kerstmis 2009 Laten we proberen we iets dichter bij het geheim van de verwondering te komen. De verwondering die we kunnen zien oplichten in de ogen van kinderen tijdens het vertellen, bij het voorlezen of bij het bekijken van een mooi prentenboek.
I remember, I remember The fir-trees dark and high; I used to think their slender tops Were close against the sky: It was a childish ignorance, But now ’tis little joy To know I’m farther off from Heaven Than when I was a boy. Thomas Hood (1798–1845)
hermann wesselink college, amstelveen
twee soorten verwondering
V
erwondering of ernstige verbazing is een kenmerkende houding tegenover de geschiedenis en de natuur. Eén houding is vreemd aan de menselijke geest: dingen vanzelfsprekend vinden en gebeurtenissen als een alledaagse gang van zaken beschouwen. Het bij benadering vinden van een oorzaak van een verschijnsel is geen antwoord op zijn hartgrondige verwondering. Hij weet van het bestaan van wetten die de loop van natuurlijke processen regelen. Zo’n weten kan echter zijn gevoel van voortdurende verbazing over het feit dat er feiten bestaan niet verminderen. Kijkend naar de wereld zou hij zeggen: Dit is het werk van de heer, een wonder in onze ogen (Psalm 118:23). Dat ‘verwondering het gevoel van een filosoof is en dat de filosofie begint met verwondering’ is verklaard door Plato en bevestigd door Aristoteles: ‘Want het is het gevolg van hun verwondering dat mensen nu beginnen en aanvankelijk begonnen te filosoferen’. Tot op heden wordt de verstandelijke verwondering gewaardeerd als semen scientiæ, als het zaad van de kennis, als iets wat leidt tot kennis, maar er niet toe behoort.* Verwondering is het voorspel tot kennis: ze houdt op zodra de oorzaak van een verschijnsel duidelijk is. Maar ligt de waarde van verwondering alleen daarin dat zij aanzet tot het verwerven van kennis? Is verwondering hetzelfde als nieuwsgierigheid? Bij de profeten is verwondering een manier van denken. Zij is niet het begin van kennis, maar een houding die de kennis te boven gaat; ze eindigt niet wanneer de kennis verworven is; ze is een houding die nooit ophoudt. Er is in de wereld geen antwoord op de ernstige verbazing van de mens. A. J. Heschel: God zoekt de mens, Amsterdam 2005 “Terwijl de beschaving vooruitgaat, neemt het gevoel van verwondering af. Een dergelijke vermindering is een alarmerend teken van onze gemoedstoestand. De mensheid zal niet omkomen door een tekort aan informatie, maar alleen door een tekort aan waardering. Het begin van ons geluk ligt in het begrijpen dat een leven zonder verwondering niet waard is om geleefd te worden.”
inhoud Ton Liefaard 5 Sectie Godsdienst/Levo 07 Gerrit Achterberg 28 Theo van Baaren: 6 Nicolaas Beets 18 Frits Deubel 8/13 Emily Dickinson 6 Anton van Duinkerken 19 Maria de Groot 24-26 Hella Haasse 22 Hans en Monique Hagen 22 Abraham Joshua Heschel 2 Miroslav Holub 17 Pär Lagerkvist 19 Selma Lagerlöf 12 Emmanuel Levinas 14-15 Masnavï 16 Les Murray 13 Martinus Nijhoff 28 Henri Nouwen 30-32 Max Planck 04 K. L. Poll 11 R. M. Rilke 20 Franz Rosenzweig 09 Bertrand Russell 17 Arthur Schopenhauer 4 Jan Willem Schulte Nordholt 26-27 Spinoza 26-27 Alfred, Lord Tennyson 21 Cor van Vliet 18 Willem Wilmink 6/8 Ludwig Wittgenstein 23
Voorwoord Inleiding En Jezus schreef in ’t zand Trommels van marmer Het suizen van een zachte stilte De Kerstgedachte / Vrede op de aarde? How still the riddle lies! Stilte van Kerstmis De Robijn in het Glas Sleuteloog / De Ingewijden Ik zoek een woord Twee soorten verwondering Beknopte beschouwing over exactheid Rondom mij ligt de eeuwigheid De legende van de kerstroos Het menselijk gelaat Toen kwam tot Mozes een openbaring van God Poetry and religion De soldaat die Jezus kruisigde Brood voor onderweg Scientific Autobiography Het heilige is onschendbaar, per definitie Ik wantrouw het woord, een mens die praat Der Stern der Erlösung Naastenliefde versus stoïcisme Die Welt als Wille und Vorstellung Het woord brengt de waarheid teweeg Ethica Ring out, wild bells God wacht op een wonder Troostlied .../Als de lichtjes doven Over ethiek
*] ‘De bijzondere wijsgerige gezindheid bestaat voornamelijk hierin dat een mens in staat is om zich te verwonderen in een mate die de gewone en dagelijkse verwondering overtreft... Hoe minder weldenkend de mens, hoe minder het bestaan zelf een probleem voor hem is. Elk ding, hoe het is en dat het is, lijkt hem nogal vanzelfsprekend.’ Schopenhauer, Supplements to the World as Will and Idea, hfdst. xvii.
‘Het gevoel van verwondering is de bron en de onuitputtelijke oorsprong van het verlangen naar kennis van het kind. Het drijft het kind onweerstaanbaar aan om het geheim op te lossen en als het bij zijn pogingen een oorzakelijk verband tegenkomt, zal het niet moe worden om hetzelfde experiment tien keer, honderd keer te herhalen om de sensatie van de ontdekking telkens opnieuw te ondergaan... De reden dat de volwassene zich niet langer verwondert, is niet dat hij het raadsel van het leven heeft opgelost maar dat hij gewend is geraakt aan de wetten die zijn wereldbeeld bepalen. Maar waarom deze bijzondere wetten en geen andere gelden, blijft voor hem even verbazingwekkend en onverklaarbaar als voor het kind. Hij die deze stand van zaken niet begrijpt, miskent zijn diepe betekenis en hij die het stadium bereikt heeft dat hij zich over niets meer verbaast, toont alleen dat hij de kunst van bespiegelend redeneren verloren heeft.’ Max Planck, Scientific Autobiography (New York 1949) pp. 91-93 ‘Verwarring is de gemoedstoestand die ontstaat wanneer je er last van hebt dat je iets niet begrijpt’, aldus dr. Arjo Klamer. Volgens ds. Peronne Boddaert ‘hangt het vermogen tot verwondering samen met het accepteren van de situatie, maar je toch ook niet klakkeloos door die situatie laten meevoeren’. Academia Vitae
‘Niets is gezegd voor het uitgedroomd werd in woorden’ schreef de Australische dichter Les Murray, ‘en niets is waar wat alleen maar in woorden verschijnt.’ Zo krachtig, maar ook zo gebrekkig is taal.
4
voorwoord Beste collega’s
fiM
et veel plezier bied ik u hierbij een boekje aan vol suggesties voor de dagopeningen tot de kerstvakantie. Ze hebben allemaal te maken met ons jaarthema ‘Verwondering’. Er staan verhalen, gedichten en overwegingen in. In het Nederlands, maar ook in het Engels voor de tto-ers onder ons. Het hwc kent al zolang het bestaat de rijke traditie van vieringen en dagopeningen. Het gaat immers niet alleen om de materie, de kennis en de vaardigheden, de leerstof en de boeken, de cijfers en de prestaties. We vormen ook leerlingen en als het even kan proberen we hen te inspireren. Het leven is meer dan het tastbare. Het draait ook om geesteshoudingen als vertrouwen, aandacht of verwondering. De schoolleiding vindt het daarom van groot belang dat we onze schooldagen niet zomaar beginnen, maar stilstaan bij wat ons beweegt of bezighoudt, bij waarden, meningen, idealen, reacties op gebeurtenissen, religieuze momenten als de geboorte van Jezus. Vul zelf maar in, zou je bijna zeggen. Dat kan ook goed met dit boekje bij de hand. Gebruik het de komende dagen als materiaal voor je eigen dagopening of de klassenviering op vrijdag 18 december voorafgaand aan de aulabijeenkomst. Of als inspiratie voor jezelf en je leerlingen. Daniël Mok en zijn collega’s van de sectie gd/lv verzamelden de teksten en maakten er een sprankelende bron van ideeën van. Hartelijk dank daarvoor. Amstelveen, december 2010
Ton Liefaard
5
troostlied voor wie met kerst alleen is
Het is naar Golgotha verhuisd. Gedenk de dieren op de schalen en de borden, Die zitten meer dan jij in de puree. Eten is beter dan gegeten worden, Ook in de glans van Lucas 2.
Wees niet zo bang voor Kerst. Het zijn twee dagen, dat is niet meer dan achtenveertig uur. En uren, het ene vlug, het ander trager, Uren vervliegen op den duur.
Zeg ‘nee’ als mensen je te eten vragen, Want in een andermans gelukkige gezin Daar is de kerstboom enkel te verdragen met een uitslaande brand erin.
Raak niet verloren in herinneringen, Wees toch een beetje wijzer deze keer. Zing maar van ‘Stille Nacht’ als je kunt zingen, Want stil zal het zijn, die nachten. Zeer.
Wees niet zo bang voor Kerst... Het zijn twee dagen.
Zing in jezelf: ‘De witte vlokken zweven ‘terwijl de regen langs de pannen ruist. Het kind is niet in Bethlehem gebleven:
Willem Wilmink
poem 89
how still the riddle lies
emily dickinson 89 Some things that fly there be, – Birds, hours, the bumble bee: Of these no elegy.
Het raadsel ligt doodstil, want iedere beweging verraadt ons iets ervan. Daarom houdt het zich stil, zodat het – authentiek – een raadsel blijven kan.
Some things that stay there be, – Grief, hills, eternity: Nor this behooveth me. There are, that resting rise. Can I expound the skies? How still the riddle lies!
Theo van Baaren: Trommels van marmer, Meulenhoff, Amsterdam 1986
Emily Dickinson
6
inleiding
fiK
erstmis is van huis uit geen christelijk feest. De tijd rondom de kortste dag komt in veel religies en culturen terug. Het hindoeïsme kent Divali, het lichtjesfeest in de donkere tijd van het jaar. Perzen en Romeinen hadden een lichtfeest. Het jodendom kent het Chanoekafeest waarbij acht dagen lang elke dag een lichtje meer aangestoken wordt. De Germanen vierden tijdens de korte, donkere dagen het omslagmoment naar het lengen van de dagen: de joelfeesten. Omdat Jezus beschouwd wordt als het ‘Licht’ van de wereld, besluit paus Liberius in het jaar 354 dat voortaan de geboorte van Jezus op 25 december gevierd moet worden met een speciale mis, de Kerstmis. ‘Ik ben het licht voor de wereld. Wie mij volgt, zal niet meer in het donker lopen, maar hij zal het licht bezitten dat leven geeft.’ Dat Kerstmis begint op de avond ervoor, gaat terug op het jodendom waar de tijdsrekening loopt van zonsondergang tot zonsondergang. Moslims zien het zo: 19:34 َكِلَذ َنوُرَتْمَي ِهيِف يِذَّلا ِّقَحْلا َلْوَق َمَيْرَم ُنْبا ىَسيِع. Elke verzameling teksten rond een thema ademt de levensvisie van de samenstellers. Deze levensbeschouwelijke houding hebben we, zo goed en zo kwaad als dat ging, gespiegeld aan de caleidoscopische veelkleurigheid die een grote scholengemeenschap kenmerkt. Wat de één ergert, kan de ander juist inspireren. Hoe het ook zij, of je nu uit deze samenstelling put of er juist door geprikkeld wordt om zelf op zoek te gaan, de ervaring leert dat als je op authentieke wijze invulling geeft aan de dag opening je de sleur van onze leerlingen kunt doorbreken door een rust- en oriëntatiepunt te bieden tussen het vaak hectische opstaan, aankleden, eten en wegwezen en de ontvankelijkheid om de lessen te aanvaarden in een van de meest tumultueuze en zinderende levensfasen van hun leven. In dit bundeltje hebben we een aantal gedachten verzameld die ons passend leken rondom het verstillende ijkpunt dat de decembermaand voor velen is. We hebben geprobeerd recht te doen aan de diversiteit die onze leefwereld kenmerkt. Tijdens deze poging werden we, toch steeds weer opnieuw, verrast door de eenduidigheid die vanuit elke religie, levensovertuiging en cultuur opklinkt: Aandacht, vertrouwen & verwondering! Sectie Godsdienst & levensbeschouwelijke vorming
als de lichtjes doven
de kerstgedachte
Op een slagveld klonk een stem, was van ver te horen, zong dat er in Bethlehem een kindje was geboren. — In die nacht zo stil en groot zwegen de kanonnen, die zijn bij het morgenrood toch opnieuw begonnen. — Kerstmis lijkt ons keer op keer vrede te beloven, maar kanonnen dreunen weer, als de lichtjes doven. — Donkere Zuid-Afrikaan, honger moet je lijden, mag niet naar je vader gaan, bent van hem gescheiden. Wie dit hebben uitgedacht, komen allen samen, zingen plechtig Stille Nacht, zonder zich te schamen. — Kerstmis lijkt ons keer op keer vriendschap te beloven, maar dan gaan ze altijd weer alle lichtjes doven. — Turk en Griek en Marokkaan, mogen die hier blijven? Mogen die hier ook bestaan of zal men ze verdrijven? — Kerstmis doet ons telkens weer beterschap beloven, laat dan deze ene keer het lichtje niet weer doven.
De zwaarste plaag in deze dagen, waar menig mens gewis aan lijdt, is naast de drukke feestbanketten, de gruwel van de eenzaamheid. Als ‘s avonds onze kaarsjes branden, de pakjes bij de kerstboom staan, zijn er ook velen die vereenzaamd al vroeg ter ruste zijn gegaan. We vieren binnenkort uitbundig dat Jezus kwam voor iedereen, maar velen voelen zich nog altijd volkomen moederziel alleen. Wanneer wij van de eng’len zingen en van een kindje, teer en klein, dan zoeken zij waar in het duister hún engelen gebleven zijn. Heeft God ons niet weleer geroepen een licht in duisternis te zijn en om Zijn boodschap uit te stralen als ‘n zilv’ren kerstster in het klein? Schenk eenzamen eens extra aandacht, laat zien dat Christus werk’lijk leeft. Dan voelen velen dat dit kerstfeest ook hun iets van Gods liefde geeft! Frits Deubel
Willem Wilmink
8
hoe moeilijk is alle begin!
fiR
echt doen en van harte goed zijn, dat ziet er nog uit als een einddoel. Bij dat doel kan de wil nog beweren dat hij eerst een beetje moet uitblazen. Maar in eenvoud wandelen met je God, dat is geen doel meer, dat is zo onvoorwaardelijk, zo vrij van elke voorwaarde, van al het ‘eerst-nog-dit’ en ‘overmorgen’, zo geheel en al heden en dus geheel en al eeuwig zoals het leven en de weg, en daarom heeft het in gelijke mate rechtstreeks deel aan de waarheid als het leven en de weg. In eenvoud wandelen met je God, daar wordt niets meer verlangd dan een volledig aanwezig vertrouwen. Maar vertrouwen is een groot woord. Het is het zaad waaruit geloof, hoop en liefde groeien, het is de vrucht die uit hen rijpt. Het is het meest eenvoudige en juist daarom het moeilijkste. Het waagt het om elk ogenblik ‘waarlijk’ te zeggen tegen de waarheid. In eenvoud wandelen met je God, de woorden staan boven de poort die uit het geheimenisvolle, wonderbaarlijke lichtschijnsel wegvoert van het goddelijke heiligdom waarbinnen geen mens in leven kan blijven. Maar waarheen openen zich de vleugels van de poort? Weet je dat niet? Naar het leven. Franz Rosenzweig, Der Stern der Erlösung 1921; De Ster van de Verlossing, Delft 2000 De Ster is alleen al van grote waarde vanwege het tijdstip van verschijnen. Geschreven door een zich van zijn jood-zijn bewuste denker, als reactie op en afrekening met alle grote systemen van voor de eerste wereldoorlog en geschreven voordat de eerste tekenen van de jodenvervolging zich aandienden. Herman Heering: ‘Rosenzweig heeft het fenomenologische denken helpen losmaken van zijn verankering in Husserls transcendentale ego en op streek geholpen naar een intersubjectieve ‘ethische transcendentaalfilosofie’.’
9
god wacht op een wonder Een leven lang kunnen we wachten uitkijken naar een goede samenleving. Maar toch verdwalen zo vaak onze gedachten goede economie, boven vrede en vergeving. Als alles op het ik gericht is, en we elkaar niet zien als schepsel serieus, dan is vooruitgang fout en mis en kerstmis alleen een wassen neus. Ja recessie nu! in onvrede even wachten op een wonder minder worden onze wensen. Gun elkaar dan toch deze kerstgedachten misschien verwacht God wel wonderen van mensen! Want alleen van vrede op aarde zingen kerstnachtvieren, licht aansteken, o wat fijn! God wil dat wij boven alle dingen een instrument van vrede zijn! Cor van Vliet
Ring out the old, ring in the new, Ring, happy bells, across the snow: The year is going, let him go; Ring out the false, ring in the true. Ring out the grief that saps the mind, For those that here we see no more, Ring out the feud of rich and poor, Ring in redress to all mankind. Ring out a slowly dying cause, And ancient forms of party strife; Ring in the nobler modes of life, With sweeter manners, purer laws. Ring out the want, the care the sin, The faithless coldness of the times; Ring out, ring out my mournful rhymes, But ring the fuller minstrel in. Ring out false pride in place and blood, The civic slander and the spite; Ring in the love of truth and right, Ring in the common love of good.
is a poem by Alfred, Lord Tennyson.
Ring out old shapes of foul disease, Ring out the narrowing lust of gold; Ring out the thousand wars of old, Ring in the thousand years of peace.
Ring out, wild bells, to the wild sky, The flying cloud, the frosty light; The year is dying in the night; Ring out, wild bells, and let him die.
Ring in the valiant man and free, The larger heart, the kindlier hand; Ring out the darkness of the land, Ring in the Christ that is to be.
ring out, wild bells
10
het heilige is onschendbaar, per definitie
H
et is de ruimte waar God woont – zegt de dichter, in een vluchtig beeld. Het is de tijd waarin de zoon van God geboren wordt en gekruisigd, telkens opnieuw; waarin de profeet Allahs woord dicteert, telkens opnieuw; waarin Odysseus vaart en vaart. Het heilige is het idee van het louterende vuur, het vormeloze water, de vruchtbare aarde, de grensloze hemel; van de wisseling en terugkeer der seizoenen, – maar steeds, wat de mensen er ook voor verhalen over verzinnen: onschendbaar, onaantastbaar. Wie gelooft in het heilige, dat wil zeggen, wie raad weet met het begrip, wie zijn wereldbeeld en zelfbeeld erdoor laat kleuren, zo iemand gelooft ook in de onschendbaarheid. Hij kan het heilige vereren, hij kan het vrezen, hij kan het liefkozen, één ding is zeker: hij hoeft het nooit te verdedigen, want het is onschendbaar. [...] Wat dan, in dit verband, is de functie van de literatuur? De mensen er steeds weer aan herinneren, gedicht na gedicht, roman na roman, dat niemand beschikt over de kennis van goed en kwaad. En ten tweede: de mensen er steeds weer aan herinneren dat de wereld van het heilige een wereld is van geloof, en niet van zekerheid en bewijzen. Blind geloof, kinderlijk geloof, angstig geloof, lui geloof, allemaal denkbaar, maar geloof. Dat geloof is geen verdienste. Het verdient geen beloning. Het geeft geen recht op een hemel. Het biedt op zijn best – voor wie het wil aanprijzen – wat extra weerstand in tijd van nood. Maar anderen denken daar anders over. K. L. Poll, 1989 Kornelis Lubbertus Poll (1927), Nederlands letterkundige. Studeerde rechten te Leiden, was redacteur van Het Vaderland te Den Haag en chef kunstredactie van het Algemeen Handelsblad.
11
de legende van de kerstroos In het Goïnger bos woonde lang geleden een roversfamilie. Omdat de rover vogelvrij is verklaart zijn zijn 5 kinderen en vrouw genoodzaakt te bedelen om te overleven. Niemand weigert hen ooit iets omdat de vrouw nogal lange tenen heeft en tot vreselijke dingen instaat is. Bij het klooster aangekomen krijgen ze 6 broden. Wanneer de kinderen een achterdeurtje ontdekken en ze naar binnen gaan komen ze in een prachtige tuin. De monniken vragen vriendelijk of de vrouw de tuin uit wil gaan maar zij is zo gefascineerd van de schoonheid van de bloemen dat ze weigert. Wanneer de vrouw verteld dat ze een mooiere tuin kent word abt Johannes nieuwsgierig en vraagt of zij hem daarheen wil brengen. Zij vertelt hem dat dat goed is en dat hij op kerstavond naar het bos toe moet komen en hij mag 1 persoon meenemen. Hij besluit de lekenbroeder mee te nemen. Voor zijn vertrek verteld hij alles aan bisschop Absalom. Deze vraagt hem 1 bloem mee te nemen en dan zal hij een vrijbrief schrijven voor de rover. Na een barre tocht komen de abt en de lekenbroeder aan bij het rovershol. Ze hebben een hele gezellige avond en voor ze het weten is het 12 uur, tijd om naar buiten te gaan omdat dan de tuin te voorschijn komt. Na een paar keer de kerstklokken gehoord te hebben schiet er een lichtstraal door het bos die word gevolgd door nog meer stralen. Met elke lichtstraal word het bos mooier en lichter. Totdat de tuin is omgetoverd tot de mooiste tuin die de abt en de lekenbroeder ooit gezien hebben. In de verte hoort de abt engelengezang wat steeds dichterbij komt. De lekenbroeder is zo argwanend dat hij denkt dat dit het werk van de duivel is, wanneer er een duifje op zijn schouder komt zitten slaat hij het weg en roept hij:”Ga terug naar de hel waar je vandaan bent gekomen”. Direct verandert het bos weer in bos. Net voordat alle bloemen weg zijn denkt de abt aan zijn belofte aan bisschop Absalom, hij bukt zich gauw en zoekt tussen het mos naar een van de laatste bloemen, op ditzelfde moment bevriezen zijn vinger, valt hij voorover en kan hij niet meer overeind komen. Het roversgezin en de lekenbroeder hebben zich intussen naar het rovershol gehaast. Wanneer ze erachter komen dat ze de abt missen gaan ze direct op pad om hem te zoeken. Wanneer ze hem vinden is hij reeds dood. Ze brengen hem naar het klooster, hier vinden ze bolletjes in zijn hand. De lekenbroeder plant deze en ze komen pas in de winter uit, hierdoor denkt de broeder aan de belofte van abt Johannes aan Absalom. Na het zien van deze merkwaardige bloem schrijft Absalom meteen een vrijbrief voor de rover. Het roversgezin trekt weg uit het bos terwijl de lekenbroeder juist het bos in trekt. Hij gaat in het oude hol van de rovers wonen en bid dat zijn harde ongeloof hem vergeven wordt. Het bos veranderde nooit meer in de mooie kersttuin en de enige overgebleven bloem werd de kerstroos genoemd. Naverteld door Gwen, Havo 5, 2004 12
poetry and religion
vrede op de aarde?
Religions are poems. They concert our daylight and dreaming mind, our emotions, instinct, breath and native gesture into the only whole thinking: poetry. Nothing’s said till it’s dreamed out in words and nothing’s true that figures in words only. A poem, compared with an arrayed religion, may be like a soldier’s one short marriage night to die and live by. But that is a small religion. Full religion is the large poem in loving repetition; like any poem, it must be inexhaustible and complete with turns where we ask: Now why did the poet do that? You can’t pray a lie, said Huckleberry Finn; you can’t poe one either. It is the same mirror: mobile, glancing, we call it poetry, fixed centrally, we call it a religion, and God is the poetry caught in any religion, caught, not imprisoned. Caught as in a mirror that he attracted, being in the world as poetry is in the poem, a law against its closure. There’ll always be religion around while there is poetry or a lack of it. Both are given, and intermittent, as the action of those birds – crested pigeon, rosella parrot – who fly with wings shut, then beating, and again shut.
Vrede op de aarde? Is het een toepass’lijk lied, dat je nog kunt zingen in een wereld vol verdriet? Menig haatgevoel de eensgezindheid ruw verdringt en miljoenen sterven, waar geen eng’lenkoor meer zingt. Vrede op de aarde? Hoe moet je die woorden zien? Komen ze van vroeger uit een sprookjesland misschien? Hongersnoden kwellen, volk’ren dreigen met geweld en een mensenleven nergens meer op aarde telt!
[Les puts down the book]
Vrede op de aarde? Bij jezelf die zin begint, als je elke weerstand tegen “eenzijn” overwint. Dan woont ook de Heiland in jouw kleine levensstal, waar het lied der eng’len je geheel bezielen zal!
‘Niets is gezegd voor het uitgedroomd werd in woorden’
Frits Deubel
schreef de Australische dichter Les Murray,
‘en niets is waar wat alleen maar in woorden verschijnt.’ Zo krachtig, maar ook zo gebrekkig is taal.
13
emmanuel levinas
W
ant ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling, en jullie namen mij op, ik was naakt, en jullie kleedden mij. Ik was ziek en jullie bezochten mij, ik zat gevangen en jullie kwamen naar mij toe.” Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden: “Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en te eten gegeven, of dorstig en u te drinken gegeven? Wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en opgenomen, u naakt gezien en gekleed? Wanneer hebben wij gezien dat u ziek was of in de gevangenis zat en zijn we naar u toe gekomen?” En de koning zal hun antwoorden: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.” Mattheüs 25:35-40
De Franse filosoof Emmanuel Levinas (1905-1966) geeft op deze tekst het volgende commentaar (Het menselijk gelaat, Baarn 1969): ‘Tegen mensen die God zoeken, zeg ik: ja, je zult hem vinden, maar bevrijdt eerst de slaven, kleedt de naakten, voedt de hongerigen, laat de daklozen binnenkomen in je huis. Dat de mensen elkaar onderling niet helpen, dat is de doodzonde! De mens die vraagt: God waar bent U? weet dat het antwoord van God er niet in bestaat mij te antwoorden, maar mij terug te sturen naar de Ander, ook al is hij een stoorzender en bij uitstek ongewenst, de dakloze, die je tapijt bevuilt.’ 14
Kern van Levinas’ filosofie is de verhouding tot de medemens, de Ander (Levinas schrijft Ander altijd met een hoofdletter). Het meest oorspronkelijke is niet het Zijn, maar het Goede. De ethiek gaat boven de ontologie (zijnsleer): Autrement qu’être, ou au-dela de l’essence. (Anders dan Zijn, of het wezen voorbij). Levinas moet haast een eigen taal ontwerpen om dit te verwoorden. Houdt de haast geobsedeerde aandacht voor de Ander een verwijzing in naar een transcendent allerhoogste Ganz Andere? De vraag ‘God waar bent U?’ is de vraag naar de afwezige God. Levinas laat zien dat het antwoord ligt in mijn verantwoordelijkheid voor de ander. Daarin zit ultieme zingeving verborgen. De liefde die de profeet uit Nazareth preekte is waarlijk transcendent, omdat hij de mens boven zichzelf uitheft, maar tegelijk transcendent omdat hij daardoor God aanwezig stelt! Wij hebben Gods aanwezigheid in handen. Er schuilt dus een diepe waarheid in de oude hymne: Ubi caritas et amor, Deus ibi est (Waar liefde heerst en vriendschap, daar is God aanwezig). Wij verhouden ons in het leven – voortdurend in het heilige, tot het goddelijke – als tot transcendent geheim. Het heilige toont zich – als een onzegbare afwezigheid in het spoor van beelden, rituelen en verhalen... E. Levinas: Totalité et Infini, 1961; Anders dan zijn, of het wezen voorbij, Baarn 1991 P. Moyaart: Jacques Derrida, Een inleiding tot zijn denken, Baarn 1986 Robert Adolfs: De afwezigheid van God, Baarn 1997
15
Toen kwam tot Mozes een openbaring van God: ‘Jij hebt Mijn dienaar van Mij gescheiden. Ben je gekomen om te verenigen of uiteen te drijven? Onderneem, zo mogelijk, geen stappen om te scheiden. Scheiding vind ik het ergste wat er is. Ik schreef een ieder een bepaald gedrag voor. Ik gaf een ieder zijn eigen manier van uitdrukken. Wat voor hem prijzenswaardig is, is voor jou afkeurenswaardig, wat voor hem honing is, is voor jou vergif. Ik sta boven zuiverheid en onzuiverheid. Ver ben ik boven laksheid en enthousiasme verheven. Ik heb geen geboden uitgevaardigd om er Mijn eigen voordeel mee te doen, maar opdat Mijn dienaren er hun voordeel mee kunnen doen. Voor Indiërs is het gebruik van Hindi, voor Sindiërs dat van Sindi prijzenswaardig. Ik word door hun lofprijzingen niet geheiligd, zij heiligen zichzelf daardoor zodat ze parels kunnen rondstrooien. Ik kijk niet naar taal en spraak,ik kijk naar het innerlijk gemoed. Ik kijk of het hart nederig is,ook al zijn de woorden die worden uitgesproken verre van dat. Het hart is de hoofdzaak, de spraak slechts bijzaak. Het laatste is iets bijkomstigs, om het eerste gaat het. Heb je nog meer van dit soort frasen, ideeën, metaforen? Ik wil een hart dat in lichterlaaie staat. Maak je dat eigen! Ontsteek in je ziel een liefdesvuur, verbrand alle denken en manieren van uiten! Mensen met goede manieren, Mozes, behoren tot de ene en zij wier ziel en geest in lichterlaaie staan tot de andere soort.’ De religie van de liefde is als geen ander, voor minnaars is God de enige religie, het enige geloof. Masnavï, ii: 1750-1764; 1770
16
naastenliefde versus stoïcisme
H
oe staat het met de rampen waardoor zij, die wij liefhebben worden getroffen? De gruwelijkheden tijdens het nazibewind, verkrachting - dat soort voorbeelden. Zult u bij zulke gebeurtenissen uw filosofische kalmte moeten bewaren? Christenen zullen zeggen: Vader, vergeef het hen, want zij weten niet wat zij doen. Ik heb quakers gekend die dat in volle ernst en oprechtheid zouden hebben gezegd, en die ik daarom bewonder. Maar voordat we onze bewondering uitspreken, moeten we er ons van overtuigen of het leed werkelijk in de volle diepte is doorleefd. Want je kunt ook het standpunt innemen van sommige stoïcijnen, die zouden zeggen: Wat hindert het mij of mijn familie lijdt? Als ik zelf maar deugdzaam ben. Het christelijk beginsel heb uw vijanden lief is goed, maar dat van de stoïcijnen, wees onverschillig tegenover uw vrienden, is niet goed. En het christelijk beginsel komt niet neer op kalmte, maar op hartstochtelijke liefde, zelfs tegenover de grootste immoralist. Daartegen valt niets in te brengen, behalve dan dat het voor de meesten van ons te moeilijk is om het daadwerkelijk in de praktijk te brengen. Bertrand Russell: History of Western Philosophy, 1946
beknopte beschouwing over exactheid Vissen trekken altijd exact daarheen en exact dan, zo hebben ook vogels een ingebouwd exact besef van tijd en plaats. Maar mensen, beroofd van hun instinct, behelpen zich met wetenschappelijk onderzoek. Dat is de kern van dit verhaal Een zekere soldaat moest een kanon afvuren elke avond klokslag zes. Dat deed hij zoals ‘t een soldaat betaamt. Toen zijn exactheid werd getest, meldde hij: Ik richt me naar de volstrekt exacte chronometer in de etalage van de klokkenmaker in de stad. Elke dag om zeventien vijfenveertig zet ik mijn horloge ermee gelijk en klim de heuvel op waar het kanon klaarstaat.
Om zeventien negenenvijftig exact bereik ik het kanon en om achttien uur exact vuur ik af Gebleken is dat deze wijze van afvuren volstrekt exact is. Alleen de chronometer moest nog worden onderzocht. Dus vroeg men de klokkenmaker in de stad naar de exactheid van dat uurwerk. O, zei de klokkenmaker, dit uurwerk is het allerexactst. Stel u voor, al jaren wordt hier exact om zes uur een kanon afgevuurd. En elke dag kijk ik naar de chronometer en die wijst altijd exact op zes. Tot zover over exactheid. En vissen trekken door het water en uit de hemel klinkt geruis van vleugels, terwijl chronometers tikken en kanonnen bulderen. Uit: Miroslav Holub (zoo8). De Geboorte van Sisyphus. Vertaald door Jana Beranová. De Bezige Bij, Amsterdam.
17
‘De moerbeitoppen ruisten;’ – God ging voorbij;1 Neen, niet voorbij, hij toefde; Hij wist wat ik behoefde, – en sprak tot mij; Sprak tot mij in de stille, – de stille nacht; Gedachten, die mij kwelden, Vervolgden en ontstelden, – verdreef hij zacht. Hij liet zijn vrede dalen – op ziel en zin; Ik voelde in zijn vaderarmen Mij koesteren en beschermen, – en sluimerde in. De morgen, die mij wekte – begroette ik blij. Ik had zo zacht geslapen, En Gij, mijn Schild en Wapen, – waart nog nabij. Dr. Nicolaas Beets (1814-1903): Dennenaalden, Leiden, 1900 Een parelduiker in de oeverloze zee van vergeten negentiende-eeuwse predikantenpoëzie heeft enige strofen naar boven gehaald, die terecht gerekend worden tot het beste wat in onze taal aan religieuze poëzie gemaakt is. Het gedicht dankt zijn faam aan het transparante van zijn inhoud en tevens aan de mysterieuze meerwaarde die eigen is aan waarlijk goede poëzie en die het best door Jan Greshoff is omschreven, toen hij vaststelde dat die inhoud zich geheel en al in de toon oplost. De man die hier spreekt, heeft in de nacht de nabijheid van God ervaren en heeft vervolgens deze ervaring getransformeerd in enige eenvoudige woorden, die door hun zetting en toon een blijvende werking uitoefenen. 1) 1 Koningen 19:9-12, waar God voorbijgaat en zich in het suizen van een zachte stilte – de dichter gebruikte de Statenvertaling – aan Elia openbaart.
Als wij niet meer geloven dat het kan Wie dan wel? Als wij niet meer vertrouwen op houden van Wie dan wel? Als wij niet meer proberen Om van fouten wat te leren Als wij ‘t getij niet keren Wie dan wel? Als wij niet meer zeggen hoe het moet Wie dan wel? Als wij niet meer weten wat er toe doet Wie dan wel? Als wij er niet in slagen De ideeën aan te dragen Voor een kans op betere dagen Wie dan wel? Als wij niet meer geloven dat het kan Wie dan wel? Als wij niet meer komen, met een plan Wie dan wel? Als wij er niet voor zorgen Dat de toekomst is geborgen Voor de kinderen van morgen Wie dan wel? Als wij onszelf niet dwingen Een gat in de lucht te zingen Waar zij in kunnen springen Wie dan wel? Paul van Vliet
Bron: C. de Bruin bij zijn afscheid in 1975 als hoogleraar Godgeleerdheid in Leiden.
18
pär g. lagerkvist
H
et mysterie dat het menselijk bestaan omsluit is ten diepste een ‘samenvallen van tegenstellingen’: fascinerende heelheid maar ook ijzingwekkende leegheid. Ten overstaan van het heilige als ambivalentie krijgt die existentiële angst een andere inkleuring: existentiële angst wordt creatuurlijke angst zoals dat in het gedicht van Pär Lagerkvist zichtbaar wordt: Rondom mij ligt de eeuwigheid stil zwijgt rondom mij gij, o God Wat is groot en leeg als eeuwigheid, wat is stil en zweeg als gij o God? Rondom mij lichte wilde velden, bedekt met hemels sterrenkruid,
Wie ben je daar in de wilde velden? Wie ben je, o sterrenhemelbruid? Klein kruip ik uit een zompig hol, luister krom, kijk morrend rond naar iets. De eeuwige sterren stralen vol er is stilte, er is niets.
M. van den Boom: Angst en vertrouwen, een existentieel dilemma; uit de bundel De kwetsbaarheid van het bestaan (red. R. Ligtenberg), Kampen 1995
De Zweed Pär Lagerkvist (1891-1974) kreeg in 1951 de Nobelprijs voor poëzie ‘waarin hij antwoorden zoekt op de eeuwige vragen waarvoor de mensheid zich gesteld ziet’. �
stilte van kerstmis ’t Laatste geluid op straat, waarnaar ik luisterde, viel stil. De laatste vogelkeel, nu heel de lucht verduisterde, viel stil.
En in mijn hoofd elke gedachte, in mijn hart ieder verlangen, in mijn ziel de twijfel of Gij met mij waart of mij verliet, viel stil.
Lang zocht ik in de stilte naar de bron van mijn gezangen: ik vond een kind, dat in de kribbe sliep en ieder lied viel stil. Anton van Duinkerken: Waaiend Pluis (1943/1945)
19
[invalshoek om het woordenloze geheim te bezweren:] Ik wantrouw het woord, een mens die praat, Hij weet van alles het hoe en het waarom. Daar is op aarde geen heiligdom, Waar niet het woord naar binnen gaat. En dit heet ‘huis’ en dat heet ‘hond’, En dit heet ‘God’ en dat ‘gebed’ En noemt men iets, dan weet men het En nergens is meer heil’ge grond. Der mensen woord raakt alles aan – En dit verstomt der dingen lied – Hun tuin grenst vlak aan Gods gebied... Ik waarschuw: blijf van verre staan. En nader niet met een naam, met een woord, De juiste term, de gave zin, Het dode lichaam ligt erin Der dingen, die men heeft vermoord. (R. M. Rilke) [Rainer Maria Rilke (Praag 1875 – Val-Mont 1927) was een van de belangrijkste lyrische dichters in de Duitse taal. Daarnaast schreef hij verhalen, een roman, opstellen over kunst en cultuur en ook talrijke vertalingen, onder andere uit het Frans, van literaire werken en lyriek. Zijn omvangrijke briefwisseling vormt een belangrijk deel van zijn literaire nalatenschap.]
toch blijven leven
Hopen is toch blijven leven in de vertwijfeling, en toch blijven zingen in het duister. Hopen is weten dat er liefde is, is vertrouwen in het morgen, is in slaap vallen en wakker worden als de zon weer opgaat. Is bij de storm op zee land ontdekken. Is in de ogen van de ander lezen dat hij je heeft verstaan. Zolang er nog hoop is zolang is er ook bidden en zolang zal God je in zijn handen houden. Henri Nouwen Ik voel mij als iemand, die u aan uw kindertijd moet herinneren. Nee, niet alleen aan de uwe: aan alles, wat ooit kindertijd was. Want het gaat er om, herinneringen in u op te wekken, die niet de uwe zijn, die ouder zijn dan u. Verhoudingen moeten worden hersteld en samenhangen vernieuwd, die van ver voor uw tijd zijn. (r.m.r.)
20
spinoza
E
r is één ‘iets’ dat op zichzelf, uit eigen kracht, als ‘zijns-zelfsoorzaak’ bestaat. Dit is de Substantie, het zelfstandige, God. Deze substantie is eeuwig, en oneindig vele zijn haar attributen (kenmerken), ofschoon wij mensen daarvan slechts twee, het Denken en de Uitgebreidheid (Geest en Materie) kennen. Alle bijzondere dingen, heel de verschijningswereld waarin wij leven, zijn ‘wijzigingen’ (modi), d.w.z. eindige, tijdelijke en vergankelijke openbaringen van de eeuwige, oneindige godheid, waarin alles bestaat, op- en ondergaat. Zo is onze geest een straal van Gods geest, ons lichaam een deel van Gods lichaam, en uit het redelijk bewustzijn, het heldere en duidelijke begrip van deze eenheid, ontbloeit de geestelijke liefde tot God, die niets anders is dan de bewustwording van Godzelf in onze eigen geest; en hierin ligt onze verlossing en gelukzaligheid. Dit is de leer van de heldere denker en vrome mysticus Baruch de Spinoza (1632-1677), die als godslasteraar uit de joodse gemeenschap werd gebannen en door christelijke dominees als ‘grouwelijck atheïst’ werd aangeblaft.
Ethica is een groots betoog tegen de kinderachtige en nutteloze dweperij van allerlei warhoofden, die liever over God, Wereld en Mens bodemloos fantaseren naar het hen wordt ingegeven door hun zogenaamde gevoel (waaronder zij dan al hun verwarde, verdoezelde voorstellingen verstaan) dan met hun verstand, het hoogste vermogen dat God hen gaf, er werkelijk over te dènken. Weest in uw denken over de hoogste levensvraagstukken zo nuchter, dat wil zeggen zo onbevooroordeeld, zo koel, dat wil zeggen zo onbevreesd voor de uitslag, zo absoluut eerlijk, als de wiskundige is bij het denken over cirkels en driehoeken. Pas als je je tot die hoge staat hebt opgewerkt, wil De Spinoza zeggen, is de weg geopend tot helder en duidelijk begrip, tot liefde en tot zaligheid. Uit de inleiding bij Benedictus de Spinoza: Ethica (1676), Amsterdam 1915
21
ik zoek een woord een heel nieuw woord een woord dat niemand kent ik zoek een woord dat zeggen wil dat jij de liefste bent Uit: Jij bent de liefste van Hans en Monique Hagen (Querido).
Tolstoi, een groot schrijver, heeft ooit gezegd: ‘In de kindertijd ervaren wij al het grote geheim van het leven, voelen we intuïtief aan dat het leven meer in zich bergt dan wat ons denken kan bevatten...’ Plato en Aristoteles waren van mening dat verwondering de eigenlijke bron van wijsbegeerte is. Wijsbegeerte betekent: het verlangen om de wereld om je heen te willen begrijpen.
hella haasse ‘Iets wil weten, uitgesproken worden, maar ik weet niet wat dat is. Het houdt zich schuil, ergens onder de oppervlakte van mijn bewustzijn. Het heeft daar sinds jaren verborgen gelegen. [...] Maar nu is het alsof ik door al die herinneringen aan vroeger op te halen een beschermende scheidingswand doorbroken heb. Tegen mijn wil sijpelt het besef bij me naar binnen dat ik vragen moet stelen. Maar welke vragen zijn dat?’ Hella S. Haase: Sleuteloog, Amsterdam 2002
Hella Haasse geeft aan haar roman De Ingewijden als motto de gedachte van Pindaros mee: Gelukkig is hij, die ingewijd is vóór hij onder de aarde gaat, want hij kent het einde van het leven als het door Zeus gegeven begin. Maar als als haar wordt gevraagd of zij zich nu zelf als 84-jarige een ‘ingewijde’ voelt, antwoordt zij: ‘Nee, gelukkig niet. Dan kon ik wel ophouden. [...] Het bestaan is ondoorgrondelijk. Dat heb ik leren accepteren. Een stoïcijnse houding om je te wapenen.’ Haasse is meer een dochter van Apollo dan van Dionysos. 22
wittgenstein
‘fiD
e hele aandrang van mij, en, naar mijn overtuiging, de aandrang van iedereen die ooit geprobeerd heeft over ethiek of godsdienst te schrijven of te praten, moest wel in botsing komen met de grenzen van de taal. Het is volmaakt en volstrekt hopeloos om op deze manier tegen de muren van onze kooi op te lopen. De ethiek kan, voor zover ze voorkomt uit de behoefte iets over de uiteindelijke zin van het leven, het absoluut goede, het absoluut waardevolle te zeggen, onmogelijk een wetenschap zijn. Wat ze zegt draagt in geen enkele zin bij tot onze kennis. Maar ze is de neerslag van een geneigdheid in de menselijke geest waar ik persoonlijk niets dan een diep respect voor kan voelen, en ik zou er nooit van mijn leven de spot mee willen drijven.’ (Ludwig Wittgenstein: Over ethiek, Amsterdam/Meppel 1979)
Ludwig Wittgenstein doelt met het mystieke op het werkelijk allerlaatste, het allerhoogste; datgene wat steeds maar weer aan de greep van de mens blijkt te ontsnappen; zowel in zijn denken en kennen als in zijn talen. Je zou ook kunnen zeggen: hij meent dat de diepste en laatste vragen waarop de mens al denkend en sprekend stuit in hun oorspronkelijke waarde moeten worden gelaten. Het geheim achter die vragen moet worden gerespecteerd. We moeten op dergelijke vragen niet eens een antwoord proberen te zoeken; er kan immers geen antwoord op worden gegeven. Maar bij een antwoord dat men niet kan geven kan men ook de vraag niet uitspreken (stelling 6.5)1. En door duidelijk te maken dat je met zulke vragen botst op het onuitsprekelijke, schaart Wittgenstein zich in een lange traditie van nadenken over spiritualiteit en het mystieke, waarin velen overweldigd door het geheimenisvolle van dergelijke vragen uiteindelijk hebben gekozen voor het zwijgen. L. J. J. Wittgenstein (1889-1951): Tractatus logico-philosophicus, Amsterdam 1976 Dr. Willem R. de Jong (1946): Het mystieke: zijn ongeschreven leer? Zoetermeer 2000
23
de robijn in het glas
I
n het Hooglied (2,4) zingt de vrouw: ‘De Koning leidde mij binnen in de wijnkelder en ordende in mij de liefde.’ Teresa van Avila, die deze tekst aanhaalt in haar boek Weg van volmaaktheid, schrijft daarover: Hij leidt haar de wijnkelder binnen opdat zij er zich mateloos zou verrijken. De Koning lijkt haar niets te willen weigeren. Laat haar dan drinken zoveel het haar lust, dat ze flink dronken wordt, door van alle wijnen die in Gods kelders zijn, te nemen. Laat haar die vreugden genieten, verwondering kennen over al deze grootheden. Laat haar geen schrik hebben het leven te verliezen door veel meer te drinken dan haar zwakke natuur kan dragen. Laat haar in dit paradijs van genoegens sterven. Gelukkige dood die zo doet leven! Zo is het inderdaad, want de wonderen die de ziel begrijpt zonder te weten hoe, zijn zo groot, dat ze erdoor buiten zichzelf verblijft. Ze zegt het met de woorden: Hij ordende in mij de liefde. Even verder legt Teresa nader uit wat zij hiermee bedoelt: De orde die Hij brengt is zo wonderbaar dat, de vermogens dood of ingeslapen, de liefde levend blijft. En zonder dat ze begrijpt hoe het gebeurt, verricht de Heer in haar zo’n uitstekend werk, dat de ziel in grote zuiverheid één wordt niet de Heer van de liefde zelf, die God is. Dat is de ultieme vreugde, die in de kiem al aanwezig is wanneer wij geboren worden, of misschien kunnen we zeggen: voor onze geboorte. Deze blijvende vreugde, hoe ook belaagd en betwist, is de robijn in het glas van ons lichaam, ons leven. Voor ons, mensen van de weg, is deze robijn getekend door uw aanwezigheid, Jesjoea, mijn edelsmid. U bent voor ons de sterrobijn met de zes natuurlijke naalden, die van het bloedrode juweel een ster van David maken. U bent de robijn in ons glas. Teresa van Avila ziet de Schepper als een glasblazer die het glas van de ziel zo vorm geeft, dat zij het heldere water van de Godsomgang naar onze maat kan bevatten. Water dat wijn wordt. Robijnrode wijn. Omar Khayyani, de Perzische dichter, had een smartelijke dronk. De wijn gaf hem wel troost, maar dan door de beneveling van zijn wanhoop.
24
De rode wijn, die onder lachgeluid zich voortspoedt door de gorgelende tuit, is bloed des harten en het blank kristal een ogentraan, die het rondom omsluit De dichter doordringt ons in zijn kwatrijnen van het feit, dat alles wat ons omringt, bestaat uit het stof van doden. In zijn poëzie schalt de bazuin van het ‘memento mori’, gedenk te sterven. Tegelijk zijn de verzen van een zo verademende schoonheid, dat ze een ongekend vergezicht ontsluiten. Hakim Omar, leefde in het Perzië van rond 1100. Hij was moslim, maar maakte zich los van het orthodoxe geloof. Ook van mystiek moest hij niets hebben. Hij spotte met de soefi’s. Een eigenzinnig denker en dichter, een profetische man. Hij kwam tot de conclusie, dat er geen wereld was dan deze en geen uur dan dit. Er is alleen vandaag, maar dit vandaag slipt weg onder onze voeten. Er is alleen deze werkelijkheid, maar die is vergankelijk van oorsprong en doel. De radeloosheid waartoe zijn stoïsche inzichten zouden kunnen leiden, wordt in zijn poëzie getemperd door humor en ironie. Wijn drink ik en des morgens riekt mijn baard naar most; Godlof, ik heb mijn trots bewaard voor hen, die dagelijks hun vriend verraden en triomferen in hun valse aard. Over zijn levensfilosofie zegt de dichter: Khayyam, die alle weten heeft gewogen, vond enkel dit: Aleer het is vervlogen, drink, drink het uur, de roos is eenmaal schoon en welkt voor immer, en de rest is logen. De derde regel ‘drink, drink het uur, de roos is eenmaal schoon’ is een mooi voorbeeld van wat wel ‘de robijn in het glas’ wordt genoemd, dat schitterende keerpunt in het vers, dat leidt tot de opnieuw rijmende, verrassende slotregel. 25
Het oosterse kwatrijn is als een golf van de branding, die opkomt, zijn climax bereikt en dan uitvloeit over het strand. Als we zo het volgende kwatrijn lezen, dan komt de kritische moslim Omar Khayyám ons heel nabij: Waarom, vanwaar? En weer: waarheen, waarom? Het ongevraagde slaat al ’t vragen stom. Om ’s hemels wil, de wijn is ons gebleven, drink en vergeet, vergeet en drink weerom. U schuift ook bij ons aan, Jesjoea, en wij drinken de wijn. ‘Om ‘s hemels wil, de wijn is ons gebleven.’ Moslim, jood en christen, wij drinken samen wijn. De eerste om te vergeten, de tweede om vreugde te schenken en de derde om leven te ontvangen. De een huivert om het verbod op de drank. De ander dooft de sabbatskaars in de overvloeiende wijn. En de derde proeft het levensbloed. Zolang er vragen zijn, drinken wij om te weten. Zolang de vragen waarom, vanwaar, waarheen, waarom, blijven klinken, hebben we allen een robijn in het glas. Dan drinken we niet alleen om te vergeten, maar ook om kennis te vinden. Zo rijgen wij het robijnen halssnoer voor de koningin van alle drinkenden, de vreugde. Maria de Groot: De Robijn in het Glas, Kampen 2005, ingekort �
O grote God in ’t sterrenheer herkenbaar uitermate
A
ls kind ben ik vertrouwd geraakt met de sterrenhemel in al zijn overweldigende, geheimzinnige, bijna verschrikkelijke pracht. Wij woonden in een toen nog stille streek van Nederland, het bosrijk gebied van de noordelijke Veluwe, en ons huis lag terzijde van het dorp, afgelegen. Opgezien naar de sterren heb ik daarom van kindsbeen af, niet allereerst met dichterlijke verbazing of ontroering maar met kinderlijke vanzelfsprekendheid. En een klein beetje kennis. Daar was de Melkweg en daar de Grote Beer, waar je de weg mee kon vinden als je verdwaald was. Aan de andere kant de Orion, een reus die door de hemel reisde. En Sirius, laag aan de horizon en heel helder. 26
Meer niet, meer wilde ik, denk ik, ook niet weten. Ik zag dat krioelende heelal niet met een nieuwsgierig oog, ik had geen bèta-aanleg. Ik bewonderde. Zoals ik nog doe, maar helaas, ik, ja onze hele generatie is dat glorieuze schouwspel langzamerhand kwijtgeraakt. Het is terug te vinden als ik met vakantie ga, in eenzame wildernissen, waar het kunstlicht nog niet de hemel verduistert. Wat hebben we daarmee veel verloren! Ik weet het, ik voel het gemis soms bijna schrijnend letterlijk. Ik weet het ook objectief, uit de geschiedenis. Onze vaderen, in de eeuwen der eeuwen, van de dichter van Psalm 8 tot aan Guido Gazelle, hebben met die grote hemel geleefd, opgezien naar de sterren: ’t Is daar dat de oude volkeren henenschouwden, dat de eerste temmers van de wereldstroom, vol duisternis, vol bangigheid en schroom, hun vaartuig en hun leven op betrouwden. Er is geen duidelijker bewijs van de ingrijpende veranderingen van onze eeuw dan dit verlies. De mensheid kan niet meer opzien, kent de sterren niet meer en beleeft niet meer de hele scala van gevoelens die de voorgeschiedenis hebben gekend. Het is geen romantiek, denk ik, als ik dat zo zeg. Er moet in de menselijke geest iets verloren zijn gegaan aan zekerheid, aan gezag, als de sterren onzichtbaar worden. Zij wezen de weg, zij leerden de mens zijn plaats bepalen. Letterlijk en geestelijk. Aan zijn ervaring gaf hij uitdrukking op allerlei manieren, met allerlei metaforen. Het was namelijk met zijn verbeelding dat hij de weg vond in de heldere hemel. Misschien heeft dat te maken met het feit dat de sterrenhemel wel een overweldigend zichtbare werkelijkheid was, maar een werkelijkheid die hij zich op geen enkele manier eigen kon maken. Hij kon de sterren wel zien, maar niet afbeelden. Zij komen in de beeldende kunst niet voor, zoals de andere natuurverschijnselen, de bomen en de wolken en de zee. Zij stimuleren het denken en de verbeelding, het geloof en het bijgeloof, maar zij zijn niet weer te geven, niet te bemachtigen. Ironie der geschiedenis: pas de moderne tijd die de sterren onzichtbaar heeft gemaakt is er tegelijk in geslaagd ze naderbij te brengen. De fotografie doet wat de schilderkunst nooit heeft gedaan, met prachtige resultaten, waar de wetenschap meer mee doet dan de fantasie. Maar de traditie der eeuwen lijkt voorbij. Jan Willem Schulte Nordholt: Het woord brengt de waarheid teweeg, Kampen 1992
en jezus schreef in ’t zand
de soldaat die jezus kruisigde
Jezus schreef met Zijn vinger in het zand. Hij bukte zich en schreef in ’t zand, wij weten niet wat Hij schreef, Hij was het zelf vergeten, verzonken in de woorden van Zijn hand.
Wij sloegen hem aan ’t kruis. Zijn vingers grepen Wild om de spijker toen ’k de hamer hief Maar hij zei zacht mijn naam en: ‘Heb mij lief -’ En ’t groot geheim had ik voorgoed begrepen.
De schriftgeleerden, die Hem aan de tand hadden gevoeld over een vrouw, van hete hartstochten naar een andere man bezeten, de schriftgeleerden stonden aan de kant. Zondig niet meer, zei Hij, ik oordeel niet. Ga heen en luister naar het lied. En Hij stond recht. De woorden lieten los van hun figuur en brandden in de blos waarmee zij heen ging, als een kind zo licht. Zo geestelijk schreef Jezus Zijn gedicht.
Ik wrong een lach weg dat mijn tanden knarsten, En werd een gek die bloed van liefde vroeg: Ik had hem lief - en sloeg en sloeg en sloeg De spijker door zijn hand in ’t hout dat barstte. Nu, als een dwaas, een spijker door mijn hand, Trek ik een vis - zijn naam, zijn monogram In ied’ren muur, in ied’ren balk of stam, Of in mijn borst of, hurkend, in het zand, En antwoord als de mensen mij wat vragen: ‘Hij heeft een spijker door mijn hand geslagen.’
Gerrit Achterberg, 1947
‘Uit uw hemel zonder grenzen komt Gij tastend aan het licht, met een naam en een gezicht even weerloos als wij mensen.’
Martinus Nijhoff Uit: Vormen, 1924
Huub Oosterhuis
28
de scheppende kracht van woorden
W
oorden en nog eens woorden. Overal zie je woorden: op reclamezuilen, op televisieschermen, in kranten en in boeken. Gefluisterde, geroepen en gezongen woorden. Bewegende, dansende, kleurige woorden. Woorden die zeggen: ‘Proef me, ruik me, eet me, drink me, slaap met me.’ Maar bovenal zeggen ze: ‘Koop me.’ Bij zo’n overdaad denk je al gauw: het zijn maar woorden. Ze betekenen steeds minder. Het woord is evenwel een krachtbron. Als God spreekt, is dat een scheppingsdaad. Als God zegt: ‘Er moet licht zijn!’ (Genesis 1,3), dan is er licht. Voor God is spreken en scheppen hetzelfde. We moeten woorden die scheppende kracht teruggeven. Het is heel belangrijk wat we zeggen. Als je van harte zegt: ‘Ik houd van je’, kun je iemand opnieuw leven, hoop en moed geven. Als je zegt: ‘Ik haat je’, kun ie iemand vernietigen. Let op je woorden.
voedzame woorden
A
ls we met elkaar praten gaat het vaak over voorvallen of plannen. We zeggen: ‘En, hoe is het?’ We vragen naar alledaagse dingen, maar vaak willen we iets anders horen. Wat we graag willen horen is ‘Ik heb vandaag aan je gedacht’ of ‘Ik heb je gemist’ of ‘ik wilde dat je hier was’ of ‘Ik houd van je’. Het is niet altijd gemakkelijk om zoiets te zeggen, maar zulke woorden kunnen de onderlinge band wel versterken. Tegen iemand zeggen, op wat voor manier ook: ‘Ik houd van je’ is altijd goed nieuws. Niemand zal daarop antwoorden: ‘Dat hoef je niet meer te zeggen, dat wist ik al.’ Woorden die liefde en bevestiging uitstralen zijn net als brood. Je hebt het elke dag nodig, telkens opnieuw. Zulke woorden houden je innerlijk in leven. Henri Nouwen: Brood voor onderweg, Tielt 2003
29
buigzaam zijn
fiB
omen lijken veel steviger dan het wilde riet, maar als het hevig stormt raken sommige bomen ontworteld. Riet buigt mee met de harde wind, blijft stevig in de grond geworteld, en veert weer terug zodra de storm is gaan liggen. Als je buigzaam bent, ben je krachtig. Als je je vastklampt aan je positie, als je niet een beetje heen en weer wilt bewegen met wat anderen bedenken of ondernemen, dan loop je het risico dat je afknapt. Buigzaam zijn als riet betekent niet dat je een slapjanus bent. Je kunt best wat meebewegen met de tijdgeest terwijl je tegelijk stevig in de aarde geworteld blijft. Als je de heersende manier van denken en leven zonder humor en met starre meningen te lijf gaat, loop je erop stuk en word je een verbitterd mens. Wees buigzaam en toch stevig geworteld.
het geknakte riet niet breken
S
oms gooien we kapotte dingen zomaar weg. In plaats van ze te repareren zeggen we: ‘Ik heb toch geen tijd om het weer in orde te maken, ik kan het net zo goed in de vuilnisbak gooien en een nieuwe kopen.’ Soms doen we hetzelfde met mensen. We zeggen: ‘Hij heeft een drankprobleem... ze is depressief... die hebben hun bedrijf niet goed geleid.., laten we ons maar niet met hen inlaten, dat is vragen om moeilijkheden.’ Als we ons van mensen afmaken omdat er iets aan hen lijkt te mankeren, dan ontnemen we hun groeikansen. Dan miskennen we hun gaven die vaak verborgen liggen onder hun zwakheden. Ieder van ons is geknakt riet, of onze kneuzingen nu zichtbaar zijn of niet. Wie meeleeft met anderen gelooft dat er kracht ligt in zwakheid, en dat echte gemeenschap ontstaat op basis van erkenning van ieders zwakheid. Henri Nouwen: Brood voor onderweg, Tielt 2003
30
Licht, ontloken aan het donker, Licht, gebroken uit de steen, Licht, waarachtig levensteken, werp uw waarheid om ons heen! Licht, geschapen, uitgesproken Licht, dat straalt van Gods gelaat, Licht uit Licht, uit God geboren, groet ons als de dageraad! Licht, aan liefde aangestoken. Licht, dat door het donker brandt, Licht, jij lieve lentebode, zet de nacht in vuur en vlam! Licht, verschenen uit den hoge. Licht, gedompeld in de dood. Licht, onstuitbaar, niet te doven, zegen ons met morgenrood! Licht, straal hier in onze ogen. Licht, breek uit in duizendvoud. Licht, komt ons met stralen tooien, ga ons voor van hand tot hand! Sytze de Vries: Tegen het donker
Tijd van vloek en tijd van zegen tijd van droogte tijd van regen dag van oogsten tijd van nood tijd van stenen tijd van brood. Tijd van liefde nacht van waken uur der waarheid dag der dagen toekomst die gekomen is woord dat vol van stilte is.
Tijd van troosten tijd van tranen tijd van mooi zijn tijd van schamen tijd van jagen nu of nooit tijd van hopen dat nog ooit. Tijd van zwijgen zin vergeten nergens blijven niemand weten tijd van kruipen angst en spijt zee van tijd en eenzaamheid. Wie aan dit bestaan verloren nieuw begin heeft afgezworen wie het houdt bij wat hij heeft sterven zal hij ongeleefd. Tijd van leven om met velen brood en ademtocht te delen wie niet geeft om zelfbehoud leven vindt hij honderdvoud.
Prediker 3: Voor alles wat gebeurt is er een uur, een tijd voor alles wat er is onder de hemel. Jezus’ woorden volgens de evangelisten: Wie zijn leven probeert te behouden zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, die zal het behouden. �
psalm 88 Jou gezocht bij dag. Dacht: in licht woon jij. Breek de duisternis. Keer je hart tot mij. Huub Oosterhuis e.a.: Vijftig psalmen, 1967
hwc 2009 Niet eerder genoemde bronnen: De Nieuwe Bijbelvertaling, Heerenveen 2004 Huub Oosterhuis: Licht dat aan blijft, Kampen 1990 Tjeu van den Berk: Het numineuze, Zoetermeer 2005 Daniël Mok: Een wijze uit het westen, Amsterdam 2001 Abraham Joshua Heschel: De sabbat, Amsterdam 2006 Hans Warren: Moderne Nederlandse poëzie, Amsterdam 1994 Paul Verhaeghe: Het einde van de psychotherapie, Amsterdam 2009 Anne de Vries: Van Alphen tot Zonderland, kinderpoëzie, Amsterdam 2000 Tussentijds, een aanvulling op het Liedboek voor de Kerken, Zoetermeer 2005
Wie is het die zo hoog gezeten, zo diep in ’t grondeloze licht, van tijd noch eeuwigheid gemeten, bestaan kan zonder tegenwicht? [...] Heilig, heilig, nog eens heilig, driemaal heilig: eer zij God. Buiten God is ’t nergens veilig. Heilig is een groot gebod. Joost van den Vondel: Lucifer, door Martinus Nijhoff op de klinkende regels samengevat.
Heilig is wat geheiligd wordt en God troont op de gezangen van de mensen. (Frans Kellendonk, 1987) Samenstelling, redactie & typografie: Daniël Mok