PROGRAMMA KENNISKAART ARCHEOLOGIE
‘Kenniskansen’ voor AMZ-relevant synthetiserend onderzoek op basis van Malta-rapportages Project Oogst voor Malta
2 —
Project Oogst voor Malta
Inhoud
1. Inleiding, pag. 3 2. Oogst voor Malta: ‘kenniskansen’ zoeken via de ‘snelweg’, pag. 5 3. Geselecteerde ‘kenniskansen’:
Geografische ‘kenniskansen’, pag. 9 1. Westelijk Noord-Brabant, pag. 9 2. De Gelderse vallei (Utrechts-Gelders Zandgebied), pag. 11 3. Hollands Duingebied, pag. 13
Chronologische ‘kenniskansen’, pag. 15 4. Laat-neolithicum, de vroege bronstijd en de midden-bronstijd A (heel Nederland), pag. 15 5. De overgang van de laat-Romeinse tijd naar de vroegmiddeleeuwse periode in Zuid-Nederland, pag. 18 Thematische ‘kenniskansen’, pag. 22 6. Locatiekeuze en bewoningsdynamiek in de late prehistorie, Romeinse tijd en middeleeuwen in oostelijk Noord-Brabant, pag. 22 7. Archeologisch ‘onzichtbare’ boerderijen en erven uit de periode 1250-1650 (heel Nederland), pag. 26 4. Bijlagen Bijlage 1: Groslijst potentiële ‘kenniskansen’, pag. 28 Bijlage 2: Uitvoerders inventarisatie en uitwerking ‘kenniskansen’, pag. 29
3 —
Project Oogst voor Malta
Inleiding
In zijn reactie op de evaluatie van de Wet en het Besluit op de archeologische monumentenzorg heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een aantal voorstellen gedaan die leiden tot een versterking van het bestaande archeologische stelsel.1 De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft als verbindende factor tussen beleid, wetenschap en praktijk de opdracht gekregen enkele van die voorstellen uit te voeren. Een aantal van deze voorstellen is tot project uitgewerkt binnen het programma Kenniskaart Archeologie. De Kenniskaart Archeologie, een metafoor voor een samenhangend pakket van voorzieningen, heeft tot doel te zorgen voor een betere infrastructuur voor belangenafweging binnen de archeologische monumentenzorg (amz).2
1 Brief aan de Tweede kamer d.d. 7 februari 2012, Vergaderjaar 2011-2012, 33 053, nr. 3. 2 Uitvoeringsplan voorstellen beleidsreactie evaluatie archeologiewetgeving, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, mei 2012.
Essentieel voor een goede belangenafweging is dat de kenniswinst, die door het Malta onderzoek gegenereerd wordt, leidt tot nieuwe inzichten over het verleden. Deze nieuwe inzichten vormen de basis voor nauwkeurigere archeologische verwachtingen en daarop afgestemd archeologiebeleid. Uit bovengenoemde evaluatie is naar voren gekomen dat de amz-cyclus juist op dit belangrijke onderdeel, ‘interpretatie en synthese’ (het vormen van beelden van het verleden), stagneert. In zijn beleidsreactie schrijft de Staatssecretaris hierover het volgende: ‘Ik zet in op de creatie en validatie van archeologische informatie zoals de Raad voor Cultuur dat verwoord heeft in zijn advies. Daarom zal ik een onderzoeksprogramma opzetten naar het voorbeeld van ‘Oogst van Malta’ dat in 2009 is afgerond. Doel van dit programma is het opzetten van archeologische overzichtsstudies, waarbij ook standaardrapportages worden opgewerkt tot syntheses die leiden tot kennisvermeerdering van
Malta-oogst. Eén van meerdere cultusplaatsen uit de late ijzertijd langs de Maas (Foto: ADC Archeoprojecten)
4 —
Project Oogst voor Malta
ons verleden. Daarbij zal ook worden verkend of in incidentele gevallen, bij belangrijke opgravingen, meer kennis kan worden gegenereerd dan de reguliere archeologische standaardrapportages doorgaans bieden. De kennis die dit programma oplevert, wordt verwerkt in de archeologische kenniskaart van Nederland. Tijdens en na afloop van het programma zullen de resultaten gepresenteerd worden aan het publiek. Het programma wordt uitgevoerd in samenwerking met andere partijen zoals universiteiten, archeologische bedrijven en andere overheden.’ 3 Om dit doel te bereiken is binnen de Kenniskaart Archeologie het project NieuweNOaA-Oogst voor Malta gestart. Het deelproject Oogst voor Malta heeft tot doel het stimuleren van synthetiserend onderzoek. Beschouwend en synthetiserend onderzoek vormt de cruciale schakel tussen het Malta-onderzoek en ons beeld van de nationale ‘voorraad archeologie’.4 Binnen Oogst voor Malta worden de komende jaren onderzoeksopdrachten uitgezet die gerelateerd zijn aan evidente kennislacunes met betrekking tot de aard en verspreiding van archeologische verschijnselen in de Nederlandse bodem. De resultaten vormen input voor een update van de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NieuweNOaA) en voor de Kenniskaart Archeologie. Daarnaast zullen de resultaten gebruikt worden voor publieksgerichte activiteiten.
3 Brief aan de Tweede kamer d.d. 7 februari 2012, Vergaderjaar 2011-2012, 33 053, nr. 3, pagina 7. 4 Uitvoeringsplan voorstellen beleidsreactie evaluatie archeologiewetgeving, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, mei 2012, 16.
Om bij het uitzetten van synthetiserend onderzoek goede keuzes te maken, worden binnen Oogst voor Malta: 1. ‘kenniskansen’ opgespoord (zie uitgangspunten in hoofdstuk 2). 2. de toename van kennis sinds de introductie van ‘Malta’ geïnventariseerd. Dit wordt afgemeten aan de productie van synthetiserende studies, zoals proefschriften en wetenschappelijke artikelen waarin wordt ingegaan op thema’s en vragen uit de NOaA. Deze inventarisatie dient voor het toetsen van ‘kenniskansen’. Als de betreffende vragen namelijk al (in belangrijke mate) door middel van synthetiserend onderzoek blijken te zijn beantwoord, kunnen ze van de lijst met ‘kenniskansen’ worden geschrapt. Deze rapportage betreft activiteit 1. De hier gepresenteerde ‘kenniskansen’ betreffen een eerste selectie. De komende jaren zal deze selectie van ‘kenniskansen’ worden aangevuld, waarbij ook activiteit 2 zal plaatsvinden. De resultaten van activiteit 2 zullen in een afzonderlijke rapportage gepubliceerd worden.
5 —
Project Oogst voor Malta
2O ogst voor Malta: ‘kenniskansen’ zoeken via de ‘snelweg’
Vanwege het gecompliceerde en tijdrovende karakter van een bottom-up analyse in relatie tot de urgentie om in 2013 een deel van het synthetiserend onderzoek aan te besteden, is voor deze fase gekozen voor een zogeheten ‘snelweg’ procedure. Grote, evidente kansen voor synthetiserend onderzoek (zie onder, bij uitgangspunten) zijn top-down geïnventariseerd en vervolgens geprioriteerd (bijlage 1). De zeven geselecteerde ‘kenniskansen’ zullen in 2013 als project worden uitgezet. De overige synthetiserende onderzoeken die de komende jaren binnen Oogst voor Malta worden uitgezet, zullen voor zover mogelijk wel door middel van een bottom-up analyse worden vastgesteld. Helaas was het niet mogelijk externe partijen te betrekken bij de selectie van ‘kenniskansen’. Gelet op de geldende regelgeving zou betrokkenheid vooraf hen de kans ontnemen aan de aanbesteding van projecten deel te nemen. Daarom was het noodzakelijk de selectieprocedure binnen de RCE uit te voeren. De inventarisatie en uitwerking van de ‘kenniskansen’ is uitgevoerd door archeo logen van de Sector Kennis Onroerend Erfgoed (bijlage 2). De lijst ‘kenniskansen’ en de prioritering zijn gefiatteerd door de opdrachtgever (Prof. Dr. J. Bazelmans, Hoofd Sector Kennis RCE) en de programmaleider van Kenniskaart Archeologie (Dr. R. Lauwerier).
Uitgangspunten ‘kenniskansen’: • De in dit rapport opgenomen ‘kenniskansen’ zijn gebaseerd op interviews met archeologen van de afdelingen Archeologie en Landschap in de periode februari/maart 2013 (bijlagen 1 en 2). • Een kenniskans heeft betrekking op een periode, regio en/of thema die – vanuit nationaal perspectief - enerzijds een grote lacune in onze kennis vormt5 en anderzijds naar verwachting opgevuld kan worden door een synthetiserende analyse van een substantiële hoeveelheid Malta-rapportages (afb. 1). • Prioriteit krijgen ‘kenniskansen’ die belangrijk zijn voor het maken van betere keuzes binnen de context van de archeologische monumentenzorg. • Belangrijk in dit opzicht zijn de zogeheten geografische kennislacunes, relatief grote gebieden waar tot Malta weinig archeologische informatie over was en zeker geen samenhangend overzicht (afb. 2).6 Zelfs basale syntheses betekenen hier vanuit AMZ perspectief een grote stap voorwaarts. Gebieden zonder stapels Malta-rapportages vallen echter op voorhand af. • De hier bedoelde Malta-rapportages betreffen rapportages van opgravingen, en in mindere mate inventariserende onderzoeken met een substantiële omvang, uitgevoerd sinds ca. 1997.
Afb. 2. Landelijke ‘geografische kennislacunes’ geprojecteerd op de archeoregio’s (Archeologiebalans 2002, afb. 7).
5 En als zodanig geformuleerd in de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie. 6 Zie: Kennisatlas 1997, Archeologiebalans 2002, Erfgoedbalans 2009.
7 Een voorbeeld hiervan is de kenniskans Het Maasdal. Binnen het Rijkswaterstaat-project De Maaswerken is al in een synthese voorzien.
• Om inzicht te krijgen in de aantallen verschenen opgravings rapportages per archeoregio sinds 1996 is Archis geraadpleegd (tabel 1, afb. 1). Het aantal in Archis geregistreerde opgravingsrapportages (n=1169) blijft achter bij het aantal onderzoeksmeldingen (n=2357). Het in tabel 1 genoemde aantal is dus slechts indicatief • Uit de groslijst met geformuleerde ‘kenniskansen’ (bijlage 1) is een selectie gemaakt van zeven projecten, die verder in dit rapport uitgewerkt zijn. Deze selectie is gebaseerd op inhoudelijke gronden (meerdere malen als lacune aangemerkt, als lacune in de Archeologiebalans genoemd) en op urgentie (flinke stapel rapportages aanwezig, waaronder in een aantal gevallen een wetenschappelijk kader, waaruit geput kan worden). • ‘Kenniskansen’ die in de vorm van synthetiserend onderzoek al door universiteiten of binnen andere kaders opgepakt zijn of worden, zijn gedeselecteerd.7
6 —
Project Oogst voor Malta
Afb. 1. In Archis geregistreerde rapportages van opgravingen sinds 1996, per archeoregio (stand van zaken april 2013).
7 —
Project Oogst voor Malta
• De overige in bijlage 1 benoemde ‘kenniskansen’ kunnen worden meegenomen bij het formuleren van de overige projecten binnen Oogst voor Malta.8
Aantal rapportages per archeoregio Totaal Brabants zandgebied
237
Leeswijzer
Drents zandgebied
40
In hoofdstuk 3 worden achtereenvolgens de geselecteerde geografische, chronologische en thematische ‘kenniskansen’ gepresenteerd. Per kenniskans zijn de in de NOaA-genoemde kennislacunes geïnventariseerd en benoemd. Op basis hiervan zijn kennisthema’s en onderzoeksvragen geformuleerd die sturend zijn voor het uit te voeren synthetiserende onderzoek en relevant zijn in het kader van de NieuweNOaA. De desbetreffende kennisthema’s zijn geselecteerd uit een nieuwe lijst thema’s die de basis zal vormen voor de NieuweNOaA:
Flevolands kleigebied
11
1. Ontstaan en ontwikkeling van het (cultuur)landschap 2. Bewoning 3. Begraving 4. Economie, land- en watergebruik 5. Locatiekeuze 6. Gemeenschap/samenleving 7. Rituele praktijken 8. Langetermijn perspectief 9. Krijgsgeschiedenis 10. Materiële cultuur Het synthetiserende onderzoek zal plaatsvinden op basis van de geformuleerde opdracht, een inventarisatie en analyse van de aanwezige stapel Malta-rapportages en (een selectie van) eventueel overige relevante publicaties. De in dit rapport per kenniskans opgevoerde lijst met Malta-rapportages dient slechts ter onderbouwing en is verre van compleet. De toegevoegde ‘relevante overige publicaties’ zijn slechts indicatief.
8 Dit geldt ook voor de in bijlage 1 geformuleerde kenniskansen voor de steden. Op moment van schrijven was nog niet duidelijk op welke manier een zinvolle selectie van de evidente stapel rapportages gemaakt kan worden om vragen op nationaal niveau te kunnen beantwoorden. In een volgende fase van het project kunnen ook ‘maritieme’ kenniskansen aan bod komen.
Fries veengebied Fries-Gronings kleigebied Hollands duingebied Hollands veen-klei gebied
3 53 70 109
Limburgs loessgebied
33
Limburgs zandgebied
46
Noord-Hollands kleigebied
38
Overijssels-Gelders zandgebied
155
Utrechts-Gelders rivierengebied
184
Utrechts-Gelders zandgebied
108
Zeeuws kleigebied Eindtotaal
Tabel 1. In Archis geregistreerde rapportages van opgravingen sinds 1996, per archeoregio (stand van zaken april 2013).
82 1169
8 —
Project Oogst voor Malta
4 2
3 2
5 1
7
5 5
3
1
7
4
2
3 3
47
4 2
3
2
7
6
1
5
6
5
6
1
1
6
6
Afb. 3. Geografische weergave van de geselecteerde ‘kenniskansen’ voor AMZ-relevant synthetiserend onderzoek. 1. Westelijk Noord-Brabant (Brabants Zandgebied); 2. De Gelderse Vallei (Utrechts-Gelders Zandgebied); 3. Hollands Duingebied; 4. Laat-neolithicum, de vroege bronstijd en de midden-bronstijd A (heel Nederland); 5. De overgang van de laat-Romeinse naar de vroegmiddeleeuwse periode in Zuid-Nederland; 6. Locatiekeuze en bewoningsdynamiek in de late prehistorie, Romeinse tijd en middeleeuwen in oostelijke Noord-Brabant; 7. Archeologisch ‘onzichtbare’ boerderijen en erven uit de periode 1250-1650 (heel Nederland).
9 —
Project Oogst voor Malta
3 Geselecteerde ‘kenniskansen’
Geografische ‘kenniskansen’ 1. Westelijk Noord-Brabant (Brabants Zandgebied) Inleiding Tot aan de implementatie van het Verdrag van Malta was in de wijdere regio, West- en ook Midden-Brabant, weinig onderzoek uitgevoerd.9 Onderzoeken voorafgaand aan de uitbreidingen van Breda in westelijke richting en de aanleg van de Hogesnelheidslijn (HSL) hebben uitgewezen dat het westen van de provincie ook een rijk bodemarchief herbergt.10 De decennialange onbalans op kennis over de bewoningsgeschiedenis is wat meer in evenwicht gekomen11, maar het midden van de provincie rijst nu op als een kansrijke regio voor een synthetiserend overzicht. Vooral de omgeving Tilburg kent – mede sinds de aanstelling van een gemeentelijk archeoloog – een ware hausse aan archeologische onderzoeken. De hoge stapel aan opgravingsrapportages vormt een aantrekkelijke kennisbron voor een getrapte synthese, een regionale, gevolgd door een vergelijking op provinciaal (west/oost) en nationaal niveau. Het intensief onderzochte oosten en het nieuwe westen krijgen op die manier een inhoudelijke verbinding.12 Lacunes • Kennis over de bewoningsgeschiedenis algemeen. Bronnen NOaA (hoofdstukken) • Hoofdstuk 17. De late prehistorie in Noord-, Oost- en ZuidNederland en het rivierengebied: • 3.6.1 Huizen: constructie en typologie; • 3.6.2 Huistypen: datering; • 3.6.3 Biografie van huis en erf; • 3.6.6 Grafritueel en grafmonumenten. • Hoofdstuk 18. De Romeinse tijd in het Midden-Nederlandse rivierengebied en het Zuid-Nederlandse dekzand en lössgebied: • 3.6.1 Nederzettingen. • Hoofdstuk 22. De middeleeuwen en vroegmoderne tijd in Zuid-Nederland: • 3.5.1 Bewoningspatronen in Zuid-Nederland; • 3.5.2. Nederzettingen in hun ruimtelijke, landschappelijke, sociale en chronologische context.
9 10 11 12
Archeologiebalans 2002, afb. 5. Koot & Berkvens 2004; Kranendonk et al. 2006. Theunissen & Meffert 2004. Arnoldussen & Fontijn 2006 (periode vóór midden-bronstijd B).
Nieuwe NOaA De synthese voor Westelijk Noord-Brabant genereert kennis voor wat betreft de kennisthema’s: 2. Bewoning • ruimtelijke spreiding nederzettingen • structuurtype • inrichting erven • interne organisatie van de individuele nederzetting 3. Begraving • graftype • randstructuren • grafritueel • ruimtelijke spreiding 7. Rituele praktijken • depositiepraktijken (in de zin van bouwoffers) 8. Langetermijnperspectief • bewoning Centrale vraagstellingen 1. Wat voor nieuwe kennis heeft het gravend Malta-onderzoek in Westelijk Noord-Brabant opgeleverd? Welke perioden van de bewoningsgeschiedenis zijn nu juist belicht, welke zijn (nog steeds) onderbelicht en hoe kan dat worden verklaard? Hoe verhoudt deze nieuwe kennis zich tot andere regio’s? 2. Zijn er verschillen, en zo ja, welke, in de bewoningsdynamiek, in de zin van ruimtelijke spreiding van nederzettingen en grafvelden, en hoe zijn deze te verklaren? Opdracht 1. Het formuleren van een probleemstelling, waarbij de problematiek op een heldere wijze wordt geïntroduceerd; 2. Een inventarisatie van Malta opgravings- en andere substantiële rapportages om tot een (meer) volledig overzicht te komen en op grond daarvan een eerste karakterschets (op hoofdlijn) van onderzoeksresultaat naar verschijningsvorm en datering; 3. Het aanscherpen van het plan van aanpak aan de hand van de resultaten van de bronverkenning: concretisering en nadere operationalisering van de centrale vraagstellingen; 4. Analyse van de bronnen; 5. Het beantwoorden van de onderzoeksvragen, in relatie tot de NOaA en overige relevante publicaties, op de drie onderscheiden niveaus tot synthese; 6. Het schrijven van een synthese; 7. Het formuleren van vragen voor de Nieuwe NOaA, die sturend kunnen zijn voor toekomstig onderzoek.
10 —
Project Oogst voor Malta
Selectie (!) van relevante Malta-rapportages Kranendonk, P., P. van der Kroft, J. J. Lanzing & B. Meijlink (red.) 2006: Witte vlekken ingekleurd. Archeologie in het tracé van de HSL Zuid, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 113).
Ter Wal, A., 2010: Breda Heilaar-Noord, Opgraving, ‘s-Hertogenbosch (BAAC-rapport 06.127). Spijker, K., 2006: Breda Vestingwerken aan de Menno van Coehoornstraat definitief archeologisch onderzoek, ‘s-Hertogenbosch (BAAC-rapport 05.244).
Koning, de, J., 2005: Alphen in de vijfde eeuw. Definitieve opgraving van een vroeg-middeleeuws nederzettingscomplex op de Kerkakkers te Alphen (Alphen-Chaam), Amersfoort (ADC-rapport 518).
Venne, A.C. van de, 2008: Breda, de Beijerd Graven in het Gasthuis Archeologische opgraving, ‘s-Hertogenbosch (BAAC-rapport 05.364).
Prangsma, N.M. & J. Vanden Borre 2006: Alphen-Chaam De Ligt II. Een archeologische opgraving, Amersfoort (ADC-rapport 522).
Verbeek, C., 2011: Haaren (NB), Wijngaert III. Definitief Archeologisch onderzoek, ’s-Hertogenbosch (BAAC-BILAN-rapport 2010/B1481).
Meijlink, B.H.F.M., G. Williams, S. Bloo, L. Smits, L. van Beurden & A. Viersen 2005: Archeologisch onderzoek in het tracé van de rondweg Alphen (gemeente Alphen-Chaam) in opdracht van de Provincie Noord-Brabant Vindplaatsen 6 Molenbaan, 5 Prinsenhoef en 3 Belslijntje, Amersfoort (ADC-rapport 399).
Meijlink, B.H.F.M., 2005: Archeologisch onderzoek in het tracé van de rondweg Alphen (gemeente Alphen-Chaam) in opdracht van de Provincie Noord-Brabant Vindplaatsen 6 Molenbaan, 5 Prinsenhoef en 3 Belslijntje, Amersfoort (ADC-rapport 399).
Kuijl, E.E.A. van der, 2005: Archeologische Opgraving Mencia Sandrode-Akkermolenweg te Zundert. Een grafveld uit de Late Bronstijd en Midden-IJzertijd, Zelhem (Synthegra 2003 145). Bink, M., 2005: Goirle Huzarenwei: definitief onderzoek, ’s-Hertogenbosch (BAAC-rapport 04.134). Putten, M.J. van, 2006: Surfplas-Zuid, gemeente Tilburg, definitief archeologisch onderzoek, ’s-Hertogenbosch (BAAC-rapport 05.209).
Verbeek, C. & M. Mosterd 2012: Tilburg, Udenhout-Den Bogerd. Proefsleuvenonderzoek, ’s-Hertogenbosch (BAAC rapport A-11.0190). Putten, M.J. van & A. ter Wal 2006: Tilburg Surfplas-Zuid. Definitief archeologisch onderzoek, ‘s-Hertogenbosch (BAAC-rapport 05.209). Koot, C.W. & R. Berkvens 2004: Bredase akkers eeuwenoud: 4000 jaar bewoningsgeschiedenis op de rand van zand en klei, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 102). Relevante overige publicaties
Sam, L.A., 2005: Graven op de markt. Een middeleeuwse nederzetting en begraafplaats op de Markt in Oosterhout, Amsterdam (AAC-publicatie 32). Roessingh, W. & E. Blom (red.) 2012: Graven op De Contreie. Bewoningsgeschiedenis van de Houtse Akkers te Oosterhout, van de Bronstijd tot en met de Slag om het Markkanaal, Amersfoort (ADC Monografie 14). Jayasena, R.M., 2004: Begraven in een bloemkoolveld. Sporen van een 12e-eeuws boerenerf aan de Adriaan Klaassenstraat, Breda: definitief archeologisch onderzoek, ’s-Hertogenbosch (BAAC-rapport 04.008). Weerden, van der, J.F., 2007: Breda Saval-terrein Definitief archeologisch onderzoek, ’s-Hertogenbosch (BAAC-rapport 05.070). Dyselinck, T., 2008: Breda Leursebaan, archeologisch onderzoek (opgraving), Breda (Archeologische rapportages Breda 19/ BAACrapport 05.287).
Arnoldussen, S. & D.R. Fontijn 2006: Towards familiar landscapes. On the nature and origin of Middle Bronze Age landscapes in the Netherlands, Proceedings of the Prehistoric Society 72, 289-317. Gerritsen, F., 2003: Local Identities. Landscape and community in the late prehistoric Meuse-Demer-Scheldt region, Amsterdam (Amsterdam Archaeological Studies 9). Vermunt, M. & A. van der Kallen 2012: Opgravingen in Bergen op Zoom, Utrecht (Uitgeverij Matrijs). Theunissen, L. & M. Meffert 2004: Biografie van de Brabantse archeologie, Noordbrabants Historisch Jaarboek 21, 10-77.
11 —
Project Oogst voor Malta
2. De Gelderse Vallei (Utrechts-Gelders Zandgebied) Inleiding Het Utrechts-Gelders Zandgebied is één van de landelijke geografische kennislacunes. Hier heeft tot aan de invoering van Malta relatief weinig onderzoek plaats gevonden.13 Met het Malta-onderzoek is hier verandering in gekomen.14 In de Gelderse vallei en in het bijzonder in de omgeving van Barneveld en Ede is de laatste jaren veel onderzoek uitgevoerd. Hiermee kan naar verwachting de diachrone bewoningsgeschiedenis van het gebied op hoofdlijnen geschreven worden. Lacunes • Kennis over de bewoningsgeschiedenis in algemene zin; • Archeologische verschijningsvorm van nederzettingen, erven en boerderijen tussen de ijzertijd en de late middeleeuwen; • Kennis over de boerderijbouw en de erfinrichting tussen de ijzertijd en de late middeleeuwen; • Kennis over het landgebruik tussen de ijzertijd en de late middeleeuwen. Bronnen NOaA (hoofdstukken) • Hoofdstuk 17. De late prehistorie in Noord-, Oost- en ZuidNederland en het rivierengebied: • 6.6. Archeologische verschijningsvormen van de lokale gemeenschap. • Hoofdstuk 20. De Romeinse tijd Middeleeuwen en vroegmoderne tijd in Midden- en Oost-Nederlands zandgebied: • 3.6: Archeologische verschijningsvormen van de lokale gemeenschap. Nieuwe NOaA Het synthetiserende onderzoek genereert kennis voor wat betreft de kennisthema’s: 2. Bewoning • ruimtelijke spreiding nederzettingen • structuurtype (bivak, huis, schuur, ed.) • inrichting erven • interne organisatie van de individuele nederzetting • relatie bewoning en landschap 5. Lange termijn perspectief • bewoningcontinuïteit en hiaten • landgebruik
13 Archeologiebalans 2002, afb. 7. 14 Erfgoedbalans 2009, afb. 4.9, Utrechts-Gelders zandgebied.
Centrale vraagstellingen 1. Wat zijn de hoofdlijnen van de bewoningsgeschiedenis van de Gelderse vallei? 2. Wat is de archeologische verschijningsvorm van nederzettingen, erven en boerderijen tussen de ijzertijd en late middeleeuwen? 3. Hoe ontwikkelen boerderijen zich tussen de ijzertijd en late middeleeuwen? Hoe sluiten ze aan op die in aangrenzende gebieden? 4. Wat is de relatie tussen bewoning, het landschap en andere archeologische fenomenen (akkers, begravingen, wegen, etc.)? Opdracht 1. Het formuleren van een probleemstelling, waarbij de problematiek op een heldere wijze wordt geïntroduceerd; 2. Een inventarisatie van Malta opgravings- en andere substantiële rapportages om tot een (meer) volledig overzicht te komen en op grond daarvan een eerste karakterschets (op hoofdlijn) van onderzoeksresultaat naar verschijningsvorm en datering; 3. Het aanscherpen van het plan van aanpak aan de hand van de resultaten van de bronverkenning: concretisering en nadere operationalisering van de centrale vraagstellingen; 4. Analyse van de bronnen; 5. Het beantwoorden van de onderzoeksvragen, in relatie tot de NOaA en overige relevante publicaties; 6. Het schrijven van een synthese; 7. Het formuleren van vragen voor de Nieuwe NOaA, die sturend kunnen zijn voor toekomstig onderzoek.
12 —
Project Oogst voor Malta
Selectie (!) van relevante Malta-rapportages
Relevante overige publicaties:
Schrijer, E., 2002: Ede ‘De Vallei’, Bunschoten (ADC-rapport 151). Bijlsma, M. & E. Schrijer 2003: Ede ‘De Vallei’-DAO, Bunschoten (ADC-rapport 186).
Doesburg, J. van & B.J. Groenewoudt 2004: Wetenschappelijk kader archeologisch onderzoek Harselaar-Zuid en de Driehoek, gemeente Barneveld, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 118).
Blom, M.C. et al. 2005: Nederzettingssporen uit de IJzertijd tot in de Volle Middeleeuwen: een archeologische opgraving op het Husselerveld te Putten, gemeente Putten ( Gld), Groningen (ARC-publicaties 121).
Taayke, E. et al. 2012: Ede vol Erven. Germaanse bewoning op de rand van een wereldrijk (500 voor Chr. tot 500 na Chr.), Leiden (Uitgave Hazenberg Archeologie).
Oude Rengerink, J.A.M., 2004: Ontgronding Wencopperweg, Harselaar, gemeente Barneveld: een archeologische begeleiding van de ontgronding, Amsterdam (RAAP-rapport 1035). Oude Rengerink, J.A.M., 2004: Plangebied Harselaar-Zuid, gemeente Barneveld: een inventariserend archeologisch onderzoek, fase 2: proefsleuven, Amsterdam (RAAP-rapport 1065). Brouwer, M.C. & C.C. Kalisvaart 2007: Barneveld, Harselaar-West: inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven, ‘s-Hertogenbosch (Baac-rapport 07.0461). Schabbink, M., 2008: Blanckensgoed te Voorthuizen-Noord, gemeente Barneveld: Definitief archeologisch onderzoek op vindplaatsen 1 en 3 (proefsleuven, opgraving en archeologische begeleiding), Amsterdam (RAAP-rapport 17420). Brouwer, M.C., 2012: Barneveld Harselaar West-west Archeologisch onderzoek, ‘s-Hertogenbosch (Baac-rapport 09.0252). Williams-Kodde, S.W. & S. Zandboer 2013: Een middeleeuws erf aan de recreatieplas Zeumeren. Een archeologische begeleiding aan de Zeumerseweg te Voorthuizen, gemeente Barneveld, Amersfoort (ADC-rapport 3332). Linden, B.A. van der & S.M. Koeman 2007: Waarderend veldonderzoek door middel van proefsleuven ontgronding Zeumeren te Voorthuizen, Doetinchem (Synthegra-rapport 2006 168). Alma, X.J.F, 2011: Barneveld- Veller II Opgraving, Amersfoort (ADC rapport 2594). Wal, D. van der, 2010: Ermelo Plangebied Horst-Noord. Archeologisch onderzoek, ’s-Hertogenbosch (BAAC rapport 07-0394).
13 —
Project Oogst voor Malta
3. Hollands duingebied Het Hollands duingebied bestaat uit strandwallen, strandvlaktes, oude en jonge duinen en beperkt zich tot de provincies Noord- en Zuid-Holland. Aanvankelijk zijn op deze strandwallen de oude duinen gevormd, terwijl de lagere strandvlaktes gekenmerkt werden door een lagunaire situatie of (bij sluiting van de kust) slechte ontwatering en de groei van veen. In de loop van het laatste millennium voor Christus stoven deze veengebieden deels weer over met zand waarmee de (oude) duinen zich uitbreiden. Vanaf de Middeleeuwen zijn aan de kust de jonge duinen gevormd. Lacunes Voor het Hollands duingebied geldt een grote, vrij algemene, kennislacune.15 Het gebied wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan archeologische onderzoekstradities. Er is slechts een enkele synthetiserende publicatie verschenen die het niveau van een opgravingsrapport overstijgt (Dijkstra 2011 voor de vroege middeleeuwen tussen Maas en Rijn en Besselsen & Flamman 2008 voor de regio Den Haag/Delfland). Een aantal zeer specifieke scripties geven daarnaast een aanvulling hierop (bijvoorbeeld Kodde 2007). Perioden: midden-neolithicum / bronstijd / ijzertijd / Romeinse tijd / vroege middeleeuwen / middeleeuwen / nieuwe tijd Bronnen NOaA (hoofdstukken) • Hoofdstuk 11. De vroege prehistorie; • Hoofdstuk 14. De late prehistorie in West-Nederland; • Hoofdstuk 15. Het West-Nederlandse kustgebied in de Romeinse tijd; • Hoofdstuk 16. De middeleeuwen en vroegmoderne tijd in West-Nederland. Doel is het beschrijven van de diachrone bewoningsgeschiedenis op hoofdlijnen voor het gehele onderzoeksgebied. Uit de onderzoeksthema’s zoals die in de NOaA opgetekend zijn, is een selectie gemaakt van hoofdthema’s die en nauw samenhangen met de bewoningsgeschiedenis en binnen de opdracht passen. Centrale vraagstellingen 1. Wat is de archeologische verschijningsvorm van nederzettingen, erven, boerderijen en andere complextypen uit de diverse perioden? 2. Wat is de relatie tussen bewoning, het landschap en andere archeologische fenomenen (akkers, begravingen, wegen, etc.). 3. Welke veranderingen treden er in tijd en ruimte op en wat is daarvan de oorzaak? 15 Archeologiebalans 2002, afb. 5, Hollands Duingebied en afb. 7.
Deelvragen A Bewoning • Hoe vond de kolonisatie en de bewoning van het duingebied vanaf het midden-neolithicum plaats? • Is er sprake van een gebiedseigen bewoningsdynamiek op de diverse strandwallen en duinenrijen? • Is er sprake van een verandering, en zo ja, hoe kan deze gekenmerkt worden, in de locatie van bewoning tussen de late bronstijd en midden-ijzertijd (veranderend landschap, verdrinking/stijging grondwater, stuifduinen)? • Hoe vond de kolonisatie van de overstoven strandvlaktes plaats? • Is er voor de Romeinse tijd sprake van een verandering in de hiërarchie van nederzettingen, naar meer structurering? (specifiek: de Romeinse militaire infrastructuur verdient slechts beperkte aandacht op dit punt) • Is er, nog steeds, sprake van een bewoningshiaat in de laat-Romeinse tijd – vroege middeleeuwen? • Hoe verliep de kolonisatie van de jonge duinen in de loop van de middeleeuwen? • Is er een verandering in locatiekeuze voor wat betreft de dorpen in de loop van middeleeuwen (dorpen verplaatsen)? B Ontstaan en ontwikkeling van het (cultuur)landschap & Locatiekeuze • Wat is de ontwikkeling en (on)bruikbaarheid van het landschap? Ofwel: locatiekeuze. • Wat is de ontwikkeling van het natuurlijke landschap? Kunnen modellen van geologie en vegetatie genuanceerd en geregionaliseerd worden? • Wat is de invloed en de reactie van de mens op de veranderingen in het landschap (verstuivingen, vernatting, duinontwikkeling, kusterosie, infrastructuur, waterbeheer) door de tijd heen? C Economie, land- en watergebruik & Materiële cultuur • Is er sprake van een toenemende betekenis van landbouw en veeteelt (t.o.v. jacht /vis) in de loop van de late prehistorie? • Waar bevonden zich in de bronstijd en ijzertijd de akkers (in relatie tot het natuurlijk landschap en de nederzettingen) en wat verbouwde men? • Wat was de invloed van de Romeinse machtsstructuur op de bestaanseconomie? • Welke veranderingen in grondbezit (in relatie tot voedsel productie, ontginningen) kunnen er worden vastgesteld in de Romeinse tijd en middeleeuwen?
14 —
Project Oogst voor Malta
Opdracht 1. Het formuleren van een probleemstelling, waarbij de problematiek op een heldere wijze wordt geïntroduceerd; 2. Een inventarisatie van Malta opgravings- en andere substantiële rapportages om tot een (meer) volledig overzicht te komen en op grond daarvan een eerste karakterschets (op hoofdlijn) van onderzoeksresultaat naar verschijningsvorm en datering; 3. Het aanscherpen van het plan van aanpak aan de hand van de resultaten van de bronverkenning: concretisering en nadere operationalisering van de centrale vraagstellingen; 4. Analyse van de bronnen; 5. Het beantwoorden van de onderzoeksvragen, in relatie tot de NOaA en overige relevante publicaties; 6. Het schrijven van een synthese; 7. Het formuleren van vragen voor de Nieuwe NOaA, die sturend kunnen zijn voor toekomstig onderzoek.
Stokkel, P.J.A., 2012: Strijden met en tegen de elementen: Wijndaelerplantsoen in Den Haag. Boerennederzettingen uit de midden bronstijd en de ijzertijd in het duingebied, Den Haag (HOP 15). Velde, H.M. (ed.), 2008: Cananefaten en Friezen aan de monding van de Rijn. Tien jaar archeologisch onderzoek op de Zanderij-Westerbaan te Katwijk (1996-2006), Amersfoort (ADC Monografie 5). Velde, H.M. (ed.), 2011: Centrale erven langs de monding van de Oude Rijn gedurende de Vroege Middeleeuwen. Archeologisch onderzoek op en rond de Zanderij-Westerbaan in Katwijk. De projecten Duinvallei fase 8 en 9 en Colligny, Amersfoort (ADC rapport 2846). Relevante overige publicaties:
Selectie (!) van relevante Malta-rapportages
Louwe Kooijmans, L.P. & P.B.F. Jongste (eds.) 2006: Schipluiden, a Neolithic settlement on the Dutch North Sea coast c. 3500 cal BC, Leiden (Analecta Praehistorica Leidensia 37/38).
Bink, M. & P.F.J. Franzen et al. 2009: Forum Hadriani - Voorburg. Definitief Archeologisch Onderzoek, `s Hertogenbosch (BAAC rapport A-05.01.125).
Dijkstra, M.F.P., 2011: Rondom de mondingen van de Rijn en Maas. Landschap en bewoning tussen de 3e en de 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek, Leiden.
Bulten, E.E.B. & Y.M. Boonstra 2013: Bronovo, een Hilversumvindplaats aan zee. Gemeente Den Haag, Bronstijd- en ijzertijdbewoning in de Haagse duinen, Den Haag (HOP 16).
Kodde, S.W., 2007: Living On The Edge. Rurale bouwtradities in het West-Nederlandse kustgebied gedurende de Late IJzertijd en de Romeinse periode, Amsterdam (Master scriptie VU).
Bulten, E.E.B., 2007: Definitief archeologisch onderzoek bij de Oude Waalsdorperweg 37 & 38 in Den Haag. Bronstijd, ijzertijd en middeleeuwen in het trace van de Hubertustunnel, Den Haag (HOP 9). Dijkstra, M.F.P., J. de Koning & S. Lange 2006: Limmen - de krocht: de opgraving van een middeleeuwse plattelandsnederzetting in Kennemerland, Amsterdam (AAC publicatie 41). Flamman, J.P. & E.A. Besselsen 2008: Het verleden boven water. Archeologische monumentenzorg in het AHR-project, Amersfoort/ Delfland (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 148). Hazen, P.L.M. & E. Blom (red.) 2010: Boeren, Romeinen en Edelen in het Westlandse kustgebied, Amersfoort (ADC-rapport 2153). Koning, J. de 2010: Onder het duinzand: verstoven vroegmiddeleeuwse nederzettingen in het nationaal park Zuid-Kennemerland bij Bloemendaal, Zaandijk (Rapportage Hollandia). Koot, J., Bruning, L. & R.A. Houkes (eds.) 2008: Ypenburg-locatie 4: een nederzetting met grafveld uit het midden-neolithicum in het West-Nederlandse kustgebied, Leiden.
15 —
Project Oogst voor Malta
Chronologische ‘kenniskansen’ 4. Het laat-neolithicum, de vroege bronstijd en midden-bronstijd A (heel Nederland) Inleiding De periode laat-neolithicum tot de late bronstijd, tijdvak IV zoals omschreven in de archeologie- en erfgoedbalans, is binnen Nederland slecht gekend.16 Binnen het tijdvak is bovendien een duidelijke onbalans waar te nemen: de kennis over het deel van 1500 tot 1100 v.Chr. (de midden-bronstijd B) is aanzienlijk groter dan het voorgaande deel van 2850 tot 1500 v.Chr (het laat-neolithicum, de vroege bronstijd en de midden-bronstijd A). Algemeen kunnen we stellen dat het weinige wat er aan kennis over deze periode beschikbaar is, vooral is gebaseerd op informatie uit onderzoek uit de holocene delen van Nederland, wat samenhangt met de betere conserveringsomstandigheden.17 Voor de zandgronden konden we tot voor kort deze periode bestempelen als een ware blinde vlek, in het bijzonder op het niveau van huisconstructies en nederzettingsdynamiek.18 Alleen over het grafritueel is meer wat informatie voorhanden, door het onderzoek naar grafmonumenten.19 Door opgravingen die in de afgelopen tien jaar zijn uitgevoerd, is het kennisniveau onmiskenbaar gestegen. Zeker voor de periode midden-bronstijd B, is de kennis over vooral paleogeografie, nederzettingen en locatiekeuze toegenomen.20 Zeer recentelijk zijn daar ook de onderzoeken bijgekomen die sporen uit het laatneolithicum tot en met de midden-bronstijd A hebben opgeleverd. De opgravingen, uitgevoerd in het tracé van de Hanzelijn, het bedrijvenpark Hattemerbroek (gemeente Hattem, Heerde en Oldebroek) en Veldhoven-Habraken, leverden zeer interessante complextypen op. Daarnaast is er een flinke ‘bijvangst’ aan sporen en vondsten uit deze periode bij onderzoek naar vindplaatsen uit andere perioden. Een synthetiserende studie op nationaal niveau op basis van de verschenen basisrapportages zal een nieuw licht werpen op de bewoning in deze periode. Lacunes • Kennis over de bewoningsgeschiedenis algemeen, over het laat-neolithicum tot en met de midden-bronstijd A.
16 17 18 19 20
Archeologiebalans 2002, 21, afb. 4, periode IV. Drenth 2005. NOaA hoofdstuk 17, pag. 21. Van der Beek 2004; Drenth 2005; Bourgeois 2013. Erfgoedbalans 2009, afb. 4.11, periode IV.
Bronnen NOaA (hoofdstukken) Alle onderzoeksthema’s zoals vermeld in: • Hoofdstuk 14. De late prehistorie in West-Nederland; • Hoofdstuk 17. De late prehistorie in Noord-, Oost- en ZuidNederland en het rivierengebied. Zie daarnaast Drenth 2005 (relevante overige publicaties). Nieuwe NOaA Ook voor de Nieuwe NOaA is er geen expliciete keuze te maken, omdat allerlei thema’s om nadere invulling roepen. Centrale vraagstellingen 1. Wat voor nieuwe kennis heeft het gravend onderzoek in Nederland voor de periode 2850 tot 1500 v.Chr. opgeleverd? Wat voor complextypen zijn aan het licht gekomen en is er een verschil in aard als opbrengst tussen ‘gerichte opgravingen’ en ‘bijvangstonderzoeken’? 2. Wat is de archeologische verschijningsvorm van de erven en nederzettingen? 3. Hoe zag het nederzettingssysteem er uit? Hoe permanent was de woonplek? 4. Wat zijn de aanwijzingen voor: • het akkersysteem; • variatie binnen het begravingsritueel; • variatie in gebruik van het cultuurlandschap (wonen, begraven, gebruik van marginale zones). Opdracht 1. Het formuleren van een probleemstelling, waarbij de problematiek op een heldere wijze wordt geïntroduceerd; 2. Een inventarisatie van Malta opgravings- en andere substantiële rapportages om tot een (meer) volledig overzicht te komen en op grond daarvan een eerste karakterschets (op hoofdlijn) van onderzoeksresultaat naar verschijningsvorm en datering; 3. Het aanscherpen van het plan van aanpak aan de hand van de resultaten van de bronverkenning: concretisering en nadere operationalisering van de centrale vraagstellingen; 4. Analyse van de bronnen; 5. Het beantwoorden van de onderzoeksvragen, in relatie tot de NOaA en overige relevante publicaties; 6. Het schrijven van een synthese; 7. Het formuleren van vragen voor de Nieuwe NOaA, die sturend kunnen zijn voor toekomstig onderzoek.
16 —
Project Oogst voor Malta
Selectie (!) van relevante Malta-rapportages Opgravingen gericht op laat-neolithicum/vroege bronstijd Hamburg, T., 2006: Neolithische bewoningsresten te Leidschendam. Begeleiding/IVO/DO Leidschendam-Voorburg-Prinsenhof, Leiden (Archol rapport 59). Hoof, L.G.L. van & L. Meurkens 2007: Vluchtige huisplattegronden. Erven uit de midden-bronstijd B en nederzettingssporen uit de vroege bronstijd en midden-bronstijd A (verslag van een tweede opgravingscampagne te Rhenen Remmerden), Leiden (Archol rapport 51). Koot, H., L. Bruning & R.A. Houkes 2008: Ypenburg-locatie 4. Een nederzetting met grafveld uit het Midden-Neolithicum in het WestNederlandse kustgebied, Leiden. Lohof, E., T. Hamburg & J. Flamman 2011: Steentijd opgespoord. Archeologisch onderzoek in het tracé van de Hanzelijn-Oude Land, Leiden/Amersfoort (Archol/ADC-rapport 138). Hamburg, T., E. Lohof & B. Quadflieg 2011: Bronstijd opgespoord. Archeologisch onderzoek van prehistorische vindplaatsen op Bedrijvenpark H2O. Plandeel Oldebroek (Provincie Gelderland), Leiden/ Amersfoort (Archol-rapport 142/ADC-rapport 2627). Moree, J.M., C.C. Bakels, S.B.C. Bloo, J.T. Brinkhuizen, R.A. Houkes, P.F.B. Jongste, M.C. van Trierum, A. Verbaas & J.T. Zeiler 2011: Barendrecht-Carnisselande: bewoning van een oeverwal vanaf het Laat Neolithicum tot in de Midden-Bronstijd, BOORbalans 7, 15-154. Scholte-Lubberink, H.B.G. 2011: Opgraving Hasselo-’t Oosterveld, gemeente Hengelo. Een opgraving en archeologische resten uit het Meso- en Neolithicum, de bronstijd en de Middeleeuwen, Amsterdam (RAAP-rapport 2191). Opgravingen met een interessante ‘bijvangst’ aan laat-neolithicum/ vroege bronstijd
Hissel, M., B. ter Steege, J. Verspay, J. Hendriks, E. Stoffels, T. Moesker & S. Hoss 2012: Een inheems-Romeinse nederzetting in Oerle-Zuid (gemeente Veldhoven) Definitief archeologisch onderzoek in plangebied ‘Zilverackers’, gemeente Veldhoven, deelgebied Oerle-Zuid, Amsterdam (Diachron publicatie 50). Jansen, R., 2008: Bewoningsdynamiek op de Maashorst. Bewoningsgeschiedenis van Nistelrode van laat-neolithicum tot en met volle middeleeuwen, Leiden (Archol rapport 48). Williams, G.L., 2009: Van onder de es: een archeologische opgraving aan de Eldrinkweg te Hengelo, gemeente Bronckhorst, Amersfoort (ADC rapport 1576). Scholte-Lubberink, H.B.G., 2007: Aardgastransportleidingen Bornerbroek-Enschede en Ommen –Hankate. Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek, opgravingen en een archeologische begeleiding, Amsterdam (RAAP-rapport 1573). Wit, M.J.M. de, 2012: Wonen en werken in het IJsseldal in de MiddenBronstijd – Vroege Middeleeuwen. Archeologisch onderzoek naar de nederzettingen op plangebied ‘Achter ’t Holthuis’ te Twello, gemeente Voorst (Gld), Groningen (ARC-Publicaties 234). Velde, H.M. van der, K.M. van der Harst-van Domburg & G.L.G.A. Kortekaas (red.) 2010: Wonen en akkeren langs de Helpermaar in Groningen, Amersfoort (ADC Rapport 1226). Opbroek, M. (et al.), 2008: Leek, Leeksterveld. Een archeologische begeleiding, Amersfoort (ADC-rapport 918). Corver, B.A., 2008: Leek, Hoge Traan, Leeksterveld fase 3 (ontwikkelingsfase 1). Een archeologische begeleiding onder het protocol Opgraven, Amersfoort (ADC-rapport 1298). Relevante overige publicaties Anscher, T.J. ten, 2012: Leven met de Vecht. Schokland-P14 en de Noordoostpolder in het Neolithicum en de Bronstijd, Zutphen (proefschrift Universiteit van Amsterdam).
Bouwmeester, H.M.P., H.A.C. Fermin & M. Groothedde 2008: Geschapen landschap: tienduizend jaar bewoning en ontwikkeling van het cultuurlandschap op de Looërenk in Zutphen: archeologisch onderzoek, ’s-Hertogenbosch (BAAC-rapport 00068).
Arnoldussen S., 2008: A Living Landscape, Bronze Age settlement sites in the Dutch river area (c. 2000-800 BC), Leiden (proefschrift Universiteit Leiden).
Gerrets, D.A., M. Opbroek & G.L. Williams 2012: Onvoltooid verleden. Sporen van meer dan 10.000 jaar menselijke activiteiten langs de Regge bij Nijverdal, Amersfoort (ADC-monografie 13).
Arts, N., 2010: Spoorloze boeren in Noord-Brabant? Aardewerk en andere neolithische vondsten in Meerhoven (gemeente Eindhoven), Westerheem special nr. 2, 186-193.
Project Oogst voor Malta
Beek, Z. van der, 2004: An ancestral way of burial. Late Neolithic graves in the southern Netherlands, in: M. Besse & J. Desideri (red.): Graves and Rituals during the Late Neolithic and Early Bronze Age in Europe (2700-2000 BC). Proceedings of the International Conference held at the Cantonal Archaeological Museum, Sion (Switserland) October 4-7th 2011, Oxford (British Archaeological Reports, International Series 1284), 157-194. Bourgeois, Q., 2013: Monuments on the horizon: the formation of the barrow landscape throughout the 3rd and 2nd millennium BC, Leiden. Diependaele, S. & E. Drenth 2010: Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie ZuidHolland) Een nederzetting van de Vlaardingen-cultuur nabij de Oude Rijn, Westerheem special nr. 2 Vlaardingen-cultuur, 134-146. Drenth, E., 2005: Het Laat-Neolithicum in Nederland, in: J. Deeben, E. Drenth, M-F. van Oorsouw & L. Verhart (red.) 2005: De Steentijd van Nederland, Meppel, 333-365.
17 —
18 —
Project Oogst voor Malta
5. De overgang van de laat-Romeinse tijd naar de vroegmiddeleeuwse periode in Zuid-Nederland
historische bronnen getoetst worden en meer inzicht worden verkregen in de aard en dynamiek van de bewoning en ‘Germanisering’ van Zuid-Nederland in deze periode.
Inleiding De periode tussen de vierde en zesde eeuw, de overgang van de laat-Romeinse tijd naar de vroege middeleeuwen, is van oudsher één van de minst gekende perioden uit de Nederlandse geschiedenis.21 Het is een periode waarin met de ondergang van het Romeinse rijk in West-Europa de toenmalige grenzen ophielden te functioneren en het centrale gezag wegviel. Historische bronnen melden dat vanaf het einde van de 3e eeuw grote groepen Germanen de Rijn overstaken richting het zuiden. Ook is bekend dat een deel hiervan zich met toestemming van de Romeinen op Romeins grondgebied vestigden. Tot aan Malta konden maar weinig bewoningssporen in de periode 4e-6e eeuw worden geplaatst. Enerzijds kan dit worden verklaard door het beperkte aantal vindplaatsen dat tot dan toe uit deze periode was opgegraven en/of uitgewerkt.22 Anderzijds lijkt ook de slechte bekendheid van en met de materiële cultuur (en vooral het aardewerk en de metaalvondsten) uit deze periode en de schaarste aan absolute dateringen (bijvoorbeeld dendrochronologische dateringen23) een reden voor deze kennislacune.24 De schaarse archeologische bronnen lijken er op te wijzen dat de bevolking sterk terugliep, hoewel er wel aanwijzingen zijn voor regionale verschillen.25 Verschillende nederzettingen vertonen bovendien Germaanse invloeden in de vorm van uit het noorden bekende gebouwplattegronden en vondstmateriaal. In het algemeen kan gezegd worden dat vooral het deel van Nederland ten zuiden van de toenmalige Rijksgrens te maken kreeg met grote demografische en sociaaleconomische veranderingen. In het kader van Malta zijn de afgelopen jaren vooral in het Brabants en Limburgs zandgebied, maar ook in het rivierengebied, diverse vindplaatsen uit bovengenoemde periode opgegraven.26 Daarnaast is recentelijk voor het eerstgenoemde gebied een overzicht verschenen van vindplaatsen uit de periode 350-450 n. Chr.27 De rapportages van de uitgevoerde Malta-onderzoeken bieden naar verwachting de potentie om belangrijke kennis op te doen ten aanzien van bovengenoemde regionale demografische en sociaaleconomische veranderingen en van de materiële cultuur in deze periode. Op grond hiervan kunnen bovengenoemde
Lacunes • Deze periode wordt in de NOaA als algemene kennislacune aangeduid.
21 Archeologiebalans 2002, afb. 4, periode VIII. 22 NOaA-hoofdstuk 18, p7; NOaA-hoofdstuk 18, 12; NOaA-hoofdstuk 21, p5/6. 23 Ten opzichte van de voorafgaande Romeinse tijd zijn dendrochronologische gegevens voor de vroege middeleeuwen (400-1000 n.Chr.) minder goed vertegenwoordigd (NOaA-Hoofdstuk 3 Dendro chronologie, pag. 12). 24 NOaA-hoofdstuk 15, p3; NOaA-Hoofdstuk 16, p10. 25 Zie bijvoorbeeld NOaA-hoofdstuk 15, p41; Hoofdstuk 16, p4.; Hoofdstuk 18, p7; Hoofdstuk 21, p27; NOaA-hoofdstuk 22, p43/44.. 26 Erfgoedbalans 2009., afb. 4.12, periode VIII. 27 Tichelman 2012, 182-190.
Bronnen NOaA (hoofdstukken) • Hoofdstuk 15. Het West-Nederlandse kustgebied in de Romeinse tijd; • Hoofdstuk 16. De middeleeuwen en vroegmoderne tijd in West-Nederland; • Hoofdstuk 18. De Romeinse tijd in het Midden-Nederlandse rivierengebied en het Zuid-Nederlands dekzand- en lössgebied; • Hoofdstuk 19. De limes; een natte grens dwars door Nederland; • Hoofdstuk 21. Het rivierengebied in de middeleeuwen en vroegmoderne tijd; • Hoofdstuk 22. De middeleeuwen en vroegmoderne tijd in Zuid-Nederland. Hoewel bovengenoemde titels doen vermoeden dat in deze hoofdstukken niet over de grenzen van de besproken periodes wordt heengekeken, wordt de overgang van de laat-Romeinse tijd naar de vroege middeleeuwen in elk van deze hoofdstukken als algemene kennis- en/of onderzoekslacune aangeduid en besproken. Nieuwe NOaA Thema’s waar kennisbehoefte voor bestaat, zijn: 1. Ontstaan en ontwikkeling van het (cultuur)landschap • natuurlijke omgeving • cultuurlandschap 2. Bewoning • ruimtelijke spreiding nederzettingen • structuurtype (bivak, huis, schuur, e.d.) • typen nederzettingen • hiërarchie in nederzettingen 3. Begraving (algemene lacune) 4. Economie, land- en watergebruik • landbouw/voedseleconomie • handel en uitwisseling 5. Locatiekeuze • nederzettingen • grafvelden
19 —
Project Oogst voor Malta
6. Gemeenschap/samenleving • aard van sociale en politieke organisatie • demografie (regionaal) • interactie/acculturatie • identiteitsvorming 8. Langetermijn perspectief • bewoning • locatiekeuze • infrastructuur 9. Krijgsgeschiedenis • defensieve structuren 10. Materiële cultuur • typochronologie Centrale vraagstellingen Het opvullen van alle bovengenoemde lacunes valt buiten het bestek van deze opdracht. Omdat recentelijk enkele syntheses zijn verschenen die belangrijke kennis leveren over het grafritueel in de laat-Romeinse tijd en vroege middeleeuwen (zie ‘Relevante overige publicaties’), is hier gekozen om bij de geformuleerde vraagstellingen de nadruk te leggen op de aspecten bewoning, lokatiekeuze, gemeenschap/samenleving en materiële cultuur. A Bewoning 1. In hoeverre is er sprake van continuïteit of discontinuïteit van bewoning vanaf de 4e tot en met de 6e eeuw? 2. Zijn hierin regionale verschillen te onderscheiden? Zo ja, wat zijn hier de mogelijke oorzaken van? 3. Wat was de regionale spreiding van de nederzettingen? 4. Welke typen nederzettingen bestonden in deze periode en in hoeverre was er sprake van een nederzettingshierarchie? 5. Hoe waren de nederzettingen ingericht? 6. In hoeverre is er sprake van invloeden van buiten het onderzoeksgebied in de huisbouw? B Locatiekeuze 1. In welke delen van het landschap lagen de nederzettingen uit deze periode? In hoeverre zijn hierin regionale verschillen te onderscheiden? 2. Welke factoren speelden een rol bij de locatiekeuze van nederzettingen? Welke rol namen bijvoorbeeld belangrijke Romeinse plaatsen (zoals forten, vici, steden, etc.) in de nederzettingsdynamiek van deze periode in? 3. Welke gebieden waren in deze periode niet of in mindere mate bewoonbaar?
4. In hoeverre is het verspreidingspatroon van de nederzettingen beinvloed door postdepositionele processen als erosie en afdekking? C Materiële cultuur 1. In hoeverre is de kennislacune van de 4e-6e eeuw het gevolg van een dateringsprobleem, cq. het ontbreken van goede typochronologieën van vondstmateriaal uit deze periode? 2. Welk veranderingen zijn waarneembaar in de materiële cultuur in deze periode? Welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag? In hoeverre is hierbij sprake van invloeden vanuit het noorden? 3. Wat is vormontwikkeling van het aardewerk en de metaalvondsten uit de periode? Zijn er regionale verschillen, en zo ja waaruit bestaan die? D Gemeenschap/samenleving 1. Welke inzichten leveren de antwoorden op bovengenoemde vragen over de ‘Germanisering’ van Zuid-Nederland? Opdracht 1. Het formuleren van een probleemstelling, waarbij de problematiek op een heldere wijze wordt geïntroduceerd; 2. Een inventarisatie van Malta opgravings- en andere substantiële rapportages om tot een (meer) volledig overzicht te komen en op grond daarvan een eerste karakterschets (op hoofdlijn) van onderzoeksresultaat naar verschijningsvorm en datering; 3. Het aanscherpen van het plan van aanpak aan de hand van de resultaten van de bronverkenning: concretisering en nadere operationalisering van de centrale vraagstellingen; 4. Analyse van de bronnen; 5. Het beantwoorden van de onderzoeksvragen, in relatie tot de NOaA en overige relevante publicaties; 6. Het schrijven van een synthese; 7. Het formuleren van vragen voor de Nieuwe NOaA, die sturend kunnen zijn voor toekomstig onderzoek.
20 —
Project Oogst voor Malta
Selectie (!) van relevante Malta-rapportages Nederzettingen Heeren, S. et al., 2006: Opgravingen bij Tiel-Passewaaij 1: de nederzetting aan de Passewaaijse Hogeweg, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 29). * nederzetting tot ca. 350 n. Chr. Renswoude, J. van & J. Van Kerckhove 2009: Opgravingen in Geldermalsen-Hondsgemet. Een inheemse nederzetting uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 35). * nederzetting tot ca. 350 n.Chr. Heeren, S., 2005: Een nederzetting uit de Romeinse tijd te TielBedrijvenpark, Medel-Rotonde (vindplaats 6), Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 26). * nederzetting tot ca. 350 n.Chr. Weiß-König, S. & A. F. Loonen 2012. Inventariserend veldonderzoek en aansluitende opgravingen in plangebied watertransportleiding Susteren-Sweikhuizen (L), Zevenaar/Groningen (ARC-publicaties 243). * nederzettingen 3e t/m 5e eeuw (kuilen met vondsten). Bink, M., 2005: Goirle Huzarenwei. Definitief onderzoek, ’s-Hertogenbosch (BAAC-rapport 04.134). * nederzettingen 350-450 n. Chr. Koot, C.W. & R. Berkvens (eds.) 2004: Bredase akkers eeuwenoud. 4000 jaar bewoningsgeschiedenis op de rand van zand en klei, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 102). * nederzetting Steenakker tot begin 4e eeuw, nederzettingen Emer- en Steenakker vanaf 450 n.Chr. Feijst, L.M.B. van der &H.A.P. Veldman (eds.) 2011: Graven in het verleden van Valburg, een midden-Romeins grafveld en bewoningssporen uit de Laat Romeinse tijd te Molenzicht, een archeologische opgraving, Amersfoort (ADC rapport 2519). * nederzetting late 4e eeuw-5e eeuw. Koning, J. de, 2005: Alphen in de 5e eeuw. Definitieve opgraving van een vroeg-middeleeuws nederzettingscomplex op de Kerkakkers te Alphen (Alphen-Chaam), Amersfoort (ADC-rapport 518). * nederzetting 4e-6e eeuw.
Winter, J. de, 2010: Archeologisch onderzoek op het plangebied Schrames te Helden: bewoningssporen van het neolithicum tot de late middeleeuwen, ’s-Hertogenbosch (BAAC-rapport 07.0204). * nederzetting Romeinse tijd/Merovingische periode (tot 650 n.Chr) met een hiaat in de periode tussen het midden van de 3e eeuw en begin van de 4e eeuw. Broeke, P.W. van den et al.: Archeologisch onderzoek op het Dorpsplein in Nijmegen-Lent: nederzettingssporen uit de Romeinse tijd en vroege tot volle Middeleeuwen, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Rapport 12). * nederzetting Laat-Romeins/Merovingische periode, hoofdzakelijk vondsten. Wagner, A. & N.H. van der Ham 2009 (tweede conceptversie): Archeologisch onderzoek tracé N296 te Holtum-Noord (gem. SittardGeleen). Archeo Media, Capelle aan den IJssel. * nederzetting late 4e-vroege 5e eeuw. Tichelman, G., 2012: Germanen langs een restgeul in Holtum-Noord. Proefsleuven en opgraving in Holtum-Noord II, deelgebied Geko fase 2, Gemeente Sittard-Geleen, Amsterdam (RAAP-rapport 2417). * nederzetting 1e helft 5e eeuw. Hamburg, T. & M. Hemminga 2008 (red.): Vroeg Middeleeuwse nederzettingssporen te Oegstgeest Een Inventariserend Veldonderzoek en Opgraving langs de Oude Rijn, Leiden (Archol-rapport 102). * nederzetting 5e-6e eeuw. Dijkstra, J. & A. van Benthem 2004: Definitief Archeologisch Onderzoek op terrein 9 in Houten, Amersfoort (ADC Rapport 264). * nederzetting late 5e-vroege 8e eeuw. Velde, H.M. van der, 2008: Cananefaten en Friezen aan de monding van de Rijn Tien jaar archeologisch onderzoek op de Zanderij-Westerbaan te Katwijk (1996-2006), Amersfoort (ADC-rapport 1456). * nederzetting 5e-8e eeuw (vondsten 4e eeuw). Grafvelden Aarts J. et al. 2011: Opgraving bij Tiel-Passewaaij 2: het grafveld aan de Passewaaijse Hogeweg, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 41). * grafveld 350-450 n.Chr., incidenteel gebruik grafveld Midden-Romeinse tijd. Lauwerier, R. et al. 2011: Merovingers in een villa, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 189). * grafveld tweede helft 6e eeuw/7e eeuw.
21 —
Project Oogst voor Malta
Veldman, H.A.P., 2011: Graven in Zoelen. De opgraving van een Romeinse nederzetting en grafveld te Zoelen-Scharenburg, gemeente Buren, Amersfoort (ADC rapport 2391). * inhumatiegrafveld 4e en 5e eeuw. Relevante overige publicaties Dijkstra, M.F.P. , 2011: Rondom de mondingen van Rijn & Maas: landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek, Leiden/Amsterdam. Enckevort, H. van & E. Heirbout (red.) 2011: De Verdwenen villa van de Tienakker, Archeologisch onderzoek naar het Romeinse verleden van Wijchen, Wijchen (Archeologische Berichten Wijchen – Rapport 4). Heeren, S. & T. Hazenberg (eds.) 2010: Voorname dames, stoere soldaten en eenvoudige lieden. Begravingen en nederzettingssporen uit het Neolithicum, de laat-Romeinse tijd en Middeleeuwen te WijchenCentrum, Leiden (Hazenberg Archeologische Serie 1). Schotten, J., 2009: Laat-Romeins handgevormd aardewerk, in: A. Wagner & N.H. van der Ham (red.), Archeologisch Onderzoek tracé N296 te Holtum-Noord (gemeente Sittard-Geleen).
Steures, D.C., 2013: The Late Roman Cemeteries of Nijmegen, Amersfoort (Nederlandse Oudheden 17). Taayke, E., 2006: Uslarien? Rijn-Wezer-Germaans aardewerk op Nederlandse bodem, in: O. Brinkkemper, J. Deeben, J. van Doesburg, D.P. Hallewas, E.M. Theunissen & A.D. Verlinde (red.), Vakken in vlakken. Archeologische kennis in lagen, Nederlandse Archeologische Rapporten 32, 199-214. Taayke, E. et al. 2012: Ede vol Erven. Germaanse bewoning op de rand van een wereldrijk (500 voor Chr. tot 500 na Chr.), Leiden (Uitgave Hazenberg Archeologie). Vos, A.D., 2004: Resten van romeinse bruggen in de Maas te Maastricht, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 100). Willems, W.J.H. ,H. van Enckevort & J. Thijssen 2009: Romans and Franks: changes in Late Antiquity, in W.J.H. Willems & H. van Enckevort (eds.), VLPIA NOVIOMAGVS Roman Nijmegen. The Batavian capital at the imperial frontier, Portsmouth, Rhode Island (Journal of Roman Archaeology supplementary series 73), 95-105.
22 —
Project Oogst voor Malta
Thematische ‘kenniskansen’ 6. Locatiekeuze en bewoningsdynamiek in de late prehistorie, Romeinse tijd en middel eeuwen in oostelijk Noord-Brabant Inleiding Al in de archeologiebalans van 2002 werd vastgesteld dat voor wat betreft de archeologie van het Brabants en Limburgs zandgebied substantiële kennislacunes bestonden op het gebied van locatiekeuze en bewoningspatronen in de late Prehistorie, Romeinse tijd en/of middeleeuwen in het Zuid-Nederlandse zandgebied.28 Deze lacunes golden vooral voor de zandgebieden in Limburg en het westen van Noord-Brabant. Voor het oostelijk deel van NoordBrabant was het gebrek aan kennis minder substantieel en waren destijds al verscheidene synthetiserende publicaties verschenen, van met name van medewerkers van de Amsterdamse universiteiten (zie bijvoorbeeld Roymans, N./F. Theuws 1999; Roymans N./ Kortlang 1999). In 2002 presenteerden Roymans en Gerritsen een invloedrijk model voor wat betreft de laatprehistorische locatiekeuze en bewoningspatronen in het Zuid-Nederlandse zandgebied, in het bijzonder de Kempen. Het model van Slofstra voor de Romeinse tijd stamt alweer uit 1991. Voor de Middeleeuwse bewoningsdynamiek werd een dergelijk model geformuleerd door Theuws. De genoemde modellen zijn belangrijk bij het formuleren van verwachtingen over de aard en ouderdom van archeologische sporen in dit gebied. Maar kloppen ze? Met de introductie van Malta heeft het archeologisch onderzoek op de zuidelijke zandgronden een hoge vlucht genomen.29 Dit geldt vooral de periode vanaf de late bronstijd tot en met de volle middeleeuwen.30 Grootschalig onderzoek in ondermeer Eersel, Nederweert, Lieshout, Reusel, Helmond, Veldhoven, Weert, Someren, Breda, Horst-Meterik en Venray heeft geresulteerd in substantiële basisrapportages, die zich lenen voor synthetiserende studies. Lacunes Nu dankzij ‘Malta’ een fors aantal nieuwe rapportages is verschenen, is het de vraag of de in de inleiding genoemde modellen van de laatprehistorische en middeleeuwse locatiekeuze en bewoningsdynamiek nog voldoen. Zijn eventueel aanpassingen nodig en zo ja welke? Verder is het de vraag welk model van toepassing is op de bewoningsdynamiek in de tussenliggende Romeinse periode. Evenals ten tijde van de archeologiebalans (2002) is de situatie het gunstigst voor de Kempen.
28 Archeologiebalans 2002, afb. 5. 29 Erfgoedbalans 2009, afb. 4.9. 30 Erfgoedbalans 2009, afb. 4.11.
De late prehistorie De lange termijndynamiek in de inrichting van het cultuurlandschap vormt een rijke bron voor dit onderzoeksthema. Voor de zuidelijke zandgronden zijn nu modelmatig belangrijke ontwikkelingen in de late bronstijd en ijzertijd te schetsen om het bovenlokaal niveau archeologisch in de greep te krijgen. Wanneer voor verschillende regio’s studies naar lokale en bovenlokale identiteitsvorming zijn uitgevoerd, kan een vergelijking met de holocene delen van Nederland of regio's buiten Nederland interessant zijn. Op basis van (micro-)regionale verspreidingspatronen van nederzettingen en grafvelden is recentelijk voor Zuid-Nederland een model ontwikkeld dat de demografische dynamiek tijdens het laatste millennium v.Chr. beschrijft en in verband brengt met modellen over bodemkundige ontwikkelingen en vegetatiegeschiedenis.31 Dit model is in belangrijke mate gebaseerd op de vaststelling dat er in de loop van de ijzertijd sprake was van een contractie van de bewoning op de meer leemhoudende bodems. Dit proces is (bij de huidige stand van onderzoek) vooral zichtbaar in zuidoostelijk Brabant. Een alternatief model voor Drenthe is gepresenteerd door Spek.32 Hij stelt dat de bewoonde gebieden in de loop van de ijzertijd werden verlaten en men zich vestigde in tot dan toe onbewoonde zones van het landschap (dus in plaats van een contractie van bewoning in voorheen ook al bewoonde gebieden). Om genoemde modellen te toetsen moet dan ook meer duidelijk worden over de prehistorische bewoningsgeschiedenis onder de middeleeuwse escomplexen. De Romeinse tijd Voor de Romeinse tijd ontbreekt een up-to-date model voor de locatie en dynamiek van de bewoning. Het meest recente model stamt alweer uit 1991. In dat jaar schetst Slofstra een beeld van het Romeinse nederzettingssysteem in Zuid-Nederland op grond van de toenmalige stand van kennis.33 Het nederzettingssysteem is in zijn ogen, als gevolg van afhankelijkheidsrelaties tussen elite en de boerensamenleving, hiërarchisch van aard. Onderaan de ladder staan de ‘small rural settlements’, gevolgd door de ‘enclosed rural settlements’ die in sommige gevallen tot (proto)villa’s uitgroeien. Bovenaan de hiërarchie staan de vici (rurale centra) en proto-urbane centra die uitgroeien tot echte steden. Daarnaast schetst hij een sterke breuk tussen de Late IJzertijd en Romeinse tijd wat betreft de dynamiek van nederzettingen en akkers. In de eerstgenoemde periode zwierven de boerderijen door de celtic fields. In de laatstgenoemde periode maakte dit systeem, mede dankzij agrarische intensivering, plaats voor een meer plaatsvaste bewoning en grondbewerking. Het archeologisch onderzoek dat sinds 1991 heeft plaatsgevonden, 31 Roymans & Gerritsen 2002. 32 Spek 2004. 33 Slofstra 1991; NOaA-hoofdstuk 18, 22-23.
23 —
Project Oogst voor Malta
heeft duidelijk gemaakt dat het nederzettingssysteem een grotere verscheidenheid en dynamiek kent dan destijds gedacht. Een belangrijke vraag is welke rol bodemvruchtbaarheid en - degradatie hierbij speelden. De uitdaging is om op grond van het uitgevoerde Malta-onderzoek de ontwikkeling van de bewoning in de Romeinse tijd in een nieuw theoretisch model te vatten. De middeleeuwen Voor wat betreft de middeleeuwen is in 2011 het oude model van Theuws herzien.34 Er is nog wel kritiek op. Een van de facetten van het model is het verloop van de laat-middeleeuwse transitie. In de late middeleeuwen werden overal in de Kempen nederzettingen opgegeven om vervolgens verplaatst te worden naar de dorpskernen zoals we die nu nog kennen. Theuws gaat uit van een relatief snel en abrupt proces waarbij in Noord-Brabant tal van ingrijpende veranderingen plaatsvonden op economisch en politiek vlak die resulteerden in een reorganisatie van het grootgrondbezit, de aanleg van omvangrijke akkercomplexen en een verplaatsing van de nederzettingen, waarbij de hogere delen van de dekzandruggen werden verlaten en de bewoning opschoof richting de beekdalen. Theo Spek schetst een alternatief beeld dat lijnrecht tegenover dat van Theuws staat. Volgens Spek is juist sprake geweest van een meer geleidelijke en regionaal verschillende ontwikkeling. De vraag is dus of op basis van de nieuwe opgravingrapportages helder te krijgen is welk van beide modellen het meest overeenkomt met de werkelijkheid. Verder is de meeste kennis over de bewoningsdynamiek en locatiekeuze gebaseerd op onderzoek in de Kempen. Vraag is dus ook in hoeverre de genoemde modellen ook van toepassing zijn op Limburg en het westelijk deel van Noord-Brabant. Bronnen NoaA (hoofdstukken) • Hoofdstuk 17. De late prehistorie in Noord-, Oost- en ZuidNederland en het rivierengebied: • 2.4: Rituele praktijken, inclusief depositiepraktijken en grafritueel; • 3.1: De wordingsgeschiedenis van het landschap. • Hoofdstuk 18. De Romeinse tijd in het Midden-Nederlandse rivierengebied en het Zuid-Nederlands dekzand- en lössgebied: • 2.2: Het cultuurlandschap; • 3.1: Geogenese, wordingsgeschiedenis; • 3.2 Cultuurlandschap. • Hoofdstuk 22. De middeleeuwen en vroegmoderne tijd in Zuid-Nederland: • 2.2: Mens en cultuurlandschap; • 3.5.1: Bewoningspatronen in Zuid-Nederland; 34 Theuws, van der Heiden & Verspay 2011.
• 3.5.2: Nederzettingen in hun ruimtelijke, landschappelijke, sociale en chronologische context. Nieuwe NOaA Het synthetiserende onderzoek genereert kennis voor wat betreft de kennisthema’s: 5. Locatiekeuze • nederzettingen • grafvelden • landbouwgronden • sacrale plaatsen • (water)wegen 6. Langetermijn perspectief • bewoning • begraving • economie, land- en watergebruik • locatiekeuze • rituele praktijken Centrale vraagstellingen A. De late prehistorie 1. Is het model dat in de loop van de ijzertijd sprake was van een contractie van de bewoning op de meer leemhoudende bodems houdbaar? Is secundaire podzolering van invloed op de locatiekeuze? 2. Wanneer, op welke bodems en in welke mate leidden antropogene en natuurlijke factoren tot secundaire podzolering en veranderende vegetaties? 3. In welke mate trad regeneratie van bodems en vegetatie op in perioden met een demografische teruggang, op lokale of microregionale schaal? 4. Er is op verschillende manieren behoefte aan verfijning van het zwervende erven-model. Het is niet duidelijk in hoeverre er sprake is van intraregionale en diachrone variatie in de afstand waarover en de frequentie waarmee erven verplaatst werden. Verschillende vragen roepen om antwoorden. Wat is het karakter van de erven in het laat-neolithicum en de vroege bronstijd? Waar ligt het begin van de ontwikkeling van het zwervende erven-systeem? Zijn er verschillen in het systeem van huisverplaatsingen tussen de midden-bronstijd en urnenveldentijd?
24 —
Project Oogst voor Malta
B. De Romeinse tijd 1. De inheems-Romeinse bewoning zou zich concentreren op de wat meer leemrijke en dus vruchtbaardere bodems als gevolg van de uitputting door het celtic fieldsysteem in de ijzertijd. Is dit model bruikbaar voor het Zuid-Nederlands dekzand- en lössgebied of kan op basis van de verzamelde gegevens een nieuw model vastgesteld worden? 2. Een belangrijke vraag is of in de Romeinse tijd sprake is geweest van een verdere degradatie van bodems. Deze kwestie speelt namelijk een rol in een verklaringsmodel over het einde van de bewoning op de zandgronden in de 3e eeuw n.Chr. 3. Heeft het onderzoek van de afgelopen jaren inzicht gegeven in archeologische fenomenen buiten nederzettingen en grafvelden (off-site), zoals weg- en greppelsystemen? C. De Middeleeuwen 1. In Midden- en Oost-Brabant is de vroegste middeleeuwse bewoning vaak te vinden op plaatsen die vanaf de late middeleeuwen niet of nauwelijks bewoond zijn. Ondanks de vele resultaten van het onderzoek in de Kempen staat hier de vraag nog open, wanneer en waarom er een overgang optreedt van het voor-, vroeg- en hoog-middeleeuwse zwerven van nederzettingen naar een vrij stabiele bewoning? 2. Over het verloop van de laat-middeleeuwse transitie tasten we grotendeels nog in het duister. Kunnen we voor de Zuid-Nederlandse zandgronden wel spreken van één transitie of verliepen de grote laat-middeleeuwse veranderingen overal anders?
Opdracht 1. Het formuleren van een probleemstelling, waarbij de problematiek op een heldere wijze wordt geïntroduceerd; 2. Een inventarisatie van Malta opgravings- en andere substantiële rapportages om tot een (meer) volledig overzicht te komen en op grond daarvan een eerste karakterschets (op hoofdlijn) van onderzoeksresultaat naar verschijningsvorm en datering; 3. Het aanscherpen van het plan van aanpak aan de hand van de resultaten van de bronverkenning: concretisering en nadere operationalisering van de centrale vraagstellingen; 4. Analyse van de bronnen; 5. Het beantwoorden van de onderzoeksvragen, in relatie tot de NOaA en overige relevante publicaties; 6. Het schrijven van een synthese; 7. Het formuleren van vragen voor de Nieuwe NOaA, die sturend kunnen zijn voor toekomstig onderzoek.
25 —
Project Oogst voor Malta
Selectie (!) van relevante Malta-rapportages Lascaris, M., 2011: Opgravingen in Eersel-Kerkebogten. Landschap en bewoning in de Bronstijd, IJzertijd, Romeinse Tijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd (ZAR 44). Hiddink, H.A. & E. De Boer 2011: Opgravingen in Waterdael III te Someren 1. Grafvelden en begravingen uit de IJzertijden Romeinse Tijd (ZAR 42). Hiddink, H.A., 2010: Opgravingen op Kampershoek Noord bij Weert. Grafvelden en nederzettingen uit de IJzertijd, de Romeinse Tijd en de Volle Middeleeuwen, alsmede een Middeleeuws of jonger kuilencomplex (ZAR 39). Hiddink, H.A., 2009: Bewoningssporen uit de volle Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd op de Beekse Akkers bij Beek en Donk, gemeente Laarbeek (ZAR 36). Hiddink, H.A., 2008: Archeologisch onderzoek op de Groot Bottelsche Akker bij Deurne. Bewoning uit de Steentijd, IJzertijd, Romeinse Tijd, Vroege en Volle Middeleeuwen op de Groot Bottelsche Akker bij Deurne (ZAR 33). Hiddink, H.A., 2006: Opgravingen op het Rosveld bij Nederweert 2. Graven en grafvelden uit de IJzertijd en Romeinse Tijd (ZAR 28).
Arnoldussen, S., 2003: Middeleeuwse bewoning te Bakel - Achter de Molen (Brabant), Archol-rapport 46, Leiden. Peters, S., 2010: Sint-Oedenrode Kerkstraat. Archeologisch onderzoek (BAAC-rapport 05.0339), ’s-Hertogenbosch/Deventer. Relevante overige publicaties Roymans, N., F.A. Gerritsen, 2002: Landschap en nederzettingsdynamiek in een longue duree perspectief, in H. Fokkens, R. Jansen (eds), 2000 jaar bewoningsdynamiek. Brons- en ijzertijdbewoning in het Maas-Demer-Scheldegebied, Leiden, 371-406. Roymans, N., & F. Kortlang 1999: Urnfield symbolism, ancestors, and the land in the Lower Rhine region, in: F. Theuws & N. Roymans (eds.), Land and ancestors. Cultural dynamics in the Urnfield Period and the Middle Ages in the southern Netherlands, Amsterdam (AAS 4), 33-61. Roymans, N. & F. Theuws 1999: Long-term perspectives on man and landscape in the Meuse-Demer-Scheldt region, An introduction, in F. Theuws /N. Roymans (eds), Land and Ancestors. Cultural dynamics in the Urnfield period and the Middle Ages in the Southern Netherlands, Amsterdam (AAS 4), 1-32.
Hiddink, H.A., 2005: Opgravingen op het Rosveld bij Nederweert 1. Landschap en bewoning in de IJzertijd, Romeinse Tijd en Middeleeuwen (ZAR 22).
Slofstra, J., 1991: Changing settlement systems in the MeuseDemer-Scheldt area during the Early Roman period, in: N. Roymans & F. Theuws (eds.), Images of the past. Studies on ancient societies in northwestern Europe, Amsterdam (SPP 7) 131-199.
Hiddink, H.A. 2005: Archeologisch onderzoek aan de Beekseweg te Lieshout (Gemeente Laarbeek, Noord-Brabant) (ZAR 18).
Spek, T., 2004: Het Drentse esdorpenlandschap. Een historisch-geografische studie, Utrecht.
Hiddink, H.A., 2013: Een nederzetting en een grafveld uit de Romeinse tijd op de Heesmortel bij Riethoven (ZAR 51, VU-opgravingen in de Kempen 2).
Theuws, F., M. van der Heiden & J. Verspay, 2011: De archeologie van de Brabantse akkers. Toegelicht aan de hand van het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam in Veldhoven, Amsterdam (Themata 4, AAC/Diachron UvA BV).
Van den Bruel, L. & S. Beumer 2011: Archeologisch onderzoek Helmond, Brandevoort II – fase 2 Liverdonk. (Archeologisch centrum Eindhoven en Helmond, rapport 73). Jansen, R. et al. 2007: Bewoningsdynamiek op de Maashorst. Bewoningsgeschiedenis van Nistelrode van laat-neolithicum tot en met volle middeleeuwen (Archol rapport, 48), Leiden. Wijk, I.M. van & L.G.L van Hoof 2007: Erven uit de vroege ijzertijd en de Late Middeleeuwen. Definitieve opgraving aan de kruising van Dr. Verbeecklaan en N272 te Sint Anthonis in opdracht van de provincie Noord-Brabant (Archol), Leiden.
Vangheluwe, D. & T. Spek, 2008: De laatmiddeleeuwse transitie van landbouw en landschap in de Noord-Brabantse Kempen, Historisch-Geografisch Tijdschrift 26 no. 1, 1-23.
26 —
Project Oogst voor Malta
7. Archeologisch ‘onzichtbare’ boerderijen en erven uit de periode 1250-1650 (heel Nederland) Inleiding Het verkrijgen van inzicht in: • de reconstructie van ontwikkelingen in de historische boerderijbouw, • de reconstructie van de inrichting van boerenerven, • het reconstrueren van middeleeuwse nederzettingspatronen wordt ernstig belemmerd door de slechte archeologische zichtbaarheid van boerderijen na ca. 1250 n.Chr. Nog bestaande boerderijen zijn zelden ouder dan ca. 1650 n.Chr. Niettemin zijn dankzij Malta-opgravingen veel nieuwe gegevens beschikbaar gekomen. Alleen voor het Zuid-Nederlandse zandgebied bestaat al een (ongepubliceerde en inmiddels al weer wat verouderde) inventarisatie van Verspay (2007). Lacunes • Kennis over de archeologische verschijningsvorm van boerderijen en boerenerven tussen ca. 1250 en 1650; • Kennis over de boerderijbouw en de erfinrichting tussen ca. 1250 en 1650. Bronnen NOaA (hoofdstukken) • Hoofdstuk 20. De Romeinse tijd, middeleeuwen en vroegmoderne tijd in Midden- en Oost-Nederland: • 2.8: De laat-middeleeuwse boerderij. • Hoofdstuk 16. De middeleeuwen en vroegmoderne tijd in West-Nederland: • 3.6: Archeologische verschijningsvormen van de lokale gemeenschap. • Hoofdstuk 22. De middeleeuwen en vroegmoderne tijd in Zuid-Nederland: • 3.5.3: Woonplaatsen. Citaat (aanbeveling hoofdstuk 22): ‘Het boerderijonderzoek dient niet alleen gericht te zijn op de oudere middeleeuwse typen. Ook de jongere vormen vragen aandacht. Een onderzoeksthema is met name de relatie tussen enerzijds de archeologisch bekende gebouwen en anderzijds de historisch bekende, soms nog bestaande, gebouwen. Een belangrijk aspect hierbij, …. de datering van de introductie van stiepen,’
NieuweNOaA Het synthetiserende onderzoek genereert kennis voor wat betreft de kennisthema’s: 2. Bewoning • ruimtelijke spreiding nederzettingen • structuurtype (bivak, huis, schuur, ed.) • inrichting erven • interne organisatie van de individuele nederzetting 7. Langetermijn perspectief • bewoning Centrale vraagstellingen 1. Wat is de archeologische verschijningsvorm van boerderijen en boerenerven tussen de 13e en 17e eeuw? 2. Hoe ontwikkelen boerderijen zich tussen de 13e eeuw en de 17e eeuw? Hoe sluiten ze aan op oudere en jongere boerderijen? 3. Wanneer wordt het bouwen op stiepen geïntroduceerd? 4. Zijn er regio’s waar het bouwen met in de grond gegraven constructies langer doorgaat dan de 13e eeuw? Waar? Welk type, of welke delen van, gebouwen betreft het? Opdracht 1. Het formuleren van een probleemstelling, waarbij de problematiek op een heldere wijze wordt geïntroduceerd; 2. Een inventarisatie van Malta opgravings- en andere substantiële rapportages om tot een (meer) volledig overzicht te komen en op grond daarvan een eerste karakterschets (op hoofdlijn) van onderzoeksresultaat naar verschijningsvorm en datering; 3. Het aanscherpen van het plan van aanpak aan de hand van de resultaten van de bronverkenning: concretisering en nadere operationalisering van de centrale vraagstellingen; 4. Analyse van de bronnen; 5. Het beantwoorden van de onderzoeksvragen, in relatie tot de NOaA en overige relevante publicaties; 6. Het schrijven van een synthese; 7. Het formuleren van vragen voor de Nieuwe NOaA, die sturend kunnen zijn voor toekomstig onderzoek.
27 —
Project Oogst voor Malta
Selectie (!) van relevante Malta-rapportages Veken, B. van der, 2013: Veldhoven-Zilverakkers WOR, IVO-P en AO, Amersfoort (ADC rapport). Dyselinck, T., 2011: Breda Digit Parc Definitief onderzoek, ’s-Hertogenbosch (BAAC rapport A-08.0081). Janssens, M., 2011: Graven naar Warnsvelds verleden. Aardgastransportleidingtracé Esveld-Angerlo (A-662), KR-068: catalogusnummer 26. Lochemseweg te Warnsveld, gemeente Zutphen. Archeologisch vooronderzoek: proefsleuven/ opgraving/ archeologische begeleiding , Weesp (RAAP-rapport 2334). Dijk, X. C. C. van 2011: Een biografie van de hoeves Ten Poel en In de Kan: archeologisch onderzoek van twee boerderijerven uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd in Sterksel, Gemeente Heeze-Leende, Weesp (RAAP-rapport 2155). Hartog, C.M.W. den (e.a.): Gemeente Utrecht: Terug naar Themaat. Het archeologisch onderzoek LR50 en LR52 naar de drie huisplaatsen aan de Thematerweg, Utrecht (Basisrapportage Archeologie 29). Groothedde, M., 2008: Boerderij ’t Loo, in: Bouwmeester, H.M.P., H.A.C. Fermin & M. Groothedde (eds.): Geschapen landschap. Tienduizend jaar bewoning en ontwikkeling van het cultuurlandschap op de Looërenk in Zutphen, Den Bosch/Deventer (BAAC rapport 00.068), 313–335. Bosman, J. 2009: Archeologisch onderzoek Eindhoven-de Tongelreep en Waalre-Ruischaards. Sporen en vondsten uit de Romeinse tijd, late Middeleeuwen en nieuwe tijd. Inventariserend veldonderzoek, proefsleuven en definitief onderzoek, Eindhoven (Archeologisch Rapport Eindhoven 20). Hiddink, H.A., 2009: Bewoningssporen uit de Volle Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd op de Beekse Akkers bij Beek en Donk, gemeente Laarbeek, Amsterdam (ZAR 36). Hiddink, H.A., 2005: Opgravingen op het Rosveld bij Nederweert 1. Landschap en bewoning in de Ijzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen, Amsterdam (ZAR 22). Fermin, B. & K. van Straten 2010: De Agrarii Milites van Beinum. Archeologisch onderzoek onder erve Tricht in Beinum (gem. Doesburg) (Doesburgse Archeologische Publicaties 6).
Mittendorff, E., 2008: Rondweg Wesepe. Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (project 325), Deventer (IRAD 26). Wal, M. van der & E. Mittendorf 2012: Archeologisch onderzoek van het middeleeuws erf Voorink in het tracé van de verbrede Siemelinksweg te Colmschate (gemeente Deventer), Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 44). Ufkes, A. & S.J. Tuinstra 2012: Erf ‘Tanneke Blox’ in de 16e-19e eeuw. Een definitieve archeologische opgraving aan de Haatlanderdijk in het plangebied Zuiderzeehaven te Kampen, gemeente Kampen (Ov.), Groningen (ARC-Publicaties 167). Relevante overige publicaties: Verspay, J. P. W., 2007: Onzichtbare Erven. Het Brabantse platteland in de Late Middeleeuwen. Amsterdam. Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam.
28 —
Project Oogst voor Malta
Bijlagen
Bijlage 1 Groslijst potentiële ‘kenniskansen’ Periode
ABR-code
Diachroon
Vroege/late prehistorie
Romeinse tijd Vroege middeleeuwen
Late middeleeuwen/ nieuwe tijd
Meerdere keren genoemd
Thematiek
Regio/Provincie
Bewoningsgeschiedenis
Hollands Duingebied
Bewoning langs de rivieren
Maasdal
Alle
Centraal Nederlands zandgebied (Gelderse vallei/Barneveld)
Alle
Westelijk Noord-Brabant
Organische vondsten uit waterputten
Alle
Off-site structuren
Alle
Watermanagement
Alle
Locatie van Grafvelden
Alle
NEO
Bewoning
Zuid-Holland
NEOM
Bewoningsgeschiedenis, locatiekeuze
Zandgronden
NEO-BRONSMA
Alle
Zandgronden
BT/IJT
Informatiewaarde geulcontexten
Rivierengebied
IJT
Landgebruik en -inrichting, relaties tussen vindplaatsen
Rivierengebied
IJT
Verdrinking van het landschap
Gelderse vallei/Barneveld
BT/IJT/ROM
Handgevormd aardewerk
Noord-Holland
BT/IJT/ROM
locatiekeuze en bewoningspatronen
Zuid-Nederlands zandgebied
ROML-VMEA
Alle
Zuid-Nederland
VME
Grafvelden en relatie met nederzettingen
Alle
VME
Handelscentra
Rivierengebied, duingebied
VMED
Alle
Alle
VME/LME
Kerkvorming, bevolkingsamenstelling, demografie
Alle
LMEA
Ontginningsgeschiedenis
Maasmondgebied
LMEB
Versterkte plaatsen
Alle
LME
Landgebruik
Alle
LME
Domeinvorming
Alle
LME
(vroeg-)stedelijke ontwikkeling
Alle
LME/NT
Industriële organisatie en scheepsbouw
Noord-Holland
LME
Boerderijen uit 1250-1650
Alle
LME
Locatiekeuze, bewoningsdynamiek en dorpsstichting
Zuid-Nederlands zandgebied
LME/NT
Dorpen en onvolgroeide en mislukte steden
Alle
LME/NT
Historische stadskernen
Alle
LME/NT
Ambachtelijke productie in steden
Alle
LME/NT
Aardewerkproductie in steden
Alle
LME/NT
Relatie stad/platteland
Alle
LME/NT
Stadsboerderijen
Alle
LME/NT
Systeem van steden
Alle
NT
Industriële archeologie
Alle
NT
Battlefield archaeology
Alle
NT
Archeologie buiten stadskernen: dorpskernen, platteland, off site
Alle
Project Oogst voor Malta
Bijlage 2 Uitvoerders inventarisatie en uitwerking ‘kenniskansen’ Jeroen Bouwmeester Jan van Doesburg Bert Groenewoudt Tessa de Groot Menno van der Heiden Jos Kleijne Jan-Willem de Kort Michel Lascaris Roel Lauwerier Eelco Rensink Bjørn Smit Liesbeth Theunissen
29 —
Colofon Tekst: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Tessa de Groot & Bert Groenewoudt Amersfoort, 10-06-2013 PROGRAMMA KENNISKAART ARCHEOLOGIE • Project NieuweNOoA-Oogst voor Malta • Deelproject Oogst voor Malta • Actie identificeren ‘kenniskansen’ via de ‘snelweg’