FINANCIËLE OPVOEDING VAN KINDEREN OP DE BASISSCHOOL
‘kinderen met geld om laten gaan’
- management summary -
Drs. Robert Goos Amstelveen, 31 augustus 2010 Projectnummer: 2010 - 12 1
Inhoud
I
INLEIDING ...................................................................................................3 1.1
Achtergrond en doel van het onderzoek ..........................................................3
1.2
Methode en uitvoering .................................................................................3
1.3
Steekproef .................................................................................................3
II
SAMENVATTING EN CONCLUSIES ..................................................................4
2.1
Samenvatting van de belangrijkste resultaten ..................................................4
2.2
Conclusies .................................................................................................7
Ouders die bewust met de financiële opvoeding van hun kinderen bezig zijn, vertonen dit beschermende gedrag veel minder. Zij beschikken over meer kennis met betrekking tot de financiële opvoeding van hun kinderen en handelen hier ook consequenter naar. Ondanks het feit dat nagenoeg alle ouders zichzelf primair verantwoordelijk achter voor de financiële opvoeding van hun kinderen, is bijna de helft van de ouders hier niet bewust of helemaal niet mee bezig. Mogelijk dat zij van mening zijn dat ze hier pas later mee hoeven te beginnen, wellicht pas wanneer de kinderen naar de middelbare school gaan. Consequentie is echter dat als gevolg hiervan de financiële opvoeding van een grote groep kinderen van de basisschool leeftijd achterblijft. ..............................................9
2
I
INLEIDING
1.1
Achtergrond en doel van het onderzoek
De Nederlandsche Bank (DNB) wil graag weten of jongeren van de basisschool goed met geld om kunnen gaan en wil mede daarom meer inzicht in de financiële opvoeding van deze jongeren. DNB vraagt zich daarnaast tevens af of zij door ouders van deze kinderen ook als medeverantwoordelijke voor de financiële opvoeding wordt beschouwd. DNB overweegt om zelf initiatieven te ontplooien richting financiële educatie van kinderen op de basisschool, waardoor een gedegen inzicht in de huidige stand van zaken onontbeerlijk is. DNB heeft Goos Marketing Research (GMR) opdracht gegeven om een onderzoek uit te voeren onder zowel basisschool kinderen als hun ouders.
1.2
Methode en uitvoering
Op grond van de achtergrond en doelstellingen van het onderzoek is gekozen om een kwantitatief onderzoek uit te voeren, waarbij een representatieve steekproef van de betreffende jongeren en hun ouders is ondervraagd. De data zijn verzameld in een online enquête, een methode waarbij niet alleen op efficiënte wijze een goede steekproef kan worden gerealiseerd, maar ook eenvoudig zowel kinderen als hun ouders in het onderzoek kunnen worden betrokken. Voor de online steekproef is een gespecialiseerd panelbureau benaderd, te weten PanelClix. Een ISO gecertificeerd bureau waar GMR bij online panelonderzoek al meer dan 10 jaar naar volle tevredenheid mee samenwerkt. Voorafgaand aan het kwantitatief onderzoek is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Dit bestond uit groepsdiscussies met twee groepen kinderen (1 middenbouw en 1 bovenbouw) en een groep ouders met een of meer kinderen op de basisschool. Dit vooronderzoek diende om meer voeling met het onderwerp te verkrijgen, alsmede om input te vergaren voor de vragenlijst voor het kwantitatieve onderzoek. Mede op basis van de resultaten van het kwalitatief onderzoek is voor de online enquête een gestructureerde vragenlijst ontwikkeld, die hoofdzakelijk bestond uit gesloten vragen. Omdat kinderen de vragen ook moesten kunnen beantwoorden, is de vragenlijst vooraf door een leerkracht uit het basisonderwijs uitvoerig nagelopen en geredigeerd. Het veldwerk is verricht in week 26 van 2010.
1.3
Steekproef
Teneinde uitspraken te kunnen doen over kinderen uit alle leeftijdsgroepen is gekozen voor quota sampling, waarbij per leeftijdsgroep van 1 jaar minimaal n=167 respondenten tot de enquête zijn toegelaten. Aangezien in groep 8 soms nog kinderen van 13 jaar voorkomen, is voor deze groep de leeftijdsgrens wat verruimd. Alle kinderen zitten op de basisschool. Op deze wijze is een totale steekproef van n=1528 kinderen en hun ouders gerealiseerd. De steekproef is representatief op leeftijd en sekse van de kinderen en het opleidingsniveau van de ouders.
3
II
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
2.1
Samenvatting van de belangrijkste resultaten
Financiële opvoeding Nagenoeg alle ondervraagde ouders (93%) doet aan financiële opvoeding, 57% bewust en 36% niet bewust. Vanaf 7 jaar wordt vaker bewust aan financiële opvoeding gedaan (tot 7 jaar: 49% en vanaf 7 jaar gemiddeld 61%). Ook blijkt het opleidingsniveau van de ouders een rol te spelen. Naarmate het opleidingsniveau hoger is, wordt er vaker bewust aan financiële opvoeding gedaan. Het belangrijkste doel van de financiële opvoeding is volgens de ouders om de kinderen bewust te maken van geld. Dit raakt meerdere aspecten, zoals: het (verstandig) besteden van geld, ontwikkelen van prijsbewustzijn en voorbereiding op de toekomst, zodat de kinderen dan zelfstandig kunnen functioneren. Vanaf 7 jaar wordt een sterker accent gelegd op het verstandig besteden van geld, bijvoorbeeld door te streven naar minder impulsaankopen en door kinderen prijsbewust te maken. Ouders achten zichzelf primair verantwoordelijk voor de financiële opvoeding (98%) en wijzen daarnaast ook op de rol van de basisschool (34%). Andere mogelijke ‘actoren’ worden in lage frequenties (7% of minder) genoemd. De Nederlandsche Bank is volgens de ouders niet verantwoordelijk voor de financiële opvoeding van kinderen op de basisschool.
Kunnen de kinderen goed met geld omgaan? Opvallend is dat zowel de kinderen zelf als hun ouders, in beide gevallen bijna driekwart, vinden dat de kinderen goed met geld om kunnen gaan, waarbij 15% (kinderen) en 16% (ouders) vinden dat de kinderen zelfs heel erg goed met geld om kunnen gaan. Opvallend is verder dat kinderen van 7 jaar en ouder en waarvan de ouders bewust aan financiële opvoeding doen, significant vaker vinden dat ze goed met geld om kunnen gaan. Als wordt gevraagd waaruit blijkt dat de kinderen goed met geld overweg kunnen, blijken ouders en kinderen het wederom eens: geduld (goed nadenken voor je iets koopt, liever wat langer sparen om iets goeds te kopen) en ‘verstandige zuinigheid’ (ook sparen en nooit alles opmaken). De jongste kinderen vinden vaker ‘niks uitgeven, alles sparen’ een bewijs van goed met geld om kunnen gaan. Vanaf 7 jaar associëren kinderen dit echter steeds vaker met uitstellen van de koopbeslissing en goed nadenken voor je iets koopt. Je kan geld immers maar één keer uitgeven. Onder kinderen van ouders die bewust aan financiële opvoeding doen, worden deze verklaringen significant vaker genoemd. Vanaf 10 jaar wordt het belangrijk dat een kind zich niet door reclames en/of vrienden laat beïnvloeden. Impulskopen, alles uitgeven en niks sparen, en geld kwijtraken, zijn volgens kinderen en ouders duidelijke bewijzen dat een kind niet goed met geld om kan gaan.
Zakgeld en andere inkomsten en besteden van geld Een meerderheid van 60% van de kinderen ontvangt zakgeld. Naarmate de leeftijd oploopt, neemt dit percentage significant toe: 4 t/m 6 jaar: 28%; 7 t/m 9: 69% en 10 t/m 13: 84%.
4
Ouders die bewust met financiële opvoeding bezig zijn, geven kinderen van 4 t/m 9 significant vaker al zakgeld (78% vs. 60%). Kinderen die (nog) geen zakgeld krijgen zeggen dat zij nog geen zakgeld nodig hebben omdat hun ouders alles betalen (51%) of dat zij hier nog te jong voor zijn (46%). Het eerste motief wordt vaker genoemd door oudere (7+) kinderen en kinderen van laag opgeleide ouders (LO/VMBO/MAVO). De ouders beginnen gemiddeld vanaf 6 jaar en 8 maanden met zakgeld. Tweederde van de kinderen ontvangt voor zijn/haar 8e zakgeld. Hoog opgeleide ouders (HBO/WO) beginnen gemiddeld een half jaar eerder met zakgeld. Tweederde van de ouders betaalt het zakgeld cash, 14% stort het op de bankrekening en een vijfde betaalt een deel cash en stort de rest. Onder kinderen van 4 t/m 6 en kinderen van 10 t/m 13 wordt het zakgeld significant vaker (deels) overgemaakt, kinderen van 7 t/m 9 ontvangen het zakgeld significant vaker cash. Ouders maken het zakgeld (deels) over om de kinderen vast te leren bankieren (31%), om ze meer te laten sparen (27%) of om te voorkomen dat het zakgeld direct op wordt gemaakt (14%). Ouders die bewust bezig zijn met financiële opvoeding kiezen vaker voor overmaken om hun kinderen vast te leren bankieren, terwijl ouders die hier niet bewust bezig zijn dit vaker doen om te zorgen dat er meer gespaard wordt en om te voorkomen dat het zakgeld direct wordt opgemaakt. Ook kiezen deze ouders vaker voor overmaken om discussies te voorkomen over of het zakgeld al is betaald. De belangrijkste reden van ouders om zakgeld te geven is om kinderen te leren omgaan met geld (86%). Andere belangrijke redenen zijn: leren sparen (55%) en leren om keuzes te maken (48%). Bijna een derde van de kinderen (32%) mag zelf bepalen waar het zijn/haar zakgeld aan uitgeeft en tweederde heeft toestemming van de ouders nodig. Tot 7 jaar mogen de kinderen niet zonder toestemming hun zakgeld uitgeven, daarna mag dit vaker zelfstandig, gemiddeld vanaf 8 jaar: 7 t/m 9: 27% en 10 t/m 13 jaar: 38%. Kinderen van lager opgeleide ouders mogen significant later zelf bepalen waar ze hun geld aan uitgeven. Een ruime meerderheid van de ouders (70%) die hun kinderen zelf laten beslissen over hun geld aan uitgeven wijst erop dat de kinderen zo met geld leren omgaan en dat een negatieve ervaring ook een leermoment is. Ouders van kinderen van 7 t/m 9 jaar die bewust met financiële opvoeding bezig zijn, noemen dit argument significant vaker. Andere ouders van dezelfde leeftijdsgroep motiveren noemen juist vaker ‘het is hun geld en zij mogen bepalen wat ze ermee doen’. Iets meer dan de helft van de kinderen maakt het zakgeld soms op en 5% altijd. Naarmate kinderen ouder worden en dus ook vaker zelf mogen beslissen waar ze hun zakgeld aan uitgeven, is het zakgeld vaker soms of altijd op. Kinderen van hoger opgeleide ouders maken hun zakgeld significant minder vaak op. Meer dan de helft van de kinderen die zakgeld ontvangen weet niet hoeveel zakgeld hun beste vrienden of vriendinnen krijgen. Tweederde van degenen die dit wel weten, zegt dat zij ongeveer evenveel zakgeld krijgen als hun beste vrienden of vriendinnen. Een zeer ruime meerderheid van de kinderen (82%) is tevreden met de hoogte van het zakgeld, 17% vindt het te weinig. Naarmate ze ouder worden neemt de onvrede met de hoogte van het bedrag toe (10 t/m 13: 23% vs. anderen gemiddeld 13%).
5
Bijna een derde van de kinderen heeft een telefoon, een percentage dat sterk oploopt naarmate de kinderen ouder worden (4 t/m 6: 1%; 7 t/m 9: 21%; 10 t/m 13:%). De kosten worden in de meeste gevallen (81%) door de ouders betaald en soms samen (10%). Vrijwel alle kinderen (96%) hebben naast hun zakgeld additionele inkomsten, veelal giften en schenkingen (85%), beloningen (rapporten, zwemdiploma’s) (75%) en rente (42%), maar ook uit klusjes/karweitjes (35%) en handel (marktplaats, vrijmarkt) (24%). Kinderen van 7 jaar en ouder mogen significant vaker zelf beslissen wat ze met hun geld doen en maken hun zakgeld vaker op. De behoefte aan geld neemt onder deze kinderen toe, waardoor ze ook vaker zelf initiatieven ontplooien voor extra inkomsten. Klusjes en karweitjes en ‘handel’ worden door kinderen van 7 jaar en ouder dan ook significant vaker ondernomen. Kinderen, ook van 4 t/m 6 jaar, van ouders die bewust met financiële opvoeding bezig zijn en kinderen die zakgeld krijgen, verdienen significant vaker geld met klusjes en karweitjes. Eén op de tien kinderen leent wel eens geld. Oudere kinderen (10+) lenen significant vaker wel eens geld (18%). Een zeer ruime meerderheid betaalt alles terug en 17% een deel. Kinderen besteden hun geld aan verschillende zaken. In het begin (4 t/m 6 jaar, als ze niet alles sparen = 38%) vooral aan speelgoed of snoep, daarna (7 t/m 9) worden er ook games, strips, tijdschriften en boeken, en cadeaus gekocht. De oudsten (10 t/m 13) voegen hier verzorgingsproducten (make-up, gel) en sport- en hobbyspullen aan toe.
Bankieren Ruim een derde van de kinderen (37%) heeft een eigen bankrekening, een percentage dat sterk oploopt naarmate de kinderen ouder worden (van 19% tot 60%). Iets meer dan de helft van de kinderen met een bankrekening heeft ook een eigen bankpas met pincode en ook dit bezit loopt sterk op met de leeftijd (van 28% 67%). Van de kinderen met een eigen pinpas met pincode mag ruim tweederde hier zelf mee betalen, zij het in de meeste gevallen alleen met een ouder of andere volwassene erbij. Naarmate de kinderen ouder worden mogen ze vaker zelfstandig met hun bankpas dingen kopen (van 0% tot 24%). Ouders van kinderen van 10 t/m 13 die bewust bezig zijn met de financiële opvoeding laten hun kinderen significant vaker zelfstandig met hun bankpas dingen kopen (30% vs. 16%). Bijna een kwart van de kinderen met een bankrekening mag online kopen, zij het wel alleen onder toezicht. Dit aandeel stijgt met het oplopen van de leeftijd van 7% tot 33%, maar de voorwaarde dat er een ouder of andere volwassene bij is, blijft onverminderd van kracht.
Sparen Een zeer ruime meerderheid (82%) van de kinderen spaart. Kinderen van 10 t/m 13 jaar met ouders die bewust aan financiële opvoeding doen, sparen significant vaker en kinderen van laag opgeleide ouders significant minder vaak. Er wordt hoofdzakelijk gespaard via de spaarrekening op eigen naam (70%) en de spaarpot (68%). De spaarpot is vooral populair onder jonge kinderen tot en met 9 jaar en meisjes. Vanaf het 10e jaar verschuift het accent naar de spaarrekening. Iets meer dan de helft van de kinderen die sparen, spaart regelmatig en een derde af en toe als er wat geld over is. Kinderen van 7 t/m 9 jaar met ouders die bewust aan financiële 6
opvoeding doen, sparen significant vaker regelmatig. Een derde van de kinderen die sparen, spaart voor een bepaald doel. Jongens en kinderen van 7 jaar en ouder met ouders die bewust aan financiële opvoeding doen, sparen significant vaker met een bepaald doel. Overigens neemt het sparen voor een bepaald doel na de 10e verjaardag terug. Kinderen vinden sparen om meerdere redenen belangrijk. Allereerst omdat je wanneer je spaart in staat bent om na een tijdje wat goeds of groots te kopen (62%) en omdat je als je spaart ‘altijd nog wat over hebt voor later’ (43%). Ook leer je door te sparen beter na te denken voor je wat koopt (28%). De kinderen hechten echter ook aan het educatieve doel van sparen. Als je nu leert sparen, dan kan je het later ook (23%), je leert om zuinig te zijn (17%) en dat is belangrijk voor als je later op jezelf gaat wonen (17%). En als laatste, je wordt niet slechter van sparen, want je ontvangt rente (14%). Veel van de motieven worden significant vaker genoemd door kinderen van ouders die bewust aan financiële opvoeding doen, zoals ‘leren om goed na te denken voor je iets koopt’, ‘zuinig leren zijn’ en ‘van sparen word je rijker, want je ontvangt rente’. Kinderen van 4 t/m 6 jaar met ouders die niet bewust aan financiële opvoeding doen, noemen sparen vaker niet belangrijk.
Een zeer ruime meerderheid (83%) van de kinderen bezit ook een of meer spaarrekeningen waar zij op dit moment zelf nog niet over mogen beschikken. Zo’n tweederde van deze kinderen is op de hoogte van het bestaan van deze rekeningen. Iets meer dan de helft mag na hun 18e over deze spaartegoeden beschikken. Een kwart van de ouders weet nog niet wanneer ze deze rekeningen vrij zullen geven. De tegoeden op deze spaarrekeningen variëren enorm, van € 6 tot € 400.000 (de standaard deviatie is ruim € 15.000). De modus, het meest voorkomende bedrag, is € 1.500 en het gemiddelde bedraagt € 3.200. Aan een ruime meerderheid (70%) van deze spaarrekeningen is een speciaal doel gekoppeld, zoals studie, zelfstandig wonen of rijbewijs/auto.
Waar bewaren de kinderen hun geld? Kinderen bewaren hun geld op meerdere plaatsen. Bijna driekwart van de kinderen bewaart hun geld nog in de spaarpot, bijna de helft op een spaarrekening, ruim een derde in de portemonnee en bijna een kwart op de bankrekening. De spaarpot is vooral populair onder de kinderen van 4 t/m 9 jaar. Kinderen van 10 jaar en ouder bewaren hun geld significant vaker op de bankrekening.
2.2
Conclusies
Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) stelt het volgende over financiële opvoeding. ‘Financiële opvoeding is kinderen leren met geld om te gaan. Dat betekent dat:
• • •
Kinderen met een beperkt, vast bedrag een bepaalde periode leren overbruggen Kinderen wensen kunnen afstemmen op inkomsten Kinderen keuzes maken tussen wat nodig is en wat ze graag zouden willen.
Kinderen die al jong zelf leren kiezen waar zij hun geld aan uitgeven, komen later minder vaak in de financiële problemen. Leren omgaan met geld betekent ook dat je fouten mag maken. Onverantwoorde keuzes op jonge leeftijd kunnen heel leerzaam zijn. Ze kunnen 7
voorkomen dat iemand op latere leeftijd door een verkeerde keuze in financiële problemen raakt. Zakgeld is leergeld. Vanaf 6 jaar kunnen kinderen tellen en kan met zakgeld worden begonnen. Met zakgeld worden kinderen voorbereid op financiële zelfstandigheid. Kinderen krijgen een beperkt budget om een bepaalde periode te overbruggen. Ze leren dat niet alles kan en dat er gespaard moet worden voor grotere uitgaven.’ Op grond van deze richtlijnen en de uitkomsten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat ouders nog vaak de neiging hebben om hun kinderen erg te beschermen in de omgang met geld, waardoor de kans op leerzame ervaringen voor het kind sterk wordt gereduceerd. Zo krijgt een derde van de kinderen pas laat, na de 8e verjaardag, zakgeld. Ouders die bewust met de financiële opvoeding bezig zijn, beginnen eerder met zakgeld dan ouders die hier niet of niet bewust mee bezig zijn. Het voornaamste motief om kinderen uit de leeftijdsgroep van 7 jaar en ouder geen zakgeld te geven, is dat ze dat volgens de ouders nog niet nodig hebben, want zij betalen immers toch alles? Er wordt geredeneerd vanuit de gedachte dat het kind niks tekort komt. Het bewustzijn dat zakgeld een functie heeft om de kinderen met geld om te leren gaan, is onvoldoende aanwezig onder een substantieel deel van de ouders. Onder de ouders die wel zakgeld geven is dit bewustzijn wel aanwezig, alleen wil dit nog niet zeggen dat hier ook consequent naar wordt gehandeld. Wanneer kinderen wel zakgeld krijgen is het natuurlijk ook belangrijk dat ze hier redelijk zelfstandig over kunnen beslissen, want anders komt de educatieve functie nog steeds niet of te weinig aan de orde. Uit reacties op de vragen in welke mate kinderen zelf mogen bepalen waar ze hun geld aan uitgeven, komt wederom naar voren dat ouders vaak graag controle houden. Iets meer dan een kwart van de kinderen van 7 tot en met 9 jaar mag zelf bepalen waar zij hun zakgeld aan besteden en onder de kinderen van 10 tot en met 13 jaar is dit opgelopen tot 38%. Anders gezegd, een ruime meerderheid van de kinderen van 7 jaar en ouder mag alleen wat van het zakgeld kopen na toestemming van hun ouders. De ouders willen de kinderen beschermen tegen een onverstandige aankoop met als gevolg dat de les uit een onverantwoorde aankoop niet geleerd kan worden. Wordt gekeken naar ouders die bewust met de financiële opvoeding bezig zijn, dan valt op dat deze hun kinderen vaak meer verantwoordelijkheid geven in de omgang met geld, omdat ze meer doordrongen zijn van het educatieve nut van deze vrijheid en verantwoordelijkheid. Een derde van het zakgeld wordt (deels) op de bankrekening van de kinderen gestort en naarmate de kinderen ouder zijn (10+) loopt dit aandeel verder op. Giraal geld draagt minder bij aan het bewustzijn van geld en derhalve ook minder aan het leren omgaan met geld. Ruim de helft van de kinderen met een bankrekening heeft ook een pinpas met pincode. Een klein deel van deze kinderen, minder dan een kwart, mag zelfstandig met de pinpas aankopen doen en online aankopen alleen onder toezicht van een volwassene. De neiging tot bescherming en controle is bij het pinbetalen nog groter dan bij cash en ten aanzien van online kopen maximaal, terwijl bekend mag worden verondersteld dat kinderen niet rood mogen staan op hun rekening. De vrijheid om zelf te bepalen waar het geld aan uit wordt gegeven leidt er wel toe dat de kinderen het zakgeld vaker helemaal opmaken, hoewel het deel van de kinderen dat dit ook daadwerkelijk doet betrekkelijk gering is. Een zeer ruime meerderheid van de kinderen die zelf mogen bepalen wat ze met hun zakgeld doen, maakt het zakgeld soms of nooit op. Angsten in deze richting blijken derhalve ongegrond. Wat opvalt is dat zakgeld onder de kinderen eigenlijk nogal ‘low interest’ is. Kinderen weten vaak niet hoeveel zakgeld hun beste vrienden of vriendinnen krijgen. En hoewel de hoogte van het zakgeld fors varieert, zijn de kinderen over het geheel genomen tevreden met de hoogte van hun zakgeld. Naarmate de kinderen ouder worden hebben ze meer geld nodig en neemt de onvrede met de hoogte van het zakgeld geleidelijk toe, hoewel een zeer ruime meerderheid tevreden blijft.
8
Kinderen van 7 jaar en ouder hebben meer geld nodig en ondernemen dan ook veel vaker initiatieven om geld te verdienen, vooral door klusjes en karweitjes en door handel, zeker wanneer de ouders bewust met de financiële opvoeding bezig zijn. Ook onder ouders die zakgeld geven blijken de kinderen significant vaker ‘bij te verdienen’ door klusjes en karweitjes. Vermoedelijk handelen deze ouders vanuit de gedachte dat als hun kind iets wil hebben, het zelf moet zorgen dat het daar het geld voor bij elkaar krijgt. Op deze manier leren de kinderen beter hun wensen en inkomsten op elkaar af te stemmen. Een zeer ruime meerderheid van de kinderen spaart. De jongeren vooral via de spaarpot en naarmate de leeftijd oploopt steeds vaker via een spaarrekening op eigen naam. Bijna de helft van de kinderen die sparen, spaart echter niet regelmatig en tweederde spaart zonder vooraf bepaald doel. Hierdoor is het educatieve effect van het sparen veel minder. Het wordt dan eerder sparen om meer vermogen op te bouwen, terwijl het voor kinderen in het kader van de financiële opvoeding juist goed is om te sparen voor een vooraf bepaald doel. Kinderen van ouders die bewust bezig zijn met de financiële opvoeding sparen vaker voor een vooraf bepaald doel. Deze ouders begrijpen het belang van sparen beter en benadrukken in hun motivatie de educatieve aspecten nadrukkelijker. Zowel ouders als kinderen zijn van mening dat de kinderen goed met geld om kunnen gaan en zijn het ook eens in hun motivatie van deze bewering: goed nadenken voor je koopt, liever wat langer sparen voor iets goeds en niet alles opmaken, ook sparen. Onder kinderen van ouders die bewust bezig zijn met de financiële opvoeding is de tevredenheid over de wijze waarop de kinderen met geld omgaan nog groter en worden de bewijzen nog vaker genoemd. Laatstgenoemde ouders handelen ook vaker naar deze kennis, in tegenstelling tot de ouders die niet bewust of helemaal niet met de financiële opvoeding bezig zijn.
Overall conclusie Ouders hebben een sterke neiging om hun kinderen te beschermen tegen bijvoorbeeld een onverstandige aankoop. Een aanzienlijk deel geeft de kinderen niet of pas op relatief late leeftijd zakgeld. Dit onder het motto dat hun kind wanneer het iets wil hebben of nodig heeft, dit van de ouders krijgt en dus geen zakgeld nodig heeft. Anderen laten de kinderen weinig vrij in de besteding van hun geld. Door het beschermende en controlerende gedrag doen de kinderen weinig of geen ervaring op in het omgaan met geld, waardoor de kans op onverstandige beslissingen op latere leeftijd, wanneer de budgetten substantieel hoger zijn, sterk toeneemt. Het beschermende gedrag is goed bedoeld, maar contra productief. Zoals je een kind alleen kan leren fietsen door de zijwieltjes te verwijderen, moet een kind ook de vrijheid krijgen om met geld om te leren gaan. Leren fietsen gaat gepaard met valpartijen, met geld om leren gaan met onverstandige aankopen. Op jonge leeftijd is een onverstandige aankoop niet zo’n probleem, op oudere leeftijd kan het dit wel worden. Ouders die bewust met de financiële opvoeding van hun kinderen bezig zijn, vertonen dit beschermende gedrag veel minder. Zij beschikken over meer kennis met betrekking tot de financiële opvoeding van hun kinderen en handelen hier ook consequenter naar. Ondanks het feit dat nagenoeg alle ouders zichzelf primair verantwoordelijk achter voor de financiële opvoeding van hun kinderen, is bijna de helft van de ouders hier niet bewust of helemaal niet mee bezig. Mogelijk dat zij van mening zijn dat ze hier pas later mee hoeven te beginnen, wellicht pas wanneer de kinderen naar de middelbare school gaan. Consequentie is echter dat als gevolg hiervan de financiële opvoeding van een grote groep kinderen van de basisschool leeftijd achterblijft.
9