Kijk op de praktijk: kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van ouders met (echt)scheidingsbemiddeling.
Eindverhandeling tot licentiaat in de Agogische Wetenschappen Student: Els Op de Beeck Promotor: Prof. Dr. T. Van Loon Organisatie: BasisAdvies bij Scheiding en Ouderschap
FACULTEIT VOOR PSYCHOLOGIE EN EDUCATIEWETENSCHAPPEN Richting: Sociale Agogische Wetenschappen
Kijk op de praktijk: kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van ouders met (echt)scheidingsbemiddeling.
Eindwerk voorgelegd voor het behalen van de graad van licentiaat in de Agogische Wetenschappen door
Op de Beeck Els Academiejaar 2006-2007 Promotor: Prof. Dr. Van Loon T. Co-promotor: Prof. Dr. Klai T.
Aantal woorden: 16222
SAMENVATTING VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL FACULTEIT VOOR PSYCHOLOGIE EN EDUCATIEWETENSCHAPPEN
EINDVERHANDELING
acad.jaar 2006/2007
Naam: Els Op de Beeck Richting: Licentiaat in de Agogische Wetenschappen
Titel verhandeling & promotor: Kijk op de praktijk: kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van ouders met (echt)scheidingsbemiddeling. Prof. Dr. Van Loon T.
Samenvatting: Deze licentiaatsverhandeling behelst een kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van ouders met (echt)scheidingsbemiddeling. Het is toetsend: er wordt nagegaan in hoeverre bepaalde stellingen, afgeleid uit de literatuur, aansluiten bij de bevindingen van ouders die de bemiddelingsweg volgden. Allereerst werd er een literatuurstudie opgezet, zodat er een theoretische achtergrond kon worden geschetst. Hieruit werden dan de stellingen gedistilleerd. Een greep uit deze stellingen, waarop dieper werd ingegaan, wordt hier weerrgegeven. • Een bemiddelaar moet een aantal kenmerken bezitten, die vereist én noodzakelijk zijn om het bemiddelingsproces in goede banen te leiden. • Scheidingsbemiddeling vanuit de private sector is minder betaalbaar voor de hulpvrager, dan bemiddeling via het welzijnswerk. • De belangrijkste voorwaarden om tot een oplossing te komen zit hem in de bereidheid van de betrokken partijen om aan bemiddeling te beginnen. • Het afwikkelen van een echtscheiding op tegenspraak geeft vooral aanleiding tot een eindeloze juridische strijd die uiteindelijk vooral verliezers oplevert. • Conflict en vijandigheid tussen ouders, eerder dan de scheiding zelf, beïnvloeden het welzijn van kinderen negatief. Om dit alles na te gaan, werd er gebruik gemaakt van topicinterviews, zodat het mogelijk werd om informatie aangaande de gevoelens en attitudes van de onderzoekseenheden te achterhalen. Deze respondenten werden intensief gezocht via verschillende kanalen om zo een steekproefgrootte van twintig personen te bekomen.
Na het analyseren van de gegevens, waarbij er telkens dieper werd ingegaan op de inzichten verworven uit de verhalen van de respondenten, werden er nog een aantal aanbevelingen weergegeven. Deze suggesties, die op hun beurt werden verzameld uit de interviews met de onderzoekseenheden, werden gericht naar zowel het werkveld, als naar het beleid.
Om het geheel af te ronden, wordt er geëindigd met een aantal bijlagen en de weergave van een bibliografie.
BEKNOPTE INHOUD VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL FACULTEIT VOOR PSYCHOLOGIE EN EDUCATIEWETENSCHAPPEN
EINDVERHANDELING
acad.jaar 2006/2007
Naam: Els Op de Beeck Richting: Licentiaat in de Agogische Wetenschappen
Titel verhandeling & promotor: Kijk op de praktijk: kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van ouders met (echt)scheidingsbemiddeling. Prof. Dr. Van Loon T.
Beknopte inhoud: In dit onderzoek werd nagegaan in hoeverre stellingen, met betrekking tot (echt)scheidingsbemiddeling, aansluiten bij de ervaringen van ouders die deze weg volgden. Uit de resultaten blijkt dat zeven van de negen stellingen kunnen worden bekrachtigd. Zo blijkt dat een bemiddelaar een aantal specifieke kenmerken moet bezitten. Verder wordt bevestigd dat de bemiddeling gepaard gaat met een aantal voordelen. Voorts blijkt dat bemiddeling vanuit de private sector minder betaalbaar is, dan die via het welzijnswerk. Een andere vaststelling is dat het bemiddelingsaanbod veel te weinig ouders bereikt. Ook wordt er gesteld dat het afwikkelen van een echtscheiding op tegenspraak, leidt tot een juridische strijd. Tot slot blijkt een minderheid van de (echt)scheidingskinderen ernstige problemen te ontwikkelen en is het eerder het ouderlijke conflict, dan de scheiding zelf, die het welzijn van kinderen negatief beïnvloedt. Op al deze zaken wordt dieper ingegaan.
DANKWOORD Dit werk kwam tot stand dankzij de bereidwillige hulp van velen. Het is hier dan ook de gepaste plaats om hen oprecht voor deze hulp te danken. Eerst en vooral wil ik mijn ouders bedanken die het, dankzij hun financiële maar ook emotionele steun, mogelijk maakten dat ik deze studies heb kunnen aanvatten en ze, bij deze, tot een goed einde heb kunnen brengen. Specifiek voor deze eindverhandeling wil ik mijn promotor, professor T. Van Loon, in de bloemetjes zetten. Het is door zijn aanmoedigingen en kennis ter zake dat dit document is kunnen worden wat het nu is. Vooral de vlotte communicatie stelde ik erg op prijs. Verder wens ik ook Eddy De Waele, voorzitter van het Steunpunt Blijvend Ouderschap, te bedanken. Het is immers dankzij hem dat ik, weliswaar onrechtstreeks, met het thema in aanraking kwam. Hij zette bovendien de eerste gerichte stappen bij het zoeken naar respondenten. Ook Ils De Bal van de Wetenschapswinkel wil ik niet in de kou laten staan. Praktische tips en hulp bij noodgevallen maakten dat alles vlot verliep. Het enthousiasme waarmee ze haar job aanpakt, zal ik nooit vergeten. Een woord van dank gaat ook uit naar iedereen die me direct of indirect heeft geholpen met de zoektocht naar respondenten. Vooral de praktijkmedewerkers verdienen het hierbij in de schijnwerpers te worden gezet. Hiernaast wil ik nog een andere zeer belangrijke groep van mensen bedanken: de respondenten. Zonder hen was dit eindwerk natuurlijk nooit tot stand kunnen komen. Bedankt om jullie verhaal te willen doen over dit toch niet zo evidente thema. Vele interviews werden inderdaad afgenomen, zodat ik ook diegenen die me hielpen met het uittypen ervan niet wil vergeten. Een grote appreciatie gaat uit naar mijn mama en mijn broer Pol. Ook wil ik Roland, mijn stiefvader, vermelden als diegene die zorgde voor de lay-out. Bedankt hiervoor. Tot slot, misschien nog wel de belangrijkste groep mensen, al diegenen – Gilles, vrienden, vriendinnen, familieleden, kameraden, studiegenoten, … – die me ten allen tijde steunden, motiveerden en ervoor zorgden dat inspanning ook gepaard bleef gaan met ontspanning. Bedankt iedereen voor de steun, de hulp en het begrip!
INHOUDSOPGAVE I.
INLEIDING
1
1. Inleiding
1
II. THEORETISCHE ACHTERGROND
1
1. Uit elkaar gaan 1.1. 1.2. 1.3. 1.4.
Huwelijk, echtscheiding en ongehuwd samenwonen Steeds vaker uit elkaar Mogelijke oorzaken voor het steeds vaker uit elkaar gaan Het procesmatige karakter van een (echt)scheiding
2
2. Kinderen 2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
Steeds meer en steeds jongere kinderen betrokken bij een (echt)scheiding Een impact op het welzijn van kinderen Het belang van contextuele kenmerken De ouderlijke conflicttheorie
3
3. Bemiddeling 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6.
Bemiddeling, echtscheidingsbemiddeling, ouderschapsbemiddeling? Bemiddelen = actueel Wettelijk kader Bemiddeling van naderbij bekeken Kiezen voor de bemiddelingsweg? Geen akkoord
4
4. Besluit
2 2 2 4 5 5 5 6 6 7 8 8 9 9 10 13 14 15
III. METHODOLOGIE
1
1. Onderzoeksmethode 1.1. Kwalitatief onderzoek 1.2. Toetsend onderzoek 1.3. Dataverzamelingsmethode
2
2. Onderzoekspopulatie 2.1. Selectie van de respondenten 2.2. Grootte van de groep 2.3. Recrutering 2.4. Het afnemen van de interviews
3
16 16 16 16 16 16 17 18 18
3. Onderzoeksvragen 3.1. Onderzoeksvraag 3.2. Stellingen
19 19 19
4
21
4. Data-analyse
IV. ANALYSE VAN DE ONDERZOEKSGEGEVENS
1 2 3 4 5 6 7
1. Inleiding
22
2. De bemiddelaar en zijn competenties
22
3. De participant en conflictmanagement
26
4. De kinderen van de participanten en de gevolgen van de (echt)scheiding
30
5. Samenvattende conclusie
32
6. Beantwoorden van de onderzoeksvraag
35
7. Kritische bemerkingen
35
V. AANBEVELINGEN
1 2 3 4
1. Inleiding
36
2. Werkveld
36
3. Beleid
38
4. Verder onderzoek
39
VI. BIJLAGEN
1 2 3 4
1. Voorstelling vragenlijst
41
2. Motivering vragenlijst
42
3. Overzicht van de respondenten
42
4. Motivering ter overschrijding van de voorgeschreven aantal woorden
45
VII. BIBLIOGRAFIE
1
1. Bibliografie
46
I INLEIDING INLEIDING
I
1
1. Inleiding (Echt)scheiding is de dag van vandaag een algemeen geaccepteerd fenomeen waar veel kinderen en volwassenen mee te maken krijgen. Naar schatting maakt 20 à 25% van de kinderen in Vlaanderen een scheiding of echtscheiding van de ouders mee. Onderzoekers wijzen erop dat niet de fysieke separatie op zich een nefaste impact op kinderen kan hebben, maar wel het conflict tussen de ouders. Om problemen te vermijden, hebben ouders er dus alle baat bij om het conflictgehalte in hun omgang zo laag mogelijk te houden en om op een positieve manier met elkaar te blijven omgaan. Bemiddeling is hierbij een weg om scheidenden te helpen om op een gelijkwaardige manier zelf constructief hun conflict op te lossen en hun scheiding te regelen. Het is deze bemiddeling die onderwerp is van dit onderzoek. Meer specifiek werd er geopteerd om de ervaringen van ouders die de bemiddelingsweg volgden, te bestuderen. Met een kwalitatief onderzoek wordt er achterhaald of bepaalde stellingen, afgeleid uit de literatuur, aansluiten bij de gegeven verhalen. De vraag naar de relevantie van dit onderzoek kan worden gesteld zodat hier op de onderzoeksdoelen wordt ingegaan. Het is zo dat, ondanks de vele voordelen die voor bemiddeling pleiten, nog te weinig mensen op de hoogte zijn van het bestaan ervan. Als men er dan al van heeft gehoord, weet men niet altijd wat het juist inhoudt en gaat het al te vaak gepaard met vooroordelen als de gedachte dat scheidingsbemiddeling een soort relatietherapie is en tot doel heeft de partners weer samen te brengen. Een eerste doelstelling is dan ook om juiste informatie te verschaffen en scheidingsbemiddeling als een volwaardige methode voor het regelen van een (echt)scheiding op de voorgrond te plaatsen. Verder wordt er beoogd om met dit onderzoek te achterhalen in hoeverre informatie, verworven uit de literatuur, aansluit bij de ervaringen van ouders die in het verleden bemiddelden. Zo kan er, door de realiteit te toetsen aan de literatuur, meer kennis worden vergaard over de attitudes, opinies, gevoelens en gedachten van de geïnterviewde ouders. Het derde en laatste doel bestaat eruit om ook oog te hebben voor die zaken die vatbaar zijn voor verbetering. Scheidingsbemiddeling is in België relatief nieuw en het zou van weinig zin voor realiteit getuigen om aan te nemen dat alles al op punt staat. Via de verhalen die langs de respondenten werden verzameld, wordt er nagegaan wat zij aangeven als punten die mogelijk anders of beter kunnen. In wat volgt, worden er u antwoorden aangereikt met betrekking tot de gestelde vraag. Hiervoor wordt er eerst een theoretische achtergrond geschetst, om het onderzoek te kaderen. Vervolgens wordt er meer uitleg gegeven over de wijze waarop er werd te werk gegaan, waarna er wordt overgegaan tot de analyse van de gegevens. In een vijfde deel volgen nog aanbevelingen voor het werkveld en het beleid, en suggesties voor verder onderzoek. Tot slot kunnen nog de bijlagen en een literatuurlijst worden teruggevonden. I
1
II THEORETISCHE ACHTERGROND THEORETISCHE ACHTERGROND
II
1
1. Uit elkaar gaan 1.1. Huwelijk, echtscheiding en ongehuwd samenwonen Wanneer de begrippen ‘huwelijk’ en ‘echtscheiding’ worden bekeken zoals beschreven volgens het Groot woordenboek hedendaags Nederlands, dan gaat het bij het eerste om het samenleven van twee personen volgens het huwelijksrecht. Er is sprake van de echtelijke, gehuwde of huwelijkse staat. Met echtscheiding wordt de ontbinding van dit huwelijk door een rechterlijk vonnis bedoeld (van Sterkenburg, 2005). Hiernaast worden de dag van vandaag verscheidene andere samenlevingsvormen onderscheiden. Daar waar men aanvankelijk enkel oog had voor formele categorieën als burgerlijke staat of voor de bovenvermelde traditionele transities als huwelijkssluiting en echtscheiding, is dit nu onvoldoende. Meer samenwonen zonder gehuwd te zijn, meer kinderen in gezinnen waar vader en moeder niet gehuwd zijn, meer scheidingen zonder dat er sprake is van een echtscheiding en zo verder, zijn enkele belangrijke trends in de hedendaagse relatie- en gezinsvorming waarmee er rekening moet worden gehouden (Latten, 2004). Ter verduidelijking wordt er u gemeld dat men hierboven met de term ‘echtscheiding’ op de ontbinding van een huwelijk doelt. ‘Scheiding’ daarentegen verwijst naar het uit elkaar gaan van ongehuwd samenwonenden. In dit onderzoek is het gemaakte onderscheid niet zo belangrijk: ouders blijven immers ouders. In wat volgt, worden deze termen dan ook door elkaar gebruikt. Uit cijfers blijkt inderdaad dat het ongehuwd samenwonen steeds vaker voorkomt. Corijn en Lodewijckx (2004) rapporteren dat dit aantal in België niet duidelijk kan worden vastgesteld maar dat het enkel kan worden geschat. Uit hun werk blijkt eveneens dat van alle inwoners van achttien jaar en ouder er in 1992 in het Vlaams Gewest 135.413 personen waren die ongehuwd samenwoonden; in 2003 is dit aantal gestegen tot 350.840. Procentueel betekent dit dat anno 2003 ruim 7% van alle Vlamingen (van achttien jaar en ouder) ongehuwd samenwoont. Het aantal ongehuwd samenwonende paren is in het Vlaams Gewest dus gestegen van bijna 68.000 naar ruim 175.000. Dit gaat om meer dan een verdubbeling van het aantal ongehuwd samenwonende paren. 1.2. Steeds vaker uit elkaar Cijfermateriaal, verkregen via de website van de Algemene Directie Statistiek, vertelt dat het aantal huwelijken daalt terwijl echtscheidingen de laatste decennia steeds vaker voorkomen. Tabel 1 geeft een overzicht van de evolutie in het bruto huwelijks- en echtscheidingscijfer in België. Figuur 1 gebruikt de absolute getallen en maakt een visuele voorstelling mogelijk. Beiden zijn eveneens afkomstig van de website van de Algemene Directie Statistiek.
II
2
Tabel 1: Evolutie van het bruto huwelijks- en echtscheidingscijfer in België, 1990-2005.
Huwelijken
Echtscheidingen
Absolute aantallen
Aantal huwelijken per 1.000 inwoners
Absolute aantallen
Aantal echtscheidingen per 1.000 inwoners
2005
43.182
4,13
30.844
2,95
2004
43.326
4,17
31.418
3,02
2003
41.777
4,03
31.355
3,03
2002
40.434
3,92
30.628
2,97
2001
42.110
4,10
29.314
2,86
2000
45.123
4,40
27.002
2,64
1999
44.171
4,32
26.423
2,59
1998
44.393
4,35
26.503
2,60
1997
47.759
4,69
26.748
2,63
1996
50.552
4,98
28.402
2,80
1995
51.402
5,07
34.983
3,45
1994
51.962
5,14
22.041
2,18
1993
54.112
5,37
21.602
2,15
1992
58.156
5,80
22.262
2,22
1991
60.740
6,08
20.845
2,09
1990
64.658
6,50
20.311
2,04
Jaar
Figuur 1: Verhouding tussen het aantal echtscheidingen en huwelijken, van 1866 tot 2003.
II
3
Wat het cijfermateriaal aangaande het uit elkaar gaan van niet gehuwd samenwonenden betreft, meldt Martine Corijn, onderzoekster bij het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie, het volgende: "Tot mijn grote spijt moet ik je meedelen dat ik je niet verder kan helpen. Ongehuwd samenwonen is in ons land nog altijd een gegeven dat in de statistieken zeer stiefmoederlijk wordt behandeld. Gegevens over wie in een bepaald jaar begint met ongehuwd samen te wonen of eindigt met ongehuwd samen te wonen, zijn gewoonweg niet voorhanden". Worden echter de andere gegevens bekeken én wordt er gebruik gemaakt van het gezond verstand, dan kan er worden aangenomen dat ook het aantal ongehuwd samenwonenden die uit elkaar gaan, stijgt. 1.3. Mogelijke oorzaken voor het stijgend aantal echtscheidingen In de literatuur noemt men verschillende mogelijke indicatoren die kunnen dienen als oorzaken voor de stijging van het aantal echtscheidingen. Hier worden de bedenkingen van een aantal auteurs weergegeven. Dezen hebben tot doel een beeld te schetsen, ze zijn niet exhaustief. Amato en Rogers (1999) wijzen erop dat de verspreiding van de individualisering zich de laatste decennia zo snel heeft voltrokken, dat mensen steeds minder betrokken raken bij allerlei instituties, waaronder ook het huwelijk. Hoe minder de partners zich betrokken voelen bij hun huwelijk, hoe minder energie er wordt gestoken in het oplossen van conflicten. Hierdoor mondt de relatie mogelijk sneller uit in een echtscheiding. Diezelfde Amato (2000) schuift nog andere ideeën naar voor. Hij heeft het over een vergrote economische onafhankelijkheid van de vrouw, bredere verwachtingen met betrekking tot de persoonlijke ontwikkelingen binnen het huwelijk en het meer sociaal aanvaard zijn van echtscheiding als mogelijke oorzaken. Verder geeft het Kinderrechtencommissariaat (2005) in het dossier Kinderen en scheiding weer dat echtscheidingen ‘gewoner’ zijn geworden en geen uitzonderingen meer vormen. Het huwelijk wordt de dag van vandaag immers niet langer gepercipieerd als een onherroepelijke, onlosmakelijke verbintenis maar als een relatie gegrond op een affectieve, seksuele verstandhouding. Het zijn dus niet langer wangedrag of hevige conflicten die de aanleiding vormen om uit elkaar te gaan. Steeds vaker gaat het om ‘gewone’ scheidingen waarbij het gebrek aan contact en communicatie in de partnerrelatie oorzaak zijn van het uit elkaar gaan. Hoefnagels (2001) sluit hierbij aan en vertelt dat de huwelijksrelatie en de kwaliteit ervan nu eerder en nauwkeuriger wordt gewogen. Slechte huwelijksrelaties worden hierbij niet zolang geduld als vroeger. Ook de veranderingen met betrekking tot de maatschappelijke positie van de vrouw ziet Hoefnagels (2001) als een oorzaak voor de toename van het aantal stijgingen. Daar waar zij vroeger te vaak afhankelijk van haar man was, kan er nu worden opgemerkt dat zij, mede door de sociale wetgeving, meer ruimte krijgt. Haar plaats op de arbeidsmarkt is groter geworden en vermogensverdeling, alimentatie en pensioensverevening doen de rest.
II
4
1.4. Het procesmatige karakter van een (echt)scheiding Het besluit om te scheiden wordt niet van de éne op de andere dag genomen, maar is meestal het eindproduct van een turbulente periode vol onzekerheden en tegenstrijdige gevoelens, waarin doorlopend daden zijn gesteld die de uiteindelijke besluitvorming hebben bepaald (Mac Gillavry, 2002). Meerdere auteurs geven aan dat een scheiding inderdaad geen op zichzelf staand breukmoment is, maar dat het gaat om een blijvend proces. Annie Vandekerckhove (2006) formuleert het als volgt: "Het gaat om een proces waarbij er sprake is van een spanningsperiode vooraf, een beslissingsfase, een fysieke scheiding, een psychische scheiding, een herstructurering en een opbouwen van een nieuw leven". Hoefnagels (2001) specificeert daarenboven in zijn Handboek scheidingsbemiddeling een aantal fasen. Hij heeft het over het stadium van de scheidingssignalen, de overwegingstijd, de scheidingsmelding, de aanvaardingstijd, het scheidingsintermezzo en de separatie. Elke fase wordt hierbij gekenmerkt door een aantal eigenschappen, waarbij Hoefnagels vooral de nadruk legt op de fase van de scheidingsmelding. Het gaat er bij dit laatste om dat de éne aan de andere partner meldt dat hij of zij wil scheiden. De scheidingsmelding is voltooid als ze door de ander is gehoord en hij/zij heeft laten blijken dat hij/zij begrepen heeft dat de ander wil scheiden en hij/zij daarop, ook emotioneel, heeft gereageerd. Van Leuven en Hendriks (2005) sluiten hierbij aan en hebben het over de belangrijke stap die het kenbaar maken, het dóen van de echtscheidingsmelding is: men staat mét elkaar stil bij de kwaliteit van de relatie. Van verschillende kanten zicht krijgen op de kwaliteit van de relatie is van belang voor het besluit tot echtscheiding óf tot hereniging.
2
2. Kinderen 2.1. Steeds meer en steeds jongere kinderen betrokken bij een (echt)scheiding Uit een studie onder redactie van Christine Van Peer (2007) blijkt dat naar schatting 20 à 25% van de kinderen (circa 250.000 kinderen tussen nul en achttien jaar) in Vlaanderen een scheiding of echtscheiding van de ouders meemaakt. In 53% van de gevallen gaat het om een wettelijke echtscheiding, bij een kwart om een samenwoonontbinding (27%) en bij nog eens 14% om een feitelijke scheiding. Bovendien worden kinderen op steeds jongere leeftijd geconfronteerd met een (echt)scheiding van hun ouders: op het ogenblik van de scheiding heeft 43% van deze kinderen de lagere schoolleeftijd bereikt (tussen zes en elf jaar oud), 27% is nog een kleuter (drie tot vijf jaar) en 13% is tussen twaalf en zeventien jaar oud.
II
5
2.2. Een impact op het welzijn van kinderen Uit diezelfde studie van Van Peer (2007) blijkt verder dat het meemaken van een ouderlijke (echt)scheiding in de kindertijd, een impact heeft op het welzijn van kinderen. Tegelijk stellen overzichtsstudies en meta-analyses vast dat de verschillen in het welzijn tussen kinderen, die een echtscheiding meemaakten en kinderen die in een traditioneel samengesteld gezin opgroeiden relatief beperkt blijven. Veeleer een minderheid van de kinderen die in hun kindertijd een ouderlijke (echt)scheiding meemaakten, ontwikkelt tijdens hun levensloop ernstige problemen. Wel hebben ze meer káns op een lager psychologisch welbevinden, gedragsproblemen, delinquent en antisociaal gedrag. Ook hebben ze een verhoogd risico tot het consumeren van alcohol en (illegale) drugs. Verder kan worden gesteld dat ze meer kans hebben op lagere schoolresultaten, een minder goed functioneren op school en een kortere schoolloopbaan. Met betrekking tot familiale en sociale netwerken, stijgt het voorkomen van een veranderde ouder-kindrelatie en ook wijzigingen in de relatie tussen broers en zussen kunnen optreden. Tot slot stijgt de kans op het verlaten van het ouderlijke huis op jonge leeftijd, het vroeger aangaan van seksuele relaties en het krijgen van een kind op jonge leeftijd. 2.3. Het belang van contextuele kenmerken Hoewel er in de onderzoeksliteratuur een relatief ruime consensus bestaat over de mate waarin een scheiding een impact heeft op voornoemde levensdomeinen, zijn de onderzoeksresultaten niet eenduidig over de causaliteit van het verband tussen het meemaken van een ouderlijke scheiding en voornoemde problemen. Er zijn verschillende factoren aan te duiden die het verband tussen een ouderlijke (echt)scheiding en het welzijn van kinderen beïnvloeden (Van Peer, 2007). Enerzijds kunnen er een aantal beschermende factoren worden onderscheiden, anderzijds zijn er ook factoren die een negatieve invloed uitoefenen, met name de risicofactoren. Spruijt, Kormos, Burggraaf en Steenweg (2002) hebben het bij dit eerste over zaken als een goed functionerende thuiswonende ouder en zo weinig mogelijk ouderlijke conflicten. Ook het belang van autoritatief ouderschap, dit is een warme maar wel controlerende opvoeding, wordt onderstreept. Andere beschermende factoren zijn de vaardigheden van het kind zelf, zoals bijvoorbeeld een goed probleemoplossend vermogen en sociale competentie, steun van de sociale omgeving en de toegang tot therapeutische interventies. Bij de risicofactoren daarentegen gaat het vooral over het ontbreken van deze beschermende factoren. De meest genoemde zijn: het voortdurende ouderlijke conflict, een niet goed functionerende verzorgende ouder en financiële achteruitgang. Ook het aantal bijkomende veranderingen in het leven van kinderen wordt aangeduid als een risicofactor. Het meer recente onderzoeksrapport van Van Peer uit 2007 herhaalt sommige zaken, maar vult ook aan. Eerst en vooral duidt ze op de aanwezigheid van ouderlijke conflicten vóór, tijdens en/of na de (echt)scheiding en van (blijvende) vijandigheid tussen de ouders. Ook de kwaliteit van het
II
6
opvoedend handelen en van de ouder-kindrelatie vóór, tijdens en na de ouderlijke (echt)scheiding kunnen van invloed zijn. Andere factoren zijn nog economische deprivatie, financiële problemen en het meemaken van opeenvolgende transities in de gezinsstructuur. De aanwezigheid van sociale ondersteuning van de ouders, broers, zussen, grootouders en/of vrienden wordt aangeduid als een belangrijke beschermende factor. Tot slot spelen ook persoonlijkheidskenmerken, zoals het temperament van kinderen een niet onbelangrijke intermediërende rol op het welzijn van kinderen. Samenvattend kan er worden gezegd dat het niet de scheiding zelf is die tot problematisch gedrag leidt, maar wel de kenmerken van de context waarin de scheiding zich voltrekt en hoe de betrokkenen op de contextuele kenmerken reageren (Het Kinderrechtencommissariaat, 2005). 2.4. De ouderlijke conflicttheorie Van dit alles is het bij dit onderzoek vooral belangrijk te weten dat het vaak de ouderlijke relatie is en de wijze waarop zij met elkaar (blijven) omgaan, die een rol spelen bij de evaluatie van het welzijn van kinderen. Ook Koen Matthijs (1990) bevestigt dit. Volgens hem lijden kinderen niet zozeer onder de scheiding op zich, maar is het al dan niet optreden van problemen in hoofdzaak afhankelijk van de wijze waarop ouders onderling met elkaar omgaan. Meer specifiek: hoe meer conflicten er tussen de (ex-)partners zijn, hoe meer aanpassingsproblemen de kinderen hebben en dit zowel tijdens de aanloop naar de echtscheiding op zich, als tijdens de periode die er op volgt. Hierbij aansluitend merkt hij op dat kinderen psychologisch beter af zijn in gescheiden stabiele gezinnen, dan in intacte gezinnen met veel onderlinge onenigheid. Dit is wat men noemt de ouderlijke conflicttheorie: conflict en vijandigheid tussen ouders, eerder dan de scheiding zelf, beïnvloeden het welzijn van kinderen negatief. Het zijn dan vooral de intensiteit, de frequentie, de aard en de inhoud van de conflicten, die de belangrijkste beïnvloedende factoren zijn. Scheiden moet in deze context dus niet altijd negatief worden bekeken; ze kan er immers toe leiden dat kinderen niet meer in een vijandige en disfunctionele omgeving moeten leven (Van Peer, 2007). Dit blijkt ook uit het belevingsonderzoek van Buysse en Ackaert uit 2005 waarbij kinderen omtrent deze materie zeiden: "Het was eigenlijk een bevrijding omdat er dan geen ruzie meer was" en "Ik heb liever dat ze uit elkaar gaan dan dat ze getrouwd blijven als ze de hele tijd ruzie maken, minder ruzie lucht op". Wanneer conflicten echter blijven voortduren ná de scheiding, dan nemen de voordelen van een huwelijksontbinding voor kinderen wederom af (Van Peer, 2007). Het gaat er dus om dat indien de conflicten tussen de ouders buitenissige proporties aannemen dit kán leiden tot allerhande problemen bij de kinderen zoals emotionele instabiliteit, antisociaal gedrag, cognitieve achterstand, een lagere zelfwaardering, (lichte) delinquentie, toegenomen angst, verlies van zelfcontrole, depressies, terugtrekgedrag, somatische klachten, gezondheidsproblemen, slechte schoolresultaten en dergelijke meer (Katz & Gottman, 1993; Matthijs, 1990; Spruijt et al., 2002; Van Peer, 2007).
II
7
Niettegenstaande bovenstaand wetenschappelijk inzicht gekend is, vertelt Mac Gillavry (2002) dat de ervaring leert dat, daar waar de scheiding in een oorlog is ontaard, ouders niet denken aan het belang van het kind, maar aan de behoefte elkaar te kwetsen en de grond in te boren. Hiertegenover staat dat, indien ouders in staat zijn hun conflicten te beheersen en tenminste over de kinderen met elkaar kunnen blijven communiceren, de gevolgen voor deze laatsten meestal niet zo ernstig zijn (Spruijt et al., 2002). Om dit te bereiken, moeten ouders voldoende mogelijkheden krijgen en deze ook benutten om voorbij hun woede, teleurstelling, pijn en wantrouwen te geraken. Dit vraagt om interventies als verplichte bemiddelingsdiensten, hoederechtevaluaties, trainingsprogramma’s, samenwerkende advocaten en zo verder (Kelly, 2003). Binnen de reikwijdte van deze verhandeling, is het enkel interessant om dieper in te gaan op het proces van bemiddeling.
3
3. Bemiddeling 3.1. Bemiddeling, echtscheidingsbemiddeling, ouderschapsbemiddeling? De Nederlandstalige term ‘bemiddeling’ is afkomstig van het begrip ‘mediation’ uit de Angelsaksische wereld. Daar wordt mediation beschouwd als een vakterm voor een specifieke vorm van geschiloplossing als onderdeel van ADR (Alternative Dispute Resolution, alternatieve geschiloplossing, ook wel: Anders Dan Rechtspraak). Hier hanteert men de term ‘conflictbemiddeling’, hoewel kan worden opgemerkt dat ook het Engelse mediation steeds meer ingeburgerd raakt (Brenninkmeijer, 2003). In deze verhandeling werd er gekozen om te werken met de term ‘bemiddeling’. Wordt bemiddeling in de Belgische context en dit in zijn breedste betekenis bekeken, dan gaat het om een proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen, dat wordt geleid door een onafhankelijke derde, die de communicatie vergemakkelijkt en poogt de partijen ertoe te brengen zelf tot een oplossing te komen (Courtois & Van der Auwera, 2004). Specifieker is scheidingsbemiddeling waarvoor vele omschrijvingen, gelijklopend maar verschillend in woordkeuze, voorhanden zijn. Er wordt gekozen om deze te gebruiken die door het Kinderrechtensecretariaat (2005) in haar dossier Kinderen en scheiding wordt gehanteerd:
"Scheidingsbemiddeling is een proces waarbij een bemiddelaar partners, die beiden beslist hebben te scheiden, hun meningsverschillen over noodzakelijk te maken afspraken helpt oplossen. Het doel van scheidingsbemiddeling is het opmaken van een schriftelijke overeenkomst, binnen het juridisch kader, via ethisch en efficiënt onderhandelen."
II
8
Over het begrip ‘ouderschapsbemiddeling’ is er minder eenduidigheid binnen de literatuur en het werkveld. Twee verschillende zienswijzen zijn aanwezig, die hier met eigen bewoordingen worden weergegeven. Enerzijds wordt ouderschapsbemiddeling gedefinieerd als een onderdeel van scheidingsbemiddeling waarbij ouders onderhandelen over het gezag, het verblijf en de kosten van hun kind(eren). Anderzijds blijkt uit gesprekken met personen werkzaam in het veld, dat wanneer er sprake is van ouderschapsbemiddeling, het gaat over het proces van bemiddelen, waarbij naast de gesprekken met de ouders, er ook tijd en aandacht aan het verhaal van de kinderen wordt besteed. De kinderen maken zodoende mee deel uit van het bemiddelingsproces. Uit de vele telefonische contacten blijkt dat ook dit laatste de dag van vandaag zijn weg vindt in het Vlaamse bemiddelingslandschap. 3.2. Bemiddelen = actueel Om het te duiden in de tijd, kan er worden gesteld dat scheidingsbemiddeling, als expliciete methode van conflictoplossing in (echt)scheidingszaken, tot ontwikkeling is gekomen sinds het begin van de jaren ’90. Sindsdien kent zij in België een voortdurende opgang (Senaeve, 2003). Ook het beleid speelt hierop in. Zo heeft Inge Vervotte, minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, aandacht voor de bemiddelingsgedachte en voert ze een aantal maatregelen in om problemen te voorkomen en op te lossen. Het gaat onder meer over een extra opleiding tot bemiddelen voor advocaten, notarissen of hulpverleners. Ook gaat er in Gent een pilootproject van start waar scheidende ouders, samen met hun kinderen, terecht kunnen om te leren rekening houden met elkaar, te praten over hun gevoelens en beter te leren communiceren. Als het een succes is, kan het ook in de rest van Vlaanderen worden aangeboden (Serneels, 2007). 3.3. Wettelijk kader Heel dit werk is uitgeschreven vanuit een agogische visie, waarbij aldus de nadruk vooral op het sociale ligt. Toch kan er met het gekozen thema niet om het wettelijk kader heen worden gewerkt. Er wordt hier dan ook even kort op ingegaan. In België kunnen er drie categorieën van bemiddelen worden onderscheiden: bemiddelen in burgerlijke zaken en handelszaken, bemiddelen in sociale zaken en bemiddelen in familiezaken. Dit laatste, als enige interessant voor dit onderzoek, concentreert zich op geschillen in de familiale context en handelt over conflicten, die voortvloeien uit een echtscheiding of nalatenschap of uit een onenigheid tussen generaties (Federale overheidsdienst Justitie, 2006). Hiernaast vertelt diezelfde bron dat de wet twee soorten bemiddeling weerhoudt, waarbij de vrijwillige en gerechtelijke bemiddeling worden onderscheiden. De vrijwillige bemiddeling gebeurt los van een gerechtelijke procedure. In dit kader kiézen de partijen er in gemeenschappelijk akkoord
II
9
voor om een beroep te doen op een derde – de bemiddelaar – om hen te helpen bij het oplossen van hun geschil. De gerechtelijke bemiddeling daarentegen, gebeurt in het kader van een rechtszaak. De bemiddeling kan worden aanbevolen door de rechter, indien de partijen daarmee akkoord gaan, of op het voorstel van één van de partijen, maar steeds met het akkoord van de andere partij. In dit geval wordt de gerechtelijke procedure opgeschort, opdat de partijen een beroep kunnen doen op de bemiddeling om samen een oplossing te vinden voor het conflict. De federale wetgever werkte dit alles recent uit in het Gerechtelijk Wetboek: een globale regeling voor bemiddeling werd opgesteld. Kort kan er worden gezegd dat dit nieuw wettelijke kader de beginselen voor de bemiddeling regelt, waarvan het resultaat dan door de rechter kan worden gehomologeerd. Er werden regels vastgelegd, zoals wie als bemiddelaar kan optreden. Ook met betrekking tot de bevoegdheid en de werking van een algemene commissie voor bemiddeling en de drie bijzondere commissies, werden er afspraken gemaakt. Het verloop van de bemiddeling en de inhoud van de bemiddeling worden als dusdanig niet in het nieuwe kader opgenomen (Kinderrechtencommissariaat, 2005). Mie Jacobs (2006) beschrijft in haar tekst Ouderschapsbemiddeling: en de kinderen, dat het kader niet zo slecht is uitgebouwd. Concreet kunnen ouders thans terecht in zestien Centra voor Algemeen Welzijnswerk en ook notarissen en advocaten hebben een bemiddelingsaanbod. Hiernaast zijn er kwalitatieve opleidingen waar jaarlijks meer dan honderd bemiddelaars een basisopleiding volgen. En toch loopt het niet gesmeerd: het bemiddelingsaanbod bereikt veel te weinig ouders. 3.4. Bemiddeling van naderbij bekeken In wat volgt, worden er een aantal bemiddelingsaspecten, die niet onbesproken kunnen worden gelaten, van naderbij bekeken. Eerst en vooral wordt er ingegaan op het profiel van diegenen die de scheidingsbemiddelaars benaderen. Een eerste vraag is hoe men bij deze mogelijkheid voor het regelen van de echtscheiding terechtkomt. Voor Hoefnagels (2001) is dit duidelijk en gaat het erom dat individuen eerst binnen de eigen context en op het niveau van de dagelijkse werkelijkheid, zonder van bovenaf opgelegde procesregels, het conflict proberen op te lossen. Een verstandig mens gaat dan onderhandelen, maar als dat niet lukt – en daar kunnen vele (emotionele) redenen voor zijn – zoekt men een derde om eruit te komen. Senaeve (2003) gaat een stapje verder en waagt zich aan het schetsen van een profiel van de kandidaten tot bemiddeling. Zonder beperkend te zijn, onderscheidt hij een viertal categorieën: 1. Tot een eerste categorie behoren de partners die doelbewust kiezen voor het niet-conflictmodel. Zij geven er de voorkeur aan hun familiaal conflict op te lossen buiten de justitie. Deze steeds
II
10
groter wordende groep wenst duidelijk geen inmenging door derden. Vanuit hun opleiding, vorming en professionele achtergrond ervaren zij de inmenging door justitie als hinderlijk, bevoogdend en weinig emancipatorisch. Het zijn de principieel geïnteresseerden. 2. Een tweede categorie zijn mensen die reeds zelf onderling hebben onderhandeld over de te nemen beslissingen. Vaak hebben zij een voorgeschiedenis van relatie- en/of gezinstherapie die resulteerde in een scheidingsbeslissing. Op deze wijze wisten zij reeds zelf informatie in te winnen over de te maken overeenkomsten. Via literatuur, informatie via vrienden en kennissen, op suggestie van een gezinsconsultatiebureau of door webinformatie, sprokkelden zij reeds heel wat informatie. 3. Tot de derde groep behoren de partijen die reeds lange tijd in procedures verwikkeld zijn. Vanuit een negatieve ervaring (meestal de zogenaamde ‘vechtscheidingen’) zoeken zij hun toevlucht tot bemiddeling als valabel alternatief om te ontsnappen aan de escalatie van het conflict waarin ze zijn terechtgekomen. 4. De laatste groep betreft partijen waarbij door één van hen de beslissing om te scheiden reeds duidelijk werd genomen. De andere blijkt er alsnog niet aan toe, doch is bereid de gesprekken hierover aan te gaan. Deze 4 types komen uiteraard in variante vormen terug of vormen een combinatie van meerdere categorieën. Eens bij de bemiddelaar terechtgekomen, dient men een aantal stappen te nemen om tot de ondertekening van het uiteindelijke bemiddelingsakkoord te komen. Verschillende bronnen geven aan deze fasen andere benamingen. Wij opteren ervoor die termen te gebruiken die door de Federale Overheidsdienst Justitie (2006) worden aangegeven. Vijf stappen worden binnen het bemiddelingsproces onderscheiden, met name het eerste informatieve gesprek, het verzamelen van informatie, onderhandelingen en onderzoek naar mogelijke opties, het opstellen van een ontwerpakkoord en tot slot de ondertekening van het bemiddelingsconvenant. Opnieuw wordt elk van deze vijf stappen gekenmerkt door een aantal specifieke eigenschappen. Wat deze laatste stap betreft, is het in het belang van de kinderen dat de regeling en de afspraken die worden gemaakt, door beide ouders worden gedragen. Uit de praktijk blijkt dat een goed onderhandeld en gedragen akkoord, veel meer kans op slagen heeft dan een regeling waarbij iemand zich de verliezer voelt. Een gedragen regeling vermindert het aantal conflicten achteraf. Een regeling die op een constructieve manier tot stand komt, motiveert ouders en kinderen om hun afspraken in de praktijk om te zetten (Kinderrechtencommissariaat, 2005). Hoefnagels (2001) voegt hieraan toe dat in realiteit een aanzienlijk hoog percentage uitmondt in een overeenkomst. Een verklaring ligt voor de hand: mensen hebben er materieel en immaterieel belang bij er gezamenlijk uit te komen.
II
11
Bemiddeling helpt immers scheidende ouders om op een gelijkwaardige manier zélf constructief hun conflict op te lossen of hun (echt)scheiding te regelen. De communicatie staat hierbij centraal. Verder helpt de bemiddelaar de betrokkenen om het relationele conflict te scheiden van de inhoudelijke oplossingen, zodat ruimte kan ontstaan voor de gemeenschappelijke inzet naar de kinderen toe. Cruciaal in de bemiddelingsopdracht is het tot stand brengen van dit nieuwe perspectief waar ouders voor staan: ze gaan niet langer samen als partners, maar wel als ouders met hun kinderen door het leven (Het Kinderrechtencommissariaat, 2005). Bemiddelaars gebruiken zo hun eigen methodes om te komen tot het gewenste resultaat. Op die manier maakt Mac Gillavry (2002) gebruik van technieken als het heretiketteren en het basale gesprek. Los daarvan merkt hij op dat, onafhankelijk van de gebruikte methode, de bemiddelaars allemaal hetzelfde doel beogen. Samenvattend gaat het over het verbeteren van de omgang tussen partijen en het bevorderen van hun overlegbereidheid, het aanmoedigen van de dialoog om zo partijen tot compromissen te brengen en het vastleggen van voorwaarden die de omgang tussen partijen en de overlegbereidheid ook in de toekomst garanderen. Verder bezit een bemiddelaar een aantal kenmerken die vereist én noodzakelijk zijn om het bemiddelingsproces in goede banen te leiden. Wij volgen hier de voorstelling van Senaeve (2004) die allereerst zegt dat een bemiddelaar neutraal moet zijn. Hij behartigt immers de belangen van beide partijen die bij de bemiddeling betrokken zijn en ondersteunt ze bij de onderhandelingen. Daarbij mag de bemiddelaar zich dus niet uitspreken voor één van beide partijen of een oordeel geven over de standpunten die dezen innemen. De bemiddelaar mag ook niet adviseren. Hij moet daarentegen wel informatie verschaffen en zorgen voor een gelijkwaardigheid in kennis bij de ouders. Daarnaast moet de bemiddelaar ervoor zorgen dat ze over voldoende alternatieve oplossingen beschikken vooraleer zij gaan onderhandelen. Hij moet er echter steeds over waken dat hij niet overgaat tot advisering, daar de kracht van bemiddeling er nu juist in zit dat de ouders zelf de oplossing zoeken voor hun geschil. Voorts dient de bemiddelaar de communicatie tussen de twee partijen te versterken: om te kunnen onderhandelen, moeten ze immers eerst op een goede manier met elkaar kunnen communiceren. Dit is bovendien ook van belang voor het uitbouwen van een goede communicatieve relatie naar de toekomst toe. Ook moet de bemiddelaar vaardigheden bezitten om achterliggende problemen bij de partijen te ontdekken en naar boven te halen. Daarvoor is inzicht vereist in de psychische wetmatigheden die bij een scheiding spelen. De bemiddelaar moet tot slot nog kennis hebben van het recht dat van toepassing is op het geschil waarin wordt bemiddeld. Absolute deskundigheid op alle fronten is daarentegen niet noodzakelijk, daar deze deskundigheid nog altijd kan worden verworven door de bijstand van derden in te roepen. Enige juridische kennis is nochtans onontbeerlijk, al was het maar om het echtscheidingsconvenant op te kunnen stellen. Verdergaand op dit laatste, kan er worden opgemerkt dat er in de praktijk verschillende soorten bemiddelaars zijn. Het Kinderrechtencommissariaat (2005) geeft een overzicht. Scheidingsbemiddeling is aanvankelijk in de praktijk van het welzijnswerk ontstaan en daar verder uitgebouwd.
II
12
Deze Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW’s) willen scheidingsbemiddeling, als een onderdeel van het gezins- en relationeel werk, aan een breed publiek aanbieden. Hiernaast zijn ook de klassieke juridische beroepsgroepen van de notarissen en advocaten, als bemiddelaars in familiezaken, aan het werk gegaan. Op het werkterrein bestaat er dus een verscheidenheid aan bemiddelaars uit verschillende vakgebieden of beroepsgroepen: welzijnswerkers, juristen, psychologen, advocaten, notarissen, maatschappelijk werkers, …. De hypothese dat scheidingsbemiddeling vanuit de private sector minder betaalbaar is voor de hulpvrager, wordt gehanteerd. Een ander onderscheid dat kan worden gemaakt, heeft betrekking tot de gebruikte werkwijze: binnen het bemiddelingsaanbod kan er worden opgemerkt dat de gesprekken niet altijd door één maar soms ook door twee bemiddelaars worden geleid. In de praktijk komt dit bijvoorbeeld aan bod binnen het CAW Mozaïek – Sjerp te Jette en Elsene. Hun website geeft meer informatie. Zij gaan er van uit dat scheiden niet alleen praktische en juridische gevolgen heeft, maar dat het ook een emotionele impact heeft op alle betrokkenen, inclusief de kinderen. Vandaar dat de gesprekken worden begeleid door twee bemiddelaars, die elk vanuit hun specifieke deskundigheid – het juridische en het psychosociale – hun eigen inbreng hebben. 3.5. Kiezen voor de bemiddelingsweg? Ouders kiezen frequent voor een éénzijdige scheidingsprocedure waarbij de éne ouder een gerechtelijke procedure tegen de andere ouder voert (Kinderrechtencommissariaat, 2005). Praktijkwerkers als Cees van Leuven, familierechtadvocaat en scheidingsbemiddelaar, zagen al vroeg in dat het afwikkelen van een echtscheiding op tegenspraak, dus het optreden als advocaat voor één der partijen, zoals hierboven beschreven, vooral aanleiding geeft tot een eindeloze juridische strijd, die uiteindelijk vooral verliezers leek op te leveren (van Leuven & Hendriks, 2005). Hiertegenover staat de tweezijdige scheiding via een scheidingsprocedure met onderlinge toestemming. De ouders maken dan eerst samen, vaak via de tussenkomst van een bemiddelaar, een regeling rond het ouderschap en de goederen, vooraleer de procedure voor de rechter wordt ingezet (Kinderrechtencommissariaat, 2005). De literatuur geeft vele voordelen voor het regelen van de (echt)scheiding volgens deze laatste manier en dus ook van het werken met de bemiddeling. Spruijt et al. (2002) vatten het mooi samen en zetten een vijftal voordelen van bemiddeling op een rij. Ten eerste maakt bemiddeling het mogelijk om, met behoud van respect voor elkaar, een regeling te bereiken. Dit is van groot belang omdat er kinderen in het spel zijn en de partijen in de toekomst nog met elkaar te maken zullen krijgen. Vervolgens kunnen mensen zelf over hun toekomst beslissen en daar verantwoordelijk voor zijn, in plaats van dat een derde over en voor hen beslist. Dit leidt er meestal toe dat elk der partijen het eindresultaat makkelijker kan accepteren en dus ook de afspraken beter zal naleven. Mochten er bovendien in de toekomst problemen ontstaan, dan hebben de partijen door de
II
13
bemiddeling geleerd hun geschillen op te lossen. Verder leidt bemiddeling over het algemeen sneller tot een oplossing. Tot slot melden ze nog dat de kosten gemiddeld aanzienlijk lager zijn. Verder rapporteren Spruijt et al. (2002) dat bemiddeling bijdraagt tot het vermijden van een ‘lose-lose’-situatie. Dit is meestal het gevolg van een juridische procedure, waarbij de uitgetekende oplossing doorgaans niet door de strijdende partijen zelf werd bedacht. Vaak wordt er dan ook waargenomen dat deze oplossing, noch voor de ene, noch voor de andere partij, bevredigend is. Bij bemiddeling werkt men eerder aan een oplossing die voor beide partijen acceptabel is. Er is dan sprake van een ‘win-win’-situatie. Ook verschillende wetenschappelijke onderzoeken wijzen op een aantal voordelen die het volgen van de bemiddelingsweg met zich mee brengt. Wij bekijken nu een twaalfjarig vervolgonderzoek, waarin voor een aantal aspecten een vergelijking werd gemaakt tussen ouders die wel, respectievelijk niet, de bemiddelingsweg volgden. De globale conclusie is dat zelfs in zwaar betwiste zaken, bemiddeling beide ouders aanmoedigt om betrokken te blijven bij het leven van hun kinderen en dit zonder te vervallen in een ouderlijke conflictsituatie. Specifieker vonden de onderzoekers dat de ouders bij wie de kinderen het minst verbleven, toch meer contact en een hogere betrokkenheid met hun kinderen behielden, in vergelijking met die ouders die de bemiddelingsweg niet volgden. Verder rapporteerde men nog significante verschillen tussen beide groepen op een aantal belangrijke aspecten betreffende het opvoeden van de kinderen. Positievere uitkomsten met betrekking tot bezoekfrequentie, telefonisch contact en invloed op te nemen beslissingen werden aangetroffen bij de koppels die bemiddelden (Emery, Laumann-Billings, Waldron, Sbarra & Dillon, 2001). Verder geeft Kelly (2004) in een overzichtsartikel weer dat ook negen andere studies een sterke steun verlenen aan het gebruik van bemiddeling bij familiale betwistingen. Dit onder meer doordat cliënten herhaaldelijk hebben aangegeven dat ze zich gehoord en gerespecteerd voelden, dat ze de kans kregen om te zeggen wat ze zelf belangrijk vonden en dit zonder zich gepusht te voelen tot het sluiten van overeenkomsten. Ze kregen daarentegen hulp om samen te werken als ouders en hadden het gevoel dat de bekomen overeenkomsten een goede kans tot slagen hadden. Toch mag men zich niet blindstaren op deze voordelen en worden er in discussies rond bemiddeling af en toe ook nadelen genoemd. Zo wijst bijvoorbeeld Mac Gillavry (2002) erop dat partijen zich kwetsbaar moeten opstellen en dat ze dat, in geval van mislukking, moeilijk kunnen terugdraaien. Overigens kan de scheidingsbemiddelaar bij een onsuccesvolle uitkomst niet meer voor één van de partijen optreden. 3.6. Geen akkoord Verder is het essentieel om ook rekening te houden met het feit dat bemiddeling niet voor iedereen tot een oplossing zal leiden. Om te kunnen spreken van een geslaagde bemiddeling is het allereerst
II
14
van belang dat er aan een aantal condities wordt voldaan. Het Handboek Mediation van Brenninkmeijer (2003) deelt mee dat de belangrijkste voorwaarde hem in de bereidheid van de betrokken partijen zit om aan bemiddeling te beginnen. Als één van beide partijen met advocatenbrieven de andere partij belaagt en er allerlei gerechtelijke procedures worden gestart, dan kan het soms moeilijk zijn om de andere partij mee naar de bemiddelaar te krijgen. De Federale overheidsdienst Justitie (2006) pikt hierop in en zegt dat indien een bemiddeling niet slaagt – en dit kan door diverse redenen als slechte wil, onwrikbare standpunten en dergelijke meer – de partijen een rechtszaak kunnen inspannen of verder zetten.
4
4. Besluit Om dit deel af te sluiten, een korte recapitulatie. Steeds meer koppels gaan uit elkaar waarbij het geweten is dat vooral het ouderlijke conflict voor problemen bij de kinderen kán zorgen. Om dit te vermijden is het dus nodig om de (echt)scheiding op een zo sereen en goed mogelijke wijze te regelen. Bemiddeling wordt naar voor geschoven als een methode om scheidenden te helpen om op een gelijkwaardige manier zelf constructief hun conflict op te lossen en hun scheiding te regelen.
II
15
III METHODOLOGIE METHODOLOGIE
III
1
1. Onderzoeksmethode 1.1. Kwalitatief onderzoek Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag werd er gebruik gemaakt van kwalitatief onderzoek. Dit is aangewezen omdat zo de beleving en betekenisgeving van de geïnterviewde personen kan worden achterhaald. Bovendien is het een gevoelig onderzoeksthema en vergt aldus de aard ervan een kwalitatieve aanpak (Verté & Vanwing, 2003/2004). 1.2. Toetsend onderzoek In dit onderzoek behelst de onderzoeksvraag een aantal stellingen. Er wordt nagegaan in hoeverre deze stellingen, afgeleid uit de literatuur, aansluiten bij de desbetreffende werkelijkheid. De verhalen van de respondenten worden met andere woorden getoetst aan datgene dat eerder werd geschreven. 1.3. Dataverzamelingsmethode Er werd gewerkt met interviews omdat op die wijze kan worden achterhaald wat mensen denken en voelen betreffende het onderwerp. Er werd, met andere woorden, gezocht naar informatie over attitudes, opinies, gevoelens en gedachten. Bovendien is het via deze methode mogelijk om kennis te vergaren over verschillende aspecten van het onderzoeksthema (Baarda & de Goede, 2001). Meer specifiek werd het topicinterview gebruikt: de bevragingswijze is hierbij open, maar de onderwerpen die aan bod komen liggen min of meer vast. Bij ieder topic worden er nog enkele trefwoorden gegeven die in de loop van het interview spontaan aan bod zullen komen of, als dat niet gebeurt, door middel van een open vraag aan de respondent worden voorgelegd. Tijdens het interview kunnen ook nieuwe belangrijke gespreksonderwerpen, waarop kan worden ingegaan, naar voren komen (Baarda, De Goede & Teunisse, 2005). De gehanteerde vragenlijst kan samen met de motivering worden teruggevonden in de bijlagen.
2
2. Onderzoekspopulatie 2.1. Selectie van de respondenten Voor het selecteren van de respondenten, dit zijn personen die informatie over zichzelf verschaffen en dus zichzelf vertegenwoordigen, werd er gebruik gemaakt van een gerichte of beredeneerde
III
16
steekproef. Het gaat er hierbij om dat de keuze van de eenheden gebaseerd is op theoretische overwegingen, waarbij er naar een bepaalde samenstelling van de onderzoeksgroep wordt toegewerkt (Baarda, De Goede & Teunisse, 2005). In dit onderzoek werd er gestreefd naar een zo goed mogelijke afspiegeling van de realiteit, wat betekent dat er rekening moest worden gehouden met de variatie die zich voordoet in het Vlaamse bemiddelingslandschap. Verdergaand op de literatuur, kunnen er inderdaad een aantal contexten worden gedifferentieerd. Hieruit werden dan onderzoekseenheden verzameld, wat wordt weergegeven in figuur 3. Ook hoeveel respondenten er uit elke setting werden geïnterviewd, kan hieruit worden afgelezen. Een volledig overzicht van de respondenten kan op zijn beurt worden teruggevonden in de bijlagen.
Vrijwillige bemiddeling (16) Eén bemiddelaar (17) Advocaatbemiddelaar (13)
Rechtbankgebonden bemiddeling (3) Twee bemiddelaars (2) Anderen: welzijnsbemiddelaar, psycholoogbemiddelaar, ... (6)
Enkel verhaal ouders (14) Wél tot een oplossing gekomen (16)
Ook luisteren naar de kinderen (5) Niét tot een oplossing gekomen (3)
Figuur 3: Gedifferentieerde contexten van het bemiddelingslandschap in Vlaanderen, aangevuld met het aantal respondenten. Naast het bovenstaande, werd ervoor gezorgd dat evenveel mannen als vrouwen de onderzoekspopulatie bevolkten. Zij hebben immers een andere wijze van denken, waarmee er rekening werd gehouden. Er werd aldus gebruik gemaakt van het stratificatiecriterium ‘geslacht’, zodat er respectievelijk tien mannen en tien vrouwen werden geïnterviewd. Door een technische fout konden er van deze twintig interviews slechts negentien worden gebruikt. 2.2. Grootte van de groep Kwalitatief onderzoek is zeer arbeidsintensief, zodat het gebruikelijk is dat er niet met een té grote onderzoeksgroep wordt gewerkt. Zo werd de steekproef voorafgaand vastgelegd op twintig interviews en dit bleek inderdaad voldoende om te komen tot het punt van saturatie. Voldoende informatie werd aldus verzameld voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag (Baarda, De Goede & Teunisse, 2005).
III
17
2.3. Rekrutering Rekening houdend met het bovenstaande, werd er via verschillende invalshoeken op zoek gegaan naar bereidwillige respondenten. CAW’s en advocaatbemiddelaars werden aangesproken, maar ook de sneeuwbalmethode waarbij ik vrienden van vrienden opspoorde, leverde nieuwe respondenten op. Toeval speelde hierbij zeker een rol maar ook vrijwilligheid en het achter zich hebben van de traumaverwerking waren van belang. Waren deze laatste twee voorwaarden vervuld, dan kon een goed gesprek plaatsvinden. Eerlijkheidshalve wordt hieraan toegevoegd dat het geen gemakkelijke zoektocht was. Om de lezer hiervan een beeld te schetsen, worden enkele knelpunten weergegeven. Allereerst is het belangrijk om te weten dat bemiddeling in België relatief nieuw is, zodat het zoekkader eerder beperkt was. Ook praktische overwegingen, zoals de afstand tot de woonplaats van de respondenten, verengden het zoekgebied. Van bij aanvang werd er besloten om de verschillende mogelijkheden te exploreren en via uiteenlopende kanalen op zoek te gaan naar de nodige respondenten. Zo bestond een eerste strategie eruit om oproepen te plaatsen op de websites van de bestaande relevante hulpverleningsorganisaties. Ook via hun ledennieuwsbrieven en dergelijke meer, werd een poging ondernomen. Geen enkele reactie werd echter via deze weg bekomen. Evenzeer leverde een andere strategie, het hierboven beschreven sneeuwbaleffect, slechts een minimum aan respondenten op. Nadat ook de brieven, die aan verschillende notaris- en advocaatbemiddelaars werden verstuurd, geen antwoorden opleverden, werd er besloten om korter op de bal te spelen. Tal van bemiddelaars, zowel uit de private sector als uit het welzijnswerk, werden intensief opgebeld met de vraag of er binnen hun cliënteel personen zaten die bereid waren om mee te werken. Een tijdrovende bezigheid, dat daarenboven niet altijd iets opleverde. Vele excuses kwamen te boven: geen tijd, het niet stroken met het beroepsgeheim en dergelijke meer. Anderen wilden wel meewerken, maar misten de ervaring, zodat er amper sprake was van een cliëntenbestand. Nog anderen verleenden wel hun toestemming om mee te werken, maar vergaten het later of hadden er nog geen tijd voor gevonden. Opnieuw werd er dan teruggebeld zodat, na enige tijd, toch voldoende contactgegevens van bereidwilligen werden verzameld. De toestemming van deze laatsten vormde een conditio sine qua non, maar was zeker niet evident. Gelukkig werden alle hindernissen tijdig overwonnen, zodat er voldoende respondenten werden gevonden. 2.4. Het afnemen van de interviews Om de lezer een beter beeld betreffende het afnemen van de interviews te verschaffen, wordt er hier kort ingegaan op de locatie, de duur, het verloop en de registratie ervan.
III
18
Allereerst werd het, gezien het gevoelige thema, belangrijk gevonden dat de respondenten in een zo vertrouwd mogelijke omgeving werden geïnterviewd. De meeste interviews werden dan ook bij de respondenten thuis afgenomen. De onderzoekseenheden die werden verkregen dankzij de hulp van de scheidingsbemiddelaars werkzaam in het CAW te Jette, werden daarentegen, op aanraden van deze bemiddelaars, in het CAW zelf afgenomen. Opnieuw was er sprake van een vertrouwde omgeving. Een andere voorwaarde waarop de nadruk werd gelegd, was dat het interview kon plaatsvinden in een rustige omgeving. Ook werd er aan de geïnterviewden gevraagd om voldoende tijd vrij te maken. De duur van de interviews varieerden immers en dit afhankelijk van de openheid van de respondenten. Het was onmogelijk om een duidelijke tijdsgrens vast te leggen, daar sommigen maar al te graag hun verhaal in geuren en kleuren vertelden, terwijl anderen zich tot het strikt noodzakelijke beperkten. Dit was onmogelijk op voorhand te voorspellen. Zo duurde het kortste interview iets langer dan vijftien minuten, terwijl het langste gesprek meer dan vijfentwintig minuten in beslag nam. Alvorens over te gaan tot het eigenlijke interview, werd er eerst een korte introductie gegeven waarbij de onderzoeker zichzelf en het onderzoek voorstelde. De respondenten kregen op die manier een helder beeld van wat er hen te wachten stond en van wat er van hen werd verwacht. Er werd ook meegedeeld dat alle gegevens anoniem zouden worden verwerkt. Tot slot werd aan de respondenten gevraagd of het interview met een bandopnemer mocht worden opgenomen. Dit, zodat het mogelijk was om nadien alles zo precies mogelijk te kunnen weergeven. Alle respondenten stemden hiermee in. In deze eindverhandeling wordt er geen enkel interview weergegeven zodat de anonimiteit van de respondenten voor 100% kan worden gegarandeerd.
3
3. Vraagstelling 3.1. Onderzoeksvraag De hoofdvraag van dit onderzoek is toetsend, met name: "In hoeverre sluiten stellingen, afgeleid uit de literatuur, aan bij de verhalen van de hier gevonden ouders, die de bemiddelingsweg volgden?". 3.2. Stellingen De stellingen die worden getoetst aan de werkelijkheid, zijn allen afgeleid uit de literatuur. De theoretische achtergrond werd derhalve eerst geschreven, om pas later de stellingen hieruit te distilleren. Er wordt bedoeld dat de stellingen niét nauwkeurig werden voorgeselecteerd, maar dat de keuze eerder berustte op toevalligheid. Kwam het thema aan bod in de literatuur, dan was de
III
19
kans groot dat het topic in de stellingen terugkwam. Om alles haalbaar te houden binnen de gegeven tijds- en plaatslimiet, werd er geopteerd om het bij negen stellingen te houden, die hieronder zijn terug te vinden. Er wordt steeds verwezen naar de auteur waaraan de stelling wordt ontleend. Ook de paginanummers werden weergegeven, zodat de lezer de oorspronkelijke informatie snel kan terugvinden. Om de stellingen te ordenen, werd er op drie criteria gefocust.
1) De bemiddelaar en zijn competenties
■
STELLING 1: Een bemiddelaar moet een aantal kenmerken bezitten die vereist én noodzakelijk zijn om het bemiddelingsproces in goede banen te leiden (Senaeve, p 12).
■
STELLING 2: Bemiddeling gaat gepaard met een groot aantal voordelen (Spruijt et al., p 13).
■
STELLING 3: Het doel van bemiddeling bestaat onder meer uit het vastleggen van voorwaarden, die de omgang tussen partijen en de overlegbereidheid ook in de toekomst garanderen (Mac Gillavry, p 12).
■
STELLING 4: Scheidingsbemiddeling vanuit de private sector is minder betaalbaar voor de hulpvrager dan bemiddeling via het welzijnswerk (Het Kinderrechtencommissariaat, p 13).
2) De participant en conflictmanagement
■
STELLING 5: Het bemiddelingsaanbod bereikt veel te weinig ouders (Het Kinderrechtencommissariaat, p 10).
■
STELLING 6: De belangrijkste voorwaarde om tot een oplossing te komen zit hem in de bereidheid van de betrokken partijen om aan bemiddeling te beginnen (Brenninkmeijer, p 15).
■
STELLING 7: Het afwikkelen van een echtscheiding op tegenspraak geeft vooral aanleiding tot een eindeloze juridische strijd die uiteindelijk vooral verliezers oplevert (van Leuven & Hendriks, p 13).
3) De kinderen van de participanten en de gevolgen van de (echt)scheiding
■
STELLING 8: Veeleer een minderheid van de kinderen, die in hun kindertijd een ouderlijke (echt)scheiding meemaakten, ontwikkelt tijdens hun levensloop ernstige problemen (Van Peer, p 6).
■
STELLING 9: Conflict en vijandigheid tussen ouders, eerder dan de scheiding zelf, beïnvloeden het welzijn van kinderen negatief (Van Peer, p 7).
III
20
4
4. Data-analyse Na het afnemen van de interviews, werden dezen tekstueel zo precies mogelijk uitgetypt in het computerprogramma Word. Tot een volgende stap behoorde het selecteren van informatie op relevantie, waarbij de onbelangrijke delen werden geschrapt. De overgebleven essentiële tekst werd daarna opgesplitst in fragmenten. Vervolgens kon het labelen starten, waarbij alle tekstfragmenten werden voorzien van een naam of namen. Deze labels werden gegeven aan de hand van een topiclijst, die geordend was volgens de stellingen. Zo werden nadien alle stellingen bekeken en al dan niet bekrachtigd. Hiervoor werd gewerkt met citaten van de respondenten. Conclusies werden dan getrokken om de hoofdvraag te beantwoorden.
III
21
IV ANALYSEVAN DE ONDERZOEKSGEGEVENS
ANALYSE VAN DE ONDERZOEKSGEGEVENS
IV
1
1. Inleiding In dit deel worden de verschillende stellingen getoetst aan de verhalen van de respondenten. Zoals eerder reeds beschreven, zijn ze geordend volgens drie criteria. Om de gedachten van de respondenten zo precies mogelijk weer te geven, wordt er gewerkt met citaten. Per stelling volgt dan een conclusie. Aan het einde van dit deel worden alle conclusies samengevoegd om een ove zichtelijk geheel te vormen.
2
2. Bemiddelaars en hun methodieken ■
STELLING 1: Een bemiddelaar moet een aantal kenmerken bezitten die
vereist én noodzakelijk zijn om het bemiddelingsproces in goede banen te leiden. Uit de interviews kunnen inderdaad tal van eigenschappen worden gedistilleerd die de respondenten aangaven als onontbeerlijk te zijn voor het leiden van de bemiddelingsgesprekken. Zo zegt bijvoorbeeld respondent 1: "Die kijkt ook heel goed naar wat de onderliggende argumentatie is, en soms ligt die veel dichter bij elkaar dan wat er eigenlijk gezegd wordt en dat haalt zij er dan ook uit". Om het overzichtelijk te houden, wordt hier gewerkt met een opsomming van de verschillende noodzakelijke kenmerken, die werden aangegeven door de geïnterviewden. Volgens de respondenten moet een bemiddelaar: • onpartijdig, neutraal en objectief zijn; • over kennis ter zake beschikken; • communicatief sterk zijn; • een zekere mate van ervaring hebben; • vertrekken vanuit de situatie van de kinderen; • oog hebben voor de onderliggende argumentatie; • een vertrouwensband kunnen creëren; • verborgen kantjes kunnen detecteren; • een inlevingsvermogen hebben en begrijpen; • kunnen achterhalen of de scheidingsmelding heeft plaatsgevonden; • duidelijk en gestructureerd te werk gaan; • overtuigingskracht bezitten.
IV
22
Bij kenmerk 1 hoort een opmerking: ondanks dat dit de eigenschap was, die het meest werd aangegeven door alle ouders, gaf respondent 10, als enige, hier toch een andere invulling aan. Hij zei hierover: "Er ook iets krachtigs naastzetten, een bemiddelaar is niét neutraal, hij brengt ook iets in". Het begrip ‘meervoudig partijdigheid’ kan hieraan worden gelinkt. Er kan hier worden besloten dat deze stelling klopt voor alle betrokken ouders. Bovenstaande eigenschappen worden immers door hen aangegeven als kenmerken van de bemiddelaar, die vereist én noodzakelijk zijn om het bemiddelingsproces in goede banen te leiden.
■
STELLING 2: Bemiddeling gaat gepaard met een groot aantal voordelen.
Om hierna dieper in te gaan op de voordelen, blijkt allereerst uit de interviews dat vijftien van de negentien onderzoekseenheden géén nadelen zagen. Ze gaven dit elk met hun eigen bewoordingen weer: "Dan moet ik wel diep zoeken, neen, ik heb het heel positief ervaren" (R2) of "Ik heb zelf niet echt nadelen ondervonden" (R19). Anderen gaven wel nadelen, die dan voornamelijk betrekking hebben op praktische zaken en de kostprijs, waarop we later zullen ingaan. Voordelen werden daarentegen wél overvloedig aangehaald door alle ouders, uitgezonderd één. Het verhaal van respondent 16 werd geïnterpreteerd, waarbij de negatieve houding ten aanzien van bemiddeling, die gedurende het bemiddelingsproces niet veranderde – integendeel – een mogelijke verklaring kan zijn. De bemiddeling kreeg de kans niet om zich te bewijzen. Die voordelen, die het meest werden aangehaald door de anderen, worden nu besproken. Dezen kunnen, ondanks de verschillende bewoordingen, vaak tot hetzelfde worden teruggebracht. Een eerste belangrijk voordeel dat door verschillende ouders werd genoemd, heeft betrekking tot de communicatie die, dankzij de inbreng van de bemiddelaar, opnieuw de kans kreeg om zich te vormen. Respondenten 13 en 14 zeggen hierover: "Als je het zonder bemiddelaar doet dan, en mijn ex die had altijd de neiging van beginnen ruzie te maken en te beginnen tieren en schelden en uiteindelijk ja, dan ga je met ruzie uit elkaar, dan sta je nog geen stap verder, dat je tijdens de sessies toch makkelijker doorzet om toch te blijven praten" en "Ik vind het ook gemakkelijker om met je partner te praten als daar een derde persoon bij is, anders spelen er uiteindelijk weer machtsverhoudingen mee en dáár kun je niet anders dan op hetzelfde niveau met elkaar praten". Verder gaven velen aan dat ze aanvankelijk niet wisten waar te beginnen en dat ze, dankzij de juridische kennis die ze meekregen tijdens de bemiddeling, een betere kijk op de zaken kregen. Respondent 1 vat het als volgt samen: "Het is helemaal niet te doen van op eigen houtje alles geregeld te krijgen, je hebt ook niet de knowhow, waar moeten we allemaal aan denken enzovoort, dat zet de bemiddelaar uiteindelijk toch ook allemaal op een rijtje". Respondent 17 voegt nog toe: "Er werd gewezen op onze rechten, op onze verplichtingen, op wat dat kan, op wat dat niet kan, dat er ons toch een enorme juridische achtergrond werd gegeven". Het gaat erom dat men de
IV
23
deskundige inbreng van de bemiddelaar apprecieerde: "Ze heeft enorm veel dingen aangebracht, raadgevingen gedaan, tips gegeven, voorbeelden, financiële regelingen …" (R12) en "Ook de ideeën die ze aanreikte van hoe je het zou kunnen doen, ze zei niet van je moet het zo doen of zo is het het beste, maar ze zei gewoon van, dát is een mogelijkheid en dát is een mogelijkheid" (R13). Andere voordelen die nog aan bod kwamen, tot slot, hebben onder andere betrekking tot de sfeer, de relatief snelle afhandeling, de zekerheid van alles te hebben doorgewerkt enzovoort. De conclusie is duidelijk: de respondenten gaven voldoende voordelen aan om de stelling te ondersteunen.
■
STELLING 3: Het doel van bemiddeling bestaat onder meer uit het
vastleggen van voorwaarden die de omgang tussen partijen en de overlegbereidheid ook in de toekomst garanderen. Uiteraard wordt dit uitgangspunt ondersteund en wordt er maar al te graag geloofd dat dit in de praktijk tot uiting komt. Helaas mag deze stelling, na het bestuderen van de verhalen, niet worden bekrachtigd. Als de werkwijze van de bemiddelaars wordt bekeken, dan blijkt immers dat er vooral wordt gewerkt naar het bereiken van een overeenkomst. Dit is natuurlijk ook een belangrijke doelstelling, maar het vastleggen van voorwaarden, die de omgang tussen partijen en de overlegbereidheid ook in de toekomst garanderen, komt minder vaak terug. Respondent 19 zegt hierover: "Nu is het beter, nu kunnen we normaal met elkaar omgaan, maar op dat vlak is er tijdens de bemiddeling niet echt iets aan gewerkt". Worden echter, specifiek, de gegevens met betrekking tot de relaties tussen de ex-partners geanalyseerd, dan geven negen respondenten weer dat hun communicatie niet vlot verloopt. Zo deelt bijvoorbeeld respondent 8 ons het volgende mee: "Wij communiceren niet meer, zelfs in de tijd van de bemiddeling, wij zagen elkaar daar en dat was al". De andere tien geven aan geen problemen met de onderlinge communicatie te hebben: "Er is nog communicatie, het is niet dat wij niet meer praten ofzo, wij bellen nog, wij zien elkaar nog eens" (R6) of "De druk is van het vat dus nu gaat dat wel, ja, nu kunnen wij normaal communiceren" (R12). Bovenstaande is uiteraard een simplistische voorstelling van de werkelijkheid, waarbij de antwoorden werden ingedeeld in ‘ja, de communicatie verloopt vlot’ of ‘neen, de communicatie verloopt niet vlot’. Ook meer complexe elementen spelen een rol. Zo kan bijvoorbeeld één van de partners er nog niet aan toe zijn om een goede communicatie op te bouwen. Dit blijkt uit het verhaal van respondent 4: "Er is niet veel communicatie meer, niet na de scheiding, tijdens de bemiddeling eigenlijk ook al niet meer, dat is niet veranderd … daar neem ik wel de verantwoordelijkheid voor, niet omdat ik dat graag heb, maar gewoon omdat ik daar nog niet aan toe ben … nog niet … het doet me geen deugd om mijn ex-partner terug te zien, laat staan te spreken, dus ik zoek dat ook niet meer op, ik mijd dat".
IV
24
Drie andere respondenten gaven aan dat de communicatie tijdens de bemiddelingsgesprekken wel lukte maar dat deze daarna terug verwaterde. Respondenten 7 en 13 zeggen hierover: "Dat gaat eventjes terug vlot hé, je kan ook niet anders, dat gaat vlot tot op een bepaald moment en dan is die zaak achter de rug en is het terug minder" en "Op dat moment ging het beter, dáár, maar daarbuiten of erna niet". Verder gaven ook een tweetal respondenten weer dat ze het voordeel van een goede communicatie niet inzien: "Want er is sowieso niet veel communicatie, moet ook niet, vind ik" (R3) en "Ja, die is heel slecht … dat zal dan waarschijnlijk mijn bijdrage ook wel zijn, ik zie het nut er niet meer van in" (R18). Tot slot is het ook niet altijd even eenvoudig om te blijven communiceren door tal van omringende factoren. Gelukkig zijn de geïnterviewden zeer inventief: "Met e-mail is het ook heel gemakkelijk hé, je communiceert met mekaar en je hoeft mekaar niet altijd onder ogen te komen op een moment dat het misschien eventjes moeilijker is" (R17). Als besluit kan worden aangenomen dat het werken aan voorwaarden die de omgang tussen partijen en de overlegbereidheid ook in de toekomst garanderen, minder aan bod kwam tijdens de sessies. Of de communicatie na de echtscheiding vlot verloopt, hangt dan eerder af van de betrokken personen en hun houding.
■
STELLING 4: Scheidingsbemiddeling vanuit de private sector is minder
betaalbaar voor de hulpvrager dan bemiddeling via het welzijnswerk. Wat de kostprijs betreft, kan er worden benadrukt dat er grote verschillen zitten tussen de bedragen die de respondenten meedeelden. Een eerste opmerking hier is dat de respondenten vaak erg lang over hun antwoord moesten nadenken en dat ze uiteindelijk slechts een schatting konden maken. Wordt dit geïnterpreteerd, dan wordt de turbulentie die deze periode met zich meebrengt naar voren geschoven als mogelijke verklaring. Bovendien is het een afgesloten hoofdstuk waarop men liever niet terugkijkt zodat ‘details’ eerder snel worden vergeten. Een schatting kon door de meesten wel worden gegeven waarbij allereerst die prijzen worden bekeken die men diende te betalen bij de bemiddelaars uit de private sector, meer specifiek bij de advocaatbemiddelaars. Twee soorten antwoorden werden hier verkregen: naast de respondenten die met een totaalprijs kwamen aanzetten, waren er die enkel de kosten per sessie weergaven. Dit laatste geeft een vertekend beeld, daar de kosten voor het opstellen van de akte, het regelen van de papieren en dergelijke meer, snel kunnen oplopen en hierbij dus niet werden meegerekend. Wanneer de respondenten enkel de kostprijs per sessie weergaven, dan waren deze bedragen vrij gelijklopend waarbij het minimum op € 75 en het maximum op € 100 lag. Dit is dan voor beide
IV
25
ouders samen, waarna zij dit bedrag nog moesten delen. Een andere berekeningswijze die werd gehanteerd, vonden we terug bij respondenten 4 en 14. Hier werd € 30 per uur, per persoon gerekend, zodat een bemiddelingsessie met bijvoorbeeld twee ouders en drie kinderen – want dit was hier het geval – snel kon oplopen. Wordt er echter rekening gehouden met de totaalprijs dan valt het op dat, in tegenstelling tot hierboven, de prijsverschillen tussen de verschillende advocaatbemiddelaars duchtig variëren. Hieronder wordt de totaalprijs gegeven, die door de respondenten werd nagekeken op de afrekening, gepaard met het geschatte aantal sessies. Men kan dan zelf de nodige conclusies trekken. • € 1250 voor ± 10 sessies • € 1140 voor ± 7 sessies • € 1253 voor ± 3 sessies • € 440 voor ± 2 sessies Worden nu de bijdragen die men betaalde voor het werk verricht door de welzijnsbemiddelaars, werkzaam in het CAW, beschouwd, dan zien we dat respondent 15, zelfstandig graficus van beroep, € 50 per sessie betaalde. Respondent 2, magazijnarbeider, betaalde hiertegenover vrij lage bijdragen, waarna hij later niets meer hoefde te betalen. Het vermelden van de beroepen heeft enkel als doel aan te tonen dat de CAW’s rekening houden met ieders financiële positie. Hiernaast werden ook nog respondenten, wiens gesprekken door een psycholoogbemiddelaar uit de private sector werden geleid, geïnterviewd. Deze hield ook rekening met iemands financiële situatie waarna er dan een berekening op het inkomen werd gemaakt. Samenvattend valt uit het bovenstaande af te leiden dat de kostprijs sterk afhankelijk is van de bemiddelaars zelf. Verder is het duidelijk, ondanks de beperkte gegevens, dat er een groot verschil is of een bemiddelaar op zelfstandige basis werkt op in opdracht van een CAW. Natuurlijk kunnen hier ook uitzonderingen voorkomen, zoals blijkt bij de kostprijs van de psycholoogbemiddelaar, die werkt met een bepaald percentage op het loon van de cliënten.
3
3. Participanten en conflictmanagement ■
STELLING 5: Het bemiddelingsaanbod bereikt veel te weinig ouders.
Met onze eigen zoektocht naar respondenten in het achterhoofd, is het mogelijk om hier onmiddellijk volmondig ‘ja’ op te antwoorden. Uiteraard mag er niet worden vergeten om rekening te houden met het emotionele karakter van het onderwerp als belangrijke determinant voor het niet
IV
26
willen meewerken. Toch was het zoekkader, reeds van in het begin, eerder beperkt. Dat de twintig respondenten alleszins wél de weg naar de bemiddeling vonden, kan enkel worden toegejuicht. Hier wordt nu nagegaan hóe de ouders precies bij de bemiddelaars terechtkwamen zodat hieruit kan worden geleerd. Een uiterst belangrijke vraag bij dit deel is of mensen bemiddeling wel kennen. Hierbij wordt de nadruk gelegd op het verschil dat de respondenten maakten tussen de periode voorafgaand aan de scheidingsbeslissing en de tijd die erop volgde. Het moet duidelijk zijn dat, wanneer scheiden realiteit wordt, mensen informatie gaan zoeken en de kans dat ze bemiddeling leren kennen aldus stijgt. Respondent 11 verwoordt het als volgt: "Ik denk van horen zeggen, dus eigenlijk via vrienden, want een jaar ervoor had ik er eigenlijk nog nooit van gehoord, niets eigenlijk". Hierbij aansluitend kan er worden meegedeeld dat slechts twee respondenten aangaven bemiddeling reeds te kennen vooraleer men zelf met de scheidingsrealiteit te maken kreeg. Verklaringen liggen voor de hand: respondent 9 is werkzaam in de sociale sector terwijl een vriendin van respondent 14 professioneel bemiddelaar is. Voor diegenen die aangaven bemiddeling aanvankelijk niet te kennen, waren de twee belangrijkste bronnen tot informatie, eens men er middenin zat, enerzijds kennis die men haalde uit gesprekken met vrienden en anderzijds inlichtingen die men nam uit het lezen van boeken, informatiebrochures en dergelijke meer. Respondenten 12 en 15 vertellen ons: "We zijn er eigenlijk bij terechtgekomen via een advertentie, ergens iets gelezen in een Libelle of in ik weet niet wat, dus gewoon ergens iets gelezen" en "Dat is via kennissen, via mensen die hetzelfde hadden meegemaakt en die er ook niet uit geraakten". Verder gaven vier respondenten mee dat ze specifiek naar een alternatieve wijze voor het regelen van de scheiding zochten. Het verhaal van respondent 19 laat dit duidelijk zien: "Ik kreeg dreigementen van dat ik mijn zoon niet meer te zien kreeg en dan dacht ik dat eerst via het gerecht te doen, maar ik wou dat niet doen en dan zelf verliezen, dus dan ben ik op zoek gegaan via internet naar een andere oplossing". Verder kan er worden beklemtoond dat enkele respondenten ook een verschil maakten tussen ‘er al eens iets van gehoord hebben’ en werkelijk vatten wat bemiddeling nu behelst. Respondent 4 zegt hierover: "Kennen is veel gezegd hé, ik wist dat het bestond, je kent het maar als je het meemaakt, ik kende het dus niet, ik wist het bestaan er vanaf". Anders is het wanneer men inderdaad van het bestaan van bemiddeling afwist en toch ‘koos’ voor de gerechtelijke weg. Respondent 13 verduidelijkt: "Mijn ex is nogal een wispelturig type, hij veranderde constant van gedacht, zo was hij in het begin akkoord dat de kindjes bij mij zouden blijven, dan weer niet en, en, ik heb dan een advocaat genomen, en dan ja, dan sla je eigenlijk die stap van bemiddeling, automatisch al over".
IV
27
Soms komt het voor dat het net de rechtbank is, die op het bestaan van bemiddeling duidt en de weg ernaar aangeeft: "Dat is van de rechtbank uit gekomen, het was bij onze advocaten totaal niet ter sprake gekomen, dan wisten wij het ook niet en ik denk ook, moesten de mensen dat weten of direct aangespoord worden door een advocaat vóór … dan komt er geen rechtszaak hé" (R7). Een mooi voorbeeld van zo een doorverwijsfunctie is het verhaal van respondent 2: "Ik weet niet hoe het juist komt, maar we zijn het eerst naar het OCMW gestapt, zo zijn we bij een heel vriendelijke mevrouw terechtgekomen en die, die heeft ons eigenlijk het adres doorgegeven van het CAW". Concluderend kan hier worden gezegd dat de stelling voor 100% wordt ondersteund en dat er nog heel wat kan worden geschaafd aan de weg die leidt tot bemiddeling.
■
STELLING 6: De belangrijkste voorwaarde om tot een oplossing te komen
zit hem in de bereidheid van de betrokken partijen om aan bemiddeling te beginnen. De stelling die hierboven wordt geponeerd, valt deels te verdedigen. Hiermee wordt bedoeld dat de respondenten weergaven dat het zeker een voorwaarde is om tot een oplossing te komen, maar dat een andere te vervullen conditie meer werd aangehaald en dus als belangrijker werd bevonden. Eerst volgen hier de citaten om de stelling te bevestigen: "Dat je van beide partijen toch wel een beetje goede wil moet hebben van ten eerste van te komen en van te praten" (R13) en "Het heeft toch een jaar geduurd eer dat we hier op touw zijn geslagen en eer dat zij is beginnen meewerken want ze probeerde altijd van, ja … afzeggen, rond de pot draaien en zo van die dingen" (R15). Wat de respondenten echter frequenter aangaven als een noodzakelijk in te vullen vereiste, was het feit dat men allebei een beetje moest inleveren. Zo zeggen respondenten 8 en 12 hierover: "Maar dat ligt dan aan de personen zelf hé, je moet een beetje water in uw wijn doen, natuurlijk, je moet toch proberen overeen te komen, de bemiddelaar zal je in de goede richting duwen maar het hangt van u ook af" en "We zijn dan toch een beetje water bij de wijn gaan doen, allebei, want uiteindelijk sta je tegenover elkaar op die moment, je staat echt, als het dan zover is, ja, dan is de onderlinge toestemming ver zoek". Ook nog andere voorwaarden om tot een regeling te komen, werden door de respondenten aangehaald. Respondent 1 zegt bijvoorbeeld dat het reeds begint bij het begin: "Je moet met twee wel willen scheiden eigenlijk". Verder geeft respondent 4 nog weer: "Je moet de dingen accepteren, dus als je inderdaad advies krijgt van de bemiddelaar, van ik zou het zo doen, van wat denk je en dan knik je tijdens de sessie en dan achteraf toch anders doen, dat werkt niet".
IV
28
De conclusie hier is, dat de bereidheid van de betrokkenen om aan bemiddeling te beginnen, zeker en vast een te vervullen voorwaarde is. De meeste respondenten keken hier echter over en gaven andere elementen aan. De vereiste dat beide partijen een beetje moeten inleveren, werd het meest aangehaald.
■
STELLING 7: Het afwikkelen van een echtscheiding op tegenspraak geeft
vooral aanleiding tot een eindeloze juridische strijd die uiteindelijk vooral verliezers oplevert. Om deze stelling al dan niet te bevestigen, is er in feite een ander onderzoek nodig. Toch wordt het hier thuis bevonden, daar de tegenspraak het alternatief is voor het regelen van de echtscheiding met de hulp van een bemiddelaar. Er wordt bekeken wat de respondenten zelf aangaven als mogelijke gevolgen van het schikken van de echtscheiding met ieder zijn eigen advocaat. Welke gedachten maakten dus dat ze niét voor deze mogelijkheid hebben gekozen? Velen gaven aan dat ze dachten dat de uitkomst zélf waarschijnlijk niet zo anders zou zijn geweest, maar de manier waarop men hiertoe zou zijn gekomen, wel. Samengevat menen ze dat het onder meer moeizamer, minder ‘proper’, trager en financieel harder zou zijn geweest. Ook verwacht men dat men sneller uit elkaar zou worden gedreven en dat het meer ieder voor zichzelf zou zijn geweest. Veelvuldig werd dan ook aangehaald dat men vermoedde dat de zaken toch meer werden uitgespeeld en dat het zwart maken van elkaar sneller zou plaatshebben. Bovendien is het woord ‘vechtscheiding’ meermaals gevallen. Een aantal citaten om dit alles te verduidelijken volgen hier. Respondent 1: "Ik denk dat het dan allemaal op de spits gedreven wordt, dat je uit elkaar gedreven wordt in plaats van naar elkaar toe te werken, ik denk dat het dan meer elk vanuit zijn versterkte burcht is, en dan proberen om er elk zoveel mogelijk uit te halen en zo van die toestanden, dat het heel veel tijdverlies en heel veel leed met zich meebrengt". Respondent 2: "Er zouden natuurlijk ook afspraken enzovoort op papier gekomen zijn, maar dus die sociale begeleiding bijvoorbeeld, die zou, denk ik, er niet geweest zijn, het zou ook duurder geweest zijn, het zou meer in de sfeer hangen van ieder op zijn rechten en daardoor minder het geheel in het oog houden van laten we er ons beiden goed bij voelen". Respondent 6: "Ik denk dat het wel ongeveer in dezelfde orde geweest zou zijn, maar het zou een vechtscheiding zijn geworden, dat het een andere situatie was geweest, dat er teveel ruzie zou zijn gekomen en dat is nu toch, door de bemiddeling, tot het minimum gebleven." Als besluit valt te melden dat de vermoedens van de respondenten de stelling alvast bevestigen. Verder vormt heel het verhaal van respondent 15 een bewijs om de stelling te ondersteunen: bij dit koppel werd bemiddeling immers ingezet als laatste wapen om de jarenlange juridische strijd te beslechten. Jammer genoeg kon ook de bemiddeling geen oplossing bieden en blijft de vrouw achter als verliezer.
IV
29
4
4. Kinderen van de participanten en de gevolgen van de (echt)scheiding ■
STELLING 8: Veeleer een minderheid van de kinderen die in hun kinder-
tijd een ouderlijke (echt)scheiding meemaakten, ontwikkelt tijdens hun levensloop ernstige problemen. Worden de gegeven verhalen bestudeerd, dan kan globaal worden meegedeeld dat het merendeel van de ouders geen al te grote problemen bij de kinderen opmerkt. Respondenten 12 en 18 verwoorden het als volgt: "Ze waren er natuurlijk niet blij mee, dat is logisch, maar ondertussen, nu, hebben ze dat aanvaard en ik denk dat ze er eigenlijk niet te veel onder leiden" en "In hun dagdagelijkse doen, zie ik toch niet veel problemen neen". Drie factoren die als mogelijke verklaring kunnen dienen, worden naar voor geschoven. Allereerst wordt de leeftijd aangeduid als een beschermende factor: kleine kindjes kennen vaak niet anders en hebben voldoende aan duidelijke afspraken. Dit blijkt uit de verhalen van onder meer respondenten 13 en 17: "Mijn kindjes zijn eigenlijk nog te klein, die willen gewoon weten van als ik ze afzet, van hoeveel keer moeten we bij papa slapen, als ze maar een antwoord hebben van zoveel en dan is het goed" en "Hij was te klein, ja op tweejarige leeftijd, ik denk dat, tot op heden, is het een voordeel omdat hij het niet echt beseft, hij is niet anders gewend geweest, hij gaat met alle plezier naar papa, die woont in Kapellen en ok, en dan kom ik terug naar mama en hoelang moet ik nu weer bij papa blijven, drie dagen, ok, en dat loopt allemaal heel vlot". Ook wanneer de kinderen de (echt)scheiding hebben zien aankomen, blijken ze er beter mee te kunnen omgaan: "Die waren positief, die hadden het verwacht, ze hadden het zien aankomen, vóór mij denk ik, maar toen ik de beslissing had genomen, dan zeiden ze, voor ons geen probleem, dat hadden we wel zien aankomen, door het apart wonen, het apart leven eigenlijk" (R8). Tot slot maakt ook het feit dat er veel scheidingen in de vriendenkring voorkomen, dat de kinderen het een betere plaats kunnen geven. Dit was het geval bij de kinderen van respondenten 3 en 18: "Ze zei, jullie zijn twee volwassen mensen en wat jullie in jullie leven doen, dat is jullie beslissing, ik moet zeggen, al haar vriendinnen zijn van gescheiden ouders, dus voor haar is dat geen heel abnormaal patroon want in haar nabije omgeving, ze is er zo wat mee grootgebracht" en "Ook de oudste twee, ze hebben jaren in een klas gezeten waarvan bijna de helft van de kinderen van de klas van gescheiden ouders waren, dus ze kenden dat wel, niet dat ze dat leuk vinden, uiteraard, maar ze maken er eigenlijk toch niet zo’n problemen van, ik vind dat ze dat super doen". Natuurlijk zijn er ook anderen, waarbij het allemaal iets moeilijker gaat. Zo vertellen respondenten 1 en 6 over hun kinderen: "Ze gaan er een beetje variabel mee om, de jongste die had er vooral veel
IV
30
verdriet van, die dacht altijd van misschien lukt het nog, dat bleek dan niet het geval te zijn en nu heeft hij zoiets van, het is toch allemaal niet zo rechtvaardig, en de tweede, die had ook héél veel verdriet, maar die, we dachten van die gaat echt wel problemen krijgen, serieuze problemen, maar dat is dan goed doorgedraaid, die gedraagt zich nu heel correct en vriendelijk, en dan de tweede oudste, die is nu aan het spartelen, iets ongelooflijks, die heeft het probleem, dat ze, ze wil één klare lijn zien en ze hoort hier een verhaal en ze hoort daar een ander verhaal, ze kan er niet mee omgaan, dus die heeft het echt wel heel moeilijk, en dan de laatste, dat gaat allemaal wel, maar die zag het toch liever allemaal anders gaan, maar dat gaat eigenlijk wel, de laatste tijd, geen commentaar meer op de situatie, goh, het is ook allemaal en beetje op en af hé …" en "Ja, de oudste zoon heeft er nog altijd veel problemen mee, hij maakt ons nog altijd verwijten van, hij doet het eigenlijk niet zo goed op school maar als je daar dan verwijten over maakt dan zegt hij iets in de richting van jullie hebben het zelf ook niet goed gedaan, het is bij jullie ook fout gelopen, de jongste en de oudste verwerken dat op een andere manier, rustig, zonder eigenlijk, neen, daar krijgen we eigenlijk geen verwijten van, die verwerken dat anders". Hierbij aansluitend vertelde respondent 15 nog: "Mijn dochter heeft er duidelijk het meest last van gehad, we hebben dan wel, ik heb wel met haar een jaar en half regelmatige therapeutische sessies gedaan omdat ze nogal moeilijk over haar gevoelens kan spreken, en dan hebben we geprobeerd met therapeutische sessies waar terug gespeeld wordt en de therapeuten kijken naar haar gedrag en dat is wel een stuk beter geworden, dus, ze is nu ook een stuk mondiger geworden". Verder heb je nog diegenen die er dan weer eerder onverschillig tegenover staan: "Toen een vriendin van mij het overlangs vroeg aan haar dan, ze doet dat dikwijls wel, haar schouders naar boven halen als je iets vraagt, dan denk je ofwel ik weet het niet ofwel is het, het is mij gelijk, een beetje een onverschillige houding dus, en dan heeft ze ook zo gedaan van het is niet leuk dat mijn ouders gescheiden zijn maar het is nu eenmaal zo" (R3). Concluderend kan er worden gesteld dat ieder kind op zijn of haar eigen manier omgaat met een (echt)scheiding. Thans blijkt uit deze gegevens dat het merendeel van de kinderen er geen blijvende problemen van ondervindt. Om af te sluiten volgt een citaat van respondent 10, die met één zin de stelling volledig ondersteund: "Ik denk wel dat het voor hen heel helder is wat er aan de hand is, ik denk ook niet dat het problematisch hoeft te zijn, het gaat goed met onze kinderen".
■
STELLING 9: Conflict en vijandigheid tussen ouders, eerder dan de
scheiding zelf, beïnvloeden het welzijn van kinderen negatief. Uit de verhalen blijkt dat in de meeste gevallen de ouders op een serene wijze met elkaar omgingen en dat het conflictgehalte eerder beperkt bleef. Toch kan deze stelling worden bekrachtigd door gebruik te maken van de informatie die werd verzameld uit die interviews waar er wél sprake was van een vijandigheid. Opnieuw wordt er gebruik gemaakt van citaten.
IV
31
Respondent 2: "Om te beginnen met ’s morgens samen opstaan, dan waren er dikwijls al woordenwisselingen en dan was zij daar middenin. We zagen dat zij soms leed onder de conflicten die zij zag tussen haar mama en haar papa en dat ze er zich niet goed bij voelde dan. Het waren niet echt gewelddadige conflicten maar bij momenten was het toch, tegen mekaar op, roepen en verbaal geweld en dan zagen we natuurlijk wel dat het op haar woog. De conflicten waren dus soms heel hevig en dat is wel tijdens de bemiddeling veranderd. Naargelang de bemiddeling vorderde, realiseerden we van, het is in beidens belang en ook in het belang van ons kind, van alles toch maar goed te organiseren. En eigenlijk nu, nu is die relatie, hoe gek dat ook mag klinken, nu is die eigenlijk beter, of verloopt die vlotter en vriendelijker enzovoort, dan voor we besloten hadden van te scheiden. Nu is er nog een kort gesprekje tussen mama en papa maar dat loop allemaal veel vlotter. We zien ook dat ze zich daar nu heeft aan aangepast en zich er eigenlijk beter bij voelt ook. Als we zo kunnen met elkaar blijven overeenkomen, dankzij die bemiddeling ook en alles wat we hebben vastgelegd, dan denk ik, naar de toekomst toe, dat zij zich daar beter zal bij voelen dan onder eenzelfde dak te wonen met een mama en papa die toch, hoe dan ook, een keer in elkaars haren gaan vliegen." Respondent 5: "En dat liep allemaal niet zo goed samen, veel stress, enorm veel stress en dat was niet goed voor onze zoon, ik zag hem die stress krijgen van ons. Ik wou daar mee stoppen, ruziemaken, als kind is dat enorm vreselijk dat uw ouders ruziemaken en ik wou dat het stopte en uiteindelijk is het nu gestopt. Nu komen we goed overeen, af en toe zijn er nog wel eens stribbelingen, maar ja, dat is overal, maar nu kunnen we toch als vrienden met elkaar omgaan en onze zoon begrijpt dat en accepteert het dan sneller en veel gemakkelijker." Respondent 19: "Voor hem is dat ook veel beter geworden, toen wij nog samenwoonden, begon je toch wel te merken dat hij last kreeg van heel die vijandige sfeer en dan zijn we apart gaan wonen en dan is hij eigenlijk terug helemaal open gebloeid en dat is een heel ander kind geworden." Concluderend valt te zeggen dat er sowieso niet bij alle ouders sprake was van een vijandige omgang met elkaar. Was dit wel het geval en kleurden conflicten en onenigheden de dagelijkse gang van zaken, dan gaven de respondenten weer dat het welzijn van de kinderen steeg, naarmate men minder ruzie maakte. Ondanks het feit dat de ouders nu dus wel uit elkaar waren, was er een opmerkelijk verschil in welzijn van de kinderen merkbaar. De echtscheiding was, vanuit dit perspectief, dus een goede beslissing.
5
5. Samenvattende conclusie Zetten we alles op een rijtje, dan kunnen we eerst en vooral concluderen dat, volgens onze respondenten, de bemiddelaars toch aan een aantal vereisten moeten voldoen opdat ze de
IV
32
gesprekken goed zouden kunnen leiden. Zo moeten de bemiddelaars onpartijdig, neutraal en objectief zijn én over kennis ter zake beschikken. Verder wordt er aangegeven dat ze communicatief sterk moeten zijn en een zekere mate van ervaring moeten hebben. Ook is het belangrijk dat de bemiddelaars vertrekken vanuit de situatie van de kinderen en oog hebben voor de onderliggende argumentatie van beide ouders. Andere noodzakelijke eigenschappen zijn nog het kunnen creëren van een vertrouwensband en het kunnen detecteren van verborgen kantjes. Eveneens wordt het hebben van een inlevingsvermogen en het kunnen achterhalen of de scheidingsmelding heeft plaatsgevonden, aangehaald als belangrijke kenmerken. Tot slot vinden de respondenten het belangrijk dat de bemiddelaars duidelijk en gestructureerd te werk gaan, terwijl ze duidelijk over een overtuigingskracht bezitten. De tweede stelling handelde over de voordelen die kunnen worden verbonden aan het bemiddelingsproces. Gecomprimeerd werden dezen hierboven weergegeven als enerzijds de communicatie die, dankzij de inbreng van de bemiddelaar, opnieuw de kans kreeg om zich te vormen. Anderzijds gaven velen aan dat ze aanvankelijk niet wisten waar te beginnen en dat ze, dankzij de juridische kennis die ze meekregen tijdens de bemiddeling, een betere kijk op de zaken kregen. Het gaat erom dat men de deskundige inbreng van de bemiddelaar apprecieerde. Andere voordelen die nog aan bod kwamen, hebben onder andere betrekking tot de sfeer, de relatief snelle afhandeling, de zekerheid van alles te hebben doorgewerkt enzovoort. Met betrekking tot het werken aan voorwaarden, die de omgang tussen partijen en de overlegbereidheid ook in de toekomst garanderen, kan er worden geconcludeerd dat dit minder aan bod kwam tijdens de sessies. Werd er inderdaad naar de onderlinge communicatie tussen de ouders ná de (echt)scheiding gevraagd, dan kunnen er twee uiteenlopende richtingen worden onderscheiden. Negen respondenten gaven weer dat hun communicatie niet vlot verloopt, terwijl de andere tien rapporteerden hier geen problemen mee te hebben. Óf de communicatie na de echtscheiding al dan niet vlot verloopt, hangt dan eerder af van de betrokken personen en hun houding. Zo was nog niet iedereen klaar om terug op een normale wijze te communiceren, terwijl anderen aangaven het nut er niet van in te zien. Nog anderen gaven weer dat de communicatie tijdens de bemiddelingssessies terug op gang kwam, maar dat dit daarna terug verwaterde. Een volgende stelling handelde over de kostprijs, waarbij uit de verhalen valt af te leiden dat deze sterk afhankelijk is van de bemiddelaars zelf. Een tweede conclusie is dat er een verschil in berekeningswijze valt op te merken tussen de zelfstandige bemiddelaar en de bemiddelaar die werkt in opdracht van een CAW. Deze laatste houdt immers rekening met ieders inkomen en baseert hierop de prijs. De zelfstandige bemiddelaars zijn eerder geneigd om vaste tarieven te hanteren, waarbij dan nog eens kantoorkosten worden gerekend. Uiteraard kunnen hierop uitzonderingen voorkomen.
IV
33
Hier worden nu de vaststellingen, met betrekking tot de stellingen aangaande de participanten, weergegeven. De eerste handelde over het bereik van de bemiddeling. Uit eigen ervaring wordt besloten dat er totnogtoe te weinig ouders worden bereikt. Verder was het hier interessant om in te gaan op hóe de respondenten dan wel de weg naar bemiddeling vonden. Een eerste belangrijke conclusie is dat mensen te weinig op de hoogte zijn van het bestaan ervan. Zo waren er slechts twee respondenten op de hoogte van deze mogelijkheid, vooraleer scheiden ook voor henzelf werkelijkheid werd. Eens men in deze realiteit zit en men specifiek op zoek gaat naar een nietgerechtelijke werkwijze, dan is de kans groot dat men wel de weg vindt. Tot slot is ook doorverwijzing door de rechtbank een optie om in aanraking te komen met bemiddeling. De zesde stelling besloeg de voorwaarden om tot een oplossing te komen via de bemiddelingsweg. Er kan worden geconcludeerd dat naast de bereidheid om te wíllen bemiddelen, ook de bereidheid om in te leveren een belangrijke vereiste is. Deze laatste werd het frequentst aangehaald door de respondenten. Ook nog andere voorwaarden om tot een regeling te komen, werden aangehaald. Meer specifiek gaat het over het wíllen scheiden en het accepteren van de dingen. Verder werd er ingegaan op de tegenspraakprocedure en de vermoedens van de respondenten over de afhandeling van hun echtscheiding via deze weg. De veronderstellingen gingen eenzelfde kant op, waarbij men dacht dat het met een tegenspraakprocedure moeizamer, minder ‘proper’, trager en financieel harder zou zijn geweest. Bovendien was men bang dat alles zou uitdraaien op een zogenaamde ‘vechtscheiding’. Dit kon inderdaad geconcludeerd worden uit het verhaal van respondent 15, waarbij de bemiddeling was ingezet om een juridische strijd te eindigen. De vrouw bleef echter achter als verliezer. Als laatste werd er ingegaan op de beleving van de kinderen. Uit de verhalen blijkt dat het merendeel van de kinderen géén blijvende problemen ondervindt, zodat de stelling ernaar kan worden ondersteund. Drie beschermende factoren werden aangehaald, met name de jonge leeftijd van de kinderen, het zien aankomen van de breuk en het hebben van een vriendenkring waarin echtscheiding vaak voorkomt. De meeste kinderen kunnen de scheiding aldus een plaatsje geven. Nochtans zijn er ook anderen die het moeilijker hebben of diegenen die eerder een onverschillige houding aannemen. Dezen zijn in dit onderzoek een minderheid. Als conclusie wordt er aangenomen dat een (echt)scheiding niet per sé problematisch hoeft te zijn. De laatste stelling, tot slot, met betrekking tot het conflict en de vijandigheid tussen de ouders, wordt eveneens bekrachtigd. Uit de hiermee gelinkte verhalen valt immers af te leiden dat het welzijn van de kinderen steeg zodra er sprake was van minder ouderlijk conflict. Het is dan niet de echtscheiding zelf die het welzijn van kinderen beïnvloedt, maar dus eerder het ouderlijke conflict.
IV
34
6
6. Beantwoorden van de onderzoeksvraag Wordt het bovenstaande nu teruggekoppeld naar de onderzoeksvraag, dan kan er worden besloten dat de ervaringen van de ouders, bij het merendeel van de stellingen, gelijklopen met de informatie die aan de literatuur werd ontleend. Enkel bij stelling 3 en 6 moet er een nuance worden gemaakt. Zo werd er bij stelling 3 vastgesteld dat er hier niet zozeer op werd gewerkt tijdens de sessies. En ook bij stelling 6 werd er iets anders geconstateerd. De meest aangehaalde voorwaarde om tot een oplossing te komen, was immers de bereidheid tot het water bij de wijn doen. Alle andere stellingen werden bekrachtigd door de verhalen van de respondenten.
7
7. Kritische bemerkingen Vooreerst moet er worden stilgestaan bij de observatorbias. Het gaat erom dat de onderzoeker steeds selecteert en structureert. Om dit proces min of meer te beheersen, is het belangrijk om de interviews zo snel mogelijk uit te schrijven en te analyseren om zo selectiviteit te voorkomen (Baarda, De Goede & Teunisse, 2005). Deze richtlijn werd zo goed mogelijk opgevolgd. Verder mag niet worden vergeten dat het merendeel van de mensen die toestemden met het interview, tot een oplossing waren gekomen via de bemiddeling en dit aldus als iets positief hebben ervaren. Andere antwoorden worden waarschijnlijk bekomen, indien er meer respondenten werden geïnterviewd bij wie de bemiddeling niét tot een oplossing had geleid. Een laatste kritische bemerking slaat terug op de dataverzamelingsmethode. Bij een vragenlijst is het inherent aan de menselijke natuur dat er vaak toch sociaal wenselijk zal worden geantwoord. Door echt in de diepte te gaan tijdens de interviews, werd er geprobeerd om dit zoveel mogelijk te vermijden.
IV
35
V AANBEVELINGEN AANBEVELINGEN
V
1
1. Inleiding In een eindverhandeling is het gebruikelijk om ook aanbevelingen naar het werkveld en het beleid toe te voegen. Aansluitend kan de lezer in dit deel suggesties voor verder onderzoek terugvinden. Om deze aanbevelingen te formuleren, wordt er opnieuw gewerkt met citaten van de respondenten. Het zijn dus hún bevindingen die hier worden weergegeven. Eerst en vooral wordt er hier herhaald dat bijna alle respondenten tevreden tot zeer tevreden waren over de bemiddeling. Zo gaven immers vijftien onderzoekseenheden weer dat ze, in eerste instantie, geen nadelen zagen. Werd de vraag naar de nadelen echter anders geformuleerd en werd er nadrukkelijk gevraagd naar die punten die vatbaar zijn voor verbetering of naar die zaken die meer aandacht verdienden, dan kwamen er meer onderwerpen naar boven. Op een opsommende wijze wordt hier verder dieper op ingegaan.
2
2. Werkveld Er wordt hier eerst nog meegedeeld dat er rekening moet worden gehouden met het feit dat de zaken die hieronder worden weergegeven over de individuele en subjectieve ervaring van personen gaat en dat er dus niet altijd kan worden gegeneraliseerd. Dit blijkt bijvoorbeeld al bij de snelheid van de afhandeling van het proces: eerder werd er bij de voordelen aangegeven dat deze relatief snel werd bevonden, hier komt het echter terug aan bod doordat anderen vinden dat het toch nog te traag vooruit gaat. Het gaat erom dat elke bemiddelaar voor zichzelf uitmaakt of de uitspraken al dan niet van toepassing zijn op de eigen praktijk. Het is dus niét de bedoeling om mensen met de vinger te wijzen, enkel dat men leert uit die zaken die worden aangegeven. Bij elk thema worden suggesties toegevoegd, die worden geformuleerd vanuit de bescheiden positie van de onderzoeker. Een eerste puntje van kritiek betreft het niet altijd even goed inspelen op de wensen van de cliënten. Zo gaven respondenten 3 en 6 hierover het volgende weer: "Soms kreeg je het gevoel van zij wil toch een beetje therapeutisch optreden, van zij wil ons nog kansen geven om het te bedenken en dat wil je eigenlijk op dat moment niet, dan lijkt het dat er geen respect genoeg is voor onze individuele beslissing, en daar waren we ook niet voorgekomen, we waren gekomen om geholpen te worden in de echtscheiding, maar niet om eventueel nog iets te herstellen" en "We vonden het allebei soms ook wel een beetje te langdradig, je wou echt zo, omdat we die relatietherapie al hadden gehad, er niet nog eens door, we weten het, we wilden verder". Een suggestie hier kan zijn dat er voldoende aandacht moet worden besteed aan de wensen en de verwachtingen van de cliënten bij de aanvang van de bemiddeling.
V
36
Met betrekking tot de taak van de bemiddelaar, zei respondent 14 nog: "Op een bepaald moment bleek onze jongste het heel moeilijk te hebben met de hele scheiding, de bemiddelaar haalde zelfs aan dat het eigenlijk een trauma was voor hem en toen vond ik dat ze eigenlijk had moeten adviseren om daar externe hulp voor te zoeken, ze heeft dan eerst zelf met gesprekken geprobeerd, maar als dat echt zo zwaar weegt dan vind ik dat het niet meer de taak van de bemiddelaar is". Hier is het vooral belangrijk dat de bemiddelaars voor zichzelf uitmaken wat tot hun takenpakket hoort en wat niet. Dit zal dan mede afhankelijk zijn van hun vooropleiding. Ook praktisch werden er een aantal hindernissen weergegeven: "Het is ook niet gemakkelijk, de uren van de consultaties zijn de uren dat ons zoontje van school moet gehaald worden" (R6) en "Wij zijn helemaal tot Antwerpen moeten rijden omdat er niemand in de buurt was, er was er eentje, maar die kende ik" (R10). Uiteraard kan hier de bemiddelaar slechts datgene doen dat in zijn bereik ligt. Flexibele werkuren kunnen daarentegen wel inspelen op de gemaakte opmerking. Een betere spreiding van bemiddelaars én betere informatie met adresgegevens kunnen ingaan op het tweede aspect. Eveneens gaven een aantal ouders weer dat het veel sneller had mogen gaan: "Dat het allemaal wel veel vlotter had gegaan, dat het ook niet wéken had moeten duren voordat alles getekend was, nog eens terugkomen voor een sessie, dat ze daar ook echt werk van maken, dat het allemaal ook veel sneller, veel gemakkelijker was gegaan" (R7) en "Ik vond wel dat ze het soms te lang liet duren, dat ze zei van denk er nog eens over" (R13) en "Buiten dat het sneller zou kunnen afgewerkt worden, zie ik geen minpunten" (R19). Sommigen gaven een verduidelijking waarom het precies sneller had moeten gaan: "Er is altijd een tijdsspanne tussen, dan kan er weer zoveel negatief gebeuren, het is niet afgerond, als zij dan moeilijk doet, dan ga ik weer moeilijk doen, ja na een paar weken ga je terug en je moet eigenlijk een stap terugzetten" (R7) en "Het was naar mijn gevoel iedere keer zo van, als we buiten gingen, dan was hij met veel dingen akkoord, dan hadden we veel dingen overeengekomen, maar hij besprak dat dan natuurlijk met zijn ouders en met zijn nieuwe vriendin en dan tegen de volgende keer dat we er terugkwamen, ik had een goed gevoel als we er buiten gingen, maar tegen als we terug binnen gingen was het van ja, maar daar ben ik toch niet mee akkoord en daar ben ik toch niet mee akkoord" (R13). Suggesties worden door de respondenten zelf gegeven: "Als je daar elke week naar toe kunt gaan of twee keer per week om zo snel mogelijk tot een oplossing te komen, want iedereen leeft in een spanning" (R7) en "Moesten wij bijvoorbeeld op één dag naar de bemiddelaar zijn geweest, en daar dan zes uur aan een stuk zitten te overleggen, dan hadden we tot een beter akkoord toch nog gekomen, denk ik" (R13). Concluderend kan worden gesteld dat het voor deze respondenten niet uitmaakt hóe het gebeurt, zolang alles maar sneller verloopt. Ook op andere vlakken werden er voorstellen door de respondenten geformuleerd. Respondent 7 geeft bijvoorbeeld volgende suggestie: "Of thuis bemiddelen, dat moet volgens mij ook kunnen denk ik, ik denk niet dat het bestaat, maar laat ons zeggen dat de bemiddelaar zegt van ja, we
V
37
gaan bij één van de twee eens thuis en de volgende keer gaan we bij de andere, dat zou nog gemakkelijker zijn". Vernieuwend zou het alvast zijn. In de situatie van respondent 1, tot slot, had de consultatie van de kinderen meer tijd kunnen krijgen: "Misschien de consultatie van mijn kinderen, daar was uiteindelijk weinig tijd voor, dat had misschien een beetje meer tijd kunnen krijgen, ja dat was holderdebolder". Ook deze opmerking raakt het draagveld van de bemiddelaar: in de mate van het mogelijke moet er toch voor alles voldoende tijd worden vrijgemaakt.
3
3. Beleid Hier wordt overgegaan tot het formuleren van een aantal beleidsadviezen. Dit wordt gedaan aan de hand van een SWOT-analyse. De strenghts/sterkten en de weaknesses/zwakten worden met andere woorden naast elkaar gezet. Dit alles blijft gebaseerd op de informatie die er werd verzameld uit de interviews. De sterkten kwamen eerder in deze eindeverhandeling aan bod en kunnen door plaatsgebrek hier niet worden herhaald. De weaknesses dan, die uit de verhalen van de respondenten blijken en die aan het beleid zijn gericht, volgen nu. Eerst en vooral geven enkele geïnterviewden aan dat er een gebrek aan informatie over bemiddelen en aanverwanten is. Meer specifiek doen de respondenten uitspraken over andere ouders: "De meesten hebben al gehoord van een echtscheiding onderlinge toestemming, die hebben daarvan gehoord, maar die denken dan dat het uitsluitend dat papier is" (R4) en "Want zo co-ouderschap, ze denken allemaal week om week, mijn ex dacht dat ook in het begin, maar dat is het dus niet altijd" (R6). Hierbij aansluitend geven bovendien bijna alle respondenten aan, als hen hiernaar wordt gevraagd, dat bemiddeling in Vlaanderen te weinig bekend is: "Ik denk dat de mensen het nog niet zo goed kennen" (R1) en "Ik had er ervoor echt nog niet van gehoord" (R11). Het is duidelijk dat een eerste belangrijke aanbeveling dan ook rond deze informatiespreiding gaat. Het zijn opnieuw de respondenten zelf die suggesties doen. Velen vinden het belangrijk dat de hulpverleners zelf op de mogelijkheid van bemiddeling wijzen. Zo vertelt bijvoorbeeld respondent 1: "Als de eerste mensen bij wie je terechtkomt, als die zouden zeggen van probeer eerst eens te bemiddelen, ja, dat zou ik een goed idee vinden". Verder legt respondent 11 een verantwoordelijkheid bij de eerste lijnshulpverlening: "Ik denk dat de eerste lijnsdiensten, bijvoorbeeld CAW’s, niet noodzakelijk het aanbod moeten leveren maar toch het aanbod bekend moeten maken". Voorts is er een tweestrijd te ontdekken in de houding van de respondenten. Enerzijds heb je diegenen die vinden dat de gangbare communicatievormen moeten gebruikt worden zoals reclame op tv en radio. Respondent 10 verwoordt het als volgt: "Een campagne op tv, waarom niet, ja, tv, radio, tijdschriften, foldertjes bij de huisarts, al die klassieke dingen". Anderzijds heb je de respondenten die eerder voor een subtielere vorm van informatiespreiding kiezen: "Ze
V
38
moeten natuurlijk geen reclamespots ervan draaien, maar misschien een infofolder, een brochure maken die via de gemeentediensten verkrijgbaar zijn (R6). Verder werd er ook kritiek geuit door die respondenten die werden doorverwezen door de rechtbank. Zo zegt bijvoorbeeld respondent 7: "Eigenlijk zou de rechtbank moeten zeggen, we doen geen zitting op die dag, neen, we gaan die mensen direct eerst naar de bemiddeling sturen, want ja, dus normaal ga je eerst naar de zitting, je moet je vrijmaken, als de rechtbank zou zeggen van kijk, we gaan dat dossier gewoon direct naar een bemiddelaar sturen, dan loopt dat, dan moet je niet naar een rechtbank gaan, dat het sneller is". Suggesties worden hier, door een te geringe kennis aangaande de verplichte bemiddeling, beperkt gehouden. Wel blijkt ook uit de andere verhalen dat de respondenten vragen om een vlottere en snellere afhandeling. Een andere respondent wees er voorts nog op dat er ook meer aan preventie moest worden gewerkt. Hij zegt hierover: "Er is ook nood aan relatietherapeuten of mensen die echtscheidingsdreigingen, die relatieproblemen aanpakken, zodat er preventiever wordt gewerkt" (R10). De preventieinitiatieven verdienen inderdaad meer aandacht. Zo kan er bijvoorbeeld worden gedacht aan sensibiliseringsacties omtrent het doorbreken van het taboe rond relatieproblemen. Tot slot wordt de kostprijs vaak toch nog te duur bevonden. Zo zegt bijvoorbeeld respondent 13 hierover: "Ik vond dat het vrij veel geld kostte, uiteindelijk zit je daar wel ruzie te maken aan 70, 75 euro per uur". Dit kan uiteraard ook een opmerking zijn die aan de bemiddelaars moet worden gericht. Toch wordt het hier georiënteerd, daar de taak van de overheid er immers uit bestaat een bemiddelingsaanbod te creëren voor iedereen, ongeacht zijn of haar inkomen. De CAW’s doen dit reeds, maar hier zijn nog te weinig mensen van op de hoogte. De opdracht van het beleid zal er dus eerder uit bestaan het bestaande aanbod meer in de verf te zetten.
4
4. Verder onderzoek Zoals eerder gesteld, is bemiddeling in Vlaanderen relatief nieuw. Veel onderzoek is er alsnog niet voorhanden. Hier werd er geopteerd om een bescheiden onderzoek op te stellen waarbij de werkelijkheid werd getoetst aan de literatuur. Andere invalshoeken zijn uiteraard mogelijk én noodzakelijk daar (echt)scheiding een belangrijk sociaaldemografisch fenomeen blijft. In eerste instantie kunnen vergelijkende onderzoeken zeker zinvol zijn. Zo kan bijvoorbeeld de vraag worden gesteld naar waarom het sommige ouders niet lukt om met bemiddeling tot een oplossing te komen, terwijl andere ouders daar wel in slagen. Ook een onderzoek naar de voor- en nadelen van bemiddeling ten aanzien van de gerechtelijke procedure, is een mogelijke optie.
V
39
Hier werd er gekozen om te gaan kijken naar de ervaringen van ouders. Een andere benadering kan zijn om te gaan praten met de bemiddelaars zelf. Een suggestie is om dan te gaan kijken naar de gehanteerde werkwijze en dergelijke meer. Verder staat ook de weg naar kwantitatief onderzoek open. Een mogelijkheid hierbij kan de vraag naar het voorkomen van al dan niet geslaagde bemiddelingen via het welzijnswerk zijn. Ook de hoeveelheid van bijvoorbeeld rechtbankgebonden bemiddelingen kan worden bestudeerd. Bovendien kunnen ook, elk van de hier bestudeerde thema’s, meer in de diepte worden onderzocht. Specifiek kan er bijvoorbeeld dieper worden ingegaan op de voorwaarden die vereist zijn om tot een oplossing bij het bemiddelen te komen. Tot slot kan het zeker zinvol zijn om verder in te gaan op de suggesties die hierboven reeds beschreven staan. Dat bemiddeling meer bekendheid moet kennen, staat buiten kijf. Maar wat zijn dan de beste kanalen om dit te doen? Gesprekken met mensen uit het werkveld en beleidsmedewerkers zullen zeker meer inzichten kunnen bieden. Iets minder direct gelinkt aan het bemiddelen, maar zeker de moeite waard is een onderzoek op te zetten naar de preventiemogelijkheden. Hoe en via welke weg de doelgroep kan worden bereikt, kan hierbij een mogelijke vraag zijn. Dit zijn slechts een aantal mogelijke opties die uit een korte brainstormsessie naar voor kwamen. Vele andere benaderingen en invalshoeken om het thema ‘(echt)scheidingsbemiddeling’ te benaderen, blijven uiteraard mogelijk.
V
40
VI BIJLAGEN BIJLAGEN
VI
1
1. Voorstelling vragenlijst Kunt u zichzelf even kort voorstellen? - Naam, geboortedatum, beroep, … - Huidige gezinssituatie - Echtscheidingsverhaal Kunt u iets vertellen over uw ervaringen met het bemiddelen? - Via welke weg gevonden - Houding ten aanzien van bemiddeling: voor, tijdens en na het proces - Verwachtingen, wensen, bekommernissen, … - Voor- en nadelen - Voorwaarden opdat de bemiddeling lukt Kunt u iets vertellen over uw ervaringen met de bemiddelaar? - Positieve en negatieve aspecten werkwijze - Kon er iets anders / beter - Zaken die meer aandacht verdienden - Eigenschappen die een goed bemiddelaar moet hebben - Kosten Kunt u iets vertellen over de relatie met uw ex-partner in functie van bemiddeling? - Conflictgehalte: voor, tijdens en na proces - Communicatie: voor, tijdens en na proces Kunt u iets vertellen over hoe de kinderen met de (echt)scheiding omgingen? - Gevoelens, gedachten, houding, … - Omgang situatie, eventuele problemen, … - Evolutie Denkt u dat er een ander resultaat was geweest als jullie met twee advocaten hadden gewerkt? - Voor- en nadelen tegenspraak - Waarom bemiddeling wel, tegenspraak niet Vindt u dat bemiddeling meer bekendheid moet kennen? - Ja / neen - Waarom - Kanaal Raadt u het anderen aan deze weg te volgen? - Ja / neen - Waarom Heeft u nog opmerkingen of bedenkingen?
VI
41
2
2. Motivering vragenlijst Het vaststellen van de topics werd gebaseerd op de literatuurstudie om, op die manier, naar het beantwoorden van de stellingen toe te werken. Het is gebruikelijk dat de vragen psychologisch zijn geordend, zoals bijvoorbeeld van neutraal naar gevoelig. Belangrijk is dat de volgorde door de respondenten als logisch wordt ervaren. Dit onderzoek betreft een zeer gevoelig thema, zodat er voor een neutrale openingsvraag naar de persoonsgegevens werd geopteerd. Daarna werd er geïnformeerd naar de huidige gezinssituatie en werd er gevraagd om het echtscheidingsverhaal te schetsen. Zo werden de vragen systematisch opgebouwd om te komen tot het bemiddelingsthema. Het gaat hier dan over vragen met betrekking tot de bemiddelaars en met betrekking tot de relatie met de ex-partner in functie van bemiddeling. Ook naar hoe de kinderen met het scheidingsproces omgingen, werd er gepeild. Verder werden er nog vragen gesteld naar de houding ten aanzien van de tegenspraakprocedure en naar de bekendheid van bemiddeling. Al deze vragen werden heel open gehouden, zodat de respondenten ze naar eigen aanvoelen konden beantwoorden zonder gestuurd te worden in een bepaalde richting. De interviewer luisterde en vroeg door op die momenten dat het nodig bleek. Met de trefwoorden bij de hand werd alzo de nodige informatie verkregen. Bij wijze van afsluiting werd er nog gevraagd of men bemiddeling ook aan andere ouders zou aanraden. Hierna werd het interview volledig afgerond met de vraag naar eventuele toevoegingen of bedenkingen.
3
3. Overzicht van de respondenten R1
• Vrijwillige bemiddeling
vrouwelijk
• 1 bemiddelaar
43 jaar
• Advocaatbemiddelaar
4 kinderen
• Ook het verhaal van de kinderen • Wel tot een oplossing
R2
• Vrijwillige bemiddeling
manneijk
• 2 bemiddelaars
50 jaar
• Welzijnsbemiddelaars
1 kind
• Enkel het verhaal van de ouders • Wel tot een oplossing
R3
• Vrijwillige bemiddeling
vrouwelijk
• 1 bemiddelaar
50 jaar
• Advocaatbemiddelaar
3 kinderen
• Enkel het verhaal van de ouders • Niét tot een oplossing
VI
42
R4
• Vrijwillige bemiddeling
mannelijk
• 1 bemiddelaar
45 jaar
• Advocaatbemiddelaar
3 kinderen
• Ook het verhaal van de kinderen • Wel tot een oplossing
R5
• Vrijwillige bemiddeling
vrouwelijk
• 1 bemiddelaar
36 jaar
• Psycholoogbemiddelaar
1 kind
• Enkel het verhaal van de ouders • Wel tot een oplossing
R6
• Vrijwillige bemiddeling
mannelijk
• 1 bemiddelaar
50 jaar
• Advocaatbemiddelaar
3 kinderen
• Enkel het verhaal van de ouders • Wel tot een oplossing
R7
• Rechtbankgebonden bemiddeling
mannelijk
• 1 bemiddelaar
43 jaar
• Advocaatbemiddelaar
3 kinderen
• Enkel het verhaal van de ouders • Wel tot een oplossing
R8
• Vrijwillige bemiddeling
vrouwelijk
• 1 bemiddelaar
43 jaar
• Advocaatbemiddelaar
2 kinderen
• Enkel het verhaal van de ouders • Wel tot een oplossing
R9
• Vrijwillige bemiddeling
vrouwelijk
• 1 bemiddelaar
33 jaar
• Psycholoogbemiddelaar
2 kinderen
• Enkel het verhaal van de ouders • Wel tot een oplossing
R10
• Vrijwillige bemiddeling
manneijk
• 1 bemiddelaar
33 jaar
• Psycholoogbemiddelaar
2 kinderen
• Enkel het verhaal van de ouders • Wel tot een oplossing
VI
43
R11
• Vrijwillige bemiddeling
vrouwelijk
• 1 bemiddelaar
43 jaar
• Advocaatbemiddelaar
3 kinderen
• Enkel het verhaal van de ouders • Wel tot een oplossing
R12
• Vrijwillige bemiddeling
manneijk
• 1 bemiddelaar
51 jaar
• Advocaatbemiddelaar
3 kinderen
• Enkel het verhaal van de ouders • Niét tot een oplossing
R13
• Rechtbankgebonden bemiddeling
vrouwelijk
• 1 bemiddelaar
30 jaar
• Advocaatbemiddelaar
4 kinderen
• Enkel het verhaal van de ouders • Wel tot een oplossing
R14
• Vrijwillige bemiddeling
vrouwelijk
• 1 bemiddelaar
43 jaar
• Advocaatbemiddelaar
3 kinderen
• Ook het verhaal van de kinderen • Wel tot een oplossing
R15
• Vrijwillige bemiddeling
mannelijk
• 2 bemiddelaars
39 jaar
• Welzijnsbemiddelaars
2 kinderen
• Enkel het verhaal van de ouders • Wel tot een oplossing
R16
• Rechtbankgebonden bemiddeling
mannelijk
• 1 bemiddelaar
43 jaar
• Advocaatbemiddelaar
2 kinderen
• Ook het verhaal van de kinderen • Niét tot een oplossing
R17
• Vrijwillige bemiddeling
vrouwelijk
• 1 bemiddelaar
40 jaar
• Advocaatbemiddelaar
1 kind
• Enkel het verhaal van de ouders • Wel tot een oplossing
VI
44
R18
• Vrijwillige bemiddeling
mannelijk
• 1 bemiddelaar
48 jaar
• Advocaatbemiddelaar
4 kinderen
• Ook het verhaal van de kinderen • Wel tot een oplossing
R19
• Vrijwillige bemiddeling
mannelijk
• 1 bemiddelaar
30 jaar
• Psycholoogbemiddelaar
1 kind
• Enkel het verhaal van de ouders • Wel tot een oplossing
R20 (*)
• Rechtbankgebonden bemiddeling
vrouwelijk
• 1 bemiddelaar
43 jaar
• Advocaatbemiddelaar
2 kinderen
• Ook het verhaal van de kinderen • Niét tot een oplossing
(*) Wegens een technische fout kon het interview van deze respondent niet worden gebruikt bij de verwerking van de gegevens.
4
4. Motivering ter overschrijding van de voorgeschreven aantal woorden “De auteur heeft getracht om het aantal woorden te verminderen. Helaas was het haar niet mogelijk om 1.000 woorden minder te verkrijgen. Daarom had ze liever alles laten staan zoals het was. Zij bereikt toch de voorgeschreven 15.000 woorden niet en ze meent dat haar mooie zinsconstructies ‘niet-mooie’, minder leesbare zinsconstructies zouden worden. Momenteel leest alles vlot door en dat wil ze graag zo behouden. De promotor kan zich daarin vinden. De aard van het onderzoek vraagt om een uitbreiding van het aantal woorden. Kwalitatief onderzoek vergt immers een andere, meer expliciete aanpak dan kwantitatief onderzoek en gaat verder dan het weergeven en bespreken van cijfermateriaal. Het zo duidelijk mogelijk weergeven van de gedachten en gevoelens van de respondenten, vraagt om een uitbreiding van het aantal woorden.” Prof. dr. Tony Van Loon, 17.05.2007
VI
45
VII BIBLIOGRAFIE BIBLIOGRAFIE
VII
1
1. Bibliografie Algemene Directie Statistiek. Echtscheidingen en huwelijken, in absolute aantallen en per hoofd van de bevolking (van 1866 tot 2005). Geraadpleegd op 12 Februari, 2007, op http://statbel.fgov.be/ figures/d22_nl.asp#3 Amato, P.R., & Rogers, S.J. (1999). Do attitudes towards divorce affect marital quality? Journal of family Issues, 20 (1), 69-86. Amato, P.R. (2000). The consequences of dicorce for adults and children. Journal of marriage and the family, 62, 1269-1287. Baarda, D.B., & de Goede, M.P.M. (2001). Basisboek Methoden en Technieken. Groningen: Stenfert Kroese. Baarda, D.B., de Goede, M.P.M., & Teunisse, J. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff bv. Brenninkmeijer, A.F.M., Bonenkamp, H.J., van Bruggen, J., & Walters, P. (2003). Handboek Mediation. Alternatieve geschiloplossing. Den Haag: Sdu Uitgevers BV. Buysse, A., & Ackaert, L. (2005). Kinderen en scheiding. Belevingsonderzoek kinderen en jongeren. Brussel: Kinderrechtencommissariaat. CAW Sjerp. Scheidingsbemiddeling. Geraadpleegd op 21 November, 2006, op http://www.vub.ac.be/ sjerp/scheidingsbemid.html Corijn, M., & Lodewijckx, E. (2004). Evolutie van het ongehuwd samenwonen in de jaren negentig (1992-2003). Geraadpleegd op 16 Februari, 2007, op http://aps.vlaanderen.be/cbgs/content/115.html Courtois, A., & Van der Auwera, L. (18 juni 2004). Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijke Wetboek in verband met de bemiddeling. Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers. Verslag namens de commissie voor de justitie. DOC 51 0327/007. Emery, R.E., Laumann-Billings, L., Waldron, M.C., Sbarra, D.A., & Dillon, P. (2001). Child custody mediation and litigation: custody, contact, and coparenting 12 years after initial dispute resolution. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 69, 323-332.
VII
46
Federale overheidsdienst Justitie (2006). De bemiddeling. Een alternatief voor de rechtbank. Brussel: Auteur. Jacobs, M. (2006). Ouderschapsbemiddeling: en de kinderen? Alert, 32 (2), 24-31. Hoefnagels, G.P. (2001). Handboek Scheidingsbemiddeling. Mediation als methode van recht en psychologie. Deventer: Tjeenk Willink. Katz, L. F., & Gottman, J. M. (1993). Patterns of marital conflict predict children's internalizing and externalizing behaviors. Developmental Psychology, 29 (6), 940-950. Kelly, J.B. (2003). Parents with enduring child disputes: multiple pathways to enduring disputes. Journal of Family Studies, 9 (1), 37-50. Kelly, J.B. (2004). Family mediation research: Is there empirical suport to the field? Conflict Resolution Quarterly, 22 (1/2), 3-35. Kinderrechtencommissariaat. (2005). Kinderen en scheiding. Kinderrechtencommissariaat dossier. Brussel: Auteur. Latten, J. (2004). Trends in samenwonen en trouwen. Bevolkingstrends: Statistisch kwartaalblad over de demografie van Nederland, 52, 46-60. Mac Gillavry, D.H.D. (2002). Scheidingsbemiddeling. Over techniek, strategie en attitude. Houten/Mechelen: Bohn Stafleu Van Loghum. Matthijs, K. (1990). Echtscheiding als sociaal proces. Een onderzoek in Vlaanderen. Leuven: Sociologisch Onderzoeksinstituut. Senaeve, P. (Eds.). (2003). Bemiddeling in familiezaken. Knelpunten en perspectieven. Brussel: De Boeck & Larcier n.v. Serneels, K. (2007, 6 Maart). Vijf maatregelen om problemen te voorkomen en op te lossen. De Morgen. Spruijt, E., Kormos, H., Burggraaf, C., & Steenweg, A. (2002). Het verdeelde kind. Literatuuronderzoek Omgang na Scheiding. Utrecht: Raad voor de Kinderbescherming. Vandekerckhove, A. (2006). Kinderen en scheiding. Een scheidingswetgeving met oog voor de rechten van minderjarigen. Brussel: Kinderrechtencommissariaat.
VII
47
Van Leuven, C., & Hendriks, A. (2005). Kind in bemiddeling. Over de transformatie van ex-partners in collega-ouders en de kindermomenten in bemiddeling. Amsterdam: SWP. Van Peer, C. (Eds.). (2007). De impact van een (echt)scheiding op kinderen en ex-partners. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering. van Sterkenburg, P. (Eds.). (2005). Groot woordenboek hedendaags Nederlands. Utrecht: Van Dale Lexicografie bv. Verté, D., & Vanwing, T. (2003/2004). Handout Onderzoeksmethoden en -technieken, 2e K en VP Sociale en Culturele Agogiek, Kwalitatief luik. Vrije Universiteit Brussel.
VII
48