en Gezin worden gehanteerd om kansarmoede te definiëren (zie hoofdstuk 1), blijkt in de Vlaamse populatie de lage opleiding van een of beide ouders het meest voor te komen (80,6%), gevolgd door - en samenhangend met - een precaire arbeidssituatie van de ouders (81,3%) en een laag maandinkomen (75,6%). De slechte huisvesting, zwaktes in de ontwikkeling van de kinderen en een zwakke gezondheidstoestand scoren lager, maar kenmerken toch nog respectievelijk 55,9%, 47,0% en 33,4% van de kansarme gezinnen (Het kind in Vlaanderen, 1998). In wat volgt belichten we deze situatie vanuit de steekproefgegevens. 2.1 Meerderheid kansarme ouders is laag opgeleid Zowel de kansarme moeders als vaders zijn gemiddeld veel lager geschoold dan de ouders uit de modale groep.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin226
Tabel 10.1 Diploma kansarme ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Diploma
Geen Maximum lager secundair Maximum hoger secundair Hoger onderwijs Andere *
Modale groep Moeder* Vader n=1 029 n=1 008 24,8 40,4 34,8 0,0
1,5 11,6 37,9 47,5 1,7
Autochtone kansarmen Moeder Vader n=35 n=21 18,2 60,6 12,2 0,0 9,1
25,0 40,0 25,0 0,0 10,0
Gewogen cijfers.
Het merendeel van de kansarme ouders heeft maximum een diploma van het lager secundair onderwijs, 18,2% van de kansarme moeders heeft geen diploma; bij de vaders betreft het zelfs 25%. 2.2 Meerderheid kansarme moeders is werkloos of huisvrouw Kansarme moeders werken veel minder voltijds of deeltijds dan modale moeders. De meerderheid van de kansarme moeders is werkloos met een uitkering of huisvrouw. Ook bij de kansarme vaders ligt het percentage voltijds werkenden veel lager: het bedraagt slechts de helft van de modale groep. Het merendeel van de werkenden is arbeid(st)er (niet in de tabel). Bijna één op drie (28,6%) van de bevraagde kansarme vaders ontvangt een werkloosheidsuitkering. Bij de bevraagde modale groep betreft het slechts 0,5%. Tabel 10.2 Werksituatie kansarme ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Werksituatie
Voltijds werkend Deeltijds werkend Werk tijdelijk onderbroken Werkloos met uitkering Werkloos zonder uitkering Huisvrouw, huisman, student Andere *
Modale groep Moeder* Vader n=1 029 n=1 008 39,2 23,7 20,0 17,1
93,3 2,8 0,9 0,5 0,0 0,6 1,9
Autochtone kansarmen Moeder Vader n=35 n=21 2,9 8,8 5,9 41,2 0,0 29,4 11,8
47,6 4,8 4,8 28,6 4,8 0,0 9,5
Gewogen cijfers.
Zoals verder in het rapport zal blijken, bepaalt het groot percentage moeders dat thuis is (hetzij wegens werkloosheid, hetzij als huisvrouw) het - lagere - gebruik van kinderopvang.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin227
2.3 Een lager maandelijks gezinsinkomen Gelet op het lage opleidingsniveau en het grote percentage werkloze kansarme ouders is het niet verwonderlijk dat het gemiddeld gezinsinkomen veel lager ligt dan bij de modale groep. Tabel 10.3 Netto maandelijks gezinsinkomen van de kansarme ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Inkomen (in BEF) ≤20 000 20 001-40 000 40 001-60 000 60 001-80 000 80 001-100 000 >100 000
Modale groep n=1 029 | 16,3 | 13,6 22,4 47,6
Autochtone kansarmen n=35 2,9 52,9 35,3 5,9 2,9 0,0
Daar waar de meerderheid van de modale groep een gezinsinkomen van meer dan 80 000 BEF netto per maand heeft, situeren de inkomens van de kansarmen zich hoofdzakelijk tussen de 20 000 en de 40 000 BEF per maand. 2.4 Een hoog percentage eenoudergezinnen In 1998 waren in Vlaanderen 4,2% van de gezinnen met een kind jonger dan 3 jaar eenoudergezinnen met een natuurlijke moeder of vader (Bauwens, Jacobs & Lauwers, 1999). Aangezien uit onderzoek een samenhang blijkt tussen eenoudergezinnen en kansarmoede10 verbaast het ons niet dat meer dan een derde (38,2%) van de bevraagde autochtone kansarme gezinnen eenoudergezinnen zijn. Het betreft telkens alleenstaande moeders met kinderen.
3.
Gebruik van kinderopvang
Achtereenvolgens bespreken we het aantal gebruikers en de intensiteit van de opvang, de redenen voor het gebruik of niet-gebruik van opvang en de determinanten van het gebruik. 3.1 Aantal gebruikers en intensiteit van de opvang Het aantal gebruikers van opvang ligt - zoals we konden verwachten wegens het hoge percentage huisvrouwen en werkloze moeders - bij de kansarme ouders lager dan bij de modale groep. Toch geeft ongeveer één op drie van de bevraagde kansarme ouders aan regelmatig gebruik te maken van kinderopvang. 10 Zo blijkt uit cijfermateriaal van Kind en Gezin dat 42% van de eenoudergezinnen met kinderen jonger dan zeven jaar maandelijks moeilijk tot vrij moeilijk rondkomen (De Morgen, 22 februari 2000).
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin228
Tabel 10.4 Het gebruik van opvang voor kinderen van 3 maanden tot 2,5 jaar door kansarme gezinnen in vergelijking met de modale groep (in %) Gebruik kinderopvang Regelmatig Zeer uitzonderlijk of geen *
Modale groep* n=1 091 61,6 38,4
Autochtone kansarmen n=35 31,4 68,6
Inclusief de allochtone gezinnen.
Meer dan bij de modale groep gaat het echter om een beperkt aantal uren per week. Tabel 10.5 Overzicht van het aantal uren per week dat kinderen uit kansarme gezinnen worden opgevangen in vergelijking met kinderen uit de modale groep (in %) Aantal uren opvang per week
5-19 uren 20-29 uren 30-39 uren 40-49 uren 50 uren of meer *
Kindjes uit de modale groep n=656
Kinderen uit kansarme gezinnen n=11*
15,6 22,3 25,9 27,8 10,8
27,3 9,1 27,3 18,2 18,2
Alleen diegene die regelmatig gebruik maken van kinderopvang.
3.2 Redenen voor het gebruik van opvang In vergelijking met de modale groep maken kansarme moeders in veel mindere mate gebruik van kinderopvang om te kunnen blijven werken, wat ook logisch is aangezien de meerderheid werkloos of huisvrouw is.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin229
Tabel 10.6 Reden gebruik kinderopvang door kansarme moeders in vergelijking met de modale groep (in %) Modale groep n=656 Om af en toe eens vrije tijd te hebben Om tijd te hebben voor huishoudelijk werk Om te kunnen blijven werken Om studies te kunnen blijven verder zetten Om andere redenen
Autochtone kansarmen n=24
13,5
44,4
12,7
33,3
96,1 1,7
16,7 16,7
4,8
50,0
De belangrijkste redenen zijn om af en toe eens vrije tijd te hebben en om tijd te hebben voor huishoudelijk werk. Daarnaast worden diverse andere redenen opgesomd die soms nogal specifiek zijn voor deze groep: gezondheidsproblemen (omdat men in behandeling is bij een dokter, om af en toe rust te hebben, omdat men de dagelijkse opvang niet aankan, …), sociale problemen (moeite met allerlei papierwerk, het moeten uitzitten van een gevangenisstraf, …) en opdat het kind contacten zou leggen met andere kinderen. Evenals de allochtone ouders, maken bijgevolg ook de autochtone kansarmen vooral gebruik van occasionele opvang die niet steeds vooraf te plannen is. 3.3 Redenen voor het niet gebruiken van opvang Aan de ouders die geen gebruik maken van kinderopvang werd gevraagd hoe dat komt. Tabel 10.7 Reden waarom kansarme ouders geen gebruik maken van opvang, in vergelijking met modale groep (in %) Reden niet-gebruik kinderopvang
Modale groep n=373
Het is een bewuste keuze - ik (of partner) zorg graag zelf voor kindje - gaan werken weegt financieel niet op tegen onder meer de kosten van kinderopvang, dus blijf ik (of mijn partner) thuis om op ons kindje te passen
37,2
Het is niet nodig: ik (of partner) ben toch thuis, want: - huisvrouw - werkloos - in loopbaanonderbreking
62,8
Autochtone kansarmen n=24 35,0 10,0 25,0
65,0 5,0 55,0 5,0
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin230
Het percentage kansarme ouders dat er bewust voor koos om geen gebruik te maken van opvang is vergelijkbaar met de modale groep. Daarnaast wordt door de kansarme ouders ook het feit dat één van de ouders - vooral de moeder - thuis is, in het bijzonder omwille van werkloosheid, frequent als reden opgegeven om geen gebruik te maken van opvang. Van de ouders die toch thuis zijn, geeft enerzijds meer dan een vierde (26,3%) aan dat het financieel niet opweegt om te gaan werken (niet in tabel). Anderzijds wijzen - met uitzondering van één respondent - allen van hen er op dat men graag voor het kind zorgt. Uit literatuuronderzoek blijkt in dit verband dat de zorg voor kinderen in kansarme gezinnen voor de meeste ouders het levensdoel bij uitstek is. Bovendien is de ‘traditionele’ rolverdeling, waarbij de man zorgt voor het inkomen en de vrouw voor de kinderen en het huishouden, bij kansarme gezinnen doorgaans (nog) veel sterker aanwezig dan bij de modale ouders (zie ook Driessens in: Vranken, Geldof & Van Menxel, 1998). Tevens spelen diverse problemen met het aanbod van kinderopvang een rol in de keuze om zelf voor het kindje te zorgen. Tabel 10.8 De mate waarin problemen met het aanbod meespelen bij de keuze om zelf voor de zorg voor het kind in te staan (in %) Problemen met het aanbod
Geen vertrouwen in kinderopvang; ik laat opvang niet graag over aan onbekenden Kinderopvang is te duur Er is geen kinderopvang dicht bij huis Ik heb geen informatie over kinderopvangmogelijkheden Kinderopvang is niet aangepast aan werkuren De administratie i.v.m. kinderopvang is te ingewikkeld Niet van toepassing: kindje is geplaatst of in pleeggezin
Autochtone kansarmen n=24 33,3 33,3 0,0 9,5 4,8 9,5 9,5
Het gebrek aan vertrouwen in kinderopvang en de kostprijs komen op de eerste plaats. Voor een aantal kansarme ouders vormen tevens het gebrek aan informatie en de administratieve aspecten van opvang een drempel om gebruik te maken van kinderopvang. In twee van de ondervraagde gezinnen wordt geen gebruik gemaakt van opvang zoals bedoeld in dit onderzoek, vermits de kinderen in een instelling of bij een pleeggezin verblijven. 3.4 Determinanten van het gebruik Aangezien het aantal respondenten in de steekproef te beperkt is, kunnen we geen statistische analyses uitvoeren om significante determinanten te detecteren met betrekking tot het gebruik van opvang. Wel kunnen we bepaalde tendensen aangeven. Zo maakt - in tegenstelling tot de modale groep - de meerderheid (63,6%) van de kansarme gezinnen waarin de moeder werkloos is regelmatig gebruik van opvang. Ook bij
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin231
de kansarme huisvrouwen ligt het gebruik van kinderopvang hoger dan bij de modale groep. Zoals we reeds aangaven, betreft het voornamelijk occasionele opvang. Tabel 10.9 Gebruik kinderopvang naargelang werksituatie moeder (in %) Modale groep n=90
Autochtone kansarmen n=11
Werkloos met uitkering Regelmatig Zeer uitzonderlijk of nooit
11,8 88,2
63,6 36,4
Huisvrouw Regelmatig Zeer uitzonderlijk of nooit
1,1 98,9
37,5 62,5
Daar waar er bij de modale groep een duidelijk positief verband werd vastgesteld tussen het diploma van de moeder en het gebruik van kinderopvang, stellen we bij de kansarme gezinnen geen samenhang vast. Er is ook slechts een beperkte variatie qua diploma. Evenmin is er een duidelijk verband tussen het gezinsinkomen en het gebruik van kinderopvang, wat eveneens te verklaren is door het feit dat de lonen van de kansarme gezinnen onderling niet zo sterk verschillen. Tabel 10.10 Gebruik kinderopvang door autochtone kansarmen, woonachtig in de stad versus op het platteland (in %) Gebruik kinderopvang Regelmatig Zeer uitzonderlijk of geen
Stad n=24 52,4 47,6
Platteland n=11 44,4 55,6
Kansarmen woonachtig in de onderzochte plattelandsgemeenten (omgeving van Tienen en aan de kust) maken iets minder regelmatig gebruik van kinderopvang dan de kansarmen woonachtig in de onderzochte steden (Gent, Antwerpen, Genk). Het verschil is evenwel te klein om significant te zijn.
4.
Gebruikte opvangvormen
Naast een bespreking van de gebruikte opvangvormen door autochtone kansarmen bespreken we in deze paragraaf tevens de plaats en de kostprijs van de opvang, evenals de mate waarin er al dan niet een verschil is in gebruikte opvangvorm in een stedelijke versus rurale omgeving.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin232
4.1 Belangrijkste opvangvorm Overeenkomstig de analyse van de modale groep beperken we ons tot de ouders die minimaal 5 uur per week gebruik maken van kinderopvang, m.a.w. wat wij de ‘regelmatige gebruikers’ noemen. Tabel 10.11 De belangrijkste opvangvorm gebruikt door kansarme ouders tijdens de weekdagen (7 u-19 u) in vergelijking met de modale groep (in %) Opvangvorm
Informele opvang - Grootouders - Ander familielid, vrienden, buren, etc. Formele opvang - Kinderdagverblijf (gesubsidieerd door Kind en Gezin) - Opvanggezin aangesloten bij een dienst (gesubsidieerd door Kind en Gezin) - Particulier opvanggezin - Particuliere opvanginstelling Andere - Huispersoneel
Modale groep n=656
Autochtone kansarmen n=11
27,3 4,8
35,7 21,4
22,5
35,7
30,0
0,0
8,2 6,5
0,0 0,0
0,7
0,0
De modale groep maakt tijdens de week het meeste uren gebruik van opvang door een opvanggezin aangesloten bij een dienst, gevolgd door opvang door de grootouders. Voor de onderzochte kansarme ouders zijn de grootouders en het gesubsidieerd kinderdagverblijf de belangrijkste opvangvormen. Op basis van de gegevens is het niet mogelijk te achterhalen in welke mate het hier kinderdagverblijven betreft die zich specifiek richten naar kansarme ouders. Ook de andere familieleden, vrienden en buren scoren veel hoger dan bij de modale groep. Voor niemand van de autochtone kansarmen komt het opvanggezin op de eerste plaats. Eén van de respondenten geeft aan in het verleden een beroep gedaan te hebben op een onthaalmoeder, maar aangezien het kindje aanpassingsmoeilijkheden had nam de grootmoeder de opvang over. 4.2 Alle opvangvormen Indien we alle gebruikte opvangvormen samen bekijken, zonder rekening te houden met de belangrijkste vorm, scoort het gesubsidieerd kinderdagverblijf bij de autochtone kansarmen het hoogst. De andere vormen van formele opvang worden in vergelijking met de modale groep veel minder of niet gebruikt. Niemand van de bevraagde kansarme ouders doet een beroep op een particulier opvanggezin of een particuliere opvanginstelling. Vermoedelijk is de kostprijs hier de doorslaggevende reden. In gesubsidieerde kinderdagverblijven (en opvanggezinnen aangesloten bij een dienst) is de kostprijs
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin233
daarentegen afhankelijk van het belastbaar gezinsinkomen, waardoor kansarme gezinnen doorgaans het minimumbedrag betalen, met name 64 BEF per kind en per dag opvang. In bepaalde gevallen wordt van deze regeling afgeweken en wordt een zogenaamd ‘sociaal tarief’ toegekend. Tabel 10.12 Soort opvang gebruikt door kansarme ouders in vergelijking met modale groep, zonder onderscheid te maken naar de belangrijkste opvangvorm (in %) (meerdere antwoorden mogelijk) Soort opvang
Informele opvang - Grootouders langs moederszijde - Grootouders langs vaderszijde - Andere familieleden, vrienden, buren, … Formele opvang - Opvanggezin aangesloten bij een dienst - Gesubsidieerd kinderdagverblijf - Particulier opvanggezin - Particuliere opvanginstelling Andere vormen - Huispersoneel - PWA - Au pair - Andere
Modale groep n=656
Autochtone kansarmen n=11
51,4 33,3 13,9
35,7 21,4 28,6
34,0 24,0 9,8 7,6
7,1 50,0 0,0 0,0
1,0 0,3 0,0 0,1
0,0 0,0 0,0 14,3
Wat tevens opvalt is dat bij de modale groep het merendeel van de ouders een beroep doet op de grootouders langs moederszijde voor opvang. Bij de kansarmen is dit slechts bij 35,7% het geval. Een mogelijke verklaring is dat gezinsconflicten bij deze doelgroep frequent voorkomen, zoals door een aantal respondenten wordt aangegeven. Ook het percentage kansarme ouders dat een beroep doet op de grootouders langs vaderszijde ligt lager dan bij de modale groep. Hier is het grote aantal alleenstaande moeders (doorgaans na een echtscheiding) waarschijnlijk de belangrijkste verklarende factor. Kansarmen doen daarentegen wel vaker (en bijna even vaak als op de grootouders) een beroep op andere familieleden, vrienden en buren, wat kan duiden op een sterk ‘samenhorigheidsgevoel’ en solidariteit tussen kansarmen onderling, in het kader van het ontwikkelen van ‘overlevingsstrategieën’. Onder de categorie ‘andere’ wordt vernoemd: iemand van de Sociaal Pedagogische Dienst (SPD) en het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW).
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin234
4.3 Plaats en kostprijs van de opvang Opvang door de grootouders of andere familieleden, vrienden of kennissen gebeurt doorgaans in het huis van de grootouders (of andere kennissen). Slechts in twee gevallen gebeurt de opvang vanuit praktische overwegingen (geen verplaatsingen) in het huis van het kind. Eén van de ouders voegt toe dat het beter is voor het kind om in zijn eigen vertrouwde omgeving opgevangen te worden. Bij één van de respondenten wisselt de plaats van opvang: hetzij thuis, hetzij in het huis van de persoon die voor de opvang instaat. Zes van de negen ouders waarbij de opvang gebeurt in het huis van de grootouders, andere familieleden, etc. brengen zelf het kind weg en gaan het halen. Met uitzondering van één respondent bedraagt de afstand minder dan 5 km. In de drie andere gevallen komen de grootouders het kind halen. Hier varieert de afstand van 5 tot 20 km. De grootouders leggen m.a.w. een grotere afstand af dan de ouders, wat kan duiden op een grotere mobiliteit (en financiële slagkracht). Eén van de ouders woont in het zelfde gebouw als de grootouders. Bij een andere respondent verblijft het kind bijna altijd bij de grootmoeder, vermits de - jonge - moeder de zorg niet aankan. Niemand van de respondenten betaalt voor de opvang door de grootouders; slechts één van de respondenten geeft aan occasioneel wat geld te geven of eten mee te brengen. Opvang door vrienden of kennissen wordt door enkele respondenten wel vergoed. Bij opvang in een kinderdagverblijf zijn het in zes van de acht gevallen de moeders die het kind brengen en halen, bij één van de ouders is het de vader. In het ander geval wisselen de ouders af. De afstand bedraagt doorgaans minder dan 5 km. Eén van de ouders moet meer dan 30 km afleggen. Het betreft hier de opvang van een blind kindje dat naar een gespecialiseerd kinderdagverblijf gaat. De helft van de ouders geeft aan ook in de toekomst nog gebruik te zullen maken van deze opvangvorm. Wanneer de kinderen naar school gaan, kan men er echter doorgaans niet meer terecht. Eén van de ouders wenst haar kinderen in de toekomst zelf op te voeden. Ten gevolge van een depressie was zij genoodzaakt om - tijdelijk - een beroep te doen op een kinderdagverblijf. De meerderheid van de ouders betalen een ‘sociaal tarief’ waarbij afgeweken wordt van het bedrag dat men conform de ouderbijdrageregeling zou moeten betalen. Bij één van de respondenten wordt de opvang betaald door het OCMW. 4.4 Gebruikte opvangvorm niet verschillend in de stad en op het platteland Eerder in het rapport stelden we vast dat kansarme ouders woonachtig in de stad regelmatiger gebruik maken van kinderopvang. Een mogelijke verklaring is dat er in de steden meer formele opvangvoorzieningen zijn die zich specifiek richten naar kansarme groepen. Uit de gegevens - voor zover dit op grond van de kleine aantallen mogelijk was blijken evenwel geen duidelijke verschillen inzake de gebruikte opvangvorm.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin235
5.
Keuze van de opvangplaats
5.1 Afweging van de opvangvormen In vergelijking met de modale groep hebben kansarme ouders een minder uitgesproken voorkeur voor opvang in een opvanggezin, in tegenstelling tot opvang in een kinderdagverblijf of door de grootouders, waarbij de percentages hoger liggen. Een derde (29,6%) van de bevraagde autochtone kansarmen schrijft aan de verschillende opvangvormen echter zowel voor- als nadelen toe. Tabel 10.13 Voorkeur voor de drie opvangvormen (in %) Voorkeur
Een duidelijke voorkeur voor één opvangvorm Voorkeur voor het opvanggezin Voorkeur voor het kinderdagverblijf Voorkeur voor de grootouders Een voorkeuren voor twee opvangvormen Voorkeur voor ‘formele’ opvangvoorzieningen (kinderdagverblijf of opvanggezin) Voorkeur voor ‘familiale’ opvangvoorzieningen (grootouders of opvanggezin) Geen duidelijke voorkeur Om het even (alledrie alleen maar voordelen) Om het even (alledrie zowel voor- als nadelen) Andere
Modale groep n=1029
Autochtone kansarmen n=35
22,0 8,1 6,8
11,1 14,8 14,8
14,5
3,7
16,9
7,4
16,8 10,0
11,1 29,6
5,0
7,4
Hieronder gaan we op zoek naar mogelijke verklaringen voor deze beeldvorming. 5.2 Voor- en nadelen van de opvangvormen 5.2.1 Opvang door de grootouders Het percentage kansarme ouders dat opvang door de grootouders een goede en/of geen goede opvangvorm vindt is vergelijkbaar met de modale groep.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin236
Tabel 10.14 Opvatting van autochtone kansarme gezinnen over opvang door de grootouders in vergelijking met de modale groep (in %) Opvang door de grootouders, …
Modale groep n=1 029
… is een goede opvangvorm, want: - Het kindje kent de grootouders goed - Grootouders zien hun kleinkinderen graag - De grootouders hebben het zelf graag - Grootouders hoeft men niet of minder te betalen - Van de grootouders weet men tenminste wat men eraan heeft - Andere redenen
74,9
… is geen goede opvangvorm, want: - Grootouders zouden zich teveel kunnen moeien met ons gezin - Wij willen niet dat de grootouders daarmee belast worden - Grootouders verwennen hun kleinkinderen te veel - Grootouders zijn soms wat ouderwets - Andere redenen
51,8
Autochtone kansarmen n=35 82,3
43,5 52,3 44,5 26,2
52,9 41,1 35,3 32,4
23,7
32,4
13,7
20,6 58,8
13,0
23,5
31,7
23,5
23,3
17,6
3,9 12,1
2,9 11,8
De belangrijkste redenen waarom zowel kansarme ouders als modale ouders opvang door de grootouders een goede opvangvorm vinden, is het feit dat het kindje de grootouders goed kent en omdat grootouders hun kleinkinderen graag zien. Het aspect dat men grootouders niet (of minder) dient te betalen in vergelijking met de meeste andere opvangvoorzieningen weegt - zoals we verwachtten - bij kansarme ouders meer door dan bij de modale groep, hoewel de verschillen niet zo groot zijn. Bij de andere redenen die door de respondenten worden vernoemd, komt het vertrouwen in de grootouders op de eerste plaats (‘het is de enige vorm die ik echt volledig vertrouw’; ‘de kinderen zijn daar veilig’). Daarnaast wordt vermeld dat de kinderen bij de grootouders minder kans hebben om ziek te worden en dat het in het belang van het kindje is dat het de grootouders leert kennen. Zowel bij de modale groep als bij de kansarme ouders is de voornaamste reden waarom men opvang door de grootouders niet goed vindt, dat men niet wil dat de grootouders belast worden met de opvang van hun kleinkinderen. Bij de kansarme ouders weegt ook het feit dat grootouders zich te veel zouden kunnen moeien met het gezin even zwaar door, wat bij de modale groep veel minder speelt. In dit verband wezen we reeds op het voorkomen van conflictueuze relaties tussen ouders en grootouders. Een aantal ouders geeft aan dat men geen contact meer heeft met de grootouders (voornamelijk de grootmoeder langs moederskant) of dat de grootouders liever niet voor de opvang instaan. Ook gebeurt het dat de grootouders overleden zijn of dat de grootmoeder zelf nog werkt.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin237
5.2.2 Opvang in een kinderdagverblijf Ook met betrekking tot opvang in een kinderdagverblijf zien we geen drastische verschillen tussen de opvattingen van de kansarme en de modale ouders. Tabel 10.15 Opvatting van autochtone kansarme gezinnen over opvang in een kinderdagverblijf in vergelijking met de modale groep (in %) Opvang in een kinderdagverblijf…
Modale groep n=1 029
… is een goede opvangvorm, want: - Het is goed voor de opvoeding dat er nog andere kinderen zijn - Het personeel is goed opgeleid - De omstandigheden zijn er in het algemeen goed - Men dringt er geen bepaalde opvoedingswaarden op - Andere redenen
71,4
… is geen goede opvangvorm, want: - Het is er nogal duur - Kinderdagverblijven zijn alleen open tijdens de normale werkuren - De kinderen en de ouders zijn er teveel een nummer - Andere redenen
53,6
Autochtone kansarmen n=35 61,8
59,1
44,1
30,9 33,9
35,3 29,4
5,8
11,8
8,1
8,8 61,8
26,5 25,5
32,4 20,6
15,0
14,7
15,2
26,5
Beide groepen respondenten zijn van mening dat het goed is voor de opvoeding dat er in een kinderdagverblijf nog andere kinderen zijn, hoewel het percentage kansarme ouders met deze mening een stuk lager ligt dan bij de modale groep. De mening dat men in een kinderdagverblijf geen bepaalde opvoedingswaarden opdringt wordt daarentegen meer door kansarme ouders aangestipt. Andere redenen die worden aangegeven, zijn dat kinderen allerlei dingen leren in een kinderdagverblijf en dat ze er goed verzorgd worden. De kostprijs blijkt zowel voor de modale groep als voor de kansarme ouders het belangrijkste nadeel. Andere redenen houden verband met: − het gebrek aan vertrouwen (‘ik heb er geen vertrouwen in, ik ken het ook niet’, ‘ik vind het te gevaarlijk, er gebeurt te veel’, ‘andere kinderen zijn soms agressief'); − het grootschalige karakter van de opvangvoorziening (‘over het algemeen hebben de verzorgsters weinig geduld met de kinderen’, ‘het is er te druk, er zijn teveel kinderen’, ‘het is er overbevolkt, de kinderen wenen veel’); − het gebrek aan flexibiliteit (‘je kan er niet zomaar naartoe, het moet op voorhand afgesproken worden maar ziekte van de moeder komt doorgaans onverwacht’).
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin238
Hieruit blijkt dat diverse kansarme ouders opvang in een kinderdagverblijf niet goed kennen waardoor ze er vaak een negatieve opvatting en heel wat vooroordelen over hebben. Daarnaast blijkt opnieuw het belang van flexibele opvang, bijvoorbeeld indien de moeder van het kind plots ziek wordt. 5.2.3 Opvang in een opvanggezin Over opvang in een opvanggezin zijn de kansarme ouders in vergelijking met de modale groep veel minder positief, zoals we ook vaststelden bij de afweging van de opvangvormen. Niet minder dan 52,9% vindt het geen goede opvangvorm versus 25,9% bij de modale groep. Tabel 10.16 Opvatting van autochtone kansarme gezinnen over opvang in een opvanggezin in vergelijking met de modale groep (in %) Opvang in een opvanggezin, …
Modale groep n=1 029
… is een goede opvangvorm, want: - Er is een meer persoonlijke band met het opvanggezin - Het is altijd dezelfde persoon die voor de opvang instaat - Een gezinssfeer is noodzakelijk voor de opvang van kinderen - In een opvanggezin kunnen ook de andere kinderen terecht - Andere redenen
73,2
… is geen goede opvangvorm, want: - Een opvanggezin is niet altijd goed opgeleid om dit werk te doen - Het huis van een opvanggezin is niet altijd geschikt - Andere redenen
25,9
Autochtone kansarmen n=35 58,8
44,7
29,4
46,4
20,6
35,4
20,6
23,3
17,6
9,0
8,8 52,9
11,2
14,7
13,1
8,8
13,1
41,2
De opgesomde voordelen krijgen veel lagere scores dan bij de modale groep. Het zijn voornamelijk andere redenen die bepalen waarom kansarme ouders opvang door een opvanggezin niet goed vinden. Zo wordt vooral de grote invloed van de onthaalmoeder op het kind als negatief beschouwd (‘het is een tweede ma’, ‘de band kan te sterk zijn’, ‘het kindje zou kunnen vervreemden van de echte ouders’). Ook de kostprijs - zeker als men meerdere kinderen heeft -, het feit dat men gebonden is aan de ‘normale’ werkuren en het feit dat men er niet terecht kan als je als moeder plots ziek bent worden als problemen omschreven, wat opnieuw duidt op de nood aan flexibele opvang. Daarnaast wordt nog aangegeven dat de kinderen er ‘constant ziek zijn’ en dat een opvangmoeder kinderen van
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin239
verschillende leeftijden opvangt, wat niet door iedere moeder als positief wordt omschreven. 5.3 Keuze van de opvangplaats 5.3.1 Kansarme ouders beginnen pas laat te informeren naar opvangmogelijkheden In tegenstelling tot de modale groep waarbij de meerderheid van de ouders reeds tijdens de zwangerschap informatie inwint over de mogelijkheden inzake kinderopvang, informeert de overgrote meerderheid van de kansarme ouders zich pas geruime tijd na de bevalling. Doorgaans is hiervoor een concrete aanleiding nodig, bijvoorbeeld na doktersadvies, omwille van het volgen van een cursus, bij het vinden van een job, ziekte van de grootmoeder, etc. Blijkbaar gaat het merendeel van deze ouders er van uit dat de werkloosheid zal aanhouden, waardoor men geen opvang nodig heeft. Tabel 10.17 Het tijdstip waarop kansarme ouders zich zijn gaan informeren over de mogelijkheden voor kinderopvang in vergelijking met de modale groep (in%) (meerdere antwoorden mogelijk) Inwinnen informatie Voor de zwangerschap Eerste trimester Tweede trimester Derde trimester Direct na bevalling Ander moment
Modale groep n=656
Autochtone kansarmen n=11
12,1 34,7 29,2 9,8 6,6 13,0
0,0 5,6 5,6 0,0 5,6 83,3
5.3.2 Duur van de zoektocht verschilt niet significant van modale groep Zowel bij de modale groep als bij de kansarme ouders duurt de zoektocht naar een geschikte opvang doorgaans minder dan één week. Toch heeft 16,7% enkele maanden nodig om opvang te vinden.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin240
Tabel 10.18 Duur van de zoektocht naar een geschikte opvang bij kansarme ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Duur zoektocht Minder dan één week Enkele weken Enkele maanden Langer
Modale groep n=656
Autochtone kansarmen n=11
56,4 31,2 10,1 2,3
61,1 22,2 16,7 0,0
5.3.3 Externe informatie over opvangvoorzieningen bereikt groot deel van de doelgroep Kansarme ouders doen bij het kiezen van een opvangvoorziening minder dan de modale groep een beroep op ervaringen van vrienden, kennissen en familieleden evenals op informatie van de opvangvoorzieningen zelf. De informatie wordt voornamelijk verkregen van diverse hulpverleners. Ook eigen ervaringen en informatie van de stad of de gemeente scoren relatief hoog. Dit betekent dat de informatie van hulpverleners, evenals van de stad of de gemeente een (groot) deel van de doelgroep bereikt, wat niet het geval is bij de allochtone ouders (zie vorig hoofdstuk). Andere instanties die worden vernoemd zijn de Sociaal Pedagogische Dienst (SPD), de jeugdrechtbank en de organisatie ‘Recht Op’.11
11 ‘Recht Op’ is een buurtgerichte basiswerking in Antwerpen die zich richt naar gezinnen die in armoede leven. De organisatie geeft zowel individuele ondersteuning als in groep, waarbij men werkt rond actuele thema's of structurele knelpunten zoals toegankelijkheid van diensten, huisvesting, kinderopvang, etc.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin241
Tabel 10.19 Informatie waarop kansarme ouders zich baseren voor de keuze van de opvangvoorziening in vergelijking met de modale groep (in %) Informatie waarop men zich baseerde
Informatie van hulpverleners (arts, verpleegkundige Kind en Gezin) Eigen ervaringen Ervaringen van vrienden, kennissen, familieleden Informatie van de stad of gemeente Brochure van Kind en Gezin Informatie vanuit de opvangvoorzieningen zelf Informatie uit de media (televisie, internet) Andere bronnen
Modale groep n=656
Autochtone kansarmen n=11
12,9
50,0
35,3 59,5 9,9 22,2 19,6 1,6 12,9
44,4 38,9 27,8 22,2 11,1 5,6 16,7
5.3.4 Kansarme ouders ervaren meer moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang In vergelijking met de modale groep ervaren meer kansarme ouders moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang. Tabel 10.20 Ondervonden moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang door de kansarme ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Moeilijkheden
Modale groep n=656
Autochtone kansarmen n=11
Te weinig opvangmogelijkheden in de buurt Opvang is in het algemeen te duur Te lange wachtlijsten Te weinig informatie of adressen Moeilijkheden bij het vinden van opvang die afgestemd is op de werkuren Moeilijkheden bij het vinden van opvang die overeenstemt met de opvoedingswaarden Andere moeilijkheden
12,7 6,2 22,2 9,5 14,9
44,5 33,3 22,2 16,7 5,6
3,7
5,6
4,1
5,6
Geen moeilijkheden
55,8
38,7
Het gebrek aan opvangmogelijkheden in de buurt blijkt het voornaamste probleem bij kansarme ouders. Mogelijk speelt hier de geringere mobiliteit van deze groep een rol. Ook de kostprijs wordt, zoals te verwachten, door meer ouders aangestipt in vergelijking met de
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin242
modale groep. Het vinden van opvang die afgestemd is op de werkuren vormt (uiteraard) minder een probleem. 5.3.5 Kostprijs en bereikbaarheid geven de doorslag bij de feitelijke keuze In onderstaande tabel worden de verschillende redenen opgenomen die meespelen bij het kiezen voor een bepaalde opvangvorm. We beschikken over te weinig respondenten om hierbij een opdeling te maken naar de belangrijkste opvangvorm. Wel geeft deze tabel de mogelijkheid om na te gaan in hoeverre bij de kansarme ouders praktische redenen dan wel opvoedkundige overwegingen of aspecten in verband met de kwaliteit van de dienstverlening doorwegen. Tabel 10.21 Redenen die bij de kansarme ouders de doorslag gaven bij de feitelijke keuze van een bepaalde kinderopvangvorm in vergelijking met de modale groep (in %) Redenen
Praktische redenen - Financiële redenen - De vlotte bereikbaarheid - De broers of zusjes kunnen er ook terecht - Het was de enige mogelijkheid - Het kindje kan er blijven als het ouder wordt Opvoedkundige overwegingen - Opvoedkundige redenen - Er zijn nog andere kindjes Kwaliteit van de dienstverlening - Het gebruikersgemak (flexibiliteit) - De goede verzorging - Het kindje vindt het zelf plezant - Inspraak van de ouders - De goede uitrusting (netheid, speelruimte) Andere redenen
Modale groep n=735
Autochtone kansarmen n=11
14,6 62,6 37,8 15,9 25,3
66,7 44,4 38,9 33,3 33,3
35,8 48,0
22,2 22,2
33,7 56,3 37,4 19,6 34,1 16,1
33,3 33,3 27,8 16,7 11,1 33,3
We zien duidelijk dat bij de kansarme ouders voornamelijk de financiële aspecten doorwegen, terwijl aspecten zoals de vlotte bereikbaarheid van de opvangvoorziening, de opvoedkundige overwegingen, de goede verzorging, de goede uitrusting en het feit dat het kindje het zelf plezant vindt blijkbaar minder belangrijk zijn in vergelijking met de modale groep. Wat tevens opvalt is dat de keuze van de opvangvorm voor één op drie kansarme ouders bepaald wordt door het feit dat het de enige mogelijkheid was.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin243
6.
Evaluatie van de kinderopvang
Van de 11 kansarme ouders waarvoor we over voldoende gegevens beschikken m.b.t. de evaluatie van de gebruikte opvangvormen, zijn 10 ouders zeer tevreden of tevreden over de opvang door de grootouders, andere familieleden, vrienden of buren. Slechts twee ouders duidt aan ‘nogal tevreden’ te zijn. Negen ouders geven aan ook in de toekomst nog gebruik te zullen maken van deze opvangvorm. Eén respondent vermeldt een beroep te zullen doen op een IBO (Initiatief voor Buitenschoolse Opvang) vanaf het moment dat het kind naar school gaat. Van de acht kansarme ouders die gebruik maken van een kinderdagverblijf zijn er zeven zeer tevreden of tevreden over deze opvangvorm, één ouder is nogal tevreden. − Over de opvoedkundige zaken zijn de meeste ouders (zeer) tevreden. − Ook de aspecten van de verzorging worden doorgaans positief geëvalueerd. Twee ouders geven aan ‘nogal tevreden’ te zijn over de hygiëne in de opvangvoorziening. − Met betrekking tot de dienstverlening zijn een aantal ouders (zeer) ontevreden over de verkeerssituatie (bv. te veel auto’s geparkeerd, ook al betreft het een woonerf), het opvanggebouw (renovatiewerken), de praktische tips, adviezen en ondersteuning die de ouders krijgen en de omgang met de ouders. Zo geeft één van de ouders aan dat de sociale dienst waaraan het kinderdagverblijf verbonden is zich te veel ‘bemoeit’ met de thuissituatie. − Praktische zaken waarover een aantal ouders (zeer) ontevreden is betreffen: het feit dat de andere (schoolgaande) kinderen er niet terecht kunnen, de afstand tot de opvangvoorziening, de openingsuren en het gebrek aan opvang tijdens de vakantieperiodes. Over de bereikbaarheid en de prijs zijn de ouders doorgaans (nogal) tevreden.
7.
Opvang in specifieke situaties
7.1 Kansarme ouders hebben meer nood aan opvang op moeilijke momenten We stellen vast dat kansarme ouders procentueel meer nood hebben aan opvang op moeilijke momenten in vergelijking met modale groep, behalve na 6 uur ’s avonds waar het percentage bij beide groepen hoog ligt. Toch blijken kansarme ouders minder moeilijkheden te ervaren bij het vinden van een geschikte opvang, met uitzondering van het vinden van opvang op voortdurend wisselende dagen.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin244
Tabel 10.22 De nood aan opvang op moeilijke momenten bij kansarme gezinnen en eventuele ondervonden moeilijkheden in vergelijking met de modale groep (in %) Moeilijke momenten
Modale groep n=656 Reeds nodig Moeilijkheden gehad ondervonden
Autochtone kansarmen n=11 Reeds nodig Moeilijkheden gehad ondervonden
Na 6 uur ’s avonds Tijdens het weekend Vlug opvang vinden (bv. binnen de week) Op voortdurend wisselende dagen Meer dan 11 uur per dag Voor 7 uur ’s morgens
67,0 51,9 47,1
22,9 19,5 21,0
66,7 64,7 58,8
8,3 9,1 10,0
31,1
11,1
41,2
14,3
21,0 18,1
18,1 22,0
35,3 38,9
0,0 0,0
Op deze moeilijke momenten doen kansarme ouders doorgaans een beroep op de opvang waar het kindje gewoonlijk terecht kan (in het bijzonder het gesubsidieerd kinderdagverblijf), de grootouders evenals andere familieleden, vrienden en buren. Andere oplossingen zijn het inschakelen van de Sociaal Pedagogische Dienst, initiatieven die occasionele opvang aanbieden of het thuis blijven van één van beide partners. Tabel 10.23 Regeling van de opvang op deze moeilijke momenten bij kansarme ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Regeling opvang
Modale groep n=656
Autochtone kansarmen n=11
Kind kan naar opvang waar het gewoonlijk is* Grootouders vangen kindje op Andere (familieleden, vrienden, buren) vangen kindje op Ik probeer het zo te regelen dat er geen opvang nodig is Andere oplossing
16,8 73,3 34,5
33,3 33,3 26,7
17,3
6,7
10,9
20,0
Nog niet nodig gehad
16,6
0,0
*
Exclusief opvang door de grootouders of andere familieleden, vrienden of buren.
Een mogelijke verklaring voor de inschakeling van het gesubsidieerd kinderdagverblijf op deze moeilijke momenten is dat kinderdagverblijven die zich richten naar kansarme groepen doorgaans flexibeler georganiseerd zijn dan andere kinderdagverblijven. De belangrijkste reden waarom ouders op deze moeilijke momenten voor opvang door de grootouders of door andere familieleden, vrienden of buren kiezen is dat het doorgaans de
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin245
enige oplossing is. Daarnaast speelt bij opvang door de grootouders ook de vlotte bereikbaarheid een rol, evenals het feit dat het kindje het zelf plezant vindt en dat broertjes en zusjes er ook terecht kunnen. Het gaat hier evenwel slechts om een tendens, aangezien e absolute aantallen te klein zijn om veralgemeenbare uitspraken te kunnen doen. 7.2 Bij ziekte van het kind zorgen ouders doorgaans zelf voor de opvang In tegenstelling tot de modale groep waarbij de grootouders doorgaans inspringen, zorgt bij de kansarme gezinnen vaak de moeder zelf voor de opvang van het zieke kind (categorie ‘andere oplossing’) of kan het kind blijven in de opvang waar het gewoonlijk is. Ook andere familieleden, vrienden en buren worden - meer dan bij de modale groep ingeschakeld. Niemand van de bevraagde kansarme ouders geeft aan een beroep te doen op een organisatie die zieke kinderen opvangt. Tabel 10.24 Opvang bij kortstondige ziekte van het kind bij kansarme ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Opvang
Modale groep n=656
Kindje kan blijven in opvang waar het gewoonlijk is* Grootouders zorgen voor kindje Anderen (familieleden, vrienden, buren, …) zorgen voor kindje Partner werkt niet Een van de ouders werkt dan thuis Een van de partners neemt verlof om sociale of familiale redenen Een van de partners neemt een dag jaarlijks verlof of een recuperatiedag Beroep op organisatie die zieke kinderen opvangt Andere oplossing *
Autochtone kansarmen n=18
19,5
33,3
76,5 12,6
16,7 16,7
1,3 8,3 35,8
11,1 11,1 11,1
37,6
0,0
6,7 5,0
0,0 33,3
Exclusief opvang door de grootouders of andere familieleden, vrienden of buren.
7.3 Kinderopvang bij meerdere kinderen in het gezin Gemiddeld hebben kansarme gezinnen meer kinderen dan de modale groep: een vierde (25,8%) van de onderzochte kansarme gezinnen heeft meer dan vier kinderen. Bij de modale groep is dat slechts bij 1,1% van de gezinnen het geval. Dit heeft implicaties voor het gebruik van opvang.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin246
Tabel 10.25 Aantal kinderen in kansarme gezinnen in vergelijking met de modale groep (in %) Aantal kinderen Eén Twee Drie Vier Vijf Zes Meer dan zes
Modale groep n=1029
Autochtone kansarmen n=35
39,4 43,1 13,4 3,1 0,4 0,4 0,3
28,6 17,1 22,9 5,7 14,3 8,6 2,9
Onderstaande tabel laat zien dat kansarme ouders in vergelijking met de modale groep ook voor de andere kinderen minder op regelmatige basis gebruik maken van opvang. Tabel 10.26 Mate waarin kansarme ouders met meerdere kinderen gebruik maken van kinderopvang voor de andere kinderen, in vergelijking met gewogen cijfers voor de modale groep (in %) Gebruik kinderopvang Op regelmatige basis Soms Zelden of nooit
Modale groep n=615 35,1 19,0 45,9
Autochtone kansarmen n=25 24,0 24,0 52,0
De belangrijkste reden is dat één of beide ouders toch thuis zijn. Bij de modale groep is het daarentegen vaker een bewuste keuze om thuis te blijven voor de kinderen. Ook het feit dat men geen geschikte opvang vindt komt bij de kansarme ouders vaker voor. Tevens worden diverse andere redenen opgegeven, met name dat het te kostelijk is om meerdere kinderen te laten opvangen, dat de andere kinderen reeds oud genoeg zijn om alleen thuis te blijven, dat er een aanvraag voor een peutertuin is ingediend maar dat het kind nog te jong is en een motorische achterstand heeft. Eén van de respondenten vermeldt dat de kinderopvangvoorziening in de buurt niet aangepast is aan de handicap van het kind; een aangepaste voorziening is evenwel te duur en men moet er reeds lang vooraf een aanvraag voor indienen. Indien de andere kinderen uit een kansarm gezin toch worden opgevangen, gebeurt dit voornamelijk in de naschoolse opvang op school. Dit percentage (41,7%) ligt veel hoger dan bij de modale groep (26,3%). Ook het gesubsidieerd kinderdagverblijf en opvang door andere familieleden, vrienden en buren scoort hoger. Daarentegen wordt minder gebruik gemaakt van opvang door de grootouders. Vier kansarme ouders ervaren moeilijkheden doordat men meerdere kinderen in opvang heeft: één persoon geeft aan dat het moeilijk is om opvang te vinden voor zowel nog niet
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin247
schoolgaande als schoolgaande kinderen en om plaats te vinden voor twee of meer kinderen samen. Twee respondenten vermelden dat de afstand tussen de verschillende opvangvoorzieningen te groot is. Ook het feit dat de openingsuren van de verschillende voorzieningen niet altijd overeenkomen wordt als probleem ervaren.
8.
Besluit
Evenals bij de allochtone ouders, ligt bij de autochtone kansarme gezinnen het regelmatig gebruik van kinderopvang lager dan bij de modale groep (42,9% versus 61,6%). Dit is in hoofdzaak te verklaren door het hoge percentage huisvrouwen en werkloze moeders binnen deze doelgroep. Een aandachtspunt hierbij is dat van de ouders die thuis zijn, meer dan één op vier aangeeft dat het financieel niet opweegt om te gaan werken. Tevens spelen bij de keuze om zelf voor het kind te zorgen allerlei problemen i.v.m. het aanbod een rol, zoals gebrek aan vertrouwen in opvang door onbekenden en de kostprijs. Men zit hier blijkbaar in een vicieuze cirkel. Ook het gebrek aan informatie over bestaande opvangvoorzieningen en de administratieve aspecten van de opvang vormt voor een aantal respondenten een drempel. Toch maakt ongeveer één op drie (31,4%) van de autochtone kansarmen - inclusief diegenen die werkloos zijn - regelmatig gebruik van opvang. In de meerderheid van de gevallen gaat het echter slechts om een aantal uren per week. Er is bijgevolg vooral nood aan occasionele opvang omwille van diverse redenen (bv. om af en toe eens vrije tijd te hebben, om tijd te hebben voor huishoudelijk werk, wegens gezondheidsproblemen, omdat men de dagelijkse opvang niet aankan, etc.). Van al de gebruikte opvangvormen zijn het gesubsidieerd kinderdagverblijf en de grootouders de belangrijkste. Ook de opvang door andere familieleden, vrienden en buren scoort hoger dan bij de modale groep. In vergelijking met de modale groep vrezen meer kansarme ouders dat de grootouders zich teveel zouden kunnen moeien met het gezin. Een aantal respondenten hebben geen contact meer met de grootouders wegens familiale conflicten. Positieve aspecten van een kinderdagverblijf zijn voor de kansarme net als voor de modale ouders de aanwezigheid van andere kinderen, de opleiding van het personeel en de goede algemene omstandigheden. De kostprijs is het belangrijkste nadeel. Diverse kansarme ouders zijn evenwel niet op de hoogte van het bestaan van kinderdagverblijven en hebben er bijgevolg vooroordelen over. Hetzelfde geldt voor opvanggezinnen. Hierbij wordt tevens de grote invloed van de onthaalmoeder op het kind als negatief beschouwd, evenals de kostprijs. Inzake het keuzeproces stelden we in de eerste plaats vast dat de overgrote meerderheid van de kansarme ouders zich pas ten gevolge van een concrete aanleiding (bv. na doktersadvies, om een cursus te kunnen volgen, indien men werk gevonden heeft, bij ziekte van de grootouders, …) gaat informeren naar de opvangmogelijkheden. Doorgaans betreft het situaties waarbij snel opvang dient gevonden te worden, wat een flexibel aanbod noodzakelijk maakt, zonder lange wachtlijsten en ingewikkelde administratieve procedures. De informatie betreffende de opvangvoorzieningen verkrijgt deze doelgroep voornamelijk van externe hulpverleners, evenals de stad of de gemeente. In tegenstelling
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin248
tot de allochtonen bereikt de externe informatie wel een groot deel van de autochtone kansarmen. De duur van de zoektocht verschilt niet significant van de modale groep. Het gebrek aan opvangmogelijkheden in de buurt en de kostprijs zijn de voornaamste gesignaleerde knelpunten. Het zijn ook deze aspecten, met name de kostprijs en de bereikbaarheid, die de doorslag geven bij de feitelijke keuze van een opvangvorm. Tevens hebben kansarme ouders in vergelijking met de modale groep meer nood aan opvang op specifieke momenten. Hierbij doen zij voornamelijk een beroep op het kinderdagverblijf waar het kind gewoonlijk is, evenals de grootouders en andere familieleden, vrienden en buren. Bij ziekte van het kind zijn het doorgaans de ouders zelf die voor de opvang instaan. Aan de kansarme ouders werd ter afsluiting van de enquête gevraagd wat er nog verbeterd of veranderd kan worden aan de huidige kinderopvangvoorzieningen opdat deze meer aangepast zouden zijn aan hun noden en behoeften. Volgende aanbevelingen werden geformuleerd: − De barema’s van de kinderopvang zouden bepaald moeten worden op het huidige inkomen in plaats van op een vroeger inkomen, aangezien de tewerkstellingssituatie en/of gezinssituatie bij kansarme gezinnen snel kan wijzigen. − Er dienen meer opvangmogelijkheden te worden voorzien tijdens de vakantieperiodes. − Tevens is er nood aan opvangmogelijkheden voor kinderen met moeilijk sociaal gedrag (bv. agressieve kinderen). − Rekeninghoudend met de vaak onregelmatige werkuren van deze doelgroep is er niet alleen nood aan dagopvang, maar ook opvang ’s morgens vroeg, ’s nachts en tijdens het weekend. − Tot slot wordt er gewezen op het belang van een goedkopere regeling voor oppas door een babysit. Het lidgeld van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen is voor kansarme ouders vaak een grote financiële drempel. Op basis van deze suggesties en de resultaten van het onderzoek kunnen bijkomende aanbevelingen worden geformuleerd. In de eerste plaats dient afgestapt te worden van de idee dat uitsluitend werkende ouders behoefte hebben aan kinderopvang. Uit de analyses blijkt immers dat kansarme ouders dikwijls omwille van andere redenen nood hebben aan opvang. Vaak betreft het eerder onverwachte situaties waarbij de opvang niet op voorhand te plannen is. We wezen in dit verband reeds op de nood aan occasionele en flexibel georganiseerde opvang zonder lange wachtlijsten. In de praktijk trachten reeds een aantal lokale of buurtgerichte initiatieven op deze noden in te spelen. Zo biedt de opvangvoorziening ’t Margrietje dat deel uitmaakt van ‘Kinderopvang Craenendonck’ (Leuven) occasionele opvang aan waarbij inschrijving vooraf niet nodig is. Men richt zich onder meer naar ouders die slechts een paar uur per week werken, of die deelnemen aan een opleidingsproject, ouders met opvoedingsproblemen, ouders die even boodschappen willen doen zonder de kinderen, etc. Bij regelmatige opvang worden de ouders doorverwezen.
Opvang van kinderen uit een allochtoon gezin249
Er is evenwel nood aan een uitbreiding van dergelijke diensten over heel Vlaanderen. Een andere mogelijkheid is om binnen de bestaande kinderdagverblijven een aantal plaatsen te voorzien voor occasionele opvang. Daarnaast komt bij de analyse van de moeilijkheden die kansarme ouders ondervinden bij het zoeken naar een geschikte opvang voor hun kind, het probleem dat er te weinig opvangmogelijkheden in de buurt zijn op de eerste plaats. Kansarme ouders zijn vaak minder mobiel dan de modale groep en zijn voor verdere verplaatsingen vaak aangewezen op het openbaar vervoer. Het is tevens bekend dat kinderen uit kansarme gezinnen een minder goede gezondheid hebben dan kinderen uit de modale groep; deze kinderen zijn dan ook vaker ziek. Kinderopvang aan huis is voor deze ouders evenwel onbetaalbaar. Een mogelijkheid is om de kostprijs voor opvang van zieke kinderen af te stemmen op het inkomen van de ouders of om binnen de bestaande (gesubsidieerde) opvangvoorzieningen een aparte ruimte te voorzien voor zieke kinderen. Tot slot merkten we reeds op dat - met betrekking tot de relatie tussen het vinden van betaalbare kinderopvang enerzijds en het participeren aan de arbeidsmarkt anderzijds 26,3% van ouders die geen gebruik maken van kinderopvang aangeven dat het financieel niet opweegt om te gaan werken. De vraag is dan ook of de geplande uitbreiding van de kinderopvangmogelijkheden - los van het feit of het nu om al dan niet gesubsidieerde opvangplaatsen gaat - deze doelgroep zal bereiken. Hiervoor is het in de eerste plaats van belang dat de bestaande werkloosheids- en bijstandsvallen worden weggewerkt. Het aanbieden van kinderopvangcheques aan de laagste inkomensgroepen en voorzieningen voor kinderopvang verbinden aan de tewerkstellingsplaats kunnen stappen in die richting zijn.
275
HOOFDSTUK 11 GEBRUIK KINDEROPVANG OUDERS
1.
DOOR
ALLEENSTAANDE
Inleiding
Hoewel het traditionele gezin nog steeds de belangrijkste gezinsvorm is, neemt het aantal eenoudergezinnen in ons land toe. De belangrijkste aanleiding is het toenemend aantal echtscheidingen (Corijn, 1996). Tussen 1970 en 1991 is het aandeel alleenstaande ouders met kinderen in België gestegen van 5% naar 9%. Van de kinderen jonger dan 3 jaar die de focus vormen van dit hoofdstuk, behoorde in 1998 4,2% tot een eenoudergezin (Bauwens, Jacobs & Lauwers, 1999). In dit hoofdstuk gaan we na of en in welke mate het gebruik van kinderopvang door alleenstaande ouders verschilt van de modale groep en welke specifieke problemen deze doelgroep ervaart inzake kinderopvang. Wanneer we er van uitgaan dat participeren aan de arbeidsmarkt voor alleenstaande ouders doorgaans noodzakelijk is vermits zij de enige kostwinner zijn, kunnen we de hypothese formuleren dat er bij deze ouders een sterke nood is aan kinderopvang. Voor de analyse baseerden we ons op de 22 alleenstaande ouders die deel uitmaken van de modale groep.12 Het gaat om een kleine groep en we belichten enkel de meest markante verschillen met de modale groep.
2.
Kenmerken van de doelgroep
Uit de Panel Studie van Belgische Huishoudens (PSBH) van 1998 blijkt dat de meerderheid van de eenoudergezinnen bestaat uit alleenstaande moeders met kinderen: 4% van de kinderen beneden de 3 jaar komen uit een eenoudergezin met een natuurlijke moeder, in 0,2% van de gevallen ging het om een natuurlijke vader (Bauwens, Jacobs & Lauwers, 1999). Ook uit ons onderzoek blijkt een sterke oververtegenwoordiging van de alleenstaande moeders: van de 22 alleenstaande ouders is er slechts één alleenstaande vader. Dit impliceert dat een aantal kenmerken m.b.t. de alleenstaande ouders dienen te worden vergeleken met de modale moeders in plaats van de modale ouders als geheel. Het percentage niet- of laaggeschoolden is bij de alleenstaande ouders veel hoger dan bij de modale groep. 12 De 2 alleenstaande moeders die inwonen bij de grootouders van het kind werden niet mee opgenomen in de analyses, aangezien het een specifieke gezinssituatie betreft.
Gebruik kinderopvang door alleenstaande ouders
276
Dit heeft voor gevolg dat ook het percentage huisvrouwen of –mannen, evenals het aandeel arbeid(st)ers hoger is dan bij de modale ouders, terwijl het aandeel bedienden lager ligt. Niemand van de alleenstaande ouders is kaderlid of ambtenaar. De helft van de alleenstaande ouders werkt voltijds, wat iets meer is dan bij de modale groep. Het percentage deeltijds werkenden ligt daarentegen veel lager dan bij de moeders uit de modale groep. Tevens is het percentage werklozen met een uitkering bij de alleenstaande ouders hoger. Ook in vroeger onderzoek werd reeds vastgesteld dat huishoudens met een vrouwelijk hoofd minder vaak een inkomen hebben uit arbeid waardoor ze vaker aangewezen zijn op een uitkering (Speltincx & Jacobs, 1996, 30-31; Hellendoorn, 1999, 56). Een mogelijke verklaring biedt de zogenaamde ‘werkloosheidsval’ in die zin dat het - zeker voor laagopgeleide vrouwen - onder meer wegens de kosten voor kinderopvang en vervoer financieel niet interessant is om te gaan werken (Cantillon & De Beer in: Hellendoorn, 1999). Hiermee samenhangend blijkt uit onderzoek eveneens dat alleenstaande ouders het grootste armoederisico hebben van alle soorten huishoudens. Bovendien zijn huishoudens met een vrouw aan het hoofd (wat in de praktijk het meest voorkomt bij de eenoudergezinnen) vaker bestaansonzeker dan huishoudens met een mannelijk hoofd (Hellendoorn, 1999). Zo waren van de bestaansminimumgerechtigden in 1998 18,8% alleenstaande ouders (Vranken e.a., 1998) versus 9% in de globale bevolking. We verwachten dan ook dat het gezinsinkomen in de eenoudergezinnen gemiddeld lager ligt dan bij de modale groep, wat bevestigd wordt door het onderzoek: van de modale ouders heeft de helft een netto gezinsinkomen boven de 100 000 BEF per maand. Het merendeel van de eenoudergezinnen moet echter rondkomen met een inkomen tussen 20 000 en 40 000 BEF per maand.
3.
Gebruik van kinderopvang
We stellen vast dat alleenstaande ouders in vergelijking met de modale groep in iets mindere mate regelmatig gebruik maken van kinderopvang, hoewel het toch nog meer dan de helft van de respondenten betreft. Tabel 11.1 Het gebruik van opvang voor kinderen van 3 maanden tot 2,5 jaar door alleenstaande ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Gebruik kinderopvang Regelmatig Zeer uitzonderlijk of geen *
Modale groep* n=1 091 61,6 38,4
Inclusief de allochtone gezinnen.
Alleenstaande ouders n=22 54,5 45,5
Gebruik kinderopvang door alleenstaande ouders
277
De intensiteit van de opvang (dit is het aantal uren dat de kinderen per week worden opgevangen) is evenredig gespreid en vergelijkbaar met de modale groep. Alleenstaande ouders die gebruik maken van kinderopvang doen dit - net zoals de modale groep - in hoofdzaak om te kunnen blijven werken. Slechts één van de ouders vermeldt af en toe gebruik te maken van opvang om tijd te hebben voor het huishoudelijk werk. Niemand van de alleenstaande ouders geeft aan een beroep te doen op kinderopvang om af en toe eens vrije tijd te hebben, terwijl dit bij 13,4% van de moeders uit de modale groep als reden wordt opgegeven. De voornaamste reden waarom alleenstaande ouders geen gebruik maken van kinderopvang is - zoals we konden verwachten - omdat men zelf thuis is (huisvrouw, werkloos). Als men dan toch eens nood heeft aan opvang, doet men voornamelijk een beroep op de grootouders. Ook het niet kunnen vinden van een geschikte opvang komt procentueel veel vaker voor bij eenoudergezinnen dan bij de modale groep. De overweging dat de ouders het best zelf voor het kind zorgen weegt daarentegen veel minder door in vergelijking met de modale groep. Men kan zich waarschijnlijk veel minder deze ‘luxe’ permitteren.
4.
Gebruikte opvangvorm
4.1 Belangrijkste opvangvorm Overeenkomstig de analyse van de modale groep beperken we ons tot de ouders die minimaal 5 uur per week gebruik maken van kinderopvang, m.a.w. wat wij de ‘regelmatige gebruikers’ noemen. Tabel 11.2 De belangrijkste opvangvorm gebruikt door alleenstaande ouders tijdens de weekdagen (7u-19u) in vergelijking met de modale groep (in %) Opvangvorm
Informele opvang - Grootouders - Ander familielid, vrienden, buren, etc. Formele opvang - Gesubsidieerd kinderdagverblijf - Opvanggezin aangesloten bij een dienst - Particulier opvanggezin - Particuliere opvanginstelling Andere - Huispersoneel
Modale groep n=656
Alleenstaande ouders n=14
27,3 4,8
27,3 9,1
22,5 30,0 8,2 6,5
36,4 27,3 0,0 0,0
0,7
0,0
Gebruik kinderopvang door alleenstaande ouders
278
Wanneer we kijken naar de belangrijkste opvangvorm (dit is waar de ouders het meeste uren per week gebruik van maken), dan komt het gesubsidieerd kinderdagverblijf bij de alleenstaande ouders op de eerste plaats. Bij de modale groep primeert het opvanggezin aangesloten bij een dienst. De grootouders en het opvanggezin aangesloten bij een dienst krijgen bij de eenoudergezinnen een gedeelde tweede plaats. 4.2 Alle opvangvormen Wanneer we alle opvangvormen in rekening brengen, is het eerste wat opvalt het hoge percentage alleenstaande ouders dat in vergelijking met de modale groep een beroep doet op opvang door de grootouders langs moederszijde, terwijl het gebruik van opvang door grootouders langs vaderszijde zeer laag ligt. De voornaamste verklaring is wellicht dat de meerderheid van deze alleenstaande moeders het contact met hun vroegere schoonouders verbroken heeft. Inzake de formele opvang scoort bij de alleenstaande ouders het gesubsidieerd kinderdagverblijf het hoogst, daar waar de modale groep voorkeur geeft aan een opvanggezin. Geen enkele alleenstaande ouder maakt gebruik van een particulier opvanggezin. De doorgaans hogere kostprijs is een mogelijke verklaring. Tabel 11.3 Soort opvang gebruikt door alleenstaande ouders in vergelijking met modale groep voor alle opvangvormen (in %) Soort opvang
Informele opvang - Grootouders langs moederszijde - Grootouders langs vaderszijde - Andere familieleden, vrienden, buren, … Formele opvang - Opvanggezin aangesloten bij een dienst - Particulier opvanggezin - Gesubsidieerd kinderdagverblijf - Particuliere opvanginstelling Andere vormen - PWA - Huispersoneel
Modale groep n=656
Alleenstaande ouders n=14
51,2 33,1 13,9
71,4 21,4 14,3
34,0 9,8 24,0 7,6
28,6 0,0 35,7 7,1
0,3 1,0
0,0 0,0
Gebruik kinderopvang door alleenstaande ouders
5.
279
Keuze van de opvangplaats
5.1 Zoektocht naar opvang start pas bij een concrete aanleiding Daar waar het grootste deel van de modale ouders reeds voor de geboorte van het kind informatie inwint m.b.t. de opvangmogelijkheden, is de meerderheid van de alleenstaande ouders zich pas geruime tijd na de bevalling gaan informeren over de mogelijkheden inzake kinderopvang. Doorgaans gebeurt dit bij een concrete aanleiding, in het bijzonder het - al dan niet verplicht - beginnen te werken van de ouder of het starten van de zoektocht naar werk. Andere momenten die worden vernoemd zijn de ziekte van de grootouders, de echtscheiding en het moment dat het kind naar de peutertuin kon. Tabel 11.4 Het tijdstip waarop alleenstaande ouders zich zijn gaan informeren over de mogelijkheden voor kinderopvang in vergelijking met de modale groep (in %)
Voor de zwangerschap Eerste trimester Tweede trimester Derde trimester Direct na bevalling Ander moment
Modale groep n=656
Alleenstaande ouders n=14
12,1 34,7 29,2 9,8 6,6 13,0
7,1 21,4 0,0 14,3 14,3 50,0
5.2 Alleenstaande ouders hebben meer tijd nodig om een geschikte opvang te vinden Alleenstaande ouders hebben in vergelijking met de modale groep tevens meer tijd nodig om een geschikte opvang te vinden.
Gebruik kinderopvang door alleenstaande ouders
280
Tabel 11.5 Duur van de zoektocht naar een geschikte opvang bij alleenstaande ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Duur zoektocht Minder dan één week Enkele weken Enkele maanden Langer
Modale groep n=656
Alleenstaande ouders n=14
56,4 31,2 10,1 2,3
38,5 38,5 15,4 7,7
Bovendien baseren alleenstaande ouders zich in verhouding tot de modale groep meer op externe informatie, met name van hulpverleners, de opvangvoorziening zelf en de brochure van Kind en Gezin. Tabel 11.6 Informatie waarop alleenstaande ouders zich baseren voor de keuze van de opvangvoorziening in vergelijking met de modale groep (in %) Informatie waarop men zich baseerde
Ervaringen van vrienden, kennissen, familieleden Informatie van hulpverleners (arts, verpleegkundige Kind en Gezin) Brochure van Kind en Gezin Informatie vanuit de opvangvoorzieningen zelf Informatie van de stad of gemeente Eigen ervaringen Informatie uit de media (televisie, internet) Andere bronnen
Modale groep n=656
Alleenstaande ouders n=14
59,5 12,9
50,0 50,0
22,2 19,6 9,9 35,3 1,6 12,9
41,7 25,0 8,3 0,0 0,0 0,0
5.3 Meer alleenstaande ouders ervaren moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang In vergelijking met de modale groep ervaren meer alleenstaande ouders moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvangvorm (76,9% versus 44,2%). De ervaren knelpunten wijken evenwel niet af van de modale groep: de voornaamste problemen zijn de lange wachtlijsten en het gebrek aan opvangmogelijkheden in de buurt. Daarnaast weegt de kostprijs bij de alleenstaande ouders meer door dan bij de modale groep, wat we reeds vaststelden bij de doorslaggevende redenen voor de feitelijke keuze.
Gebruik kinderopvang door alleenstaande ouders
281
Tabel 11.7 Ondervonden moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvangvorm door de alleenstaande ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Moeilijkheden
Modale groep n=656
Alleenstaande ouders n=14
Te lange wachtlijsten Te weinig opvangmogelijkheden in de buurt Opvang is in het algemeen te duur Moeilijkheden bij het vinden van opvang die afgestemd is op de werkuren Moeilijkheden bij het vinden van opvang die overeenstemt met de opvoedingswaarden Te weinig informatie of adressen
22,2 12,7 6,2 14,9
30,8 23,1 15,4 15,4
3,7
7,7
5,4
0,0
Geen moeilijkheden
55,8
23,1
5.4 Financiële redenen en de goede verzorging geven de doorslag bij de feitelijke keuze In vergelijking met de modale groep weegt bij de alleenstaande ouders het financiële aspect veel sterker door bij de keuze voor een bepaalde opvangvorm. De goede verzorging is voor beide groepen een belangrijke factor. Voor meer dan een derde van de alleenstaande ouders werd de keuze echter bepaald door het feit dat het de enige mogelijkheid was, wat meer dan het dubbele is dan bij de modale groep. De vlotte bereikbaarheid van de opvangvoorziening en het feit dat er nog andere kinderen zijn weegt bij de alleenstaande ouders blijkbaar veel minder door dan bij de modale groep.
Gebruik kinderopvang door alleenstaande ouders
282
Tabel 11.8 Redenen die bij de alleenstaande ouders de doorslag gaven bij de feitelijke keuze van een bepaalde kinderopvangvorm in vergelijking met de modale groep (in %) Redenen
Praktische redenen - Financiële redenen - Het gebruikersgemak - De broers of zusjes kunnen er ook terecht - De vlotte bereikbaarheid - Het kindje kan er blijven als het ouder wordt Opvoedkundige overwegingen - Opvoedkundige redenen - Er zijn nog andere kindjes Kwaliteit van de dienstverlening - De goede verzorging - Het kindje vindt het zelf plezant - De goede uitrusting (netheid, speelruimte, …) - Inspraak van de ouders - Het was de enige mogelijkheid
6.
Modale groep n=656
Alleenstaande ouders n=14
14,6 33,7 37,8 62,6 25,3
53,8 30,8 30,8 23,1 15,4
35,8 48,0
38,5 23,1
56,3 37,4 34,1 19,6 15,9
61,5 38,5 23,1 23,1 38,5
Opvang in specifieke situaties
6.1 Opvang op moeilijke momenten In vergelijking met de modale groep hebben alleenstaande ouders meer nood aan kinderopvang na 6 uur ’s avonds, voor 7 uur ’s morgens en meer dan 11 uur per dag. Een mogelijke verklaring is het hoger percentage voltijds werkende moeders in vergelijking met de modale groep. Bovendien is het merendeel van de werkende alleenstaande ouders arbeid(st)er, waarbij een onregelmatig uurschema vaak voorkomt. Ook hebben alleenstaande ouders meer nood aan het vlug vinden van opvang. We stellen tevens vast dat alleenstaande ouders doorgaans meer moeilijkheden ervaren om op die momenten opvang te vinden, met uitzondering van opvang voor meer dan 11 uur per dag.
Gebruik kinderopvang door alleenstaande ouders
283
Tabel 11.12 De nood aan opvang op moeilijke momenten bij alleenstaande ouders en eventuele ondervonden moeilijkheden in vergelijking met de modale groep (in %) Moeilijke momenten
Na 6 uur ’s avonds Tijdens het weekend Vlug opvang vinden (bv. binnen de week) Op voortdurend wisselende dagen Meer dan 11 uur per dag Voor 7 uur ’s morgens
Modale groep Alleenstaande ouders n=656 n=14 Reeds nodig Moeilijkheden Reeds nodig Moeilijkheden gehad ondervonden gehad ondervonden 67,0 51,9 47,1
22,9 19,5 21,0
75,0 36,4 54,5
37,5 25,0 33,3
31,1
11,1
27,3
33,3
21,0 18,1
18,1 22,0
33,3 38,5
0,0 25,0
De grootouders zijn op deze moeilijke momenten de belangrijkste opvangvorm, zowel bij de alleenstaande ouders als bij de modale groep. In vergelijking met de modale groep schakelen alleenstaande ouders op deze momenten tevens vaker andere familieleden, vrienden en buren in. Tabel 11.10 Regeling van de opvang op deze moeilijke momenten bij alleenstaande ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Regeling opvang
Grootouders vangen kindje op Andere (familieleden, vrienden, buren) vangen kindje op Kind kan naar opvang waar het gewoonlijk is* Ik probeer het zo te regelen dat er geen opvang nodig is Andere oplossing Nog niet nodig gehad *
Modale groep n=656
Alleenstaande ouders n=14
73,3 34,5
64,3 50,0
16,8 17,3
7,1 0,0
10,9
0,0
16,6
21,4
Exclusief opvang door de grootouders of andere familieleden, vrienden of buren.
6.2 Bij ziekte van het kind zorgen de grootouders doorgaans voor opvang Ook in geval van kortstondige ziekte van het kind is de meest voorkomende oplossing zowel bij eenoudergezinnen als bij de modale groep - de opvang door de grootouders, gevolgd door opname van verlof omwille van sociale of familiale redenen. Jaarlijks verlof
Gebruik kinderopvang door alleenstaande ouders
284
of een recuperatiedag worden door alleenstaande ouders minder opgenomen in vergelijking met de modale groep, wat begrijpelijk is rekening houdend met het lagere percentage alleenstaande ouders dat participeert aan de arbeidsmarkt. Tabel 11.11 Opvang bij kortstondige ziekte van een kind bij alleenstaande ouders in vergelijking met de modale groep (in %) Opvang
Grootouders zorgen voor kindje Een van de partners neemt een dag jaarlijks verlof of een recuperatiedag1 Een van de partners neemt verlof om sociale of familiale redenen1 Kindje kan blijven in opvang waar het gewoonlijk is2 Een van de ouders werkt dan thuis Anderen (familieleden, vrienden, buren, …) zorgen voor kindje Beroep op organisatie die zieke kinderen opvangt Partner werkt niet Een andere oplossing 1 2
7.
Modale groep n=656
Alleenstaande ouders n=14
76,5 37,6
71,4 21,5
35,8
35,7
19,5
21,4
8,3 12,6
7,1 14,3
6,7
7,1
1,3 5,0
0,0 7,1
In geval van een eenoudergezin betreft het de alleenstaande ouder. Exclusief opvang door de grootouders of andere familieleden, vrienden of buren.
Besluit
We stelden vast dat meer dan de helft (54,5%) van de alleenstaande ouders regelmatig gebruik maakt van kinderopvang (versus 61,6% bij de modale ouders). De intensiteit (aantal uren opvang per week) is vergelijkbaar met de modale groep. De voornaamste reden waarom zowel alleenstaande als modale ouders een beroep doen op opvang is om te kunnen blijven werken. Alleenstaande ouders die geen gebruik maken van opvang zijn doorgaans huisvrouw of werkloos. Het gesubsidieerd kinderdagverblijf is voor de alleenstaande ouders de belangrijkste opvangvorm, gevolgd door de grootouders enerzijds en het opvanggezin aangesloten bij een dienst anderzijds. Deze drie opvangvormen zijn ook bij de modale groep het populairst, zei het dat het opvanggezin aangesloten bij een dienst hier primeert op het gesubsidieerd kinderdagverblijf. Het gebruik van particuliere opvangvormen ligt bij de alleenstaande ouders zeer laag. Hierbij is de doorgaans hogere kostprijs een mogelijke verklaring. In vergelijking met de modale groep wordt meer een beroep gedaan op de grootouders langs moederszijde, daar waar slechts één op vijf alleenstaande ouders gebruik maakt van
Gebruik kinderopvang door alleenstaande ouders
285
opvang door de grootouders langs vaderszijde. Dit kan er op wijzen dat de meerderheid van de alleenstaande moeders het contact met de vroegere schoonouders heeft verbroken. Financiële redenen en de goede verzorging geven bij alleenstaande ouders de doorslag bij de feitelijke keuze van de opvangvorm. Hierbij weegt het financiële aspect veel sterker door dan bij de modale groep, wat te verklaren is door het gemiddeld veel lager gezinsinkomen in vergelijking met de modale ouders. Dit houdt op zijn beurt verband met het hogere aandeel werklozen en huisvrouwen bij de alleenstaande ouders. Van de werkende alleenstaande ouders is het merendeel bovendien arbeid(st)er. De meerderheid van de alleenstaande ouders start de zoektocht naar een geschikte opvang pas geruime tijd na de geboorte van het kind. De start van de zoektocht is doorgaans het gevolg van een concrete aanleiding, bijvoorbeeld het vinden van een job, ziekte van de grootouders, na de echtscheiding, etc. De alleenstaande ouders baseren zich hierbij meer dan de modale groep op externe informatie. In vergelijking met de modale groep ervaren meer alleenstaande ouders moeilijkheden bij het zoeken van een geschikte opvang. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de zoektocht naar opvang doorgaans langer duurt dan bij de modale ouders. De voornaamste knelpunten zijn voor beide groepen de lange wachtlijsten en het gebrek aan opvangmogelijkheden in de buurt. Daarnaast zijn meer alleenstaande ouders van mening dat opvang in het algemeen te duur is. In vergelijking met de modale groep hebben alleenstaande ouders tevens meer nood aan kinderopvang na 6 uur ’s avonds, voor 7 uur ’s morgens en meer dan 11 uur per dag. Ook moeten zij iets vaker snel (d.i. binnen de week) opvang vinden. Hierbij stelden we vast dat alleenstaande ouders doorgaans meer moeilijkheden ervaren om op die momenten opvang te vinden, met uitzondering van opvang voor meer dan 11 uur per dag. Net zoals bij de modale groep zijn het voornamelijk de grootouders die op deze momenten worden aangesproken, zei het dat de alleenstaande moeders meestal uitsluitend een beroep kunnen doen op de grootouders langs moederszijde. Om deze beperking te compenseren worden vaker dan bij de modale ouders ook andere familieleden, vrienden en kennissen ingeschakeld. Hetzelfde geldt ingeval van kortstondige ziekte van het kind. Op basis van het voorgaande kunnen we ten aanzien van het beleid volgende suggesties formuleren: − Rekening houdend met het lagere gezinsinkomen en de bestaande wachtlijsten in diverse (gesubsidieerde) opvangvoorzieningen, is er in de eerste plaats nood aan voldoende gesubsidieerde opvangmogelijkheden in de buurt. − Daarnaast dient het voor alleenstaande ouders - evenals voor modale ouders - een keuze te zijn om al dan niet zelf de zorg voor de kinderen op te nemen. Op basis van het onderzoek was het echter niet mogelijk na te gaan in hoeverre de alleenstaande ouders die niet participeren aan de arbeidsmarkt hiervoor bewust hebben gekozen, dan wel of bepaalde drempels aan de oorzaak liggen, bijvoorbeeld het niet vinden van een geschikte en betaalbare opvang, diverse aspecten m.b.t. de zogenaamde werkloosheidsval, etc. Bijkomend onderzoek dient hierover meer uitsluitsel te geven.
Gebruik kinderopvang door alleenstaande ouders
−
286
Tot slot stelden we vast dat diverse alleenstaande ouders nood hebben aan opvang op momenten dat de reguliere opvangvoorzieningen doorgaans gesloten zijn (bv. na 6 uur ’s avonds, voor 7 uur ’s morgens). Ook moeten zij vaak snel (d.i. binnen de week) opvang vinden. Er is bij deze ouders bijgevolg - meer dan bij de modale groep - nood aan flexibele openingsuren en occasionele opvang.
287
HOOFDSTUK 12 GEBRUIK KINDEROPVANG DOOR WERKLOZE MOEDERS
1.
Inleiding
Het lijkt enerzijds plausibel te stellen dat gezinnen waarin de moeder werkloos is slechts zelden nood hebben aan kinderopvang, vermits de moeder zelf voor de opvang kan instaan. Anderzijds kunnen diverse situaties ook voor deze ouders een nood aan kinderopvang creëren, zoals het volgen van een cursus of opleiding (bv. bij de VDAB), op sollicitatiegesprek gaan, om tijd te hebben voor huishoudelijk werk, om vrije tijd te hebben, etc. In dit hoofdstuk gaan we onder meer na in welke mate werkloze moeders gebruik maken van kinderopvang, de redenen die hieraan ten grondslag liggen en de knelpunten die deze ouders ervaren bij het zoeken naar een geschikte opvang. Gaat het voornamelijk om occasionele opvang? Staan formele opvangvormen hier voldoende voor open? We focussen hierbij op de 41 uitkeringsgerechtigde werkloze moeders met een kindje tussen 3 maanden en 2,5 jaar oud die deel uitmaken van de bevraging van de modale groep.
2.
Kenmerken van de doelgroep
Reeds meermaals werd aangetoond dat werkloosheid voornamelijk lager geschoolden treft. Dit geldt echter slechts gedeeltelijk voor de werkloze moeders die deel uitmaken van de bevraagde modale groep: een vierde heeft hetzij een universitair diploma, hetzij een diploma van het Hoger Onderwijs Buiten de Universiteit (HOBU). Dit is te verklaren door de hogere respons van hoger opgeleiden op de enquête. Bij de interpretatie van de resultaten dient hier rekening mee gehouden te worden. Op basis van het onderzoek kon niet worden achterhaald of de moeders er bewust voor kiezen om (tijdelijk) niet te participeren aan de arbeidsmarkt.
Gebruik kinderopvang door werkloze moeders288
Tabel 12.1 Diploma van de werkloze moeders in vergelijking met de modale groep (in %) Diploma
Geen Maximum lager secundair Maximum hoger secundair HOBU Universitair onderwijs *
Moeders uit modale groep* n=1 029
Werkloze moeders n=41
24,8 40,4 34,8
4,9 24,3 46,4 12,2 12,2
Gewogen cijfers.
We stellen vast dat werkloosheid voornamelijk bedienden en arbeidsters treft. 15% van de werkloze moeders heeft nooit een beroep gehad of was huisvrouw. Tabel 12.2 Beroep van de werkloze moeders in het verleden (in %) Beroep Bediende Arbeider Huisvrouw Ambtenaar Zelfstandige beroep Geen beroep Kaderlid
Werkloze moeders n=37 45,9 29,7 10,8 2,7 5,4 5,4 0,0
Zoals we konden vermoeden ligt het maandelijks gezinsinkomen in de gezinnen waarvan de moeder werkloos is doorgaans lager dan bij de modale groep. Daar waar het merendeel van de modale groep een maandelijks gezinsinkomen heeft van 100 000 BEF of meer, heeft de meerderheid van gezinnen waarin de moeder werkloos is een inkomen tussen de 60 000 en de 80 000 BEF per maand.
Gebruik kinderopvang door werkloze moeders289
Tabel 12.3 Netto maandelijks gezinsinkomen van de gezinnen waarin de moeder werkloos is in vergelijking met het gezamenlijk inkomen van de partners uit de modale groep (in %)
≤20 000 20 001-40 000 40 001-60 000 60 001-80 000 80 001-100 000 >100 000
3.
Modale groep n=1 029
Werkloze moeders n=40
16,3 13,6 22,4 47,6
5,0 7,5 10,0 42,5 22,5 12,5
Gebruik van kinderopvang
3.1 Aantal gebruikers en intensiteit van de opvang Zoals verwacht maakt het grootste deel (85,4%) van de werkloze moeders nooit of slechts zeer uitzonderlijk gebruik van kinderopvang. Toch doet nog 14,6% van deze groep regelmatig een beroep op opvang. Tabel 12.4 Het gebruik van opvang voor kinderen van 3 maanden tot 2,5 jaar door gezinnen waarvan de moeder werkloos is, in vergelijking met de modale groep (in %) Gebruik kinderopvang Regelmatig Zeer uitzonderlijk of nooit *
Modale groep* n=1 091 61,6 38,4
Werkloze moeders n=41 14,6 85,4
Inclusief allochtone gezinnen.
De intensiteit van de opvang (het aantal uren opvang per week) ligt bij de werkloze moeders evenwel veel lager dan bij de modale groep: de meerderheid van de werkloze moeders doet minder dan 20 uren per week een beroep op opvang. 3.2 Redenen voor al dan niet gebruik van opvang De voornaamste redenen waarom werkloze moeders - zei het in beperkte mate - gebruik zullen maken van opvang zijn om tijd te hebben voor huishoudelijk werk (71,4%) en om af en toe eens vrije tijd te hebben (42,8%). Het betreft hier bijgevolg voornamelijk
Gebruik kinderopvang door werkloze moeders290
occasionele opvang. Andere redenen die worden vermeld zijn indien men werk vindt en om af en toe alle aandacht te kunnen geven aan een ander kind uit het gezin. Logischerwijze is de belangrijkste reden voor het niet gebruiken van opvang dat de moeder zelf thuis is om op de kinderen te passen. De helft van de respondenten vindt dit tevens het beste voor het kind. Bovendien vinden in vergelijking met de modale groep meer werkloze moeders geen geschikte opvang. Andere redenen zijn het onregelmatige werkschema van de partner en de kostprijs. Eén van de respondenten wijst er op dat haar kind langdurig en ernstig ziek is waardoor ze er liever zelf voor zorgt.
4.
Gebruikte opvangvormen
Werkloze moeders maken voornamelijk gebruik van informele opvang, waarbij de grootouders langs moederszijde op de eerste plaats komen (77,8%). Vormen van formele opvang worden slechts zelden aangewend. Het zijn voornamelijk opvoedkundige overwegingen en de kwaliteit van de dienstverlening die bij werkloze moeders de doorslag geven bij de keuze voor opvang door de grootouders of andere familieleden, vrienden of buren. Tevens wegen financiële redenen meer door dan bij de modale groep. Werkloze moeders ondervinden iets meer moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang dan de modale groep. De lange wachtlijsten worden door beide groepen ouders ervaren als het grootste knelpunt, gevolgd door het gebrek aan opvangvoorzieningen in de buurt.
5.
Opvang in specifieke situaties
Werkloze moeders hebben in vergelijking met de modale groep meer nood aan opvang op moeilijke momenten. Hierbij valt vooral het hoge aandeel werkloze moeders op dat aangeeft nood te hebben aan opvang na 6 uur ’s avonds en tijdens het weekend. Een mogelijke verklaring is het volgen van cursussen of het uitoefenen van ‘zwartwerk’. Op basis van voorliggend onderzoek kunnen we hierover evenwel geen sluitende uitspraak doen. Tevens is er een grotere nood aan het vinden van opvang binnen de week (bv. op het moment dat men werk gevonden heeft).
Gebruik kinderopvang door werkloze moeders291
Tabel 12.13 De nood aan opvang op moeilijke momenten bij werkloze moeders en eventuele ondervonden moeilijkheden in vergelijking met de modale groep (in %) Moeilijke momenten
Modale groep Werkloze moeders n=656 n=41 Reeds nodig Moeilijkheden Reeds nodig Moeilijkheden gehad ondervonden gehad ondervonden
Na 6 uur ’s avonds Vlug opvang vinden (binnen de week) Tijdens het weekend Op voortdurend wisselende dagen Meer dan 11 uur per dag Voor 7 uur ’s morgens
67,0 47,1
22,9 21,0
100,0 100,0
14,3 0,0
51,9 31,1
19,5 11,1
87,5 50,0
0,0 0,0
21,0 18,1
18,1 22,0
50,0 37,5
0,0 33,3
Zoals bij de modale groep zijn het in de eerste plaats de grootouders die op deze moeilijke momenten worden aangesproken voor opvang. Werkloze moeders doen tevens vaker dan de modale groep een beroep op andere familieleden, vrienden en buren. Tabel 12.5 Regeling van de opvang op deze moeilijke momenten bij werkloze moeders in vergelijking met de modale groep (in %) Regeling opvang
Modale groep n=656
Werkloze moeders n=41
73,3 34,5
87,5 62,5
Grootouders vangen kindje op Andere (familieleden, vrienden, buren) vangen kindje op Ik probeer het zo te regelen dat er geen opvang nodig is Kind kan naar opvang waar het gewoonlijk is* Andere oplossing
17,3
12,5
16,8 10,9
12,5 12,5
Nog niet nodig gehad
16,6
12,5
*
Exclusief opvang door de grootouders of andere familieleden, vrienden of buren.
Ook in geval van kortstondige ziekte van het kind worden - zowel door de werkloze moeders als de modale groep - doorgaans de grootouders ingeschakeld.
6.
Besluit
Het merendeel (85,4%) van de werkloze moeders geeft aan zelden of nooit gebruik te maken van kinderopvang, vermits men zelf thuis is om voor het kind te zorgen. De helft
Gebruik kinderopvang door werkloze moeders292
van de respondenten vindt dit tevens het beste voor het kind. Toch doet 14,6% van de werkloze moeders regelmatig een beroep op opvang, zei het slechts gedurende een beperkt aantal uren per week. De voornaamste reden om gebruik te maken van opvang is om tijd te hebben voor huishoudelijk werk en om af en toe eens vrije tijd te hebben. Er is bij deze doelgroep bijgevolg voornamelijk nood aan occasionele opvang. Daarnaast geven een aantal werkloze moeders aan gebruik te zullen maken van opvang vanaf het moment dat men werk vindt, waarbij er op korte termijn een geschikte opvang dient te worden gevonden. Werkloze moeders maken voornamelijk gebruik van informele opvang, waarbij de grootouders langs moederszijde op de eerste plaats komen. Hierbij wegen financiële redenen zwaarder door dan bij de modale groep, wat begrijpelijk is vermits het gemiddeld gezinsinkomen veel lager ligt dan bij de modale ouders. De lange wachtlijsten en het gebrek aan opvangvoorzieningen in de buurt zijn zowel voor de werkloze moeders als de modale ouders voorname knelpunten. Bovendien hebben werkloze moeders meer dan modale ouders nood aan opvang op moeilijke momenten, in het bijzonder na 6 uur ’s avonds en tijdens het weekend. Tevens is er een grotere nood aan het vinden van opvang binnen de week. Het zijn net zoals bij de modale groep voornamelijk de grootouders die op deze momenten inspringen, evenals bij kortstondige ziekte van het kind. We kunnen bijgevolg besluiten met te stellen dat werkloze moeders voornamelijk nood hebben aan: − betaalbare opvang; − flexibel georganiseerde opvang (in het weekend en ’s avonds); − opvang in de buurt; − occasionele opvang.
293
BESLUIT EN BELEIDSAANBEVELINGEN (SPECIFIEKE DOELGROEPEN)
Bij de onderzochte doelgroepen stelden we een grote verscheidenheid vast inzake het gebruik van kinderopvang voor kinderen tussen 3 maanden en 2,5 jaar. Onderstaande tabel vat de cijfers m.b.t. het gebruik samen, afgezet tegen de modale groep. Tabel 1. Het gebruik van kinderopvang voor kinderen van 3 maanden tot 2,5 jaar door de specifieke doelgroepen in vergelijking met de modale groep (na weging voor allochtonen) (in %) Gebruik opvang
Modale groep n=1 091
Regelmatig 61,6 Zeer uitzonderlijk 38,4 of nooit
Ouders Allochtone gezinnen met een n=62 handicap kind n=50
Kansarme gezinnen n=35
64,0 36,0
31,4 68,6
12,9 87,1
Alleenstaande ouders n=22 54,5 45,5
Werkloze moeders n=41
14,6 85,4
We zien dat het aandeel ouders met een gehandicapt kind dat regelmatig gebruik maakt van kinderopvang vergelijkbaar is met de modale groep. Ook bij de alleenstaande ouders (in hoofdzaak alleenstaande moeders) ligt het regelmatig gebruik van opvang relatief hoog. Het onderzoek wees evenwel uit dat de intensiteit van de opvang (d.i. het aantal uren opvang per week) bij deze doelgroepen lager ligt dan bij de modale groep, hetzij omdat de moeders deeltijds werken, hetzij omdat er voornamelijk nood is aan occasionele opvang. Allochtone gezinnen en - voor een deel hiermee samenhangend - gezinnen waarvan de moeder werkloos is, doen het minst een beroep op kinderopvang. Het zou evenwel voorbarig en onjuist zijn om op basis hiervan te besluiten dat er bij deze doelgroepen geen nood is aan kinderopvang en dat het beleid hier geen specifieke initiatieven dient te nemen. De resultaten uit het voorliggend onderzoek leveren immers een meer genuanceerd beeld op en reiken diverse pistes aan waarop het centrale beleid in de toekomst kan inspelen. In wat volgt formuleren we een aantal algemene beleidsconclusies met betrekking tot de onderzochte doelgroepen. Voor beleidssuggesties die verband houden met meer specifieke aspecten van iedere doelgroep op zich verwijzen we naar de besluiten bij elk van de hoofdstukken.
Algemeen besluit en beleidsaanbevelingen voor de specifieke doelgroepen
1.
294
Afstemmen opvangaanbod op de behoeften van de doelgroepen
1.1 Voldoende opvangmogelijkheden in de buurt Ouders uit bepaalde doelgroepen hebben nood aan voldoende opvangmogelijkheden in de buurt. Zo vermelden diverse ouders met een gehandicapt kind dat aangewezen is op gespecialiseerde opvang en zorg het gebrek aan een geschikte opvangvoorziening in de omgeving van de woonplaats. Bij kansarme ouders stelt zich bovendien vaak het probleem van beperkte mobiliteit omdat men doorgaans niet over een wagen beschikt. Een opvanggezin in de buurt zou voor de kansarme ouders een oplossing kunnen zijn, maar het gebrek aan vertrouwen en/of de kostprijs zijn vaak bestaande drempels. Bovendien zijn onthaalmoeders of -vaders het doorgaans niet ‘gewoon’ om met deze doelgroep om te gaan (zie verder). We pleiten dan ook voor betaalbare initiatieven op buurt- of wijkniveau, dicht bij de woonplaats van de doelgroep en afgestemd op hun specifieke noden. In diverse steden wordt reeds getracht aan deze noden tegemoet te komen door de oprichting van doelgroepspecifieke projecten in kansarme en/of allochtone buurten. Dergelijke initiatieven zijn evenwel slechts mogelijk indien de betreffende doelgroepen geconcentreerd zijn in bepaalde buurten of wijken en een voldoende grote omvang hebben, wat in kleinere gemeenten doorgaans niet het geval is. Hetzelfde geldt voor kinderen met een handicap. In deze gevallen dienen de algemene opvangvoorzieningen open te staan voor kinderen uit de doelgroepen. Dit vergt evenwel ervaring, kennis en een bepaalde ‘feeling’. 1.2 Omgaan met kinderen (en ouders) uit een bepaalde doelgroep vergt ervaring, kennis en een bepaalde ‘feeling’ Een bijkomend voordeel van dergelijke buurt- en doelgroepgerichte initiatieven is dat het personeel ervaring opbouwt om met een bepaalde doelgroep om te gaan en dat het personeel een beter zicht krijgt op de gewoonten binnen de kansarme en/of allochtone cultuur. Hierdoor ontstaat sneller een vertrouwensband met de ouders, wat in het bijzonder bij opvang van kinderen uit kansarme en/of allochtone gezinnen van belang is. We stelden immers vast dat deze ouders vaak vooroordelen en foutieve opvattingen hebben over formele opvang, wat de drempel naar dergelijke voorzieningen verhoogt. Ook ouders met een gehandicapt kind hebben - meer nog dan modale ouders - nood aan vertrouwen in de opvangvoorziening, rekening houdend met de nood aan specifieke zorg. Om een vertrouwensband te creëren, de drempel te verlagen en inzicht te verwerven in de ‘vreemde’ culturen is een persoonlijke omgang van het personeel van de opvangvoorziening met de ouders uit de doelgroep zeer belangrijk, evenals het stimuleren van contacten tussen ouders onderling. Dit is binnen algemene opvangvoorzieningen doorgaans niet zo eenvoudig. Opvangvoorzieningen die zich hetzij uitsluitend richten op specifieke doelgroepen, hetzij open staan voor kinderen uit bepaalde doelgroepen hebben bijgevolg nood aan personeel met een bepaalde ingesteldheid, ervaring en ‘feeling’ om met de betreffende doelgroep(en) om te gaan. Dit geldt tevens voor de regioverpleegkundigen van Kind en
Algemeen besluit en beleidsaanbevelingen voor de specifieke doelgroepen
295
Gezin die huisbezoeken brengen bij kinderen uit bepaalde doelgroepen, zodat men het vertrouwen van de ouders wint. In dit verband wijzen we er op dat er tijdens de opleiding tot kinderverzorg(st)er voldoende aandacht dient te worden besteed aan de problematiek en kenmerken van de doelgroepen waarmee men als kinderverzorg(st)er in aanmerking kan komen. Voor de regioverpleegkundigen die contacten hebben met bepaalde doelgroepen kan een specifiek vormingspakket worden uitgewerkt. Het zich laten vergezellen door een interculturele bemiddelaar of een ervaringsdeskundige bij huisbezoeken bij specifieke doelgroepen, zoals reeds in verschillende steden en gemeenten gebeurt, is een lovenswaardig initiatief. Van belang is ook dat er bij deze huisbezoeken door de regioverpleegkundige voldoende tijd wordt uitgetrokken, zodat een vertrouwensband met de ouders kan worden opgebouwd. Dit is zowel in het belang van het kind als van de ouders. In het bijzonder bij kansarme gezinnen is de regioverpleegkundige immers vaak de enige externe hulpverlener die zich een beeld kan vormen van de thuissituatie van het kind en de ouders indien nodig kan doorverwijzen naar andere hulpverleners.
2.
Verruiming van de betekenis en de doelstelling van kinderopvang
2.1 Opvang is niet alleen een noodzaak voor werkende ouders Uit het onderzoek blijkt dat de reden waarom ouders gebruik maken van opvang sterk kan verschillen. Zo doen de modale ouders, evenals de ouders met een gehandicapt kind en een deel van de alleenstaande ouders voornamelijk een beroep op kinderopvang om te kunnen blijven werken. De meeste opvangvoorzieningen richten zich naar deze ouders, waarbij er doorgaans vaste uren en dagen voor opvang worden afgesproken. Allochtone ouders, kansarme ouders, een deel van de alleenstaande ouders en werkloze moeders maken daarentegen hoofdzakelijk gebruik van opvang om af en toe eens vrije tijd te hebben, om tijd te hebben voor het huishoudelijk werk, om boodschappen te doen, omdat men de dagelijkse zorg (tijdelijk) niet aankan, om een Nederlandse taalcursus of een opleiding bij de VDAB te volgen, om te gaan solliciteren, etc. Bovendien hebben zij vaak een onzekere en tijdelijke werksituatie met onregelmatige werkuren. Deze doelgroepen hebben bijgevolg (voornamelijk) nood aan occasionele en flexibel georganiseerde kinderopvang die tevens toegankelijk is op moeilijke momenten, zoals ’s morgens vroeg, ’s avonds laat of in het weekend. Een aantal opvangvoorzieningen trachten op deze noden in te spelen, hetzij door in de ‘klassieke’ opvang enkele plaatsen vrij te houden voor occasionele opvang, hetzij door uitsluitend occasionele opvang gericht naar specifieke doelgroepen (bv. kansarmen en/of allochtonen) aan te bieden. We vermoeden evenwel dat het aanbod nog sterk dient uitgebreid te worden om aan de bestaande behoeften te kunnen voldoen.
Algemeen besluit en beleidsaanbevelingen voor de specifieke doelgroepen
296
2.2 Kinderopvang als middel om als ouder even op adem te komen Tevens kan (occasionele) kinderopvang worden aangewend als middel om als ouder even op adem te komen. Zowel kansarme, allochtone of alleenstaande ouders, evenals ouders met een gehandicapt kind kunnen nood hebben aan een (tijdelijke) ontlasting van hun dagelijkse zorgtaken. Hierdoor komt er tijd vrij om structuur te geven aan het leven, om het huishoudelijk werk gedaan te krijgen, om meer aandacht te kunnen geven aan de partner of aan de andere kinderen in het gezin en om voor zichzelf de zaken op een rijtje te kunnen zetten. 2.3 Kinderopvang als een middel tot emancipatie en (her)integratie van de ouders In een verdere fase kan een uitgebreid aanbod aan betaalbare, occasionele en flexibel georganiseerde opvang kansarme, allochtone, werkloze en alleenstaande moeders die thuis zijn, evenals moeders met een gehandicapt kind die hun werk opgaven om voor het kind te zorgen, aansporen om opnieuw (deeltijds) te participeren aan de arbeidsmarkt of om een opleiding bij de VDAB, een Nederlandse taalcursus te volgen, zich in te schrijven in een interim-kantoor, etc. waardoor de afstand tot de arbeidsmarkt wordt verkleind. Daar waar kinderopvang in het verleden voornamelijk onstond als antwoord op de toenemende arbeidsparticipatie van de vrouw, kan opvang bijgevolg ook een middel zijn tot emancipatie en (her)integratie van moeders uit bepaalde doelgroepen in de arbeidsmarkt. Uiteraard impliceert dit dat eerst bestaande werkloosheids- en uitkeringsvallen worden weggewerkt. 2.4 Kinderopvang in het belang van het kind Kinderopvang dient niet alleen in het belang van de ouders, maar tevens in het belang van het kind te worden gezien. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen uit bepaalde doelgroepen. Zo kan kinderopvang een belangrijke pedagogische meerwaarde hebben, onder meer in functie van het opsporen en wegwerken van eventuele ontwikkelingsachterstanden bij kansarme kinderen, het sneller leren van de Nederlandse taal door allochtone kinderen, etc. Kinderen met een handicap kunnen in een kinderdagverblijf of een opvanggezin op hun beurt veel leren van kinderen zonder een handicap. Tevens leren ‘modale’ kinderen en kinderen uit bepaalde doelgroepen op die manier van kleins af aan omgaan met verschillen. Vandenbroeck (1999) wijst er in dit verband op dat kinderopvang een ‘sas de transition’ is, een eerste plek waar kinderen met de diversiteit van de samenleving worden geconfronteerd en waar zij ervaringen kunnen opdoen in het omgaan met die diversiteit. Hierbij is het van belang dat de opvangvoorziening in de mate van het mogelijke een juiste afbeelding is van de samenleving, wat ons bij het volgende punt brengt.
Algemeen besluit en beleidsaanbevelingen voor de specifieke doelgroepen
3.
297
Kinderopvang als afspiegeling van de diversiteit in de samenleving
We leven momenteel in een samenleving die enerzijds gekenmerkt wordt door een toenemende diversiteit inzake gezinssamenstelling (groeiend aantal eenoudergezinnen, ontstaan van nieuw samengestelde gezinnen, multigenerationele gezinnen binnen bepaalde culturen, …), inkomen, tewerkstellingssituatie, etc. Anderzijds nemen bepaalde doelgroepen zoals allochtone en kansarme gezinnen steeds meer kenmerken over van de ‘modale’ ouders (minder kinderen, meer moeders die uit huis gaan werken, …). Ook opvangvoorzieningen worden vandaag - en nog meer in de toekomst - met deze evoluties geconfronteerd, wat nieuwe behoeften inzake kinderopvang met zich meebrengt (zie hoger). Het is dan ook van belang dat de opvangvoorzieningen rekening houden met deze realiteit en zich niet louter (blijven) richten op het modale gezin van Vlaamse tweeverdieners uit de middenklasse (zie ook Vandenbroeck, 1999). Logischerwijze volgt hieruit dat kinderen uit de verschillende doelgroepen een plaats dienen te krijgen binnen de algemene opvangvoorzieningen. Dit veronderstelt een toegankelijkheid van de initiatieven voor alle kinderen, waarbij eventuele vormen van uitsluiting of discriminatie worden tegengegaan. Tevens dienen bestaande drempels te worden weggewerkt. We wezen in dit verband reeds op drempels zoals de kostprijs, de afstand, de nood aan specifieke zorg, maar ook het gebrek aan vertrouwen, vooroordelen en gebrek aan kennis over de (formele) opvangvoorzieningen. Het verlagen van de drempel voor allochtone en kansarme ouders kan onder meer gerealiseerd worden door allochtone en kansarme verzorg(st)ers mee in te schakelen in de opvang, wat tot op heden nog maar sporadisch in een aantal projecten gebeurt. We suggereerden reeds het in dienst nemen van (ortho)pedagogen zodat taalachterstand bij allochtone en/of kansarme kinderen kan worden weggewerkt en zodat kinderen met een handicap individueel kunnen worden gestimuleerd. Via ‘ambulante’ personen kunnen ook onthaalmoeders worden bereikt. Door dergelijke initiatieven zal het vertrouwen in de formele opvang bij ouders uit de doelgroepen groeien, waardoor zij minder geneigd - en genoodzaakt - zullen zijn om (deeltijds) thuis te blijven en zelf voor de opvang in te staan.
4.
Integratie of specialisatie?
Naast het streven naar integratie van doelgroepen binnen algemene opvangvoorzieningen, gaan echter tevens stemmen op voor gespecialiseerde opvang gericht naar specifieke doelgroepen. Beide vormen hebben voor- en nadelen. − Zo wezen we er enerzijds op dat integratie van allochtone kinderen binnen algemene voorzieningen onder meer als voordeel heeft dat de kinderen sneller Nederlands leren, dat ze opgroeien in een Westerse cultuur en dat niet-allochtone kinderen leren omgaan met allochtone leeftijdsgenootjes. Uit het onderzoek blijkt tevens dat een deel van de ouders met een gehandicapt kind van mening is dat hun kind veel kan leren van ‘gewone’ kinderen en dat de andere kinderen op hun beurt van kleins af in contact komen met kinderen met een handicap, wat hun integratie in de samenleving bevordert.
Algemeen besluit en beleidsaanbevelingen voor de specifieke doelgroepen
298
−
Anderzijds werpen ook initiatieven uitsluitend gericht op bepaalde doelgroepen hun vruchten af. Zo is er binnen dergelijke doorgaans kleinschalige opvangprojecten meer tijd voor elk kind afzonderlijk, waardoor eventuele ontwikkelingsachterstanden kunnen worden opgespoord. Tevens gaat er meer aandacht naar de ouders, wat zowel drempelverlagend als emancipatorisch kan werken. Daarnaast zijn ook bepaalde kinderen met een (ernstige) handicap aangewezen op gespecialiseerde zorg die in algemene opvangvoorzieningen niet kan worden geboden. In plaats van te kiezen voor integratie of specialisatie pleiten we dan ook voor een uitbouw van beide vormen, zodat de ouders zelf een keuze kunnen maken in belang van het kind.
5.
Belang van duidelijke informatie over de bestaande opvangvormen
Uiteraard veronderstelt een objectief keuzeproces inzake kinderopvang dat de ouders goed geïnformeerd zijn over de bestaande opvangvormen in hun buurt, zowel wat de algemene voorzieningen betreft als de initiatieven die zich richten naar specifieke doelgroepen. Uit het onderzoek blijkt evenwel dat in het bijzonder heel wat kansarme en allochtone ouders de formele opvangvoorzieningen niet kennen, met vooroordelen en gebrek aan vertrouwen tot gevolg. Ook ouders met een gehandicapt kind wezen op gebrek aan duidelijke informatie omtrent de opvangmogelijkheden voor hun kind. Duidelijke, (voor allochtonen) begrijpelijke en gerichte informatieverstrekking kan hierop inspelen, evenals het organiseren van opendeurdagen, het uitbouwen van samenwerkingsverbanden met buurthuizen en wijkwerkingen, etc. Tevens is er een belangrijke informerende en doorverwijzingsrol weggelegd voor (externe) hulpverleners en organisaties die in contact komen met deze doelgroepen. We denken hierbij onder meer aan het OCMW, de gemeente of de stad, de regioverpleegkundige van Kind en Gezin, het Centrum voor Levens en Gezinsvragen, huisartsen, het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, verenigingen voor migranten, armoedeorganisaties, etc.
6.
Verruimde mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren
Een belangrijk gesignaleerd knelpunt is tot slot - ondanks de reeds genomen initiatieven hieromtrent - het nog steeds (te) beperkt aantal mogelijkheden inzake het combineren van arbeidstaken en de zorg voor een kind, in het bijzonder voor een kind met een handicap. De momenteel lopende experimenten met het persoonlijk assistentiebudget kunnen beschouwd worden als een stap in de goede richting. Ook wordt er door de ouders met een gehandicapt kind gepleit voor een soepelere toepassing van de reglementering omtrent loopbaanonderbreking, waarbij de maximale leeftijdsgrens van het kind wordt opgeheven. De hoge kostprijs van de handicap noodzaakt echter heel wat moeders om (deeltijds) te blijven werken. Mogelijke alternatieven zijn een uitbreiding van het familiaal verlof tot betaald familiaal verlof en het aangekondigde initiatief van betaald zorgverlof.
299
BIJLAGEN
300
303
BIJLAGE 1 / VRAGENLIJST VOOR KINDEREN BENEDEN 3 JAAR UIT DE MODALE GROEP
Vragen over uw kindje vernoemd op het adressenlabel 1.
Wat is de geboortedatum van uw kindje dat vernoemd wordt op het adressenlabel op de enveloppe? …… / …… / 19.… (dag, maand, jaar)
2.
Maakt u gebruik van kinderopvang voor dit kindje of gaat u binnenkort gebruik maken van kinderopvang? Met kinderopvang bedoelen we opvang van uw kindje door andere personen dan door uzelf of door uw partner (dit kan bijvoorbeeld opvang zijn door grootouders, kinderdagverblijf, opvanggezin, ...)? 1. Ja, de meeste werkdagen 2. Ja af en toe 3. Neen, zelden of nooit of alleen maar af en toe eens een babysit. Waarom maakt u zelden of nooit gebruik van kinderopvang of neemt u alleen maar af en toe een babysit? Bij deze vraag mag u meerdere kruisjes zetten. 1. Ik (of mijn partner) zorg zelf voor het kindje omdat we dat het beste vinden voor ons kindje (bv. omwille van de opvoeding, omwille van de gezondheid van ons kindje) 2. Ik (of mijn partner) zorg zelf voor het kindje omdat ik (mijn partner) toch thuis ben (huisvrouw/huisman, is werkloos, invalide …) 3. Ik (of mijn partner) zorg zelf voor het kindje omdat we geen geschikte opvang vinden (te duur, geen plaats, …) 4. Ik (of mijn partner) zorg zelf voor het kindje omdat de werkuren overeenstemmen met de schooluren 5. Andere, vul zelf in: ................................................................................ ................................................................................................................
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
304
Vragen 3 tot en met 5 mogen door iedereen worden ingevuld 3.
Hoe staat u in het algemeen (dit wil zeggen ook al wordt uw kindje daar niet opgevangen) tegenover opvang door de grootouders? 1. Dit is een goede opvangvorm, want: Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. 1. Grootouders zien hun kleinkinderen graag 2. Ons kindje kent de grootouders goed 3. Grootouders hoeft men niet of minder te betalen 4. De grootouders hebben het zelf graag 5. Van de grootouders weet men tenminste wat men er aan heeft 6. Andere, vul zelf in: ................................................................................ ................................................................................................................ goede opvangvorm, want: 2. Dit is geen Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. 1. Grootouders verwennen hun kleinkinderen te veel 2. Grootouders zouden zich teveel kunnen moeien met ons gezin 3. Grootouders zijn soms wat ouderwets 4. Wij willen niet dat de grootouders daarmee belast worden 5. Andere, vul zelf in: ................................................................................ ................................................................................................................
4.
Hoe staat u in het algemeen tegenover opvang in een kinderdagverblijf (= kribbe of crèche, peutertuin, …)? 1. Dit is een goede opvangvorm, want: Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. 1. In een kinderdagverblijf is het personeel goed opgeleid 2. Het is goed voor de opvoeding dat er nog andere kinderen zijn 3. De omstandigheden zijn er in het algemeen goed (voor wat betreft hygiëne, maaltijden, speelruimte, …) 4. Men dringt er geen bepaalde opvoedingswaarden op 5. Andere, vul zelf in: ................................................................................ ................................................................................................................ goede opvangvorm, want: 2. Dit is geen Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. 1. De kinderen en de ouders zijn er teveel een nummer 2. Het is er nogal duur 3. Ze zijn alleen open tijdens de normale werkuren 4. Andere, vul zelf in: ................................................................................ ................................................................................................................
305
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
5.
Hoe staat u in het algemeen tegenover opvang in een opvanggezin (=onthaalmoeder, dagmoeder, onthaalgezin)? 1. Dit is een goede opvangvorm, want: Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. 1. In een opvanggezin is het altijd dezelfde persoon die voor de opvang instaat 2. Een gezinssfeer is noodzakelijk voor de opvang van de kinderen 3. Er is meer een persoonlijke band met het opvanggezin 4. In een opvanggezin kunnen ook onze andere kinderen terecht 5. Andere, vul zelf in: ................................................................................ ................................................................................................................ goede opvangvorm, want: 2. Dit is geen Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. 1. Een opvanggezin is niet altijd goed opgeleid om dit werk te doen 2. Het huis van een opvanggezin is niet altijd geschikt (bijvoorbeeld aparte speelruimte, …) 3. Andere, vul zelf in: ................................................................................ ................................................................................................................ Ouders die zelden of nooit gebruik maken van kinderopvang voor hun kindje kunnen een reeks vragen overslaan en onmiddellijk verder gaan naar vraag 48 op bladzijde 17. Ouders die wel gebruik maken of binnenkort gebruik zullen maken kunnen gewoon doorgaan met de volgende vragen.
6.
Kunt u in onderstaande tabel aankruisen waarom u kinderopvang gebruikt? 1. Uzelf 1. Om te kunnen blijven werken 2. Om studies te kunnen blijven verderzetten 3. Om af en toe eens vrije tijd te hebben (ontspanning, vrijwilligerswerk, …) 4. Om tijd te hebben voor het huishoudelijk werk 5. Om andere redenen, vul zelf in: .......... ……………………………………… ……………… ……………………………………… ………………
2. Partner
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
306
7.
Wanneer bent u zich gaan informeren over de mogelijkheden voor kinderopvang? Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. 1. Voor de zwangerschap van ons kindje 2. Tijdens het eerste trimester (1e tot 3e maand) van de zwangerschap 3. Tijdens het tweede trimester (3e tot 6e maand) van de zwangerschap 4. Tijdens het derde trimester (6e tot 9e maand) van de zwangerschap 5. Direct na de bevalling 6. Andere, vul zelf in: ............................................................................................
8.
Hoelang zocht u naar een geschikte opvang voor uw kindje? 1. Minder dan één week 2. Enkele weken 3. Enkele maanden 4. Langer
9.
Welke moeilijkheden ondervond u bij het zoeken naar een geschikte opvang voor uw kindje? Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. 1. We ondervonden geen moeilijkheden 2. We hadden te weinig informatie of adressen 3. Er zijn te weinig opvangmogelijkheden in onze buurt 4. In het algemeen is opvang te duur 5. Er waren lange wachtlijsten 6. We hadden moeilijkheden bij het vinden van opvang die afgestemd is op mijn/onze werkuren 7. We hadden moeilijkheden bij het vinden van betaalbare opvang 8. We hadden moeilijkheden bij het vinden van een opvang waar plaats was 9. We hadden moeilijkheden bij het vinden van een opvang die naar onze mening goed gelegen is (afstand) 10. We hadden moeilijkheden bij het vinden van informatie over opvangmogelijkheden 11. We hadden moeilijkheden bij het vinden van opvang die overeenstemt met onze opvoedingswaarden 12. Andere, vul zelf in: ............................................................................................ ............................................................................................................................
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
307
10.
Heeft uw kindje (langdurige) gezondheidsproblemen 1. Neen 2. Ja 1. Welke? ................................................................................................... 2. Ondervond u moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang voor uw kindje? En zo ja, welke moeilijkheden? ................................................................................................................ ................................................................................................................ ................................................................................................................ ................................................................................................................ ................................................................................................................
11.
Is uw kindje gehandicapt? 1. Neen 2. Ja 1. Welke handicap? .................................................................................... 2. Ondervond u moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang voor uw kindje? En zo ja, welke moeilijkheden? ................................................................................................................ ................................................................................................................ ................................................................................................................ ................................................................................................................ ................................................................................................................
12.
Baseerde u zich voor uw keuze van opvangvoorziening op de volgende informatie? Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. 1. Ervaringen van vrienden/kennissen/familieleden 2. Eigen ervaringen 3. Informatie uit de media (televisie, internet) 4. Informatie van hulpverleners (arts, verpleegkundige van Kind en Gezin, …) 5. Informatie vanuit de opvangvoorzieningen zelf 6. De brochure van ‘Kind en Gezin’ waar de diverse opvangmogelijkheden worden toegelicht 7. Informatie van de stad of de gemeente 8. Andere, vul zelf in: ............................................................................................ ............................................................................................................................
13.
Welke redenen gaven de doorslag bij uw feitelijke keuze? Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. 1. Het was de enige mogelijkheid is 2. Opvoedkundige redenen (omdat het beter is voor de ontwikkeling van ons kindje) 3. De goede verzorging
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
308
4. Het gebruikersgemak (men kan komen en gaan wanneer men wil, er is opvang buiten de gewone uren, het is gemakkelijk om af te spreken, ….) 5. Financiële redenen (een redelijke prijs, gunstig tariefsysteem,…) 6. Men heeft er iets te zeggen over hoe men met het kind omgaat 7. De goede uitrusting (netheid, speelruimte, gebouw is moderner en vriendelijker) 8. Het kindje vindt het zelf plezant 9. Het kindje kan er blijven als het ouder wordt 10. De broers of zusjes kunnen er ook terecht 11. Er zijn nog andere kindjes 12. De vlotte bereikbaarheid (met de wagen, dichtbij thuis, dichtbij het werk, …) 13. Andere redenen, vul zelf in: ............................................................................... ............................................................................................................................
309
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
14.
Kan u van de voorbije week per dag en per half uur schrijven wie er voor uw kindje (dat op het adressenlabel vernoemd wordt), gezorgd heeft? Gelieve in ieder vakje van het schema het overeenkomstige cijfer in te vullen (1, 2, 3, 4 of 5 zie bovenaan het rooster en zie voorbeeld links naast het schema). Indien het de voorbije week vakantie was of uw kindje de voorbije week ziek was, gelieve dan de week voordien te nemen. 1. Ikzelf en/of mijn partner/echtgeno(o)t(e) 2. De grootouders, andere familieleden, vrienden, buren, … 3. Opvanggezin (‘onthaalmoeder’, ‘dagmoeder’, ‘onthaalgezin’, …) 4. Kinderdagverblijf (kribbe of crèche, peutertuin, …) 5. Anderen (huispersoneel, au pair, PWA, …) Maandag
Dit is een voorbeeld ↓ 1
Vóór 7 u
|
7 u – 7.30u
1
7.30 u – 8 u
3
8 u – 8.30 u
|
8.30 u – 9 u
|
9 u – 9.30 u
|
9.30 u – 10 u
|
10 u – 10.30 u
|
10.30 u – 11 u
|
11 u – 11.30 u
|
11.30 u – 12 u
3
12 u – 12.30 u
2
12.30 u – 13 u
|
13 u – 13.30 u
|
13.30 u – 14 u
|
14 u – 14.30u
|
14.30 u – 15 u
|
15 u –15.30 u
|
15.30 u – 16 u
|
16 u - 16.30 u
|
16.30 u – 17 u
2
17u - 17.30 u
1
17.30 u – 18 u
Dinsdag
Woens dag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
15.
|
18 u - 18.30 u
|
18.30 u – 19 u
1
Na 19 u
310
In het schema (vraag 14) werd u gevraagd te schrijven wie er op welk moment voor uw kindje gezorgd heeft? Gelieve in onderstaande vraag te verduidelijken wie die bepaalde perso(o)n(en) of instanties zijn? Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. Opvang door grootouders, andere familieleden, vrienden, buren: 1. De grootouders langs moederszijde 2. De grootouders langs vaderszijde 3. Andere familieleden, vrienden, buren Opvanggezin : 4. Een opvanggezin aangesloten bij een dienst (= u regelt de betaling niet rechtstreeks met het opvanggezin, maar u betaalt aan de dienst) 5. Een ander opvanggezin (= u spreekt de kostprijs voor opvang af met het opvanggezin zelf) Kinderdagverblijf: 6. Een gesubsidieerde kribbe, crèche, peutertuin (= de ouderbijdrage is afhankelijk van het inkomen van het gezin) 7. Een ander kinderdagverblijf (= u spreekt de kostprijs voor de opvang zelf af met het kinderdagverblijf) Andere: 8. PWA 9. Au pair 10. Huispersoneel 11. Andere, vul zelf in: ……………………………………………………
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
16.
311
Was de voorbije week een gewone week wat de kinderopvang van uw kindje betreft? 1. Ja 2. Neen, er was meer kinderopvang dan gewoonlijk Leg dit uit, waarom was er meer opvang dan gewoonlijk? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 3. Neen, er was minder kinderopvang dan gewoonlijk Leg dit uit, waarom was er minder opvang dan gewoonlijk? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 4. Neen, de regeling is iedere week anders Leg dit uit, waarom is uw regeling iedere week anders? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 5. Anderen (bv. kindje opgenomen in ziekenhuis, in instelling, …) ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ Ouders die gebruik maken van kinderopvang door de grootouders of andere familieleden, vrienden, buren, … gelieve de onderstaande vragen in te vullen. Anderen mogen onmiddellijk naar vraag 25 op bladzijde 10 over gaan.
17.
Bent u in het algemeen tevreden over deze opvang? 1. Zeer tevreden 2. Tevreden 3. Nogal tevreden 4. Ontevreden 5. Zeer ontevreden
18.
Indien u (zeer) ontevreden bent, wat loopt er mis? ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................
19.
Waar gebeurt de opvang? 1. In het huis van de grootouders, andere familieleden, vrienden, buren, …) 2. Bij ons thuis (het huis van het kindje) Waarom vindt de opvang van uw kindje bij u thuis plaats? 1. Omdat het beter is voor mijn kindje 2. Om praktische redenen (bv. geen verplaatsingen, …) 3. Om opvoedkundige redenen (aanwezigheid van speelgoed, ruimtes om te spelen, …) 4. Om andere redenen, vul zelf in: .............................................................
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
312
20.
Betaalt u voor de opvang van uw kindje? 1. Ja, nl. ………….. frank per uur 2. Neen 3. Andere regeling, vul zelf in: .............................................................................. ............................................................................................................................
21.
Zult u in de toekomst van deze opvang blijven gebruik maken (bijvoorbeeld als uw kindje naar school gaat)? 1. Ja 2. Neen, waarom niet? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
22.
Wie gaat uw kindje brengen? 1. Uzelf 2. Uw partner 3. De grootouders/familieleden/anderen komen het kindje zelf halen 4. Iemand anders, vul zelf in: .................................................................................
23.
Wie gaat uw kindje halen? 1. Uzelf 2. Uw partner 3. De grootouders/familieleden/anderen brengen het kindje zelf terug 4. Iemand anders, vul zelf in: .................................................................................
24.
Hoeveel kilometer is deze opvang van uw huis gelegen? 1. 0 km 2. minder dan 5 km 3. 5 km – tot 10 km 4. 10 km – tot 20 km 5. 20 km – tot 30 km 6. meer dan 30 km Ouders die gebruik maken van opvang door een opvanggezin of een kinderdagverblijf, gelieve de onderstaande vragen in te vullen. Anderen mogen onmiddellijk naar vraag 38 op bladzijde 13 over gaan.
25.
Indien u gebruik maakt van deze twee opvangvormen, van welke opvangvorm maakt u het meest gebruik? 1. Opvanggezin 2. Kinderdagverblijf Gelieve de verdere vragen in te vullen met in uw achterhoofd de opvang waarvan u het meest gebruik maakt.
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
313
26.
Bent u in het algemeen tevreden over deze opvang 1. Zeer tevreden 2. Tevreden 3. Nogal tevreden 4. Ontevreden 5. Zeer ontevreden
27.
Gelieve aan te duiden hoe tevreden of ontevreden u bent over de volgende praktische zaken? 1. Zeer 2. tevreden Tevreden
3. Nogal 4. tevreden Ontevreden
5. Zeer 9. Niet ontevan vreden toepassing
1. De nabijheid (afstand tot thuis, afstand tot het werk,…) 2. De makkelijke bereikbaarheid (auto, openbaar vervoer,…) 3. De mogelijkheid tot opvang in vakantieperiodes 4. De openingsuren 5. De mogelijkheid voor opvang voor uw (eventueel) andere (reeds schoolgaande) kinderen 6. De prijs Eventuele opmerkingen: ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................
314
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
28.
Gelieve aan te duiden hoe tevreden of ontevreden u bent over de volgende opvoedkundige zaken? 1. Zeer 2. Te- 3. Nogal 4. Onte- 5. Zeer 8. Ik weet het niet tevreden vreden tevreden vreden ontevreden 1. Het rekening houden met de leeftijd van uw kindje 2. Het rekening houden met de eigen kenmerken van uw kindje 3. Het stimuleren van uw kindje (lichamelijk, sociale vaardigheden, fantasie,…) 4. Het aanbieden van een regelmaat (i.v.m. slapen, eten, …) 5. Het straffen of belonen van uw kindje 6. Een overzichtelijke schikking en keuze van het materiaal en de ruimte 7. Het bieden van bewegingsvrijheid aan uw kindje Eventuele opmerkingen ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................
29.
Gelieve aan te duiden hoe tevreden of ontevreden u bent over de verzorging? 1. Zeer 2. Tetevreden vreden
1. De veiligheid in de opvangvoorziening 2. De hygiëne in de opvangvoorziening 3. De maaltijden in de opvangvoorziening
3. Nogal 4. Ontevreden tevred en
5. Zeer ontevreden
8. Ik weet het niet
9. Niet van toepassing
315
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
Eventuele opmerkingen: ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ 30.
Gelieve aan te duiden hoe tevreden of ontevreden u bent over de dienstverlening? 1. Zeer tevreden 1. De ontvangst bij het brengen van uw kindje 2. Het afscheid nemen bij het halen van uw kindje 3. Het onthaal in het algemeen 4. De informatie die u krijgt over de werking 5. De uitleg die u krijgt over het gedrag van uw kindje 6. De praktische adviezen en tips die u krijgt 7. De ondersteuning die u als ouder krijgt 8. De behulpzaamheid (tijd, geen moeite teveel, …) 9. De luisterbereidheid 10. De omgang met uw kindje 11. De omgang met uzelf als ouder 12. De inspraak van de ouder(s) 13. De mogelijkheid tot contact met andere ouders 14. De sfeer die er heerst (kindvriendelijk, …) 15. De verkeerssituatie aan de opvangvoorziening 16. Het opvanggebouw (kindvriendelijk, netheid, de aanwezigheid van groen ….) 17. De speelmogelijkheden buiten
2. Tevreden
3. Nogal tevreden
4. Ontevreden
5. Zeer ontevreden
8. Ik weet het niet
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
316
Eventuele opmerkingen: ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ 31.
Betaalt u de opvang van uw kindje (op het adressenlabel)? 1. Een vast bedrag per uur dat het kindje in opvang is 2. Een vast bedrag per halve dag dat het kindje in opvang is 3. Een vast bedrag per dag dat het kind geplaatst is 4. Een vast bedrag per week 5. Een vast bedrag per maand 6. Anders, vul zelf in hoe: ......................................................................................
32.
Hoeveel betaalt u voor een volledige dag opvang voor uw kindje jonger dan 3 jaar? …….………………… frank per dag opvang
33.
Hoe werd dit bedrag bepaald? 1. Het bedrag ligt vast en is bepaald volgens het inkomen 2. We zijn dit bedrag samen met de opvangvoorziening overeengekomen 3. Anders, vul zelf in: ............................................................................................
34.
Zult u in de toekomst van deze opvang blijven gebruik maken (bijvoorbeeld als uw kindje naar school gaat)? 1. Ja 2. Neen, waarom zal u er geen gebruik van blijven maken? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
35.
Wie brengt uw kindje naar de opvangvoorziening? 1. Uzelf 2. Uw partner 3. Iemand anders, vul zelf in
36.
Wie gaat uw kindje uit de opvangvoorziening halen? 1. Uzelf 2. Uw partner 3. Iemand anders, vul zelf in: .................................................................................
37.
Hoeveel kilometer is de (meest gebruikelijke) kinderopvang van uw huis gelegen? 1. 0 km 2. minder dan 5 km 3. 5 km – tot 10 km 4. 10 km – tot 20 km 5. 20 km – tot 30 km 6. meer dan 30 km
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
317
Ouders die gebruik maken van oppas door huispersoneel, PWA, au pair, … gelieve de onderstaande vragen in te vullen. Anderen mogen onmiddellijk naar vraag 43 op bladzijde 14 over gaan. 38.
Bent u in het algemeen tevreden over deze opvang? 1. Zeer tevreden 2. Tevreden 3. Nogal tevreden 4. Ontevreden 5. Zeer ontevreden
39.
Indien u (zeer) ontevreden bent, wat loopt er mis? ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................
40.
Waarom koos u voor opvang door huispersoneel? 1. Omdat het beter is voor mijn kindje 2. Om praktische redenen (bv. geen verplaatsingen, …) 3. Om opvoedkundige redenen (aanwezigheid van speelgoed, ruimtes om te spelen, ben geruster, …) 4. Om andere redenen, vul zelf in: .........................................................................
41.
Betaalt u voor de opvang van uw kindje door huispersoneel, PWA, au pair, …? 1. Ja, nl. ………….. frank per uur 2. Ja, nl.. …………. frank per maand 3. Neen 4. Andere regeling, vul zelf in: .............................................................................. ............................................................................................................................
42.
Zult u in de toekomst van deze opvang blijven gebruik maken (bijvoorbeeld als uw kindje naar school gaat)? 1. Ja 2. Neen, waarom zal u er geen gebruik van blijven maken? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
318
De volgende vragen zijn terug voor alle ouders die gebruik maken van kinderopvang 43.
Kan u aanduiden of u voor uw kindje (op het adressenlabel) reeds opvang heeft nodig gehad op volgende momenten en zo ja, ondervond u toen moeilijkheden bij het vinden van een opvangplaats? a. Reeds opvang nodig gehad 1. Ja 2. Neen
b. Moeilijkheden ondervonden 1. Ja 2. Neen
1. 2. 3. 4. 5.
Na zes uur ’s avonds Vóór zeven uur ‘s morgens Meer dan 11 uur per dag Tijdens het weekend Op voortdurend wisselende dagen 6. Vlug opvang vinden (bv. binnen de week) 44.
Hoe regelt u de opvang van uw kindje op deze moeilijke momenten? Gelieve alle door u gebruikte opvangmogelijkheden aan te kruisen. 1. Nog niet nodig gehad 2. Ik probeer het zo te regelen dat er geen opvang nodig is 3. Mijn kindje kan naar de opvang gaan waar het gewoonlijk is 4. De grootouders vangen ons kindje op 5. Anderen (familie, vrienden, buren, …) vangen ons kindje op 6. Andere oplossing, vul zelf in : ...........................................................................
45.
Wat zijn de twee belangrijkste redenen waarom u op deze eerder moeilijke momenten voor die opvangvorm kiest? Bij deze vraag mag u slechts twee kruisjes zetten 1. Nog niet nodig gehad 2. Ik heb geen keuze, het is de enige oplossing 3. Het is de meest soepele opvangvorm (wat betreft de uren, …) 4. Omwille van opvoedkundige redenen 5. Ik heb deze opvangvorm als gebruikelijke opvangvorm gekozen juist omdat ik hier ook op moeilijke momenten terecht kan 6. Omwille van de goede uitrusting 7. Omdat het kindje het plezant vindt 8. Omdat de broers of zusjes er ook terecht kunnen 9. Omwille van de vlotte bereikbaarheid 10. Omwille van andere redenen, vul zelf in: .......................................................... ............................................................................................................................
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
319
46.
Wat doet u met uw kindje als het kortstondig ziek is? Gelieve alle door u gebruikte opvangmogelijkheden aan te kruisen. 1. Mijn kindje kan blijven bij de opvang waar het gewoonlijk is 2. Mijn partner werkt niet 3. Ik (of mijn partner) werk dan thuis 4. Ik (of mijn partner) neem verlof om sociale en familiale redenen 5. Ik (of mijn partner) neem een dag (enkele dagen) jaarlijks verlof of een recuperatiedag 6. De grootouders zorgen voor ons kindje 7. Anderen (familie, vrienden, buren…) zorgen voor ons kindje 8. Ik doe beroep op een organisatie die zieke kinderen opvangt 9. Andere oplossing, vul zelf in: ............................................................................ ............................................................................................................................
47.
Wat doet u met uw kindje tijdens vakantieperiodes? Gelieve alle door u gebruikte opvangmogelijkheden aan te kruisen. 1. De vrije schooldagen
1. De gebruikelijke opvangvoorziening 2. Mijn partner werkt niet 3. Een andere opvangvoorziening dan gebruikelijk 4. Ik (en/of mijn partner) zorg voor ons kindje 5. De grootouders zorgen voor ons kindje 6. Anderen (familie, vrienden, buren, …) zorgen voor ons kindje 7. Ik doe beroep jeugdbeweging, sportkamp, … 8. Andere oplossing, vul zelf in: …………………………… ….. …………………………… …..
2. De korte schoolvakanties (herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie)
3. De grote vakantie (juliaugustus)
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
320
Vragen over uw andere kind(eren) en hun opvang
Indien u nog andere kinderen heeft dan uw kindje dat vernoemd is op het adressenlabel op de enveloppe gelieve dan de onderstaande vragen in te vullen. Anderen mogen onmiddellijk naar vraag 57 op bladzijde 21 over gaan. 48.
Hoeveel andere kinderen zijn er in uw gezin? ...............................................................
49.
Hoeveel van deze kinderen: 1. gaan naar de middelbare school: ................................................................ kinderen 2. gaan naar de lagere school: ........................................................................ kinderen 3. gaan naar de kleuterschool: ....................................................................... kinderen 4. gaan nog niet naar de kleuterschool (het kindje op het adressenlabel niet meetellen): ................................................................................................................... kinderen 5. andere: .......................................................................................................................
50.
Maakt u soms gebruik van kinderopvang voor uw andere kinderen? 1. Ja, op regelmatige basis 2. Ja, soms 3. Neen, zelden of nooit of alleen maar af en toe eens een babysit Waarom maakt u zelfden of nooit gebruik van kinderopvang of neemt u alleen maar af en toe eens een babysit? Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten 1. Ik (of mijn partner) zorg zelf voor het kind(eren) omdat we dat het beste vinden voor ons kind(eren) (bv. omwille van de opvoeding, omwille van de gezondheid van ons kind) 2. Ik (of mijn partner) zorg zelf voor het kind(eren) omdat ik (mijn partner) toch thuis ben (huisvrouw/huisman, werkloos, invalide, …) 3. Ik (of mijn partner) zorg zelf voor het kind(eren) omdat we geen geschikte opvang vinden (te duur, geen plaats, …) 4. Ik (of mijn partner) zorg zelf voor het kind(eren) omdat de werkuren overeenstemmen met de schooluren 5. Andere, vul zelf in: ................................................................................ ................................................................................................................
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
321
Ouders die voor hun andere kinderen zelden of nooit gebruik maken van kinderopvang kunnen een reeks vragen overslaan en onmiddellijk verder gaan naar vraag 57 op bladzijde 21. Ouders die wel soms gebruik maken kunnen gewoon doorgaan met de volgende vragen. 51.
Hoeveel van uw andere kinderen worden soms opgevangen? (het kindje vernoemd op het adressenlabel niet meetellen) …………………. kinderen in opvang
52.
Van welke opvang maakt u voor uw andere kinderen gebruik? Bij deze vraag mag u alle door u gebruikte opvangvormen aankruisen. Opvang door: 1. De grootouders langs moederszijde 1. In ons huis 2. In hun huis 2. De grootouders langs vaderszijde 1. In ons huis 2. In hun huis 3. Andere familieleden, vrienden, buren 1. In ons huis 2. In hun huis Opvanggezin : 4. Een opvanggezin aangesloten bij een dienst (= u regelt de betaling niet rechtstreeks met het opvanggezin, maar u betaalt aan de dienst) 5. Een ander opvanggezin (= u spreekt de kostprijs voor opvang af met het opvanggezin zelf) Kinderdagverblijf: 6. Een gesubsidieerde kribbe, crèche, peutertuin (= de ouderbijdrage is afhankelijk van het inkomen van het gezin) 7. Een ander kinderdagverblijf (= de kostprijs voor de opvang wordt afgesproken met de particuliere opvanginstelling) Buitenschoolse opvang: 8. In de school van het kind zelf 9. Initiatief buitenschoolse opvang (IBO) Andere: 10. PWA 11. Au pair 12. Huispersoneel 13. Andere, vul zelf in: ............................................................................................
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
322
53.
Hoe lang bent u over het algemeen in totaal per dag onderweg (brengen en halen samen) van huis naar de opvangvorm(en) van al uw kinderen samen? 1. Minder dan 15 minuten 2. 15-30 minuten 3. 30-45 minuten 4. 45-60 minuten 5. Meer dan 60 minuten
54.
Hoeveel frank geeft u gemiddeld per week uit aan kinderopvang (voor alle kinderen samen)? 1. Niets 2. Minder dan 500 frank 3. 500 tot 1 000 frank 4. 1 000 tot 2 000 frank 5. 2 000 tot 3 000 frank 6. 3 000 tot 4 000 frank 7. 4 000 tot 5 000 frank 8. 5 000 tot 6 000 frank 9. 6 000 tot 7 000 frank 10. 7 000 tot 8 000 frank 11. 8 000 tot 9 000 frank 12. 9 000 tot 10 000 frank 13. Meer dan 10 000 frank
55.
Welke moeilijkheden ondervindt u doordat u meerdere kinderen in opvang hebt? 1. In de opvangvoorziening die we gebruikten konden op een bepaald moment niet al onze kinderen terecht 2. Het is moeilijk om zowel opvang te vinden voor onze nog niet schoolgaande als voor onze schoolgaande kinderen 3. De afstand tussen de opvangvoorzieningen van onze kinderen is te groot 4. Kinderopvang voor meerdere kinderen wordt duur 5. We vinden moeilijk een plaats voor twee of meerdere kinderen samen 6. We waren verplicht om verschillende opvangvoorzieningen te gebruiken terwijl we dat niet wensten 7. Het regelen van de verplaatsingen is moeilijk 8. De openingsuren van de verschillende opvangvoorzieningen komen niet altijd overeen 9. Andere moeilijkheden, vul zelf in: .................................................................... ............................................................................................................................
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
56.
323
Was er volgens u een verbetering (of verslechtering) van de kwaliteit van de opvangvoorzieningen (opvanggezin, kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang) de laatste drie jaar? 1. We hebben geen ervaring met deze opvangvoorzieningen 2. We zagen geen verandering 3. Het is beter geworden voor welke zaken? 1. De praktische zaken (openingsuren, prijs, …) zijn beter geworden 2. De opvoedkundige aanpak is beter geworden 3. De verzorging is beter geworden 4. De dienstverlening is beter geworden 4. Het is slechter geworden voor welke zaken? 1. De praktische zaken (openingsuren, prijs, …) zijn slechter geworden 2. De opvoedkundige aanpak is slechter geworden 3. De verzorging is slechter geworden 4. De dienstverlening is slechter geworden
Vragen over uzelf en uw gezin 57.
In welke gemeente en eventueel deelgemeente woont u? Gemeente: ...................................................................................................................... Deelgemeente: ............................................................................................................... Postnummer: ..................................................................................................................
58.
Wie maakt verder nog deel uit van uw gezin (buiten uw kinderen)? Geef van deze personen de leeftijd en het geslacht. a. Leeftijd 1. Ikzelf 2. Mijn partner 3. Andere gezinsleden (bv. grootouders, …), vul zelf in ............................................... ............................................... ............................................... ...............................................
59.
b. Geslacht (m/v) 1. man 2. vrouw
............................ jaar ............................ jaar
............................ jaar ............................ jaar ............................ jaar ............................ jaar
Indien u gescheiden bent, is er dan een regeling van co-ouderschap (= gedeeld ouderschap)? 1. Ja 2. Neen
324
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
60.
Welke is uw werksituatie en Gelieve slechts één kruisje te zetten.
(eventueel)
die
1. Uzelf
van
uw
partner?
2. Partner
Werkend 1. Voltijds werkend 2. Deeltijds werkend Werk tijdelijk onderbroken omwille van: 3. Zwangerschapsverlof 4. Ouderschapsverlof 5. In ziekteverlof of op invaliditeit 6. Loopbaanonderbreking 7. Verlof zonder wedde Niet werkend 8. Werkloos met uitkering 9. Werkloos zonder uitkering 10. Student(e) 11. Huisvrouw/huisman 12. Gepensioneerde 13. Andere, vul zelf in: .......................... ..........................................................
Indien u of uw partner werken, gelieve de onderstaande vragen in te vullen. Anderen mogen onmiddellijk naar vraag 63 op bladzijde 22 over gaan. 61.
Hoeveel uren werkt u en/of uw (eventuele) partner normaal per week? En over hoeveel dagen zijn deze uren verspreid? 1. Uzelf
2. Partner
1. Ik werk uren per week 1. Mijn partner werkt ..... uren per week 2. Ik werk .................... dagen per week 2. Mijn partner werkt .. dagen per week
62.
Heeft u en/of uw partner regelmatige uren? 1. Uzelf 1. 2. 3. 4. 5.
Ja, regelmatige uren Neen, ploegenwerk Neen, nachtwerk Neen, weekendwerk Neen, een volledig onregelmatig werkschema 6. Neen, andere, vul zelf in: ................. ..........................................................
2. Partner
325
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
Vragen 63 tot en met 69 mogen door iedereen ingevuld worden. 63.
Welke is (of was) uw beroep en (eventueel) dat van uw partner? 1. Uzelf
2. Partner
1. Arbeider 2. Bediende (ook onderwijzend personeel, militairen, …) 3. Kaderlid 4. Ambtenaar 5. Zelfstandige (of meewerkende echtgeno(o)t(e)) 6. Beoefenaar vrij beroep 7. Huisvrouw/huisman 8. Geen beroep 9. Andere, vul zelf in: .......................... ..........................................................
64.
Wat is het hoogste diploma dat u en uw (eventuele) partner in het dagonderwijs behaalden? 1. Uzelf 1. 2. 3. 4. 5.
Geen diploma Lager onderwijs Lager secundair beroepsonderwijs Lager secundair technisch onderwijs Lager secundair algemeen vormend onderwijs (humaniora) 6. Hoger secundair beroepsonderwijs 7. Hoger secundair technisch onderwijs (A2) 8. Hoger secundair algemeen vormend onderwijs (humaniora) 9. Hoger onderwijs buiten de universiteit 10. Universitair onderwijs 11. Andere vorm, vul zelf in: ................ ..........................................................
2. Partner
326
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
65.
Heeft u en/of uw (eventuele) partner uw werksituatie (ooit) gewijzigd omwille van de opvang van de kinderen? 1. Uzelf 1. 2. 3. 4. 5. 6.
2. Partner
Neen Ja, minder gaan werken Ja, dichter bij huis komen werken Ja, een minder belastende functie Ja, (tijdelijk) gestopt met werken Andere verandering, vul zelf in: ...... ..........................................................
66.
Indien u en/of uw (eventuele) partner uw werksituatie (ooit) gewijzigd heeft omwille van de opvang van de kinderen, voor welk kind(je) was dit dan? 1. Voor het oudste kind 2. Voor het tweede kind 3. Voor het derde kind 4. Andere, vul zelf in: ............................................................................................ ............................................................................................................................
67.
Wat is uw netto maandelijks arbeidsinkomen (= het bedrag dat u maandelijks verdient) en dat van uw (eventuele) partner? Met maandelijks arbeidsinkomen bedoelen we eveneens het vervangingsinkomen (bv. uit werkloosheid en invaliditeit, een premie loopbaanonderbreking, een inkomensvervangende tegemoetkoming voor mindervaliden). Het kindergeld wordt niet meegerekend. 1. Uzelf 1. 2. 3. 4. 5. 6.
68.
2. Partner
Minder dan 20 000 frank 20 000 tot 40 000 frank 40 000 tot 60 000 frank 60 000 tot 80 000 frank 80 000 tot 100 000 frank 100 000 frank of meer
Wie vulde de vragenlijst in? 1. Moeder van het kindje 2. Vader van het kindje 3. Iemand anders, vul de relatie tot het kindje in: .................................................. ............................................................................................................................
Vragenlijst voor kinderen beneden 3 jaar uit de modale groep
69.
327
Heeft u nog andere opmerkingen in verband met kinderopvang? ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................
329
BIJLAGE 2 / AANPASSING VRAGENLIJST VOOR KINDEREN VAN 3 TOT 12 JAAR VOOR DE MODALE GROEP
− bij vragen 3 tot 5 worden twee vragen bijgevoegd: − bijkomende vraag opgenomen (zie hieronder). 4.
Hoe staat u in het algemeen tegenover buitenschoolse opvang buiten de school? (=IBO). Met buitenschoolse opvang buiten de school bedoelen we een voorziening die speciaal opgericht is om kinderen buiten de schooluren en buiten de school op te vangen. 1. Dit is een goede opvangvorm, want: Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. 1. Het is een andere omgeving dan de school 2. Het personeel is er speciaal voor opgeleid 3. De omstandigheden zijn speciaal aangepast voor buitenschoolse opvang (voor wat betreft speelruimte, hulp bij het huiswerk, …) 4. Andere, vul zelf in: ................................................................................ goede opvangvorm, want: 2. Dit is geen Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. 1. De kinderen moeten zich nog eens bijkomend verplaatsen 2. Er zijn teveel kinderen die men niet kent 3. Andere, vul zelf in: ................................................................................
5.
Hoe staat u in het algemeen tegenover buitenschoolse opvang door en in de school? 1. Dit is een goede opvangvorm, want: Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. 1. De kinderen kunnen gewoon voor of na school op dezelfde plaats blijven 2. De kinderen kennen iedereen reeds 3. De kinderen worden er goed begeleid 4. De omstandigheden zijn er in het algemeen goed (voor wat betreft speelruimte, hulp bij het huiswerk, …) 5. Andere, vul zelf in: ................................................................................
330
2. Dit is geen goede opvangvorm, want: Bij deze vraag mag u één of meerdere kruisjes zetten. 1. Er is te veel een ‘schoolse’ sfeer (structuur, regels, …) 2. De leeftijden van de kinderen verschillen te veel 3. Er zijn te weinig aangepaste speelmogelijkheden 4. Andere, vul zelf in: ................................................................................ 39.
Hoeveel kilometer is de (meest gebruikelijke) buitenschoolse opvang van de school gelegen? 1. 0 km 2. minder dan 5 km 3. 5 km tot 10 km 4. 10 km tot 20 km 5. 20 km tot 30 km 6. meer dan 30 km
331
BIJLAGE 3 / AANPASSING VRAGENLIJST GEZINNEN MET EEN GEHANDICAPT KIND
VOOR
− vraag 2 krijgt bijkomende categorie + andere doorverwijzingen; − vraag 10 valt weg; − vraag 11 wordt gedeeltelijk in vraag 1B bevraagd; tweede deel van de vraag blijft; − vraag 47 valt weg; − vraag 69 valt weg; wordt - met iets andere woorden - op ’t einde gevraagd (vraag 73); − bijkomende vragen opgenomen (zie hieronder). 1B. Welk soort handicap heeft dit kindje? 1. Gehoorgestoord 2. Gezichtsgestoord 3. Mentaal / verstandelijk 4. Motorisch / fysiek 5. Meervoudige handicap, namelijk: ...................................................................... ............................................................................................................................ 6. Andere, namelijk: .............................................................................................. ............................................................................................................................ 1C. Ontvangt u voor dit kindje verhoogde kinderbijslag? 1. Ja (=> ga naar vraag 1D) 2. Neen (=> ga naar vraag 2) 1D. Hoe hoog is dit bedrag per maand? 1. Basisbedrag kinderbijslag 2. Verhoogd bedrag 3. Totaal bedrag
………………………………. BEF per maand ………………………………. BEF per maand …………………………….. BEF per maand
332
Aanpassing vragenlijst voor gezinnen met een gehandicapt kind
2. Maakt u wel eens gebruik van kinderopvang voor dit kindje of gaat u binnenkort gebruik maken van kinderopvang? Met kinderopvang bedoelen we opvang van uw kindje door andere personen dan door uzelf of door uw partner, zoals opvang door de grootouders, buren, vrienden, een kinderdagverblijf, een opvanggezin, een dagcentrum, etc. 1. Ja, de meeste werkdagen (=> ga naar vraag 3) 2. Ja, af en toe (=> ga naar vraag 2B) 3. Neen, zelden of nooit of alleen maar af en toe een babysit (=> ga naar vraag 2B) 4. Niet van toepassing, ons kindje verblijft in een residentiële instelling of bij een pleeggezin (=> ga naar vraag 2C) 2B. Waarom maakt u nooit of slechts af en toe gebruik van kinderopvang voor dit kindje? Spelen volgende redenen mee, ja dan neen? 1. Ja 1. Ik (of mijn partner) kozen er bewust voor om zelf voor ons kindje te zorgen, reeds voor we wisten dat het kindje een handicap heeft 2. Ik (of mijn partner) kozen er bewust voor om zelf voor ons kindje te zorgen omwille van de handicap 3. Ik (of mijn partner) ben toch thuis want ik (of mijn partner) ben: a) huisvrouw b) huisman c) zelfstandige d) werkloos e) invalide f) andere, namelijk:……………………………………….. 4. Mijn partner en ik zorgen om de beurt voor opvang; we stemmen onze werkuren op elkaar af 5. Ik heb geen vertrouwen in kinderopvang voor mijn kindje omwille van de handicap 6. Ons kindje heeft (te) veel aandacht / verzorging nodig die de kinderopvangvoorziening in de buurt niet kan bieden 7. Ons kindje zou zich niet goed voelen wanneer het door een vreemde zou worden opgevangen 8. Er zijn geen andere kinderen met een handicap in de kinderopvangvoorziening(en) in de buurt
2. Neen
Aanpassing vragenlijst voor gezinnen met een gehandicapt kind
9. De kinderopvangvoorziening(en) in de buurt (onthaalmoeder, crèche, …) wenst ons kindje niet op te nemen omwille van de handicap 10. De kinderopvangvoorziening die afgestemd is op de noden van ons kindje ligt te veraf 11. Gebruik maken van kinderopvang voor dit kindje vergt te veel organisatie en / of administratie 12. Andere redenen(en), namelijk: …………………………
333
334
Aanpassing vragenlijst voor gezinnen met een gehandicapt kind
2C. Zou u meer gebruik maken van kinderopvang voor het kindje op het adressenlabel indien volgende voorwaarden vervuld zouden zijn? (U kan opnieuw antwoorden met ja of neen.) 1. Ja
2. Neen
1. Indien het personeel van de kinderopvangvoorziening ervaring had met of opgeleid zou zijn om met kindjes met een (gelijkaardige) handicap om te gaan 2. Indien er nog andere kindjes met een (gelijkaardige) handicap in de opvang zouden zijn 3. Indien kinderopvang goedkoper zou zijn 4. Indien uw kindje terecht zou kunnen in een kinderopvangvoorziening in de buurt 5. Indien u meer informatie had over kinderopvang in de buurt waar uw kindje terecht kan 6. Indien er iemand u zou helpen om alle nodige papieren in te vullen 7. Indien u werk zou vinden 8. Indien de kinderopvang open zou zijn op de uren dat u moet werken of er behoefte aan heeft (’s morgens, ’s avonds, ’s nachts, in het weekeinde, op onverwachte momenten) 9. Indien er niet zo een lange wachtlijst was bij de kinderopvangvoorziening die u verkiest 10. Indien u uw kindje ook op onregelmatige tijdstippen naar de kinderopvang kan brengen (bv. wanneer u zelf ziek bent, wanneer u met een ander kind naar de dokter moet, etc.) 11. Indien andere voorwaarde(n) zouden vervuld zijn, namelijk: …………………...……………………………… ………………………………………………………… …….
5B. Aan welke vorm van opvang geeft u de voorkeur voor de opvang van uw kindje met een handicap (ook al maakt u er geen gebruik van)? 1. Opvang in een opvanggezin (bv. een onthaalmoeder, dagmoeder) 2. Opvang in een kinderdagverblijf (bv. crèche, peutertuin) 3. Andere, namelijk: (vul zelf in) ............................................................................ ............................................................................................................................
Aanpassing vragenlijst voor gezinnen met een gehandicapt kind
335
5C. Waarom geeft u hier de voorkeur aan? ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ 5D. Voor welke van volgende opvangvormen zou u opteren voor de opvang van uw kindje met een handicap (ook al maakt u er geen gebruik van): 1. Een kinderopvangvoorziening (onthaalmoeder, kinderdagverblijf, …) die zich uitsluitend richt op kindjes met een handicap 2. Een kinderopvangvoorziening waar zowel kindjes met een handicap als kindjes zonder een handicap worden opgevangen 3. Andere, namelijk: (vul zelf in) ........................................................................... ............................................................................................................................ 5E.
Waarom geeft u hier de voorkeur aan? ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................
11.
Ondervond u specifieke moeilijkheden bij het zoeken naar een geschikte opvang voor uw kindje, omwille van de handicap? 1. Neen 2. Ja, namelijk (gelieve de specifieke moeilijkheden omwille van de handicap te omschrijven) ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
66B. Had deze wijziging in de werksituatie te maken met de handicap van uw kindje? 1. Ja 2. Neen 66C. Ervaart u (of uw partner) moeilijkheden bij het combineren van een betaalde job en de zorg voor uw gehandicapt kindje? 1. Neen 2. Ja, namelijk: (gelieve de moeilijkheden die u ervaart te omschrijven)............... ............................................................................................................................ ............................................................................................................................
336
Aanpassing vragenlijst voor gezinnen met een gehandicapt kind
Vragen met het oog op het formuleren van beleidssuggesties naar de overheid 70.
Zou u gebruik maken van onderstaande opvangvoorzieningen, moesten ze zich in de buurt van uw woning bevinden, aangepast zijn aan de behoeften van u en uw kindje en bovendien betaalbaar zijn? (U kan antwoorden met ‘regelmatig’, ‘af en toe’, ‘zelden of nooit’ of ‘ik weet het niet’) 1. Regelmatig 1. Dag(verzorgings)centrum, uitsluitend gericht op kindjes met een handicap 2. Opvanggezin (onthaalmoeder, onthaalvader) met ervaring inzake opvang van kindjes met een handicap 3. Kinderdagverblijf (crèche, peutertuin) met ervaring inzake opvang van kindjes met een handicap 4. Gediplomeerde hulp aan huis 5. Logeerhuis (vorm van kortopvang voor occasionele opvang ’s avonds, in het weekeinde, als u er eens even tussenuit wil) 6. Vakantieopvang 7. Ervaren babysit 8. Thuisopvang van acuut zieke kinderen 9. Opvang in een opvangvoorziening voor acuut zieke kinderen 10. Meer flexibel georganiseerde kinderopvang met minder strikte uren 11. Andere, namelijk: ………..………… ……………………………………….. .
2. Af en toe
3. Zelden of nooit
4. Ik weet het niet
337
Aanpassing vragenlijst voor gezinnen met een gehandicapt kind
71.
Hoe beoordeelt u volgende (reeds bestaande of door het beleid aangekondigde) maatregelen in functie van de opvang van en de zorg voor uw gehandicapt kindje? Zijn volgende maatregelen volgens u flexibel genoeg? 1. Dit is een goed initiatief 1. Verlof zonder wedde 2. Zorgencheques voor de tussenkomst in niet-medische kosten, meer bepaald om thuiszorg betaalbaar te maken (bv. voor het betalen van familieleden-mantelzorgers of erkende hulpverleners en diensten inzake thuiszorg) 3. Uitbreiding van familiaal verlof (verlof om dwingende redenen; maximaal 10 dagen per jaar) tot betaald familiaal verlof 4. Betaald zorgverlof / zorgkrediet (1 jaar, te spreiden over de hele loopbaan) 5. Gewone loopbaanonderbreking (max. 5 jaar gedurende hele carrière) 6. Afdwingbaar recht tot loopbaanonderbreking (1 jaar voltijds of 2 jaar deeltijds) voor de verzorging van een ziek of gehandicapt familielid, met verhoogde onderbrekingsvergoeding in vergelijking met gewone loopbaanonderbreking 7. Uitbetaling van een uitkering (bv. werkloosheidsuitkering) of een loon aan ouders die zelf de zorg voor hun gehandicapt kindje opnemen 8. Andere (zelf in te vullen): ………..…… …………………………………… ………
2. Dit initiatief gaat niet ver genoeg
3. Ik weet het niet
Aanpassing vragenlijst voor gezinnen met een gehandicapt kind
72.
338
Heeft u bepaalde opmerkingen, bemerkingen of suggesties bij bovenstaande maatregelen? Zo ja: welke? ............................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................
Aanpassing vragenlijst voor gezinnen met een gehandicapt kind
73.
339
Tot slot zouden wij u willen vragen of u bepaalde suggesties heeft i.v.m. wat er nog verbeterd of veranderd moet worden aan de huidige kinderopvangvoorzieningen opdat deze meer aangepast zouden zijn aan uw noden en behoeften? ........................... ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................
339
BIJLAGE 4 / AANPASSING VRAGENLIJST ALLOCHTONEN EN/OF KANSARME GEZINNEN
VOOR
Aanpassing vragenlijst voor allochtonen en / of kansarme gezinnen
340
2B. Waarom maakt u nooit of slechts af en toe gebruik van kinderopvang? Welke van volgende redenen spelen mee? U kan antwoorden met ja of neen. (Voor de allochtone respondenten worden alle redenen opgesomd: van 1 tot en met 16. Voor de kansarme respondenten beginnen met reden 5). 1. Ja (voor de allochtone gezinnen) 1. Het personeel van de kinderopvangvoorziening(en) in de buurt is niet vertrouwd met onze cultuur en opvoedingsgewoonten 2. Het personeel van de kinderopvangvoorziening(en) in de buurt spreekt de taal van mijn kindje niet 3. Er zijn geen andere kinderen van allochtone gezinnen in de kinderopvangvoorziening(en) in de buurt 4. In onze cultuur is het de gewoonte dat de vrouw thuis blijft om op de kinderen te passen (voor de allochtone en kansarme gezinnen) 5. Ik (of mijn partner) zorg graag zelf voor het kindje 6. Ik heb geen vertrouwen in kinderopvang; ik laat de opvang van mijn kindje niet graag over aan onbekenden 7. Ik (of mijn partner) ben toch thuis want ik (of mijn partner) ben: a) huisvrouw b) huisman c) zelfstandige d) werkloos e) invalide f) in loopbaanonderbreking g) thuiswerkend h) andere, namelijk: ….…………………………………… ……………………………………………………… 8. Mijn partner en ik zorgen om de beurt voor opvang; we stemmen onze werkuren op elkaar af 9. Kinderopvang is te duur 10. Er is geen kinderopvangvoorziening dicht bij huis (waar plaats is) 11. Ik heb geen informatie over waar ik mijn kindje naartoe kan brengen 12. Als ik (of mijn partner) ga werken, dan weegt dat financieel niet op, dus blijf ik (of mijn partner) thuis
2. Neen
Aanpassing vragenlijst voor allochtonen en / of kansarme gezinnen
341
om op ons kindje te passen (bv. omdat de verhoogde kinderbijslag dan wegvalt, omdat we dan voor alle kinderen opvang moeten betalen) 13. Ons kindje is geplaatst/bij een pleeggezin 14. De kinderopvangvoorziening is niet aangepast aan mijn (/onze) werkuren (bijvoorbeeld ’s morgens vroeg, ’s avonds laat, ’s nachts, in het weekeinde, op voortdurend wisselende dagen) 15. Al de administratie in verband met kinderopvang is zo ingewikkeld; je moet er zoveel papieren voor invullen 16. Andere redenen, namelijk: ………………………………. 2C. Zou u meer gebruik maken van kinderopvang indien volgende voorwaarden vervuld zouden zijn? U kan opnieuw antwoorden met ja of neen. (Bij de allochtone gezinnen beginnen met antwoordcategorie 1; bij de kansarme gezinnen met antwoordcategorie 4). 1. Ja (voor de allochtone gezinnen) 1. Indien het personeel van de kinderopvangvoorziening de taal van uw kindje zou spreken 2. Indien het personeel van de kinderopvangvoorziening dezelfde nationaliteit zou hebben als uw kindje 3. Indien er nog andere allochtone kinderen in de opvang zouden zijn (voor de allochtone en kansarme gezinnen) 4. Indien kinderopvang goedkoper is 5. Indien kinderopvang gratis is 6. Indien kinderopvang (bv. grootouders, kinderdagverblijf, onthaalmoeder, …) dichter bij huis zou zijn 7. Indien u meer informatie had over kinderopvang in de buurt 8. Indien er iemand u zou helpen om alle nodige papieren in te vullen 9. Indien u werk zou vinden 10. Indien de kinderopvang open zou zijn op de uren dat u moet werken (’s morgens, ’s avonds, ’s nachts, in het weekeinde) 11. Indien er niet zo’n lange wachtlijst was bij de kinderopvangvoorziening die u verkiest 12. Indien u uw kindje ook op onregelmatige tijdstippen naar
2. Neen
Aanpassing vragenlijst voor allochtonen en / of kansarme gezinnen
342
de kinderopvang kon brengen (bv. wanneer u een opleiding wil volgen, wanneer u problemen hebt in het gezin, wanneer u onverwacht moet gaan werken of gaan solliciteren, wanneer uw kindje ziek is, …) 13. Indien er ook kinderopvang voor zieke kinderen in de buurt zou zijn 14. Indien andere voorwaarde(n) zouden vervuld zijn, namelijk: …………………………………………………………… ………..
Enkele vragen over de toekomst 47B. Als uw kind 2,5 jaar wordt, wat bent u dan van plan? 1. Het kind zal naar de kleuterschool gaan (=> ga naar vraag 47C) 2. Het kind zal (verder) thuis blijven (=> ga naar vraag 47E) 3. Het naar de grootouders, andere familieleden, vrienden of buren gaan (=> ga naar vraag 47E) 4. Het kind zal (verder) naar een opvanggezin gaan (=> ga naar vraag 47E) 5. Het kind zal (verder) naar een kinderdagverblijf gaan (=> ga naar vraag 47E) 6. Andere oplossing, namelijk: ........................................(=> ga naar vraag 47E) 47C. Als uw kind naar de kleuterschool zal gaan, zal uw kind meteen volledige dagen naar de kleuterschool gaan? 1. Ja (=> ga naar vraag 47E) 2. Neen, namelijk enkel: (dagen / halve dagen noteren) ........................................ ............................................................................................................................ 47D. Indien uw kind slechts halve of sommige dagen naar de kleuterschool zal gaan, waar zal het de overige tijd verblijven? 1. thuis 2. bij grootouders, andere familieleden, vrienden of buren 3. in een opvanggezin 4. in een kinderdagverblijf 5. andere, namelijk: ................................................................................... 47E. Op basis van welke redenen en argumenten kiest u voor deze opvang? (Volgende lijst geeft enkele redenen en argumenten, maar is niet uitputtend. Het is de bedoeling dat de interviewer de redenen en argumenten indien nodig aanvult.)
Aanpassing vragenlijst voor allochtonen en / of kansarme gezinnen
343
Ja 1. Het kind moet veel kunnen spelen met leeftijdgenootjes 2. We vinden het belangrijk dat het kind op die leeftijd zoveel mogelijk leert 3. Een gezins- of familiesfeer is belangrijk voor een kind van 2,5 jaar 4. Omdat het gratis is (kleuterschool, opvang door grootouders, …) 5. Het kind blijft thuis omdat we de financiële middelen niet hebben om het naar een opvang te laten gaan 6. Omdat het in de buurt is (opvang, kleuterschool, grootouders) 7. Omdat broers en zussen ook naar de kleuterschool of naar de opvang gaan 8. Omdat ik of mijn partner thuis ben 9. Andere reden, namelijk: …………………………………. …………………………………………………… ………….
Neen
Aanpassing vragenlijst voor allochtonen en / of kansarme gezinnen
344
61A. Indien u of uw partner werkt, in welk statuut bent u (of uw partner) tewerkgesteld? 1. Uzelf
2. Partner
1. Contract van onbepaalde duur (‘vast contract’) 1a. Buitenshuis werkend 2b. Thuis werkend (bv. zelfstandigenstatuut) 2. Contract van bepaalde duur 2a. Interimwerk 2b. Tijdelijk statuut (WEP-plus, Smetbaan, Artikel 60§7 van OCMW, …) 2c. seizoenarbeid 3. Zwartwerk 4. Andere, met name: …………………………………………………… ……………………………………………………
68B. Wat is de nationaliteit van de moeder? 1. Marokkaans 2. Turks 3. Belg 4. Andere, namelijk: ............................................................................................... 68C. Wat is de nationaliteit van de vader? 1. Marokkaans 2. Turks 3. Belg 4. Andere, namelijk: ............................................................................................... 68D. (voor de allochtone gezinnen) Hoe lang woont u reeds in België? Sinds 19…. (jaartal) 68E. (voor de allochtone gezinnen) Hoe lang woont uw partner reeds in België? Sinds 19…. (jaartal)
Aanpassing vragenlijst voor allochtonen en / of kansarme gezinnen
345
Beoordeling van het gesprek door de enquêteur (in te vullen na afloop van het gesprek en na het verlaten van de respondent) 70.
Identificatienummer (IDnr) van de respondent: .................................(zie adressenlijst)
71.
Naam respondent ............................................ (naam kindje vermeld op adressenlijst)
72.
Adres respondent: ...................................................................... (straat + huisnummer) ..............................................................................................(postnummer + gemeente)
73.
Naam interviewer: ..........................................................................................................
74.
Datum interview: …… / …… / 2000 (dag, maand)
75.
Duur van het interview: .................................................................................................
76.
Heeft u de indruk dat het interview voor de respondent te lang duurde? 1. Ja 2. Neen
77.
Waren bepaalde vragen moeilijk te verstaan voor de respondent? (moeilijke woorden of moeilijke formuleringen) 1. Ja, namelijk: ....................................................... (nummers vragen opsommen) 2. Neen
78.
Was de respondent gemotiveerd tot antwoorden? 1. Ja 2. Neen
79.
Hoe verliep de communicatie met de respondent? 1. Gemakkelijk 2. Moeilijk 3. Zeer moeilijk
80.
Heeft u nog andere opmerkingen over het interview?.................................................... ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................ ........................................................................................................................................
345
BIBLIOGRAFIE
Baele J. & Hedebouw G. (1992), Gezin en arbeid. Een enquête bij 458 Vlaamse vrouwen naar hun ervaringen met werken, kinderopvang en mantelzorg, HIVA-K.U.Leuven, Leuven. Bauwens A., Jacobs Th. & Lauwers J. (1999), Indicatoren van de leefsituatie van het kind in Vlaanderen 1998, UIA, Antwerpen/Kind & Gezin, Brussel. Breda J. & Deleeck H. (1996), Welzijnszorgplanning: Een kwantitatieve benadering, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel. De Cock R. & Buysse B. (1998), Kansarmoede-atlas van gezinnen met jonge kinderen 1997, Kind en Gezin, Afdeling Preventieve Zorg. De Naeyer A. (1998), Grootouders in de rol van kleinkinderopvang: Een exploratief onderzoek, Ongepubliceerde licentiaatsthesis, Leuven. De Ridder H. (1998), ‘Interculturele bemiddelaard in de gezondheidszorg’ in P. Meurs & A. Gailly (red), Wortelen in andere aarde. Migrantengezinnen en hulpverleners ontmoeten cultuurverschil, Acco, Leuven – Amersfoort, p. 51-58. De Vroey A. (1995), ‘Thuisbegeleiding in Vlaanderen krijgt erkenning vanuit wetenschappelijk onderzoek’, Echo’s, nr. 5, p. 33-37. De Vroey A. (1996), ‘Oppasdiensten voor kinderen met een handicap’, Handiscoop, jg. 51, nr. 10 (december), p. 3-5. Erkul A. (2000) ‘Alleen met kinderen. Zouden het dan toch moederskindjes zijn?’, De Morgen, 22 februari 2000, p. 7. Foblets M.C., Hubeau B. & De Muynck A. (eds.) (1997), Migrantenonderzoek voor de toekomst, Acco, Leuven. Fox Folk, K. & Beller A.H. (1993), ‘Part-time work and child care choices for mothers of preschool children’, Journal of Marriage and the Family, jg. 55, p. 146-157. Gaublomme A., Haspeslagh M. e.a. (1999), Gids in de thuiszorg, vzw Werkgroep Thuisverzorgers, Heverlee. Gielen G. (2000), ‘Omgaan met Marokkaanse en Turkse cliënten. Tips voor hulpverleners’, Sociaal, jg. 21, nr. 1, p. 10 & 14-17. Hellendoorn M. (1999),‘De feminisering van de armoede en de verarming van het feminisme. Een aanzet tot discussie over emancipatiebeleid en armoedebestrijding’, Tijdschrift voor Genderstudies, jg. 2, nr. 3 (oktober), p. 54-68.
Bibliografie
346
Humblet P.C., Boutsen M. & Mahoux C. (1993), Analyse de l’accessibilité structurelle et organisationelle des milieux d’accueil subventionnes de la Communauté Française de Belgique, Rapport de recherche, ULB Brussel. Jacobs T. & Derycke I. (1993), ‘De ouder wordende vrouw en het zorgvraagstuk’, in L. Vanderleyden en G. Dooghe (eds.), De ouder wordende vrouw en het zorgvraagstuk. Een uitdaging, CBGS, Brussel, p.155-189. Jendrek M.P. (1993), ‘Grandparents who parent their grandchildren: Effect on lifestyle’, Journal of Marriage and the Family, vol.55, p.609-621. Kind en Gezin, Jaarverslag 1998. Kremer M. (2000), ‘Buitenland: Kinderopvang in Vlaanderen’, Tijdschrift voor de Sociale Sector, maart, p. 36-37. Lesthaeghe R. & Moors G. (1992), De gezinsrelaties: Patroonontwikkkeling en -stabilisatie, VUB, Brussel. L’hermitte K. (1993), ‘Een typologie landelijke gebieden’, een eerste stap naar (h)erkenning van het landelijk gebied in Vlaanderen op structureel niveau’, De Aardrijkskunde, 1993/1, p.23-69. LISO (1991), Onderzoek kinderopvang Limburg, GOM-Limburg, Hasselt. Luyckx K. (red.) (2000), Liefst een gewoon huwelijk? Creatie en conflict in levensverhalen van jonge migrantenvrouwen, Acco, Leuven. Maassen A., Van den Brink H. & Groot W. (1995), ‘Kinderopvang verbetert inkomenspositie vrouwen’, ESB, vol.80, p.304-307. Maes V. & Van Meensel R. (1994), Al dat regelen, daar word ik zo moe van. Onderzoek naar determinanten van kinderopvang., HIVA-K.U.Leuven, Leuven. Mens en Ruimte (1984), Uitbouw van de kinderopvang in Vlaanderen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel. Meurs P. & Gailly A. (1998), ‘We zijn allemaal gemigreerd! Het gelijke en het verschillende, het algemene en het specifieke van hulpverlening aan migrantengezinnen’ in P. Meurs & A. Gailly (red), Wortelen in andere aarde. Migrantengezinnen en hulpverleners ontmoeten cultuurverschil, Acco, Leuven – Amersfoort, p. 217-222. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1995), De Vlaamse Handigids. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1999), Handinfo. Paelinck D. (1996), ‘Kortopvang: van crisisinterventie naar hotelfunctie?’, Echo’s, nr. 1, p. 31-34. Parasuraman, A., Zeithaml V. & Berry L., (1988), SERVQUAL: A multiple-Item Scale for Measuring Consumer Perceptions of Service Quality. Journal of Retailing, Vol. 64, nbr.1. Peeters J. (1995), ‘Kinderopvang, pedagogische preventie en opvoedingsondersteuning’ in H. Haerden & D. Janssen, Pedagogische preventie: een antwoord op kansarmoede?, Garant, Leuven – Apeldoorn, p. 125-136. Ruelens L. & Hedebouw G. (1999), De rol van de grootouders in de kinderopvang: verkenning van toekomstige ontwikkelingen, HIVA-K.U.Leuven, Leuven. Serneels D. (1999), ‘Flexibel binnen (nog te) strikte regels? Flexibiliseringsbesluiten in de gehandicaptenzorg’, Tijdschrift voor Welzijnswerk, jg. 23, nr. 223, p. 58-64.
Bibliografie
347
Singer E. (1990), Kijk op kinderopvang, ervaringen van ouders, Jan Van Arkel, Utrecht. Somers A., Peeters J. e.a. (1998), Respect voor diversiteit in de kinderopvang, VBJK, Gent. Speltincx E. & Jacobs Th. (1996), Kleuters en hun huishoudens in de kijker, Panel Study on Belgian Households, Steunpunt Gezinsdemografisch Panel, Universiteit Antwerpen. Speltincx E. & Jacobs Th., m.m.v. Vlaminckx W. (1997), Vijf jaar uit het leven van kinderen. Een longitudinale analyse van hun carrière in de kinderopvang en de samenhang met verschuivingen in hun gezinssituatie, de arbeidssituatie van hun ouders en de materiële situatie van hun huishouden, Panel Study on Belgian Households, Steunpunt Gezinsdemografisch Panel, Universiteit Antwerpen. Storms B. (1995), Het matteüs-effect in de kinderopvang, CSB Berichten, UFSIA, CSB, Antwerpen. Traas M. (1996), Waarom zou ik? Waarden en motieven in de maatschappelijke hulpverlening, Uitgeverij Intro, Baarn (NL), Uitgeverij Westland nv, Schoten (B). Vakgroep Ontwikkelings- en Persoonlijkheidspsychologie & VBJK (Vormingscentrum voor de Begeleiding van het Jonge Kind) (1999), Preventie van antisociaal gedrag: starten bij de (pre-)conceptie? Tendensen en opvoedingsondersteuning aan gezinnen, Programma- & Abstractboek, 1 en 2 december 1999, Universiteit Gent. Van den Broeck G. (1993), ‘Logeerhuis? Kortverblijf? Wat is wat?’, Echo’s, nr. 3, p. 8-9. Vandenbroeck M. (1999), De blik van de Yeti. Over het opvoeden van jonge kinderen tot zelfbewustzijn en verbondenheid, VBJK – Universiteit Gent, B.V. Uitgeverij SWP Utrecht. Van De Putte I. (1997), Evaluatie van de vernieuwingen in de preventieve kinderzorg, HIVA-K.U.Leuven, Leuven. Vanderleyden L. & Dooghe G. (1984), Het relatie- en hulpverleningspatroon tussen bejaarden en kinderen, CBGS, Brussel. Van de Voorde F. (1993), ‘Multicultureel hulpverlenen in het kader van de preventieve gezondheidszorg’, Het Kind, 4/93, p. 15-24. Van Dijke A., Terpstra L. & Hermanns J. (1994), Ouders over kinderopvang. Een onderzoek naar meningen, ervaringen, wensen en keuzen van mannen en vrouwen, SCO-Kohnstamm Instituut, Amsterdam. Van Dongen W. & Pauwels K. (1996), ‘Gezinnen en collectieve voorzieningen’, in R. Cliquet (ed.), Gezinnen in verandering. Veranderende gezinnen, CBGS, Brussel, p.180203. Van Mol P. & Van den Broeck G. (1993), ‘Ze mag toch terugkomen? Eerste logeerhuis voor mentaal gehandicapten in Mechelen’, Echo’s, nr. 3, p. 3-7. Van Tilt E. (1999), ‘Logeergezinnen. Een nieuw maatschappelijk project van Oikonde Leuven’, Tijdschrift voor Welzijnswerk, 23e jg., nr 223, oktober-november, p. 51-57. Verhegge, K. (1994), De beoordelingsschaal voor het pedagogisch functioneren in kinderdagverblijven, Studiedienst Kind en Gezin, Brussel. Vink R. (1995), ‘Kinderdagverblijven slaan een nieuwe weg in’, Klik, oktober, p. 3-4. Vink R. (1995), ‘Gediplomeerde hulp aan huis. Alle voorzieningen helpen samen’, Klik, november, p. 6-7.
Bibliografie
348
Vliegen N. (1998), ‘Fascinatie en twijfel. Dubbele gevoelens bij de hulpverlening aan een Marokkaans gezin’ in P. Meurs & A. Gailly (red), Wortelen in andere aarde. Migrantengezinnen en hulpverleners ontmoeten cultuurverschil, Acco, Leuven– Amersfoort, p. 85-94. Vranken J., Geldof D. & Van Menxel G. (1997), Armoede en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 1997, Acco, Leuven. Wilbrink-Griffioen D., Van Vliet I. & Elzinga A. (1987), Kinderopvang en arbeidsparticipatie van vrouwen, Stichting Research voor Beleid te Leiden in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken. Wilson G. (1987), ‘Woman’s work: The role of grandparents in intergenerational transfers’, The Sociological Review, vol.35, nr.4, p.703-720. (X) (1995), ‘Flexibele hulp bij gezinnen thuis’, Klik, februari, p. 8-10. (X) (1997), ‘Thuiszorg is niet de gemakkelijkste weg’, Thuiszorgkrant, nr. 28, april 1997. (X) (1999), ‘Vakantie: een welverdiende rustperiode voor de thuisverzorger of een extra belasting?’, Thuiszorgkrant, nr. 37, juli 1999. (X) (1999), ‘Tijdelijke opvang van zorgbehoevenden in de thuiszorg’, Thuiszorgkrant, nr. 37, juli 1999. Zwysen E. (1999), ‘Het opvoedingsperspectief in de pleegzorg. De toekomst begint vandaag’, Tijdschrift voor Welzijnswerk, jg. 23, nr. 224, december 1999, p. 14-22.