Kindermonitor 2013 Een onderzoek onder ouders van kinderen van 0-12 jaar in Twente; regiorapport C. Smit
Kindermonitor 2013 Een onderzoek onder ouders van kinderen van 0-12 jaar in Twente; regiorapport
Versie 1.0, 10 februari 2015
GGD Twente Drs. C. Smit
Autorisatie Opsteller(s) C. Smit
Versiegegevens Versie: 1.0
Datum: 10 februari 2015
Omschrijving: Definitief rapport
©2015, GGD Twente, Enschede. Auteursrechten voorbehouden. Overname van dit rapport (of gedeelten daarvan) is toegestaan, mits de bron wordt vermeld. De GGD Twente is onderdeel van Regio Twente, het samenwerkingsverband van de 14 Twentse gemeenten.
Samenvatting Algemeen Eind 2013 heeft GGD Twente in samenwerking met de overige GGD’en van Overijssel en Gelderland een onderzoek uitgevoerd onder ouders van kinderen van 0-12 jaar. Aan bod kwamen gezondheid, woonomgeving, opvoeding, welzijn, voeding, vrije tijd, roken en alcohol en kinderopvang en school. Dit rapport bevat de resultaten van dit onderzoek op regionaal Twents niveau. Naast dit regiorapport is er voor iedere gemeente een rapport op gemeenteniveau. Het rapport kadert het onderzoek in de cyclus van onderzoeken die GGD Twente uitvoert in, waarna de belangrijkste resultaten belicht worden. Als bijlagen zijn links naar de gebruikte vragenlijsten opgenomen, en naar twee tabellenboek waarin alle verkregen informatie gedetailleerd wordt weergegeven. Het ene tabellenboek toont de Twentse gegevens uitgesplitst naar leeftijd en geslacht van het kind en naar opleidingsniveau van de ouders; het andere toont gemeentetotalen naast elkaar.
Wie zijn de respondenten? 14.500 ouders van kinderen van 0-12 jaar in Twente hebben eind 2013 een vragenlijst ingevuld over de gezondheid, opvoeding, welzijn, voeding en vrije tijd van hun kind en over hun woonomgeving, hun houding ten opzichte van roken en alcohol en over kinderopvang en school. Hiermee reageerde de helft van de aangeschreven ouders. Er werd voor de ouders van kinderen van 0-4 jaar (31% van de respons) een gedeeltelijk andere vragenlijst gebruikt dan voor de ouders van de oudere kinderen, dit omdat de onderwerpen niet allemaal voor iedere leeftijdsgroep relevant zijn. De vragenlijsten werden (heel) iets vaker (51%) voor jongens dan voor meisjes ingevuld. 89% Van de kinderen woont bij de eigen vader en moeder. De meeste gezinnen zijn middelbaar opgeleid (54%), daarnaast is 21% laag- en 24% hoogopgeleid. In bijna ieder gezin (94%) is er inkomen uit werk beschikbaar, een vijfde (21%) van de gezinnen heeft enige of veel moeite om financieel rond te komen. Kinderen die opgroeien in een gezin waar men moeite heeft met rondkomen gaan relatief vaak niet op vakantie of dagjes weg. Bij meer dan 10% van deze gezinnen zijn er door geldgebrek spanningen in het gezin en kan het kind geen lid van een vereniging of club zijn. 87% Van de gezinnen is autochtoon, 8% niet-westers allochtoon en 5% westers allochtoon. Moeders die niet in Nederland geboren werden zijn vooral afkomstig uit Turkije, Duitsland en Syrië. Vrijwel iedere ouder (97%) rekent zijn kind het meest tot de Nederlandse bevolkingsgroep.
De rol van de opleiding van de ouders Veel gedrag van ouders en kinderen hangt samen met de opleiding van de ouders. In het algemeen lijken kinderen van lager opgeleide ouders een minder gunstige positie te hebben bij het opgroeien dan kinderen van hoogopgeleide ouders. In laagopgeleide gezinnen is er vaker geen inkomen uit werk, zijn er vaker geen geschikte speelplekken voor het kind, ligt er afval op straat, zijn er belemmeringen om buiten te spelen, worden kinderen minder vaak geknuffeld door hun ouders, vinden ouders het minder vaak belangrijk om hun kind iets te verbieden, krijgen kinderen vaker koek of snoep als beloning, geven ouders minder vaak aan dat ze consequent zijn in de opvoeding, krijgen kinderen vaker een tik als iets niet mag, praten ouders minder vaak met familie of vrienden over problemen bij het opvoeden en krijgen ze minder vaak steun hierin, vinden ouders het moeilijker om over seksualiteit te praten, zijn er aanmerkelijk meer kinderen met aanwijzingen voor de aanwezigheid van psychosociale problemen, wordt er vaker in de buurt gepest, hebben kinderen meer ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, wordt minder borstvoeding gegeven, wordt minder vaak dagelijks voorgelezen en lezen kinderen zelf ook vaak minder vaak, zijn kinderen minder vaak lid van een club of vereniging en worden kinderen meer blootgesteld aan de tabaksrook van hun ouders.
Opvoeding De ouders die de vragenlijst invulden gaven vrijwel zonder uitzondering aan dat ze hun kind liefdevol opvoeden en vaak knuffelen. Vrijwel iedere ouder vindt dat een kind ieder dag moet ontbijten. De meeste ouders hebben voldoende tijd voor de opvoeding van hun kind, hoewel negen procent ‘neutraal’ scoort op deze vraag en vier procent van de ouders zegt hiervoor niet genoeg tijd te hebben. In Twente praat 2/3 van de ouders regelmatig of vaak met familie of vrienden over opvoeding, en 1/3 van de ouders krijgt vaak of regelmatig hulp van familie of vrienden. Gemiddeld heeft 18% van de ouders van 0-4 jaren dergelijke hulp nodig gehad en 26% van de ouders van oudere kinderen. Samenvatting Kindermonitor 2013, pag. i
Gezondheid Vrijwel iedere respondent (97%) vindt de gezondheid van het kind (zeer) goed. Gemiddeld heeft een vijfde van de ouders in de afgelopen maand over het kind contact met de huisarts gehad. Naarmate het kind ouder wordt neemt dit percentage af. Zeventien procent van de kinderen van 4-12 jaar heeft een verhoogde score op de SDQ, een instrument dat de aanwezigheid van psychosociale problematiek meet. Kinderen met een verhoogde score worden meer gepest, zijn minder weerbaar, verzuimen meer van school, spelen minder buiten, zijn vaker geen lid van een vereniging en hebben vaker een of meer ernstige gebeurtenissen meegemaakt.
Voeding In Twente wordt aanmerkelijk minder vaak borstvoeding gegeven dan in de rest van Overijssel en Gelderland: in Twente geeft 20% van de moeders hun baby de eerste zes maanden uitsluitend borstvoeding, in de rest van Overijssel en in Gelderland is dat 28%. Vrijwel alle kinderen ontbijten iedere dag. Fruit eten doet 54% iedere dag, 68% zes dagen in de week. Twee derde van alle kinderen eet zes of zeven dagen per week groente, 39% iedere dag.
Vrije tijd en bewegen In Twente worden bijna alle kinderen (97%) van 0-6 jaar in ieder geval één keer per week door de vader of moeder voorgelezen, evenveel als landelijk. Ruim 80% van de kinderen is lid van ten minste één vereniging of club. Twee derde van de basisschoolleerlingen van 6 -12 jaar gaat iedere dag lopend of zelf fietsend naar school, bijna drie van de vier Twentse kinderen speelt meer dan een half uur per dag buiten.
Houding ten opzichte van roken en alcohol 9 Procent van de ouders vindt het goed dat een kind jonger dan 16 af en toe of zelfs dagelijks rookt, en ouders in Twente vinden het iets vaker acceptabeler dat een kind jonger dan 18 jaar al een slokje alcohol neemt (27%) dan ouders in de rest van Overijssel en Gelderland (25%) .
Samenvatting Kindermonitor 2013, pag. ii
Inhoud Samenvatting ................................................................................................................i 1.
Het kader voor de kindmonitor 2013 ...............................................................1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
2.
Wet publieke gezondheid ........................................................................................... 1 De monitorcyclus van de GGD ................................................................................... 1 Naar een landelijke monitor........................................................................................ 1 Samenwerking GGD’en in Oost-Nederland .............................................................. 1 Rapportage ................................................................................................................... 2
Onderzoeksopzet en respons ..........................................................................3 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10
3.
Onderzoekspopulatie .................................................................................................. 3 Steekproef .................................................................................................................... 3 Organisatie ................................................................................................................... 3 Vragenlijst .................................................................................................................... 3 Verzending ................................................................................................................... 4 Helpdesk ....................................................................................................................... 4 Verwerking gegevens .................................................................................................. 4 Representativiteit en weging ...................................................................................... 4 Respons in Twente ...................................................................................................... 5 Presentatie ................................................................................................................... 5
Werk, inkomen en wonen .................................................................................6 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
4.
Woonsituatie, opleiding ouders, leeftijd en geslacht .............................................. 6 Opleiding ...................................................................................................................... 6 Inkomen uit werk en moeite met inkomen ................................................................ 7 Directe gevolgen van geldgebrek voor gezinnen en kinderen ............................... 8 Woonomgeving ............................................................................................................ 8
Opvoeding .........................................................................................................9 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
5.
Algemeen...................................................................................................................... 9 Familie en vrienden ..................................................................................................... 9 Professionele hulp ...................................................................................................... 9 De betrokkenheid van ouders bij het internetgebruik ........................................... 10 Seksualiteit en verliefdheid ...................................................................................... 10
Gezondheid ..................................................................................................... 11 5.1 Lichamelijke gezondheid .......................................................................................... 11 5.1.1 Ervaren gezondheid ................................................................................................ 11 5.1.2 Schoolverzuim ......................................................................................................... 11 5.1.3 Contact met de huisarts over het kind ..................................................................... 11 5.2 Psychische gezondheid ............................................................................................ 11 5.2.1 SDQ ......................................................................................................................... 11 5.2.2 Pesten en weerbaarheid .......................................................................................... 12 5.2.3 Ingrijpende gezinsgebeurtenissen ........................................................................... 12
6.
Voeding ........................................................................................................... 13 6.1 6.2
7.
Borstvoeding.............................................................................................................. 13 Ontbijt, groene en fruit en water of thee zonder suiker ......................................... 13
Vrijetijdsbesteding .......................................................................................... 14
7.1 7.2 7.3 7.4
8.
Lezen........................................................................................................................... 14 Lid van vereniging of club ........................................................................................ 14 Schermgebruik .......................................................................................................... 14 Buiten spelen ............................................................................................................. 14
Bewegen .......................................................................................................... 15 8.1 8.2 8.3
9.
Beweegnorm .............................................................................................................. 15 Lidmaatschap van een sportclub of –vereniging ................................................... 15 Lopend of zelf fietsend naar school ........................................................................ 15
Roken en alcohol ............................................................................................ 17 9.1 9.2
Roken .......................................................................................................................... 17 Alcohol........................................................................................................................ 17
10. Kinderopvang en bekendheid met en gebruik van instellingen voor hulpverlening ............................................................................................................. 19 10.1 10.2
Kinderopvang............................................................................................................. 19 Bekendheid met en gebruik van instellingen voor hulpverlening........................ 19
11.
Bronnen ........................................................................................................... 21
12.
Bijlages:........................................................................................................... 22
1. Het kader voor de kindmonitor 2013 Het grootschalig epidemiologisch onderzoek door de GGD ontleent zijn grondslag aan de Wet publieke gezondheid (Wpg, 2008). Met het uitvoeren van dit type onderzoek worden basisgegevens verzameld voor de lokale nota’s gezondheidsbeleid van de veertien Twentse gemeenten. De opzet van een dergelijke monitorcyclus maakt het mogelijk trends en ontwikkelingen te beschrijven en te adviseren over het bevorderen van de gezondheid van de Twentse bevolking.
1.1
Wet publieke gezondheid
De Wet publieke gezondheid regelt de taken en verantwoordelijkheden, die elke gemeente heeft op het terrein van de publieke gezondheidszorg. Onder publieke gezondheidszorg wordt verstaan: ’De gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen voor de bevolking of specifieke groepen daaruit, waaronder begrepen het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van ziekten’ (Artikel 1). Gegevensverzameling over de gezondheidssituatie van de bevolking in Twente wordt uitgevoerd door de GGD. Op basis van de resultaten van een monitor geeft de GGD adviezen ten behoeve van de ontwikkeling van het gemeentelijk gezondheidsbeleid.
1.2
De monitorcyclus van de GGD
Het onderzoek naar de gezondheidssituatie van bevolking, het uitvoeren van een monitor, wordt in de tijd verdeeld. De GGD streeft naar een cyclus voor de monitoren van ongeveer vier jaar. In deze periode wordt de gezondheidssituatie van de hele bevolking in kaart gebracht. Tot aan 2013 werden drie grote leeftijdsgroepen onderscheiden: jeugd (12 – 19 jaar), volwassenen (19 – 65 jaar) en ouderen (65 jaar en ouder). Met het huidige onderzoek is ook de vierde leeftijdsgroep, kinderen van 012 jaar, in de cyclus ondergebracht. Het onderscheid naar leeftijden is gemaakt omdat de gezondheidsproblematiek binnen deze groepen aanzienlijk verschilt. In 2003, 2007 en 2011 heeft een monitor onder de jeugd (E-MOVO) plaatsgevonden. Het eerste gezondheidsonderzoek onder volwassenen dateert van 2002. In 2008 is de tweede volwassenenmonitor uitgevoerd. In 2005 en 2010 zijn ouderenmonitoren uitgevoerd. In het najaar van 2012 is een combinatie van ouderen- en volwassenenonderzoek uitgevoerd. Dit had te maken met landelijke afstemming. In voorjaar 2012 ten slotte is door de Twentse gemeenten aan GGD Twente opgedragen de kindermonitor uit te voeren. Door de monitors om de zoveel jaar te herhalen kunnen veranderingen in de gezondheidssituatie van de bevolking worden gesignaleerd, maar ook veranderingen in de behoefte aan zorg, advies en ondersteuning. Een monitor is bovendien een middel om groepen in de bevolking te lokaliseren, die naar verhouding een slechtere gezondheid hebben of meer risico lopen op (toekomstige) gezondheidsproblemen. Deze informatie kan gebruikt worden in het gemeentelijk gezondheidsbeleid.
1.3
Naar een landelijke monitor
Eind 2011 hebben CBS, RIVM en GGD Nederland een convenant gesloten om te komen tot één gezondheidsmonitor met vergelijkbare gegevens op landelijk, regionaal en lokaal niveau. In 2012 is gestart met de harmonisatie en het samenvoegen van de monitors voor volwassenen en ouderen. Die voor de oudere jeugd (E-MOVO) volgt in 2015 en voor de doelgroep 0-12 is voorzien in een landelijk geharmoniseerde monitor in 2017. Voor gemeenten betekent dit: • Het kunnen beschikken over referentiecijfers op landelijk, regionaal en lokaal niveau door afstemming en samenvoeging van gegevensbronnen. • Betrouwbare cijfers door uniformiteit in cijfers en begrippen en een uniforme werkwijze door GGD’en. • Meer ruimte voor lokale invulling, zoals verdiepend onderzoek en analyses op lokaal niveau. • Voor de leeftijdsgroep ouder dan 18 jaar: via verrijking de beschikking over meer gegevens, onder andere over inkomen, voor beleid.
1.4
Samenwerking GGD’en in Oost-Nederland
Bij de uitvoering van de monitoren, zowel voor volwassenen, als voor jeugd en voor ouderen wordt al jaren nauw samengewerkt tussen de GGD’en in Oost-Nederland. In 2009 werd door alle GGD’en in
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 1
Gelderland en Overijssel met uitzondering van Twente de kindermonitor uitgevoerd. Nu in 2013 ook Twente hieraan deelnam is de samenwerking weer compleet. De volgende GGD’en hebben aan de kindermonitor 2013 deelgenomen: • GGD Regio Nijmegen (nu: GGD Gelderland-Zuid) • GGD Rivierenland (idem) • GGD Gelre-IJssel (nu: Gelderland Noord en Oost-Nederland) • GGD IJsselland • GGD Twente • GGD Hulpverlening Gelderland Midden Samenwerking betekende in dit verband dat in gezamenlijk overleg de onderwerpen zijn bepaald, een eenduidige vragenlijst is ontwikkeld met enkele gemeentelijke uitzonderingen, dat de logistiek van afname werd gecoördineerd en dat de verwerking en analyse in intensieve samenwerking tot stand kwamen.
1.5
Rapportage
Van de kindermonitor 2013 wordt op verschillende niveaus verslag gedaan. Het huidige rapport geeft de gegevens weer op regionaal niveau. Bij het rapport horen twee tabellenboeken. Het ene toont de Twentse gegevens uitgesplitst naar leeftijd en geslacht van het kind en naar opleidingsniveau van de ouders; het andere tabellenboek toont gemeentetotalen naast elkaar. Daarnaast zijn er gemeenterapporten, die voor sommige gemeenten verrijkt zijn met informatie op wijkniveau.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 2
2. Onderzoeksopzet en respons 2.1
Onderzoekspopulatie
De kindermonitor van 2013 is in alle 14 gemeenten in Twente uitgevoerd. Op verzoek van sommige gemeenten is in hun gemeente de steekproef opgehoogd zodat over door hen relevant gevonden eenheden, vaak zijn dat wijken, zou kunnen worden gerapporteerd. In onderstaande tabel het aantal gezinnen met kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 per gemeente per oktober 2013. Tabel 1 Het aantal gezinnen met kinderen van 0-12 jaar Almelo Borne Dinkelland Enschede Haaksbergen Hellendoorn Hengelo Hof van Twente Losser Oldenzaal Rijssen-Holten Tubbergen Twenterand Wierden
2.2
6203 1780 1983 12495 1882 2903 6664 2623 1758 2633 3380 1722 2991 1866
Steekproef
De steekproef voor uitvoering van de monitor is getrokken door GGD Twente op basis van GBAgegevens. Het steekproefkader bestond uit het aantal gezinnen met ten minste één kind in de leeftijd van 0-12 jaar. Om betrouwbare conclusies te kunnen trekken is, afhankelijk van het aantal gezinnen met kinderen in deze leeftijd per onderzoekseenheid (dus per gemeente, woonservicegebied of wijk), een respons van ten minste 315 tot 375 correct ingevulde vragenlijsten nodig per onderzoekseenheid. Per onderzoekseenheid zijn er daarom 1200 (kleine gemeente) tot 6500 (grote gemeente met wijkophoging) ouders aangeschreven . Bij het bepalen van de omvang van de steekproeven is rekening gehouden met een veilige marge en uitval door mutaties bijvoorbeeld in verband met verhuizing. Totaal zijn er in Twente bijna 29.000 ouders uitgenodigd om deel te nemen aan de monitor. Wanneer in een gezin verschillende kinderen in de leeftijd 0-12 woonden werd door loting bepaald welk kind in de steekproef werd opgenomen. Onder de inzenders werden prijzen verloot zoals iPads en bonnen voor een gezinsbezoek aan een dierentuin of pretpark of voor een biologisch groentenpakket.
2.3
Organisatie
Ter voorbereiding op de monitor is in Oost-Nederland een projectgroep monitor en een werkgroep epidemiologie ingesteld. De projectgroep bewaakt de voortgang en draagt eindverantwoordelijkheid; de werkgroep heeft de concrete voorbereiding en uitvoering van de monitor gedaan. GGD’en zijn bij toerbuurt verantwoordelijk voor het organiseren van het bovenregionale aspect van een monitor. Voor de kindermonitor was dat in 2013 GGD Arnhem-Midden (VGGM).
2.4
Vragenlijst
Er zijn twee vragenlijsten gebruikt: een voor ouders van kinderen van 0-4 en een voor ouders van kinderen van 4-12 jaar. De 0-4-vragenlijst was voor alle gemeenten in een GGD-regio gelijk maar kon enigszins verschillen tussen de GGD-regio’s. Hetzelfde gold voor de 4-12-vragenlijst.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 3
Voor het opstellen van de vragenlijsten is op een enkele uitzondering na gebruikgemaakt van de gestandaardiseerde vragen uit de Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid (LNM). De ambtenaren jeugd is in een vroeg stadium gevraagd om input voor op te nemen onderwerpen. De definitieve vragenlijst voor de monitor is opgesteld door de werkgroep epidemiologie in OostNederland. Niet voor alle onderwerpen zijn gestandaardiseerde vraagstellingen aanwezig. In dat geval is een eigen formulering gebruikt. De vragenlijst bestaat uit vragen over de volgende onderwerpen: ervaren gezondheid, woonomgeving, opvoeding, welzijn, voeding, vrije tijd, roken en alcohol en kinderopvang en school. Daarnaast is van de respondenten enige achtergrondinformatie gevraagd, onder andere over geslacht, huishoudsituatie, etniciteit en opleiding. Uit de ouderen- en volwassenenmonitor van 2012 bleek dat volwassenen en hoger opgeleiden aanzienlijk vaker responderen op een digitale vragenlijst, en ouderen en lager opgeleiden vaker juist op een papieren lijst. Toch is ervoor gekozen de kindermonitor in Twente alleen digitaal uit te voeren. Digitale afname betekent ten opzichte van het werken met papieren vragenlijsten een belangrijke besparing op de kosten, en verwacht werd dat deze werkwijze goed zou aansluiten bij de –relatief jonge- onderzoeksgroep. Hoewel sommige GGD’en vanwege een lage respons aan het eind van het traject alsnog een papieren vragenlijst hebben verzonden was dit voor Twente niet nodig: hier was het responspercentage 50% waarmee een voldoende aantal respondenten per onderzoekseenheid bereikt werd.
2.5
Verzending
In totaal zijn in Oost-Nederland ruim 120.000 ouders aangeschreven met het verzoek om deel te nemen aan het onderzoek van de GGD. In Twente zijn circa 29.000 ouders benaderd. In de eerste uitnodiging is gevraagd om digitaal een vragenlijst in te vullen. Elke respondent heeft daartoe een unieke inlogcode gekregen. De eerste uitnodiging is eind september 2013 verstuurd. Half oktober is een eerste herinneringsbrief verzonden, begin november gevolgd door een tweede. Tot begin december is de mogelijkheid blijven bestaan om te reageren. Totaal hebben de respondenten een periode van ongeveer 10 weken gehad om de vragenlijst in te vullen. Het verzenden van de uitnodiging, de vragenlijsten en de herinneringsbrieven alsmede het inlezen van de gegevens is uitbesteed aan een gespecialiseerd bedrijf, I&O Research in Enschede.
2.6
Helpdesk
Voor het beantwoorden van vragen over het onderzoek is eveneens I&O Research ingezet. Een vraag-en-antwoord-lijst is opgesteld. Voor Twente zijn 262 telefoontjes geregistreerd. De meeste bellers, ongeveer een kwart, belde om af te melden wegens ziekte of weigering om mee te willen doen aan het onderzoek. Andere vragen betroffen vooral een niet-werkende inlogcode en onduidelijkheid over welk kind het ging.
2.7
Verwerking gegevens
I&O Research heeft de digitaal ingevulde formulieren ontdaan van identificerende kenmerken zoals adres en vervolgens via de bovenregionale projectleider van de kindermonitor ter beschikking gesteld aan de regionale epidemiologen. Na een passende periode vernietigt I&O Research alle bestanden. Voor heel Oost-Nederland is een vast stramien opgesteld voor de verwerking van alle gegevens. De resultaten worden uitgewerkt op gemeente- en regioniveau. Waar een gemeente heeft gekozen voor ophoging kunnen ook analyses op kleiner niveau worden gedaan. Alle gegevens zijn bovendien uitgesplitst naar geslacht, leeftijdsgroep en opleidingsniveau. De gegevens zijn opgenomen in een tabellenboek, zie de bijlage.
2.8
Representativiteit en weging
De resultaten in dit rapport zijn gecorrigeerd op basis van gegevens van het CBS, omdat de respondentengroep geen exacte weergave is van de werkelijke populatie in Twente en de afzonderlijke gemeenten. Dit corrigeren is gedaan door de resultaten te wegen. Weging betekent in dit verband het toekennen van een vermenigvuldigingsfactor aan alle afzonderlijke respondenten op basis van de werkelijke leeftijds- en geslachtsverdeling van het kind. Deze weging is uitgevoerd door GGD Twente. Door de weging kunnen de resultaten in dit onderzoek als representatief worden beschouwd voor de ouders in de afzonderlijke gemeenten.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 4
2.9
Respons in Twente
In Twente zijn 28.939 ouders aangeschreven. In totaal hebben 14.544 ouders een bruikbare vragenlijst ingevuld. De totale respons in Twente is hiermee 50%. Figuur 1 laat de respons per gemeente zien.
Respons naar gemeente 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Figuur 1 Uiteindelijke respons in Twente
De hoogste respons (60%) is behaald in de gemeenten Dinkelland en Tubbergen. De laagste respons was in Almelo (38%). De hoogste respons bij het laatste grootschalige onderzoek is in 2012 gehaald door de gemeenten Oldenzaal en eveneens Dinkelland (47%). Ook toen werd in Almelo en Enschede het laagste responspercentage gevonden (beide 37%).
2.10 Presentatie De resultaten in deze rapportage zijn uitgesplitst in drie leeftijdsgroepen en naar geslacht. Dit is gedaan, omdat niet ieder onderwerp voor iedere leeftijdsgroep relevant is. Verder is het interessant om te zien of er verschillen zijn tussen hoe ouders opvoeding van hun zonen dan wel hun dochters ervaren. Wanneer in het rapport vergelijkingen worden gemaakt, bij voorbeeld dat iets ‘vaker’ of ‘minder vaak’ voorkomt, dan is daarmee altijd bedoeld dat het genoemde verschil statistisch significant is. Soms staat dit er ook expliciet bij. Wanneer een verschil statistisch significant is dan mag men ervan uitgaan dat het verschil ook werkelijk in de algemene Twentse bevolking aanwezig is, zelfs wanneer dit –zoals hier- door een steekproef gemeten is en niet door iedere inwoner van Twente te bevragen.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 5
3. Werk, inkomen en wonen 3.1
Woonsituatie, opleiding ouders, leeftijd en geslacht
Verreweg de meeste kinderen wonen bij hun vader en hun moeder: 89 procent. 95% Procent van de kinderen van 0-4 woont bij de eigen vader en moeder, 89% van de 4-8-jarigen en 86% van de 8-12jarigen. Deze verschillen zijn significant. Per gemeente zijn er verschillen, zie figuur 2. In de gemeenten Borne, Dinkelland, Hof van Twente, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand en Wierden is het percentage kinderen die bij de eigen vader en moeder wonen groter dan gemiddeld in Twente, in Enschede en Hengelo lager. De overige gemeenten wijken niet significant af van het Twentse gemiddelde.
Percentage kinderen dat bij eigen vader en moeder woont 96 94 92 90 88 86 84 82 80
Figuur 2 Gezinssituatie van kinderen, per gemeente
3.2
Opleiding
In Twente geeft 21% van de ouders aan laagopgeleid te zijn, 24% is hoogopgeleid. Deze percentages verschillen per gemeente. In Borne is 14 procent laagopgeleid, in Twenterand 32%.Twenterand heeft ook het laagste percentage hoogopgeleiden: 11 procent tegenover 34 procent in Oldenzaal. Een en ander is in figuur 3 zichtbaar gemaakt.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 6
Opleiding van het gezin in procenten 40 35 30 25 20 15 10 5 0
laag opgeleid
hoog opgeleid
Figuur 3 Lage en hoge opleiding per gemeente
In deze rapportage wordt deze gezinsopleiding gebruikt als indicator voor Sociaal Economische Status (SES).
3.3
Inkomen uit werk en moeite met inkomen
In zes procent van de gezinnen die aan het onderzoek meededen hebben beide ouders geen betaald werk. In de grote steden is dat meer dan 5%: Enschede (10%), Almelo (7%) en Hengelo (6%). Alleen in Enschede is het verschil met Twente significant. Het percentage gezinnen zonder inkomen uit werk is het laagst in Tubbergen: 1%. Het hebben van betaald werk hangt samen met de opleiding van de ouders: in 90% van de gezinnen met laagopgeleide ouders heeft in ieder geval één ouder betaald werk tegen 98% van de hoogopgeleide gezinnen. In bijna 1 op de 5 gezinnen (19%) heeft men enige of grote moeite om financieel rond te komen, zie figuur 4.
Percentage gezinnen die enige of grote moeite hebben om financieel rond te komen 30
25
20
15
10
5
0
Figuur 4 Moeite met rondkomen Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 7
3.4
Directe gevolgen van geldgebrek voor gezinnen en kinderen
Er zijn 11 gevolgen van geldgebrek voorgelegd aan de respondenten. Bijna drie kwart van de ouders geeft aan dat in hun situatie geen van deze gevolgen een rol speelt. Bij drie procent echter treden meer dan vijf van deze gevolgen op. Op Twents niveau zou dat ongeveer 1500 gezinnen betreffen. In deze gezinnen gaat het dan met name om uitgaan, spanningen in het gezin en om sociale participatie, zie tabel 2. In deze tabel is bij voorbeeld te zien dat bij 98% van de gezinnen waar men meer dan vijf gevolgen ervaart van geldgebrek het gezin niet op vakantie gaat, of dagjes uit. Ook met betrekking tot een voorspoedige lichamelijke ontwikkeling lopen kinderen die in deze gezinnen opgroeien extra risico’s. Relatief vaak kunnen deze kinderen niet op zwemles en eten ze niet elke dag groente en fruit. Tevens wordt de aanschaf van medicijnen of hulpmiddelen of de gang naar een hulpverlener relatief vaak uitgesteld. Tabel 2 Gevolgen van geldgebrek bij gezinnen met meer dan vijf van die gevolgen
Door geldgebrek: gaan we niet op vakantie of dagjes uit
98%
zijn er spanningen in het gezin
88%
is mijn kind geen lid van een ander soort club of vereniging
86%
gaat kind niet naar peuterspeelzaal of kinderdagverblijf
80%
is mijn kind geen lid van een sportclub of sportvereniging
78%
kan mijn kind geen verjaardagsfeestje geven of eraan deelnemen
74%
kan mijn kind niet op zwemles
67%
is er geen opvang van mijn kind na schooltijd
58%
eet mijn kind niet elke dag fruit
58%
eten we niet elke dag groente stel ik het uit om voor mijn kind medicijnen/hulpmiddelen aan te schaffen
51%
stel ik het uit om met mijn kind naar een hulpverlener te gaan
32%
40%
In de hele Twentse populatie gaat een op de tien kinderen vanwege geldgebrek niet naar een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal. Vooral in de drie grote steden geeft men aan dat er spanningen zijn in het gezin door geldgebrek: Enschede 18%, Almelo 15% en Hengelo 14%. In de overige gemeenten is dit 12% (Hof van Twente) tot 6% (Wierden en Dinkelland) procent.
3.5
Woonomgeving
In Twente kunnen vrijwel alle kinderen (97%) in de eigen tuin spelen. Dit percentage varieert wat met de gemeente maar komt nergens onder die 97%, met uitzondering van Enschede en Hengelo, beide 94%. Er zijn belemmeringen om buiten te spelen. Soms lijken deze belemmeringen mede op het beleidsterrein van de gemeente te liggen, bijvoorbeeld waar het gaat om beschikbaarheid van speelplekken en de aanwezigheid van afval op straat. Bij deze twee belemmeringen speelt de SES een rol: hoogopgeleiden noemen deze onderwerpen significant minder vaak dan laagopgeleiden: 8 á 9 procent van de hoogopgeleiden meldt dit, laagopgeleiden ongeveer twee keer zo vaak. Vooral in Almelo meldt men een gebrek aan speelplekken: 21% tegenover het Twentse gemiddelde van 13%. Ook de aanwezigheid van teveel afval wordt in Almelo het vaakst genoemd: 20%, twee keer zoveel als gemiddeld in Twente (11%). Ouders uit Oldenzaal daarentegen melden het minst vaak dat er te weinig speelplekken zijn (9%) en uit Tubbergen komen de minste meldingen over te veel afval op straat: 2%.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 8
4. Opvoeding 4.1
Algemeen
De ouders die de vragenlijst invulden gaven vrijwel zonder uitzondering aan dat ze hun kind liefdevol opvoeden en vaak knuffelen. Vrijwel iedere ouder vindt dat een kind ieder dag moet ontbijten. De meeste ouders hebben voldoende tijd voor de opvoeding van hun kind, hoewel negen procent ‘neutraal’ scoort op deze vraag en vier procent van de ouders zegt hiervoor niet genoeg tijd te hebben. Er zijn verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden. In tabel 3 is dit weergegeven. Alle verschillen zijn significant met uitzondering van die over voldoende tijd voor de opvoeding van het kind, hoewel de verschillen niet altijd groot te noemen zijn. Tabel 3 Opvoedingsgewoonten naar opleidingsniveau van de ouders
ik knuffel mijn kind vaak ik vind het moeilijk om mijn kind iets te verbieden mijn kind moet van mij altijd zijn/haar bord leegeten ik geef mijn kind snoep of koek als beloning voor goed gedrag ik vind het belangrijk mijn kind liefdevol op te voeden ik houd me altijd aan mijn eigen regels en afspraken ik vind het belangrijk dat mijn kind elke ochtend ontbijt ik heb genoeg tijd voor de opvoeding van mijn kind meestal geef ik mijn kind een tik als hij/zij iets doet wat niet mag
4.2
ses laag % 94 9 28 9 98 66 98 88 5
ses midden % 97 6 27 5 99 70 99 87 3
ses hoog % 99 4 27 5 99 75 100 87 1
Familie en vrienden
Hulp krijgen bij of praten over de opvoeding van de kinderen kan prettig zijn voor ouders. In Twente praat 2/3 van de ouders regelmatig of vaak met familie of vrienden over opvoeding, en 1/3 van de ouders krijgt vaak of regelmatig hulp van familie of vrienden. Dit is niet voor alle groepen gelijk: bij jongere kinderen komt dit vaker voor dan bij oudere kinderen. Ook stijgt het percentage ouders dat over opvoeding met familie en vrienden praat of hulp van hen ontvangt met het toenemen van de opleiding van de ouders. Achtendertig procent van de laagopgeleide ouders krijgt zelden of nooit hulp van familie of vrienden terwijl dit bij hoogopgeleide ouders drieëntwintig procent is. In het algemeen is 95% van de ouders die steun van familie of vrienden krijgen hier tevreden over. Dit percentage is voor alle sesgroepen gelijk. In gemeente Rijssen-Holten zegt 25% van de ouders dat ze geen hulp van familie en vrienden ontvangen bij de opvoeding van de kinderen; in Oldenzaal en Losser is dat 16%. Deze drie gemeenten wijken hiermee significant af van het Twentse gemiddelde van 20%. Bij de overige gemeenten variëren de percentages rond dit gemiddelde.
4.3
Professionele hulp
Aan ouders van kinderen in de leeftijd 0-4 is gevraagd hoe vaak zij in de afgelopen maand behoefte aan deskundige hulp hebben gehad. Ouders van kinderen van 4-12 werd gevraagd hoe vaak dit het afgelopen jaar het geval is geweest. Gemiddeld heeft 18% van de ouders van 0-4 jarigen dergelijke hulp nodig gehad en 26% van de ouders van oudere kinderen. Opvallend is dat hier geen verschillen in opleiding van de ouders te zien zijn, maar wel een verschil met betrekking tot het geslacht van het kind: voor jongens heeft men vaker deskundige hulp nodig dan voor meisjes, zie tabel 4. Tabel 4 Behoefte aan deskundige hulp naar geslacht en leeftijd
0-4 jaar 4-12 jaar
Jongens 20% 30%
Meisjes 16% 23%
Op het moment van invullen van de vragenlijst had ongeveer vijf procent van de ouders behoefte aan deskundige hulpverlening. Deze behoeft is erg divers: men kon 12 terreinen aangeven waarop men op het moment behoefte had aan deskundige hulp (eten/slapen/groei, overgewicht, gezondheid, druk/agressief zijn, angst/onzekerheid/faalangst, spraak-/taalontwikkeling, leren lezen, pesten/gepest Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 9
worden, luisteren/gehoorzamen, sociaal contact/spelen, houden aan of stellen van grenzen/regels/afspraken, verdrietig/depressief zijn, schoolprestaties, besteding vrije tijd, vriendschap/uitgaan, stelen/vandalisme, roken/alcohol, drugs, seksuele voorlichting, en anders). Op alle terreinen werd 0 of 1 procent gescoord. Op de vraag in welke vorm men het liefst opvoedondersteuning krijgt noemt 1/3 het internet als belangrijke bron. Daarnaast worden een centraal punt en persoonlijke begeleiding veel genoemd. Vrijwel alle groepen hanteren deze volgorde. Alleen de mate waarin verschilt: hoogopgeleiden stellen alle vormen van hulpverlening meer op prijs dan laagopgeleiden. Alleen met betrekking tot de mogelijkheid om voorlichting te krijgen met behulp van een DVD of video verschillen hoog- en laagopgeleiden niet wezenlijk: 2% resp. 3% stelt hier prijs op.
4.4
De betrokkenheid van ouders bij het internetgebruik
Ouders kunnen op verschillende manieren betrokken zijn bij het gebruik van internet door hun kind. In Twente lijken ouders van meisjes iets beter op de hoogte te zijn van het internetgebruik van hun kind dan ouders van jongens: de ouders weten van meisjes iets meer dan van jongens welke sites zij bezoeken (55% resp. 53%) en met wie ze chatten (31% resp. 25%). Ook kijkt men vaker mee en praat men vaker over wat het kind op het internet is tegengekomen, maar bij die laatste twee onderwerpen is het verschil niet significant. Ook de opleiding van ouders maakt uit: hoger opgeleiden weten minder vaak dan laagopgeleiden welke sites hun kind bezoekt, weten minder vaak met wie hun kind chat en praten minder vaak dan laagopgeleide ouders met hun kind over wat het op internet ziet. Deze bevinding, onverwacht als ze is, geldt ook voor de ouders van buiten Twente die de vragenlijst invulden.
4.5
Seksualiteit en verliefdheid
Slechts vijf procent van de Twentse ouders vindt het moeilijk met hun kind over relaties en seksualiteit te praten, vooral laagopgeleide ouders (7%). Dit opleidingsverschil is ook terug te zien in de onderwerpen waarover men met het kind heeft gepraat. Over veel onderwerpen wordt meer met meisjes gepraat dan met jongens: verliefdheid, vriendschap en relaties, vrijen en geslachtsgemeenschap, zwangerschap en geboorte, lichamelijke verschillen tussen jongens en meisjes en homoseksualiteit. Wat betreft lichamelijke veranderingen in de puberteit en voorbehoedmiddelen zijn er geen verschillen. Het is overigens goed denkbaar dat de antwoorden in deze paragraaf en die hierboven (betrokkenheid bij internetgebruik) ermee te maken hebben dat het in het algemeen de moeders zijn die vragenlijsten invullen (hoewel dat in deze kindermonitor niet expliciet is nagevraagd) en het vaak de moeders zijn die met de kinderen praten. Op 1 december 2012 zijn de kerndoelen voor het onderwijs aangepast. Seksualiteit en seksuele diversiteit zijn expliciet opgenomen in de kerndoelen voor het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en het speciaal onderwijs. Het kerndoel 38 in het basisonderwijs luidt: “De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen die in de Nederlandse multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen en ze leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit in de samenleving, waaronder seksuele diversiteit”. In dit kader is het interessant dat 17% van de ouders het geven van seksuele voorlichting een taak voor de ouders vindt, 1% vindt dit een taak van de school en 82% is van mening dat dit zowel bij de ouders als de school hoort.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 10
5. Gezondheid 5.1
Lichamelijke gezondheid
5.1.1 Ervaren gezondheid Ervaren gezondheid, ook wel subjectieve gezondheid of gezondheidsbeleving genoemd, weerspiegelt het oordeel over de eigen gezondheid. Ervaren gezondheid is een samenvattende gezondheidsmaat van alle gezondheidsaspecten, die relevant zijn voor de persoon in kwestie. In het huidig onderzoek is natuurlijk niet aan kinderen naar hun eigen gezondheid gevraagd, maar hebben de ouders hun eigen mening over de gezondheid van hun kind gegeven. Uit landelijke cijfers van het CBS blijkt dat bijna alle (95%) ouders van kinderen in de leeftijd van 0-12 jaar de gezondheid van hun kind als (zeer) goed ervaren [1]. In de kindermonitor is dat voor Twente 97%. Per gemeente zijn er nauwelijks verschillen: het percentage varieert tussen 96% en 98%. Hoewel in de ouderen- en volwassenenmonitor uit 2012 laagopgeleide volwassenen hun gezondheid minder vaak als (heel) goed kenmerken is zo’n verschil er met betrekking tot de kinderen niet: laag en hoogopgeleide ouders beoordelen hun de gezondheid van hun kind als even goed. Ook de leeftijd of het geslacht van het kind maakt geen verschil. 5.1.2 Schoolverzuim In de vier weken voorafgaand aan het onderzoek heeft gemiddeld 17% van de kinderen van 4-12 jaar vanwege ziekte van school verzuimd. Dat is niet bij alle gemeenten gelijk: de range loopt van 11 procent in Borne tot 20 procent in Enschede. De grafiek hieronder geeft dit weer. De percentages in de gemeenten Borne, Dinkelland, Enschede, Hof van Twente, Tubbergen en Wierden wijken significant af van het Twentse gemiddelde.
Kind verzuimde in de afgelopen vier weken school vanwege ziekte, in pct 25
20
15
10
5
0
Figuur 5 Percentage kinderen met schoolverzuim vanwege ziekte, per gemeente
5.1.3 Contact met de huisarts over het kind Een vijfde van de ouders geeft aan in de afgelopen twee maanden contact met de huisarts te hebben gehad over hun kind. Onderling verschillen de gemeenten hier niet erg in. Wel is er verschil met betrekking tot de leeftijd van het kind: voor kinderen van 0-4 jaar heeft 26 procent van de ouders zulk contact gehad, voor kinderen van 4-8 jaar was dat 20 procent en voor kinderen van 8-12 jaar 17 procent.
5.2
Psychische gezondheid
5.2.1 SDQ Om een beeld te krijgen van het aantal kinderen met psychosociale problemen is gebruikgemaakt van de Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ). Deze lijst bestaat uit 25 vragen die betrekking
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 11
hebben op de volgende subschalen: emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit/aandachtstekort, problemen met leeftijdsgenoten en pro-sociaalgedrag (=vorm van sociaal gedrag, waarbij iemand de bedoeling heeft om een ander, of een groep, te helpen ten voordele van die ander of die groep). De eerste vier schalen vormen samen de totaalscore, die een indruk geeft van de aanwezigheid van eventuele psychosociale problematiek. Meisjes vertonen vaker emotionele problemen terwijl jongens vaker gedragsproblemen hebben. In Twente heeft 83% van de kinderen een normale score op de SDQ. Dit wil zeggen dat er bij deze kinderen geen aanwijzingen zijn voor psychische problematiek. Negen procent van de kinderen heeft een grensscore, wat aangeeft dat er mogelijk sprake is van psychische problematiek. Bij de overige 9% moet rekening worden gehouden met psychische problemen. Net als elders in Nederland is in Twente het percentage kinderen van ouders met een lage opleiding dat een hoge score heeft op de SDQ aanmerkelijk hoger dan het percentage dat gevonden wordt bij kinderen van hoogopgeleide ouders. In Twente gaat het om 12% resp. 4%. Kinderen met een hoge SDQ-score hebben op verschillende gebieden meer problemen dan kinderen met een normale score, zie de tabel hieronder. Tabel 5 verschillen tussen kinderen met een normale en een hoge SDQ-score
Afgelopen drie maanden gepest Kind is niet weerbaar Schoolverzuim vanwege ziekte Geen lid van een vereniging Speelt weinig buiten Kind heeft ten minste één ingrijpende gebeurtenis meegemaakt Kind heeft nog zorgen of problemen met ten minste één ingrijpende gebeurtenis
Normale SDQtotaalscore 26% 3% 16% 15% 13% 68% 8%
Hoge SDQtotaalscore 65% 25% 21% 22% 24% 82% 34%
5.2.2 Pesten en weerbaarheid De meeste ouders vinden dat hun kind op een passende manier voor zichzelf op durft te komen, zonder daarbij anderen te kwetsen, te schelden en/of te vechten. Hoogopgeleide ouders vinden vaker dat hun kind dat altijd doet, laagopgeleide ouders kiezen vaker voor soms. Maar ongeveer evenveel procent (5%) vindt dat hun kind meestal niet weerbaar reageert. De afgelopen drie maanden is bijna een derde van de kinderen van 4-12 jaar wel eens gepest, bijna een kwart is in deze periode wel eens op school gepest. Pesten in de buurt komt twee keer zoveel voor bij laagopgeleide ouders als bij hoogopgeleide ouders: 10% resp. 5%. In Twente zijn het vooral de gemeenten Dinkelland (2%), Hof van Twente (4%), Tubbergen (3%) en Wierden (3%) waar ‘pesten in de buurt’ minder dan gemiddeld (7%) voorkomt; in Enschede juist méér: 10%. 5.2.3 Ingrijpende gezinsgebeurtenissen In het leven van een kind kunnen zich ingrijpende gebeurtenissen voordoen zoals een echtscheiding, een ernstige ziekte van het kind zelf of van een gezinslid, het overlijden of een ernstige ziekte van iemand in de naaste omgeving enz. In de kindermonitor is nagevraagd of deze gebeurtenissen zich hebben afgespeeld en zo ja, of deze gebeurtenissen op dit moment nog zorgen of problemen geven. Vrijwel al deze gebeurtenissen komen meer voor in gezinnen met laagopgeleide ouders dan in gezinnen waar ouders hoog zijn opgeleid. In 70% van de gezinnen met laagopgeleide ouders heeft het kind ten minste één van deze gebeurtenissen meegemaakt, bij hoogopgeleide gezinnen is dit 56%. Elf resp. acht procent van alle kinderen heeft op het moment van het onderzoek nog last van het meemaken van ten minste één van deze gebeurtenissen.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 12
6. Voeding 6.1
Borstvoeding
Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat borstvoeding op korte en lange termijn de gezondheid van zowel de moeder als haar kind optimaal ondersteunt. Het is bewezen of aannemelijk gemaakt dat kunstmatige babyvoeding samenhangt met het voorkomen van maag-darmkanaalinfecties, middenoorontstekingen, astma en allergie [10]. Borstvoeding beschermt tegen obesitas bij schoolkinderen [6]. In Twente wordt aanmerkelijk minder vaak borstvoeding gegeven dan in de rest van Overijssel en in Gelderland. Nederlandse cijfers uit 2015 en 2010 geven aan dat 74% van de moeders bij de geboorte uitsluitend borstvoeding geven, in Twente is dat 64%. In 2013 gaven in Oost-Nederland 28% van de moeders hun kind de eerste zes maanden uitsluitend borstvoeding, in Twente was dat 20%. Dit laatste percentage is vergelijkbaar met het Nederlandse percentage uit 2010. Binnen Twente scoort Oldenzaal het laagst met 12%. Ook hier is er sprake van een enorm opleidingseffect: 29% van de hoogopgeleide moeders gaf het kind de eerst zes maanden uitsluitend borstvoeding tegen 12% van de laagopgeleide moeders. Meteen na de geboorte doet zich dit al voor: 45% van de laagopgeleide moeders begint niet aan borstvoeding tegen 30% van de hoogopgeleide moeders, een significant verschil. Gevraagd naar de reden dat men kunstvoeding ging (bij)geven bleek het grootste verschil tussen hoog en laagopgeleiden erin te liggen dat laagopgeleiden het belangrijker vonden dat beide ouders op deze manier het kind kunnen voeden.
6.2
Ontbijt, groene en fruit en water of thee zonder suiker
Vrijwel alle kinderen ontbijten iedere dag. Fruit eten doet 54% iedere dag, 68% zes dagen in de week. Twee derde van alle kinderen eet zes of zeven dagen per week groente, 39% doet dit iedere dag. Twente verschilt in deze percentages niet van overig Oost-Nederland. Het eten van groente en fruit neemt toe met de opleiding van de ouders. Het eten van groente en fruit hangt samen met het inkomen van de ouders. Tegenover de bovengenoemde 39% van de kinderen uit de hele steekproef die zes of zeven dagen per week groente eten ligt datzelfde percentage bij gezinnen die grote moeite hebben om financieel rond te komen op 33%. Bij gezinnen waar men meer dan vijf financiële gevolgen van een laag inkomen ervaart (zie tabel 2) is dat percentage nog maar 23%. Voor het eten van fruit zijn deze percentages respectievelijk 68%, 51% en 38%. Zowel de groep die grote moeite heeft om financieel rond te komen als de groep die minstens vijf gevolgen van geldgebrek ervaart wijkt hiermee in dit opzicht significant af van de gehele populatie. Bijna een derde van alle kinderen drinkt nooit of vrijwel nooit gewoon water of thee zonder suiker. Vooral in laagopgeleide gezinnen komt dit voor. Iets meer dan 40% daarentegen drinkt iedere dag water of thee zonder suiker, vooral kinderen van hoogopgeleide ouders.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 13
7. Vrijetijdsbesteding 7.1
Lezen
In opdracht van Stichting Lezen heeft Elizabeth Duursma in 2011 een onderzoek gedaan naar het voorlezen van kinderen door ouders en het lezen van kinderen zelf [3]. In haar rapportage haalt Duursma onderzoek aan dat aantoont dat voorlezen aan jongere kinderen een effect heeft op de ontluikende geletterdheid (Lonigan, 2004), op de woordenschatverwerving (Whitehurst, 1994) en op de cognitieve ontwikkeling van het kind. Ze noemt ook Nederlands onderzoek (Ledoux, Roeleveld, Driessen, Cuppen & Meijer, 2011) dat aantoont dat kinderen van laagopgeleide ouders een achterstand op de basisschool in taal (en rekenen) niet meer inhalen aan het einde van de basisschool. Dit laatste maakt het des te belangrijk om te voorkomen dat een dergelijke achterstand aan het begin van het schoolleven optreedt. In Twente worden bijna alle kinderen (97%) van 0-6 jaar in ieder geval één keer per week door de vader of moeder voorgelezen, evenveel als het landelijke cijfer uit bovengenoemd rapport van Duursma. Ruim zes op de tien kinderen van deze leeftijd worden zelfs zes of zeven dagen per week voorgelezen. Dit laatste gebeurt bij hogeropgeleide gezinnen aanmerkelijk vaker (75%) dan bij laagopgeleide ouders (55%). Bij kinderen van 6-12 jaar die zelf lezen zien we hetzelfde verschil met betrekking tot het opleidingsniveau van de ouders: kinderen van hoogopgeleide ouders lezen méér dan kinderen van laagopgeleide ouders (48% resp. 38% leest zes of zeven dagen per week). Bij het zelf lezen treedt er een verschil tussen jongens en meisjes op dat we bij het voorlezen nog niet zagen: meisjes lezen significant meer dan jongens. Leest 49% van de meisjes zes of zeven dagen per week, bij jongens is dat 37%.
7.2
Lid van vereniging of club
Er zijn geen verschillen tussen Twente en de overige gebieden in Overijssel en Gelderland wat het lid zijn van verenigingen of clubs betreft: ruim 80% van de kinderen is wel lid van ten minste één vereniging of club. Met het opleidingsniveau van de ouders stijgt het percentage kinderen dat lid is van een sport-, zang-, muziek- of toneelclub of –vereniging. Opvallend is dat deze trend juist omgekeerd is bij lidmaatschap van een ander soort club of vereniging. Helaas is niet gevraagd om wat voor club of vereniging het dan ging. Twee keer zoveel meisjes (17%) als jongens (8%) zijn in Twente lid van een zang-, muziek- of toneelclub.
7.3
Schermgebruik
Aan de ouders is gevraagd wat zij een acceptabele richtlijn vinden voor het aantal uren per week dat een kind in de leeftijd van 4 tot 12 jaar achter een beeldscherm (TV, video, DVD of computeren/gamen) mag doorbrengen. De meeste ouders vinden 3,5 tot 14 uur per week (dus een half tot twee uur per dag) acceptabel. Ook is gevraagd hoeveel het kind daadwerkelijk kijkt. Er is een sterke samenhang tussen beide vragen: in het algemeen kijken de kinderen evenveel als hun ouders acceptabel vinden. Toch kijkt meer dan een kwart van de kinderen met ouders die maximaal 14 uur per week acceptabel vinden tóch meer dan die 14 uur. Kinderen in Twente die veel buiten spelen (zie hieronder) hebben iets vaker (nl 65%) ouders die 14 uur het maximale aantal uren vinden dat het kind achter een beeldscherm mag doorbrengen dan kinderen die minder buiten spelen, waar dat percentage 61% bedraagt. En 26% van de veel buiten spelende kinderen heeft ouders die meer dan 14 uur schermtijd per week acceptabel vinden tegen 33% van de kinderen die minder vaak buiten spelen. Het lijkt er dus op dat ouders in dit opzicht consequent opvoeden: kinderen die niet al te veel achter het scherm mogen doorbrengen spelen meer buiten dan kinderen die wél veel tijd achter tv of computer mogen doorbrengen.
7.4
Buiten spelen
72 Procent van de Twentse jongeren speelt meer dan 3,5 uur per week (dus gemiddeld meer dan een half uur per dag) buiten. Het zijn vooral kinderen van laagopgeleide ouders en jongens die het meest buiten spelen. In Almelo en Hengelo spelen minder kinderen vaak buiten dan gemiddeld in Twente: 66% resp. 67%. In Dinkelland komt dit juist vaker voor: 80%. Het meer of juist minder veel buiten spelen in deze gemeenten is onafhankelijk van het geslacht van het kind en van de opleiding van de ouders. Ook in Haaksbergen, Hof van Twente, Losser, Tubbergen en Twenterand spelen kinderen meer buiten dan in overig Twente.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 14
8. Bewegen 8.1
Beweegnorm
In 1998 heeft een aantal instellingen de Nederlandse Norm Gezond bewegen opgesteld [7]. De aanbeveling hierin voor kinderen van 4-12 jaar is dat zij minimaal 1 uur per dag bewegen. Aan de ouders in gevraagd hoe naar hun idee deze norm luidt. Meer dan de helft van de ouders in Twente overschat de norm: 52% denkt dat een kind van 4-12 jaar meer dan 1,5 uur per dag moet bewegen. Ruim 1/3 van de respondenten geeft het juiste antwoord. Het zijn vooral de laagopgeleide ouders die ten onrechte denken dat een kind meer dan een uur per dag moet bewegen.
8.2
Lidmaatschap van een sportclub of –vereniging
Bijna drie kwart (73%) van de kinderen van 4-12 is lid van een sportclub of –vereniging. Dit percentage varieert met het opleidingsniveau van de ouders (van 64% bij laagopgeleide ouders tot 79% bij hoogopgeleide ouders) en per gemeente. De percentages per gemeente staan in figuur 6.
Pecentage kinderen dat lid is van een sportclub of -vereniging 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Figuur 6 Lidmaatschap sportclub of -vereniging per gemeente
In Dinkelland zijn de meeste kinderen lid van een sportclub of –vereniging (83%), in Rijssen-Holten is dit percentage met 57% het laagst.
8.3
Lopend of zelf fietsend naar school
Bijna 80% van de basisschoolleerlingen van 6 -12 jaar gaat (bijna) iedere dag lopend of zelf fietsend naar school, jongens en meisjes en kinderen van laagopgeleide ouders en van hoogopgeleide ouders even vaak. Wel zijn er gemeentelijke verschillen: in Enschede en Almelo lopen en fietsen procentueel het minste kinderen (bijna) iedere dag naar school (72% resp. 74%), in Dinkelland en Oldenzaal de meeste: 88%. Zie figuur 7.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 15
Pct kinderen van 6-12 die (bijna) iedere dag lopend of zelf fietsend naar school gaan 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Figuur 7 Lopen of zelf fietsen naar school, per gemeente
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 16
9. Roken en alcohol 9.1
Roken
Landelijk gezien daalde het percentage rokers onder de middelbare scholieren tussen 2011 en 2013 [8]. In Twente zagen we echter een kleine maar significante stijging van het percentage rokers tussen de E-MOVO-afname in 2007 en 2011. Rookte in 2007 negen procent van de Twentse middelbare scholieren, in 2011 was dat tien procent [5]. Wanneer de jongeren die nu roken dat blijven doen dan kan dat grote invloed hebben op hun toekomstige gezondheid. Roken is immers een belangrijke oorzaak van de sociaaleconomische gezondheidsverschillen [8]. In 2012 overleden 19.000 Nederlanders aan de gevolgen van (actief) roken. De kinderen uit de jeugdmonitor kunnen worden blootgesteld aan de rook van ouders, het zogenaamde passief roken. Het inademen van tabaksrook door kinderen kan onder meer cognitieve vaardigheden en gedragskenmerken negatief beïnvloeden. Ook bestaat er een grotere kans op ernstige infecties bij kinderen die passief roken [4]. Kinderen die na de geboorte blootstaan aan tabaksrook in hun omgeving hebben vaker oorontsteking, hebben een twee keer zo hoge kans om te overlijden aan wiegendood, hebben vaker astma en hebben dan ook meer en ernstigere astma-aanvallen. En kinderen van rokende ouders gaan zelf eerder roken en worden gemakkelijker verslaafd [9]. In dit kader is bij de kindermonitor aan de ouders gevraagd in hoeverre passief roken voorkomt. Opvallend hierbij is dat 88% van de ouders zegt dat er nooit gerookt wordt, terwijl het landelijke percentage niet-rokers rond 25% ligt [8]. Klaarblijkelijk wordt in Nederland weinig binnenshuis gerookt. Net als in de rest van Nederland wordt in Twente meer door laagopgeleide dan door hoogopgeleide ouders gerookt. Het percentage laagopgeleide ouders in Twente die het acceptabel vinden dat een kind jonger dan 16 af en toe of zelfs dagelijks rookt is twee keer zo groot als dat bij de hoogopgeleide ouders (12% resp. 7%). Het Twentse totaalgemiddelde is 9%.
9.2
Alcohol
Hoewel het alcoholgebruik onder middelbare scholieren ook in Twente sinds 2003 sterk is afgenomen wordt er nog steeds veel alcohol gedronken door de jeugd [5]. In Twente is sinds 2006 de stuurgroep jeugd en alcohol actief. Het doel van de stuurgroep is het bewerkstelligen van een integrale Twentse aanpak van het probleem jeugd en alcohol. Hiertoe werd het project Happy Fris (www.happyfris.nl) opgezet. Twentse gemeenten werken samen met Tactus, sportverenigingen en GGD Twente aan het terugdringen van het alcoholgebruik door jongeren. Recent wetenschappelijk onderzoek toont aan dat ouders een belangrijke rol kunnen spelen in het uitstellen van de leeftijd waarop jongeren beginnen met het drinken van alcohol en in het verlagen van de kans op probleemdrinken [11]. Het gaat hierbij niet zozeer om de algemene opvoedgedragingen zoals steun, kennis en toezicht van de ouders als wel om die aspecten van opvoeding die zich met name op het omgaan met alcohol richten [2]. In dat kader is aan de ouders die de kindermonitor hebben ingevuld gevraagd of ze het acceptabel vinden dat dat een kind voor het eerst een slokje, een glas of meerdere glazen alcohol drinkt wanneer het nog geen 18 jaar is. Ouders in Twente vinden het iets vaker acceptabeler dat een kind jonger dan 18 jaar al een slokje alcohol neemt (27%) dan ouders in de rest van Overijssel en Gelderland (25%). Wat de overige vragen betreft is er geen verschil: 4% vindt het acceptabel dat er een heel glas alcohol gedronken wordt, en niemand vindt meerdere glazen op die leeftijd acceptabel. Geen van de ouders koopt wel eens alcohol voor hun kind van 10 tot 12 jaar en de helft van de ouders heeft een afspraak met hun zoon of dochter van 10 of 11 jaar om tot een bepaalde leeftijd geen alcohol te drinken. Een belangrijk aspect van de alcoholgerelateerde opvoeding is het voorbeeldgedrag. Daarom is gevraagd of men alcohol drinkt waar het kind bij is en of men er rekening mee houdt dat het kind aanwezig is wanneer men alcohol drinkt. In Twente zien we net als elders in Nederland [8] dat hoogopgeleiden vaker alcohol gebruiken dan lager opgeleiden. Ze doen dat ook in het bijzijn van hun kind en geven minder vaak aan dat ze er bij hun alcoholgebruik rekening mee houden dat het kind aanwezig is. Zo zegt een ruim een kwart (27%) van de drinkende hoogopgeleide ouders dat ze met hun alcoholgebruik geen rekening houden met de aanwezigheid van het kind tegen 15% van de laag opgeleide drinkende ouders. In Twente wordt vooral in de gemeente Hof van Twente veel (16%) en in Twenterand weinig (7%) alcoholgebruik in het bijzijn van de kinderen gerapporteerd. Zie voor de overige percentages figuur 8.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 17
Vaak of regelmatig alcoholgebruik in het bijzijn van het kind, in procenten 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
Figuur 8 Percentage ouders die zeggen vaak of regelmatig alcohol te drinken in het bijzijn van het kind
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 18
10. Kinderopvang en bekendheid met en gebruik van instellingen voor hulpverlening 10.1 Kinderopvang Er zijn grote verschillen tussen hoog- en laagopgeleide ouders met betrekking tot kinderopvang, zie figuur 9.
Kinderopvang naar SES, in pct 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 geen opvang
kinderdagverblijf peuterspeelzaal
ses laag
betaalde oppas onbetaalde oppas buitenschoolse opvang ses midden
overblijven op school
ses hoog
Figuur 9 Kinderopvang, in percentages
Bijna de helft van de laagopgeleide ouders maakt geen gebruik van kinderopvang. Dit komt niet doordat lager opgeleiden vaker geen werk hebben dan hoger opgeleiden (zie pagina 7). Laag opgeleiden hebben minder vaak kinderopvang dan hoogopgeleiden, of ze nu wel of geen werk hebben. Ook voor de betaalde en onbetaalde oppas blijken de verschillen tussen hoog- en laagopgeleide gezinnen onafhankelijk van het al dan niet hebben van een betaalde baan.
10.2 Bekendheid met en gebruik van instellingen voor hulpverlening Een ander verschil tussen laag- en hoogopgeleide ouders is te zien bij het antwoord op de vraag of men wel eens contact gehad heeft voor het kind met een hulpverleningsinstelling, zie de figuur hieronder. Voor alle instellingen geldt dat laagopgeleide ouders er meer gebruik van maken dan hoogopgeleide ouders. Alleen wat betreft de ervaring met CJG en Loes maakt de opleiding van de ouders geen verschil: rond 1% heeft ervaring met het CJG en 5% met Loes. Zoals verwacht is Hellendoorn de enige gemeente waar ouders contact met het CJG hebben gehad: 4%. In de overige gemeenten hebben ouders Loes bereikt voor hun vragen. Er zijn hierin wel verschillen: ouders uit Almelo, Enschede en Hengelo hebben significant vaker (8%) contact gehad met Loes dan het regionale percentage van 5%. Juist minder dan gemiddeld gaven ouders uit Dinkelland, Losser, Wierden (3%) en Rijssen-Holten en Hellendoorn (1%) aan dat ze voor hun kind contact met Loes hadden gehad. Een vijfde van de ouders in Twente kent Loes niet, behalve voor Hellendoorn geldt dit vooral voor Losser en Oldenzaal, waar ruim een derde van de ouders aangeeft Loes niet te kennen.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 19
Contact met instellingen naar SES 10 8 6 4 2 0
0-4 jr %
4-8 jr %
8-12 jr %
jongen %
meisje %
ses laag %
ses midden %
ses hoog %
Figuur 10 Percentage ouders dat wel eens contact gehad heeft met een instelling naar opleidingsniveau
.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 20
11. Bronnen 1. CBS, geraadpleegd op 5 jan 2015: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=81173NED&D1=01&D2=a&D3=0&D4=l&HD=110829-0959&HDR=G3,G2,T&STB=G1 2. De Looze et al. Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland, Universiteit Utrecht, Utrecht, 2014 3. Duursma E: Voorlezen in gezinnen in Nederland. Stichting Lezen, Amsterdam, 2011 4. Gezondheidsraad. Volksgezondheidsschade door passief roken. Den Haag: Gezondheidsraad, 2003; publicatie nr 2003/21 5. GGD Twente: E-MOVO 2011: gezondheid, welzijn en leefstijl van jongeren in Twente, Enschede, 2012 6. Horta BL, Bahl R, Martines JC, Victoria CG. Evidence on the long-term effects of breastfeeding: systematic review and meta-analyses. Geneva: World Health Organization; 2007 7. Kemper HGC, Ooijendijk WTM, Stiggelbout M.Consensus over de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen. Tijdschr Soc Gezondheidsz 2000; 78: 180-183. 8. Nationale drugmonitor Jaarbericht 2013/2014, Trimbos-instituut, Utrecht / WODC, Den Haag, 2014 9. Rikkers N. et al, Laat kinderen rookvrij opgroeien, Medisch contact 6 nov 2014 10. Thijs C, Kools EJ, Reijneveld SA. Gezondheidseffecten van borstvoeding. Tijdschr Gezondheidswetenschappen 2006; 84:223-230 11. Van den Eijnden, R.J.J.M., Van de Mheen, D., Vet, R., & Vermulst, A. (2011). Alcoholspecific parenting and adolescents’ alcohol-related problems: The interacting role of alcohol availability at home and parental rules. J. Stud. Alcohol Drugs, 72, 408-417.
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 21
12. Bijlages: Zie voor alle bijlages: www.ggdtwente.nl/kindermonitor Bijlage I - Tabellenboek Twente als geheel Bijlage II - Tabellenboek Twente met gemeentetotalen Bijlage III - Vragenlijst 0-4 Bijlage IV - Vragenlijst 4-12
Kindermonitor 2013 Regiorapport, pag 22