Kennisinfrastructuur en ondersteuningsstructuur in Rot terdam Vraag en aanbod in beeld gebracht
Jaap Wils; Jos Jooren Zoetermeer, 28 november 2014 De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schrifteli jke toestemming van Panteia. Panteia aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with Panteia. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the sou rce is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of Panteia. Panteia does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave Samenvatting
C11004
1
Inleiding
1.1 1.2 1.3
Achtergrond van het onderzoek Doelstelling en onderzoeksvragen Onderzoeksopzet
2
De kennis- en ondersteuningsinstellingen
2.1 2.2 2.3
De kenniscentra De ondersteuningsinstellingen Verkenning behoeften Wmo en Armoede/schulddienstverlening
3
Behoeften in beeld
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Inleiding Behoeften aan kennis en ondersteuning Vorm van kennis en ondersteuning Oordeel Rotterdamse kennis- en ondersteuningsinstellingen Meerwaarde kennis- en ondersteuningsinstellingen
4
Aanbod alternatieve instellingen
4.1 4.2 4.3
Inleiding Aanbod en overlap vergeleken Gebruik van de landelijke en provinciale instellingen
5
Kosten instellingen
5.1 5.2 5.3
Inleiding Budget Kosten in verhouding tot hun meerwaarde
6
Aanbevelingen voor de huidige structuur
6.1 6.2 6.3 6.4
Inleiding Taken van instellingen Onderlinge samenhang tussen instellingen Kennisfunctie Wmo en Armoede/schulddienstverlening
5 11 11 12 13
17 17 18 20
21 21 21 23 25 29
33 33 33 37
39 39 39 40
41 41 41 42 42
Bijlage 1
Responsoverzicht enquête
45
Bijlage 2
Respondenten interviews
47
Bijlage 3
Overzicht uitkomsten per instelling
49
3
Samenvatting 1.
Achtergrond en opzet van het onderzoek
In Rotterdam vindt een heroriëntatie plaats op de meerwaarde van de kennisinfrastructuur en ondersteuningsstructuur binnen het sociale domein. Niet alleen de wens tot bezuiniging, maar ook de aanwezigheid van instellingen op landelijk en regionaal niveau, werpt de vraag op of het noodzakelijk is ook op gemeentelijk niveau te beschikken over een uitgebreide kennis- en ondersteuningsfunctie. De kennisinfrastructuur en ondersteuningsstructuur bestaat uit zes organisaties: RotterdamV, Dona Daria, RADAR, Kenniscentrum Diversiteit (RKD), Vrijwilligerswerk Rotterdam en Opzoomer Mee. Om inzicht te krijgen in de meerwaarde van de huidige kennisinfrastructuur en ondersteuningsstructuur heeft Panteia in opdracht van de gemeente onderzoek uitgevoerd. Naast de huidige zes instellingen is ook gekeken naar behoefte op het gebied van Wmo en armoede/schulddienstverlening. Centraal in het onderzoek stond: 1.
de kennis- en ondersteuningsbehoeften bij de (Rotterdamse) samenleving en de gemeente op acht beleidsthema's 1
2.
de wijze waarop de huidige kenniscentra en ondersteuningsinstellingen inspelen op de vraag naar ondersteuning
3.
de hoogte van de kosten van de kenniscentra en ondersteuningsinstellingen in relatie tot het aantal gebruikers en de meerwaarde
4.
de aanwezige alternatieven op landelijk en regionaal (en mogelijk ook lokaal) n iveau
5.
mogelijke alternatieven binnen de huidige structuur.
Het onderzoek bestond uit een enquête onder maatschappelijke organisaties en m edewerkers van de gemeente, interviews met de zes organisaties en de gemeente en uit een analyse van het aanwezige aanbod van landelijke en provinciale kennisinste llingen. 2.
Conclusies
Behoeften Bij maatschappelijke organisaties en beleidsmedewerkers in Rotterdam is een duideli jke behoefte kennis en ondersteuning te ontvangen op de acht beleidsthema's die in het onderzoek centraal staan (emancipatie, buurt- en wijkinitiatieven, diversiteit, Wmo, vrijwillige inzet, armoede en schulddienstverlening, homo-emancipatie en discriminatiebestrijding). Uit de enquête blijkt dat het belang dat aan ondersteuning wordt gehecht, varieert van 7,5 - 8,4. Als wordt gekeken naar de vorm van kennis en ondersteuning waar het meeste b ehoefte aan is, dan komen drie vormen duidelijk naar voren:
Kennisdeling of contacten met andere collega organisaties
Ondersteuning bij het bereiken van specifieke doelgroepen
Signaleren of agenderen van verbetermogelijkheden.
Veel minder behoefte is er aan vertaling van inzichten uit publicaties naar de praktijk, overzicht krijgen in beschikbare publicaties en cijfers, coaching of advies op maat. Uiteraard zijn er wel verschillen tussen de acht beleidsthema's. Zo is op het gebied
1
C11004
De zes thema's waarop de organisaties actief zijn, aangevuld met Wmo en armoede/schulddienstverlening.
5
van vrijwillige inzet grote behoefte aan uitwisseling van vraag en aanbod van mensen of diensten en is er op het gebied van discriminatiebestrijding behoefte aan overzicht in beschikbare publicaties en cijfers. Om een goed beeld te krijgen van de behoeften is niet alleen gevraagd naar het b elang dat aan ondersteuning wordt gehecht. Ook is voor acht beleidsth ema's gevraagd naar het belang van aanwezigheid van een organisatie specifiek voor Rotterdam. De gemiddelde score per beleidsthema varieert van 4,4 - 4,8 (op een schaal van 1 - 5). Het belang dat wordt toegekend aan een Rotterdamse organisatie is dus groot te noemen. De vraag naar het belang is ook uitgesplitst naar vijf hoofdgroepen van respondenten (gemeente, onderwijs, vrijwilligersorganisaties, professionele instellingen en anders). Voor ieder beleidsterrein is voor de vijf groepen een gemiddelde berek end. De verschillen tussen de groepen zijn per thema beperkt. Respondenten afkomstig van de gemeente noemen het belang over het algemeen iets lager. Enige thema waar dit beeld afwijkt, is buurt- en wijkinitiatieven. Hier kennen de betrokkenen vanuit de gemeente een hoger belang toe dan anderen. Behoeften versus huidig aanbod in Rotterdam De huidige kennisinstellingen vervullen ieder vier functies: een informatie/adviesfunctie, een agenderende functie, een makelaarsfunctie en een onderste unende functie. De geconstateerde behoeften sluiten aan bij een deel van de functies die kennisinstellingen nu vervullen. Met name is behoefte aan de makelaarsfunctie en de agenderende functie (door meer dan de helft tot 80% genoemd). Aan de andere twee functies is minder nadrukkelijk behoefte. Voor de twee ondersteuningsinstellingen geldt dat zij andere taken hebben. Voor een deel komen de taken overeen met de geventileerde behoeften. Een belangrijke functie van Vrijwilligerswerk Rotterdam is het uitwisselen van vraag en aanbod van mensen of diensten. Hier blijkt ook veel behoefte aan te bestaan. Ook aan de netwerkfunctie is veel behoefte. De behoeften op het gebied van buurt- en wijkinitiatieven liggen vooral in de netwerkfunctie. Deze netwerkfunctie sluit aan op een deel van de taken van Opzoomer Mee. Verder valt op dat zowel op het terrein van de vrijwillige inzet als buurt- en wijkinitiatieven relatief veel behoefte is aan het signaleren /agenderen van verbetermogelijkheden. Dit is geen expliciete taak van Vrijwilligerswerk Rotterdam en Opzoomer Mee. Behoeften Wmo en armoede Op het gebied van Wmo en armoede/schulddienstverlening is er vooralsnog geen organisatie die invulling geeft aan de vier kennisfuncties. In dit onderzoek is bij potentiële gebruikers getoetst in hoeverre er behoefte is aan kennis en ondersteuning op deze functies. Voor Wmo geldt dat vooral behoefte is aan kennisdeling en contacten met andere organisaties. Dit sluit aan op de makelaarsfunctie. De andere drie functies die de huidige kenniscentra vervullen, worden voor de Wmo minder vaak genoemd. Het belang dat aan een organisatie op het gebied van Wmo specifiek voor Rotterdam wordt gehecht is een 4,5 (op een schaal van 5). Er is weinig verschil tussen de eerder genoemde vijf hoofdgroepen van respondenten. Bij betrokkenen vanuit de gemeente is de score voor het belang iets lager dan gemiddeld. Bij de andere groepen is de score juist iets hoger dan gemiddeld.
6
C11004
De gewenste vorm van kennis of ondersteuning bij armoede is vooral signaleren/ agenderen en kennisdeling met andere organisaties. Dit betekent dat vooral aan twee van de vier onderscheiden kennisfuncties behoefte is. Opvallend hoog is het belang dat wordt toegekend aan een organisatie op het gebied van armoede en schulddiens tverlening specifiek voor Rotterdam. De score voor dit beleidsveld is het hoogste met een 4,8 (op een schaal van 5). Uit nadere analyse blijkt dat door vrijwilligersorganisaties een nog hoger belang wordt toegekend. Betrokkenen vanuit de gemeentelijke organisatie geven een score op het gemiddelde. Meerwaarde huidige instellingen volgens gebruikers Naast de vraag of er behoefte is aan ondersteuning en aan een organisatie specifiek voor Rotterdam is het relevant te weten of de huidige instellingen voorzien in deze behoeften. De activiteiten van de Rotterdamse instellingen dienen tot de gewenste resultaten te leiden en invloed te hebben op activiteiten van organisaties in het veld. De meerwaarde van de huidige instellingen is via verschillende type vragen vastgesteld.
Gevraagd is naar de mate waarin de dienstverlening van één van de Rotterdamse organisaties de respondent verder helpt in zijn werk. De scores hiervoor variëren van 6,4 - 7,4 (op een schaal van 1 - 10). Deze scores zijn over de gehele linie hoger dan in eerder onderzoek naar Brabantse kennisinstellingen. Het oordeel over de waarde van de organisatie wordt het meest verklaard door het cijfer voor de praktijkgerichtheid. Hoe hoger het cijfer op dit aspect, hoe hoger het oordeel over de organisatie.
Daarnaast is de meerwaarde getoetst door te vragen naar de invloed op de eigen werkzaamheden indien geen ondersteuning van één van de huidige organisaties was ontvangen. De scores hiervoor variëren van 3,0 – 3,5 (op een schaal van 1 5). Ook op dit aspect zijn de scores hoger dan in het onderzoek onder Brabantse kennisinstellingen. Daarin scoorden verschillende instellingen lager dan een 3 en was de hoogste score 3,3.
Uit de cijfers van gebruikers komt het beeld naar voren dat zij een redelijke meerwaarde zien in de huidige instellingen. De onderlinge verschillen tussen de kennisinstellingen zijn klein. De meerwaarde van de ondersteuningsinstellingen scoort iets lager. Dit is echte r goed te verklaren doordat in de vraagstelling maar een beperkt deel van hun activiteiten is bevraagd. Ook lag het accent op een specifieke groep gebruikers en niet op de volledige achterban van beide organisaties. Reden niet-gebruik Aan partijen in het veld die wel een kennis- of ondersteuningsbehoefte hebben op één van de acht thema's, maar geen gebruik maken van de instelling die op dat terrein actief is, is gevraagd naar de reden daarvoor. De meest genoemde reden voor niet-gebruik is dat men onbekend is met de diensten en producten die worden aangeboden. Bij behoeften op beleidsthema's die liggen op het gebied van Vrijwilligerswerk Rotterdam en RKD speelt ook nog dat een deel van de respondenten de organisatie niet kent. Voor Opzoomer Mee geldt dat voor een deel
C11004
7
van de niet-gebruikers de diensten en producten niet aansluiten op de ondersteuningsbehoeften op het gebied van burgerinitiatieven. Efficiëntie Onderdeel van de meerwaarde van de Rotterdamse instellingen is de verhouding tussen hun kosten en gebruikswaarde. Instellingen kunnen een hoge gebruikswaarde hebben, maar als hier hoge kosten tegenover staan, kunnen alternatieven efficiënter zijn. Ook het bereik van de instellingen (hoeveel organisaties maken gebruik van de diensten van de instellingen) speelt een rol. Voor de vier kennisinstellingen kan een globale vergelijking met de landelijke inste llingen en met resultaten uit een eerder onderzoek onder Brabantse provinciale kenni sinstellingen worden gemaakt.
Voor de hoogte van de gebruikswaarde in relatie tot de kosten is het lastig een precieze maatstaf te hanteren. Wel kan een vergelijking worden gemaakt met het oordeel over landelijke en provinciale instellingen ten opzichte van de Rotterdamse organisaties. De landelijke en provinciale organisaties scoren op enkele aspecten iets hoger. Met name zijn zij doorgaans beter in het signaleren en wordt hun expertise en degelijkheid hoger gewaardeerd. Daar staat tegenover dat deze organ isaties ook beschikken over een veelvoud van het aantal medewerkers en bijbehorend budget. In vergelijking tot deze organisaties blijken de Rotterdamse instelli ngen met een kleine bezetting toch behoorlijk hoge waardering te krijgen.
Het tweede element is het bereik. Kijkend naar de groep gebruikers waar een vaste relatie mee is opgebouwd dan geldt voor de kennisinstellingen dat zij hiervan tu ssen de 50 en 75 in hun netwerk hebben. Daarnaast is er nog een bredere groep die incidenteel gebruik maakt van de diensten. Uit eerder onderzoek van Panteia blijkt dat Brabantse provinciale kennisinstellingen doorgaans enkele honderden gebru ikers hebben. Tegelijkertijd is hun budget veel hoger (gemiddeld € 5,4 miljoen). In dat opzicht is het aantal gebruikers van de Rotterdamse kennisinstellingen in verhouding te noemen.
Voor de twee ondersteuningsinstellingen is het niet goed mogelijk uitspraken te doen over de verhouding tussen kosten en gebruikswaarde. Er zijn geen instellingen waa rmee een vergelijking kan worden gemaakt. Mate van overlap met landelijke en provinciale kennisinstellingen Niet alleen in Rotterdam zijn er instellingen die kennis en ondersteuning bieden. Er zijn diverse landelijke en provinciale instellingen die tot doel hebben maatschappelijke organisaties en overheden te ondersteunen op specifieke beleidsterreinen. Voor het onderzoek is een vergelijking gemaakt met organisaties die een kennis - en ondersteuningsfunctie als primaire doelstelling hebben. Daarnaast is er nog een divers palet aan branche- en belangenorganisaties die hun leden en anderen inhoudelijk kunnen onde rsteunen. Deze brede groep is buiten het onderzoek gelaten. Uit een inventarisatie van het aanbod van landelijke en provinciale kennisinstellingen komt naar voren dat deze thematisch vaak raakvlakken vertonen met de huidige vier Rotterdamse kennisinstellingen. Tegelijkertijd zijn er wel verschillen in diensten en doelgroepen die zij bedienen. Landelijk gaat met name aandacht uit naar de informatie en adviesfunctie en het onderhouden van een kennisdatabank. De Rotterdamse kennisinstellingen richten zich sterker op netwerkvorming en ondersteuning op maat.
8
C11004
De accentverschillen tussen de landelijke/provinciale en de vier Rotterdamse kennisi nstellingen zijn ook te herkennen in de typeringen die aan deze organisaties zijn gegeven. Organisaties zijn in de enquête door maatschappelijke organisaties op negen aspecten beoordeeld. Daaruit blijkt dat de landelijke instellingen hoger scoren op expertise en degelijkheid. Daarentegen zijn zij minder sterk in het verbinden van partijen en het praktijkgerichte karakter. Op deze punten scoren juist de Rotterdamse instellingen gemiddeld genomen beter. Naast het feitelijke aanbod en de mate van overlap daarin is er ook een duidelijk ve rschil in de mate van gebruik van landelijke/provinciale instellingen en de gemeentelijke. Van de doelgroep van het onderzoek is een minderheid van 41% van de respo ndenten gebruiker. Daarentegen maakt 86% gebruik van een gemeentelijke organisatie. Het is dus zeker niet zo dat alle gebruikers van Rotterdamse organisaties ook de landelijke instellingen gebruiken. Een specifieke categorie vormen de ondersteuningsinstellingen Vrijwilligerswerk Ro tterdam en Opzoomer Mee. Voor deze instellingen is geen regionale of landelijke org anisatie die vergelijkbaar aanbod kan bieden. Deze organisaties zijn volledige gericht op Rotterdam en uniek in hun soort. Potentiële overlap Wmo en armoede Voor Wmo en armoede is naar het beschikbare landelijke en provinciale aanbod gek eken. Dit aanbod is vergeleken met de vier functies die de andere kennisinstellingen in Rotterdam momenteel vervullen. Voor Wmo geldt dat daarop drie kenniscentra actief zijn (Movisie, JSO en Tympaan). Gezamenlijk vervullen deze drie van de vier functies. Het verbinden en bijeenbrengen van partijen (makelaarsfunctie) wordt door de landelijke en provinciale instellingen minder ingevuld. Overigens geldt voor de functie van ondersteuning op maat dat het bij andere instellingen om betaalde ondersteuning gaat (projecten in opdracht). Voor armoede biedt het Nibud diensten op hetzelfde terrein aan. Het Nibud dekt drie van de vier onderscheiden functies af. De makelaarsfunctie wordt niet ingevuld. Ve rder geldt ook voor het Nibud dat ondersteuning op maat betaald wordt aangeboden. 3.
Aanbevelingen
Uit het onderzoek komt naar voren dat er een duidelijke behoefte is aan kennis en ondersteuning en dat het voor partijen in het veld meerwaarde heeft dat daarvoor lokale instellingen aanwezig zijn. De behoeften sluiten aan op een deel van de huidige functies. Met name aan de makelaarsfunctie en de signalerende functie is duidelijk behoefte. De huidige instellingen blijken behoorlijk invulling te geven aan deze functies gezien het oordeel voor hun werkzaamheden en de meerwaarde daarvan. Er is sprake van overlap (thematisch en in diensten) met landelijke en provinciale kennisinstellingen. Met name de informatie/adviesfunctie is bij andere instellingen sterk ontwikkeld. Ook wordt veel ondersteuning op maat geboden (echter lang n iet altijd kosteloos). Rotterdamse kennisinstellingen onderscheiden zich op hun mak elaarsfunctie (het ondersteunen bij het bereiken van specifieke doelgroepen en kenni sdeling/contacten met andere organisaties). Aan deze functie blijkt ook veel behoefte in het veld te bestaan. Gezien deze verschillen in het aanbod tussen landelijke/provinciale en Rotterdamse instellingen en de behoeften van gebruikers blijkt er zeker ruimte te zijn voor lokale instellingen.
C11004
9
Op basis van de resultaten zijn vier aanbevelingen geformuleerd. 1.
Leg bij kennisinstellingen de nadruk op taken waar de meeste behoefte aan bestaat. De behoeften van gebruikers liggen met name in de signaleringsfunctie, het ondersteunen bij het bereiken van specifieke doelgroepen en kennisd eling/contacten met andere organisaties. Dit zijn behoeften die sterk aansluiten bij twee van de vier functies van de kennisinstellingen: de makelaarsfunctie en de signalerende/agenderende functie. Bij de keuze en invulling van activiteiten kan dan ook meer accent worden gelegd op het “makelen” en “agenderen”. Ten opzichte van de landelijke instellingen is overigens nog enige verbetering mogelijk in het signaleren/agenderen. De landelijke partijen scoren daarin iets hoger. Eén van de activiteiten waar wat minder behoefte aan is, is het verzamelen en ontsluiten van publicaties en cijfers (met uitzondering op het terrein van discriminatieb estrijding).
2.
Zet in op verbetering van verschillende organisatorische aspecten. In het verlengde van de taken zijn er ook organisatorische aspecten die voor verbetering vatbaar zijn. De instellingen blijven wat achter op slagvaardigheid. Ten opzichte van landelijke instellingen is ook de score voor communicatie iets lager. Verder valt op dat een deel van de kennisinstellingen zich vooral op hun traditionele achterban richt. Het bereik onder nieuwe doelgroepen ten opzichte van het verleden is relatief laag.
3.
Aandacht is gewenst voor versterking van samenhang en uitwisseling tussen de kennisinstellingen. Tussen de vier kennisinstellingen zijn er thema's die in elkaars verlengde liggen en worden regelmatig dezelfde doelgroepen bediend. De vier instellingen zijn zich bewust van de raakvlakken en werken op onderdelen samen , bijvoorbeeld voor de gezamenlijke kennisdatabank. Ook wordt er in projecten in toenemende mate samenwerking gezocht, hoewel uit verschillende interviews blijkt dat daarin nog steeds enige onderlinge koudwatervrees aanwezig is. Gezien de raakvlakken in thema’s en doelgroepen kan de samenwerking en samenhang nog zeker worden vergroot. Hiervoor zijn verschillende varianten denkbaar die ui teenlopen van projectmatige samenwerking tot organisatorische integratie. Welke variant de voorkeur geniet is met de opzet en resultaten van het onderzoek niet aan te geven. Dit is een vraag die door gemeente nader moet worden ingevuld.
4.
Overweeg een beperkte versterking van de kennisfunctie op het gebied van Wmo en armoede. De huidige kennisinstellingen hebben vier hoofdfuncties. Op het gebied van Wmo en armoede is geen behoefte aan organisaties die alle vier de ke nnisfuncties invullen. Voor Wmo is vooral behoefte aan een makelaarsfunctie. Dit is ook een functie die juist door landelijke partijen het minst wordt ingevuld. Voor de andere drie kennisfuncties kan van meerdere organisaties gebruik worden gemaakt. Voor armoedebeleid is behoefte aan twee functies: een makelaarsfunctie en een signalerende/agenderende functie. Deze eerste functie wordt landelijk niet ingevuld, de tweede wel. Niettemin is de behoefte voor beide functies dusdanig dat aan een Rotterdamse invulling veel waarde wordt toegekend.
10
C11004
1 1.1
Inleiding Achtergrond van het onderzoek Rotterdam heeft in Participatie: Kiezen voor Talent (burgerschapsbeleid voor de periode 2012-2015) ingezet op kennisontwikkeling en -deling rond de thema’s discriminatiebestrijding, emancipatie en diversiteit. Centraal daarbij stond de opzet van kenni scentra op deze thema's. Deze kenniscentra vervullen een tweedelijns expertisefunctie voor de stad. Zij faciliteren maatschappelijke organisaties en initiatieven in de stad en voeden tegelijkertijd de gemeente met informatie over relevante ontwikkelingen in de samenleving. De vier kenniscentra zijn:
RotterdamV: gericht op homo-emancipatie
Dona Daria: gericht op emancipatie
RADAR: gericht op discriminatiebestrijding
Kenniscentrum Diversiteit: gericht op diversiteit.
De kenniscentra zijn niet de enige tweedelijns organisaties die actief zijn op het g ebied van burgerschap. Stichting Opzoomer Mee & Bewonersidee heeft een ondersteuningsfunctie voor initiatieven van burgers voor hun straat of wijk. Vrijwilligerswerk Rotterdam (onderdeel van het Centrum Voor Dienstverlening, CVD) ondersteunt vri jwilligers en vrijwilligersorganisaties. Deze ondersteuningsinstellingen verschillen van de kenniscentra in type activiteiten en doelgroep. Bij de ondersteuningsfunctie ligt het accent meer op concrete begeleiding en het faciliteren van activiteiten en niet op ke nnisoverdracht en het vormen van netwerken. Ook de doelgroep verschilt. Bij kenni scentra gaat vooral om de eerstelijns organisaties en bij de ondersteuningsfuncties om burgers en vrijwilligersorganisaties. Kennisfunctie op landelijke en regionale schaal Niet alleen op gemeentelijk, maar ook op landelijk en provinciaal niveau is er een palet aan kennis- en ondersteuningsinstellingen die maatschappelijke organisaties en gemeenten ondersteunen in het sociaal domein. De kennisinstellingen zijn van oud sher vooral gericht op eerstelijns ondersteuning. Ze verzorgen diverse taken op het gebied van deskundigheidsbevordering, advisering en het organiseren van netwerken en uitwisseling. De doelgroep hiervan bestaat uit maatschappelijke organisaties als welzijnsinstellingen, corporaties, verenigingen of onderwijsinstellingen. In de onderstaande figuur is de relatie tussen de verschillende genoemde partijen weergegeven.
C11004
11
Figuur 1.1
Relatie tussen betrokken partijen
Gemeente als gebruiker Activiteiten
Landelijke en
Behoeften
Ondersteunings-
Gemeentelijke kenniscentra
provinciale kenniscentra Activiteiten
Behoeften
instellingen Activiteiten
Behoeften
Maatschappelijke
Burgers,
organisaties
vrijwilligersorganisaties
In Rotterdam vindt een heroriëntatie plaats op de meerwaarde van de kennisinfrastructuur en ondersteuningsstructuur. Niet alleen de wens tot bezuiniging, maar ook de aanwezigheid van instellingen op landelijk en regionaal niveau, werpt de vraag op of het noodzakelijk is ook op gemeentelijk niveau te beschikken over e en uitgebreide kennis- en ondersteuningsfunctie. Deze noodzaak kan optreden als de landelijke en regionale kenniscentra zich richten op andere thema's of doelgroepen. Ook kan het zijn dat gemeentelijke kenniscentra er beter in slagen lokale partijen te bereiken of in te spelen op lokale vragen. De mate waarin de lokale organisaties toegevoegde waarde hebben, dient te worden afgewogen tegen de kosten. Naast de heroriëntatie op de bestaande kennisinfrastructuur is de gemeente ook geï nteresseerd in hoeverre er behoefte binnen het veld bestaat aan een kennisfunctie op het gebied van Wmo en van armoede/schulddienstverlening. Op beide terreinen is op dit moment geen organisatie aanwezig die een kennisfunctie voor Rotterdam vervult.
1.2
Doelstelling en onderzoeksvragen Om inzicht te krijgen in de meerwaarde van de kennisinfrastructuur en ondersteuningsstructuur in het sociale domein in Rotterdam wil de gemeente inzicht krijgen in: 1.
de kennis- en ondersteuningsbehoeften bij de (Rotterdamse) samenleving en de gemeente
2.
de wijze waarop de huidige kenniscentra en ondersteuningsinstellingen inspelen op de vraag naar ondersteuning
3.
de hoogte van de kosten van de kenniscentra en ondersteuningsinstellingen in relatie tot het aantal gebruikers en de meerwaarde
4.
de aanwezige alternatieven op landelijk en regionaal (en mogelijk ook lokaal) niveau
5.
mogelijke alternatieven binnen de huidige structuur.
De vijf thema's die in het onderzoek centraal staan zijn nader onder te verdelen in onderzoeksvragen.
12
C11004
1. Behoefte aan kennis en ondersteuning bij het maatschappelijk middenveld en de gemeente
Aan welke vorm van kennis en ondersteuning hebben maatschappelijke organ isaties en de gemeente behoefte (signaleren, adviseren, netwerkvorming, etc)?
Op welke thema's is met name behoefte aan kennis en ondersteuning?
Hoe oordelen gebruikers over de meerwaarde van het huidige kennisaanbod en de ondersteuning door de instellingen voor hun eigen functioneren?
Indien geen gebruik wordt gemaakt van de gemeentelijke instellingen: wat is daarvoor de reden?
2. Wijze waarop de huidige kenniscentra en ondersteuningsinstellingen op dit moment invulling geven aan hun taken
Wat zijn de doelstellingen van de instellingen?
Wat is hun aanbod aan producten en diensten?
Wie zijn afnemers van deze producten en diensten?
Welke gegevens zijn bekend over de kwantiteit en kwaliteit van de producten en diensten?
In welke mate sluiten de producten en diensten aan op de geïnventariseerde behoeften/vraag?
3. Alternatieven voor Rotterdamse instellingen
Welke landelijke en regionale (en eventueel lokale) kennisinstellingen zijn actief in het burgerschap domein?
Welke doelstellingen, doelgroepen en producten bieden deze organisaties?
In welke mate past dit aanbod bij de geïnventariseerde behoefte/vraag bij maatschappelijke organisaties?
Maken maatschappelijke instellingen en de gemeente gebruik van andere kennisinstellingen? Welke zijn dat?
Hoe oordelen maatschappelijke instellingen over de meerwaarde van Rotterdamse instellingen ten opzichte van landelijk of regionaal aanbod?
4. Kosten van de instellingen in verhouding tot de meerwaarde voor gebruikers
Wat is het budget van de instellingen voor de activiteiten als kennis - en ondersteuningsinstelling?
Hoe verhouden de kosten zich tot het aantal gebruikers en de waarde die zij toekennen aan de activiteiten van de instellingen?
5. Aanbevelingen huidige structuur
Voldoet de huidige structuur aan de geïnventariseerde vraag/behoefte?
Zijn wijzigingen in deze structuur denkbaar gezien het aanbod van andere ke nnisinstellingen?
1.3
Onderzoeksopzet Het onderzoek bestond uit de volgende activiteiten:
C11004
1.
deskresearch landelijke en regionale kennisinstellingen
2.
deskresearch en interviews met de Rotterdamse instellingen
3.
enquête onder de doelgroep van (potentiële) gebruikers
4.
groepsinterview gemeente
5.
analyse en rapportage.
13
Deskresearch landelijke en regionale kennisinstellingen Deze fase had tot doel een totaalbeeld te geven van aanwezige kennisinstellingen die actief zijn op dezelfde thema's als de Rotterdamse kennisinstellingen. Aanwezige instellingen die binnen het sociaal domein actief zijn, zijn geselecteerd. Bij Rotterdamse instellingen en gebruikers is getoetst met welke organisaties zij bekend zijn. Dit l everde een lijst met tien organisaties op: Atria, Forum, Movisie, Artikel 1, Platform 31, Nederlands Jeugd Instituut, Pharos, Nibud, JSO en Tympaan. Van iedere organisatie hebben we de website geraadpleegd en is het meest recente jaarverslag bestudeerd. Dit hebben we vastgelegd in fatssheets per instelling. Deskresearch en interviews met de Rotterdamse instellingen Met de zes Rotterdamse kennis- en ondersteuningsinstellingen zijn interviews afgenomen. Verder zijn aanwezige werkplannen, jaarverslagen en beschikkingen bestudeerd. Met de gemeente zijn twee interviews gehouden om verder in te gaan op de aanwez ige ideeën over kenniscentra op het gebied van Wmo en armoede/schulddienstverlening. Enquête onder de doelgroep Van alle aanwezige en potentieel te vormen kenniscentra zijn gebruikers gedefinieerd. Via de instellingen en de gemeente Rotterdam zijn adresgegevens van (potentiële) gebruikers verzameld. In totaal gaat het om 262 maatschappelijke organisaties en medewerkers van de gemeente. Deze hebben een internetenquête toegestuurd gekr egen. Daarvan hebben er 98 deelgenomen aan het onderzoek, een respons van 37%. In bijlage 1 is een nadere uitwerking van de verschillende groepen gebruikers opg enomen. In de definiëring van de gebruikers is verschil gemaakt tussen (potentiële) kennisi nstellingen enerzijds en de ondersteuningsinstellingen anderzijds. Voor de kennisinste llingen geldt dat zij zich vanuit een tweedelijnsfunctie op maatschappelijke organis aties en de gemeente richten. Deze groepen maken integraal onderdeel uit van de doelgroep van het onderzoek. Voor de vrijwilligerscentrale Rotterdam en Opzoomer Mee is een selectie van de doelgroep benaderd. Alleen organisaties die vanuit een tweedelijnsfunctie worden bediend, zijn betrokken in het onderzoek. Voor de Vrijwi lligerscentrale betekent dit bijvoorbeeld dat het gaat om vrijwilligersverenigingen en maatschappelijke organisaties en niet om individuele vrijwilligers. Bij Opzoomer Mee lag het accent op de gemeente en gebiedscommissies en niet op de burgerinitiatieven (die het overgrote deel van de gebruikers vormen). Voor de Vrijwilligerscentrale en Opzoomer Mee geldt dan ook nadrukkelijk dat de resultaten alleen op de genoemde selectie van gebruikers betrekking hebben. Een beperking van het onderzoek is dat voor het verzamelen van adresgegevens van gebruikers en potentiële gebruikers, we gebruik hebben gemaakt van overzichten van vooral gevestigde partijen die bij de gemeente of kennisinstellingen op het netvlies staan. De betekent dat de behoeften van groepen die buiten het huidige blikveld va llen ook niet betrokken kunnen worden in de resultaten. Groepsinterview gemeente Met de accounthouders van de gemeentelijke organisaties is vervolgens een groepsi nterview gehouden om verder in te gaan op het functioneren van de instellingen, ve rbetermogelijkheden en mogelijke overlap met landelijke of regionale instellingen.
14
C11004
Analyse en rapportage Tot slot zijn de uitkomsten van de verschillende onderzoeksfasen geanalyseerd en vastgelegd in deze rapportage. De resultaten worden op onderdelen vergeleken met de uitkomsten van een onderzoek dat Panteia recent afrondde in opdracht van de pr ovincie Noord-Brabant. In het onderzoek Ondersteuningsbehoeften in kaart gebracht is onder een brede groep maatschappelijke organisaties onderzoek gedaan naar hun behoefte aan kennis en ondersteuning en de meerwaarde van acht Brabantse kennisinstellingen (provinciale steunfuncties) 2.
2
Panteia, Ondersteuningsbehoeften in kaart gebracht, een behoefte-onderzoek op de terreinen kunst, erfgoed, leefbaarheid en gezondheid, juni 2014.
C11004
15
2 2.1
De kennis- en ondersteuningsinstellingen De kenniscentra In 2012 is de beleidsregel Participatie: “Kiezen voor Talent” van kracht geworden. Met deze beleidsregel zijn kenniscentra op het gebied van burgerschap ingericht met de bedoeling de reeds aanwezige kennis te borgen, nieuwe kennis te ontwikkelen en ter beschikking te stellen aan professionals bij maatschappelijke organi saties, bedrijven gemeenteambtenaren en actieve burgers. Met de inrichting van de kenniscentra heeft de gemeente invulling gegeven aan de wens minder eerstelijns organisaties te onde rsteunen en een meer faciliterende rol op zich te nemen. De vier kenniscentra hebben een gemeenschappelijke opdracht meegekregen. Zij ric hten zich op vier taken: 1.
De informatie en adviesfunctie die vooral gericht is op een toename van kennis bij de (deel)gemeente(n), het maatschappelijk middenveld en de burgers van Rotte rdam;
2.
De agenderende functie die ervoor moet zorgen dat de desbetreffende beleidso nderwerpen onder de aandacht van politiek en samenleving blijven;
3.
De makelaarsfunctie waarbij het gaat om het ontwikkelen en onderhouden van (kennis) netwerken;
4.
De ondersteunende functie, die ervoor moet zorgen dat deelgemeenten en maatschappelijke organisaties beter toegerust zijn om op desbetreffende beleidsonde rwerpen activiteiten uit te voeren.
RADAR (kenniscentrum discriminatiebestrijding) is in 1983 opgericht als onderzoeksinstituut. Het is actief in meer dan 60 gemeenten, heeft een dekkingsgebied van 2,7 miljoen inwoners en beschikt over 4 vestigingen. RADAR onderscheidt zich van de andere kenniscentra door de schaalgrootte waarop zij opereert en doordat zij ook wettelijke taken uitvoert. Deze wettelijk taken zijn: onafhankelijk advies en bijstand verlenen aan gedupeerden van discriminatie en het opstellen van de jaarrapportage Wet Gemeentelijke Antidiscriminatie voorzieningen. RADAR functioneerde ook al als kenniscentrum voor de aanwijzing van de vier organisaties in 2012. Bijzonderheid is verder dat sinds 2012 het landelijke expertisecentrum Art. 1 ook bij RADAR is ondergebracht. Na het stopzetten van de subsidie aan deze landelijke organisatie op het gebied van discriminatie is Art. 1 in een bestuurlijke unie bij RADAR ondergebracht. Formeel zijn de organisaties gescheiden, maar operationeel is er na uwe onderlinge samenwerking. Art. 1 heeft nu vooral een onderzoeksfunctie en houdt zich bezig met een digitale kennisbank. RotterdamV (kenniscentrum homo-emancipatie) is in de jaren 90 ontstaan vanuit Humanitas en was destijds primair gericht op homoseksualiteit in de zorg. De organisatie is als zelfstandige stichting onder de naam Rotterdam Verkeert in 1994 gestart. De deskundigheid van de organisatie lag vooral bij de hulpverlening. In de loop der jaren is de organisatie deze kennis ook actief gaan uitdragen door middel van advis ering in trainingen. Sinds januari 2012 is het gestart als kenniscentrum en heeft het een omslag doorgemaakt. Met de benoeming van de organisatie tot kenniscentrum is de directe dienstverlening aan de homoseksuele doelgroep als activiteit vervallen en is de focus volledig op kennisoverdracht en advisering komen te liggen. Doelstelling is het verbeteren van de maatschappelijke situatie van homoseksuelen. RotterdamV richt
C11004
17
zich op twee functies: die van wegbereider (gericht op omgang door professionals met homoseksuelen in een kwetsbare positie) en van laboratorium (gericht op ontwikkeling en publicatie van methodieken voor professionals). RotterdamV is het kleinste van de vier kenniscentra. Er zijn drie vaste medewerkers (parttime) en een directeur in dienst. Dona Doria (kenniscentrum emancipatie), is in 2006 ontstaan uit een fusie van zes organisaties die zich richtten op de emancipatie van vrouwen in Rotterdam. In Dona Daria is na de fusie kennis en ervaring gebundeld om de emancipatie en ontwikkeling van alle vrouwen in Rotterdam te bevorderen. Dona Daria richt zich op zowel professionals, hoogopgeleide vrouwen en mannen als op laagopgeleide meer geïsoleerde vrouwen, mannen en jongeren. Thema’s zijn emancipatie, participatie, diversiteit, seksualiteit, gendergelijkheid, weerbaarheid, gezondheid en ouderbetrokkenheid. Het aanbod van Dona Daria is breder dan de taken die zij vanuit haar functie als kenni scentrum vervult. Voor eerstelijnstaken wordt financiering uit andere bronnen ontva ngen. Het RKD (kenniscentrum diversiteit) is in 2012 gestart en voortgekomen uit de samenwerking tussen twee partijen: SPIOR en PBR. SPIOR is ruim 25 jaar geleden opg ericht met als kerntaak de ondersteuning van vrijwilligersorganisaties met een Islamit ische identiteit. Het Platform Buitenlanders Rijnmond (PBR) is al meer dan 30 jaar de koepelorganisatie voor migrantenzelforganisaties in Rotterdam. Destijds hebben beide organisaties besloten gezamenlijk een voorstel in te dienen om in samenwerking een kenniscentrum op te starten. Dit kenniscentrum staat los van de verdere activiteiten van PBR en SPIOR die zich vooral op eerstelijnsactiviteiten voor de achterban richten. Het kenniscentrum richt zich op tweedelijns ondersteuning. Het RKD is als enige van de vier kenniscentra als volledig nieuwe organisatie gestart. Onderzoek ontwikkeling kenniscentra In 2013 is een eerste onderzoek gedaan naar de stand van zaken in de ontwikkeling van de kenniscentra 3. Het onderzoek schetst de ontwikkeling die de vier kenniscentra hebben doorgemaakt in hun verandering van functie (van uitvoerend naar ondersteunend). Enkele bevindingen uit het onderzoek zijn:
het veld is niet altijd bekend met de omvorming van de organisaties naar kenniscentra
de deskundigheid van de centra op de verschillende terreinen wordt herkend
de meerwaarde van de Rotterdamse kenniscentra ten opzichte van de landelijke organisaties wordt vooral gezien in de toegang tot doelgroepen in de wijken, ke nnis van de bevolkingssamenstelling en contacten met zelforganisaties
de kenniscentra hebben een tweedelijns functie, maar ontplooien voor een deel nog eerstelijns activiteiten. Hiervoor wordt via andere wegen financiering verkregen.
2.2
De ondersteuningsinstellingen Op het gebied van burgerschap zijn twee ondersteuningsinstellingen actief die in het onderzoek zijn betrokken. De beide instellingen verschillen in hun opdracht duidelijk van de kenniscentra. Vrijwilligerswerk Rotterdam heeft bijvoorbeeld geen thematische insteek, maar richt zich op vrijwillige inzet op diverse beleidsterreinen. Op een beperkt aantal punten zijn wel raakvlakken te herkennen in de type activiteiten. Zo wor3
Van uitvoeringsorganisatie naar kenniscentrum, Een onderzoek naar de ontwikkeling van de kenniscentra burgerschap, RSO, juni 2013.
18
C11004
den bijvoorbeeld wel trainingen en cursussen gegeven door Vrijwilligerswerk Rotterdam. Voor Opzoomer Mee gelden de raakvlakken in nog mindere mate. De organisatie richt zich vooral op administratieve ondersteuning en begeleiding van bewonersiniti atieven. Vrijwilligerswerk Rotterdam. Vrijwilligerswerk Rotterdam is in 2013 ontstaan uit verschillende steunorganisatie op het gebied van vrijwilligerswerk. De organisatie geeft nu als enige invulling aan het ondersteunen van de vrijwillige inzet in de gemeente Rotterdam. Het vervult daarin een tweedelijnsfunctie. Doel is de kwaliteit van het vrijwilligerswerk te verbeteren door het ondersteunen, adviseren, scholen en begeleiden van vrijwilligersorganisaties, burgers en andere organisaties. Vrijwilligerswerk Rotterdam maakt organisatorisch onderdeel uit van het Cent rum Voor Dienstverlening. Met de gemeente zijn 12 typen activiteiten afgesproken waarop Vrijwilligerswerk Rotterdam concrete prestaties moet bereiken. In hoofdlijnen zijn de activiteiten:
informatie en advies aan (potentiële) vrijwilligers
bemiddeling tussen vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties
advies en ondersteuning vrijwilligersorganisaties
vrijwilligersverzekering
bevorderen deskundigheid
promotie en waardering vrijwilligerswerk
netwerken ondersteunen
onderzoek en ontwikkeling.
Binnen deze activiteiten zijn specifieke afspraken gemaakt met de gemeente over te bereiken doelgroepen, gebiedsgericht werken en contacten met het bedrijfsleven. Een belangrijke uitdaging is bijvoorbeeld de verbinding met de op te richten wijkteams en de omgang met de ondersteuningsvraag die zij constateren. De Stichting Opzoomer Mee & Bewonersidee 4 is opgericht in 1994 en verzorgt al jaren de bekende Opzoomercampagne in Rotterdam. De missie van het Opzoomeren is het opbouwen en duurzaam onderhouden van straatnetwerken (sociale netwerken op straatniveau). Inmiddels is er een ‘schatkist’ van 1.800 straten waardoor er een groot straatnetwerk is ontstaan, dat nog steeds groeiende is. Naast de Opzoomercampagnes ondersteunt Opzoomer Mee & Bewonersidee sinds 2009/2010 ook bewonersinitiatieven. Dit gebeurde in opdracht van de Gemeente Rotterdam en op basis van afspraken op maat met de deelgemeenten. De deelgemeenten hadden eigen budgetten (voor een deel via zogenaamde trekkingsrechten afkomstig van Opzoomer Mee & Bewonersidee) en eigen subsidiebureaus. Na de verkiezingen van 19 maart 2014 en de inrichting van de gebiedscommies heeft Opzoomer Mee & Bewonersidee de opdracht gekregen de stedelijke ondersteuning op zich te nemen. Eén van de gevolgen van de transitie van het ambtelijk apparaat is dat de gebiedscommissies geen eigen subsidiebureau hebben. Voor de ondersteuning en toekenning van budget voor bewonersinitiatieven door gebiedscommissies is een uniforme werkwijze en stedelijke infrastructuur ontwikkeld. De gebiedscommissies wo rden bijgestaan door de gebiedsorganisatie, de ambtelijke experts bij de stad (clusters en RSO) en een ‘stedelijke ondersteuningsstructuur’. Deze laatste ondersteuning dient om de bewoners op inhoud te adviseren over de aanvragen voor bewonersinitiatieven 4
Een uitvoerige beschrijving van Opzoomer Mee en het functioneren van de stedelijke ondersteuningsstructuur van de bewonersinitiatieven is opgenomen in het rapport: Ondersteuning in kaart, Panteia, oktober 2014.
C11004
19
en om de administratieve afhandeling van de aanvragen te verzorgen. Deze stedelijke ondersteuningsstructuur is belegd bij de Stichting Opzoomer Mee & Bewonersidee. 5 Voor ondersteuning bij bewonersinitiatieven tot € 10.000 heeft het college bepaald dat de gebiedscommissies gebruik moeten maken van deze diensten.
2.3
Verkenning behoeften Wmo en Armoede/schulddienstverlening Op het gebied van Wmo en armoede/schulddienstverlening zijn geen specifieke kenniscentra in de gemeente aanwezig. Het vorige college heeft de wens uitgesproken ook op het gebied van Wmo een kenniscentrum te realiseren die volgens dezelfde uitgangspunten moet functioneren. Dit kenniscentrum zou in samenhang werken met een Wmo-klachtenmeldpunt en de op te richten Brede Raad voor beleidsadvisering op de Wmo en de Jeugdwet. Voorzien was dat het kenniscentrum een rol zou kunnen spelen ten behoeve van de Wijkteams die in oprichting zijn, VraagWijzers, lokale pla tforms (die de verschillende gehandicapte en seniorenorganisaties vertegenwoordigen) en de verbinding met de Brede Raad zou verzorgen. De plannen tot de vorming van het kenniscentrum zijn voorlopig stopgezet. Voor het terrein van armoede en schulddienstverlening zijn geen concrete voornemens vanuit de gemeente tot vorming van een kenniscentrum. Momenteel functioneren een aantal overlegplatforms en sociale platforms binnen de gemeenten. Deze zijn vooral gericht op onderlinge kennisdeling. Een meer agenderende en signalerende functie hebben deze overlegplatforms niet. Bovendien is geen dekkende structuur binnen de verschillende gebieden in Rotterdam aanwezig. Vanuit het veld is aangegeven dat behoefte bestaat aan een expertisecentrum op dit terrein. Hoewel er op beide terreinen op dit moment geen concrete voornemens zijn een kenniscentrum op te richten, wil de gemeente wel inzicht krijgen in de behoeften die spelen in het veld.
5
20
Brief B&W aan Gemeenteraad 14MO004751-1375935 Bewonersinitiatieven d.d. 2 april 2014.
C11004
3 3.1
Behoeften in beeld Inleiding Om het gewenste inzicht te verschaffen in het oordeel van afnemers van diensten van de kenniscentra en ondersteuningsinstellingen, is onder deze doelgroep een vrage nlijst afgenomen. Het doel was enerzijds om de behoeften bij het maatschappelijk middenveld en de gemeente in kaart te brengen, en anderzijds om hier tegenover te zetten op welke wijze de kenniscentra en ondersteuningsinstellingen momenteel voorzien in deze behoeften.
3.2
Behoeften aan kennis en ondersteuning Instellingen die kennis en ondersteuning bieden richten zich op diverse thema’s. Om inzicht te krijgen in de primaire informatie- en ondersteuningsbehoefte is een aantal vragen gesteld. De vragen benaderden de behoefte vanuit de volgende twee aspecten:
Wat is het belang van ondersteuning op dit gebied?
Is er voldoende inzicht in waar men terecht kan met vragen op dit gebied?
In onderstaande tabel is van acht beleidsthema’s weergegeven hoe belangrijk (op een schaal van 1 tot 10) het voor de respondent is om kennis en ondersteuning op dit gebied te ontvangen. Tabel 3.1
Informatiebehoefte respondenten (n=98) Belang
Vrijwillige inzet
8,4
Buurt- en wijkinitiatieven
8,2
Diversiteit
8,2
Armoede en schulddienstverl.
8,0
Discriminatiebestrijding
7,9
Wmo
7,9
Emancipatie
7,9
Homo-emancipatie
7,5
Figuur 3.1 laat zien in welke mate men inzicht heeft in waar men terecht kan voor de gewenste kennis of ondersteuning.
C11004
21
Figuur 3.1
Inzicht in waar men nu terecht kan (1=geen inzicht, 4=goed inzicht)
Het belang van kennis en ondersteuning is er met name op het gebied van diversiteit, buurt & wijkinitiatieven en vrijwillige inzet. Het belang is overigens voor de overige thema’s weinig minder. Alleen op het gebied van homo-emancipatie is de noodzaak tot kennis of ondersteuning relatief gezien wat minder. Voor vragen met betrekking tot homo-emancipatie weet de gemiddelde respondent goed waar men terecht kan. Ook voor emancipatie en discriminatie-bestrijding is dit inzicht redelijk tot goed. Voor buurt- en wijkinitiatieven en met name maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is het inzicht wat beperkter. Uit bovenstaande blijkt dat de Wmo een aandachtspunt is. De behoefte aan kennis en ondersteuning is aanwezig en er is relatief beperkt inzicht in waar men h iervoor terecht kan. Uit een aanvullende vraag over de Wmo komt verder naar voren dat ruim 30% van de respondenten, voor wie Wmo relevant is, beperkt op de hoogte is van de actuele ontwikkelingen op dit gebied (zie figuur 3.2). Figuur 3.2
Inzicht in actuele ontwikkelingen Wmo
Van de respondenten die actief zijn op het gebied van armoede en schuldhulpverlening geven 7 van de 16 aan dat zijn of haar organisatie deelneemt aan een overlegplatform. Dit overlegplatform functioneert volgens deze betrokkenen ‘redelijk’. Van de 9 respondenten die niet deelnemen aan een overlegplatform op dit gebied, hebben 2 respondenten hier erg veel behoefte aan en 4 respondenten een ‘redelijke behoefte’.
22
C11004
3.3
Vorm van kennis en ondersteuning In tabel 3.2 is weergegeven aan welke vormen van ondersteuning of kennisvergroting de respondenten behoefte hebben. Hierbij konden zij meerdere antwoorden geven. Hierdoor tellen de percentages niet op tot honderd, maar kan er we l in kaart worden gebracht wat populair is. Alle percentages hoger dan 50% zijn licht gearceerd. Ongeacht het thema zijn een aantal vormen van ondersteuning en kennisvergroting meer gewild dan anderen. Er is met name behoefte aan de volgende drie vormen:
Kennisdeling of contacten met andere collega organisaties
Ondersteuning bij het bereiken van specifieke doelgroepen
Signaleren of agenderen van verbetermogelijkheden.
Daarnaast zijn er op enkele terreinen nog hele specifieke behoeften. Op het gebied van vrijwillige inzet is veel behoefte aan het uitwisselen van vraag en aanbod van mensen en diensten. Op het terrein van discriminatiebestrijding worden publicaties relatief vaak genoemd. Verder is opvallend dat sommige vormen van ondersteuning weinig gevraa gd worden. De minst genoemde voorbeelden zijn: vertaling van inzichten uit publicaties naar de praktijk, deelname aan cursus/training/workshop, gebruik methodieken en (les)materialen en coaching of advies op maat van een deskundige. Deze vormen zijn bij alle thema’s door minder dan de helft van de respondenten aangekruist.
C11004
23
Tabel 3.2 Aan welke vorm van ondersteuning of kennisvergroting is behoefte?
30%
20%
30%
30%
((n=10) 70%
56%
19%
44%
38%
25%
69%
lening (n=16)
schulddienstver-
35%
65%
41%
24%
35%
18%
47%
tie (n=17)
emancipa-
36%
76%
72%
60%
28%
36%
44%
72%
inzet (n=25)
Vrijwillige
21%
28%
31%
52%
45%
31%
21%
48%
48%
(n=29)
Wmo
26%
29%
39%
55%
65%
35%
26%
26%
19%
55%
(n=31)
wijkinitiati.
16%
26%
16%
39%
58%
58%
23%
26%
19%
26%
45%
(n=31)
Diversiteit
25%
21%
29%
18%
43%
64%
54%
21%
29%
29%
43%
50%
tie (n=28)
Emancipa-
Buurt- en
80%
44%
24%
32%
21%
29%
19%
29%
Homo-
50%
44%
0%
32%
24%
39%
32%
Armoede en
50%
13%
41%
32%
34%
35%
Discriminatie-
Beleidsadviezen
20%
38%
18%
52%
28%
Deelname aan cursus/training/workshop voor vergroten kennis Gebruik methodieken en (les)materialen Coaching of advies op maat van een deskundige
collega organisaties Ondersteuning bij het bereiken van specifieke doelgroepen Ondersteuning bij uitvoering van projecten
naar de praktijk Vertaling van gemeentelijk beleid naar de praktijk
(n=10)
Kennisdeling of contacten met andere
60%
38%
18%
72%
bestrijding
Ondersteuning bij subsidieaanvragen
10%
44%
29%
Signaleren of agenderen van verbeter-
publicaties en cijfers
30%
38%
mogelijkheden
Vertaling van inzichten uit publicaties
30%
Uitwisseling van vraag en aanbod van mensen of diensten
C11004
24
Praktische lokale informatie lijkt het meest gewenst, met name om in contact te k omen met collega’s en doelgroepen. Uiteraard is er overlap tussen de vormen van o ndersteuning. Zo is er behoefte aan ondersteuning bij het bereiken van specifieke doe lgroepen, maar niet aan allerlei praktische zaken als cursussen, methodieken, coaching of advies op maat. Verder is opvallend dat een kennisbank weinig prioriteit lijkt te hebben.
3.4
Oordeel Rotterdamse kennis- en ondersteuningsinstellingen Om een beter beeld te krijgen van het functioneren van de Rotterdamse instellingen is gevraagd in hoeverre negen typeringen passend zijn. Deze typeringen zijn per organisatie gevraagd. Ditzelfde is gedaan voor landelijke en provinciale instellingen. Figuur 3.3 geeft de beoordeling van de Rotterdamse kennisinstellingen weer op deze aspecten. Ter vergelijking is tevens het landelijk gemiddelde weergegeven. Het landelijk gemiddelde is berekend door de beoordeling van de diverse landelijke instellingen samen te nemen. De figuur laat zien dat de landelijke instellingen goed scoren op de meeste aspecten. Met name de expertrol, de degelijkheid en de signaleringsfunctie van de landelijke en provinciale instellingen scoren hoog. Achterblijvende aspecten zijn het kunnen verbi nden van partijen en de slagvaardigheid. Ook scoren de praktijkgerichtheid en de communicatie weliswaar goed, maar gemiddeld iets lager dan de overige aspecten. Beeld per instelling Ten opzichte van het gezamenlijk beeld van de landelijke instellingen blijven de Ro tterdamse instellingen op enkele aspecten iets achter (gedegen, signaleren). Op andere punten zijn de scores gelijkwaardig of weer wat hoger (verbinden van partijen, pra ktijkgerichtheid). Uiteraard is er wel variatie tussen de Rotterdamse instellingen onde rling.
Dona Daria scoort over de hele linie goed. Sterke punten zijn de praktijkgerichtheid, het verbinden van partijen en het “weten wat er speelt”. Ook wordt gevonden dat Dona Daria een stevig netwerk heeft.
RADAR doet het met name erg goed in het signaleren. Ook krijgt het een goede beoordeling als expert en heeft het van de Rotterdamse organisaties de hoogste score voor de gedegenheid. De organisatie “weet wat er speelt” en heeft een st evig netwerk. Voor het verbinden van partijen is de score gemiddeld; voor praktij kgerichtheid blijft deze iets achter bij de andere organisaties.
RKD scoort over de gehele linie redelijk en heeft weinig zwakke punten. Alleen voor communicatie is de score iets lager dan voor de andere organisaties. Ook is de slagvaardigheid iets minder beoordeeld.
RotterdamV scoort op meerdere aspecten redelijk, maar blijft achter op het gebied van slagvaardigheid en het hebben van een stevig netwerk.
Voor Opzoomer Mee en Vrijwilligerswerk Rotterdam geldt dat verschillende van de genoemde aspecten minder relevant zijn vanuit hun taakstelling. De scores daarop liggen logischerwijs dan ook wat lager. Beide organisaties scoren goed op hun communicatie en praktijkgerichtheid.
C11004
25
Figuur 3.3
Oordeel over 9 aspecten van Rotterdamse kennisinstellingen (score op schaal van 1-5)
Nb: de staven tonen de niet-afgeronde cijfers waardoor kleine verschillen tussen identieke cijfers ontstaan
Niet alleen in de enquête, maar ook via interviews zijn betrokkenen van de gemeente gevraagd naar het functioneren van de instellingen. Voor de vier kennisinstellingen wordt in algemene zin aangestipt dat zij zeker als expert worden gezien. De desku ndigheid op de verschillende beleidsterreinen is aanwezig. Wel wordt voor enkele inste llingen, met name Dona Daria en het Kenniscentrum Diversiteit, gevonden dat ze proactiever richting zowel gemeente als achterban kunnen opereren. Ook wordt van beide organisaties gevonden dat zij zich relatief sterk richten op hun traditionele achterban en wat breder en vernieuwender kunnen opereren. De makelaarsfunctie en de advis ering van de gemeente worden bij Dona Daria en het Kenniscentrum Diversiteit relatief goed gevonden.
26
C11004
Over RADAR wordt opgemerkt dat deze nog meer vanuit de tweedelijnsrol kan oper eren. Dat wil zeggen dat het accent nog meer kan komen te liggen op ondersteunin g van organisaties/professionals en kennisoverdracht. Specifiek voor RotterdamV geldt dat het zoeken naar nieuwe partners en netwerken verbetering behoeft. Ook van RotterdamV wordt gevonden dat de organisatie zich scherper moet richten op het tweedelijnswerk. Over Vrijwilligerswerk Rotterdam wordt aangegeven dat een goede werkrelatie met de gemeente is opgebouwd waarbij sprake is van een partnership en voldoende eigen initiatief. Gevonden wordt dat de functies die de organisatie dient uit te voeren, goed worden ingevuld. Totaalcijfer producten en diensten organisatie Respondenten hebben ook een totaalcijfer voor de producten en diensten van de zes instellingen gegeven. De kennisinstellingen krijgen een gemiddelde waardering van 7,3-7,6. De waardering voor de twee ondersteuningsinstellingen ligt iets lager. Tabel 3.3 Gemiddeld cijfer voor producten en diensten Organisatie
Totaaloordeel
Dona Daria (n=37)
7,6
RotterdamV (n=18)
7,5
RADAR (n=25)
7,4
Kenniscentrum Diversiteit (n=36)
7,3
Vrijwilligerswerk Rotterdam (n=27)
6,9
Opzoomer Mee & Bewonersidee (n=24)
6,8
Een interessante vraag die zich aandient is welk van de 9 aspecten het meest van invloed zijn op het totaaloordeel. Om deze vraag te beantwoorden is een analyse ui tgevoerd, waarbij is gekeken in welke mate het totaaloordeel afhangt van de verschi llende aspecten. Het onderscheid naar organisatie is hierbij niet meegenomen . Gekeken is juist naar welk(e) aspect(en) het totaaloordeel over een lokale organisatie bepalen. Uit de analyse komt naar voren dat het belangrijkste onderscheid in het totaalcijfer wordt gemaakt door het aspect ‘Is praktijkgericht’. Dit verband is sterk te noemen. Het gemiddelde totaalcijfer is een 7,3. In totaal zijn 151 beoordelingen van Rotte rdamse kennisinstellingen gemaakt. De 54 respondenten die een beoordeelde kennisinstelling zeer praktijkgericht vonden, gaven deze instelling gemiddeld een 8,4 als t otaalcijfer. De 97 respondenten die een kennisinstelling redelijk tot helemaal niet pra ktijkgericht vonden, gaven deze instelling gemiddeld een 6,7.
C11004
27
Figuur 3.4
Impact praktijkgerichtheid op totaalcijfer regionale kennisinstellingen
7,3 gemiddeld cijfer
8,4
6,7
praktijkgericht = zeer passend
praktijkgericht < zeer passend
Reden niet-gebruik In tabel 3.4 is weergegeven wat voor respondenten de beweegredenen zijn om geen gebruik te maken van de producten of diensten van een Rotterdamse kennisinstelling . Het gaat hierbij om deze respondenten die in de vragenlijst aangaven behoefte te hebben aan ondersteuning op het gebied waar deze instelling zich op richt. Er zijn drie instellingen weergegeven. Met de overige drie instellingen hadden slechts weinig re spondenten geen ervaring. Op deze terreinen is blijkbaar een goede match aanwezig tussen de behoeften en het aanwezige kenniscentrum. Tabel 3.4 laat duidelijk zien dat het voornamelijk onbekendheid met de diensten en producten is van een kennisinstelling is die ten grondslag ligt aan het niet -gebruik maken van een instelling. Alleen in het geval van Opzoomer M ee speelt het ook een rol dat voor de specifieke groep respondenten die in dit onderzoek zijn benaderd de diensten en producten niet goed aansluiten op de behoefte. Positief is het verder dat er nooit sprake is van te hoge kosten en zelden een negati eve eerdere ervaring. Ook zijn er weinig alternatieven voor handen. Er zijn bijna geen producten of diensten van andere organisaties op de markt die beter aansluiten op de behoefte. Tabel 3.4 Redenen om geen gebruik te maken van instellingen
Kenniscentrum
Diensten en
Alternatieve
Een eer-
Niet goed
Niet goed
producten
diensten en
dere erva-
bekend met
bekend met
sluiten niet
producten die
Kosten
ring is
bestaan
diensten en
aan op be-
beter aansluiten
zijn te
niet goed
organisatie
producten
hoefte
op behoefte
hoog
bevallen
39%
62%
15%
15%
0%
8%
39%
31%
8%
8%
0%
0%
9%
30%
44%
13%
0%
0%
Diversiteit (n=13) Vrijwilligerswerk R'dam (n=13) Opzoomer Mee (n=23)
28
C11004
3.5
Meerwaarde kennis- en ondersteuningsinstellingen De meerwaarde van de Rotterdamse kennisinstellingen is op verschillende manieren bevraagd. Gekeken is naar:
het belang van een organisatie die zich specifiek voor Rotterdam richt op een bepaald thema
de mate waarin de dienstverlening van één van de organisaties de respondent verder helpt in zijn werkzaamheden
hoe groot de invloed is op de respondent als deze geen gebruik zou kunnen maken van de diensten van één van de organisaties.
Belang van organisatie voor Rotterdam Uit onderstaande figuur 3.4 komt namelijk naar voren dat er aan alle thema’s redelijk tot veel belang wordt gehecht. Het meeste belang wordt gehecht aan de aanwezigheid van organisatie op het gebied van armoede en schulddienstverlening. Figuur 3.5
Belang aanwezigheid organisatie specifiek op Rotterdam gericht
De vraag naar het belang is ook uitgesplitst naar vijf hoofdgroepen van respondenten (gemeente, onderwijs, vrijwilligersorganisaties, professionele instellingen en anders) . Voor ieder beleidsterrein is voor de vijf groepen een gemiddelde berekend. Dit gemiddelde is alleen berekend als er voldoende waarnemingen per groep zijn. In de tabel is te zien dat over het algemeen de verschillen tussen de groepen per thema beperkt zijn. Respondenten afkomstig van de gemeente noemen het belang over het algemeen iets lager. Enige thema waar dit afwijkt, zijn buurt- en wijkinitiatieven waar de gemeente een hoger belang toekent dan de andere groepen.
C11004
29
Tabel 3.5
Belang aanwezigheid organisatie specifiek op Rotterdam gericht, uitgesplitst naar groepen respondenten (schaal 1-5) Vrijwillige inzet
Emancipatie
4,6
4,2
4,3
Vrijwilligersorganisaties
4,7
Professionele instellingen
4,7
Anders
4,5
4,0 5,0
4,5
4,7 4,8
4,4
4,8
4,3 4,5
4,6
5,0
4,4
4,7
4,6
4,6
4,7 4,3
Homoemancipatie
Buurt- en wijkinitiatieven
4,8
4,7
Diversiteit
Armoede en schulddienstverlening
4,4
Onderwijs
Discriminatiebestrijding
Wmo
Gemeente
4,6
De lege cellen geven aan dat door die groep geen antwoord is gegeven of dat het aantal waa rnemingen te laag was om een gemiddelde te presenteren.
Enkele citaten, waarmee respondenten het belang van de aanwezigheid van bepaalde organisaties treffend omschrijven, zijn hieronder weergegeven. De rode draad door de antwoorden, ongeacht om welke instelling of welk thema het gaat, is dat er vooral een behoefte is aan lokale kennis, verbindingen en netwerken, soms zelfs o p wijkniveau. “Alleen al de vele (toekomstige) veranderingen in het Wmo-speelveld van dit onderwerp, maakt een efficiënte en deskundige begeleiding noodzakelijk. "Van een kluwen een draad maken", zie ik als de belangrijkste opdracht.” “Armoede en schulddienstverlening is een groot thema! Veel mensen leven op armo edegrens en kennen de wegen / mogelijkheden niet. Groot bos.” “Rotterdam heeft veel belang bij initiatieven die buurtbewoners verbindt. Een organ isatie die in de wijken/buurten werkt, kent de mensen en kan lokaal insteken op hun behoeftes en initiatieven.” “Juist in zo'n diverse stad als Rotterdam, met zo'n multiculturele populatie, is vr ijwilligerswerk een ingewikkeld thema. Erg cultureel ingebed ook, en essentieel dat ook hier participatie wordt gestimuleerd.” “Rotterdam is de op een na grootste stad van Nederland met een zeer diverse bevo lkingsgroep. Lijkt mij dat een organisatie die de stad, haar inwoners en het netwerk kent, in dit geval op het gebied van emancipatie, een meerwaarde heeft.” “Van belang om de vertaalslag te kunnen maken van landelijk antidiscriminatiebeleid naar lokale anti-discriminatiepraktijk.” “In Rotterdam is het thema diversiteit zeer belangrijk en aanwezig, hierbij is de Ro tterdamse situatie redelijk uniek wat betreft diversiteit in de stad en samenstelling van de bevolking.” “Er nog steeds groepen niet weerbaar genoeg zijn in de Rotterdamse samenleving en onvoldoende ruimte krijgen te zijn wie ze zijn.”
30
C11004
Meerwaarde van dienstverlening De concrete meerwaarde van de Rotterdamse instellingen is uitgevraagd met twee vragen (zie figuur 3.5 voor de resultaten van deze vragen). De mate waarin de dienstverlening respondenten verder helpt in het werk wordt beoordeeld met een ci jfer rond de 7. Dona Daria, Kenniscentrum Diversiteit en RADAR scoren hier hoger dan de andere instellingen. De dienstverlening van het Kenniscentrum Divers iteit zou het meest gemist worden. Figuur 3.6
Meerwaarde Rotterdamse kennisinstellingen
In welke mate helpt de dienstverlening u verder in uw
Hoe groot zou de invloed zijn als u de dienstverle-
werk of activiteiten? (schaal 1 t/m 10)
ning zou missen? (schaal 1 t/m 5)
Dona Daria
7 ,4
Dona Daria
Kenniscentrum Diversiteit
7 ,2
Kenniscentrum Diversiteit
3 ,5
Radar
7 ,2
Radar
3 ,4
Vrijwilligerswerk Rotterdam
6 ,9
Rotterdam V
6 ,8
Opzoomer Mee
6 ,4
1
2
3
4
5
6
7
8
3 ,3
Vrijwilligerswerk Rotterdam
3 ,1
Rotterdam V
3 ,1
Opzoomer Mee
3 ,0
Zeer klein
Redelijk klein
Niet groot/klein
Redelijk
Interpretatie van de cijfers voor de meerwaarde De vraag is uiteraard in hoeverre de cijfers voor de meerwaarde van instellingen mo eten worden geïnterpreteerd. Zijn deze als hoog of laag te typeren? Uit een eerder o nderzoek dat Panteia uitvoerde voor de provincie Noord-Brabant is een goed referentiekader te scheppen. Dezelfde vragen zijn daarin voorgelegd aan maatschappelijke o rganisaties die gebruik maken van provinciale kennisinstellingen. De scores voor de mate waarin de dienstverlening van de Rotterdamse organisati es de respondent verder helpt in zijn werk liggen over de gehele linie hoger dan voor de Brabantse kennisinstellingen. In Brabant varieerden de uitkomsten tussen een 5,4 en 7,3. Voor Rotterdamse instellingen is dit 6,8 - 7,4 voor de kennisinstellingen en 6,4 6,9 voor de ondersteuningsinstellingen. Gemiddeld kwam de waardering in Brabant uit op een 6,3. In Rotterdam ligt dit op 7,1 Ook voor de vraag naar de invloed op de eigen werkzaamheden indien geen onde rsteuning zou zijn ontvangen, zijn uitkomsten beschikbaar. De scores in Brabant varieerden van 2,8-3,3. Gemiddeld kwamen deze organisaties op een 3,0. De meerwaa rde van de Rotterdamse instellingen bevindt zich daarmee op een hoger niveau (3,03,5 en gemiddeld 3,2) .
C11004
31
Zeer groot
4 4.1
Aanbod alternatieve instellingen Inleiding Niet alleen op gemeentelijk, maar ook op landelijk en provinciaal niveau is er een palet aan kennis- en ondersteuningsinstellingen die maatschappelijke organisaties en gemeenten ondersteunen in het sociaal domein. De kennisinstellingen zijn van oudsher vooral gericht op tweedelijns ondersteuning. Ze verzorgen diverse taken op het gebied van deskundigheidsbevordering, advisering en het organiseren van netwerken en uitwisseling. De doelgroep hiervan bestaat uit maatschappelijke organisaties als welzijnsinstellingen, corporaties, verenigingen of onderwijsinstellingen. Elk van deze organisaties heeft eigen accenten en doelgroepen. Relevant voor het onderzoek is de mate waarin deze landelijke en provinciale instellingen ac tief zijn op dezelfde thema's, de doelgroepen waar zij zich op richten en de producten die ze aanbi eden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het aanbod van deze landelijke en provinciale i nstellingen en de raakvlakken met de Rotterdamse organisaties. De instellingen zijn geselecteerd op basis van gesprekken met betrokkenen bij de gemeente en met de kennisinstellingen zelf en een uitgebreide deskresearch. Ook is in de enquête onder maatschappelijke instellingen gevraagd naar de instellingen waar zij buiten R otterdam gebruik van maken. Op basis daarvan heeft deskresearch plaatsgevonden van tien instellingen: 1.
Movisie
2.
Forum
3.
Atria
4.
Artikel 1
5.
Platform 31
6.
Nederlands Jeugdinsitituut
7.
JSO
8.
Pharos
9.
Tympaan
10. Nibud De belangrijkste resultaten zijn in dit hoofdstuk gepresenteerd.
4.2
Aanbod en overlap vergeleken Er zijn tien instellingen nader bestudeerd. Hiervan zijn er twee regionaal actief als provinciale instelling: JSO en Tympaan. Verder is Artikel 1 weliswaar als aparte land elijke kennisinstelling genoemd, maar in de praktijk is deze organisatie nauw verweven met RADAR.
C11004
33
Terreinen In de onderstaande tabel is per organisatie het domein genoemd waarop het actief is en zijn de belangrijkste producten/diensten aangegeven. De acht onderzochte domeinen in dit onderzoek zijn daarbij leidend. Een deel van de organisaties is ook op and ere terreinen als jeugd en zorg actief. Tabel 4.1
Overzicht beleidsterreinen Movisie
Discriminatiebestrijding
Forum
Atria
X
Diversiteit
Art. 1
Platform 31
X
Homo-emancipatie
X
Vrijwillige inzet
X
Bewonersparticipatie
X
JSO
Pharos
Tympaan
X
X
X
X X
X
Armoede/schulddienstverlening Wmo
Nibud
X X
Emancipatie
NJI
X X
X
X
Movisie heeft de meeste raakvlakken met de acht thema's die in dit onderzoek centraal staan. In totaal is Movisie op 15 terreinen actief, waarvan er zes overeenkomen met thema's waarop de kennisinfrastructuur en ondersteuningsstructuur van Rotte rdam zich richt. Bij de meeste andere organisaties is er een specifiek thema dat raakt aan de thema's van de Rotterdamse instellingen. Het NJI richt zich specifiek op jeugd en opvoeding en valt daarmee buiten de relevante thema's. Een specifieke opmerking ten aanzien van Forum is dat het ministerie van SZW heeft aangekondigd de subsidie aan Forum af te bouwen per 1 januari 2015. Onderzocht wordt of Movisie en het Verwey-Jonker Instituut onderdelen van het programma over kunnen nemen. Diensten Organisaties kunnen op dezelfde terreinen actief zijn, maar hun dienstenaanbod kan uiteraard wel verschillen. Voor de landelijke en provinciale organisaties is gekeken naar hun belangrijkste diensten. In tabel 4.2 is een overzicht opgenomen. Voor het opstellen van het overzicht is uitgegaan van de vier hoofdfuncties van de Rotterdamse kenniscentra (agenderen, informatie/advies, netwerkvorming/verbinden en ondersteuning; zie hoofdstuk 2). Deze functies zijn aangevuld met belangrijke functies die de ondersteuningsinstellingen uitvoeren. Tot slot is een extra functie to egevoegd (kennisdatabank), omdat dit bij alle landelijke en provinciale instellingen een zeer belangrijke plaats inneemt.
34
C11004
Tabel 4.2
Overzicht diensten Movisie
Forum
Atria
Art. 1
Platform 31
NJI
JSO
Pharos
Tympaan
Signaleren en agenderen
+
+
+
+
+
+
-
-
-
+
Informatie en advies
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Netwerkvorming en verbinden partijen
+
-/+
-
-
+
+
-
-/+
-/+
-
-/+
-
+
-
-
-/+
+
-/+
+
+
Bemiddeling vraag en aanbod
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Ondersteuning subsidieaanvragen
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Kennisdatabank
+
+
+
+
+
+
+
+
+
-/+
Ondersteuning op maat
= kernfunctie Rotterdamse kennisinstellingen = kernfunctie Rotterdamse ondersteuningsinstellingen = kernfunctie bij overige kennisinstellingen
Uit de tabel is op te maken dat de landelijke en provinciale organisaties zich zeker voor een deel ook richten op dezelfde functies als de Rotterdamse kennisinstellingen. Met name de signalerende functie en de informatie- en adviesfunctie wordt door de meeste instellingen ook uitgevoerd. Wel zijn hierin inhoudelijke verschillen te const ateren. De signalerende functie is bijvoorbeeld meer landelijk gericht. Netwerkvorming en ondersteuning op maat komt minder vaak voor. Netwerkvorming gebeurt vaak wel, maar dan vooral vanuit het perspectief van kennisverspreidin g. Partijen met elkaar verbinden en te laten samenwerken is veel minder vaak het doel. Ondersteuning op maat gebeurt met name door Atria, JSO, Tympaan en Nibud. Hierbij gaat het overigens wel om betaalde dienstverlening. Een belangrijke functie die alle landelijke en provinciale kennisinstellingen sterk on twikkeld is, is de kennisdatabank. Het verzamelen en ontsluiten van onderzoeken, m ethodieken, factsheets, handreikingen en andere relevante publicaties is doorgaans één van de hoofdtaken. In enkele gevallen wordt dit gecombineerd met een bibliotheeken archieffunctie (bijvoorbeeld bij Atria). Voor het aanbod van de twee Rotterdamse ondersteuningsinstellingen is landelijk geen vergelijkbaar aanbod te vinden. Weliswaar zijn Movisie en Tympaan actief op het te rrein van vrijwillige inzet, hun dienstenaanbod en doelgroep is wezenlijk anders. Het accent ligt veel meer op onderzoek en beleidsadvisering en veel minder op praktische ondersteuning. Voor de activiteiten van Opzoomer Mee geldt dit nog sterker. Daar waar Platform 31 zich richt op de kennisfunctie rond burgerparticipatie en leefbaa rheid, richt Opzoomer Mee zich op de praktische ondersteuning van bewonersinitiatieven. Overlap kenniscentra Op basis van het aanbod van de landelijke en provinciale instellingen is gekeken in hoeverre er sprake is van overlap met de Rotterdamse instellingen. Hierbij is een uitsplitsing gemaakt naar het beleidsveld, de aangeboden diensten, de doelgroepen waarop de diensten zich richten en het geografische werkgebied. Zoals hierboven geconstateerd beperkt de overlap zich potentieel alleen tot de vier Rotterdamse kenni scentra. Bij de overige organisaties of eventueel te vormen kennisinstellingen is er nauwelijks tot geen overlap. Op deze organisaties gaan we dan ook verder niet in.
C11004
Nibud
35
Overlap in beleidsveld: voor alle vier de Rotterdamse kenniscentra geldt dat er zeker overlap is in het werkveld waarbinnen ze actief zijn. Belangrijkste organisaties waarmee raakvlakken bestaan zijn:
bij Dona Daria Movisie en Atria
bij RKD vooral Forum
voor RotterdamV vooral Movisie
voor RADAR is dit het “eigen” Artikel 1.
Overlap in diensten: in het dienstenaanbod is ook een zekere overlap, maar deze is minder groot. De landelijke kennisinstellingen richten zich meer op kennisontwi kkeling en –verspreiding en minder op individuele ondersteuning/advisering en de makelaarsfunctie. Bij RADAR is er een duidelijk onderscheid tussen de taken van RADAR en Artikel 1 (die zich vooral richt op (internationale) onderzoeksprojecten en de databank).
Overlap in doelgroepen: tussen de doelgroepen waren de vier kenniscentra zich op richten is in de praktijk maar beperkt overlap te vinden met landelijke en regionale partijen. De landelijke en regionale partijen richten zich doorgaans meer op land elijke overheden, de provincie en brancheverenigingen. Ook gemeenten zijn vaak een doelgroep. Juiste de lokale maatschappelijke organisaties zijn minder in beeld.
Overlap in geografisch werkveld: in het verlengde van het voorgaande zit in dit aspect een duidelijk verschil. De landelijke en provinciale organisaties werken vooral op macroniveau leggen van daaruit contacten met lokale organisati es. De Rotterdamse instellingen werken meer op mesoniveau en leggen van daaruit ve rbinding met zowel landelijke als lokale partijen.
Tabel 4.3
Overlap met landelijke en regionale organisaties Overlap in beleidsveld
Overlap in diensten
Overlap in doelgroep
Overlap in geografisch werkveld
RADAR
+
-
-
-
Dona Daria
+
-/+
-/+
-
RKD
+
-/+
-/+
-
RotterdamV
+
-/+
-/+
-
-/+
-
-
-
Opzoomer Mee
-
-
-
-
Armoede/schulddienstverlening*
+
-/+
-
Wmo*
+
-/+
-/+
Vrijwilligerswerk Rotterdam
* Geen bestaande kennisinstellingen. Gekeken is naar de potentiële doelgroepen en werkveld Voor de vier Rotterdamse kenniscentra kan op basis van de analyse van het aanbod van andere instellingen het volgende worden geconcludeerd:
RADAR heeft alleen raakvlakken met Art. 1 als enige landelijke partij die zich op discriminatiebestrijding richt. Organisatorisch is er een duidelijke onderlinge taakverdeling. In de praktijk is daarom geen sprake van overlap, maar eerder van o nderlinge versterking.
Voor Dona Daria geldt dat thematisch wel raakvlakken zijn met andere landelijke organisaties. In de type diensten en doelgroepen zijn echter wel duidelijke verschi llen te noemen. In de praktijk is de overlap vrij beperkt
RKD heeft beperkt overlap met Forum. Deze organisatie zal echter verdwijnen waardoor eventuele overlap in de toekomst waarschijnlijk nog minder zal worden
36
C11004
RotterdamV heeft raakvlakken met Movisie. Evenals voor Dona Daria en RKD geldt dat de overlap in dienstverlening en doelgroep verschilt waardoor de overlap in de praktijk niet groot is.
Potentiële overlap kenniscentra Wmo en armoede/schulddienstverlening Voor Wmo en armoede kan het beschikbare landelijke en provinciale aanbod worden vergeleken met de vier functies die de andere kennisinstellingen in Rotterdam m omenteel vervullen. Hiermee ontstaat een beeld van de potentiële overlap op deze functies. Voor Wmo geldt dat daarop drie kenniscentra actief zijn: Movisie, JSO en Tympaan Gezamenlijk vervullen deze drie van de vier functies. Het verbinden en bijeenbrengen van partijen (makelaarsfunctie) wordt door de landelijke en provinciale instellingen minder ingevuld. Overigens geldt voor de functie van ondersteuning op maat dat het hier om betaalde ondersteuning gaat (projecten in opdracht). Voor armoede biedt het Nibud diensten op hetzelfde terrein aan. Het Nibud dekt drie van de vier onderscheiden functies af. De makelaarsfunctie wordt niet ingevuld. Verder geldt ook voor het Nibud dat ondersteuning op maat betaald wordt aangeboden.
4.3
Gebruik van de landelijke en provinciale instellingen In de enquête is ook ingegaan op het gebruik van landelijke en provinciale i nstellingen. Respondenten is gevraagd bij welk type instellingen ze informatie halen en of ze ook concreet gebruik maken van de hierboven behandelde organisaties. In onderstaande tabel is te zien dat naast gemeentelijke instellingen ongeveer de helft van de respondenten ook gebruik maakt van landelijke kennisinstituten. Ook collega organisaties zijn een belangrijke bron van kennis. Tabel 4.4
Van welke type instellingen wordt gebruik gemaakt voor vergroting kennis of ondersteuning Aantal
%
Gemeentelijke instelling
60
74%
Landelijk kennisinstituut
41
51%
Collega-organisatie
40
50%
Universiteit/wetenschappelijk instituut
34
42%
Branchevereniging/koepelorganisatie
25
31%
(Commercieel) onderzoeks- of adviesbureau
10
12%
4
5%
81
100%
Provinciale instelling Totaal
Aan respondenten die gebruik maken van landelijke of provinciale kennisinstituten is gevraagd welke van de onderstaande organisaties dit betrof. Het meest genoemd is Movisie. Op enige afstand volgen Platform 31 en Forum. Van andere instituten is beperkt gebruik gemaakt.
C11004
37
Tabel 4.5
Van welke landelijke of provinciale instellingen is gebruik gemaakt Aantal
%
Movisie
26
62%
Platform 31
14
33%
Forum
10
24%
Pharos
8
19%
Artikel 1
6
14%
Nederlands Jeugdinsitituut
6
14%
Tympaan
5
12%
JSO
4
10%
Zorgbelang Zuid-Holland
3
7%
Atria
2
5%
Nog andere organisatie(s)
11
26%
Totaal
42
100%
Uit de vergelijking met de landelijke en provinciale instellingen kan voorzichtig worden opgemaakt dat deze zeker wel worden gebruikt, maar lang niet door iedereen. Met name Movisie wordt veel genoemd. Zoals bleek in hoofdstuk 3 worden de landelijke en provinciale instellingen door de gebruikers als experts gezien die sterk zijn in het si gnaleren en gedegen opereren. Deze organisaties worden relatief minder goed gevonden in het verbinden van partijen, het slagvaardig opereren en het praktijkgerichte karakter. Juist hier dient dan ook de meerwaarde van de Rotterdamse instellingen te liggen. Een aantal instellingen slaagt hier ook in. Dona Daria en het RKD krijgen bi jvoorbeeld juist voor praktijkgerichtheid en het verbinden van partijen relatief hoge scores.
38
C11004
5 5.1
Kosten instellingen Inleiding Tegenover de waarde die gebruikers toekennen aan instellingen staan de daarbij b ehorende kosten. Van belang is dat het budget dat instellingen ontvangen voor het verrichten van hun taken in verhouding is tot de opbrengsten en de omvang van de gebruikersgroep. In dit hoofdstuk zijn de budgetten van de instellingen aangegeven. Verder is gekeken naar de verhouding van de kosten tot de meerwaarde van de instellingen. Voor dit laatste aspect is het uiteraard lastig een precieze indicator te geven. Daarom is g ebruik gemaakt van referentiegegevens uit het eerder aangehaalde onderzoek onder Brabantse kennisinstellingen. Met behulp van deze gegevens is een globale indicatie te geven.
5.2
Budget Voor hun functie als kenniscentrum ontvangen de organisaties subsidie vanuit de g emeente. Drie kenniscentra ontvangen hiervoor jaarlijks een bedrag van € 600.000 (RADAR, Dona Daria en RKD). RotterdamV ontvangt een bedrag van € 300.000. Naast deze financiering kunnen organisaties uiteraard ook uit andere bronnen middelen verwerven. In de onderstaande tabel zijn de totale budgetten van de vier kenniscentra vermeld. Tabel 5.1
Beschikbare budget in 2014 (in euro’s)
Organisatie
Subsidie vanuit beleidsre-
Totale budget**
gel participatie* RADAR
600.000
± 3.000.000
Dona Daria
600.000
± 1.000.000
RKD
600.000
600.000
RotterdamV
300.000
± 350.000
* Bron: beschikkingen 2014 ** Bron: interviews met kenniscentra
Voor RADAR geldt dat van de 600.000 subsidie er 308.000 is geoormerkt voor wettelijke taken. Het overige deel is voor de vier taken vanuit de kennisfunctie beschikbaar. Vrijwilligerswerk Rotterdam en Opzoomer Mee worden vanuit andere bronnen gefina ncierd. Vrijwilligerswerk Rotterdam ontvangt een budgetsubsidie. O pzoomer Mee wordt gefinancierd vanuit de Beleidsregel bewonersinitiatieven Rotterdam. Tabel 5.2
Beschikbare budget in 2014 (in euro’s)
Organisatie
Subsidie
Vrijwilligerswerk Rotterdam
2.246.667
Opzoomer Mee*
2.036.000
* Bron: beschikking februari 2014. Er volgt nog een gewijzigde beschikking voor 2014 waarin het definitieve bedrag is opgenomen.
C11004
39
5.3
Kosten in verhouding tot hun meerwaarde Onderdeel van de meerwaarde van de Rotterdamse instellingen is de verhouding tussen hun kosten en gebruikswaarde. Instellingen kunnen een hoge gebruikswaarde hebben, maar als hier hoge kosten tegenover staan, kunnen alternatieven efficiënter zijn. Ook het bereik van de instellingen (hoeveel organisaties maken gebruik van de diensten van de instellingen) speelt een rol. Voor de hoogte van de gebruikswaarde in relatie tot de kosten is het lastig een preci eze maatstaf te hanteren. Voor de vier kennisinstellingen kan wel een vergelijking worden gemaakt met de waardering voor en budgetten van landelijke en provinciale instellingen. Deze landelijke/provinciale organisaties krijgen op meerdere aspecten een iets hogere score. Op andere aspecten zijn de scores gelijk en in een enkel geval iets lager. Ten opzichte van de budgetten van deze organisaties is het niet verwonderlijk dat zij met name op organisatorische aspecten beter scoren. Niet van alle landelijke en provinciale organisaties is het jaarbudget bekend. Van degenen waarvan wel cijfers beschikbaar zijn, varieert de omvang van € 2,8 miljoen tot € 16,7 miljoen. Van de veel gebruikte organisaties (door respondenten) Movisie, Platform 31 en Forum is de jaaromzet respectievelijk € 14,2 miljoen, € 12,1 miljoen en € 5,5 miljoen. In vergelijking tot deze organisaties blijken de Rotterdamse instellingen met een kleine beze tting toch een redelijk gebruikswaarde te creëren. Het tweede element is het bereik. De precieze aantallen gebruikers van de kennisi nstellingen zijn niet goed af te bakenen. Er zijn mensen die alleen nieuwsbrieven lezen of incidenteel een training of workshop hebben gevolgd. Daarnaast zijn er organisaties waarmee een hechtere relatie is opgebouwd en waar vaker activiteiten mee of voor worden georganiseerd. Kijkend naar deze laatste groep gebruikers dan geldt voor de kennisinstellingen dat zij hiervan gemiddeld tussen de 50 en 75 in hun netwerk hebben. Daarnaast is er een grotere groep organisaties waar incidenteel contact mee is in het kader van een project, cursus of bijeenkomst. De omvang van deze groep is niet goed precies af te bakenen. Voor het aantal vaste partners kunnen we een vergelijking maken met Brabantse provinciale kennisinstellingen. Deze hebben doorgaans enkele honderden partners in hun netwerk. Tegelijkertijd is hun budget beduidend hoger. De totale begroting varieert van € 2,8 tot € 10,7 miljoen. Gemiddeld gaat het om € 5,4 miljoen. In dat opzicht is het aantal gebruikers van de Rotterdamse inste llingen in verhouding te noemen tot hun budget. Voor de twee ondersteuningsinstellingen is het niet goed mogelijk uitspraken te doen over de verhouding tussen kosten en gebruikswaarde. Er zijn geen instellingen waa rmee een vergelijking kan worden gemaakt.
40
C11004
6 6.1
Aanbevelingen voor de huidige structuur Inleiding Eén van de hoofdvragen van het onderzoek is in hoeverre de huidige structuur voldoet aan de geïnventariseerde behoeften. Daarbij gaat het niet alleen om de mate waarin het aanbod van de instellingen aansluit op de behoeften van gebruikers. Ook het aa nbod van andere instellingen is daarbij relevant. Specifiek staan we stil bij behoeften op het gebied van Wmo en armoedebeleid.
6.2
Taken van instellingen Kijkend naar de behoeften van gebruikers dan valt op dat deze met name liggen in de signaleringsfunctie, het ondersteunen bij het bereiken van specifieke doelgroepen en kennisdeling/contacten met andere organisaties. Dit zijn behoeften die sterk aansluiten bij twee van de vier functies van de kennisinstellingen. Zowel aan de makelaarsfunctie als aan de agenderende functie is behoefte. Dit geldt in iets mindere mate voor advisering en ondersteuning. Bij de keuze en invulling van activiteiten lijkt dan ook meer accent te kunnen worden gelegd op het “makelen” en “agenderen”. Eén van de activiteiten waar wat minder behoefte aan is, is het verzamelen en ontsluiten van publicaties en cijfers (met uitzondering op het terrein van discriminatiebestrijding). Al te veel inspanning op dit aspect levert weinig meerwaarde op voor gebruiker s. Andere partijen kunnen al voorzien in deze behoefte. Verder blijft het van belang te focussen op het praktijkgerichte karakter van de aangeboden kennis en ondersteuning. Juist dit aspect blijkt significant samen te hangen met het oordeel van gebruikers over instellingen. Voor de twee ondersteuningsinstellingen geldt dat zij andere taken hebben. Voor een deel komen de taken overeen met de geventileerde behoeften. Wel valt op dat zowel op het terrein van de vrijwillige inzet als buurt- en wijkinitiatieven relatief veel behoefte is aan het signaleren of agenderen van verbetermogelijkheden. Dit is geen expliciete taak van Vrijwilligerswerk Rotterdam en Opzoomer Mee. In het verlengde van de taken zijn er ook organisatorische aspecten voor verbetering vatbaar. Alle Rotterdamse instellingen blijven wat achter op slagvaardigheid. Ten o pzichte van landelijke instellingen is ook de score voor communicatie iets lager. Verder valt op dat een deel van de kennisinstellingen zich vooral op hun traditionele achte rban richt. Het bereik onder nieuwe doelgroepen ten opzichte van het verleden is rel atief laag. Ook komt uit de interviews naar voren dat de kennisinstellingen zich pro actiever kunnen opstellen in het betrekken van de gemeente bij hun werkzaamheden en terugkoppeling van bereikte resultaten.
Aanbeveling 1: Leg bij de vier kennisinstellingen meer accent op de makelaarsfunctie en de signal erende/agenderende functie. Het verzamelen en ontsluiten van publicaties en cijfers is alleen van meerwaarde op het terrein van discriminatiebestrijding.
C11004
41
Aanbeveling 2: Besteed aandacht aan verbetering op organisatorische aspecten bij de kennisinstelli ngen op het gebied van communicatie, slagvaardigheid en een proactieve houding bij het oppakken van nieuwe taken en werkzaamheden.
6.3
Onderlinge samenhang tussen instellingen Hoewel de zes instellingen zich richten op verschillende beleidsthema's zijn er in de praktijk zeker raakvlakken te constateren. Met name tussen de vier kennisinstellingen zijn er thema's die in elkaars verlengde liggen en worden regelmatig dezelfde doelgroepen bereikt. In het onderzoek is dit bijvoorbeeld terug te zien doordat de respo ndenten met gemiddeld twee instellingen ervaringen hebben opgedaan. Tegelijkertijd moet de onderlinge overlap in de gebruikers ook niet overdreven worden. De overlap bevindt zich met name bij onderwijsinstellingen en welzijnsorganisaties. De vier kennisinstellingen zijn zich bewust van de raakvlakken en werken op onderd elen samen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de gezamenlijke kennisdatabank. Kijkend naar de behoeften van de doelgroep dan heeft de samenwerking rond de kennisdatabank niet de meeste prioriteit. Voor organisaties die actief zijn op het gebied van discrim inatiebestrijding is dit een belangrijke functie, maar voor de organisaties op de overige thema's veel minder. Ook wordt er in projecten in toenemende mate samenwerking gezocht, hoewel uit verschillende interviews blijkt dat daarin nog steeds enige onde rlinge koudwatervrees aanwezig is. Juist op dit punt verwa chten verschillende respondenten meer van onderlinge samenwerking. Gezien de raakvlakken in thema’s en doelgroepen kan de samenwerking en samenhang nog zeker worden vergroot. Hiervoor zijn verschillende varianten denkbaar die uiteenlopen van projectmatige samenwerking tot organisatorische integratie. Welke variant de voorkeur geniet is met de opzet en resultaten van het onderzoek niet aan te geven. Dit is een vraag die door gemeente nader moet worden ingevuld. Bij Vrijwilligerswerk Rotterdam en Opzoomer Mee speelt de overlap met de andere instellingen veel minder. Vrijwilligerswerk Rotterdam heeft weliswaar organisaties als partner of gebruiker die ook te maken hebben met de kennisinstellingen, maar de aard van de diensten is wezenlijk anders. Dit geldt nog sterker voor Opzoomer Mee. Aanbeveling 3: Besteed aandacht aan versterking van de samenhang en uitwisseling tussen de kennisinstellingen.
6.4
Kennisfunctie Wmo en Armoede/schulddienstverlening In het onderzoek is specifiek stilgestaan bij behoeften op het gebied van Wmo en armoede/schulddienstverlening. Het belang dat wordt gehecht aan het ontvangen van kennis en ondersteuning op het gebied van Wmo is een 7,9 en armoede is een 8 ,0 (een gemiddelde score in vergelijking tot de andere thema’s). Gevraagd naar het belang van een specifieke organisatie die deze ondersteuning in Rotterdam biedt dan
42
C11004
krijgen beide thema’s redelijke hoge tot hoge scores (Wmo krijgt een 4,5 en armoede een 4,8 op een schaal van 5). Er wordt bij respondenten op deze thema's dus veel waarde gehecht aan een organisatie die op deze thema's kennis en ondersteuning biedt. Dit beeld wordt versterkt doordat op beide thema's het aantal respondenten dat goed zicht zegt te hebben op waar men terecht kan voor de gewenste kennis en ondersteuning lager is dan bij de andere thema's. De helft van de respondenten heeft redelijk inzicht in bij wie aangeklopt kan worden. Bij homo-emancipatie, emancipatie en discriminatie heeft de meerderheid goed inzicht in wie de gewenste kennis of onderste uning kan leveren. De huidige kennisinstellingen hebben vier hoofdfuncties. Op het gebied van Wmo en armoede is geen behoefte aan organisaties die alle vier de kennisfuncties invullen. Voor Wmo is vooral behoefte aan een makelaarsfunctie. Dit is ook een functie die juist door landelijke partijen het minst wordt ingevuld. Voor de andere drie kennisfuncties kan van meerdere organisaties gebruik worden gemaakt. Voor armoedebeleid is b ehoefte aan twee functies: een makelaarsfunctie en een signalerende/agenderende functie. Deze eerste functie wordt landelijk niet ingevuld, de tweede wel. Niettemin is de behoefte voor beide functies dusdanig dat aan een Rotterdamse invulling veel waarde wordt toegekend. Aanbeveling 4: Overweeg een beperkte versterking van de kennisfunctie op het gebied van Wmo en armoede. Zet daarbij bij Wmo alleen in op een makelaarsfunctie. Bij armoede kan de makelaarsfunctie worden aangevuld met een signaleringsfunctie.
C11004
43
Bijlage 1
Responsoverzicht enquête Via de instellingen en de gemeente Rotterdam zijn adresgegevens van (potentiële) gebruikers verzameld. In totaal zijn 262 maatschappelijke organisaties en medewe rkers van de gemeente geïdentificeerd en benaderd met een internetenquête. Daarvan hebben er uiteindelijk 98 deelgenomen aan het onderzoek, een respons van 37%. In de onderstaande tabel is een uitsplitsing van de verschillende groepen gebruikers o pgenomen. Tabel B.1
Overzicht respondenten enquête (n=98)
Type organisatie
%
Gemeente Rotterdam
15%
HBO of universiteit
13%
Gebiedscommissie
8%
Vrijwilligersorganisatie
7%
Ouderen- of seniorenorganisatie
5%
Welzijnsorganisatie
4%
Zorginstelling
3%
Bewonersvereniging of -initiatief
3%
Onderwijsinstelling PO/VO/ROC
4%
Politie/OM
3%
Woningcorporatie
1%
Anders
20%
Niet beantwoord
12%
Totaal
100%
Onderstaande tabel presenteert de responsverdeling over de aanleverende organis aties. Gemiddeld hebben respondenten met twee organisaties ervaring opgedaan. Naast de genoemde bestanden is gebruik gemaakt van adresbestanden van de gemeente en van leden van Pluspunt om potentiele gebruikers te benaderen. Tabel B.2
Verdeling respons per aanleverende instelling
Organisatie die bestand heeft aangeleverd
C11004
% respons op betreffende bestand
RADAR
67%
Dona Daria
53%
RotterdamV
35%
RKD
35%
Vrijwilligerswerk Rotterdam
18%
Opzoomer Mee
43%
45
Bijlage 2
Respondenten interviews Interviews Said Bouddouft
Rotterdams Kenniscentrum Diversiteit
Leonieke Schouwenburg
Rotterdams Kenniscentrum Diversiteit
Jasper de Haan
RotterdamV
Cyriel Triesscheijn
RADAR
Iris Kapelle
RADAR
Gerda Nijssen
Dona Daria
Aisha de Jong
Dona Daria
Annelies Smits
Vrijwilligerswerk Rotterdam
Jolanda van Cooten
Gemeente Rotterdam
Annemieke Bot
Gemeente Rotterdam
Groepsinterview gemeente (accounthouders)
C11004
Francine Splinter
Gemeente Rotterdam
Nevin Muratoglu
Gemeente Rotterdam
Melinda Lorincz
Gemeente Rotterdam
Martha Louis
Gemeente Rotterdam
47
RADAR
RKD
RotterdamV
Vrijwilligerswerk Rotterdam
Opzoomer Mee
Overzicht uitkomsten per instelling
Dona Daria
Bijlage 3
Is een expert
4,2
4,4
4,2
4,2
3,9
3,6
Is gedegen
4,0
4,1
3,8
3,9
3,7
3,6
Signaleert
4,0
4,4
3,9
3,9
3,5
3,5
Is praktijkgericht
4,3
3,9
4,0
3,9
4,1
4,1
Is slagvaardig
3,9
3,9
3,7
3,5
3,8
3,7
Is communicatief
4,0
3,9
3,8
4,1
4,0
4,2
Heeft een stevig netwerk
4,1
4,1
4,0
3,5
3,8
3,8
Weet wat speelt
4,1
4,1
3,9
3,9
3,7
3,4
Verbindt partijen
4,0
3,7
3,9
3,7
3,6
3,4
Totaaloordeel kwaliteit producten en diensten (schaal 1-10)
7,6
7,4
7,3
7,5
6,9
6,8
In welke mate helpt de dienstverlening u verder in uw werk of activiteiten? (schaal 1-10)
7,4
7,2
7,2
6,8
6,9
6,4
Hoe groot zou de invloed zijn als u de dienstverlening zou missen? (schaal 1-5)
3,3
3,4
3,5
3,1
3,1
3,0
In welke mate zijn de typeringen passend (schaal 1-5)
C11004
49