KERNBEGRIPPEN
288
KERNBEGRIP
UITLEG
PLAATS IN LWB
aanbieder
Iemand die producten of diensten produceert of verkoopt.
T2 OV4
aanbod
Aantal goederen dat producenten te koop aanbieden tegen een bepaalde prijs
T2 OV4
aanbodcurve
Grafische voorstelling van de verhouding tussen de prijs en de aangeboden hoeveelheid goederen.
T2 OV4
aandachtstrekker
Grote vetgedrukte woorden of een opvallende tekening of foto die je aandacht vangen en je dwingen om verder te lezen.
T3 OV1
aandeel
Bewijs van een onderneming dat je ontvangt wanneer je bijdraagt aan het kapitaal van een onderneming. Op de beurs worden aandelen verhandeld.
T3 OV3
aanvullend inkomen
Sociale vergoedingen die het inkomen aanvullen, bijvoorbeeld kinderbijslag en tussenkomst in de ziektekosten.
T4 Extra OV
accijnzen
Belasting op bepaalde gebruiksgoederen zoals alcohol, tabak, benzine …
T2 OV3
adoptiegezin
Twee volwassenen die samenleven en samen kinderen hebben, maar niet de biologische ouders zijn. Zij zijn sociale en juridische ouders.
T1 OV2
aflossing
Het bedrag waarmee een schuld in termijnen, bijvoorbeeld maanden, wordt terugbetaald.
T4 OV1
agrarisch bedrijf
Landbouw- of visserijbedrijf.
T1 OV4
arbeid
De prestaties van werknemers.
T2 OV4
bank
Een onderneming die het geld beheert van haar klanten en leningen geeft.
T1 OV4
basisproduct
Een product dat je nodig hebt om te overleven, bijvoorbeeld brood, kleding, een huis ...
T3 OV1
bedrijfskolom
Dit is een schema van ondernemingen dat de beginproducent verbindt met de T1 OV4 consument. De consument behoort niet tot de bedrijfskolom.
bedrijfsvoorheffing
Bedrag dat door de werkgever ingehouden wordt op het brutoloon als voorschot op de personenbelasting
begroting
Jaarlijkse schatting van de verwachte inkomsten en uitgaven van de overheid. T3 OV4
begrotingsoverschot
Situatie waarbij de overheidsinkomsten groter zijn dan de overheidsuitgaven. T3 OV4
begrotingstekort
Situatie waarbij de overheidsinkomsten kleiner zijn dan de overheidsuitgaven.
T3 OV4
behoefte
Het aanvoelen van een tekort en tevens het streven dit tekort ongedaan te maken. Een gebrek aan iets dat wel nodig is.
T1 OV2
belastingdruk
Hoeveel procent van het bruto-inkomen er wordt uitgegeven aan belastingen. T2 OV3
beleggen
Geld aan iets besteden in de hoop dat dit in waarde zal stijgen, bijvoorbeeld met intrest.
T3 OV3
beleggingsfonds
Een organisatie die bij verschillende beleggers geld verzamelt en dit belegt in verschillende beleggingsvormen (bijvoorbeeld: aandelen, obligaties, onroerende goederen ...).
T3 OV3
beleid
Afspraken voor de verwezenlijking van bepaalde doelstellingen.
T1 OV3
beleidsbeslissingen
De beslissingen die ministers nemen om hun beleid uit te voeren.
T4 OV3
betaalkaart
Kaart waarmee je in de winkel je aankopen betaalt of geld uit de muur haalt.
T3 OV2
betaalmiddel
Manier waarop je betaalt: rechtstreeks of onrechtstreeks.
T3 OV2
bruto binnenlands product (bbp)
De totale waarde van alles wat we in België samen produceren gedurende 1 jaar.
T4 OV3
brutoloon
Het totale loon dat je krijgt van je werkgever, voor aftrek van bijdragen voor de sociale zekerheid en de bedrijfsvoorheffing.
T2 OV2
btw
Belasting over de toegevoegde waarde; belasting geheven op verkoop van goederen.
T2 OV3
economix SEI
T2 OV2
KERNBEGRIP
UITLEG
PLAATS IN LWB
budget
Beschikbaar geld waarmee je goederen of diensten kunt kopen.
T2 OV1
budgetbeheer
Planning van alle inkomsten en uitgaven zodat je het geld waarover je beschikt goed gebruikt.
T4 OV1
budgetbeheer OCMW
Het OCMW beheert je inkomsten en voert de betalingen uit in jouw plaats.
T4 OV2
chartaal geld
Het tastbare en zichtbare geld. Munten en bankbiljetten.
T1 OV4
collectieve behoefte
Gemeenschappelijke behoefte, behoefte die vele leden van de gemeenschap hebben. Bijvoorbeeld wegen, water, onderwijs ...
T3 OV4
college van burgemeester en schepenen
De personen die samen een soort regering van de gemeente vormen. Ze kiezen samen de middelen waarmee de beslissingen van de gemeenteraad uitgevoerd kunnen worden.
T1 OV3
commercieel bedrijf
Een onderneming die producten, zonder er iets aan te wijzigen, koopt en verkoopt met de bedoeling winst te maken.
T1 OV4
consument
Vrager, privépersoon die goederen of diensten koopt met de bedoeling ze zelf te verbruiken.
T2 OV1
cultuur
Het geheel van gebruiken, gewoonten en kunst van een land of volk. Beschaving. De meeste mensen denken bij cultuur aan kunst, zoals literatuur, beeldhouwkunst, schilderkunst, architectuur, theater, enz. Maar de betekenis is veel ruimer en slaat op alles wat door de mens wordt voortgebracht. Er zijn verschillende culturen in de wereld, bijvoorbeeld de Europese cultuur, de cultuur van de indianen …
Wat is SEI?
decreet
In het Vlaams parlement worden geen wetten gemaakt, maar wel decreten of regels waar iedereen zich in Vlaanderen aan moet houden.
T1 OV3
deflatie
Aanhoudende prijsdaling. Een waardevermeerdering van het geld waardoor een vergroting van de koopkracht optreedt.
T3 OV3
democratie
Een land wordt democratisch bestuurd als de inwoners mee kunnen beslissen over wie de politieke leiders van het land zijn. Een beslissing is democratisch als de meerderheid van de verkozenen akkoord gaat.
T1 OV3
dienst
Product dat je niet kunt vastnemen, is niet tastbaar, bijvoorbeeld een raadpleging bij de dokter, de herstelling van de verwarming.
T3 OV1
dienstverlenend bedrijf
Een onderneming die diensten verleent met als doel winst te maken, bijvoorbeeld een verzekeringsmaatschappij, fietsenmaker, tuinonderhoud …
T1 OV4
directe belastingen
Belasting geheven op inkomsten, zoals personenbelasting en vennootschapsbelasting.
T2 OV3
distributief bedrijf
Een onderneming die de goederen naar de consument brengt.
T1 OV4
doelgroep
Personen die men wil bereiken met de reclame, dit zijn mogelijke kopers.
T3 OV1
doelstellingen
Wat je wilt bereiken, voor een onderneming meestal winst.
T2 OV4
economie
De wetenschap die het menselijk streven naar welvaart bestudeert, de zaken die ervoor zorgen dat een land rijk of arm is, dat mensen werk hebben of niet, dat gezinnen een goed inkomen hebben of niet…
Wat is SEI?
eenoudergezin
Een volwassene met kinderen, van wie hij/zij de biologische ouder is.
T1 OV2
ethisch ondernemen
Verantwoord ondernemen waarbij de onderneming rekening houdt met een gezond evenwicht tussen mens, milieu en maatschappij.
T1 OV4
Europese Unie
Een economisch en politiek partnerschap van democratische Europese landen, 27 in 2010.
T1 OV3
evenwichtsprijs
De prijs waarbij het aanbod gelijk is aan de vraag, ook marktprijs genoemd.
T2 OV4
extractief bedrijf
Ontginningsbedrijf, bijvoorbeeld olieboorplatform, zandwinningbedrijf.
T1 OV4
faillissement
Situatie waarbij een onderneming niet meer in staat is haar schulden te betalen.
T4 OV5
Kernbegrippen
289
290
KERNBEGRIP
UITLEG
PLAATS IN LWB
federale overheid
De regering, parlement, raden en administratie op landelijk niveau vormen samen de overheid.
T1 OV3
gebruiksproduct
Een product dat je meerdere keren kunt gebruiken, bijvoorbeeld een scheerapparaat, een spiegel.
T3 OV1
gedrag
Het doen en laten van mensen.
Wat is SEI?
geld beheren
Goed zorg dragen voor je geld.
T4 OV1
gemeenschap
België bestaat uit drie gemeenschappen: de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige Gemeenschap. De gemeenschappen beslissen over de persoonsgebonden aangelegenheden (= zaken die te maken hebben met de mensen die er wonen), zoals bijvoorbeeld onderwijs of welzijn.
T1 OV3
gemeente
Kleinste eenheid van openbaar bestuur, bestuurd door het college van burgemeester en schepenen.
T1 OV3
gemeenteraad
Wetgevende macht van de gemeente, verkozen vertegenwoordigers van de gemeente.
T1 OV3
gemeenteraadsbesluiten
Dat is de naam die men geeft aan een ‘reglement’ dat is goedgekeurd door de gemeenteraad.
T1 OV3
gewest
België heeft drie gewesten: het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zij beslissen over de ‘grondgebonden aangelegenheden’, bijvoorbeeld over economie, leefmilieu, ruimtelijke ordening, wegen …. Het gewest is dus een grondgebied.
T1 OV3
gezin
Mensen die samen een huishouden vormen, onder één dak wonen.
T1 OV1
gezinsfuncties
De taken eigen aan een gezin.
T1 OV2
giraal geld
Het onzichtbare geld waarmee je kunt betalen. Het geld dat op je bankrekening staat.
T1 OV4
goed
Product dat je kunt vastnemen, is tastbaar.
T3 OV1
handelsbalans
Aan de ene kant komt de waarde van de export, aan de andere kant de waarde van de import van een bepaald land in een bepaalde periode. Het verschil tussen de waarde van de export en de waarde van import van een bepaald land.
T4 Extra
holebigezin
Twee mannen of twee vrouwen van hetzelfde geslacht wonen samen of trouwen.
T1 OV2
huishoudbudgetenquête
Soort ondervraging of onderzoek over de inkomsten en de uitgaven van gezinnen.
T3 OV3
huur
Vergoeding voor het gebruik van een gebouw.
T2 OV2
imago
Beeld dat consumenten hebben van een bepaald product.
T3 OV1
indexeren
Aanpassen van de lonen aan de gemiddelde prijsstijging.
T3 OV3
indirecte belastingen
Belastingen geheven op een eenmalig feit, bijvoorbeeld successierechten, btw, T2 OV3 accijnzen …
industrieel bedrijf
Bedrijf dat een grondstof verwerkt of bewerkt tot een eindproduct, bijvoorbeeld een chocoladefabriek.
T1 OV4
inflatie
Aanhoudende prijsstijging.
T3 OV3
initiatie
Een eerste kennismaking.
Wat is SEI?
inkomen
Wat je aan geld ontvangt: loon, winst, intrest, huur …
T2 OV1
internetbankieren
In plaats van naar de bank te gaan, kun je via internet de nodige verrichtingen doen.
T3 OV2
intrest
Kost die je moet betalen op een geleend bedrag.
T3 OV2
invoer
Aankoop van goederen en diensten uit het buitenland (= import).
T4 Extra
economix SEI
KERNBEGRIP
UITLEG
PLAATS IN LWB
kapitaal
Machines, gebouwen, materiaal.
T2 OV4
kapitaalverrichting
Verrichting van de overheid die eenmalig gebeurt.
T3 OV4
kasbon
Bewijs van de bank dat jij geld uitleende aan de bank voor een bepaalde termijn. Hierop ontvang je rente of intrest.
T3 OV3
kerngezin – traditioneel gezin
Twee volwassenen, man en vrouw, leven samen en hebben eventueel samen kinderen, van wie ze beiden de biologische ouder zijn.
T1 OV2
keuzeconfl ict
Omdat je weinig middelen hebt, moet je een keuze maken bij het kopen van producten.
T3 OV2
kinderbijslag
Sociale vergoeding die de gezinnen ontvangen per kind dat zij ten laste hebben.
T4 Extra
koopkracht
Mate waarin jij in staat bent iets te kopen met je beschikbaar inkomen.
T3 OV3
kopen op afbetaling
Aankoop van een consumptiegoed waarbij je de koopsom in termijnen betaalt.
T4 OV1
leefloon
Je ontvangt van het OCMW een leefloon als je op eigen benen staat en geen of bijna geen inkomen hebt. Het bedrag is afhankelijk van je gezinssituatie. Wanneer je helemaal geen inkomen hebt, kan het OCMW van de gemeente waar je woont iedere maand een klein bedrag geven. Vroeger heette dit het ‘bestaansminimum’, nu leefloon.
T4 OV2
leefwereld
Je belevingen in de wereld rondom jou, het geheel van dingen waarmee iemand in zijn leven te maken heeft.
T1 OV1
leerlingenraad
Vergadering op school waarin de leerlingen vertegenwoordigd zijn om goede afspraken voor de school te maken en hun belangen te verdedigen.
T1 OV3
lenen
Een geldsom die je van een bank ontvangt om bijvoorbeeld een woning te kopen en die je later met intrest moet terugbetalen.
T4 OV1
logo
Figuur die een onderneming gebruikt als herkenningsteken, hierbij hoort meestal ook een slogan en merknaam.
T3 OV1
loon
Wat je krijgt in ruil voor geleverde arbeid.
T2 OV2
loonbriefje
Overzicht van brutoloon, sociale bijdrage, bedrijfsvoorheffing en nettoloon.
T2 OV2
loonfiche
Zie loonbriefje.
T2 OV2
looptijd
Een lening loopt over een bepaalde periode en wordt bepaald door het aantal aflossingen. Dit is de looptijd van de lening.
T4 OV1
lopende verrichting
Verrichting van de overheid die regelmatig gebeurt.
T3 OV4
luxeproduct
Een product dat niet noodzakelijk is. Je koopt het om je leven makkelijker te maken, bijvoorbeeld een mp3-speler.
T3 OV1
marktprijs
De prijs waarbij het aanbod gelijk is aan de vraag, ook evenwichtsprijs genoemd.
T2 OV4
medium - media
Middel om een reclameboodschap tot bij de consument te brengen.
T3 OV1
merknaam
Naam van een productmerk, dit wordt meestal gekoppeld aan een vaste slogan en een logo.
T3 OV1
natuur
Grondstoffen, grond, naast arbeid en kapitaal één van de productiefactoren.
T2 OV4
nettoloon
Wat overblijft van het brutoloon na aftrek van de sociale bijdrage en de bedrijfsvoorheffing.
T2 OV2
ngo
Niet-gouvernementele organisatie Een organisatie die aan ontwikkelingshulp doet en die niet verbonden is aan een regering.
T4 OV4
nieuw samengesteld gezin
Beide partners brengen kinderen mee in de nieuwe relatie. Soms zijn er ook nog kinderen uit de nieuwe relatie.
T1 OV2
Kernbegrippen
291
292
KERNBEGRIP
UITLEG
PLAATS IN LWB
non-profitorganisatie
Organisatie of onderneming waarbij de diensten aan de samenleving belangrijker zijn dan winst te maken.
T1 OV4
normen
Maatstaf, regel. Een afspraak die een groep mensen aanvaardt of waarnaar zij zich kunnen of moeten richten.
T1 OV2
nut
Het voordeel dat een bepaald product heeft voor jou.
T3 OV2
obligatie
Een lening aan de overheid of een onderneming voor drie of meer jaar. Bij de overheid noemt men dit staatsbon.
T3 OV3
OCMW
Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn. Deze instelling organiseert in een gemeente de maatschappelijke dienstverlening, bijvoorbeeld schuldbemiddeling, warme maaltijden brengen, leefloon uitkeren …
T4 OV2
onder nul gaan
In het rood gaan, via je bank meer geld uitgeven dan je hebt.
T3 OV2
onderneming
Een plaats waar goederen gemaakt of verhandeld worden of diensten verleend worden.
T1 OV4
onderneming in moeilijkheden
Is een onderneming met problemen die de kans krijgt om terug rendabel te worden en zo verder te kunnen blijven bestaan.
T4 OV5
ondernemingsraad
Hierin zitten evenveel werkgevers- als werknemersafgevaardigden. Zij nemen T3 OV5 belangrijke beslissingen voor de onderneming.
ondersteunende tekst
Hier somt de reclamemaker de redenen op waarom je het product moet kopen, de voordelen en kenmerken van het product worden gegeven.
T3 OV1
onrechtstreeks betalen
Je betaling gebeurt via een tussenpersoon, de bank.
T3 OV2
overschrijving
Transactie waarbij je de bank opdracht geeft om geld van jouw rekening naar een andere rekening te verplaatsen.
T3 OV2
pacht
Vergoeding voor het gebruik van een stuk grond.
T2 OV2
participatie
De deelname aan iets, het meedoen aan iets.
T1 OV3
personenbelasting
Belasting op het inkomen van gezinnen.
T2 OV3
pleeggezin
Twee volwassenen die samen voor korte of langere tijd voor kinderen zorgen. Geen van beiden is een biologische ouder, ze zijn wel sociale ouders.
T1 OV2
primaire sector
Sector waartoe agrarische (landbouw-) en extractieve (ontginnings-) bedrijven behoren.
T1 OV4
producent
Diegene die iets maakt of verkoopt, de aanbieder.
T2 OV4
productiefactoren
Wat je nodig hebt om een goed te kunnen maken; arbeid, natuur en kapitaal.
T2 OV4
quartaire sector
Non-profitorganisaties maken hiervan deel uit, bijvoorbeeld ziekenhuizen,bibliotheken, ngo’s.
T1 OV4
rechterlijke macht
Het geheel van rechters en rechtbanken die geschillen oplossen en overtreders bestraffen.
T1 OV3
rechtstreeks betalen
Je betaalt je inkopen onmiddellijk aan de kassa met munten en bankbiljetten. T3 OV2
rechtvaardige inkomensverdeling
Zorgen dat iedere burger een behoorlijk welvaartspeil heeft door de sterkeren solidair te laten zijn met de zwakkeren.
T3 OV4
reclamemaker
Iemand die gevraagd wordt (bijvoorbeeld door ondernemingen) om een reclame te ontwerpen voor een goed of dienst.
T3 OV1
rekeninguittreksel
Overzicht en bewijs van al je betalingen en ontvangen bedragen op je bankrekening.
T3 OV2
relatie
Hoe personen tot elkaar staan.
T1 OV1
rente
Vergoeding voor het gebruik van geld.
T2 OV2
economix SEI
KERNBEGRIP
UITLEG
PLAATS IN LWB
RSZ
Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Deze instelling staat centraal in het stelsel van de Belgische Sociale Zekerheid. De RSZ zorgt voor de inning van de sociale bijdragen en voor de verdeling van de sociale vergoedingen (ziektegeld, kinderbijslag, werklozensteun …) via de verschillende instellingen.
T4 Extra OV
ruilmiddel
Product dat je ruilt met een ander product, het is best dat deze een gelijke waarde hebben.
T3 OV2
schaarste
Tekort, gebrek. De vraag is groter dan het aanbod.
schuldbegeleiding
Deze OCMW-dienst helpt je om schulden af te lossen door het opstellen van een afbetalingsplan.
T4 OV2
schulden
Geldsommen die men nog moet betalen aan een schuldeiser (bijvoorbeeld de verkoper of de bank).
T4 OV1
schuldenregeling
Op verzoek van het OCMW stelt de rechtbank een schuldbemiddelaar aan. Je bent verplicht je inkomsten af te staan. Een gedeeltelijke kwijtschelding van je schulden is mogelijk.
T4 OV2
secundaire sector
Sector waarbij de industriële of verwerkende ondernemingen behoren, bijvoorbeeld autofrabrieken, meubelfabrieken, …
T1 OV4
SEI
Sociaaleconomische initiatie.
Wat is SEI?
slogan
Korte reclamespreuk die in het oog springt en vast bij een logo en merknaam hoort.
T3 OV1
sociaal
Al wat betrekking heeft op de maatschappij en op het welzijn van de samenleving.
Wat is SEI?
sociale bijdragen
Bedragen die werknemers en werkgevers (=patronale bijdrage) betalen om sociale vergoedingen te fi nancieren.
T4 Extra RSZ
sociale gevolgen
Een faillissement heeft niet enkel sociale gevolgen voor de ondernemer maar ook voor de werknemers die door het faillissement hun job verliezen.
T4 OV5
sociale zekerheid
Zorgt voor middelen om te kunnen overleven binnen de samenleving: pensioen, kinderbijslag, werkloosheidsuitkering …
T2 OV2
solidariteit
De bereidheid om anderen te helpen. Meevoelen en delen met anderen.
T4 Extra RSZ
spaarrekening
Een rekening waarop je geld kunt zetten en waarvan je geld kunt afhalen, je krijgt een intrest van de bank op het gespaarde bedrag.
T3 OV3
sparen
Geld dat je niet nodig hebt om te consumeren, kun je opzij leggen op de bank. Je ontvangt hiervoor intrest
T2 OV1
staatsschuld
De staatsschuld ontstaat (vergroot) wanneer de overheid meer uitgaven dan inkomsten heeft en verplicht is geld te lenen.
T4 OV3
staatsschuld (% bbp)
Het bedrag van de staatsschuld berekend als procent van het bbp van een land.
T4 OV3
stakeholders
Al diegenen die invloed ondervinden van de activiteiten van een onderneming, bijvoorbeeld het personeel, de leveranciers, de buurtbewoners …
T3 OV5
stimuleren economische activiteit
Economische groei mogelijk maken door bijvoorbeeld het geven van subsidies, opleidingen ...
T3 OV4
successierechten
Belasting op erfenissen.
T2 OV3
tertiaire sector
Sector waarbij de commerciële of dienstverlenende ondernemingen behoren, bijvoorbeeld een kruidenierswinkel, een fietsenwinkel, de kapperszaak, …
T1 OV4
toegevoegde waarde
Wat een onderneming bijbrengt aan waarde; verkopen - aankopen.
T2 OV4
toevallig inkomen
Onvoorzien inkomen, bijvoorbeeld door een erfenis.
T2 OV2
transportmiddelen
Verschillende mogelijkheden om goederen te vervoeren.
T4 Extra
Kernbegrippen
293
294
KERNBEGRIP
UITLEG
PLAATS IN LWB
uitgavenpatroon
Manier waarop iemand zijn geld uitgeeft.
T3 OV3
uitvoer
Verkoop van goederen en diensten aan het buitenland (= export).
T4 Extra
uitvoerende macht
Dit is de macht die het beleid stuurt en ervoor zorgt dat de beslissingen uitgevoerd worden.
T1 OV3
vakantiejob
Werk dat je doet als leerling of student, meestal in de vakanties of tijdens het weekend.
T2 OV1
vakbond
Vereniging van werknemers die hun belangen behartigt.
T3 OV5
vennootschapsbelasting
Belasting op de winst van een onderneming of vennootschap.
T2 OV3
verbruiksproduct
Een product dat je slechts één keer kunt gebruiken, bijvoorbeeld cola, WC-papier.
T3 OV1
verkooppunten
Dit zijn de plaatsen/ winkels waar de handelaars hun producten aanbieden aan de consument.
T3 OV3
vermogen
De rijkdom of het bezit van een persoon.
vervangingsinkomen
Sociale vergoeding die je ontvangt wanneer het normale inkomen uit arbeid wegvalt, bijvoorbeeld pensioen.
T4 Extra RSZ
Vlaams parlement
De volksvertegenwoordigers van Vlaanderen. Ze controleren de Vlaamse regering en stemmen decreten.
T1 OV3
vraag
Aantal stuks dat consumenten willen aankopen tegen een bepaalde prijs
T2 OV4
vraagcurve
Grafische voorstelling van de verhouding tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid van een goed.
T2 OV4
vrager
Diegene die goederen of diensten wil kopen tegen een bepaalde prijs
T2 OV4
vrij product
Een product waarvoor je niet hoeft te betalen, bijvoorbeeld lucht.
T3 OV1
waarden
Normen die tot doel hebben een beter persoon/betere maatschappij te maken.
T1 OV2
welvaart
De toestand waarbij de meeste materiële behoeften van de meeste bewoners bevredigd zijn.
Wat is SEI?
welzijn
De toestand waarbij je je goed voelt. Hiervoor hebben mensen verschillende zaken nodig: een goede gezondheid, gelukkig zijn, genoeg geld hebben voor eten en drinken, kleren, vrije tijd
Wat is SEI?
werkgeversorganisatie
Vereniging die opkomt voor de belangen van de werkgever.
T3 OV5
werkloosheidsuitkering
Sociale vergoeding die je ontvangt wanneer je zonder werk valt.
T4 Extra RSZ
werknemersorganisatie
Vereniging die opkomt voor de belangen van de werknemer.
T3 OV5
wetgevende macht
De vertegenwoordigers van de burgers die wetten opstellen en de regering controleert.
T1 OV3
winst
Opbrengsten min kosten.
T2 OV2
zakgeld
Week- of maandgeld dat kinderen krijgen die nog niet zelf verdienen
T2 OV1
economix SEI
BEGRIPPEN
308
KERNBEGRIP
VERKLARING
THEMA OV
Aanbod
hoeveel producten de producenten wensen te produceren bij verschillende prijzen
th1 ov3
Aanbodcurve (A)
grafische voorstelling van de hoeveelheden van een bepaald product die de producenten wensen te produceren bij verschillende prijzen
th1 ov3
Aanbodoverschot (Q v < Qa)
doet zich voor als de aangeboden hoeveelheid groter is dan de gevraagde hoeveelheid. Er ontstaat een neerwaartse druk op de prijs.
th1 ov3
Aandeel
bewijs van mede-eigendom van een onderneming
th3 ov6
Aandeelhouder
bezitter van aandelen van een onderneming
th3 ov6
Actief
de actiefzijde geeft de aanwending van het vermogen van de onderneming weer
th3 ov10
Activiteitsgraad
de mate waarin de bevolking op beroepsactieve leeftijd actief is op de arbeidsmarkt, dus een job heeft of een job zoekt
th2 ov5
Anciënniteit
het aantal jaren dienst binnen eenzelfde onderneming
th2 ov2
Arbeider
een werknemer die vooral handenarbeid verricht
th2 ov1
Arbeidsmarkt
het geheel van vraag naar (vanuit de ondernemingen) en aanbod (vanuit de gezinnen) van arbeid
th2 ov2
Arbeidsovereenkomst (= Arbeidscontract)
een overeenkomst waarbij de werknemer zich tegenover de werkgever verbindt om onder gezag van de werkgever tegen loon arbeid te verrichten
th2 ov3
Arbeidsproductiviteit
productiviteit of productie per werknemer in een bepaalde tijdspanne
th2 ov4
Arbeidsreglement
de regels die binnen een onderneming van toepassing zijn voor alle werknemers
th2 ov3
Arbeidsspecialisatie
de taken in de onderneming worden door verschillende personen uitgevoerd afhankelijk van hun belangstelling, opleiding, ervaring … Iedereen specialiseert zich in zijn taak
th2 ov4
Arbeidswet
regelt op nationaal niveau de verhouding tussen werkgevers en werknemers
th2 ov3
Assortiment
alle producten die door een onderneming voor verkoop worden aangeboden. Een aangeboden assortiment kan verschillende productgroepen omvatten
th3 ov3
Balans
overzicht van de aanwending (actiefzijde) en herkomst (passiefzijde) van het vermogen van de onderneming
th3 ov10
Bediende
een werknemer die vooral intellectuele arbeid of hoofdarbeid verricht
th2 ov1
Bedrijfskolom
schematische voorstelling van de afgelegde weg van een product waarin bovenaan de onderneming staat die grondstoffen levert en onderaan de onderneming die verkoopt aan de consument
th1 ov2
Bedrijfskosten
omvatten aankopen van handelsgoederen, diensten en diverse goederen, bezoldigingen … en hebben een negatieve invloed op het resultaat
th3 ov9
Bedrijfsopbrengsten
omvatten verkopen van handelsgoederen, … en hebben een positieve invloed op het resultaat
th3 ov9
Bedrijfsresultaat
het verschil tussen bedrijfsopbrengsten en bedrijfskosten
th3 ov9
Beperkte aansprakelijkheid
je bent enkel aansprakelijk voor de goederen en/of het geld dat je ingebracht hebt in de onderneming. Er is een opsplitsing tussen het privévermogen van de ondernemer en het vermogen van de onderneming
th3 ov7
Beroepsbevolking
het aanbod van arbeidskrachten op de arbeidsmarkt. Dit omvat iedere persoon van 15 jaar of ouder die in België woont en die zich aanbiedt op de arbeidsmarkt, ongeacht hij werk vindt of niet
th2 ov5
Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (bvba)
de mogelijkheden om de aandelen over te dragen zijn beperkt. De aandelen mogen enkel overgedragen worden aan vrienden, familie ... De vennoten weten dus altijd met wie ze samenwerken
th3 ov7
Bezoldigingen en sociale lasten
personeelskosten zoals lonen en salarissen en bijdragen voor de sociale zekerheid
th3 ov9
Begrippen
KERNBEGRIP
VERKLARING
THEMA OV
Break-evenafzet
het aantal verkochte producten waarbij de onderneming winst noch verlies maakt
th3 ov5
Break-evenpunt
het punt waar de TO-curve en de TK-curve elkaar snijden
th3 ov5
Budgetcontrole
controle om te zien of de werkelijke kosten en opbrengsten overeenkomen met de geraamde kosten en opbrengsten
th3 ov5
Budgetteren
een raming maken van de toekomstige kosten en opbrengsten voor een bepaalde periode, bijvoorbeeld één jaar
th3 ov5
Collectieve arbeidsovereenkomst een collectieve arbeidsovereenkomst is een overeenkomst die wordt gesloten (cao) tussen vertegenwoordigers van de werkgevers en werknemers over de arbeidsvoorwaarden
th2 ov3
Competitiviteit
de mate waarin een onderneming in staat is te concurreren met andere ondernemingen
th2 ov4
Concurrentieel voordeel
voorsprong op het vlak van kwaliteit, prijs, service … die de onderneming heeft tegenover ondernemingen die een gelijksoortig product aanbieden
th3 ov3
Concurrentiële prijs
prijs die vergelijkbaar is met die van de concurrenten
th1 ov3
Conjunctuur
de toe- en afnemende economische activiteit in een land of regio
th3 ov8
Conjunctuurcurve
de grafische voorstelling van de beweging van de toe- en afnemende economische activiteit in een land of regio
th3 ov8
Consument
koper, iemand die producten koopt
th1 ov3
Contante betaling
betaling binnen een afgesproken korte termijn (doorgaans acht dagen) al dan th3 ov6 niet in contanten (cash geld)
Deelmarkt
onderdeel van de (arbeids)markt met eigen kenmerken zoals regio, sector of opleidingsniveau
th2 ov2
Diensten en diverse goederen
andere goederen en diensten dan handelsgoederen zoals reclame, huur, verzekering, µelektriciteit, gas en water
th3 ov9
Distributiebeleid
beleid dat erop gericht is de producten zo goed mogelijk tot bij de consument te brengen
th1 ov3
Diversifiëren
niet langer toeleggen op een product, maar op verschillende producten zodat meer klanten worden bereikt en de ondernemer minder afhankelijk wordt van eenzelfde klantengroep
th3 ov8
Dividend
gedeelte van de winst van een onderneming dat wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders
th3 ov6
Doelgroep
een deel van de klantengroep waarop de onderneming een bepaalde actie richt en die de onderneming met een bepaalde aanpak probeert te bereiken
th3 ov2
Eenmanszaak
een eenmanszaak is een onderneming met één persoon als eigenaar en baas
Eenpersoonsvennootschap
vennootschap opgericht door één enkele persoon
th3 ov7
Eigen vermogen
het vermogen dat voor onbepaalde tijd ter beschikking staat van de onderneming en dat door de eigenaars werd ingebracht
th3 ov6
Extralegale voordelen
niet-verplichte voordelen, zoals een gsm of een bedrijfswagen die de werkgever naast het loon aan (sommige van) zijn werknemers geeft
th2 ov4
Financiële kosten
kosten zoals betaalde intresten op een lening
th3 ov9
Financiële opbrengsten
opbrengsten zoals ontvangen intrest op een spaarrekening
th3 ov9
Financiering
het voorzien van fi nancieringsmiddelen om de werking van de onderneming te verzekeren
th3 ov6
Financieringsbehoefte
het bedrag dat nodig is om de werking van de onderneming te verzekeren
th3 ov6
Financieringsbronnen
eigen vermogen en vreemd vermogen
th3 ov6
Dubbel boekhouden Begrippen | THEMA 4
309
BEGRIPPEN
310
KERNBEGRIP
VERKLARING
THEMA OV
Flexibele arbeidsomstandigheden
bepalingen in de arbeidsovereenkomst waarin wordt afgeweken van de gewone arbeidsregeling
th2 ov6
Fluctueren
schommelen, op- en neergaan, wijzigen
th1 ov5
Handelsgoederen
goederen die aangekocht worden om te verkopen
th3 ov9
Herstructurering
de reorganisatie van een onderneming om de kosten te verminderen en aldus meer winstgevend te zijn
th3 ov8
Human Resources Management (HRM)
personeelsbeleid gericht op de verhoging van de productiviteit en de tevredenheid van de werknemers
th2 ov4
Inflatie
de algemene stijging van het prijspeil van een land op lange termijn
th3 ov8
Intrest
vergoeding die je krijgt voor het uitlenen van geld en die je betaalt voor het lenen van geld. Een ander woord is rente
th3 ov6
Investeren
machines, gebouwen… kopen met de bedoeling daaruit op termijn voordelen te halen
th2 ov4
Kapitaal
waarde van de inbreng van geld of goederen door de eigenaars
th3 ov6
Knelpuntberoep
een beroep waarvoor heel moeilijk geschikte mensen te vinden zijn
th2 ov5
Kredietinstelling
een financiële instelling waar je onder andere geld kunt ontlenen
th3 ov6
Levenslang leren
visie die ervan uitgaat dat iedereen voortdurend moet leren om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven
th2 ov6
Liquiditeit
de mate waarin een onderneming in staat is om te voldoen aan haar schulden th3 ov11 op korte termijn
Loon of wedde
vergoeding die je krijgt in ruil voor arbeid
th2 ov1
Loonverschillen
verschillen in lonen afhankelijk van onder andere opleiding, leeftijd, niveau en sector van tewerkstelling
th2 ov2
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
ondernemen waarbij de sociale verantwoordelijkheid ten opzichte van alle stakeholders wordt opgenomen
th1 ov6
Marketing
alle ondernemingsactiviteiten gericht op het ontdekken van de behoeften en wensen van de consumenten en daarop met een gepaste marketingmix inspelen
th3 ov3
Marketingmix
samenhangend geheel van keuzes in verband met de 4 P’s (product, prijs, plaats en promotie) om passend in te spelen op de doelgroep
th3 ov3
Markt
het geheel van kopers en verkopers die geïnteresseerd zijn in een bepaald product
th1 ov3
Marktmechanisme
automatische werking van de markt waarbij prijswijzigingen vraag en aanbod op elkaar afstemmen
th1 ov3
Marktonderzoek
het systematisch zoeken naar en het analyseren van gegevens waarop de onderneming haar aanpak kan afstemmen
th3 ov2
Motivatie van de werknemer
zorgen dat hij zich goed in zijn vel voelt zodat hij goed werkt
th2 ov4
Naamloze vennootschap (nv)
is een vennootschapsvorm die hoofdzakelijk gericht is op het inbrengen van kapitaal door de vennoten. Daarom wordt een nv ook kapitaalvennootschap genoemd. De aandelen van een nv zijn meestal vrij overdraagbaar
th3 ov7
Neergaande fase
de periode van afnemende economische activiteit
th3 ov8
Onbeperkte aansprakelijkheid
je staat als ondernemer met je volledige persoonlijke vermogen in voor de verbintenissen van de onderneming. Er is dus geen opsplitsing tussen het privévermogen van de ondernemer en het vermogen van de onderneming
th3 ov7
Ondernemingsbudget
de cijfermatige vertaling van het ondernemingsplan op korte termijn. De ondernemer berekent de verwachte opbrengsten en kosten
th3 ov1
Begrippen
KERNBEGRIP
VERKLARING
THEMA OV
Ondernemingsdoelstelling
het streefdoel van een onderneming, zoals maximale winst
th3 ov1
Ondernemingsplan
plan waarin de ondernemer de doelstellingen en de aanpak van de onderneming voor een bepaalde periode vastlegt en nagaat of ze haalbaar zijn
th3 ov1
Ondernemingsraad
een overlegcomité tussen de leiding van een onderneming en de werknemers
th2 ov3
Ondernemingsvorm
de rechtsvorm van een onderneming: eenmanszaak of vennootschap
th3 ov7
Ondernemingszin
het vermogen om in bepaalde situaties kansen te zien, initiatieven te nemen en daarbij de beschikbare middelen juist aan te wenden
th1 ov1
Opgaande fase
de periode van toenemende economische activiteit
th3 ov8
Passief
de passiefzijde geeft de herkomst van het vermogen van de onderneming weer th3 ov10
Plaats (of distributie)
activiteiten om het product via verkooppunten beschikbaar te stellen voor potentiële klanten
th3 ov3
Prijs
het geldbedrag dat wordt aangerekend bij de verkoop van een product
th3 ov3
Prijsbepaling op basis van de concurrentie (competitive pricing)
is een methode van prijsbepaling waarbij vooral wordt uitgegaan van de prijs van de concurrenten
th3 ov4
Prijsbepaling op basis van de kostprijs (cost-plus-pricing)
is een methode van prijsbepaling waarbij de kostprijs per eenheid vermeerderd wordt met een bepaalde winstmarge
th3 ov4
Prijsbepaling op basis van de vraag
is een methode van prijsbepaling waarbij vooral wordt uitgegaan van wat de consument bereid is te betalen voor het product
th3 ov4
Producent
verkoper, iemand die producten verkoopt
th1 ov3
Product
alles wat kan worden aangeboden voor gebruik of verbruik en dat kan voorzien in een behoefte of wens. Dat kunnen zowel goederen als diensten zijn
th3 ov3
Productiefactoren
middelen die tegen vergoeding in ondernemingen ingezet worden om te produceren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
th1 ov2
Profitonderneming
commerciële onderneming waarvoor winst maken de centrale doelstelling is
th1 ov1
Promotie (of communicatie)
activiteiten om het product bekend te maken bij de potentiële klanten
th3 ov3
Promotiebeleid
beleid dat erop gericht is de vraag naar een product te doen toenemen
th1 ov3
Reclame
is een onderdeel van de promotie. De ondernemer gebruikt reclame om mensen te informeren, te verleiden en tot kopen aan te zetten
th3 ov3
Rentabiliteit
de mate waarin het in de onderneming geïnvesteerde eigen vermogen winst oplevert
th3 ov11
Resultatenrekening
is een overzicht van het ondernemingsresultaat ( = som van bedrijfs-, financieel en uitzonderlijk resultaat) gedurende een jaar (winst of verlies)
th3 ov9
Risicospreiding
een spreiding van het risico op het maken van verlies, onder meer door diversifiëren
th3 ov8
Schuld
verschuldigd bedrag aan leveranciers, personeel, de bank, de overheid …
th3 ov6
Sociaal overleg
beraadslaging tussen afgevaardigden van werknemers en werkgevers
th2 ov3
Sociale verantwoordelijkheid
het door ondernemingen vrijwillig aandacht schenken aan sociale kwesties en het milieu in het belang van alle stakeholders
th1 ov6
Socialprofitonderneming
onderneming waarvoor winst maken niet de centrale doelstelling is, maar wel het voldoen aan sociale noden
th1 ov1
Solvabiliteit
de mate waarin een onderneming in staat is om al haar schulden te betalen
th3 ov11
Stakeholders
partijen die direct of indirect belang hebben bij de goede werking van een onderneming
th1 ov6
Dubbel boekhouden Begrippen | THEMA 4
311
BEGRIPPEN
312
KERNBEGRIP
VERKLARING
THEMA OV
Succesvolle onderneming
onderneming die erin slaagt haar doelstellingen te realiseren
th3 ov1
Toegevoegde waarde
het verschil tussen de waarde van de verkochte producten en de waarde van die producten bij het binnenkomen in de onderneming
th1 ov2
Totale Constante Kosten (TCK)
kosten die niet veranderen als de productie- of verkoophoeveelheid vermeerdert of vermindert
th3 ov4
Totale Kosten (TK)
de som van de totale constante kosten en de totale variabele kosten
th3 ov4
Totale Variabele Kosten (TVK)
kosten die toe- of afnemen als de productie- of verkoophoeveelheid vermeerdert of vermindert
th3 ov4
Vakbond
een vereniging van werknemers die tot doel heeft de beroepsbelangen van de leden te behartigen
th2 ov3
Vaste activa
bezittingen die gedurende een lange tijd (> 1 jaar) in de onderneming blijven
th3 ov10
Vennootschap
samenwerking tussen minimum twee personen die geld of goederen in gemeenschap brengen met het doel één of meer nauwkeurig omschreven activiteiten uit te oefenen en de winst die eruit voortvloeit te delen
th3 ov7
Verlies
het negatief verschil tussen het totaal van de opbrengsten en het totaal van de kosten
th3 ov1
Vervaldag
de uiterste datum van de betaling van een schuld
th3 ov6
Vlottende activa
bezittingen die gedurende een korte termijn (<=1 jaar) in de onderneming blijven
th3 ov10
Vraag
hoeveel producten de consumenten wensen aan te kopen bij verschillende prijzen
th1 ov3
Vraagcurve (V)
grafische voorstelling van de hoeveelheden van een bepaald product die de consumenten wensen te kopen bij verschillende prijzen
th1 ov3
Vraagoverschot (Q v > Qa)
doet zich voor als de gevraagde hoeveelheid groter is dan de aangeboden hoeveelheid. Er ontstaat een opwaartse druk op de prijs.
th1 ov3
Vreemd vermogen
het vermogen dat voor bepaalde tijd ter beschikking staat van de onderneming en dat de onderneming van derden heeft geleend
th3 ov6
Welvaart
de mate waarin de bevolking kan beschikken over goederen en diensten
th1 ov2
Werkgever
diegene die arbeid vraagt en ervoor betaalt
th2 ov2
Werkgeversorganisatie
een vereniging van werkgevers die tot doel heeft de beroepsbelangen van de leden te behartigen
th2 ov3
Werkloosheid
een situatie waarbij je geen werk hebt, maar wel beschikbaar bent op de arbeidsmarkt en actief op zoek bent naar werk
th2 ov5
Werkloosheidsgraad
het procentuele aandeel van de werkloze bevolking in de beroepsbevolking
th2 ov5
Werkloosheidsuitkering
een vervangingsinkomen uitgekeerd door de overheid aan werklozen
th2 ov5
Werknemer
diegene die arbeid aanbiedt en ervoor betaald wordt
th2 ov2
Winst
positief verschil tussen het totaal van de opbrengsten en het totaal van de kosten
th1 ov1
Begrippen
KERNBEGRIPPEN KERNBEGRIP
UITLEG
THEMA
Aanbod
Geeft weer hoe de aangeboden hoeveelheden van goederen en diensten veranderen als de prijs verandert.
T1
Aanbodcurve
De grafische voorstelling van het aanbod.
T1
Aanbodoverschot
Doet zich voor als de aangeboden hoeveelheid groter is dan de gevraagde hoeveelheid. Er ontstaat een neerwaartse druk op de prijs.
T1
Aangeboden hoeveelheid
Het aantal eenheden dat van een bepaald goed of een bepaalde dienst aangeboden wordt tegen een bepaalde prijs.
T1
Aanslagjaar
Het jaar volgend op een inkomstenjaar. In het aanslagjaar moeten de gezinnen hun inkomsten aangeven. Op die inkomsten wordt in het aanslagjaar de belasting gevestigd.
T4
Aanvullend inkomen
De bovenop het primaire inkomen uitgekeerde inkomsten door de RSZ, zoals kinderbijslag en terugbetaling van bepaalde medische kosten.
T4
Accijns
Een belasting als vast bedrag bovenop de prijs van een product.
T1
Arbeidsparticipatie
Deelname aan bepaalde arbeid: wanneer personen zich aanbieden op de arbeidsmarkt en een job aanvaarden, helpen zij via hun arbeid mee aan het productieproces.
T4
Armoede
Een situatie waarbij een individu of gezin over een onvoldoende inkomen beschikt om te voldoen aan een aantal basisbehoeften en deel te nemen aan het maatschappelijk leven.
T4
Armoedebestrijding
Het is het geheel van maatregelen die worden genomen om personen in armoede te helpen uit die armoedige situatie te geraken.
T4
Armoedegrens
Het inkomen is juist voldoende groot om te voorzien in de basisbehoeften. Absolute armoedegrens heeft te maken met het niveau van inkomen. De relatieve armoedegrens houdt rekening met de deelname aan het maatschappelijk leven doordat de grens uitgaat van de inkomensverdeling.
T4
Atomisme
Er zijn veel vragers en veel aanbieders op de markt, zodat zij afzonderlijk geen invloed kunnen uitoefenen op de marktprijs. Ze kunnen enkel beslissen hoeveel goederen ze willen verhandelen bij de gegeven marktprijs.
T1
Bbp per capita (bbp per hoofd van de bevolking)
Het bbp van een land gedeeld door het aantal van zijn burgers.
T5
Belasting
Verplichte geldelijke bijdrage aan de overheid, betaald door de gezinnen en de bedrijven.
T1
Belastingschijven
Indeling die weergeeft hoeveel belastingen moeten betaald worden bij diverse inkomensniveaus.
T4
Beschikbaar inkomen
Het inkomen dat overblijft na aftrek van de inkomstenbelasting en dat dus beschikbaar is voor consumptie of om te sparen.
T4
Bestaansonzekerheid
Personen die leven met een inkomen dat schommelt rond de armoedegrens leven in een bestaansonzekere situatie omdat zij niet de garantie hebben te kunnen voldoen aan alle basisbehoeften en te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven.
T4
Best-response strategie
Als in de speltheorie een speler de beste reactie op de andere speler zijn strategie speelt.
T3
bruto binnenlands product (bbp)
Het bbp is de totaliteit van de productie van goederen en diensten gedurende een bepaalde periode, meestal een jaar, in een bepaald land.
T5
Bruto binnenlands product tegen Het is de som van alle vergoedingen die de productiefactoren ontvangen. Het factorkosten is gelijk aan het nationaal inkomen.
T5
Bruto binnenlands product tegen Het bruto binnenlands product gemeten tegen de geldende marktprijzen. Het marktprijzen is gelijk aan het bbp tegen factorkosten + belastingen - subsidies.
T5
Bruto toegevoegde waarde
T5
De bruto toegevoegde waarde omvat de waarde die de onderneming of overheid heeft toegevoegd tijdens het productieproces
Kernbegrippen
303
KERNBEGRIPPEN KERNBEGRIP
UITLEG
Categoriale inkomensverdeling
De verdeling van het nationaal inkomen over de productiefactoren arbeid en kapitaal.
T4
Coase theorema
De betrokken partijen kunnen het probleem van externe effecten oplossen door via onderhandelingen een vrijwillige overeenkomst te bereiken waarbij het resultaat voor iedereen beter is. De overheid moet niet tussenkomen om een welvaartsoptimum te bereiken.
T2
Collectieve of gemeenschappelijke behoeften
Behoeften die gelijkaardig zijn voor een groot aantal personen en door de overheid worden bevredigd onder de vorm van publieke of collectieve goederen.
T2
Competitieve markt
Een marktvorm met een groot aantal aanbieders en tevens een groot aantal vragers van een homogeen product. Deze marktvorm is tevens transparant en iedereen kan vrij toe- of uittreden (open markt).
T1
Complementair goed
Goederen of diensten die je allebei nodig hebt om een behoefte te bevredigen (bv. auto en benzine).
T1
Consumentensurplus
Geeft het verschil weer tussen wat de consumenten bereid zijn te betalen voor een bepaalde hoeveelheid goederen en wat ze er werkelijk voor betalen.
T1
Coöperatief spel
Hoofdtype van economisch spel waarbij door alle partijen samen naar een oplossing wordt gezocht die Pareto-optimaal is. Staat tegenover een nietcoöperatief spel waarbij een speler die zijn positie kan verbeteren dit zeker en vast doet ook al is dit ten koste van de andere spelers.
T3
Deadweight loss
Verlies van sociale welvaart dat kan voorkomen wanneer het evenwicht van een goed of dienst niet pareto-optimaal is. Dit stukje welvaartsverlies kan gecreëerd worden bij monopolistische marktsituaties in vergelijking met een competitieve markt. Dit gedeelte welvaart wordt aan niemand van de gemeenschap getransfereerd en gaat verloren.
Decielen
Statistische verdeling van een populatie in 10 groepen die elk een gelijk aantal elementen bevatten.
T4
Dominante strategie
Als in de speltheorie een bepaalde strategie altijd het beste is als antwoord op om het even welke strategie van de andere speler.
T3
Eigendomsrecht
Het recht om over een zaak naar eigen goeddunken te kunnen beschikken.
T2
Evenredigheidseffect of wet van Gibrat
De groeikansen van het inkomen van een persoon zijn evenredig met het inkomen waarover hij beschikt bij de aanvang van zijn loopbaan.
T4
Evenwichtsprijs
Prijs waarbij de aangeboden hoeveelheid en gevraagde hoeveelheid overeenstemmen.
T1
Externe effecten
Ontstaan als handelingen van consumenten en producenten rechtstreeks weerslag hebben op het nut of de productiemogelijkheden van andere consumenten en producenten, zonder dat daarvoor via de markt een vergoeding wordt betaald. Kunnen zowel positief als negatief zijn.
T2
Externe kosten
Als de schade die gepaard gaat met negatieve externe effecten kan worden uitgedrukt in geldeenheden maar niet in de boekhouding voorkomen.
T2
Freerider
Deelnemer aan een samenwerkingsverband zoals een kartel, die de gemaakte concurrentiebeperkende afspraken niet nakomt.
T3
Gauss-curve
Grafische voorstelling van een normale verdeling van een populatie waarbij er een beperkt aantal is dat veel lager scoort dan gemiddeld, een beperkt aantal is dat veel hoger scoort dan gemiddeld en de meerderheid min of meer het gemiddelde haalt, waardoor de curve de vorm van een klok aanneemt.
T4
Geknikte prijsafzetcurve
Prijsafzetcurve bij oligopolie die een knik vertoont omdat ze uit twee prijsafzetcurves bestaat met een verschillende helling. In het deel boven het knikpunt is de prijsafzetcurve elastisch omdat bij een prijsverhoging de vraag sterk zal dalen en onder het knikpunt inelastisch omdat bij een prijsverlaging de vraag nauwelijks zal toenemen.
T3
304
economix 5
THEMA
T1T3
KERNBEGRIP
UITLEG
THEMA
Generatiearmoede
Het leven in een armoedige situatie gaat over van de ouders op de kinderen, van de ene generatie op de andere.
T4
Gevraagde hoeveelheid
Het aantal eenheden dat van een bepaald goed of een bepaalde dienst gevraagd wordt tegen een bepaalde prijs.
T1
Hoeveelheidsaanpasser
Aanbieder die afzonderlijk geen invloed kan uitoefenen op de marktprijs. Synoniem prijsnemer.
T1
Homogeniteit
Alle producten zijn volledig gelijk. Het speelt voor de consument geen rol of een product van producent A of van producent B komt. De producten zijn perfect omwisselbaar.
T1
Inkomensherverdeling
Wijzigingen aanbrengen in de primaire inkomensverdeling zodat de hoge inkomens lager worden en de lage inkomens hoger.
T4
Inkomensnivellering
Het kleiner maken van het verschil tussen hoge inkomens en lage inkomens door maatregelen van inkomensherverdeling.
T4
Inkomstenjaar
Het jaar waarop de gezinnen inkomsten hebben verworven die ze moeten aangeven zodat er belasting kan op gevestigd worden. Dit is het jaar dat het aanslagjaar voorafgaat.
T4
Interne of private kosten
De kosten van een onderneming door de inzet van productiefactoren en die in de boekhouding voorkomen.
T2
Kartel
Samenwerkingsverband tussen een aantal ondernemingen met als doel de onderlinge concurrentie uit te schakelen. Dit kan de vorm aannemen van een prijskartel (een afspraak tussen ondernemingen om producten niet lager dan een bepaalde prijs te verkopen) of een productiekartel (afspraak tussen ondernemingen over de hoeveelheid product die iedere deelnemer produceert). Kartels worden soms verboden door de overheid.
T3
Kettingeuro
Wanneer men de kettingindex toepast op het bedrag van een gekozen referentiejaar (bv. 2004), bekomt men een volumemaatstaf in kettingeuro (referentiejaar 2004). De keuze van het referentiejaar heeft geen invloed op het groeipatroon van de reeks.
T5
Kettingindex
De kettingindex meet de volumegroei van het bbp tussen twee opeenvolgende periodes. De wijzigingen tussen opeenvolgende periodes worden aan elkaar gelinkt (gecumuleerd) om een kettingindex te bekomen.
T5
Kringloop van de armoede
Een situatie waarbij personen in armoede in een vicieuze cirkel belanden omdat armoedige personen dikwijls moeilijkheden ondervinden om uit die armoedige situatie te treden. Dikwijls zijn zij onvoldoende geschoold en hebben geen werk, wat hen demotiveert. Door een verlies aan eigenwaarde verliezen ze elke prestatiezin en geraken daardoor geïsoleerd. Zij hebben het moeilijk om de drempel naar allerlei hulpinstanties te overwinnen, en zijn daardoor enorm kwetsbaar op vlak van gezondheid, huisvesting, sociale contacten, …
T4
Kwartielen of kwintielen
Elke groep binnen de indeling van de populatie in vijf gelijke groepen of kwintielen.
T4
Leefloon
Het wettelijk niveau van sociale uitkering voor een meer bestaanszekere situatie.
T4
Lorenzcurve
Het is een grafische voorstelling van de ongelijke inkomensverdeling in een land.
T4
Maatschappelijke of sociale kosten
Als rekening gehouden wordt met de interne en externe kosten.
T2
Marginale kosten
De bijkomende kosten die worden gemaakt om de productiehoeveelheid met één eenheid uit te breiden.
T1
Markt
Het geheel van vraag naar en aanbod van een goed of een dienst.
T1
Marktconform ingrijpen
De vrije prijsvorming op de markt blijft behouden en er komt een marktevenwicht tot stand.
T1
Kernbegrippen
305
306
KERNBEGRIP
UITLEG
Marktvorm
Het geheel van omstandigheden waaronder de ruil op een markt plaatsvindt. Hierbij gaat het om het aantal vragers en aanbieders, de aard van de verhandelde goederen, de doorzichtigheid of transparantie van de markt en de mogelijkheid van toetreding tot die markt.
T1
Mattheüseffect
Vaststelling dat de hogere inkomensklassen meer bijdragen maar ook veel meer gebruik maken van het stelsel van de sociale zekerheid.
T4
Maximumprijs
De hoogste toegelaten prijs voor een goed of dienst en ligt beneden de marktprijs.
T1
Menselijke Ontwikkelingsindicator van de VN
Een index die de menselijke ontwikkeling in een land meet en die naast het bbp per hoofd ook rekening houdt met levensverwachting, alfabetiseringsgraad en onderwijs.
T5
Minimumprijs
De laagste toegelaten prijs voor een goed of dienst en ligt boven de marktprijs.
T1
Monopolie
Marktvorm met slechts één aanbieder. Kan op verschillende manieren ontstaan: doordat de overheid de productie aan slechts één aanbieder toestaat (wettelijk monopolie); doordat slechts één aanbieder beschikt over de natuurlijke omstandigheden die nodig zijn voor de productie (natuurlijk monopolie); doordat de andere aanbieders uit de markt worden weggeconcurreerd (feitelijk monopolie); doordat één aanbieder een grote technologische of organisatorische voorsprong heeft (technisch monopolie).
T3
Monopolistische concurrentie
Marktvorm die zowel kenmerken heeft van een competitieve markt als van een monopolie.
T3
Nashevenwicht
Is in de speltheorie een toestand waarbij de spelers geen aanleiding meer hebben om eenzijdig hun strategie te veranderen, gegeven de verwachte strategie van de andere speler. Er is geen evenwicht zolang minstens één speler er belang bij heeft van strategie te veranderen.
T3
Nationaal inkomen
Het inkomen dat tijdens een bepaalde periode aan de eigen ingezetenen van een land wordt uitbetaald door de ondernemingen van de overheid en het buitenland.
T4
Nationaal instituut voor de statistiek (NIS)
Overheidsinstantie die instaat voor de verzameling van statistische gegevens in ons land.
T4
Niet-markt conform ingrijpen
De vrije prijsvorming op de markt wordt geblokkeerd en er komt geen marktevenwicht tot stand.
T1
Nominale bruto binnenlands product
Het bbp gemeten tegen lopende prijzen.
T5
Non-price competition
Als ondernemingen elkaar op andere fronten dan de prijs beconcurreren. Dit kan via productdifferentiatie of via andere elementen van de marketingmix zoals reclame, service en extra promotionele activiteiten.
T3
Oligopolie
Marktvorm waarbij slechts enkele aanbieders tegenover vele vragers staan.
T3
Onroerende goederen
Over het algemeen zijn dit goederen die niet verplaatst kunnen worden zoals gebouwen, gronden, …
T4
Onvolkomen competitieve marktvormen
Marktvormen die niet aan alle voorwaarden van een competitieve markt voldoen zoals monopolie, oligopolie en monopolistische concurrentie.
T3
Onzichtbare hand
Een metafoor die duidt op de mogelijkheid van samenwerking tussen mensen, zonder dwang, via het marktmechanisme.
T1
Open markt
Iedereen kan vrij toetreden en uittreden. Iedereen is vrij producten aan te bieden, er is geen wettelijke of andere belemmering voor het toetreden tot of het uittreden uit de markt. Iedereen kan ook vrij producten kopen.
T1
Optimale afzet
Productiehoeveelheid waarbij de winst maximaal is.
T3
Pareto-optimaal
Het is onmogelijk een wijziging door te voeren waarbij de welvaart van één individu toeneemt, zonder dat de welvaart van tenminste één ander individu afneemt.
T1
economix 5
THEMA
KERNBEGRIP
UITLEG
THEMA
Percentielen
Statistische verdeling van een populatie in 100 groepen die elk een gelijk aantal elementen tellen.
T4
Personele inkomensverdeling
De verdeling van het nationaal inkomen over de individuele personen van een land.
T4
Pigouviaanse heffing
Een belasting of heffing die zorgt voor een maatschappelijk optimale prijs.
T2
Prijsdiscriminatie
Vorm van prijsbepaling waarbij de producent verschillende prijzen vraagt aan verschillende consumentengroepen.
T3
Prijselasticiteit van de vraag
Geeft de gevoeligheid van de consument weer op een prijsverandering: in welke mate zal de gevraagde hoeveelheid van een product veranderen als de prijs van dat product verandert.
T1
Prijselasticiteit van het aanbod
Geeft weer in welke mate de aangeboden hoeveelheid zal reageren op een prijswijziging.
T1
Prijsleider
Een onderneming die voldoende macht heeft op een markt waardoor andere ondernemingen hun prijspolitiek afstemmen op deze onderneming. Ze zullen de prijs mee laten evolueren met de prijs van de prijsleider.
T3
Prijsnemer
Aanbieder die afzonderlijk geen invloed kan uitoefenen op de marktprijs. Synoniem hoeveelheidsaanpasser.
T1
Prijsstarheid of prijsverstarring
Als de marktprijzen de neiging hebben om onveranderd te blijven.
T3
Prijszetter
Aanbieder die de prijs van zijn producten zelf kan bepalen. Staat tegenover een hoeveelheidsaanpasser.
T3
Prijzenoorlog
Als een prijsverlaging door een onderneming voortdurend leidt tot een nog grotere prijsverlaging door een concurrent.
T3
Primaire inkomensverdeling
Inkomensverdeling op basis van de factorvergoedingen die rechtstreeks voortvloeien uit het ter beschikking stellen van productiefactoren.
T4
Primaire sector
Omvat ondernemingen die basisproducten of grondstoffen voortbrengen.
T5
Principe ‘de vervuiler betaalt’
Wie weinig vervuilt dient minder belastingen te betalen dan wie veel vervuilt.
T2
Producentensurplus
Geeft het verschil weer tussen wat de producenten werkelijk betaald krijgen voor een bepaalde hoeveelheid goederen en het minimum dat ze bereid zijn te aanvaarden.
T1
Productdifferentie
Door gebruik te maken van andere eigenschappen (smaak, vorm, merk, service, …) je product onderscheiden van concurrerende producenten.
T3
Productiefactor
Productie ontstaat door de inzet en samenwerking van drie factoren: arbeid, kapitaal en natuur (natuurlijke rijkdommen).
T1
Productiviteit
De mate waarin de inzet van middelen, goederen en diensten voortbrengt.
T1
Progressieve belastingen
Hoe meer je verdient hoe hoger het belastingstarief dat van toepassing is; er wordt een onderscheid gemaakt tussen globale progressie waarbij het volledige inkomen belast wordt in een hogere schijf en getrapte progressie waarbij slechts bepaalde delen van het inkomen belast worden in een hogere schijf.
T4
Publieke of collectieve goederen
Goederen door de overheid aangeboden ter bevrediging van collectieve behoeften. Een onderscheid wordt gemaakt tussen zuivere collectieve en quasicollectieve goederen.
T2
Punt van Cournot
Is bij een monopoliesituatie het punt op de prijsafzetcurve boven en in het verlengde van het snijpunt van MO = MK.
T3
Quasicollectieve goederen
Collectieve goederen met beperkte mogelijkheden voor uitsluiting of afwijzing van het gebruik en/of van beperkte deelbaarheid. Consumenten kunnen naarmate hun gebruik betalen.
T2
Quotum
Recht om een bepaalde hoeveelheid van een bepaald product te produceren.
T1
Reële bruto binnenlands product
Het bbp gemeten tegen constante prijzen.
T5
Kernbegrippen
307
308
KERNBEGRIP
UITLEG
Resultatenmatrix
Geeft in de speltheorie de uitkomsten weer voor elke speler en voor elke mogelijke combinatie van de te kiezen strategieën.
T3
Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ)
Instelling die centraal staat in het stelsel van de Belgische sociale zekerheid en enerzijds zorgt voor de inning van de sociale bijdragen en anderzijds voor de verdeling van de sociale vergoedingen.
T4
Roerende goederen
Over het algemeen zijn dit goederen die verplaatsbaar zijn of zichzelf kunnen verplaatsen.
T4
Roerende voorheffi ng
Bedrag dat wordt afgehouden op de inkomsten van roerende goederen, zoals intresten en dividenden. De betaalde roerende voorheffi ng geldt voor de genieter van de inkomsten als een voorafbetaling op zijn inkomstenbelasting.
T4
Secundaire inkomensverdeling
Inkomensverdeling waarbij ook rekening wordt gehouden met de belastingen, sociale bijdragen en uitkeringen en subsidies.
T4
Secundaire sector
Omvat ondernemingen die basisproducten of grondstoffen bewerken tot eindproducten.
T5
Sociaal milieu
De maatschappelijke omgeving waarin een mens leeft.
T4
Sociale rechtvaardigheid
Wat in overeenstemming is met algemeen aanvaarde maatschappelijke normen.
T4
Socialezekerheidssysteem
Georganiseerd systeem waarbij men probeert om sociale risico’s zoals werkloosheid, hoge ouderdom, ziekte, … op te vangen.
T4
Solidariteitsprincipe
Principe van één te zijn met de anderen en tegemoet te komen aan personen die minder of niets hebben.
T4
Spel
Is in de speltheorie een formele voorstelling van een situatie waarin elke betrokkene bij het uitstippelen van zijn strategie rekening moet houden met de mogelijke reacties van de anderen.
T3
Speltheorie
Bestudeert het gedrag van mensen, ondernemingen of landen in strategische situaties.
T3
Spinnenwebtheorema
Markten kunnen soms niet tot een evenwichtsprijs komen, wanneer het aanbod vertraagd reageert op het prijssignaal. Vooral waar de natuur het tempo bepaalt, is dit vaak het geval. Het spinnenwebtheorema beschrijft de weg waarlangs de markt van het ene evenwicht evolueert naar het andere evenwicht.
T1
Structurele werkloosheid
Werkloosheid die voortvloeit uit het feit dat de vraag en het aanbod naar arbeid niet op elkaar afgestemd is. Door de invloed van technologische veranderingen evolueerde onze maatschappij van een industriële economie naar een kenniseconomie wat een inkrimping van het aanbod van arbeid in de industriële sector en een stijging van de vraag naar arbeid in de dienstensector (tertiare). Werklozen kunnen dan moeilijk openstaande vacatures innemen, tenzij na grondige omscholing.
T4
Subsidie
Financiële steun van de overheid aan de ondernemingen.
T1
Substitueerbaar goed
Goederen of diensten die eenzelfde behoefte bevredigen (bv. balpen en vulpen).
T1
Tertiaire inkomensverdeling
Bovenop de secundaire inkomensverdeling wordt ook rekening gehouden met publieke goederen.
T4
Tertiaire sector
Omvat ondernemingen die de eindproducten verkopen. Ook de ondernemingen die diensten verlenen en de administratie behoren tot deze sector.
T5
Transactiekosten
De kosten die vooraf gemaakt moeten worden om een contract tot stand te brengen en de kosten die daarna gemaakt worden om de overeenkomst te bewaken en zo nodig af te dwingen.
T2
economix 5
THEMA
KERNBEGRIP
UITLEG
THEMA
Transparantie
Elke deelnemer op de markt heeft alle informatie over de markt. De consumenten kennen de prijzen van alle aanbieders, de producenten kennen de bereidheid tot betalen van alle consumenten.
T1
Verhandelbare vergunningen
Houden een kwantitatieve beperking van een activiteit (bijvoorbeeld CO2uitstoot) in die ondernemingen onder elkaar kunnen verhandelen, zo dat aan de beperking wordt voldaan met zo laag mogelijke kosten voor de economie als geheel.
T2
Vervangend inkomen
Inkomen uitgekeerd door de RSZ omdat het primaire inkomen wegvalt of ontoereikend is zoals werkloosheidsuitkeringen en pensioenen.
T4
Verzekeringsprincipe
Tegen betaling van bijdragen of premies wordt dekking geboden voor bepaalde risico’s.
T4
Vraag
Geeft weer hoe de gevraagde hoeveelheden van goederen en diensten veranderen als de prijs verandert.
T1
Vraagcurve
De grafische voorstelling van de vraag.
T1
Vraagoverschot
Doet zich voor als de gevraagde hoeveelheid groter is dan de aangeboden hoeveelheid. Er ontstaat een opwaartse druk op de prijs.
T1
Vrijbuitersprobleem
Het probleem dat mensen gebruik kunnen maken van een goed zonder ervoor te betalen of bij te dragen aan de instandhouding van dat goed.
T2
Waardebelasting
Een belasting als percentage bovenop de prijs van een product.
T1
Welvaartsoptimum
Wanneer in een competitieve markt de prijsvorming vrij wordt gelaten, leidt de evenwichtsprijs die tot stand komt, tot een welvaartsoptimum. Dit wordt gevormd door het snijpunt van de vraag- en aanbodcurve.
T1
Werkloosheidsval
Fenomeen waarbij het verschil tussen een werkloosheidsuitkering en een nettoloon (rekening houdend met transportkosten) op de arbeidsmarkt zo klein is of zelfs negatief dat het niet motiveert om werk te zoeken. Iemand in deze situatie zal verkiezen om werkloos te blijven.
T4
Zuivere collectieve goederen
Collectieve goederen die zich kenmerken door de volstrekte onmogelijkheid om individuen van het gebruik uit te sluiten en het niet leverbaar zijn in eenheden per persoon.
T2
Kernbegrippen
309
KERNBEGRIPPEN KERNBEGRIP
UITLEG
THEMA
(zuiver) monetaire deflatie
Deflatie veroorzaakt doordat de geldhoeveelheid afneemt of omdat de omloopsnelheid van geld afneemt. Als er minder geld beschikbaar is voor een bepaalde hoeveelheid goederen dan is de enige mogelijkheid dat deze goederen een lagere prijs krijgen.
T2
(zuiver) monetaire inflatie
Inflatie als gevolg van een sterkere stijging van de geldhoeveelheid dan de reële groei van het nationale product
T2
aanboddeflatie
Deflatie die ontstaat door de verlaging van de marktprijzen van de productiefactoren.
T2
aanbodinflatie
Een vorm van inflatie die ontstaat door verhoging van de marktprijzen van de productiefactoren.
T2
absoluut kostenvoordeel
Het feit dat een land een goed goedkoper kan produceren dan een ander land.
T3
achterlopende of lagging conjunctuurindicatoren
Conjunctuurindicatoren die een beeld geven over de voorbije economische fluctuaties. Ze lopen in de tijd achter op het bbp.
T4
activiteitsgraad
De activiteitsgraad geeft weer hoeveel procent van de bevolking op arbeidsleeftijd tot de beroepsbevolking behoort.
T1
AD-curve
Grafische voorstelling van het negatieve verband tussen het inflatiepeil en het reële bbp binnen het Romer-Taylor-model.
T4
amplitudo van de conjunctuurgolf Is de intensiteit van de golf of de maximale wijdte van de schommeling ten opzichte van de trend.
T4
anticyclisch conjunctuurbeleid
De overheid neemt maatregelen die ingaan tegen het verloop van de conjunctuurcyclus.
T4
appreciatie
Stijging van de wisselkoers van een munt bij een systeem van vlottende wisselkoersen.
T3
arbeidsmobiliteit
Betekent dat de arbeiders zonder enig probleem kunnen overschakelen van de ene sector naar de andere.
T3
automatische loonindexering
Systeem in België waarbij de lonen gekoppeld worden aan de gezondheidsindex.
T2
autonoom monetair beleid
Als de centrale bank beleidsbeslissingen neemt betreffende de geldhoeveelheid of de rentevoet zonder dat er een verandering van de inflatie is.
T4
baisse of neergaande fase van de conjunctuurgolf
De economische activiteit neemt af.
T4
begrotingsevenwicht
Betekent dat de geraamde inkomsten gelijk zijn aan de geraamde uitgaven.
T4
begrotingstekort
Als de overheidsuitgaven groter zijn dan de overheidsinkomsten.
T4
beroepsbevolking
Deel van de bevolking op arbeidsleeftijd (van 15 tot en met 64 jaar) dat actief is in het arbeidsproces.
T1
betalingsbalans
Overzicht van de waarde van alle transacties die in een bepaalde periode (meestal een jaar) hebben plaatsgevonden tussen (ingezetenen van) het land en (ingezetenen van) andere landen.
T3
bodemkoers
De laagste toegelaten afwijking van de spilkoers bij een systeem van stabiele wisselkoersen.
T3
boom of bovenste keerof omslagpunt van een conjunctuurcyclus
Hoogtepunt van een opgaande beweging van de conjunctuurgolf.
T4
Bretton Woods
Plaats in de VS waar in 1944 een conferentie werd gehouden om de internationale handel te bevorderen, door instellen van de goudstandaard, invoeren van de convertibiliteit van de dollar en door de oprichting van het IMF.
T3
bruto te financieren saldo
Het totale bedrag dat de overheid een bepaald jaar op de financiële markt moet lenen.
T4
Kernbegrippen
281
KERNBEGRIPPEN KERNBEGRIP
UITLEG
budgettair beleid of begrotingsbeleid
De overheid wijzigt doelbewust de omvang en de samenstelling van haar ontvangsten en uitgaven.
THEMA
T4
budgettaire politiek of begrotings- De overheid wijzigt de omvang en de samenstelling van haar ontvangsten en politiek uitgaven om de economische activiteit te stimuleren of af te remmen.
T2
centrale bank
Instelling die het monetair beleid van een land mee bepaalt en het alleenrecht heeft voor de uitgifte van bankbiljetten.
T2
chartaal geld
Bankbiljetten en muntstukken uitgegeven door monetaire overheden.
T2
chartale geldschepping
Handeling waardoor de chartale geldhoeveelheid in omloop afneemt.
T2
chartale geldvernietiging
Handeling waardoor de chartale geldhoeveelheid in omloop toeneemt.
T2
comparatief kostenvoordeel
De grootste kostenvoorsprong of de kleinste kostenachterstand voor het produceren van een product in vergelijking met een ander product.
T3
conjuncturele deflatie
(zie vraagdeflatie)
T2
conjuncturele inflatie
(zie vraaginflatie)
T2
conjunctuur
Bestaat uit de op- en neergaande bewegingen in de economische activiteit.
T4
conjunctuurbeleid
De maatregelen die de overheid neemt in het kader van het verloop van de conjunctuurcyclus.
T4
conjunctuurbeweging
De periodieke schommelingen van de economische activiteit. De afwisseling van snelle en trage economische activiteit in de tijd.
T4
conjunctuurcyclus of conjunctuurgolf
De perioden van op- en neergang van de economische activiteit die elkaar afwisselen volgens een bepaald ritme.
T4
conjunctuurindicatoren
Diverse economische variabelen waarvan de tijdreeksen gebruikt worden om de fluctuaties in de economische activiteit te meten.
T4
convertibel
Omzetbaar tegen een vaste waarde goud.
T3
currency board
Het koppelen van een munt aan een andere, sterke munt, waarbij men de monetaire politiek van het andere land volgt.
T3
deflatie
Een periode van langdurige en wijdverspreide daling van het algemene prijspeil.
T2
depreciatie
Daling van de wisselkoers van een munt bij een systeem van vlottende wisselkoersen.
T3
depressie
Een periode van laagconjunctuur, waarin de groeivoeten afnemen.
T4
desinflatie
Een afname van het tempo van de prijsstijgingen.
T2
devaluatie
Daling van de wisselkoers van een munt bij een systeem van stabiele wisselkoersen.
T3
directe belastingen
Zijn belastingen geheven op een belastbare grondslag zoals inkomen of winst
T4
douane-unie
Samenwerkingverband tussen landen waarbij men vrijhandel heeft onderling en een gemeenschappelijk buitentarief.
T3
double dip
Als een dieptepunt na een korte periode van herstel gevolgd wordt door een nieuw dieptepunt.
T4
dumping
Het verkopen van producten in het buitenland tegen prijzen die lager zijn dan dekostprijs van het product.
T3
durfkapitaal
Kapitaal ingebracht door de overheid of de financiële wereld in ondernemingen. Het gaat om de inbreng van risicodragend kapitaal, vaak in een startende onderneming.
T1
dynamische diamant
Theorie van Porter om via de wisselwerking tussen verschillende determinanten te verklaren waarom bepaalde landen een voordeel hebben bij de productie van een bepaald goed.
T3
282
economix 6
KERNBEGRIP
UITLEG
THEMA
economisch herstel
Een periode van laagconjunctuur, waarin de groeivoeten toenemen.
T4
economische classificatie van de overheidsontvangsten
Daarbij maak je een onderscheid tussen lopende en kapitaalontvangsten van de overheid.
T4
economische crisis
Als een periode van economische neergang zeer snel gaat en tot een uitzonderlijk grote amplitudo leidt.
T4
economische en monetaire unie (EMU)
De eurozone; samenwerkingsverband van alle landen die de euro hebben ingevoerd.
T3
economische fluctuaties
Schommelingen van de economische activiteit.
T4
economische groei
De procentuele jaarlijkse verandering van de productiecapaciteit van een land op lange termijn. Je meet de economische groei aan de hand van het reële bbp.
T1
economische unie
Samenwerkingsverband tussen landen waarbij men vrijhandel heeft onderling, een gemeenschappelijk buitentarief en waarbij de economische politiek van de lidstaten op elkaar afgestemd wordt.
T3
elektronisch geld
Geld dat zich op voorafbetaalde kaarten bevindt (Proton).
T2
EMS-2
wachtkamer van de EMU. Landen die van plan zijn in de toekomst de euro in te voeren koppelen hun munt aan de euro en stemmen hun monetaire politiek af op die van de ECB.
T3
enkelvoudige conjunctuurindicator
Als je bij het meten van de conjunctuur de evolutie van slechts één variabele volgt.
T4
europees monetair systeem (EMS)
Systeem van stabiele wisselkoersen tussen de EU-landen. Een spilkoers legde de verhouding tussen de verschillende munten vast.
T3
expansie
Een periode van hoogconjunctuur, waarin de groeivoeten toenemen.
T4
expansief conjunctuurbeleid
Als de overheid via haar conjunctuurbeleid de economische activiteit wil stimuleren.
T4
exportsubsidies
Subsidies die gegeven worden aan binnenlandse ondernemingen als ze exporteren.
T3
fiscale ontvangsten
Belastingen.
T4
frictionele werkloosheid
Wordt gevormd door schoolverlaters die op zoek zijn naar een job en door mensen die van werk willen veranderen.
T1
functionele classificatie van de overheidsuitgaven
De overheidsuitgaven worden ingedeeld volgens de verschillende doelstellingen en taken die de overheid zich oplegt.
T4
geaggregeerde vraag
Het geheel van goederen en diensten dat wordt gevraagd door de consumenten, de ondernemingen, de overheid en het buitenland.
T4
geaggregeerde vraagcurve
Grafische voorstelling van de geaggregeerde vraag.
T4
geld
Een economisch ruilmiddel, dat zich onderscheidt van andere ruilmiddelen doordat het de wederdienst die aan de ruilpartner verschuldigd is niet onmiddellijk voldoet maar op grond van algemene en wettelijke erkenning gebruikt kan worden voor verdere ruiltransacties.
T2
geldcreatie
Een handeling waardoor de geldhoeveelheid in omloop toeneemt.
T2
geldeconomie
Economie waarbij geld gebruikt wordt als ruilmiddel.
T2
geldhoeveelheid in omloop
Het totaalbedrag aan geld dat in omloop is.
T2
geldschepping
Een handeling waardoor de geldhoeveelheid in omloop toeneemt.
T2
geldscheppingmultiplicator
De coëfficiënt waarmee je de oorspronkelijke geldhoeveelheid vermenigvuldigt om de geldhoeveelheid in omloop te bepalen na girale geldschepping.
T2
geldsubstitutie
Het omzetten van chartaal geld in giraal geld of omgekeerd.
T2
Kernbegrippen
283
KERNBEGRIPPEN
284
KERNBEGRIP
UITLEG
THEMA
geldvernietiging
Handeling waardoor de geldhoeveelheid in omloop vermindert.
T2
gelijklopende of coïncidente conjunctuurindicatoren
Conjunctuurindicatoren die vertellen iets over de huidige economische toestand. Ze lopen in de tijd gelijk met het bbp.
T4
giraal geld
Onmiddellijk opvraagbare tegoeden op rekeningen bij financiële instellingen.
T2
girale geldschepping
Handeling waardoor de girale geldhoeveelheid in omloop toeneemt.
T2
goudstandaard
De koppeling van een munt aan de waarde van het goud.
T3
grondstofinnovatie
Beoogt het vinden van nieuwe grondstoffen voor het fabriceren van nieuwe of vernieuwde producten.
T1
handelsbarrières
Activiteiten die de vrijhandel tussen landen belemmeren.
T3
harmonised index of consumer prices (hicp)
Geharmoniseerd indexcijfer van de consumptieprijzen. Dit indexcijfer meet de inflatie of deflatie in de Europese Unie.
T2
hausse of opgaande fase van de conjunctuurgolf
De economische activiteit neemt toe.
T4
hoogconjunctuur
Een periode met grote economische bedrijvigheid, waarin de groeivoeten voortdurend hoger liggen dan de trend.
T4
IA-lijn
Inflation-Adjustment-lijn die in het Romer-Taylor-model de inflatie voorstelt.
T4
importinflatie
Een bijzondere vorm van aanbodinflatie: de prijzen stijgen omdat de prijzen van de ingevoerde goederen stijgen of omdat de ingevoerde niet-EUproducten na omzetting van de prijzen in euro duurder zijn tengevolge van de duurdere wisselkoersen.
T2
indexcijfer der consumptieprijzen Een indexcijfer dat de relatieve waardeverhouding weergeeft van een standaard consumptiepakket ten opzichte van een basisjaar.
T2
indirecte belastingen
Belastingen geheven naar aanleiding van een economische transactie zoals het kopen van producten.
T4
inflatie
De opwaartse beweging op lange termijn van het algemene prijspeil in een land.
T2
intellectuele eigendomsrechten
Intellectuele eigendomsrechten zijn een verzamelnaam voor een aantal rechten in verband met creaties van de menselijke geest zoals het auteursrecht, portretrecht, octrooirecht, merkenrecht, modellenrecht, handelsnaamrecht, kwekersrecht ...
T1
internationaal monetair fonds (IMF)
Internationale organisatie die landen met betalingsproblemen helpt om hun munt te ondersteunen. Geeft leningen in de vorm van trekkingsrechten.
T3
invoerquotum
De limiet die gesteld wordt aan de hoeveelheid goederen die in het buitenland geproduceerd zijn en in een land ingevoerd mogen worden.
T3
invoerrecht
Een belasting op producten die in het buitenland geproduceerd zijn.
T3
kalenderfactoren
Beïnvloeden de economische activiteit en hebben betrekking op de lengte van de maand en de samenstelling ervan op vlak van het aantal vaste feestdagen, weekends en weekdagen.
T4
kapitaal
Om investeringen te financieren moet een onderneming over voldoende geldmiddelen of kapitaal beschikken. Het kan gaan om geld dat de onderneming zelf spaart of om spaargeld van de gezinnen dat beschikbaar is op de financiële markt.
T1
kapitaalgoederen
Hiermee kunnen andere goederen op een efficiënte manier geproduceerd worden, bijvoorbeeld machines, transportmiddelen, computers, gebouwen ...
T1
kapitaalontvangsten
Overheidsontvangsten naar aanleiding van een eenmalig feit of transactie.
T4
kasreservecoëfficiënt
Het percentage van de totale tegoeden dat de banken in liquide vorm moeten aanhouden om aan onmiddellijke opvragingen te kunnen voldoen.
T2
economix 6
KERNBEGRIP
UITLEG
THEMA
kortetermijnevenwicht in Romer-Taylor model
Het snijpunt van de AD-curve en de IA-lijn, wat het huidige niveau van het reële bbp weergeeft bij het huidige inflatiepeil.
T4
kredietmultiplicator
(zie geldscheppingmultiplicator)
T2
krediettranche
Lening bij het IMF ten belope van 25 % van het zelf gestorte quotum, zonder voorwaarden.
T3
kwalitatief structurele werkloosheid
Ontstaat als een deel van de beroepsbevolking onvoldoende geschoold is of een opleiding volgt die niet aansluit op de noden van de arbeidsmarkt.
T1
kwantitatief structurele werkloosheid
Werkloosheid die ontstaat omdat er onvoldoende arbeidsplaatsen zijn om de volledige beroepsbevolking werk te bezorgen.
T1
kwantiteitstheorie
Theorie die stelt dat er in de economie een rechtstreeks verband bestaat tussen de geldhoeveelheid in omloop en het algemene prijspeil, bij een gelijkblijvende hoeveelheid goederen. Deze theorie is gebaseerd op de ruilvergelijking van Fisher.
T2
laagconjunctuur
Een periode met lage economische bedrijvigheid, waarin de groeivoeten voortdurend lager liggen dan de trend.
T4
lageloonlandenargument
Beperking van de invoer van producten uit lageloonlanden om arbeidsintensieve sectoren te beschermen.
T3
lender of last resort
Engelse term voor ‘bank der banken’ ofwel de centrale bank van een land. Als een commerciële bank in problemen komt en nergens meer terecht kan, zal de centrale bank meestal bijspringen om de commerciële bank overeind te houden.
T2
lengte van de conjunctuurcyclus
De tijd die verstrijkt tussen twee overeenkomstige situaties van de conjunctuurcylcus.
T4
liquiditeitscoëfficiënt
(zie kasreservecoëfficiënt)
T2
liquiditeitsval
Centrale banken zijn niet langer bij machte zijn om de geldhoeveelheid te bepalen en rentevoeten te verlagen en daarmee het vermogen verliezen om de economie te stimuleren.
T4
liquiditeitsverkrapping
(zie geldvernietiging)
T2
liquiditeitsverruiming
(zie geldschepping)
T2
lopende ontvangsten
De gewone en regelmatig weerkerende overheidsontvangsten.
T4
lortetermijnevenwicht in Romer-Taylor model
Als het huidige niveau van het reële bbp gelijk is aan het potentiële bbp en er geen inflatoire loon- en prijzendruk ontstaat.
T4
M1
De geldhoeveelheid bestaande uit de munten en bankbiljetten in het handen van het publiek, de girale zichtdeposito’s en Proton. M1 staat gelijk aan de geldhoeveelheid in enge zin.
T2
M2
M1 vermeerderd met de spaardeposito’s met looptijd tot en met 2 jaar of met opzegtermijn van minder dan 3 maand. M2 is de geldhoeveelheid in ruime zin.
T2
M3
M2 vermeerderd met de kortlopende effecten. M3 is de monetaire aggregaat die gebruikt wordt door de ECB.
T2
marktinnovatie
Richt zich op het aanboren van nieuwe markten. Hierdoor stijgt de vraag naar producten en moet er meer geproduceerd worden.
T1
menselijk kapitaal
De economische term voor de kennis en vaardigheden die een werknemer verwerft door opleiding, training en ervaring.
T1
menukosten
Kosten veroorzaakt door kleine prijsveranderingen zoals het aanpassen van prijslijsten, menulijsten, etiketten, het verwittigen van klanten, …
T4
monetair beleid
Het geheel van maatregelen die een centrale bank neemt om de omvang van de geldhoeveelheid te beïnvloeden.
T2
multiple dips
Herhaalde dieptepunten in een conjunctuurcyclus.
T4
Kernbegrippen
285
KERNBEGRIPPEN
286
KERNBEGRIP
UITLEG
nationaal indexcijfer van de consumptieprijzen (nicp)
Indexcijfer der consumptieprijzen dat het algemeen prijspeil in België meet.
T2
naturaruil
Ruil van goederen tegen goederen.
T2
netto te financieren saldo
Geeft voor een bepaald begrotingsjaar met hoeveel rijksschuld groeit.
T4
netto-export
Verschil tussen de waarde van de export en de waarde van de import.
T4
niet-tarifaire maatregelen
Handelsbelemmeringen die geen invloed hebben op de geldstroom: invoerquota, administratieve of technische voorschriften.
T3
nominale rentevoet
Is de rentevoet die gepubliceerd wordt door de centrale bank en de financiële instellingen. Het is de rentevoet die van toepassing is op je beleggingen of op de leningen die je aangaat.
T4
nominale ruilvoet
De waarde van de munt van een land, uitgedrukt in de munt van een ander land. Ook: wisselkoers.
T3
non-discriminatieprincipe
Principe van de GATT, overgenomen door de WTO, waarbij een land belooft geen landen binnen de WTO te bevoordelen: iedereen die lid is krijgt het goedkoopste invoertarief.
T3
omloopsnelheid van geld
Het aantal keer dat het geld gebruikt wordt voor de aankoop van goederen en diensten per jaar.
T2
ontpotten
Geld dat opgepot was opnieuw in het economisch proces brengen.
T2
open markttransacties
Leningen die de ECB verstrekt aan commerciële banken om te kunnen voorzien in hun behoefte aan geld. De basisherfinancieringstransacties vormen hierbij de belangrijkste categorie.
T2
oppotten
Oppotten is is chartaal geld binnen handbereik aanhouden. Het is geld aan het economisch proces onttrekken.
T2
opvoedingsargument
Bescherming van nieuwe ondernemingen of bestaande ondernemingen die nieuwe producten maken omdat in de beginperiode de productiekosten zo hoog zijn dat concurreren met buitenlandse ondernemingen moeilijk wordt.
T3
organisatie-innovatie
Richt zich op innovatie inzake management.
T1
output
De hoeveelheid finale goederen en diensten die de ondernemingen van een land effectief aanbieden.
T4
outputgap of productiekloof
Het verschil tussen het potentiële bbp en het reële bbp van een land, uitgedrukt in procent van het potentiële bbp.
T4
overheidsbegroting
Geeft een systematisch overzicht van alle geraamde uitgaven en inkomsten van de overheid voor een bepaalde komende periode (doorgaans één jaar).
T4
pariteitenrooster
Tabel met wisselkoersen van het EMS waarbij alle onderlinge spilkoersen van de EU-landen weergegeven worden.
T3
permanente faciliteiten
Bestaat uit de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit. De marginale beleningsfaciliteit laat commerciële banken op het einde van de dag toe (overnight) extra liquiditeiten te verkrijgen bij de centrale bank. De depositofaciliteit biedt commerciële banken de mogelijkheid om overtollige liquiditeiten tot de volgende morgen op deposito te zetten bij de centrale bank.
T2
plafondkoers
De hoogst toegelaten afwijking van de spilkoers bij een systeem van stabiele wisselkoersen.
T3
potentiële bbp
De maximale productie van een land bij een normale bezetting van de productiecapaciteit.
T4
prijsrigiditeit
De prijzen zijn vrij vast en veranderen niet vlug.
T4
economix 6
THEMA
KERNBEGRIP
UITLEG
THEMA
prijsschok
Als er zich in een economie plotse prijsveranderingen voordoen die het kortetermijnevenwicht beïnvloeden. Een prijsschok kan zich zowel in de sfeer van het aanbod (bijvoorbeeld olieprijzen) als in de sfeer van de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld lonen) voordoen. Een prijsschok kan zowel positief als negatief zijn.
T4
prijsstabiliteit
Een jaarlijkse stijging in van de geharmoniseerde consumptieprijsindex in de Europese Unie met minder dan -maar dicht bij- 2,00 % op middellange termijn.
T2
procesinnovatie
Richt zich op het vernieuwen en verbeteren van productieprocessen. Hierdoor verhoogt de productiecapaciteit.
T1
productiefactoren
Arbeid, natuur en kapitaal.
T3
productiesubsidie
Subsidie die gegeven wordt aan binnenlandse ondernemingen om goedkoper te kunnen produceren, zodat export bevorderd wordt.
T3
productinnovatie
Zorgt voor het verbeteren van bestaande producten en het ontwikkelen van nieuwe producten.
T1
protectionisme
Het afschermen van de eigen markt tegen de invoer van buitenlandse producten.
T3
public-choice-theory
Theorie die wijst op de invloed van succesvolle belangengroepen op het beleid van de politici, omwille van electorale redenen.
T4
recessie
Een periode van hoogconjunctuur, waarin de groeivoeten afnemen. Officieel gebruik je het begrip slechts wanneer twee opeenvolgende kwartaalgroeivoeten negatief zijn.
T4
reële rentevoet
Is de nominale rentevoet gecorrigeerd voor de inflatie.
T4
reële ruilvoet
De verhouding van de prijzen van de uitvoer tot die van de invoer.
T3
reservetranche
Bedrag dat bij het IMF geleend kan worden als de krediettranche niet volstaat. Door het IMF worden daar voorwaarden aan gekoppeld.
T3
reserveverplichtingen
Monetair beleidsinstrument van de centrale banken dat oplegt hoeveel geld de commerciële banken moeten aanhouden bij de nationale centrale banken.
T2
restrictief conjunctuurbeleid
Als de overheid via haar conjunctuurbeleid de economische activiteit wil afremmen.
T4
revaluatie
Stijging van de wisselkoers van een munt bij een systeem van stabiele wisselkoersen.
T3
rijksschuld
De schuld van de Belgische staat.
T4
Romer-Taylor model of het AD-IA-diagram
Geeft het verband weer tussen de productie van goederen en diensten in een economie, zoals die wordt gemeten door het reële bbp, en de evolutie van de inflatie. Dit model wordt gebruikt voor de verklaring van de kortetermijnfluctuaties van de economische activiteit.
T4
ruileconomie
Economie die gebaseerd is op ruilhandel in plaats van op geldtransacties.
T2
ruilmiddel en betaalmiddel
Door gebruik te maken van geld kun je het ruilen van goederen splitsen in twee transacties: een aankoop- en een verkoop. De naturaruil wordt ontdubbeld. Je verwerft door de verkoop van een goed of dienst een tussengoed dat je later tegen om het even welk ander product kunt omwisselen. Daardoor nemen de ruilmogelijkheden sterk toe.
T2
ruilvergelijking van Fisher
Economische vergelijking waarbij Fisher stelde dat: geldstroom = goederenstroom M x V = P x T
T2
schatkistverrichtingen
Houden onder andere verband met gelden van derden die de Administratie van de Thesaurie (Schatkist) beheert (bijvoorbeeld belastingen geïnd door de staat ten behoeve van andere overheden) en met haar rol als kassier en bankier van het rijk (bijvoorbeeld de betaling van rente op beleggingen van de Schatkist).
T4
Kernbegrippen
287
KERNBEGRIPPEN
288
KERNBEGRIP
UITLEG
seizoensbewegingen
Voorspelbare afwijkingen van het jaargemiddelde van economische grootheden, onder invloed van klimatologische of institutionele factoren.
T4
slump of onderste keerof omslagpunt van een conjunctuurcyclus
Dieptepunt van een opgaande beweging van de conjunctuurgolf.
T4
spaarmiddel en kredietmiddel
Wie goederen verkoopt, moet er, in tegenstelling tot de naturaruil, niet onmiddellijk andere voor in de plaats nemen. Je kunt de goederen verkopen voor geld en aldus de tegentransactie in de tijd uitstellen. Het is dus mogelijk om vandaag uit te geven wat je morgen zult verdienen, door krediet op te nemen.
T2
special drawing rights (SDR)
Trekkingsrechten die een land van het IMF kan krijgen als het zware betalingsbalansproblemen heeft waardoor de munt onder druk staat.
T3
spilkoers
Vaste verhouding tussen twee munten van het EMS.
T3
stabiele wisselkoersen
Systeem waarbij twee munten een vaste verhouding krijgen en waarbij de nationale banken de wisselkoers proberen te behouden.
T3
steunaankopen
Het opkopen van de eigen munt om de wisselkoers te verhogen.
T3
structurele deflatie
(zie aanboddeflatie)
T2
structurele inflatie
(zie aanbodinflatie)
T2
synthetische conjunctuurindicator
Als je bij het meten van de conjunctuur statistisch materiaal van een aantal enkelvoudige conjunctuurindicatoren samenvoegt om de globale evolutie van de economie weer te geven.
T4
tarifaire maatregelen
Handelsbelemmeringen die een invloed hebben op de geldstroom, zoals invoerrechten en exportsubsidies.
T3
Taylor regel
Geeft een idee van een evenwichtig theoretisch ideaal rentepeil, ‘optimale nominale rentevoet’ genoemd, bij een neutraal monetair beleid.
T4
technologie
Het geheel van processen die techniek voortbrengen uit kennis. Om nieuwe producten te kunnen maken en productieprocessen te optimaliseren.
T1
toevallige bewegingen
Niet te voorziene bewegingen zoals het stilvallen van de industriële productie door een staking, het plotseling hamsteren van de bevolking door oorlogsdreiging of anticipatie op BTW-verhogingen, die de economische activiteit beïnvloeden.
T4
trekkingsrecht
Het recht om geld uit de reservepot van het IMF te lenen om de eigen munt te ondersteunen.
T3
vaste wisselkoersen
Systeem waarbij vaste wisselkoersen tussen landen worden afgesproken, zonder dat de munten van een bepaalde koers mogen afwijken.
T3
velocity
(zie omloopsnelheid)
T2
vergeldingsargument
Invoer van bepaalde producten verbieden omdat de buitenlandse overheid ook de invoer van een aantal producten van het eigen land verhindert.
T3
verkeersvergelijking van Fisher
(zie ruilvergelijking van Fisher)
T2
vlottende wisselkoersen
Systeem waarbij de munten van de verschillende landen zweven. Vraag en aanbod op de wisselmarkt bepalen de wisselkoersen.
T3
vooruitlopende of leading conjunctuurindicatoren
Conjunctuurindicatoren met een voorspellend karakter. Ze lopen in de tijd voor op het bbp.
T4
vraagdeflatie
Deflatie die ontstaat door onderbesteding: de vraag blijft achter op het aanbod. Prijzen moeten dan worden verlaagd om meer vraag te creëren.
T2
vraaginflatie
Inflatie die zich voordoet als de toegenomen vraag groter is dan de reële groei van het binnenlands product.
T2
economix 6
THEMA
KERNBEGRIP
UITLEG
THEMA
vraaginflatie
Inflatie die zich voordoet als de toegenomen vraag groter is dan de reële groei van het binnenlands product.
T2
vraagschok
Als er zich aan de vraagzijde van de economie plotse gebeurtenissen voordoen die het kortetermijnevenwicht beïnvloeden. Die kan zowel positief als negatief zijn.
T4
vrijhandel
Een situatie waarin er tussen de verschillende landen onbelemmerde handel mogelijk is.
T3
vrijhandelszone
samenwerkingsverband tussen landen waarbij er onderling vrijhandel is en waarbij elk land zelf bepaalt wat het invoertarief voor niet-lidstaten is.
T3
waardemeter en rekeneenheid
Economische goederen op de markt hebben een prijs, ze zijn door de kopers en verkopers gewaardeerd in geldeenheden. Ook kun je daardoor de waarde van verschillende goederen en diensten samentellen.
T2
wederkerigheidsprincipe
Principe van de GATT, overgenomen door de WTO, waarbij een verlaging van een invoerheffing voor een bepaald land moet leiden tot een wederzijdse verlaging.
T3
Wereldbank
De Wereldbank heeft vandaag als belangrijkste doel de armoede in de wereld te verminderen en de levensstandaard te verbeteren door duurzame economische groei te stimuleren.
T1
werkende bevolking
Deel van de beroepsbevolking dat effectief tewerkgesteld is.
T1
werkgelegenheidsargument
Beperking van de invoer om de binnenlandse werkgelegenheid te vergroten.
T3
werkgelegenheidsgraad
Geeft weer hoeveel procent dan de bevolking op arbeidsleeftijd tot de werkende bevolking behoort.
T1
werkloosheidsgraad
Het procentuele aandeel van de werklozen ten opzichte van de beroepsbevolking.
T1
wisselkoers
De waarde van een munt, uitgedrukt in een andere munt.
T3
wisselmarkt
Alle vragers en aanbieders van valuta.
T3
world trade organisation (WTO)
Wereldhandelsorganisatie. Opgericht met als doel vrijhandel tussen de lidstaten te bevorderen.
T3
zelfvoorzieningsargument
Invoerbelemmeringen om een te grote afhankelijkheid van het buitenland tegen te gaan.
T3
Kernbegrippen
289
KERNBEGRIPPEN KERNBEGRIP
UITLEG
THEMA
aandeelhouderschap of kapitaalparticipatie
manier om de inspraak van werknemers te verhogen door hen een deel van de aandelen toe te kennen
T3
actualiseren
de huidige waarde van een toekomstige opbrengst bepalen, rekening houdend met de geldontwaarding
T2
afroomprijsstrategie
prijsstrategie waarbij het product bewust tegen een hoge prijs op de markt wordt geïntroduceerd. Later wordt de prijs verlaagd om iedere potentiële koper te overtuigen
T2
audit
systematisch onderzoek van de procedures en de werkwijzen met de bedoeling na te gaan of de organisatie voldoet aan wat intern en extern van haar gevraagd wordt
T5
balanced scorecard (bsc)
werkwijze om een onderneming op vijf verschillende vlakken te analyseren klanten, financieel, bedrijfsproces, leer-en groeivermogen en milieu
T5
balans
jaarlijks overzicht van waar de onderneming haar vermogen gehaald heeft en wat de onderneming met haar vermogen gedaan heeft
T5
baseline
slogan die bij de naam vermeld wordt om de onderneming meer bekendheid te geven
T1
bedrijfscultuur
de ongeschreven wetten, waarden en normen die in een onderneming heersen
T3
bedrijfsresultaat
resultaat dat voortkomt uit de gewone activiteiten van een onderneming
T2
beperkte aansprakelijkheid
situatie waarbij een geldschieter in een onderneming enkel aansprakelijk is voor de inbreng
T1
borg
een borg verbindt zich ertoe de schuld van een derde te betalen indien die derde dat zelf niet kan
T1
breedte-investering
een investering waarbij het aantal arbeiders min of meer evenredig stijgt met de uitbreiding
T2
budget
overzicht van te verwachten omzet, kosten en winst, meestal over een periode van 3 jaar
T1
budgetcontrole
controle om te zien of de verwachte opbrengsten en kosten overeenkomen met de doelstellingen van de onderneming
T5
cashflow
kasstroom, geld dat in een onderneming gegenereerd wordt binnen een boekjaar, wordt berekend door bij de winst de niet-kaskosten (zoals afschrijvingen) bij te tellen
T1
collectieve arbeidsovereenkomst (cao)
overeenkomst tussen werknemers en werkgevers
T3
comité voor preventie en bescherming
adviesorgaan dat de bevoegdheid heeft over problemen die te maken hebben met gezondheid en veiligheid op het werk
T3
constante of vaste kosten
kosten die niet mee evolueren met de afzet
T1
continuïteit
het principe dat ondernemingen opgericht zijn om te blijven bestaan
T4
core business
de belangrijkste activiteit van de onderneming
T1
corporate governance
gedragscode voor ondernemingen waarin beschreven wordt hoe aan deugdelijk bestuur kan gedaan worden
T4
cost plus pricing
methode van prijsbepaling waarbij bovenop de kostprijs van productie een winstmarge wordt geteld
T2
demotivatoren
voordelen voor de werkgever die niet leiden tot meer motivatie maar die wel leiden tot ontevredenheid als ze ontbreken
T3
diepte-investering
een investering in een vast actief die bedoeld is om arbeiders uit te sparen
T2
directe kosten
kosten die aan een bepaald product kunnen toegewezen worden
T1
doelstellingen
al dan niet cijfermatige voorwaarden die de onderneming wil bereiken om succesvol te zijn
T1
Kernbegrippen
251
KERNBEGRIPPEN KERNBEGRIP
UITLEG
duurzaam ondernemen (maatschappelijk verantwoord ondernemen)
ondernemen waarbij naast de winst ook de sociale en ecologische verantwoordelijkheid een rol spelen
T4
eenmanszaak
ondernemingsvorm waarbij er geen onderscheid gemaakt wordt tussen het privévermogen van de eigenaar en het vermogen van de onderneming
T1
factoring
dienst die ingeschakeld kan worden om voor een onderneming de handelsschulden te innen in ruil voor een commissie
T1
financieel resultaat
resultaat dat voorkomt uit de financiële activiteiten van de onderneming; bestaat vooral uit intrest betaald aan schuldeisers of ontvangen van schuldenaren
T2
financiële hefboom
mate waarin de onderneming met haar schulden winst maakt
T5
financiële planning
cijfermatige voorstelling van het ondernemingsplan
T1
hypotheek
recht van een schuldeiser om een onroerend goed in beslag te nemen en eventueel te verkopen indien de schuldenaar de terugbetaling van de schuld staakt
T1
ijzeren voorraad
deel van de voorraad die noodzakelijk is om te kunnen produceren. Bevat vooral grond- en hulpstoffen en onderdelen
T2
indirecte kosten
kosten die niet toegewezen kunnen worden aan een bepaald product (overhead kosten)
T1
integrale kwaliteitszorg
controlesysteem om de kwaliteit te bewaken voor, tijdens en na de productie
T2
interne opbrengsvoet
werkelijk rendement dat gehaald wordt uit de opbrengsten van een investering
T2
interprofessioneel akkoord
akkoord afgesloten door de Nationale Arbeidsraad waarin werknemers en werkgevers afspraken vastleggen over de loonstijging, het behoud van de koopkracht, leeftijd voor brugpensioen ...
T3
investeringskrediet
lening die uitsluitend gebruikt kan worden voor de aanschaf van een investeringsgoed
T1
jaarrekening
verplichte gegevens neer te leggen bij de Nationale Bank, bestaat uit een balans, een resultatenrekening en een toelichting
T5
kapitaalverhoging
vorm van fi nanciering waarbij een onderneming nieuwe aandelen uitschrijft om zo het maatschappelijk kapitaal te verhogen
T1
kaskrediet
flexibele kredietformule waarbij de kredietnemer het recht heeft om in negatief te gaan op zijn rekening, tegen vergoeding van een intrest
T1
kasstroomtabel
overzicht van alle inkomsten en uitgaven ten gevolge van een investering
T2
kritische succesfactoren
eigenschappen die bepalen of een onderneming succesvol is of niet
T5
leasing
lange termijn huur waarbij het goed gekozen wordt door de leasingnemer en gekocht wordt door de leasingmaatschappij
T1
leiderschap
een talent waarover je beschikt om het werk van anderen te sturen
T3
liquiditeit
mate waarin de onderneming haar kortetermijn schulden kan terugbetalen
T5
loonnorm
maximaal percentage waarmee de lonen jaarlijks maximaal mogen stijgen
T3
maatschappelijk verantwoord ondernemen (duurzaam ondernemen)
ondernemen waarbij naast de winst ook de sociale en ecologische verantwoordelijkheid een rol spelen
T5
marketingplan
beschrijving van de strategie waarmee de onderneming haar doelstellingen wil bereiken
T1
marktonderzoek
bepalen van de doelgroep van een bedrijf wie wordt de klant? Waar is hij te bereiken?
T1
marktopportuniteiten
situaties binnen het marktgebeuren die aan een bepaalde onderneming de kans geven om erop in te spelen door een nieuw product te ontwikkelen of een bestaand product aan te passen, eventueel op een volledig nieuwe markt
T1
marktsegmenten
groepen van klanten die gemeenschappelijke kenmerken vertonen
T1
252
economix 5/6
THEMA
KERNBEGRIP
UITLEG
THEMA
mission statement of opdrachtverklaring
zie verklaring
T1
netto actuele waarde
totale waarde van de geactualiseerde opbrengsten ten gevolge van een investering min de aanschaffingswaarde ervan
T2
motivatoren
voordelen voor de werkgever waardoor hij zijn werk goed wil doen
T3
netto te financieren periode
periode waarin de onderneming zelf financiering moet zien te vinden om de exploitatiecyclus te overbruggen; wordt bepaald door de vorderingen, de voorraden en de handelsschulden
T5
niet kaskosten
kosten die geen uitgave zijn, bijvoorbeeld afschrijvingen
T1
obligatielening
grote lening die een onderneming of de overheid aangaat bij het grote publiek
T1
omgevingsfactor
een element waarop de ondernemer geen vat heeft maar dat wel een invloed heeft op het bereiken van de ondernemingsdoelstellingen
T1
omlooptijden
aantal dagen dat een bepaalde rubriek van de balans in de onderneming blijft
T5
ondernemingsplan
plan waarin de onderneming zich beraadt over haar toekomst door zich vragen te stellen over het product of dienst
T1
ondernemingsraad
adviesorgaan, paritair samengesteld uit werknemers en werkgever, heeft een adviserende rol
T3
opdrachtverklaring of mission statement
een kwalitatieve verklaring van de ondernemingsdoelstellingen
T1
organigram
de schematische voorstelling van de organisatiestructuur
organisatiestructuur
de manier waarop de hiërarchie binnen de onderneming bepaald wordt
T3
pand
het in ruil geven van een roerend goed ter waarborg van een lening. Bij wanbetaling mag de ontlener het goed verkopen
T1
paritair comité
overlegorgaan op sectoraal niveau dat coa’s kan afsluiten die bindend zijn voor de hele sector
T3
prestatie-indicatoren
gegevens die opgevolgd kunnen worden om de situatie van de onderneming op te volgen
T5
prijsdifferentiatie
prijsstrategie waarbij producten worden aangeboden met verschillende kwaliteit en met verschillende prijzen
T2
prijsdiscriminatie
prijsstrategie waarbij voor hetzelfde product een verschillende prijs wordt gevraagd op gescheiden markten
T2
prijspenetratiestrategie
prijsstrategie waarbij de prijs laag wordt gehouden zodat er een grote omzet gehaald kan worden
T2
productiefactoren
natuur, arbeid en kapitaal; bevat al wat nodig is om toegevoegde waarde te creëren
T2
professioneel akkoord
akkoord afgesloten in een paritair comité
T3
rendabiliteit
winstgevendheid, rendement dat gehaald wordt op het geïnvesteerde vermogen
T5
resultatenrekening
overzicht van opbrengsten, kosten en winstverdeling gedurende een bepaalde periode, een boekjaar
roll-over krediet
een krediet op tenminste drie jaar, hoofdzakelijk bestemd voor de financiering van uitrustingsgoederen; de bank verbindt zich ertoe om, onder bepaalde voorwaarden, het krediet om de drie maand te verlengen
T1
scenario’s
mogelijke evoluties van omzet, kosten en winst
T1
shareholdersmodel
manier van leiden van een onderneming waarbij vooral het belang van de aandeelhouders aan bod komt en winst maken de belangrijkste doelstelling is
T4
sociaal-ethische audit
onderzoek om na te gaan of een onderneming de doelstellingen die ze zelf vooropgesteld heeft op sociaal en ethisch vlak ook daadwerkelijk bereikt
T5
sociale balans
onderdeel van de jaarrekening met gegevens over het personeelsverloop, de maatregelen in verband met werkgelegenheid en opleidingen voor de werknemers
T5
T1, 3
T2, 5
Kernbegrippen
253
254
KERNBEGRIP
UITLEG
solvabiliteit
mate waarin de onderneming haar langetermijn schulden kan terugbetalen
T5
staff unctie
functie die enkel verantwoordelijkheid verschuldigd is aan de directeur waarvan zij rechtstreeks afhangt, zonder bevelen te kunnen geven aan de andere directeurs
T3
stakeholders
iedereen die een rechtstreeks of onrechtstreeks belang heeft bij de doelstellingen van een onderneming
T4
stakeholdersmodel
manier van leiden van een onderneming waarbij met de belangen van alle stakeholders rekening gehouden wordt
T4
straight loan
een korte termijn lening van een welbepaald bedrag toegekend voor een vaste looptijd; de bank geeft aan een onderneming een lijn waarbinnen ze geld mag opnemen
T1
strategie
een doordacht actieplan dat zou moeten leiden tot het bereiken van de ondernemingsdoelstellingen
T1
swot analyse
onderzoek naar de toekomstmogelijkheden van een product op een markt; swot staat voor Strengths, Weaknesses, Opportunities en Threats; in het Nederlands sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen
T1
target pricing
methode van prijsbepaling waarbij bovenop de kostprijs van productie een rendement op het geïnvesteerde vermogen wordt geteld
T2
terugverdientijd
aantal jaren nodig om de aanschaffingswaarde van een project terug te verdienen
T2
toegevoegde waarde
de waardevermeerdering die een goed of dienst krijgt in de loop van het productieproces
T2
toelichting
onderdeel van de jaarrekening met informatie over het aantal werknemers en de gebruikte waarderingsregels voor afschrijvingen en stockbeheer
T5
uitbreidingsinvestering
investering die bedoeld is om de productiecapaciteit te vergroten
T2
uitzonderlijk resultaat
resultaat dat voortkomt uit activiteiten die niet binnen de normale activiteiten van de onderneming vallen
T2
unique selling proposition
troeven die de klant voor het product van de onderneming doen kiezen
T1
vakbondsafvaardiging
vertegenwoordigers in een onderneming die de belangen van de werknemers verdedigen
T3
variabele kosten
kosten die evenredig met de afzet evolueren
T1
vennootschap
onderneming in de vorm van een samenwerkingsverband (contract) tussen twee of meer personen
T1
verschillenanalyse
analyse die zoekt naar de redenen waarom er verschillen zijn tussen het budget en de realiteit
T5
vervangingsinvestering
investering om verouderde of versleten vaste activa te vervangen
T2
voorzieningen
geld dat de onderneming opzij legt voor een vooraf gekende en zekere kost
T2
waardecharter
verklaring waarin de onderneming haar doelstellingen op sociaal en ecologisch vlak uiteenzet
T1
winstdeelname of winstparticipatie
manier om de inspraak van werknemers te verhogen door hen een deel van de winst van de onderneming toe te kennen
T3
zelffinanciering
het overdragen van de winst van een boekjaar naar het volgende boekjaar in de rubriek ‘overgedragen winst’ van het passief van de balans
T1
economix 5/6
THEMA