BUNDEL
VERWEY-JONKER/SER LEZING 2010
Kenniseconomie en emotiecultuur
De derde editie van de lezing vond plaats op 4 november 2010, in het SER-gebouw. Hierbij gingen achtereenvolgens prof.dr. Esther-Mirjam Sent en prof.dr. Agneta Fischer in op het thema Kenniseconomie en emotiecultuur. Dit boekje bevat de teksten van die lezingen.
Verwey-Jonker Instituut Sociaal-Economische Raad
Kromme Nieuwegracht 6
Bezuidenhoutseweg 60
3512 HG Utrecht
Postbus 90405
(tot 15-12-10: Niasstraat 1
2509 LK Den Haag
3531 WR Utrecht)
T 070 3499 499
T 030 2300 799
E
[email protected]
E
[email protected]
I www.ser.nl
I www.verwey-jonker.nl
Donderdag 4 november 2010 | 14.30 - 18.00 uur | SER-gebouw | Den Haag
SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD
BUNDEL
VERWEY-JONKER/SER LEZING 2010
Kenniseconomie en emotiecultuur
Donderdag 4 november 2010 | 14.30 - 18.00 uur | SER-gebouw | Den Haag
SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD
Derde Verwey-Jonker/SER Lezing
Kenniseconomie en emotiecultuur 4 november 2010
colofon
Uitgave Sociaal-Economische Raad Afdeling Communicatie Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK Den Haag T 070 3499 647 E
[email protected] I www.ser.nl ISBN 978-94-6134-014-6 © 2010 Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd zonder toestemming van de auteurs. Foto’s Hilda Verwey-Jonker: ter beschikking gesteld door het IISG Opmaak en drukwerk Riccardo van der Does Huisdrukkerij SER
Inhoud
Esther-Mirjam Sent
9
Voorwoord
Kennis + economie = kenniseconomie?
5
Agneta Fischer
23
Hilda Verwey-Jonker
3
7
Emotie vraagt kennis: van kenniscultuur naar emotieeconomie
Hans Boutellier
Alexander Rinnooy Kan
Algemeen directeur
Voorzitter
Verwey-Jonker Instituut
Sociaal-Economische Raad
Voorwoord De honderdste geboortedag, in 2008, van Hilda Verwey-Jonker was aanleiding voor het VerweyJonker Instituut en de SER om een lezingencyclus in haar naam te starten. Verwey-Jonker was een bijzondere vrouw: socioloog, senator, denker, publicist en feminist. Een kritische wetenschapper die in veel gezaghebbende gremia vóór en na de Tweede Wereldoorlog de eerste vrouw was; een vrouw die zich daarin ook sterk maakte voor de emancipatie voor vrouwen. Het Verwey-Jonker Instituut werd in 1993 naar haar vernoemd. Dat was niet haar eigen keuze, maar ze was er wel een beetje trots op. Het instituut houdt een wetenschappelijke houding in ere waarin Hilda Verwey-Jonker voorging: het doen van onafhankelijk onderzoek met intellectuele diepgang en maatschappelijk engagement. De SER heeft ook een bijzondere relatie met Hilda Verwey-Jonker: ze had gedurende vijftien jaar (van 1956 tot 1972) als kroonlid zitting in de raad. Zij was het eerste vrouwelijke raadslid en bleef al die jaren ook het enige vrouwelijke lid. De thema’s waar Verwey-Jonker zich sterk voor maakte, zijn nog steeds actueel: de verruiming van de arbeidsmogelijkheden van gehuwde vrouwen en de emancipatie van ouderen. Niet alleen in denken, maar ook in doen was ze haar tijd ver vooruit. Zij gebruikte als eerste het woord allochtoon en stelde al vroeg vragen bij de gevolgen van migratie. ‘Doorwerken na 65 jaar’ was voor haar geen theorie, maar praktijk. Na haar 65e jaar werkte ze nog enkele jaren als wetenschappelijk hoofdmedewerker sociologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Het Verwey-Jonker Instituut en de SER willen met de lezingencyclus in de geest van Hilda VerweyJonker bijdragen aan een kritisch debat over actuele vraagstukken. Een debat waarin oprechte zorg en betrokkenheid doorklinken en ferme standpunten niet worden geschuwd. Bij deze derde lezing staat het thema ‘Kenniseconomie en emotiecultuur’ centraal. Dit jaar verzorgen twee spreeksters de lezing. Als eerste prof. dr. Esther-Mirjam Sent, hoogleraar Economische Theorie en Economisch Beleid aan de Radboud Universiteit Nijmegen en tevens lid van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Ook is zij mederedacteur van de Journal of Institutional Economics. Zij gaat in op de stand van zaken van de huidige kenniseconomie in Nederland en de dreigende achterstand met andere Europese landen. Bovendien staat ze stil bij de assertieve en geëmotioneerde burger die zich steeds meer laat leiden door emoties en angsten. Wat betekent dit voor onze kenniseconomie? Haar betoog wordt vervolgd door prof. dr. Agneta Fischer. Zij is hoogleraar Sociale Psychologie van Emoties en voorzitter van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam. Zij reflecteert op de consequenties van de geldende emotiecultuur die emoties aangrijpt als morele leidraad voor ons gedrag. Wat betekent het uiting en voorrang geven aan emoties bij het oplossen van maatschappelijke problemen? Kan een kenniseconomie zich dat permitteren, of wordt het tijd voor een andere visie op emoties? Wij hopen en verwachten dat deze lezingen aanzetten tot discussie in woord en geschrift, tot een betrokken debat waar Hilda Verwey-Jonker van genoten zou hebben. 5
Hilda Verwey-Jonker 6
Dr. Hilda Verwey-Jonker (1908-2004) Dr. Hilda Verwey-Jonker was een veelzijdig onderzoeker, denker, publicist en deelnemer aan maatschappelijke discussies. Al voor de oorlog was zij een van de weinige vrouwen die een rol van betekenis speelde in de door mannen gedomineerde politieke discussies. Ze was de eerste afgestudeerde socioloog in Nederland, lid van de Eerste Kamer en de Eerste Vrouw in de SER. Ze combineerde zware functies in het openbaar bestuur bovendien met een gezin met vier kinderen. Het werkterrein van Hilda Verwey-Jonker omvatte de sociaaldemocratie en de totstandkoming van verzorgingsstaat en overlegeconomie. Daarnaast leverde ze belangwekkende bijdragen aan de emancipatie van (gehuwde) vrouwen en ouderen. Ze schreef een gezaghebbend proefschrift over armoede en speelde een voortrekkersrol op het terrein van de vluchtelingen- en migrantenbeleid. Haar aandacht bleef daarbij niet beperkt tot Nederland. Zo was ze betrokken bij het opzetten van het VN-vluchtelingenwerk en zag ze al vroeg de meerwaarde van Europese samenwerking. Als socioloog in de politiek kwam zij het best tot haar recht op het snijvlak van politiek en wetenschap, beleid en bestuur. Zij introduceerde het begrip armoedegrens in Nederland, gebruikte in 1960 als eerste het woord verzorgingsstaat en werd bekend door de ‘uitvinding’ van de allochtonen. Deze strijdbare intellectueel bleef tot diep in de jaren negentig van de twintigste eeuw actief in het openbare debat. Hilda Verwey-Jonker is de naamgeefster van het Verwey-Jonker Instituut dat onafhankelijk onderzoek verricht naar maatschappelijke vraagstukken.
Margit van der Steen Drs. Margit van der Steen is historicus en onderzoekt, publiceert en adviseert over seksevraagstuken en diversiteit, geschiedenis en politiek. Ze hoopt in 2011 aan de Leidse universiteit te promoveren op een biografie over Hilda Verwey-Jonker getiteld ‘Drift en koers. De levens van Hilda VerweyJonker (1908-2004)’. De handelseditie van ‘Drift en koers’ verschijnt bij uitgever Bert Bakker.
7
Esther-Mirjam Sent - Kennis + economie = kenniseconomie?
Esther-Mirjam Sent 8
Esther-Mirjam Sent Prof.dr. Esther-Mirjam Sent is hoogleraar Economische Theorie en Economisch Beleid aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hiervoor doceerde zij aan de University of Notre Dame in de Verenigde Staten en is zij visiting fellow geweest aan de London School of Economics en de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 1994 is zij gepromoveerd aan Stanford University in de Verenigde Staten. Haar onderzoeksinteresses omvatten de geschiedenis en filosofie van de economische wetenschappen, alsmede de economie van de wetenschap; hetgeen onder andere is uitgemond in twee boeken: ‘The Evolving Rationality of Rational Expectations: An Assessment of Thomas Sargent’s Achievements’ (Cambridge University Press, 1998), waarvoor zij de Gunnar Myrdal-prijs ontving, en ‘Science Bought and Sold: The New Economics of Science’ (University of Chicago Press, 2002, samen met Ph. Mirowski). Esther-Mirjam Sent is tevens raadslid bij de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) en mederedacteur van de Journal of Institutional Economics. Recentelijk zijn haar onderzoeksinteresses uitgebreid naar gedragseconomie, experimentele economie en economisch beleid.
9
Esther-Mirjam Sent
Kennis + economie = kenniseconomie?
Graag vertel ik u het verhaal van het wiskundetalent David Li. Hij werd in de jaren zestig van de vorige eeuw geboren in China als Xiang Lin Li en bracht zijn jeugd door op het Chinese platteland. De meeste medescholieren van Li kwamen niet veel verder dan de lagere school. Zo niet David Li. Hij ging naar één van de meest prestigieuze universiteiten van China, de Universiteit van Nankai, behaalde daar zijn masters degree in economie en won een beurs om in Canada te gaan studeren. Daar promoveerde hij uiteindelijk in statistiek aan de Universiteit van Waterloo. Dat is nog eens kennis! En deze kennis wilde hij graag toepassen op de economie. Dat is nog eens kenniseconomie! Zo begon hij bij de Canadian Imperial Bank of Commerce en daarna vervolgde Li zijn loopbaan bij J.P. Morgan en Barclays Capital. Gedurende zijn indrukwekkende carrière ontwikkelde David Li een formule die zijn naam kreeg (Li, 2000). Deze werd toegepast om ingewikkelde financiële producten te analyseren. De formule werd gebruikt door banken, pensioenfondsen, verzekeraars en bedrijven als instrument om risico’s tussen verschillende waardepapieren te correleren. Zo werd de waarde van die producten bepaald door het risico dat ze volgens de formule van Li met zich meebrachten. Het gevolg was een duizelingwekkende groei op Wall Street. De bomen groeiden tot in de hemel en de internetzeepbel leek voorgoed verleden tijd. Lang leve de kenniseconomie!
Waarom al die aandacht voor de kenniseconomie? Het gebruik van de term kenniseconomie heeft de afgelopen decennia een vlucht genomen. Allerlei trends wijzen dan ook op een grotere rol van kennis (CPB, 2002). Ten eerste is de ruimte voor inhaalgroei afgenomen. Dat wil zeggen, we hebben geen groeiachterstand in te halen. Ten tweede bieden zogenaamde doorbraaktechnologieën nieuwe kansen. Een doorbraaktechnologie heeft een groot scala van toepassingen én een groot bereik. De ICT en genomics zijn er voorbeelden van. Ten derde zien we een overgang van een starre, gespecialiseerde arbeidsmarkt naar een flexibele, ondernemende arbeidsmarkt. Ons land kent een groot aantal flexwerkers en zzp’ers. Armoede en onzekerheid komen echter ook beduidend vaker voor binnen deze categorieën dan onder reguliere werknemers met een vast contract. Het proefschrift uit 1945 van Hilda Verwey-Jonker over ‘Lage inkomens: Een statistisch onderzoek naar de verdeling der inkomens beneden de belastinggrens in de gemeente Eindhoven’ wint hierdoor aan actualiteitswaarde. Ten slotte hebben ICT en internationalisering ervoor gezorgd dat veel eenvoudige, gestandaardiseerde en niet-kennisintensieve delen van het productieproces overgebracht zijn naar minder hoogontwikkelde landen.
10
Esther-Mirjam Sent - Kennis + economie = kenniseconomie?
Hoe doet de Nederlandse kenniseconomie het dan? De Nederlandse kenniseconomie kent drie pijlers, te weten onderwijs, wetenschap en technologie. Op alle drie de gebieden heeft Nederland het lange tijd goed gedaan. Volgens de Kenniseconomie Monitor 2010 staat Nederland dan ook mondiaal gezien op de achtste plek (Stichting Nederland Kennisland, 2010). Van zulke positieve geluiden kijkt u vast op, maar ik zal mij later overgeven aan de typisch Nederlandse behoefte aan klagen. Ten eerste was ons onderwijs kwalitatief goed en efficiënt georganiseerd (REA, 2005). Nederland geeft een relatief kleiner deel van het bruto binnenlands product (bbp) uit aan onderwijs dan het internationale gemiddelde. Daar komt bij dat het aandeel van de beroepsbevolking met lager onderwijs (of minder) veel kleiner is dan het internationale gemiddelde en dat het aandeel van de beroepsbevolking met minstens drie jaar hoger onderwijs vrijwel het hoogste is in de wereld. Ten tweede stond het Nederlandse wetenschappelijke onderzoek internationaal in hoog aanzien (CPB, 2002). Zo was de Nederlandse onderzoeksproductiviteit gemeten via het aantal artikelen per onderzoeker relatief hoog. Ten slotte behoorde de Nederlandse arbeidsproductiviteit, gemeten als de productie per gewerkt uur, tot de internationale top (REA, 2005). Voor de technologie wijst dat erop dat Nederlandse bedrijven behoorlijk vooropliepen. Kortom, de Nederlandse kenniseconomie leek het behoorlijk goed te doen. Bovendien maakte zij deel uit van een steeds nauwere Europese samenwerking. Volgens de Strategie van Lissabon, aangenomen in 2000, zou de Europese Unie tien jaar later, nu dus, moeten zijn veranderd in de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld, met een arbeidsparticipatie van 70 procent en een economische groei van 3 procent. Nu, tien jaar later, is het natuurlijk de vraag of dat gelukt is. De arbeidsparticipatiedoelstelling is inderdaad behaald. Dat wil zeggen, wel onder mannen, maar niet onder vrouwen, hetgeen Hilda Verwey-Jonker somber zou stemmen; en mij overigens ook. Met de economische groei was het veel slechter gesteld, zoals u mogelijk aan den lijve heeft ondervonden. Hoe zal het verder gaan? Ik ga me niet wagen aan voorspellingen, met de uitspraak van Laurence Peter — ook wel bekend van het Peter Principle — in gedachten dat een econoom een expert is die morgen weet waarom de voorspelling die hij gisteren heeft gedaan vandaag niet is uitgekomen. Dat mogen de voorspellers van het Centraal Planbureau (CPB) zich ook wel eens in de oren knopen. Vooralsnog blijven zij grossieren in schijnzekerheden.
11
Esther-Mirjam Sent - Kennis + economie = kenniseconomie?
Kan ik mijn betoog hiermee afsluiten? We horen allemaal graag verhalen met een goed einde, dus ik zou hier af kunnen sluiten om Agneta Fischer haar bevlogen betoog te laten houden. U moet echter nog even op haar wachten, want ik vervolg mijn lezing graag met de stelling dat we nergens komen met die kenniseconomie als we op de oude voet verder gaan. Gelukkig, ik kan nu eindelijk naar goed Nederlands gebruik gaan klagen, en wel over de ontwikkelingen rondom onderwijs, wetenschap en technologie. Er dreigt immers een zorgwekkende achterstand. Ten eerste vallen er op het gebied van onderwijs alarmerende geluiden te beluisteren over kwaliteit die onder druk staat, diploma’s die aan waarde verliezen et cetera (CPB, 2002; RMO, 2010b). En wat doen we dan? We zetten in op meer regelgeving en toezicht in een poging de problemen te beheersen. Laat ik dat illustreren aan de hand van een kleine anekdote. Ik bezocht pas geleden een ouderavond op de school van mijn vijfjarige dochtertje. Als u mijn columns in het SERmagazine wel eens leest, kent u haar en haar broertje vast al. Ik schrok me wild van de manier waarop het onderwijs rond zo’n meisje is georganiseerd: driewekelijkse evaluaties, halfjaarlijkse Citotoetsen, onderwijsinspecteurs die de eerste schooldag om half negen op de stoep staan. Ik had het gevoel terug naar de schoolbanken te moeten om het allemaal te kunnen volgen. Maar veel zorgwekkender is dat de onderwijzers gedemotiveerd raken door de heerszuchtige managers. In plaats van elkaar aan te spreken op betrokkenheid en motivatie, dekken we ons verlangen naar controle met zo veel mogelijk regels af. Met als gevolg dat schooldirecteuren zich moeten verantwoorden bij minstens negen partijen, blijkens een onderzoek van het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (Actal, 2010). Ten tweede komen ook uit de wetenschap verontrustende geluiden (CPB, 2002). Ook hier zien we een zucht naar beheersing. Parallel aan het onderwijs zijn het niet de wetenschappers, maar de managers die de dienst uitmaken aan Nederlandse universiteiten en hogescholen. In plaats van onderwijs en onderzoek te ondersteunen, zijn de administratieve afdelingen vooral druk doende met het samenstellen van Excel-spreadsheets voor de volgende visitatie of accreditatie. Daardoor ben ik bijkans meer tijd kwijt met het verantwoorden van mijn onderwijs dan het verzorgen ervan. Maar het gaat niet om mij persoonlijk, het gaat om het geld- en tijdverslindende monster dat door het visitatie- en accreditatiecircus is gecreëerd. Het verlammende wantrouwen waarop het Nederlandse systeem is gebaseerd, belemmert de wetenschappelijke productiviteit in plaats van deze te bevorderen. Een bijkomend probleem is dat het strategisch gedrag stimuleert — iets wat de wetenschappelijke inhoud niet ten goede komt. Zich richtend op prestatiecriteria zoals het aantal artikelen in tijdschriften met een hoge impactfactor, leggen strategische onderzoekers zich vooral toe op het herhalen van veilige wetenschappelijke trucjes. Ten slotte, als we de technologiepijler onder de loep nemen, dan laat de groei van de arbeidsproductiviteit in Nederland zeer te wensen over (CPB, 2002). De dienstensector maakt een steeds groter deel van de economie uit en juist in die sector blijft de arbeidsproductiviteit steken. In de zorg, bijvoorbeeld, is de arbeidsproductiviteit nu eenmaal laag. En wat krijg je dan? De verzorgende moet alles tot op de minuut verantwoorden in tabellen en lijsten, overdrachts- en teamvergaderingen voeren et cetera. De druk is groot om meer diensten te verlenen tegen minder geld, om meer verantwoording af te leggen tegen minder vrijheid om eigen keuzes te maken (RMO, 2010a). Door de huidige nadruk op controle van boven af, verticale verantwoording en 12
Esther-Mirjam Sent - Kennis + economie = kenniseconomie?
standaardisering, raakt het belang van de cliënt ondergesneeuwd. En als gevolg van de beheerszucht gaat kostbare arbeidsproductiviteit verloren en raakt de dienstensector vervreemd van haar achterban, aan wie ze juist haar legitimiteit zou moeten ontlenen. Kortom, bij alle drie de pijlers, te weten onderwijs, wetenschap en technologie zien we dat de eerdere productiviteit van de kenniseconomie gepaard is gegaan met perverse pogingen de bijbehorende toegenomen complexiteit te beheersen. In onze controledrift proberen we alles dicht te regelen en te sanctioneren, en zo loopt de kenniseconomie in de fuik.
Moet kennis eigenlijk wel in dienst staan van de economie? Nu hebben we een verhaal met een slecht einde en daar wil ik u ook weer niet mee laten zitten. Graag doe ik aanbevelingen over hoe we de kenniseconomie weer vlot kunnen trekken. Alvorens hierover uit te wijden, wil ik mijn betoog middels een klein zijspoor in een breder perspectief plaatsen met de vraag of kennis eigenlijk wel in dienst móét staan van de economie. Naar mijn mening schuilen hier ten minste vier gevaren in. Het eerste gevaar is de illusie dat succes gegarandeerd kan zijn. En dat terwijl juist onvoorspelbaarheid en toeval een belangrijke rol spelen bij kennisontwikkeling met economische toepassingen. Neem de magnetron, een apparaat waar ik zeer dankbaar gebruik van maak. Het principe van de magnetron was aan het einde van de Tweede Wereldoorlog ontwikkeld als radar om Duitse vliegtuigen te vinden. De Engelsman Percy LeBaron Spencer ontdekte de huidige toepassing per toeval toen de radar de chocoladereep in zijn broek deed smelten. Of neem Viagra, een product waar ik vooralsnog geen ervaring mee heb. Het was ontwikkeld als medicijn tegen angina pectoris, maar bleek een klein effect te hebben. De proefpersonen bemerkten evenwel een sterk effect op een ander orgaan. En zo zijn er nog vele voorbeelden van onvoorspelbare en toevallige ontdekkingen met enorme economische consequenties als penicilline, geeltjes, sucralose en röntgenfotografie. Het tweede gevaar schuilt erin dat kennis het onderspit dreigt te delven tegen informatie. Dat wil zeggen, de informatietechnologie die het gevolg is van de jarenlange opbouw van kennis maakt het mogelijk om informatie snel te verspreiden, of die nu op kennis is gebaseerd of niet. Neem de inenting tegen baarmoederhalskanker. Nadat op de eerste dag meer dan zeventig procent van de opgeroepen meisjes zich bij de GGD had gemeld, zakte de opkomst na een week tot onder de zestig procent. De onrust nam met de dag toe en werd gevoed door het feit dat op steeds meer websites uit binnen- en buitenland spookverhalen de ronde deden over de gevolgen van de vaccinatie. Volgens RIVM-directeur Roel Coutinho zouden de emotionele aspecten van de vaccinatie zijn onderschat. Beseffend dat informatie sneller de ronde doet dan kennis, is het RIVM dan ook voornemens een heel andere aanpak te kiezen bij de volgende vaccinatieronde. Het derde gevaar schuilt in de kortetermijnfocus die het gevolg is van een instrumentele benadering van kennis. De economie heeft ook behoefte aan fantasie, zelfstandig denken, creativiteit, empathie, verbeelding, reflectie. Dit zijn talenten die bij uitstek worden gestimuleerd door de humaniora, te weten talen, geschiedenis, kunst, muziek en filosofie. En juist deze worstelen om zich staande te houden te midden van de toegenomen roep om snelle, economische resultaten. 13
Esther-Mirjam Sent - Kennis + economie = kenniseconomie?
Op korte termijn kunnen we het ons misschien veroorloven om deze talenten te veronachtzamen, maar de langetermijngevolgen zijn desastreus. Het vierde en laatste gevaar schuilt in de nadruk op kennisvalorisatie door geldschietende beleidsmakers die graag waar zien voor hun geld en daarmee strategische gedrag uitlokken. Immers, wetenschappers zijn ook maar mensen. En economen al helemaal. Eerst zagen ze en masse de economische crisis niet aankomen en vervolgens schoven ze enthousiast aan tafel om de ontstane situatie te becommentariëren. De experts van het CPB die er faliekant naast zaten, mogen nog altijd het hoogste woord voeren. Commerciële bedrijven maken handig gebruik van de menselijke drijfveren van wetenschappers. Een schrijnend voorbeeld is Vioxx, een ontstekingsremmer en pijnstiller die populair was onder reumapatiënten (Nesi, 2008). Om het product op te markt te krijgen, werden data opgepoetst en werden academici binnengehaald om hun naam te verlenen aan publicaties van spookschrijvers. Voor deze wetenschappers was het een financieel aantrekkelijke propositie en leverde het ook nog eens punten op de publicatielijstjes die hijgerig bijgehouden worden. Daarbij werden de gevaarlijke bijwerkingen van Vioxx voor het gemak verzwegen. Toen duidelijk werd dat het product fatale hartklachten kon veroorzaken, werd het in allerijl van de markt gehaald. Kortom, kennis moet niet primair in dienst staan van de economie, maar op lange (en onvoorspelbare) termijn is de economie natuurlijk geheel afhankelijk van kennis. Dit is het moment om terug te keren naar het verhaal van David Li, de bedenker van die formule waarbij kennis in dienst stond van economische toepassingen met als gevolg een ongekende groei op Wall Street. Welnu, een probleem met die formule was dat die slechts gebruikmaakte van historische gegevens uit de recente geschiedenis. En die waren allemaal positief. Echter, resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst. Daar komt bij dat het een versimpeling was van de complexe realiteit. Uiteindelijk werd de formule gebruikt voor het analyseren van ingewikkelde financiële producten, maar was die daar helemaal niet geschikt voor. De gevolgen zijn inmiddels bekend; we worden nog steeds geconfronteerd met de naweeën van één van de zwaarste financiële crisissen in het bestaan van het kapitalistisch systeem. In 2008 aanvaardde Li een baan in Beijing, waar hij nu werkzaam is als hoofd van de afdeling risicomanagement voor de China International Capital Corporation. Terug naar mijn betoog over de perverse dynamiek van de kenniseconomie. Mede door de groei van die kenniseconomie is de wereld onweerlegbaar vertakt en vernetwerkt geraakt. De complexiteit neemt alsmaar toe en valt niet meer in een eenvoudige formule als die van David Li te vatten. Daar komt bij dat we die complexiteit als bedreigend ervaren.
Welke emotie roept die kenniseconomie bij ons op? De toegenomen complexiteit als gevolg van de groei van de kenniseconomie kan leiden tot onbehagen, onbegrip en zelfs angst. Immers, mensen houden doorgaans niet van onzekerheden en ongrijpbaarheid en het idee dat ze zaken zelf niet meer in de hand hebben. Daarbij is keuzestress een nieuwerwets fenomeen (Schwartz, 2004). Complexiteit is naast een kwaliteit dus ook een bron van negatieve emoties. 14
Esther-Mirjam Sent - Kennis + economie = kenniseconomie?
Het verlangen in controle te zijn is menselijk en zien we terug bij onze individuele economische beslissingen. Rationeel denken, analyseren, beslissen geeft mensen het gevoel dat ze in control zijn. En dat is plezierig, omdat de wereld om ons heen zo complex is geworden. Het verstand is te sturen, de emotie lijkt ongrijpbaar. Daarom denken we graag dat we op grond van redelijke overwegingen handelen, maar niks is minder waar. Ratio en emotie zijn innig vervlochten. Uit experimenten blijkt dat als je mensen een opdracht geeft, ze denken dat ze de vragen heel rationeel beantwoorden, maar het deel van de hersens dat tijdens de beantwoording van de vragen geactiveerd is, blijkt het emotionele deel te zijn (Camerer, Loewenstein en Prelec, 2005). Tegelijkertijd is het zo dat die emoties ons juist kunnen helpen om een rationele beslissing te nemen (Damasio, Tranel en Damasio, 1991). Dat wil zeggen, emoties stellen ons in staat onderscheid te maken tussen dat wat belangrijk is en dat wat minder belangrijk is. In het algemeen kan er een onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde ‘maximizers’ en ‘satisficers’. Mensen uit de eerste groep verzamelen informatie, evalueren de alternatieven en komen tot een optimale keuze. De maximizers vinden het leuk om zich in de mogelijkheden te verdiepen en maken op grond van een analyse de optimale keuze voor een energiemaatschappij of zorgverzekeraar. Satisficers, daarentegen, gebruiken vuistregels, bijvoorbeeld wat de buurman doet, en zijn tevreden als de keuze die ze maken goed genoeg is. Deze mensen willen geen keuzestress. Ze willen gewoon een veilige basis, een bescherming tegen irrationaliteit. Nu is slechts 20 procent van ons maximizer en maar liefst 80 procent satisficer. DSB Bank heeft daar heel handig gebruik van gemaakt door haar klanten omstreden, dure en vaak overbodige koopsompolissen aan te smeren. Daar komt bij dat onze hersenactiviteit afneemt als we ons in het gezelschap bevinden van iemand die we zien als een expert. Omdat we die expert vertrouwen, stoppen we zelf met denken. En daar maakt de Nederlandse Energie Maatschappij met Maurice de Hond weer handig gebruik van. Als we onze eigen rationaliteit al niet kunnen en willen controleren, hoe kunnen we dan de toegenomen complexiteit als gevolg van de groei van de kenniseconomie beheersen? Onze pogingen daartoe zijn gedoemd te falen.
Staat de kenniseconomie eigenlijk wel in dienst van de mensen? Met uw welnemen wil ik uw geduld nog heel even op de proef stellen, en mijn aanbevelingen nog even uitstellen. De reden is dat ik mijn betoog wederom graag in een breder perspectief wil plaatsen door drie aanvullende verklaringen aan te dragen voor de kloof tussen de kenniseconomie en de individuele beleving ervan. Ten eerste, groei maakt niet gelukkig (Van Hoorn en Sent, 2010). De relatie tussen geld en geluk blijkt namelijk in hoge mate paradoxaal: enerzijds scoren rijkere mensen gemiddeld genomen hoger op maatstaven van geluk dan armere mensen; anderzijds heeft in ontwikkelde landen een alsmaar toenemend bbp niet of nauwelijks tot een hoger geluksniveau geleid (Easterlin, 1974). Hoe kunnen we deze paradoxale relatie verklaren? Een belangrijke factor in geluk is zogenaamde hedonische adaptatie of gewenning: het effect van positieve en negatieve ontwikkelingen op ons geluksgevoel neemt af over de tijd (Brickman en Campbell, 1971). Hedonische aanpassing 15
Esther-Mirjam Sent - Kennis + economie = kenniseconomie?
heeft een belangrijke evolutionaire functie. Zij beschermt ons tegen externe invloeden en verhoogt onze perceptie in geval van belangrijke veranderingen in onze omgeving. Het herbergt echter ook een belangrijk neveneffect in de vorm van een hedonische tredmolen. We rennen wel op deze molen, maar onze pogingen ons eigen geluk te verhogen blijken tevergeefs. Het gevolg is (met de woorden van Simon Schama) onbehagen te midden van ogenschijnlijke overvloed. Ten tweede, materiële welvaart maakt niet gelukkig. Door de nadruk op de fysieke producten die onze kenniseconomie oplevert, zijn we verblind voor het feit dat het uitgeven van geld aan een ervaring — denk aan concertkaarten, zanglessen of een hotelkamer in Bermuda — ons gevoel van welbevinden langduriger beïnvloedt dan uitgaven aan reguliere materiële goederen die door de kenniseconomie geproduceerd worden. Ofwel, als geld je niet gelukkig maakt, dan geef je het waarschijnlijk niet uit aan de juiste goederen (Dunn, Gilbert en Wolfson, Forthcoming). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat uitgaven aan ervaringen onze sociale banden versterken en daarmee ook ons geluksgevoel. En ook hier is weer een negatief neveneffect van de producten van de kenniseconomie. Immers, winkelen biedt ons steeds minder de mogelijkheid om ons sociale netwerk te versterken. Muziekliefhebbers kiezen via internet hun eigen muzikale helden, we bestellen onze wijn rechtstreeks uit Italië en laten onze boodschappen door Albert.nl thuisbezorgen. Ten derde staat de groei van de kenniseconomie op gespannen voet met het welbevinden van toekomstige generaties. We mogen nu dan bukken onder een economische crisis, er liggen veel grotere uitdagingen op ons te wachten in de vorm van een klimaatcrisis, energiecrisis et cetera. Die worden niet meegenomen in het door economen zo verafgode bbp. Zo wijst Arnold Heertje (2006) op de onderwaardering van natuur en cultuur als een negatief gevolg van de eenzijdige nadruk op de financiële kanten van de economie en de illusie van universele meetbaarheid. Vandaar ook dat ik initiatieven om een alternatief rekenmodel te ontwikkelen een warm hart toedraag en me graag aansluit bij de oproep van Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz om definitief te stoppen met het ‘bbp-fetisjisme’. Ook hier speelt de hedonische tredmolen ons parten. We zijn niet bereid groei in te leveren voor onze toekomstige economische gezondheid. Immers, verliezen komen gemiddeld tweeëneenhalf keer zo hard aan als vergelijkbare winsten (Kahneman en Tversky, 1979). En ook dit houdt direct verband met onze drang tot overleven. Gevaar en dreiging vormen een veel sterkere prikkel voor levende wezens zoals wij, omdat ze gaan over onze grotere kans op overleven. Tegelijkertijd maakt het ons moeilijk om te gaan met de onzekerheid die samenhangt met een veranderende omgeving. Naarmate er meer verandert, kan er immers meer gevaar optreden. Een verklaring waarom velen van ons zich zo verzetten tegen veranderingen. Deze aanvullende verklaringen voor de kloof tussen de kenniseconomie en de individuele beleving ervan brengen ons zo weer terug bij de angsten en onzekerheden waarmee de toegenomen complexiteit van de kenniseconomie gepaard gaat.
16
Esther-Mirjam Sent - Kennis + economie = kenniseconomie?
Hoe komen we niet verder? Er zijn twee reacties te onderscheiden op de toegenomen complexiteit als gevolg van de groei van de kenniseconomie (Sent en Verdaas, 2010). De eerste is te typeren als de ‘heimwee naar vroeger’-beweging. De leidende gedachte hierbij is dat we in staat zijn de ontstane complexiteit weer te reduceren. Deze stroming kent meerdere verschijningsvormen: van het uitsluiten van vreemde culturen dan wel het inzetten op een arcadische samenleving, tot initiatieven om een lokale munteenheid als de Gelre in te voeren. De onderliggende emotie is steeds dezelfde: de behoefte aan overzicht en geborgenheid. Het is uiteindelijk een weinig realistisch perspectief. Het ontkennen van complexiteit als gevolg van het succes van de kenniseconomie wil nog niet zeggen dat het daarmee niet meer bestaat. Het is sterker dan onszelf, al willen velen dat liever niet horen. De tweede reactie is het continue streven grip te krijgen op de complexiteit, de overheersende inzet in de Westerse wereld de afgelopen decennia. Waar gespecialiseerde wetenschappers op zoek gingen naar steeds kleinere deeltjes, ontwikkelde de politiek steeds meer verfijnde institutionele arrangementen. Denk hierbij aan de toegenomen hoeveelheid wetten en regels, het steeds intensiever organiseren van toezicht, het oprichten van tal van inspecties, het invoeren van protocollen, en zo kan ik nog wel even doorgaan. Al deze institutionele arrangementen hebben één ding gemeen: de behoefte aan beheersing, dan wel het uitsluiten van fouten en risico’s. Maar hoe kan je toezicht houden op bijvoorbeeld financiële producten die niet in een eenvoudige wiskundige formule als die van David Li te vatten vallen en waarvan nog slechts een enkele specialist snapt hoe ze in elkaar zitten? Omdat de toenemende complexiteit steeds weer weet te ontsnappen aan onze ambitie in control te zijn, belanden we in een vicieuze cirkel waaruit geen ontsnapping mogelijk lijkt.
Hoe moet het dan wel? De groei van de kenniseconomie roept onbehagen, onbegrip en zelfs angst op. Uit mijn betoog vloeien dan ook een aantal belangrijke kanttekeningen voort bij het beleidsvoornemen uit de Troonrede van dit jaar om Nederland op te laten klimmen naar de top vijf op de internationale ranglijst van kenniseconomieën. Ten eerste schuilen er allerlei gevaren in het idee dat kennis primair in dienst moet staan van de economie. Kennis valt maar ten dele te sturen. Informatie lijkt zich sneller te verspreiden dan kennis. Een kortetermijnfocus verblindt ons voor het belang van talenten die door de humaniora gestimuleerd worden. En beleid kan ongewenst strategisch gedrag uitlokken. Ten tweede bestaat er een kloof tussen de kenniseconomie en de individuele beleving ervan. We willen meestal geen keuzestress. We hebben behoefte aan zekerheid en sociale banden, niet aan dynamiek en anonimiteit. De nadruk op fysieke productie verblindt ons voor het feit dat juist ervaringen ons relatief gelukkig maken. Daar komt bij dat de economische groei op lange termijn botst met de fysieke grenzen van duurzaamheid.
17
Esther-Mirjam Sent - Kennis + economie = kenniseconomie?
Om binnen deze randvoorwaarden het beste uit de kenniseconomie te halen, moeten we ons ontworstelen aan het verlammende wantrouwen dat ons gegijzeld houdt. Immers, vertrouwen is een buitengewoon belangrijke motor van economische groei (Rinnooy Kan, 2007). Op korte termijn stimuleert consumentenvertrouwen consumptie en producentenvertrouwen investeringen. Op lange termijn vermindert vertrouwen transactiekosten en bevordert het de optimale allocatie van schaarse middelen. Dat vertrouwen bouwen we níét op met een hiërarchische piramide, maar met een platte pannenkoek. We moeten níét slecht gedrag bestraffen, maar goed gedrag stimuleren. We moeten van formele relaties en bureaucratische principes naar partnerschappen en gedeelde belangen. We moeten níét de regels aanscherpen, maar een beroep doen op de verantwoordelijkheid van ons allen. We maken de toekomst níét door de schuld bij anderen neer te leggen, maar door zelf te handelen. De burger is géén consument, maar eerst en vooral medeproducent van de waarden die in onze maatschappij actueel zijn. Dit vraagt om herbezinning op diverse fronten (Sent en Verdaas, 2010). De burger moet geleerd worden te accepteren dat complexiteit en onzekerheid de basis zijn onder onze samenleving, dat risico’s tot op zekere hoogte bij het leven horen. Het onderwijs draagt daarin bij door aandacht te schenken aan het ontwikkelen van waarden en het vermogen daarop te reflecteren. Zo kan de maatschappij, oftewel burgers onderling, een beroep doen op het zelfreflecterende vermogen van de burger. Ook vraagt het optimaal benutten van de kenniseconomie van beleidsmakers dat zij de hooggespannen verwachtingen over de maakbaarheid van de kenniseconomie kanaliseren. Het aanscherpen van regels, versterken van toezicht et cetera is gedoemd te falen en leidt ertoe dat mensen vervreemden van de maatschappij en zich niet meer zelf verantwoordelijk voelen. Er is een verschuiving van oriëntatie bij de overheid nodig. Zij zal zich meer moeten richten op haar verankering in delen van de samenleving. Via nieuwe vormen van inspraak zal ze doelbewust moeten werken aan de relatie met de achterban. De overheid zal moeten erkennen en stimuleren dat maatschappelijke organisaties zelf hun toezicht en verantwoording vormgeven. Enerzijds moeten we blijven investeren in het verder weerbaar maken van mensen in een onzekere wereld waarbij iedereen een bijdrage moet leveren, anderzijds moet duidelijk zijn dat ‘in the end’ niemand aan zijn lot wordt overgelaten.
18
Esther-Mirjam Sent - Kennis + economie = kenniseconomie?
De groei van de kenniseconomie is van marginale betekenis als we ons niet weten te ontworstelen aan de angst die ons gegijzeld houdt. We hebben onszelf steeds verder ingekapseld in een net van regels en toezicht in onze uitzichtloze beheerszucht. Dit zelf gesponnen web ontneemt daarnaast ook nog het zicht op de weg naar een duurzame toekomst. Het is tijd dat we dit web afschudden1. Kortom, we moeten onszelf radicaal ontorganiseren en ontregelen. Alleen dan kan de kenniseconomie floreren. Of in de woorden van mijn favoriete filosoof Loesje: ‘Geef de mens de ruimte om te groeien in plaats van de economie’. Dan volgt de kenniseconomie vanzelf.
Ten slotte Graag keer ik tot slot terug naar het verhaal van David Li. De arme man had niet naar China hoeven terugvluchten als we ons hadden gerealiseerd dat de complexe relatie tussen de kennis economie en de daarmee gepaard gaande emoties niet in een eenvoudige formule valt te vatten. Aan deze complexiteit valt niet te ontkomen, maar er zijn wel mogelijkheden om die in goede banen te leiden. Ik hoop u daarvan te hebben overtuigd.
1 19
Deze mooie metafoor is afkomstig van Co Verdaas, PvdA-gedeputeerde bij de provincie Gelderland.
Esther-Mirjam Sent - Kennis + economie = kenniseconomie?
Literatuur • Actal (2010) Schoolleiders ontketend. Den Haag : Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten. • Brickman, P. en D.T. Campbell (1971) Hedonic relativism and planning the good society. In: M.H. Appley (red.) Adaptation-Level Theory. New York : Academic Press. • Bronneman-Helmers, R. en L. Herweijer (2004) Onderwijs. In: SCP (2004) In het zicht van de toekomst. Sociaal en cultureel rapport 2004, pp. 363-412. • Camerer, C., G. Loewenstein en D. Prelec (2005) Neuroeconomics: How neuroscience can inform economics, Journal of Economic Literature 43 (1), pp. 9-64. • CBS (2009) Arbeidsparticipatie in Nederland behoort tot de top van de EU. Den Haag : Centraal Bureau voor de Statistiek. • CPB (2002) De pijlers onder de kenniseconomie: opties voor institutionele vernieuwing. Den Haag : Centraal Planbureau. • Damasio, A.R., D. Tranel en H.C. Damasio (1991) Somatic markers and the guidance of behavior: Theory and preliminary testing.’ In: H.S. Levin, H.M. Eisenberg en A.L. Benton (red.) Frontal Lobe Function and Dysfunction. New York : Oxford University Press, pp. 217–229. • Dunn, E.W., D.T. Gilbert en T. Wilson (forthcoming) If money doesn’t make you happy then you probably aren’t spending it right. Journal of Consumer Psychology. • Easterlin, R.A. (1974) Does economic growth improve the human lot? Some empirical evidence. In: P.A. David en M.W. Reder (red.) Nations and Households in Economic Growth: Essays in Honor of Moses Abramovitz. New York / Londen : Academic Press. • Heertje, A. (2006) Echte economie. Nijmegen : Valkhof Pers. • Hoorn, van A. en E.-M. Sent (2010) Geluk is niet te koop, wel te sturen, Socialisme & Democratie 67 (4), pp. 43-49. • Kahneman, D. (2003) Maps of bounded rationality: Psychology for behavioral economics, American Economic Review 93 (5), pp. 1449–1475. • Kahneman, D. en A. Tversky (1979) Prospect theory: An analysis of decision under risk, Econometrica XLVII, pp. 263-291.
20
Esther-Mirjam Sent - Kennis + economie = kenniseconomie?
• Li, D. X. (2000) On default correlation: A copula function approach, Journal of Fixed Income 9, pp. 43–54. • Nesi, Tom (2008) Poison pills: The untold story of the Vioxx drug scandal. New York : Thomas Dunne Books. • Pomp, J.M. (2000) Diversiteit in de mondiale kenniseconomie, in: CPB Trends, dilemma’s en beleid - essays over ontwikkelingen op langere termijn. Den Haag : SDU Uitgevers, pp. 75-102. • REA (2005) Innovatie en economische groei. Den Haag : Raad van Economisch Adviseurs. • Rinnooy Kan, A.H.G. (2007) Vertrouwen als sociaal kapitaal, Presentatie voor de Hay Group Vision Society te Zeist, 20 september 2007. • RMO (2010a) Terug naar de basis: over legitimiteit van maatschappelijke dienstverlening. Den Haag : Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. • RMO (2010b) Nieuwe ronde, minder kansen? Den Haag : Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. • Schwartz, B. (2004) The paradox of choice. New York : HarperCollins Publishers. • Sent, E.-M. en C. Verdaas (2010) Op weg naar een duurzame samenleving, De Volkskrant, 3 juli 2010. • Stichting Nederland Kennisland (2010) Kenniseconomie Monitor 2010: Voorbij de tegenstelling in een slimmer Nederland. Amsterdam : Stichting Nederland Kennisland.
21
Agneta Fischer - Emotie vraagt kennis: Van kenniscultuur naar emotie-economie
Agneta Fischer 22
Agneta Fischer Prof.dr. Agneta Fischer is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden (1991). Sindsdien heeft ze diverse posities aan de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam bekleed. In 1998 werd zij hoogleraar vanwege de Stichting de Beauvoir en heeft zij onderzoek verricht op het terrein van gender en management. Vanaf 2002 is zij hoogleraar in de Sociale Psychologie van Emoties. Zij doet onderzoek naar de invloed van sociale context op de uiting en regulatie van emoties, en heeft vele internationale publicaties op haar naam staan. Zij is tevens coauteur en editor van diverse Engelstalige en Nederlandse boeken, waaronder ‘Emotion and gender: Social Psychological Perspectives’ (2000; Cambridge University Press) en ‘Emotion in social relations: Cultural, group and interpersonal processes’ (met B. Parkinson & A.S.R. Manstead, 2005; Psychology Press). Zij was president van de International Society for Research on Emotion, en associate en consulting editor van een aantal internationale tijdschriften, waaronder Cognition and Emotion. Op dit moment is zij tevens voorzitter van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam.
23
Agneta Fischer
Emotie vraagt kennis: van kenniscultuur naar emotie-economie
Op 4 mei 2010 was de kranslegging bij het Nationale Monument op de Dam in Amsterdam, zoals elk jaar. Alleen dit jaar gebeurde er iets waardoor de menigte op de Dam in paniek uiteenstoof, waardoor er verschillende gewonden vielen. Dit was allemaal het gevolg van één schreeuwende en verwarde man. De Spits kopte de volgende ochtend: “Nederland in greep van nervositeit”. En bioloog Midas Dekker werd aangehaald om uit te leggen dat mensen in paniek net zo reageren als dieren. De aanleiding voor het thema van deze lezing is dat experts, beleidsmakers, en wetenschappers zich zorgen maken over onze emoties, met name in relatie tot onze kenniseconomie. Emoties worden gevaarlijk gevonden. Emoties brengen het dierlijke in ons boven, omdat ze zetelen in het limbisch systeem, de hypothalamus en de thalamus, de oudste delen van onze hersenen. Emoties vertroebelen ons verstand en blokkeren ons vermogen rationeel na te denken. Filosofen zoals Hume (1739) en psychologen zoals James (1884) hebben vaak parallellen getrokken tussen emoties en zintuiglijke gewaarwordingen. Emoties waren passief van aard en werden gecontrasteerd met actieve mentale toestanden zoals ‘willen’, of ‘denken’. Emoties, zo dacht men, kunnen we niet willen of denken, emoties overkomen ons, en we kunnen ons er alleen maar aan overleveren, zoals we ons overleveren aan geuren, kleuren of geluiden. Emoties zouden daarmee een gevaar vormen voor een land dat beoogt in de mondiale top van kennisculturen terecht te komen. Zeker in het huidige tijdsgewricht waarin burgers meer dan ooit lijken te worden gedreven door angst voor het andere en het vreemde, en door woede over het onrecht in de wereld, maar ook in de eigen woonplaats. Maar is dat wel zo? Wordt hier een juist beeld geschetst van emoties en de effecten van emoties op het denken? En zijn ze ook op die manier een gevaar voor de ontwikkeling van kennis? En welke vormen van emotie en emotieexpressie worden eigenlijk gestimuleerd dan wel afgeremd in onze cultuur? Ik zal in deze lezing eerst kort een andere visie schetsen op emoties die het rationele karakter benadrukt, om vervolgens een beeld te geven van de veranderingen in onze emotiecultuur. Daarna zal ik ingaan op de relatie tussen emotie en kennis en de vereisten van een emotie-economie.
De rationaliteit van emoties Het past in een aloude filosofische en psychologische traditie om emoties en ratio als elkaars tegenpolen te zien. Dit is naar mijn mening echter een grote misvatting, getuige ook het recente werk van filosofen en psychologen. Emoties zijn niet louter primitief, maar kennen net zoveel variëteit in complexiteit als allerlei ander gedrag. Zo kan angst simpel en dierlijk zijn, als we op de vlucht slaan voor een enorme krokodil met wijd opengesperde bek, maar het wordt al veel complexer als we op de vlucht slaan vanwege het gedrag van een man die rare kreten uitslaakt. Voor deze angstreactie hebben we de herinnering nodig aan de aanslag op de koningin een jaar eerder, de duiding van een bepaald type persoon die wellicht een terrorist zou kunnen zijn, en de reactie van anderen om ons heen die op hetzelfde moment dezelfde inschatting maken. Deze angst vereist dus een complexe analyse vol met impliciete betekenissen. Mensen zonder deze 24
Agneta Fischer - Emotie vraagt kennis: Van kenniscultuur naar emotie-economie
achtergrondkennis hadden ook kunnen denken dat de man een verdwaalde gek was, aan wie verder geen aandacht besteed hoefde te worden; of ze hadden verontwaardigd kunnen raken, omdat de schreeuwende man de openbare orde verstoorde op een moment waarop stilte gepast was. Wellicht dat al deze emoties ook zijn ervaren door het aanwezige publiek, voordat men tot de conclusie kwam dat deze man wel eens echt gevaarlijk zou kunnen zijn. Dus toen deed men wat het meest effectief is op zo’n moment: vluchten. In recente filosofische en psychologische literatuur staan emoties niet meer tegenover ratio, maar vormen ze een integraal deel van ons functioneren. Wanneer emoties worden opgeroepen, wordt niet alleen de ‘emotiehelft’ van het brein geactiveerd, maar geldt dat ook voor allerlei hersendelen die ook bij andere cognitieve processen betrokken zijn. Wat emoties anders maakt dan cognities, is dat ze snellere, en meer impliciete en dwingende oordelen bevatten. Bovendien motiveren emoties ons iets te doen of te veranderen, in relatie tot onze omgeving (bijvoorbeeld aanvallen, wegkruipen, of naderen). Emoties zijn altijd intentioneel, namelijk gericht op een persoon, object, gedraging. Emoties gaan ergens over, in tegenstelling tot meer algemene stemmingen, of vage intuïties. Het is het verschil tussen met je verkeerde been uit bed stappen of boos zijn op je partner omdat ze de wekker heeft uitgezet zodat je je hebt verslapen. Dit is van belang omdat stemmingen, gevoelens, of intuïties moeilijker te verklaren of te verantwoorden zijn. Ze zijn niet-intentioneel. Waarom ben je met dat verkeerde been uit bed gestapt, waarom vind je die persoon die je nauwelijks kent niet aardig? Je hebt geen idee. Dat geldt wel voor specifieke emoties, zoals boosheid, verdriet, schuldgevoel, of angst. De ervaring van deze emoties bevat oordelen of taxaties die expliciet te maken zijn als we proberen na te gaan waarom we die emotie eigenlijk hadden. Ik noem enkele voorbeelden. Bij boosheid denken we controle over de ander te hebben en die ander te kunnen beïnvloeden; bij minachting vinden we de ander minderwaardig en willen we hem uit onze gemeenschap stoten; bij schaamte is er sprake van een negatief zelfbeeld en willen we ons aan het zicht onttrekken. Uit vele onderzoeken in de psychologie is gebleken dat elke emotie typerende gedachten en motieven kent. Emoties zijn dus informatiedragers. Ze zijn gebaseerd op rationele oordelen van een situatie, en motiveren ons iets te doen. Leerlingen die boos zijn op een leraar, of zelfs op de school, hebben hun verstand niet verloren. Nee, ze hebben het idee onrechtvaardig behandeld te worden, en protesteren daartegen. Mensen die massaal hun aandelen op de beurs verkopen in tijden van crisis zijn evenmin in de war. Ze maken een afweging die is ingegeven door de voorspellingen over wat anderen zullen doen, en de mogelijke waardedaling van hun eigen aandelen. Het zijn stuk voor stuk goede redenen om verontwaardigd, boos, bezorgd, of bang te zijn. Dat emoties soms zeer intens kunnen zijn, en kunnen leiden tot blinde woede, helse jaloezie, of overdreven enthousiasme, doet hier niks aan af. Elk gedrag, lichamelijke ervaring, of mentale toestand kent variëteiten in intensiteit, en we moeten de aard van emoties niet afleiden uit haar meest extreme of opvallende uitingen. 25
Agneta Fischer - Emotie vraagt kennis: Van kenniscultuur naar emotie-economie
Een emotieloze cultuur Emoties zijn in de eerste plaats individuele reacties, maar emotionele neigingen kunnen in een bepaalde context worden versterkt dan wel worden ingeperkt. Zo is het tonen van emoties in het voetbalstadion een must, maar in de kantoortuin van een grote international not done. Deze omgevingen lokken dus verschillend emotioneel gedrag uit. Context wordt niet alleen gevormd door de directe situatie, maar ook door een nationale cultuur, waar collectieve normen gelden over welke emoties in welke situaties geuit mogen worden. Het idee dat emoties irrationeel en primitief en dus ongewenst zijn, past in een emotiecultuur die doordrongen is van het protestantse arbeidsethos. Belangrijke waarde in deze cultuur is hard werken, wat gezien wordt als een (door God gegeven) gunst. Emoties staan hierbij in de weg, want kunnen ertoe leiden dat men zelf minder hard werkt (bijvoorbeeld door stress, verveling, of verliefdheid) of anderen belemmert bij het werk (bijvoorbeeld door afgunst, boosheid, of minachting). In de emotiecultuur die in Nederland tot ver na de Tweede Wereldoorlog gold, werden emoties als onzakelijk en onvolwassen beschouwd. Emotionaliteit was iets voor zwakkeren, zoals vrouwen, kinderen of ouderen, en diende onderdrukt te worden. Deze opvatting liep in de pas met de formele omgangscodes die tot ruim na de Tweede Wereldoorlog gemeengoed waren. Er bestonden immers etiquetteboeken, zoals dat van Amy Groskamp-ten Have (Hoe hoort het eigenlijk?, 1939), waarin gedragsvoorschriften waren opgenomen over hoe mannen en vrouwen met elkaar om dienden te gaan (zoals: niet gearmd lopen in het openbaar), of hoe kinderen met hun ouders om moesten gaan ( je hoort je ouders nooit tegen te spreken). Hierin stond precies beschreven hoe men zich diende te gedragen. Voor gevoelens gold echter maar één gedragsregel: het uiten van gevoelens is ongepast. Aanmerkingen op anderen moeten zakelijk worden meegedeeld, kussen is geen teken van welgemanierdheid, en bij rouwen worden voornamelijk regels geformuleerd over de kleedvoorschriften. Ook ons poldermodel kan worden gezien als een uitvloeisel van de emotieloze cultuur. Het overleg tussen werkgevers en werknemers is weliswaar primair bedoeld om snel en effectief tot een werkbaar compromis te komen, maar dient tegelijkertijd om grote conflicten met de bijbehorende boosheid en verontwaardiging te beperken, en de belangen van beide partijen te reguleren. Het polderen is een emotiestrategie bij uitstek die emoties in moet dammen. Het doel is te zorgen dat emoties geen kans krijgen op te laaien bij de massa. De emoties blijven beperkt tot de onderhandelingstafel die als een waterkering functioneert. Zo kan het tonen van boosheid op gezette momenten de andere partij een toontje lager doen zingen. Als er dan toch een conflict geforceerd wordt, lijken de werkgevers altijd de emotieloze partij te zijn, terwijl de werknemers overlopen van verontwaardiging. Dit is een verdeling die niet per se hoeft te gelden voor de individuen die aan tafel zitten, maar die past bij de sociale rollen van beide partijen. De werkgever staat boven zijn emoties, heeft ze in de hand, en toont ze niet of in zeer bescheiden mate. Het wel of niet uiten van emoties draagt daarmee ook bij aan het toekennen van status. Uit experimenteel psychologisch onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat mensen die boosheid uiten meer status krijgen toegeschreven dan dezelfde mensen die verdriet uiten, en als ze een neutraal gezicht vertonen, krijgen ze meer status toegeschreven dan mensen die boos worden. De werknemer moet echter ook boosheid of verontwaardiging uiten om te laten zien dat het hem of haar ernst is en om als het nodig is de achterban op de been te krijgen. Doordat emoties eerst strategisch worden uitgespeeld aan de onderhandelingstafel, kunnen spontane emotionele erupties van ontevreden mensen zo veel mogelijk worden vermeden. 26
Agneta Fischer - Emotie vraagt kennis: Van kenniscultuur naar emotie-economie
Het emotieloze tijdperk voorbij: de inhaalslag van het gevoel Het inluiden van een nieuwe emotiecultuur kwam uit verschillende hoeken. In sommige beroepssectoren kwam men erachter dat het negeren van emoties ook kwalijke effecten kon hebben. Brandweerlieden, politieagenten, militairen of hulpverleners die schokkende gebeurtenissen hadden meegemaakt, bleken daar symptomen aan over te houden, die ertoe leidden dat ze slechter gingen functioneren (depressies, slecht slapen, slechte concentratie, angsten, etc.) en geheel of gedeeltelijk in de ziektewet belanden. Deze symptomen kregen ook een label: een posttraumatische stressstoornis. Remedie is psychologische behandeling, wat onder andere inhoudt dat men het over zijn of haar emoties moet hebben. Het praten over emoties gebeurde vaak met vaak met tegenzin, zeker in de stoere culturen van militairen of brandweermannen. Gesprekken met een maatschappelijk werker beschouwden zij nogal eens als onnodig en uitsluitend bestemd voor ‘softies’. Het uiten van machteloze emoties, zoals angst, somberte, of bezorgdheid, paste niet bij hoe zij zichzelf zagen. Langzamerhand kwam hier echter verandering in en werd het onder steeds meer werknemers geaccepteerd dat het delen van emoties nuttig, en niet per definitie een zwaktebod is. Ook op andere terreinen ontwikkelt zich een nieuwe emotiecultuur, waarin emoties niet meer genegeerd worden, en zich in toenemende belangstelling mogen verheugen. Dit is ingebed in een voortschrijdende informalisering in omgangsvormen – prachtig beschreven door sociologen als Cas Wouters en Christien Brinkgreve – die al vanaf de jaren zestig is ingezet. De formele codes, gedragsvoorschriften en machtsverhoudingen verdwijnen steeds meer naar de achtergrond, waardoor ook onderlinge relaties buiten de privésfeer veel persoonlijker worden. Dit betekent dat mensen er zelf invulling aan moeten geven. Terwijl je in de oude emotiecultuur beleefd bedankte voor een cadeau dat je eigenlijk helemaal niet mooi vond, moet je in de nieuwe emotiecultuur nadenken over de vraag of je wel of niet wilt laten merken dat je het cadeau niet echt heel mooi vond, gegeven je huidige en toekomstige relatie met deze persoon. Niet of we ons wel of niet correct gedragen, maar hoe en op welke manier we met de ander omgaan is van belang. We zien de laatste decennia een algemene trend naar psychische zingeving, die zich steeds specifieker richt op het begrijpen en veranderen van gevoelens en hieruit volgend gedrag. Dit blijkt uit een toename aan interesse voor emoties bijvoorbeeld op televisie, met programma’s zoals ‘Het spijt me’, Onmogelijke liefdes’, ‘Kijken in de ziel’, of ‘Bonje met de buren’, waarin liefde, spijtgevoelens, boosheid of leedvermaak breed worden uitgemeten. Daarnaast is er een hausse aan literatuur over emoties, hoe ermee om te gaan en hoe ze te overwinnen. Een korte gang naar websites van grote boekenleveranciers levert bijvoorbeeld meer dan tweehonderd boeken met ‘emoties’ in de titel in het laatste decennium, zoals Managen met ratio en emotie, De emotie de baas, De kracht van emotie, Omgaan met overweldigende emoties, Destructieve emoties, Emoties in de zorg, of Emotie en arbeid. Ook op internet zijn talloze sites te vinden waarin mensen hun emoties met anderen kunnen delen, bijvoorbeeld in sites voor zelfhulpgroepen, maar ook op de gewone sociale-netwerksites, waarin mensen praten over hun relaties met anderen, hun hart luchten over hun dagelijkse beslommeringen, of roddelen over hun collega’s. We zijn dus voortdurend bezig met het checken van onze status in ons sociale netwerk. Hoewel de populaire literatuur natuurlijk verschillende visies laten zien, wil ik hier op een aantal gemeenschappelijke kenmerken wijzen. Ten eerste is er een onvoorwaardelijk positieve houding ten opzichte van emoties: emoties zijn niet alleen natuurlijk, maar ook goed. Ik lees veel dat ze de kern, zelfs de bron van ons zelf vormen. Onze emoties reflecteren ons Ware Zelf. Een tweede ken27
Agneta Fischer - Emotie vraagt kennis: Van kenniscultuur naar emotie-economie
merk in veel van de populaire literatuur is dan ook dat emoties authentieke en ware kennis genereren. As we ons zelf serieus nemen, en echt goede beslissingen willen nemen, moeten we dus naar onze emoties luisteren. Het gaat hier vaak niet over specifieke emoties, maar over intuïties of gevoelens die onze basale wensen en motieven weergeven. Die kunnen soms tegen onze ratio ingaan, maar bij goede beslissingen dienen we ons verstand even opzij te zetten. In de derde plaats is de populaire literatuur volledig gericht op het individu en op de individuele emotionele ervaring. Hoewel de boeken over Emotionele Intelligentie vanaf 1995 juist benadrukten dat het niet alleen gaat om het omgaan met de eigen emoties, maar juist ook om die van anderen, is dit niet meer de focus van de recente literatuur. Het gaat in de huidige populaire literatuur om het in goede banen leiden van de aller-individueelste emotionele ervaring. Het effect van de expressie van deze aller-individueelste emotie op anderen lijkt dan ook minder relevant. Deze visie dat emoties ons ware zelf zijn, en dat we ze daarom moeten volgen, zonder stil te staan bij de sociale implicaties ervan, is cruciaal voor de huidige emotie-cultuur. Ik kom hier straks op terug.
Collectieve emoties De overdaad aan belangstelling voor emoties verraadt dus een toenemende behoefte aan emotionele zingeving en emotionele verbondenheid met anderen. De vraag is of we dit ook terugzien in nieuwe collectieve uitingsvormen, of in nieuwe interpersoonlijke omgangsvormen. Collectieve uitingen van emoties hebben altijd bestaan. Protestbewegingen, zoals de vredesbeweging, de milieubeweging, of de vakbeweging organiseren demonstraties om hun eisen kracht bij te zetten. Deze demonstraties zijn collectieve en geregisseerde uitingen van boosheid waarbij het primaire doel was om angst op te roepen bij de tegenpartij, zodat een mening kracht kon worden bijgezet. Opvallend in het huidige tijdsgewricht is echter een recente toename in collectieve emotie-uitingen, waarbij het delen van emoties het primaire doel lijkt te zijn. Niet alleen bij de moord op publieke figuren, zoals Pim Fortuyn en Theo van Gogh of bij het overlijden van Andre Hazes, stroomt men massaal de straat op, maar ook na geweldsincidenten waarbij onbekende mensen het slachtoffer zijn geworden, worden steeds vaker stille tochten georganiseerd. Men lijkt hierbij niet alleen morele steun te willen bieden aan de nabestaanden, maar ook collectief uiting te willen geven aan verdriet, verontwaardiging en machteloosheid. Ook positieve emoties worden steeds vaker massaal gedeeld, getuige het recente collectief voetbal kijken tijdens het WK in 2010 in Nederland. Hiermee leek de gezamenlijke emotie belangrijker te zijn dan het feitelijke spel, gegeven het feit dat men achteraan het Museumplein onmogelijk het scherm goed kon zien. Dit sociaal delen van emoties kan duiden op een groeiende behoefte aan saamhorigheid en verbondenheid die kenmerkend is voor Westerse culturen na de terroristische aanslagen van 9/11. Deze aanslagen van 9/11, en de aanslagen die daarop volgden in Londen en Madrid, en in Nederland de moord op Theo van Gogh, hebben een diepe bres in ons zelfbewustzijn en gevoel van veiligheid geslagen. Omdat de aanvallen specifiek gericht zijn op de Westerse cultuur, en komen vanuit de radicale Islam, is het denken in termen van ingroup-outgroup versterkt. Beide partijen stimuleren deze ‘ingroup tegen outgroup’-polarisatie verder, waardoor niet alleen bedreigingen verder toenemen, maar ook de angst voor het andere, in dit geval de islam. Op de toenemende onzekerheid voor de bedreiging van de centrale waarden van onze cultuur, is het vastklampen aan onze eigen waarden een automatische reactie. De financiële crisis, die onder andere heeft geleid tot een grotere schaarste in banen, en dus tot meer competitie, heeft hier nog een schepje bovenop gedaan. 28
Agneta Fischer - Emotie vraagt kennis: Van kenniscultuur naar emotie-economie
De toename van het collectief delen van emoties kunnen we dus zien als een antwoord op het zoeken naar houvast in een samenleving die gedomineerd wordt door emotionele onzekerheid. Het geeft een gevoel van verbroedering waar we behoefte aan hebben en het is in overeenstemming met de nieuwe norm dat we naar onze emoties moeten luisteren. Tegelijkertijd zien we dat deze emotionele verbroedering langs etnische scheidslijnen verloopt en dat deze emotie-uitingen gebaseerd zijn op onzekerheid over sociale relaties, onzekerheid over de eigen economische positie, onzekerheid over de centrale waarden waar men voor staat. Het is positief dat mensen zoeken naar nieuwe vormen van emotionele verbondenheid, maar angst en onzekerheid vormen een slechte basis om nieuwe omgangsvormen te vinden en om een samenleving op te bouwen waarin iedereen meedoet en op het hoogste niveau presteert. De vraag is nu in hoeverre de huidige populaire cultuur, waarin emoties als bron van kennis, sociale relaties en besluitvorming worden gezien, de ontwikkeling van een kenniseconomie belemmert. Zien we de aloude opvatting waarin ratio tegenover emotie staat, inderdaad bevestigd? Of kunnen we emoties gebruiken in ons streven naar een verbetering van onze kenniseconomie?
Kennis en emotie In een kenniseconomie staan opleiding, onderwijs, innovatie en creativiteit centraal. In onlangs gepubliceerde rapporten van het Innovatie Platform en van de daarop volgende Kennis en Innovatie Agenda is het de ambitie om Nederland terug te brengen naar de top vijf van mondiale kenniseconomieën. Er moet meer geïnvesteerd worden in onderwijs en onderzoek om ons staande te houden tussen de mondiale economieën. Tot nu toe zijn de resultaten echter mager. De vraag is in welke mate onze emotiecultuur de verdere ontwikkeling van een kenniseconomie belemmert of bevordert? Ik noem een paar voorbeelden op het terrein van onderwijs en innovatie om de rol van emoties te illustreren. De problemen in het onderwijs zijn bekend. Nederland doet het maar zeer gemiddeld als het gaat om het aantal hoger opgeleiden, er is te veel school- en studieuitval, er is en blijft een tekort aan leraren en er dreigt ook een tekort aan hoger opgeleiden. De aanpak van deze problemen blijft echter steken in ad-hocprojecten, die soms wel en soms niet succesvol zijn. Het leidt in elk geval niet tot significante verbetering van de voornoemde problemen. Ik kom hier natuurlijk niet met een kant-en-klare oplossing, waarover velen onder u zich al jaren buigen, maar ik wil een iets ander perspectief schetsen op deze problemen, die wellicht kunnen resulteren in een andere aanpak. Het is van groot belang om stil te staan bij de simpele constatering dat emoties nodig zijn om kennis te willen vergaren. De drang om iets te weten te komen, de ambitie om iets te kunnen, en te bereiken, en het motief om door te zetten, zijn cruciaal bij het afronden van een schoolloopbaan of een opleiding. Nieuwsgierigheid, interesse en trots zijn emoties die mensen ertoe brengen iets te willen leren en hun capaciteiten te ontwikkelen. Gebrek hieraan is één van de factoren die tot uitval leidt. De aanwezigheid van negatieve emoties, zoals frustratie omdat het niet lukt, boosheid omdat docenten hen niet begrijpen, of stress voor examens, versterken de negatieve spiraal. Leerlingen die dreigen uit te vallen zijn onzeker, hebben geen zelfvertrouwen, denken dat ze dom zijn, of zien het nut van een opleiding niet in. Het feit dat de school hen vaak niet eens mist als ze er niet zijn, of dat ze al meer dan eens van hun docenten hebben gehoord dat ze dom en onhandelbaar zijn, versterkt deze negatieve opvattingen alleen maar.
29
Agneta Fischer - Emotie vraagt kennis: Van kenniscultuur naar emotie-economie
Hoewel allerlei materiële prikkels leerlingen kunnen helpen om een opleiding af te maken, zijn uiteindelijk positieve emoties nodig om ervoor te zorgen dat leerlingen zichzelf ook verder ontwikkelen en nieuwe kennis willen opdoen. Daarbij is het reguleren van negatieve emoties, en het omgaan met frustratie, stress en onzekerheid minstens zo belangrijk als de ervaring van positieve emoties. Dit kunnen de leerlingen of studenten die dreigen uit te vallen meestal zelf niet. Scholen en leraren reageren vaak met algemene maatregelen als waarschuwen en straffen als deze leerlingen spijbelen, te weinig doen, of zich niet weten te gedragen in een klas. Het is niet voor niets dat de leraar een ‘kenniswerker’ wordt genoemd. Het gaat om het overdragen van kennis. Maar het uitleggen van de stof, die tegenwoordig al uitstekend in allerlei fraai vormgegeven boeken wordt uitgelegd, is maar de helft van het verhaal. De andere helft is het omgaan met de leerling. Bij probleemkinderen, spijbelaars en schoolverlaters, weet men vaak weinig over de achterliggende motieven en emoties. Deze zijn echter wel bepalend voor het gedrag van dergelijke leerlingen. De analyse dat ze niet gemotiveerd zijn, geen zin hebben, vol frustratie zitten, is vaak de verklaring, maar daarmee ook einde verhaal, terwijl dat juist het begin zou moeten zijn. Leraren zijn echter niet toegerust om met de negatieve emoties van leerlingen die niet willen deugen om te gaan.
Uit de succesverhalen van kleinschalige projecten om bijvoorbeeld schooluitval te voorkomen of schooluitvallers weer binnen te halen, blijkt dat een emotiegerichte aanpak het beste werkt. Exleerlingen die hetzelfde hebben meegemaakt en negatieve ervaringen delen, of coaches die leerlingen begeleiden om ze meer zelfvertrouwen te geven, het zijn allemaal manieren waarbij leerlingen leren om te gaan met negatieve emoties, en met de effecten van hun negatieve emoties op henzelf en hun omgeving. Het stimuleren van positieve emoties werkt overigens niet alleen bij probleemleerlingen, maar ook bij goede leerlingen. De leraar die het beste wordt beoordeeld, is de leraar die stimuleert, uitdaagt, het vak interessant maakt. Dat is meer dan kennis overdragen, dat is passie overdragen. Een ander voorbeeld is het geringe aantal hoger opgeleiden in Nederland. Hoewel het aantal leerlingen dat naar het vwo gaat de laatste decennia is gestegen, is het opvallend dat een groot deel van de leerlingen in een vwo-klas niet naar het wo gaat. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat veel scholen hun leerlingen niet motiveren om ze naar het allerhoogste niveau te krijgen, maar tevreden zijn met het hbo. Een factor die hierin een rol speelt is dat veel leraren zelf geen universitaire opleiding hebben genoten en uit het hbo komen. Zonder aan de kwaliteit van docenten te komen, is het bekend dat mensen niet geneigd zijn om anderen te stimuleren tot grotere hoogte dan zijzelf. Dit is een onbewust proces, gebaseerd op sociale vergelijking. Mensen vergelijken zichzelf voortdurend met anderen, en om negatieve emoties als afgunst te voorkomen, zijn ze geneigd om anderen die beter zijn neer te halen, of degenen die beter kunnen worden niet verder te stimuleren. Het tegengaan van deze negatieve emoties vormt de basis van de Nederlandse maaiveldcultuur (in het kader van het onderwijs ook wel ‘zesjes-cultuur’ genoemd). Mensen dienen zich hierin aan te passen aan de norm van het gemiddelde, niet naar het uitzonderlijke. Hiermee voorkomen we niet alleen ongepaste trots, maar ook afgunst. Dit zelfde geldt voor de ontwikkeling van creativiteit, de basis van innovatie. Kennis gedijt alleen in een cultuur waarin niets bij voorbaat als onzin geldt en waarin uitdaging loont. Dat betekent dat het nodig is om risico’s te nemen. Creativiteit en innovatie komen immers voort uit anders 30
Agneta Fischer - Emotie vraagt kennis: Van kenniscultuur naar emotie-economie
denken, nieuwe perspectieven uitproberen, nieuwe kennis uit andere terreinen aanboren, niet schromen, en niet voor de zoveelste keer hetzelfde op een iets andere manier doen. Een kenniseconomie, waarin innovatie en creativiteit een belangrijke rol spelen, gedijt niet in een angstcultuur, in een klimaat waarin het uitzonderlijke, het bovenmaatse, het unieke voor gek of vreemd wordt versleten. De anticipatie van jaloezie en conflicten belemmert een dergelijke cultuur.
Emotiekennis en kenniseconomie In onze huidige emotiecultuur worden emoties serieus genomen. Dat is een positieve ontwikkeling. Ik heb immers net beargumenteerd hoe belangrijk emoties voor kennisontwikkeling zijn. Meer aandacht voor de emotionele context waarin kennis ontwikkeld wordt, en creativiteit wordt bevorderd, en meer aandacht voor het sturen van emoties die kennisontwikkeling tegengaan. Emoties moeten hierbij echter geen leidraad van ons gedrag worden, zoals in veel populaire emotieliteratuur verkondigd wordt; dat is volstrekt naïef en zelfs gevaarlijk. We moeten onze verantwoordelijkheid nemen voor onze eigen emoties, en ook voor die van mensen om ons heen. Emoties kunnen soms met ons aan de haal gaan, maar vooral omdat we denken dat het niet anders kan. We kunnen onze emoties veel meer de baas zijn dan we denken. Emoties zijn niet louter duistere krachten die onbeheersbaar zijn. In veel gevallen kunnen we ze voorkomen, reguleren en controleren. Dit geldt voor docenten die om moeten leren gaan met hun eigen emoties en die van hun leerlingen die niet willen deugen; het gaat bij de ontwikkeling van kennis om de vraag in hoeverre weerzin, frustratie en stress om te vormen zijn naar inspiratie en passie. Hoe kan het ‘geen zin’ hebben worden omgezet in ‘interessant’? In zijn algemeenheid gaat er niet om dat iets niet goed voelt, het gaat erom dat we ons ontwikkelen en het uiterste uit onszelf halen. Dit geldt voor scholieren, maar ook voor docenten, voor werknemers, maar ook voor werkgevers, en voor de overheid die dergelijke processen dient te faciliteren. Met die doelstelling verhogen we onze zelfwaardering, niet met het volgen van onze emoties. Kenniswerkers hebben daarom ook kennis nodig over emoties, juist als het gaat om leerlingen die dreigen af te haken. Emoties moeten onderdeel worden van het kennisproces, omdat de ontwikkeling van kennis een emotionele aangelegenheid is.
31
BUNDEL
VERWEY-JONKER/SER LEZING 2010
Kenniseconomie en emotiecultuur
De derde editie van de lezing vond plaats op 4 november 2010, in het SER-gebouw. Hierbij gingen achtereenvolgens prof.dr. Esther-Mirjam Sent en prof.dr. Agneta Fischer in op het thema Kenniseconomie en emotiecultuur. Dit boekje bevat de teksten van die lezingen.
Verwey-Jonker Instituut Sociaal-Economische Raad
Kromme Nieuwegracht 6
Bezuidenhoutseweg 60
3512 HG Utrecht
Postbus 90405
(tot 15-12-10: Niasstraat 1
2509 LK Den Haag
3531 WR Utrecht)
T 070 3499 499
T 030 2300 799
E
[email protected]
E
[email protected]
I www.ser.nl
I www.verwey-jonker.nl
Donderdag 4 november 2010 | 14.30 - 18.00 uur | SER-gebouw | Den Haag
SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD