van Lawick, J., & Vissers, M. (2014)
Kinderen uit de knel. Een interventie voor gezinnen verwikkeld in een vechtscheiding Amsterdam: Uitgeverij SWP
Hilde Hertecant *
In Kinderen uit de knel wordt het groepsprogramma beschreven dat systeemtherapeute Justine van Lawick (Lorentzhuis) samen met het Kinderen Jeugdtraumacentrum (KJTC) ontwikkelde. Hun doel is ouders in een conflictueuze scheiding te helpen hun kinderen opnieuw in het vizier te krijgen zodat ze een veiliger opvoedingsklimaat kunnen creëren. Een klimaat waarin ouders met voldoende vertrouwen kunnen samenwerken, of wanneer dit niet mogelijk blijkt, een klimaat waarin ouders vanuit voldoende vertrouwen elkaar kunnen loslaten (p. 37). De schrijvers refereren bij dit laatste naar een constructie die door Cottyn (2009) het ‘parallel solo-ouderschap’ wordt genoemd: elk blijft ouder van het kind, maar niet meer samen. De-escaleren van de strijd en het weer centraal stellen van de kinderen staan in het boek centraal. Ouders worden op hun verantwoordelijkheid aangesproken. Zij moeten hun gedrag als vechtende ouders veranderen in ‘goed genoeg ouderschap’ (p. 62). Geregeld wordt benadrukt dat
* Hertecant Hilde: Kinder- en jeugdpsychologe, systeemtherapeute bij multidisciplinaire groepspraktijk Liraz in Leuven. Medewerkster De Scheidingsschool, Leuven. E-mail:
[email protected]
boeken
het zwaartepunt en de verantwoordelijkheid tot verandering bij de ouders liggen. Ik lees: ‘Kinderen raken door de vechtscheiding getraumatiseerd, beschadigd, hun ontwikkeling stopt. Ouders worden minder beschikbaar, de ouder-kindrelatie komt onder druk te staan, financiële middelen worden opgeslokt door de juridische strijd die lang en moeizaam kan zijn… Omdat ouders die in een vechtscheiding verwikkeld zijn, weinig en vaak zelfs een compleet gebrek aan begrip tonen voor het effect van hun ruzies op de kinderen, kan men de vechtscheiding beschouwen als een vorm van kindermishandeling.’ (p. 12) Het programma van Kinderen uit de knel is theoretisch onderbouwd en wetenschappelijk onderzocht op effectiviteit. Dit wordt in het boek heel summier uitgewerkt (p. 113). Men verwijst voor verdere informatie naar een contactadres van twee onderzoekers van de V.U. Amsterdam. Het boek beschrijft de ervaring van het werken met zes oudergroepen en evenveel parallel groepen met hun kinderen gedurende de periode 20122014. Iedere reeks omvat acht sessies van twee uur om de veertien dagen. De oudergroep wordt divers samengesteld (opleiding, culturele achtergrond, leeftijd, aantal jaren gescheiden, hetero of holebikoppels). ‘De diversiteit zorgt voor verbreding en meerstemmigheid: voor een veelzijdig beeld van de invulling van vader- en moederschap, van familierelaties en de scheidingscontext. Die variatie roept relevante vragen op en doorbreekt tunnelvisies en monologen. Daar waar de hoogopgeleiden vaak taalkunstenaars zijn die lang om de hete brij heen kunnen draaien, kan een laagopgeleide ouder heel direct zeggen: “Volgens mij ben je nu wel heel erg met jezelf bezig”.’ (p. 67) In het eerste deel van het boek krijgen we heel wat informatie over de theoretische onderbouw van het programma. Men beroept zich op een ruim scala aan concepten. Deze theorie wordt ook gebruikt tijdens de eerste drie sessies van het programma die gecentraliseerd zijn rond psycho- educatie, oefeningen en huiswerk. Bezig zijn met theoretische begrippen helpt ouders om een veilige werkrelatie op te bouwen alvorens meer stressgevoelige thema’s worden aangeraakt. Ze krijgen duidelijke kaders en ruimte voor eigen invulling. Ouders worden op een veilige manier geholpen om zicht te krijgen op de cirkels van escalatie: ‘Het vergroten van het vermogen om constructief conflicten op te lossen is een van de belangrijk-
JG33 / 2015 / SB2
ste uitdagingen bij vechtscheidingen.’ (p. 29) Het herkennen van destructieve patronen, bij zichzelf, bij de andere ouder en bij elkaar in groep helpt om de relatiepatronen meer op afstand te bekijken. Dat draagt bij aan de-escalatie en minder beschuldigende interacties: ‘destructieve patronen als de gemeenschappelijke vijand’ (p. 80). Na de drie sessies psycho-educatie gaat men aan de slag met concrete vragen van ouders waarbij de groep helpt, inspireert en ideeën aandraagt. Zowel ouders als kinderen maken een presentatie voor elkaar die tijdens de zesde en zevende sessie wordt getoond. Het doel van de kindergroep, die parallel werkt aan de oudergroep, is kinderen te helpen zich op creatieve wijze te uiten over hoe de strijd van hun ouders hen raakt. Daarnaast kunnen de kinderen van elkaar leren en elkaar steunen. Ze zullen leren hun ouders zelf aan te spreken: ‘Kinderen kunnen vaak goed duidelijk maken hoezeer zij last hebben van ouders die elkaar zwart maken en verguizen… Als kinderen wel gezien en gehoord worden gaat het hen na scheiding na verloop van tijd weer goed.’ (p. 33) De kindergroep is minder strikt opgebouwd dan de oudergroep. Men werkt vooral rond de presentaties die de kinderen maken voor hun ouders. Ze kiezen zelf, vertellen, aarzelen of zwijgen (p. 116). Men gaat voorzichtig met hen om. Het onderliggende idee is dat men de overlevingsstrategie van de kinderen niet wil ondermijnen. Ze hebben dit nodig zolang de ouders in strijd zitten. Kinderen kunnen kiezen om te werken met tekeningen, foto’s, film, graffiti, dans, muziek, verhalen, gedichten en zo meer. Het proces om te komen tot het eindproduct wordt gezien als het meest belangrijke: kinderen kunnen hun verhalen delen met elkaar als ze dit willen. Ook kringgesprekken en spel maken deel uit van de methodiek. Kinderen voelen zich gezien, gehoord, erkend. Niks hoeft, veel kan. Ouders en kinderen werken apart van elkaar en komen tijdens de pauze van een kwartier samen, zonder de therapeuten. Dat zijn belangrijke momenten: ‘Mama ziet plots hoe het dochtertje bij vader op schoot kruipt terwijl ze ervan uitging dat ze bang was van haar papa.’ (p. 74) Kinderen vertellen elkaar wat ze in de pauze zagen: ‘Ik zag jouw ouders met elkaar een formulier invullen… ze hadden helemaal geen ruzie.’ (p. 125) Zo ontstaan nieuwe ervaringen, nieuwe kansen die met de groep lotgenoten gedeeld kunnen worden en daardoor meer gedragen worden.
boeken
In het tweede deel van het boek wordt de methodiek grondig beschreven: het verwijsbeleid, de voorwaarde tot deelname. ‘Beide ouders moeten zelf bellen en ook steeds beiden aanwezig zijn, vaak een hele opgave maar ook leerzaam: door deelname in de groep zijn ze vaak voor het eerst in jaren in de gelegenheid om elkaars leuke kanten te zien.’ (p. 58) Ook het (uitgebreide) administratieve luik, de twee intakes en de netwerkbijeenkomst worden toegelicht. Elke oudersessie is volgens een vast stramien opgebouwd en wordt in het boek toegelicht met sprekende voorbeelden en oefeningen die vaak erg speels zijn. De speelse oefeningen helpen om buiten de strijd te blijven en de sfeer iets luchtiger en ontspannen te maken, iets wat vele ouders al jaren niet meer samen hebben beleefd. Het voordeel van de groepswerking wordt uitgebreid gedocumenteerd. ‘Ouders herkennen zich in de strijd van andere ouderparen. Ze kunnen elkaar confronteren en steunen.’ (p. 42) ‘Ouders nemen veel meer aan van ervaringsdeskundigen dan van therapeuten. Ouders worden gestimuleerd om elkaar te helpen en dit is het meest werkzaam: ze zien bij elkaar het effect van hun strijd op hun kinderen.’ (p. 43) Er is een groot vertrouwen van de therapeuten in de zelfregulering en verantwoordelijkheid van de groep. De groep is de drager van de noodzakelijke verandering en maakt de grote kracht van dit programma uit. In het boek wordt ook uitgebreid stilgestaan bij de innerlijke dialoog van de groep therapeuten, hun therapeutische attitude, positie, taak en emotionele opgave. Men werkt steeds met twee therapeuten voor elke groep, aangevuld met een stagiair die ook de video-opnames verzorgt. De therapeuten van de kindergroep en de oudergroep houden elkaar op de hoogte van alle ontwikkelingen. Ieders rol is heel duidelijk en transparant. Er is veel zorg bij de therapeuten om de emoties die de sessies oproepen, onder elkaar te delen: ‘frustratie en blijdschap wisselen zich ook bij hen af ’ (p. 45). De therapeuten hebben elkaar nodig om meerpartijdig te kunnen blijven. Uit de strijd blijven is niet altijd gemakkelijk. ‘Het gedrag van de ouders is vaak emotioneel en zeer heftig.’ (p. 48) De therapeuten zijn duidelijk en zorgend, vriendelijk en nieuwsgierig aanwezig, actief betrokken en ze trekken grenzen waar nodig, ook naar elkaar toe (bijvoorbeeld door het afremmen van de neiging om actie te
JG33 / 2015 / SB2
ondernemen als therapeut). Het respect voor elkaar, voor de ouders, de kinderen is erg voelbaar. Heel herkenbaar is het voorbeeld van ouders die veel tijd nemen om hun ‘grote gelijk te staven met lange verhalen’. De therapeut vraagt aan de ouder één klein voorbeeld te geven met als metafoor ‘dat voor het bepalen van het hele bloedbeeld ook maar één druppeltje bloed nodig is’ (p. 47). De therapeuten vragen geregeld de groep om hulp als ze het zelf niet weten of wanhoop voelen. ‘Deze positie van hulpvrager staat haaks op de dynamiek van een vechtscheiding.’ (p. 48) ‘Therapeuten zijn actieve en betrokken voorbijgangers.’ (p. 72) Naast het ‘zichtbare’ werk van de groepssessies is er voor de therapeuten tussen de sessies nog veel werk te verrichten zoals bijvoorbeeld het contacteren van het netwerk of de school, extra sessies bij crisis, spreken met grootouders die bezorgd zijn. Het programma Kinderen uit de knel komt naar mijn mening goed tegemoet aan de machteloosheid die vele hulpverleners ervaren wanneer ze te maken krijgen met ouders in conflict die niet meer kunnen zien welk effect dit op hun kinderen heeft. Eindelijk een licht in de duisternis, hoop die we zo nodig hebben wanneer we met deze doelgroep werken. Het feit dat diverse centra na de studiedag met onder anderen van Lawick (Context, 2014) enthousiast waren om dit programma ook hier in Vlaanderen op te starten, bewijst dat het beantwoordt aan een nood. Het creëren van een veilige context waardoor strijdende ex-partners de kinderen opnieuw in het vizier krijgen, stoppen van juridische procedures als voorwaarde voor deelname aan het programma, leren van elkaar als groep, terug in de kracht komen in plaats van de strijd, zicht krijgen op conflicten en op de nefaste effecten op kinderen, zijn alle zeer interessante invalshoeken. Ouders worden in het programma Kinderen uit de knel sterk en streng op hun verantwoordelijkheid aangesproken en men blijft dit doorheen het boek herhalen, alsof we als lezer aangemaand worden om dit, net als de ouders, zeker niet te vergeten: ouders hebben therapie nodig, niet de kinderen. Over therapie met kinderen in een hoog conflict bij scheiding wordt volgens mij te negatief en te veralgemenend geschreven: ‘De ervaring leert dat therapie geven aan de kinderen negatief en verwarrend kan werken… Het kind beschermt zichzelf door niet te veel te voelen en door zich met andere
boeken
zaken bezig te houden. Therapie spreekt het gevoelsleven juist direct aan… Het kind is dan minder beschermd tegen stress.’ (p. 115) Betekent dit dan dat we met deze doelgroep niet meer therapeutisch aan de slag kunnen? Of kan de invulling van therapie met deze kinderen ook ruimer worden ingevuld dan alleen ‘stilstaan bij het gevoelsleven’? Mijn ervaring is dat je als therapeut nog veel kan doen met deze kinderen. Je kan hen zicht geven op patronen, hen leren anders te kijken, een stem geven om hun ouders aan te spreken op ouderschap en over de last die zij hebben van de conflicten, hen weerbaar maken. Kinderen hebben heel wat ideeën die ertoe doen. Ze komen vaak verrassend uit de hoek. Kinderen willen daarin gezien worden door hun ouders. Het is inderdaad niet evident en het is vaak een moeizaam zoeken, maar therapie met kinderen kan wel degelijk zonder dat je een kind destabiliseert. Integendeel, het kan een kind sterker en zelfstandiger maken. De stem van de kinderen krijgt in het programma Kinderen uit de knel een plek in de presentatie die de kinderen aan de ouders geven. De voorbeelden die werden getoond op de studiedag zijn meer beklijvend dan deze die in het boek worden beschreven. Zo is het gedicht van een jongen aan zijn vader tijdens de studiedag me sterk bijgebleven. Het voorbeeld illustreerde de kracht die kinderen kunnen hebben. De schrijvers doen een oproep om het boek niet te zien als ‘een scenario’, eerder als ‘een inspirerend levend raamwerk dat aangepast kan worden aan de doelgroep en de therapeuten’ (p. 13). Toch zijn de beschrijvingen van de verschillende onderdelen sterk uitgewerkt, waardoor ze het karakter van een draaiboek krijgen. Dit is interessant omdat het de kans biedt aan andere hulpverleners om de methodiek zonder te veel werk over te nemen: een proces om collega’s te inspireren om op vergelijkbare wijze te werken. Je leest tussen de lijnen door heel wat professionele ervaring, veel speurwerk, zelfs over details, om de strijd niet nog te verhogen: ‘Niet te veel drank en snoep in de pauzes, kinderen worden er druk van.’ (p. 71) ‘Een van de therapeuten van de oudergroep gaat naar de kindergroep om te vertellen dat het pauze is. Zo hoeven kinderen nooit op hun ouders te wachten in de pauzeruimte en kunnen ze niet aan de deur meeluisteren bij de ouders.’ (p. 77)
JG33 / 2015 / SB2
Het boek leest vlot, de voorbeelden en de uitgewerkte metaforen zijn tekenend, de opdrachten zijn interessant (bijvoorbeeld foto’s van kinderen meebrengen, drie voorwerpen meebrengen die een compliment bevatten voor het ouderschap van de andere ouder). De beschreven theorie is ook inspirerend voor hulpverleners die los van dit groepsprogramma werken met ouders in scheidingssituaties en hun kinderen. Ik las met interesse de bijdrage over demonisering en de visie op PAS (Parental Alienation Syndrome). Aan bod komen ook: destructieve communicatiepatronen, diagnosticeren van de ander als psychisch gestoord en hoe psychiatrische labels vertaald kunnen worden als reacties op het conflict, en de ontschuldigende theorie van window of tolerance om stressreacties en invloed van trauma’s op conflict te begrijpen. Het solo-ouderschap daarentegen wordt vermeld en in vergelijking met de hierboven genoemde concepten niet uitgewerkt. Als systeemtherapeut vond ik het boeiend te lezen dat er verder wordt gekeken dan de invloed van de ouders. Ook het netwerk (vrienden, grootouders, hulpverleners, advocaten, buurtgenoten, contacten van school en werk, …) heeft invloed en wordt betrokken om iets nieuws op gang te brengen. Er wordt voor hen een informatieavond georganiseerd waarbij de achtergrond en werkwijze van de sessies worden toegelicht. Aan netwerkleden wordt gevraagd om verandering positief te ondersteunen of minstens het conflict niet aan te wakkeren. Ouders krijgen ook na elke sessie opdrachten mee om met het netwerk te bespreken. Men gebruikt hiervoor onder andere tv-reportages en krantenartikels. Ook de rol van de maatschappelijke invloed boeit me: ‘De illusie in deze maatschappij dat alles maakbaar is, dus ook de ander. Vechtende ouders blijven bezig de ander tot verandering te dwingen, zonder de tragiek te aanvaarden dat dit een illusie is.’ (p. 18) Omer (2011) zijn mantra ‘je hebt alleen controle over jezelf, niet over de ander’, sluit hier goed bij aan. Een opvallende aanmeldingsvoorwaarde (er zijn er heel wat) is de vraag om de juridische procedures te stoppen of on hold te zetten want ‘de behandeling die gebaseerd is op vertrouwen en kwetsbaarheid gaat niet samen met een juridische strijd die gebaseerd is op winnen en verliezen’ (p. 57). Wanneer ouders hiertoe niet bereid zijn, worden ze niet tot het programma
boeken
toegelaten. Jammer genoeg wordt dit aspect niet verder uitgewerkt. Het is niet de bedoeling van het boek in te gaan op wat er dan met deze mensen gebeurt. Onze praktijk leert dat mensen motiveren om de juridische strijd te stoppen vaak een taaie klus is. Mensen worden onzeker, hun veiligheid lijkt weg te vallen en de wetenschap dat welzijn en juridische strijd niet samengaan, is vaak moeilijk over te krijgen. Kinderen uit de knel zet dit criterium boven alle andere. Deze insteek bepaalt volgens mij sterk het vervolg en de uitkomst van het programma. Ik zou hierover graag meer lezen. Hoe hiervoor te motiveren? Hoeveel tijd vraagt dit ‘lossen’ van juridische strijd? Hoe gaan advocaten hiermee om? Hoeveel mensen haken hierop af? Ondanks het complexe onderwerp leest het boek luchtig. De duidelijke opbouw geeft houvast en geeft zelfs heel even de indruk dat werken met deze doelgroep te vereenvoudigen valt… Ik ben heel benieuwd naar de ervaringen van de Vlaamse collega’s die met deze methodiek aan de slag zijn gegaan. Benieuwd naar resultaten, ook op langere termijn en ook benieuwd naar mogelijke cultuurverschillen die vertaling naar het Vlaamse landschap nodig maken.
Referenties Cottyn, L. (2009). Conflicten tussen ouders na scheiding. Systeemtheoretisch Bulletin, 27, 131-161. Hertecant, H. (2014). Vechtscheiding en psychotherapie. Persoonlijke nota’s bij de studiedag. Context, mei 2014. Omer, H. (2011). Nieuwe autoriteit. Samen werken aan een krachtige opvoedingsstijl thuis, op school en in de samenleving. Amsterdam: Hogrefe Uitgevers.
JG33 / 2015 / SB2