Raadsstuk Kenniseconomie Standpunt aangenomen op: 2007-11-03 - 12:00, te Groningen
Intellectuele Rijkdom Het Bestuur, het Bedrijf en de Burger in de Kenniseconomie
Vastgesteld tijdens de CDJA-Raad op 3 november 2007 te Groningen
Schrijfgroep: Petra de Groot Fenny Helfferich Marco Oudshoorn Jon van der Steen Maarten de Vries Marlies Wielens Janneke Beumer (DB / AB) Anneloes Goossens (Raadspresidium)
Inhoud Inhoud
2
Inleiding
3
Het Bestuur
4
Het
Bedrokf
De Burger
12
Uitspraken
15
7
Inleiding Voor je ligt het raadstuk kenniseconomie. Het woord kenniseconomie bestaat uit een tweetal woorden kennis en economie. Deze twee begrippen zijn ook nodig om tot kenniseconomie te komen. In dit stuk wordt dan ook niet alleen ingezoomd op de kenniseconomie, maar ook op de economie en de kennis die daarvoor nodig zijn. Vanuit drie perspectieven is gekeken naar de kenniseconomie. Allereerst vanuit het bestuur, oftewel de regering en de overheid. Zij kunnen initiatieven nemen om kennis, economie en kenniseconomie impulsen te geven. Maar wat is hiervoor nu de beste methode? De overheid kan bedrijven controleren of sturen, maar ze kan ook een faciliterende rol hebben. Daarna is het bedrijf aan de beurt, de bedrijven maken nu eenmaal de economie. Zij zijn degenen die handel drijven. Zij zijn degenen met een bepaalde vraag naar kennis(dragers), naar randvoorwaarden en zij ontwikkelen ook kennis. En ten slotte is er de burger, de drager van de kennis. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar kennisontwikkeling gedurende je leven en ook hoe je kennis aan het eind van je leven weer overdraagt. Petra de Groot Fenny Helfferich (voorzitter) Marco Oudshoorn Jon van der Steen Maarten de Vries Marlies Wielens
Het Bestuur Kader maar geen koers Om uit te kunnen blinken als westers land zijn niet lage loonkosten belangrijk, maar nieuwe creatieve ontwikkelingen. Kennis en innovatie zijn hiervoor de belangrijkste benodigdheden[1] en deze komen het beste tot stand in een dynamische en open economie waarbij regionale en internationale netwerken in elkaar overlopen. In de ruimste zin van het woord komt innovatie neer op het omzetten van een idee in iets bruikbaars voor een organisatie, individu of de maatschappij. Wanneer je op deze manier naar innovatie kijkt, kun je zeggen dat een land idee?n nodig heeft en de middelen om deze idee?n om te zetten in dit nieuwe product. Idee?n worden onder andere bedacht binnen de kennis- en onderwijsinstellingen van een land. Deze worden vervolgens door het bedrijfsleven omgezet in nieuwe producten of diensten. De derde cruciale partij is de overheid, zij kan deze ?innovatie omgeving? namelijk verstoren of bevorderen. De kracht van een moderne economie zit in de combinatie van deze drie partijen. Uitspraak 1 De overheid moet zich wat innovatie betreft niet richten op bepaalde sectoren, maar moet zich richten op de breedte en initiatieven van onderop. Ze moet de innovatie niet willen sturen, maar faciliteren. Innovatie moet over de volle breedte. Voor wat betreft het technisch-wetenschappelijk onderzoek zijn echter scherpe keuzes belangrijk. Denk aan: nano-, bio-, en microsysteemtechnologie. Daarin kan Nederland excelleren. Uitspraak 2 Er moet een nationale onderzoeksagenda komen waarin prioriteiten worden vastgelegd voor het technischwetenschappelijke onderzoek in Nederland. Innovatie is niet alleen iets van de landelijke overheid. Ook regionale initiatieven, zoals het Noord-Nederlandse Innovatieplatform en de Twentse Innovatieroute verdienen ondersteuning. Uitspraak 3 Landelijke innovatieprojecten staan of vallen bij een bijpassend regionaal economisch beleid. Ook regionale innovatie-initiatieven verdienen daarom landelijke ondersteuning. De meest innovatieve landen zijn de landen met grote investeringen in research & development[2]. De belangrijkste taak van de overheid is daarom te voorzien in kennis en onderzoek zodat idee?n worden gecre?erd en de opgeleide beroepsbevolking deze kennis en idee?n in de praktijk kan gebruiken. De tweede taak van de overheid in dit innovatieproces is de weg vrij maken voor bedrijven die willen innoveren. De overheid doet dit allereerst door de regeldruk voor bedrijven - en met name startende bedrijven- sterk te verminderen. Ten tweede door elke vorm van kennisuitwisseling en open relaties met de rest van de wereld te bevorderen en door het voorkomen van belemmeringen. Ten derde door ervoor te zorgen dat startende bedrijven voldoende toegang tot financi?le en onderzoeksmiddelen hebben. Dat laatste doet de overheid niet enkel door ouderwets subsidies te verstrekken, maar ook door stimulerende regelgeving voor private financiering in deze starters en door zelf te investeren in initiatieven van het bedrijfsleven op basis van een lening. Het verschaffen van subsidies kan zorgen voor extra regeldruk, aangezien bedrijven nooit een subsidie zouden willen laten liggen. Lissabonverdrag In het verdrag van Lissabon hebben de leiders van de Europese Unie (EU) vastgesteld dat de EU rond het jaar 2010 de meest competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld moet zijn. Om alvast vooruit te lopen op het resultaat: deze doelstelling lijkt, met 2007 op de teller, iets te vooruitstrevend te zijn. Toch kan worden gesteld dat het doel an sich essentieel is voor economische ontwikkeling in Europa. Kennisontwikkeling en innovatie zijn namelijk de motor van de westerse economie en de gebundelde Europese innovatiekracht is
essentieel om overeind te blijven in een wereld met verschillende grootmachten. De succesvolle invoering van de Euro laat tevens zien dat ??n Europa met visie zich kan meten met Amerika en de rest van de wereld. Het internationaal delen van idee?n en aanvullen van elkaar stimuleert daarnaast de innovatiekracht. Een internationale aanpak is ook noodzakelijk omdat innovaties en idee?n geen landsgrenzen kennen en je de innovaties beter zelf kan verkopen dan dat ze uiteindelijk elders gekopieerd worden. De EU moet daarom het Lissabonverdag hoog op de agenda houden en zich niet laten afschrikken door het naderen van het jaar 2010. Daarbij dient zij zich te richten op de originele doelstellingen zonder deze bij te stellen, of het bijschaven van statistieken. Dit laatste gebeurt wanneer onderwijsinstellingen zich ontpoppen tot diplomafabrieken in plaats van zich te richten op kwalitatief onderwijs. Wanneer dit het geval is, stijgt het aantal gediplomeerden, maar blijft het nationale kennisniveau hetzelfde. Uitspraak 4 De Europese Unie moet zich toewijden om de originele doelstellingen van Lissabon alsnog in 2010 te realiseren, waarbij zij moet waken voor de kwaliteit van de criteria. Innovatieplatform Het innovatieplatform is bij de installatie van het kabinet Balkenede I (2003) opgericht en heeft als opdracht om Nederlandse organisaties aan te zetten tot innovatie door te komen met ?onorthodoxe idee?n?. Bij de installatie van het kabinet Balkenede IV is een tweede versie van het innovatieplatform ingesteld. Deze tweede editie heeft een bredere taak gekregen; het ?dient de voorwaarden te scheppen, de verbindingen te leggen en de visie te ontwikkelen voor innovatie en ondernemerschap? en dan in het bijzonder in relatie tot de maatschappelijke terreinen, zoals de zorg. Het innovatieplatform heeft als het ware twee kanten. Enerzijds is het visitekaartje voor de Nederlandse innovatie, het houdt innovatie onder de aandacht. Anderzijds moet het een wetenschappelijke denktank zijn. Wat heeft het platform in de afgelopen vijf jaar bereikt? Kort samengevat is er in de rijksbegroting meer geld gekomen voor innovatiegerelateerde gebieden en is er een reeks aan subsidie mogelijkheden opgestart[3]. Een voorbeeld van de subsidie mogelijkheden is de innovatievoucher. Kleine ondernemingen krijgen met deze vouchers de mogelijkheid om bij kenniscentra, zoals universiteiten, nieuwe idee?n te laten ontwikkelen. De denktank functie is niet echt tot zijn recht gekomen. Echter dit is niet vreemd. De kans dat 20 druk bezette personen elkaar vaak tegelijk spreken is niet groot. Het zijn van visitekaartje voor en het aanjagen van het Nederlands bedrijfsleven heeft goed gewerkt en de nieuwe voorstellen zijn veelbelovend. De functie van het platform moet dan ook de komende jaren verder worden uitgebouwd en versterkt. Uitspraak 5 Het innovatieplatform heeft in de afgelopen jaren haar nut bewezen: de aanjaagfunctie voor overheid, bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen moet in de komende jaren worden versterkt. Uitspraak 6 Het innovatieplatform moet ook starters ondersteunen. Uitspraak 7 Studenten moeten gestimuleerd worden na hun studie een eigen bedrijf te beginnen.
Het Bedrijf Nederland is een ondernemend land. Bedrijven als Philips, Shell en DAF hebben Nederland als innovatief land de afgelopen eeuw op de kaart gezet. Nederland kent bijna 1,5 miljoen ondernemingen, bij 1,3 miljoen van deze ondernemingen is minder dan 10 werknemers werkzaam. Veel van deze ondernemers zijn werkzaam in de landbouw, bouw en dienstverlening[4]. Ongeveer 11 procent van de Nederlandse beroepsbevolking is een ondernemer. In 2005 zijn er ruim 70.000 nieuwe ondernemingen opgericht[5]. Echter het beroep ?ondernemer? is niet populair. Maar 9% van de Nederlandse studenten denkt erover om na hun studie ondernemer te worden, dit tegen 19% van de studenten uit de Verenigde Staten[6]. Kamer van Koophandel De Kamer van Koophandel (KvK) is een organisatie die een aantal taken heeft met betrekking tot ondernemers. De KvK heeft verschillende vestigingen verspreid over Nederland. Een van de belangrijkste taken is het uitvoeren van een aantal economische wetten, waaronder ook de handelsregisterwet valt. Elke ondernemer komt tenminste ??n maal bij de KvK langs, en dat is op het moment waarop hij zijn bedrijf opricht en zijn bedrijf bij het handelsregister inschrijft. Ondernemers zijn verplicht om ingeschreven te staan en betalen daar voor jaarlijks een bijdrage. Deze bijdrage wordt gebruikt voor het opzetten van verschillende activiteiten zoals het geven van voorlichting aan starters en gevestigde ondernemers, deze ondernemers kunnen bij de KvK langs voor een gesprek, ze kunnen informatie van de website of uit een brochure lezen of ze kunnen deelnemen aan seminars over verschillende relevante onderwerpen[7]. Nederland vergrijst, dus ook het ondernemers. Ruim een op de vijf ondernemers zal in de komende tien jaar met pensioen gaan. Ruim ??n op de drie ondernemers zal in de komende 10 jaar zijn onderneming willen overdragen. Echter lang niet alle ondernemers zijn in staat om een opvolger te vinden voor de onderneming. Deze problemen spelen onder andere in de landbouw[8]. De Kamer van Koophandel heeft een pakket ontwikkeld waardoor ondernemers zich kunnen ori?nteren op bedrijfsoverdracht[9]. Echter er wordt geconstateerd dat veel ondernemingen niet kunnen worden overgedragen omdat er geen opvolger is. Er is een gebrek aan een transparante markt voor de bedrijfsopvolging[10]. Over het nut en de noodzaak van het plaatsten van al deze activiteiten bij de kamer van koophandel bestaat discussie en daarom zou het goed zijn om de taken van de kamer van koophandel nader te onderzoeken en te evalueren. Uitspraak 8 De taken van de Kamer van Koophandel dienen grondig tegen het licht gehouden te worden. Zoals in het rapport van McKinsey, ?Versnellen arbeidsproductiviteitsgroei in Nederland. Erop of eronder?[11] staat dat aangeboden is aan staatssecretaris Heemskerk van Economische zaken, is het essentieel dat wanneer wij in Nederland willen blijven innoveren en groeien de regeldruk verminderd moet worden voor onze bedrijven. In het rapport staat: ?Het gebrek aan dynamiek ligt niet zozeer aan het feit dat ondernemers niet zouden willen concurreren, maar is het gevolg van sterke overheidsinterventie die de ruimte van ondernemers inperkt: de zogenoemde ?regeldruk??. Verder vermeld het rapport dat het verlies van arbeidsproductiviteitsgroei door
regeldruk wordt geschat op ongeveer 1.2% waarvan slechts 0.1% te wijten is aan de administratieve lasten. Het is belangrijk dat de overheid actief gaat kijken hoe zij de regeldruk kan doen afnemen. Organisaties zoals de Kamer van Koophandel spelen hierbij een belangrijke rol. Op dit moment is het zo dat onze arbeidsproductiviteit trager groeit dan in de Scandinavische landen, Engeland, Duitslang en ook de VS. Daarnaast slagen productieve en innovatieve bedrijven er niet in bovengemiddeld te groeien. Uitspraak 9 De overheid, alsmede organisaties zoals de Kamer van Koophandel, moeten een actieve houding innemen om de regeldruk voor bedrijven te verminderen Het is goed aan deze maatregel ook met een doelstelling te ondersteunen. Uitspraak 10 De KvK moet samen met de overheid 50% administratieve lastendruk verminderen voor 2013. Naar de markt brengen van kennis Nieuwe producten en of diensten worden vaak ontwikkeld aan de hand van onderzoek. Dit onderzoek speelt zich niet alleen af in bedrijven, maar ook aan kennisinstellingen zoals universiteiten. Nederland blijft achter in het naar de markt brengen van kennis vanuit universiteiten in vergelijking met andere landen in de Europese Unie[12]. Startende bedrijven kunnen maar zeer moeilijk toegang krijgen tot deze kennis. Daarnaast zijn de uitgaven aan onderzoek op de universiteiten relatief laag en blijven deze achter bij andere landen[13]. Uit onderzoek komt naar voren dat er belemmerende wet- en regelgeving bestaat met betrekking tot het naar de markt brengen van kennis van universiteiten[14]. Daarnaast ontbreekt bij de onderzoekers de prikkel om hun kennis toe te passen[15]. Uitspraak 11 In het (hoger) onderwijs, met name bij b?tafaculteiten, moet een aanspreekpunt komen in de vorm van een platform om de nieuwe kennis te verkopen. Uitspraak 12 De samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven moet worden verbeterd.
Innovatieklimaat Uit onderzoek van het CBS[16] blijkt dat circa 70 procent van de innovatoren, dat zijn bedrijven of andere organisaties die nieuw onderzoek starten, ernstige vertraging heeft op gelopen bij ??n of meerdere projecten. Verder blijkt dat bij 35, respectievelijk 30 procent van de innovatoren projecten door het optreden van knelpunten gestopt moesten worden, dan wel in het geheel niet gestart zijn.
In de volgende figuur staan de knelpunten per sector vermeldt: Figuur 1. ? Innovatoren met knelpunten naar sector, CBS (2004) In alle sectoren zijn de knelpunten: onzeker rendement, onzekere markt, geen financiering en te hoge kosten het belangrijkst. Al deze knelpunten zijn direct gerelateerd aan financiering en het risico van mislukken van de innovatie. Mislukken van innovaties is inherent aan het proces[17]. In het ergste geval lijdt een dergelijke mislukking tot een faillissement. In Nederland is het bijzonder moeilijk om na een faillissement weer een bedrijf te starten. Na een faillissement wordt men opgenomen in een groot aantal registers, waardoor jaren later nog te
achterhalen is wie wanneer failliet is gegaan[18]. Echter van een faillissement ervaring leert men veel en vaak zijn ondernemers met een dergelijke ervaring uiteindelijk succesvolle ondernemers. In de wet schuldsanering natuurlijke personen is bepaald dat drie jaar na een surseance van betaling, deze schulden kwijtgescholden worden en niet meer traceerbaar zijn. Deze periode zou ook voor de inschrijving van faillissementen kunnen worden gebruikt. Innovatie benadering Uit onderzoek van het CBS[19] blijkt dat innovaties ook regelmatig niet-technologische vernieuwingen zijn. Uit onderstaande figuur blijkt dat 23% van alle bedrijven tussen 2000 en 2002 een dergelijke vernieuwing heeft ge?mplementeerd.
Figuur 2. ? Niet-technologische vernieuwingen in 2000-2002, CBS (2004)
Gemiddeld wordt er in China elk half uur een fabriek geopend. Jaarlijks studeren in China een half miljoen ingenieurs af[20]. Dit alles betekent dat met alleen technologische vernieuwingen de Nederlandse kenniseconomie het niet zal redden. Uitspraak 13 Innovatie is meer dan alleen technologische ontwikkelingen; er moet meer oog komen voor sociale en organisatorische innovaties. Arbeidsparticipatie
Bedrijven zijn gebaat bij een voldoende aanbod van werknemers. Door de aankomende vergrijzing krimpt de werkzame beroepsbevolking in Nederland. Daarom is het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen die daartoe in staat zijn gaan werken. Binnen een aantal groepen in de Nederlandse samenleving is de arbeidsparticipatie nog relatief laag, vergeleken met bijvoorbeeld de Scandinavische landen. Dit geldt bijvoorbeeld voor ouderen (> 65), vrouwen en in het bijzonder jonge moeders. Nu past bij een christen-democratische visie aandacht voor het gezin. Goed functionerende gezinnen bieden namelijk geborgenheid en dragen de waarden over die onze samenleving bij elkaar houdt. Jonge moeders en vaders moeten daarom niet koste wat kost aan het werk worden geholpen, maar moeten een keuze hebben. De groep die er bewust voor kiest thuis de kinderen op te voeden moet daarin niet belemmerd worden. De groep die er voor kiest om door te werken, moet voldoende mogelijkheid hebben om een familie leven op te bouwen. De levensloopregeling wordt momenteel vooral ingezet om vroeger met pensioen te kunnen gaan en is ongeschikt om in te zetten tijdens zorgverlof voor kinderen. Dit laatste komt doordat je in de loop van de tijd dagen opbouwt en deze alleen achteraf kan inzetten, als je jong bent kan je dus veel minder tijd opnemen, dan als je ouder bent. Uitspraak 14 De levensloopregeling moet aangepast worden, zodanig dat het voor jonge ouders gemakkelijker wordt om verlof op te nemen om te zorgen voor kinderen.
De Burger Mobiliteit van mensen & idee?n Grenzen tussen landen worden steeds minder belangrijk. Sinds 1993 is er vrij verkeer van diensten, goederen en personen tussen de landen van het Schengen-akkoord. Ook contacten met verre landen zoals China en India verlopen steeds gemakkelijker. Bedrijven in bijvoorbeeld de ICT-sector verhuizen in grote aantallen naar dit soort landen, omdat de productiekosten daar veel lager zijn dan in Nederland. Meer dan 90% van de Nederlandse IT-import komt inmiddels uit India[21]. Voor de Nederlandse economie is het niet goed als er veel banen naar het buitenland verdwijnen. Om dit te voorkomen moet Nederland veel goedgeschoolde en vakbekwame werknemers kunnen bieden. Alleen dan kan Nederland concurreren met landen waar de lonen, en dus de arbeidskosten voor ondernemers, veel lager zijn. Ook op het gebied van kennis en wetenschap zijn grenzen aan het vervagen. De onderwijssystemen in de landen van Europa worden steeds meer op elkaar afgestemd en voor wetenschappers is het belangrijk dat ze deel uitmaken van een internationale gemeenschap. Daarom is het goed als Nederlandse opleidingen ook over de landsgrenzen heen kijken. Dit kan bijvoorbeeld door het voor jongeren makkelijker te maken om een tijdje in het buitenland te gaan studeren. Zo is het sinds kort mogelijk voor Nederlandse studenten om hun studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland[22]. Het is echter ook belangrijk dat buitenlandse studenten gestimuleerd worden om naar ons land te komen. Dit bevordert de internationale contacten en vergroot de kans dat buitenlandse topstudenten in Nederland gaan promoveren of een baan vinden. Op die manier kan Nederland profiteren van de kennis van hoogopgeleide buitenlanders en deelnemen aan de internationale wetenschappelijke gemeenschap. De zogenaamde Blue Card die de Europese Unie wil invoeren naar analogie van de Green Card in de VS moet de mobiliteit van hoogopgeleide werknemers binnen de grenzen van de EU vergroten[23]. Op dit moment zijn de kosten voor studenten van buiten de Europese Economische Ruimte die naar Nederland willen komen erg hoog. Zo is de prijs van een tijdelijke verblijfsvergunning in 2003 van ? 56 verhoogd naar ? 430,-[24]. Studenten die na hun studie in Nederland willen blijven, moeten dit bedrag terug krijgen. Uitspraak 15 De kosten van een tijdelijke verblijfsvergunning voor studenten van buiten de Europese Economische Ruimte moeten volledig vergoed worden wanneer deze studenten na afloop van hun studie in Nederland komen werken. Bovendien worden buitenlandse en Nederlandse studenten soms ongelijk behandeld. Zo betalen buitenlandse studenten tijdens hun verblijf in Nederland vaak honderden euro?s meer aan de studentenhuisvesting dan hun Nederlandse collega?s voor dezelfde kamers[25]. In Delft krijgen buitenlandse studenten die actief zijn in de medezeggenschap geen financi?le tegemoetkoming, terwijl hun Nederlandse collega?s daar wel op kunnen rekenen[26]. Uitspraak 16 Buitenlandse en Nederlandse studenten moeten op gelijke wijze worden behandeld. Onderwijs Ook binnen Nederland is mobiliteit van studenten belangrijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Belemmeringen die een vrije studiekeuze in de weg staan of leiden tot vroegtijdig verlaten van de opleiding moeten worden weggenomen. Met name op het MBO is het uitvalpercentage hoog, 40% gemiddeld over de vier onderwijsniveaus en zelfs 63% op het laagste niveau[27]. Hierdoor komen veel jonge mensen op de
arbeidsmarkt zonder een diploma (een zogenoemde startkwalificatie). Voor hen is het moeilijk om een baan te vinden waarin ze hun mogelijkheden kunnen ontplooien. Uitspraak 17 Om de uitvalpercentages op het (V)MBO terug te dringen, dienen jongeren beter en persoonlijker te worden begeleid in hun studiekeuze en loopbaan. Uitspraak 18 Er moet een onderzoek komen naar de oorzaak van het uitvalpercentage bij (V)MBO. Op het HAVO en het VWO heeft de invoering van de Tweede Fase voor veel beroering gezorgd. De aandacht voor vaardigheden is toegenomen, maar soms ten koste van feitelijke kennis. Ook is er een flink aantal verplichte algemene vakken bijgekomen, zoals maatschappijleer 1 en algemene natuurwetenschappen (ANW). Elke leerling kiest een of meer profielen, waarbij met name Natuur&Techniek als het moeilijkste, en Cultuur&Maatschappij als het makkelijkste profiel wordt gezien[28]. Ondertussen is het aantal studenten in het hoger onderwijs dat kiest voor een opleiding in de sectoren techniek en natuurwetenschappen structureel te laag om aan de vraag op de arbeidsmarkt te kunnen voldoen[29]. Het aantal studenten dat een opleiding in de sociale hoek doet is juist toegenomen. Ook leerlingen met het profiel Natuur&Gezondheid kiezen vaak voor deze richting. Uitspraak 19 Het niveau van de maatschappijprofielen op HAVO en VWO moet omhoog. Uitspraak 20 Technische studies moet meer gepromoot worden onder leerlingen die op het punt staan een profiel te kiezen. Een leven lang leren De positie van Nederland op de wereldmarkt wordt sterker naarmate de Nederlandse werknemers beter opgeleid zijn. Daarom moet de kwaliteit van het onderwijs goed zijn. We moeten zorgen dat dit kennisniveau hoog blijft en vergelijkbaar is met het onderwijsniveau in onze buurlanden. Mensen moeten zo lang mogelijk doorsturen en daarvoor moeten zo min mogelijk financi?le barri?res voor zijn.
Uitspraak 21 De mogelijkheden om na een MBO- of HBO-opleiding door te studeren moeten worden verruimd. Dit kan door een uitbreiding van het collegegeldkrediet. Om het kennisniveau van Nederlandse werknemers op een hoog peil te houden, moet het volgen van cursussen of interne opleidingen gestimuleerd worden. Werkgevers dienen zich daarvoor in te zetten om zo het concept van ?een leven lang leren? vorm te geven. Kennisoverdracht Nu en in de toekomst verdiend Nederland haar geld met kennis. Kennis in de breedste zin van het woord. Met de massale pensionering van de babyboomers aanstaande moet ons land zich er op voorbereiden dat de kennis van deze groep vast gehouden wordt. Het zou onze economie grootte schade toebrengen als al deze kennis verloren zou gaan. Deze kennis borging zal op twee manieren plaats moeten vinden. Ten eerste via het documenteren van kennis. Ten tweede via het overdragen van kennis via ?inwerken? ? het helpen opdoen van vaardigheid. Het is de taak van onze regering om iedere Nederlander van dit gevaar bewust te maken en te stimuleren dat kennis geborgd wordt. Uitspraak 22 De regering moet bevorderen dat mensen die uitstromen (met pensioen gaan) hun kennis overdragen.
Uitspraken Uitspraak 1 De overheid moet zich wat innovatie betreft niet richten op bepaalde sectoren, maar moet zich richten op de breedte en initiatieven van onderop. Ze moet de innovatie niet willen sturen, maar faciliteren. Uitspraak 2 Er moet een nationale onderzoeksagenda komen waarin prioriteiten worden vastgelegd voor het technischwetenschappelijke onderzoek in Nederland. Uitspraak 3 Landelijke innovatieprojecten staan of vallen bij een bijpassend regionaal economisch beleid. Ook regionale innovatie-initiatieven verdienen daarom landelijke ondersteuning. Uitspraak 4 De Europese Unie moet zich toewijden om de originele doelstellingen van Lissabon alsnog in 2010 te realiseren, waarbij zij moet waken voor de kwaliteit van de criteria. Uitspraak 5 Het innovatieplatform heeft in de afgelopen jaren haar nut bewezen: de aanjaagfunctie voor overheid, bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen moet in de komende jaren worden versterkt. Uitspraak 6 Het innovatieplatform moet ook starters ondersteunen. Uitspraak 7 Studenten moeten gestimuleerd worden na hun studie een eigen bedrijf te beginnen. Uitspraak 8 De taken van de Kamer van Koophandel dienen grondig tegen het licht gehouden te worden. Uitspraak 9 De overheid, alsmede organisaties zoals de Kamer van Koophandel, moeten een actieve houding innemen om de regeldruk voor bedrijven te verminderen Uitspraak 10 De KvK moet samen met de overheid 50% administratieve lastendruk verminderen voor 2013. Uitspraak 11 In het (hoger) onderwijs, met name bij b?tafaculteiten, moet een aanspreekpunt komen in de vorm van een platform om de nieuwe kennis te verkopen. Uitspraak 12 De samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven moet worden verbeterd. Uitspraak 13 Innovatie is meer dan alleen technologische ontwikkelingen, de focus bij innovatie moet ook breder zijn dan dat; er moet meer oog komen voor sociale en organisatorische innovaties.
Uitspraak 14 De levensloopregeling moet aangepast worden, zodanig dat het voor jonge ouders gemakkelijker wordt om verlof op te nemen om te zorgen voor kinderen. Uitspraak 15
De kosten van een tijdelijke verblijfsvergunning voor studenten van buiten de Europese Economische Ruimte moeten volledig vergoed worden wanneer deze studenten na afloop van hun studie in Nederland komen werken. Uitspraak 16 Buitenlandse en Nederlandse studenten moeten op gelijke wijze worden behandeld. Uitspraak 17 Om de uitvalpercentages op het (V)MBO terug te dringen, dienen jongeren beter en persoonlijker te worden begeleid in hun studiekeuze en loopbaan. Uitspraak 18 Er moet een onderzoek komen naar de oorzaak van het uitvalpercentage bij (V)MBO. Uitspraak 19 Het niveau van de maatschappijprofielen op HAVO en VWO moet omhoog. Uitspraak 20 Technische studies moet meer gepromoot worden onder leerlingen die op het punt staan een profiel te kiezen. Uitspraak 21 De mogelijkheden om na een MBO- of HBO-opleiding door te studeren moeten worden verruimd. Dit kan door een uitbreiding van het collegegeldkrediet. Uitspraak 22 De regering moet bevorderen dat mensen die uitstromen (met pensioen gaan) hun kennis overdragen.
[1] Nonaka en Takeuchi, 1995 [2] Audretsch, 1995 [3] www.innovatieplatform.nl [4] www.kvk.nl [5] www.ondernemerschap.nl [6] www.fd.nl [7] www.kvk.nl [8] www.cbs.nl [9] www.kvk.nl [10] www.ondernemerschap.nl [11] McKinsey & Company i.o.v Ministerie van Economische Zaken, 2007 [12] www.ondernemerschap.nl [13] www.cbs.nl [14] www.ser.nl
[15] www.minez.nl [16] innovatie-enqu?te CBS, 2004 [17] www.innovatieplatform.nl [18] artikel 27 Handelsregisterbesluit 1996 [19] innovatie-enqu?te CBS, 2004 [20] www.maakzaken.nl [21] www.easternenterprise.com [22] www.intermediairfw.nl [23] www.nu.nl [24] www.ublad.uu.nl [25] www.ru.nl [26] www.delta.tudelft.nl [27] www.nos.nl [28] nl.wikipedia.org [29] www.chemieforum.nl