Quick Scan Waardekwantificering Waarde en methoden om waarde te kwantificeren in de bouwsector
Projectcode: Documentsoort: Documentnummer : Opdrachtgever:
P020a Eindrapportage Versie 2.1 (28/04/2006) PSIBouw Programmabureau
Contactpersoon:
Mr. A.E. Crama - van Osnabrugge Büchnerweg 1 Postbus 420 2800 AK Gouda tel: 0182 - 54 0670 fax: 0182 - 54 0621
Auteurs:
drs. G.M. Bouma (TNO Bouw & Ondergrond) ir. M. Dreschler (TU Delft) drs. W. Jonkhoff (TNO Bouw & Ondergrond) dr.ir. G.T. Luiten (TNO Bouw & Ondergrond) drs. Th.A.M. Reijs (TNO Bouw & Ondergrond)
Kenniscentrum Bouwprocesinnovatie Postbus 5043 2600 GA Delft tel: 015 278 9061 fax: 015 27 83171 website: www.kcbpi.nl
TNO Bouw & Ondergrond Businessunit Innovatie en Ruimte
TU Delft Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen, Sectie Bouwprocessen
Theo Reijs Postbus 49 2600 AA Delft tel: 015 – 269 4723 fax: 015 – 262 4341 e-mail:
[email protected]
Marco Dreschler Postbus 5048 2600 GA Delft tel: 015 - 278 4507 fax: 015 - 278 7683 e-mail:
[email protected]
Kaft: “Moai at Rano Raraku”, Beelden op Paaseiland (Chili). Afbeelding vrij van auteursrechten. Deze afbeelding is vanwege de verschillende kanten op kijkende koppen gekozen om de subjectiviteit van waardering te illustreren.
Voorwoord Dit rapport is tot stand gekomen dankzij de inzet en bijdrage van diverse personen. De auteurs bedanken de overige leden van het projectteam, de klankbordgroep en de PSIB contactpersonen. Speciale dank gaat uit naar de geïnterviewde personen. Het betreft dhr. R. Boons van Schutte Bouw & Ontwikkeling, dhr. A. Dorée van Universiteit Twente, dhr. J. Gossije van het Havenbedrijf Rotterdam, dhr. Hoppenbrouwers van de Rijksgebouwendienst en dhr. H. van der Wildt van BAM ppp. De door hun aangedragen informatie heeft geleid tot verder inzicht in het begrip waarde en hoe het in de praktijk gebruikt en gekwantificeerd wordt. De auteurs
Projectteam Drs. G.M. Bouma (TNO) Ir. M. Dreschler (TUD) Drs. W. Jonkhoff (TNO) Dr. ir. G.T. Luiten (TNO) Ir. R. Onel (RGD) Drs. Th.A.M. Reijs (TNO) Prof. dr. ir. H.A.J. de Ridder, projectleider (TUD) Ir. drs. J.G. Verlaan (RWS)
Klankbordgroep Dr. ir. ing. A.S. Barneveld (RWS) Ir. R. ten Bras (BAM) Dr. W. Bremer (RGD) Ir. J. Heerkens (Heijmans) R. van der Klauw (TNO)
Mentoren vanuit PSIB Mr. A.E. Crama – van Osnabrugge (BAM) Ir. H. van der Horst (Ballast Nedam IC+E) Ir. R.P. Mulder (DHV) Ir. H. Wenkenbach (Strukton)
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
i
Management samenvatting Aanleiding onderzoek Aanleiding van de wens om waarde te kwantificeren is het perspectief van een “nieuwe” wijze waarop vragende en aanbiedende partijen met elkaar onderhandelen en samenwerken. Doel hiervan is dat beide partijen profijt hebben; meerwaarde voor de vragers en winst voor de aanbieders. Het perspectief houdt in dat er niet persé aan kostenminimalisatie (beoordeling van alternatieven op basis van laagste prijs bij een gegeven programma van eisen) of effectmaximalisatie (beoordeling van alternatieven op basis van maximale behoeftevoorziening bij een gegeven budget) gedaan wordt, maar aan maximalisatie van het voordeel (beoordeling van alternatieven op basis van de verhouding tussen de totale behoeftevoorziening voor vragende partijen en de prijs, gegeven een maximum budget en een minimum niveau aan behoeftevoorziening). Om tot een dergelijke manier van afwegen te komen is kwantificering en idealiter monetarisering van “behoeftevoorziening” voor de vragende partijen nodig. Doelstelling en aanpak Doelstelling van de Quick Scan Waardekwantificering is een beeld krijgen van wat het begrip waarde inhoudt, hoe het in de praktijk gebruikt wordt, welke aspecten voor vragende partijen van belang zijn en hoe die in geld uitgedrukt worden. Daarbij zijn vooral benaderingswijzen en methoden om zaken die niet direct in geld zijn uit te drukken interessant. Het projectteam heeft dit beeld verkregen door middel van interviews, literatuurstudie en klankbordgroepbijeenkomsten. Waarde, prijs en kosten in economisch perspectief Het is belangrijk om vast te stellen dat waarde niet een intrinsieke, objectief vast te stellen eigenschap van een bouwproject of effect is. De waardering is afhankelijk van degene die waardeert. Het nut dat diverse individuen aan producten (goederen en diensten) ontlenen is afhankelijk van in hoeverre ze in hun behoeften voorzien. Het nut dat verschillende individuen aan goederen ontlenen is niet op te tellen. Ook het nut van verschillende goederen kun je niet optellen. Wel kan de functie van geld als waardemeter worden gebruikt om prijzen vast te stellen. Deze zijn echter uitkomsten van meerdere waarderingen door afzonderlijke vragers en aanbieders. Individuele waardepercepties leiden op markten tot prijzen. Hoe deze markt er uit ziet (de marktvorm) is bepalend voor de prijsvorming. Naast marktvorm zijn factoren als rationaliteit van beslissers en de mate informatieverdeling van invloed. Inventarisatie van waardebegrippen De inventarisatie heeft geleid tot een lijst met waardebegrippen en kwantificeringsmethoden, die in dit rapport is opgenomen in bijlage 5. Belangrijke bevinding is dat het probleem bij waardebepaling niet gevormd wordt door een gebrek aan waardebepalingsmethoden, maar juist de veelheid van mogelijke methoden, het ad-hoc karakter ervan, de onduidelijkheid over de mate van gezaghebbendheid van methoden en onduidelijkheid over hoe de methoden op samenhangende wijze te gebruiken. De OEI systematiek (Overzicht Effecten Infrastructuur, richtlijnen voor kwantificering) kan uitkomst bieden. De OEI systematiek bestaat uit afspraken om waarde te bepalen bij infrastructurele projecten. Het wordt daarom aanbevolen om aan te sluiten op de inzichten uit de OEI systematiek. Methoden hebben diverse eigenschappen: revealed/stated preference, wel/geen markt, direct/indirect, intern/extern. Het beoordelen van de methoden op deze eigenschappen kan iets zeggen over de toepasbaarheid, betrouwbaarheid, geldigheid en validiteit van de methode in een bepaalde situatie en kan het ad hoc karakter van de toepassing van methoden verminderen.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
ii
Het toepasbaar maken van de waardebegrippen in cases Door middel van het formuleren van een aantal realistische cases is getracht de gevonden waardebegrippen toepasbaar te maken. Het doel hiervan is om: Inzicht te krijgen in het proces van waardebepaling door de te onderkennen partijen. Het resultaat hiervan is tevens de verdeling van lusten en lasten tussen partijen; Inzicht te krijgen in de bruikbaarheid van in de literatuur gevonden waardebegrippen Minder ad hoc tot waardebepaling te komen; Aan te geven hoe partijen een rol kunnen spelen in de waardebepaling: wie kan waar, wat, voor wie betekenen. Conclusies en aanbevelingen Aanbeveling voor bouwbedrijven a) Voor bouwbedrijven is het van groot belang om een inhaalslag te maken op marketinggebied. Het van buiten naar binnen denken in plaats van andersom dient daarbij centraal te staan. Bouwbedrijven moeten kennis en kunde opdoen in het onderzoeken wat de behoefte van de vragende partij is, en het overtuigen van de vragende partij van de toegevoegde waarde van het op te leveren bouwwerk. b) Offertes dienen te worden opgesteld op basis van integrale levenscyclusbenadering. Dat is zonder waardeoriëntatie niet mogelijk. c) Bouwbedrijven dienen zich in te stellen op het werken met contracten met meer differentiatievrijheid. Aanbeveling voor opdrachtgevers in de bouw d) Voor projecten die zich daarvoor lenen zouden opdrachtgevers meer dan nu moeten aanbesteden op basis van innovatieve contractvormen, die mogelijk meer risico en vrijheid bij de bouwbedrijven leggen, waarmee een groter onderscheidend vermogen ten opzichte van de concurrent gerealiseerd kan worden. Aanbesteden op zowel waarde als kosten levert bij gelijke aantallen offertes een grotere hoeveelheid informatie op. Daarop dienen aanbestedende partijen te zijn voorbereid. Het zou jammer zijn als waardeoriëntatie tot gevolg had dat minder partijen offerte zou worden gevraagd. Immers: hoe meer aanbieders, hoe gunstiger de verhouding tussen waarde en prijs. Daarbij dienen evenwichtige afwegingen te worden gemaakt inzake reputatiemechanisme (past performance, track record), conjunctuur en offertevergoedingen. Aanbeveling voor PSIBouw e) PSIBouw dient het monitoren van economische ontwikkelingen in de bouw met statistisch onderzoek te ondersteunen. Het zicht bieden op marktvormen in de bouw is essentieel voor het toepassen van het denken in waarde, prijs en kosten. Om marktvormen duidelijk te maken, is het nodig te weten hoeveel vragers en aanbieders zich in segmenten van de bouwmarkt bevinden. Bovendien moet informatie voorhanden zijn over de omzet, toegevoegde waarde, arbeidsproductiviteit, werkgelegenheid, gemiddelde bedrijfsomvang, en voorwaartse en achterwaartse leveringen. Deze indicatoren zouden bij voorkeur over meerdere jaren in beeld worden gebracht, om zo te corrigeren voor conjunctuurcycli. Doordat de bouwsector vrij groot en sterk gesegmenteerd is, is het relatief moeilijk de sector goed economisch te monitoren. Via de SBI-classificatie van het CBS is het echter goed mogelijk deze informatie voorhanden te krijgen. Aanzetten tot een goede monitor van marktvormen in de bouw zijn aanwezig. Aanbeveling voor wetenschappelijk onderzoek f) Onderzoek de effectiviteit van diverse waardegerichte offerte beoordelingssystemen die een differentiatie strategie bij bouwaanbieders in de publieke sector mogelijk maken.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
iii
Summary Background of the research The need for quantification of value is derived from a “new” approach for negotiating and cooperating between suppliers and clients in the construction industry. In the approach, surplus value for clients and profit for suppliers are aspired. The approach implies advantage maximization (selecting alternatives based on the ratio between need fulfilment for the client and the price, given a maximum budget and minimal level of need fulfilment), instead of cost minimization (selecting alternatives based on lowest price for a fixed and very detailed specification) or effect maximization (selecting alternatives based on maximum need fulfilment for a fixed budget). In order to achieve such a selection procedure, quantifying and ideally monetising of the “need fulfilment” for clients is needed. Goal and approach Goal of the Value quantification Quick Scan is getting an impression of the concept of value, how it is used in practice, which aspects are important for clients and how these aspects are expressed in monetary terms. In doing so, especially estimation methods for situations without a market are interesting. In order to reach these goals, the project team has done interviews, literature reviews and expert panel meetings. Value, price and costs from an economical perspective It is very important to establish that “value” is not an intrinsic, objectively determinable property of objects, construction projects or effects. The valuation depends on the evaluating subject. The level of utility individuals derive from products (goods and services) is dependent on the extent to which the products fulfil their (individual) needs. It is not possible to add up the utility individuals derive from goods, nor is it possible to add up the utility of different goods. It is possible to use money as an indicator of value by establishing prices. Prices are the result of several valuations by independent clients and suppliers on the market. The market structure and dynamics are determinative for price-formation. Besides market structure, factors like bounded rationality of decision makers and the level of information distribution are of influence. Inventory of value concepts The inventory has lead to a list of value concept and quantification methods, which has been included in this report in appendix 5. An important finding is that a lack of methods for quantification of value is not the problem; rather the multitude of methods, their ad hoc character, the uncertainty about their levels of authority or applicability and how to use the methods in a coherent fashion. The OEI methodology (Outline Effects Infrastructure) can provide a solution. The OEI methodology consists of authorized agreements for determining value of infrastructure project. It is therefore recommended to adhere to the guidelines of the OEI methodology. Methods have several attributes: revealed/stated preference, the presence/absence of a market mechanism, direct/indirect, internal/external. Assessing the methods on these properties can tell something about their applicability, reliability and validity in a certain situation and can diminish the ad hoc character of the application of methods.
Application of the value concepts in cases The found value concepts have been tested in three increasingly complicated cases. Goals: Gain insight in the process of value determination by the parties involved in the case. Insight in the division of positive aspects and negative aspects between parties is also a result; PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
iv
Gain insight in the usability of the value concepts found in the literature; Less arbitrariness in the process of value determination; Indicate how parties can play a role in the process of value determination.
Conclusions and recommendations The recommendations have been grouped into several categories: Recommendations for building firms a) For building firms it is important to catch up on the area of marketing. Thinking “from outside to inside” instead of the other way around should be the goal. Building firms need to gain experience in researching the needs of clients, but also in convincing clients of the added value of the product. b) Business propositions should be based on an integral life cycle approach. Without value orientation, this cannot be done. c) Building firms should adjust their organisation to working with contracts with more freedom for differentiation. Recommendations for clients in the construction industry d) For suitable projects, the procurement process of clients should be more “innovative” then is the case at this moment. By selecting on global performance criteria rather than a precisely described solution, building firms are stimulated to deploy their knowledge and distinguish themselves from their competitors. The procuring parties should be prepared for selecting on more criteria than only the lowest price. This will probably involve some extra time, but it would be a pity if this would result in appraising fewer suppliers, because this will diminish the market dynamics. Balanced considerations about the reputation mechanism (past performance, track record) of suppliers, the market situation and fees for preparing a business proposition should be included. Recommendations for PSIBouw e) PSIBouw should monitor the economic developments of the construction industry by means of statistical research. In order to be able to think in terms of value, price and costs, an overview of the market structure and dynamics is essential. In order to clarify market structures, it is necessary to know how many clients and suppliers construction industry sectors constitute. Moreover, information about the turnover, added value, productivity, employment, average company size and supplier relationships is needed. These indicators could be investigated, preferably over several years, in order to be able to compensate for business cycles. Because of the considerable size and segmentation of the construction industry, monitoring the sector is relatively difficult. Following the SBI-classification of the CBS (Dutch Central Bureau for Statistics) a lot of this information can be found. First steps towards monitoring the market structures are already present. Recommendations for scientific research f) Investigate the effectiveness of value oriented procurement strategies which enable a differentiation strategy amongst suppliers in public sector of the building and construction industry.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
v
Inhoudsopgave 1
2
3
4
5
6
Inleiding .................................................................................. 7 1.1
Aanleiding onderzoek ........................................................................ 7
1.2
PSIBouw doelstelling ......................................................................... 7
1.3
Beschrijving context, omgeving, trends ................................................ 8
1.4
Leeswijzer ....................................................................................... 9
Doelstelling en aanpak ............................................................ 10 2.1
Doelstelling en vragen ..................................................................... 10
2.2
Relevantie voor PSIBouw ................................................................. 10
2.3
Aanpak ......................................................................................... 11
Waarde, prijs en kosten in economisch perspectief...................... 12 3.1
Inleiding ....................................................................................... 12
3.2
Definities van waarde ...................................................................... 12
3.3
Heeft monitoring van zowel waarde als kosten andere beslissingen tot gevolg: zouden er betere projecten ontwikkeld worden? ........................ 15
3.4
Conclusie: betere projecten? ............................................................ 21
Inventarisatie en analyse van waardebegrippen en kwantificeringsmethoden ......................................................... 23 4.1
Context......................................................................................... 23
4.2
Eenduidigheid van begrippen ............................................................ 24
4.3
Kwantificeringsmethoden ................................................................. 26
4.4
Bevindingen ten aanzien van kwantificeringsmethoden.......................... 28
Het toepasbaar maken van de waardebegrippen in cases ............. 30 5.1
Aanpak ......................................................................................... 30
5.2
Case op niveau A - Productievestiging bakker ...................................... 31
5.3
Case op niveau B - Winkelcentrum .................................................... 35
5.4
Case op niveau C - Infrastructuurproject ............................................ 40
5.5
Overzicht cases .............................................................................. 41
Conclusies en aanbevelingen .................................................... 44 6.1
Terugkoppeling doelstellingen ........................................................... 44
6.2
Conclusies ..................................................................................... 47
6.3
Aanbevelingen ............................................................................... 48
Bijlagen ......................................................................................... 50
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
vi
1
Inleiding
1.1
Aanleiding onderzoek
In de bouw wordt meestal geconcurreerd op de laagste prijs bij een gefixeerde bouwopgave. Velen beweren dat de fixatie op de laagste prijs de belangrijkste oorzaak is van de malaise in de bouw.1 Geen innovatie, geen marktwerking, uit de hand lopende projecten, mogelijkheden tot prijsafspraken en mogelijkheden voor werkverdeling zouden voortkomen uit prijsconcurrentie. Algemeen is het gevoel dat de gerichtheid op die prijsconcurrentie niet goed is.2 Prijsconcurrentie komt, naast de traditionele bouw, bijna alleen voor in de consumentenmarkt, terwijl het hierbij in tegenstelling tot bouwproducten om serie- en niet om maatwerk gaat. Concurrentie op de verhouding tussen waarde en prijs is nodig om de sector gezond te maken en de marktwerking te herstellen. De marktwerking zou op waarde en prijs moeten worden gebaseerd.3/4 De marktstructuur, de cultuur en het institutionele kader moeten daarvoor een omslag doormaken. Vooral wat betreft dat laatste moet aansluiting en legitimatie worden gezocht bij de Europese regelgeving, die in feite het denken op basis van zowel waarde als prijs als basis neemt voor het criterium “Economisch Meest Voordelige Aanbieding”. Om de Economisch Meest Voordelige Aanbieding te bepalen is het nodig de waarde van de diverse aanbiedingen te bepalen. Om dit te kunnen doen is inzicht in het begrip waarde noodzakelijk en is waardekwantificering nodig. Elk individu kan de Economisch Meest Voordelige Aanbieding bepalen voor zijn consumentenartikelen, de meeste inkopers van standaardproducten kunnen dat ook. Omdat het kwantificeren van waarde van groot belang is voor het verbeteren van het functioneren van de markt voor bouwproducten, in het bijzonder het professionaliseren van de aanbodzijde, krijgt dit onderwerp in het PSIBouw programma voorrang. Daarnaast is het waardebegrip essentieel voor het verkennen en aanpassen van de cultuur en het institutionele kader in de bouw.
1.2
PSIBouw doelstelling
PSIBouw wil een verandering in de bouwsector teweeg brengen. Dit streven wordt als volgt geformuleerd: We willen het graag anders in de bouw: meerwaarde5 voor de eindgebruiker en de maatschappij en meer rendement voor het bouwbedrijfsleven. En dit op basis van meer creativiteit en innovatie.6 Eén van de ambities die PSIBouw daarbinnen heeft is “de verbetering van de vraag-aanbodvormen die een positieve marktdynamiek bewerkstelligen: opdrachtgevers zetten op professionele wijze vragen in de markt, die de opdrachtnemers aanzetten tot een continu proces van vernieuwen en tot het zoeken naar toegevoegde waarde voor de klant”. Deze ambitie valt binnen het cluster ‘Oplossingen’. Het onderliggende project is daar onderdeel van, waarbij het kwantificeerbaar en meetbaar maken van waarde centraal staat.
1
2
3 4 5
6
Ref: Publicatie Toekomstperspectief voor de Bouw, http://www.regieraadbouw.nl/upload/documents/Publicaties/Toekomstperspectief%20voor%20de%20Bouw.pdf Ref: Publicatie Oriëntaties op de toekomst, http://www.bouwendnederland.nl/_upload/Publicaties/11_publicatie_bestand.pdf Ref: http://www.bouwendnederland.nl/_upload/Publicaties/73_publicatie_bestand.pdf, blz 14. Ref: http://www.bouw.tno.nl/nld/pdf/2002-bpi-028.PDF Meer waarde tegen elke prijs is niet het goede criterium. In de werkgroep is daarom afgesproken dat het altijd om twee verhoudingen (rendementen) gaat: maatschappelijk rendement (W/P) en bedrijfseconomisch rendement (P/K) Ref: www.psib.nl
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
7
1.3
Beschrijving context, omgeving, trends
Belangrijke ontwikkelingen: Een eerste belangrijke trend is voorwaartse integratie. Hiermee wordt bedoeld dat de partijen voorin de bedrijfskolom met partijen meer achterin, dus dichter bij de eindafnemer, integreren. Een voorbeeld zou zijn dat een architectenbureau ook de uitvoering van de bouwwerkzaamheden op zich zou nemen. De volgende trend hangt hiermee samen. Er is binnen de bouwsector een consolidatiebeweging aan de gang. Hiervoor kunnen de gedaalde vraag naar bouwwerken door de overheid en schending van vertrouwen wegens de bouwfraude als mogelijke oorzaken worden genoemd. Grotere aanbieders worden in vroegere fasen van het planproces betrokken. Ook doen ze meer dan eerst zogeheten ‘unsolicited proposals7’: offertes waaraan niet een expliciete vraagstelling door een vragende partij vooraf ging. Een voorbeeld is het consortium dat de Zuiderzeelijn wil gaan bouwen. Samenhangend met consolidatie in de bouw is ook de opkomst van aanbiedende partijen die de rol van ‘system integrator’ op zich nemen. Terugtredende overheid; onder invloed van Europa en politiek In maart 2000 stelt de Raad voor de Waterstaat in haar rapport “Meer markt, andere overheid”8 de vraag “Wanneer kan de markt beter in het aanbod van diensten voorzien dan de overheid en waarop moet dan worden gelet?”. Het antwoord ligt onder andere in het als overheid minder ‘zelf doen’ om sturingscapaciteit te verhogen en door de markt meer ruimte te geven. Het “functioneel specificeren” (in plaats van een uitvraag te doen voor een RAW9 bestek) is daar een middel toe. Rijkswaterstaat, als onderdeel van de overheid, heeft dit opgepakt in haar ondernemingsplan10 waarin een professioneel opdrachtgeverschap wordt aangegeven onder de slogan “De markt, tenzij ...”. Ook in de Tweede Kamer is er veel aandacht voor anders werken van de overheid, onder andere door gebruik te maken van PPS.11 Het kabinet zal per sector dieper ingaan op de belemmeringen en wat zij doet om deze weg te nemen. Hierbij zal een onderscheid gemaakt worden tussen PPS bij de uitvoering (“DBFM”12) en PPS bij de planvorming (”gebiedsontwikkeling”). Nieuwe regelgeving, zoals de vernieuwde Algemene Richtlijn Werken, biedt een formeel kader om het op andere wijze aanbesteden te realiseren. Mede door de agentschapvorming van Rijkswaterstaat (de Rijksgebouwendienst, ProRail e.d. zijn het al) zal het zogenaamde batenlastenstelsel (BLS) worden ingevoerd. Dit BLS staat een geheel andere werk- en denkwijze toe dan de overheid onder het “kasstelsel” gewend was. Gevolg hiervan is dat de manier van werken van de overheid en het bedrijfsleven meer op elkaar gaan lijken. De overheid wordt zakelijker (professioneler) en zal naar verwachting meer economische afwegingen maken op basis van levensduur dan zij deed vanuit het kas-denken. Dat matcht wonderwel met het aanbesteden op basis van de Economisch Meest Voordelige Aanbieding, waarbij andere aspecten (kwaliteit, levensduurkosten etc.) dan alleen prijs meetellen in het beoordelen en gunnen van de aanbiedingen. Bij het selecteren van aanbiedingen op kwaliteit, waarde, levensduurkosten etc. wordt in de bouwpraktijk gebruik gemaakt van puntensystemen, waarin de verschillende aspecten een wegingsfactor krijgen toebedeelt, die bijvoorbeeld uitmonden in een opslag c.q. vermindering van de aanbiedingssom. Hierdoor is het toch weer mogelijk te selecteren op prijs.
7 Vanuit een initiatief uit de Regieraad/PSIBouw wordt momenteel gewerkt aan een handleiding over 'unsolicited proposals'. Daarin wordt gebruik gemaakt van de Nederlandse term 'Eigen initiatief', die ze in Nederland nu als algemeen taalgebruik introduceren. De definitie van een Eigen initiatief is: 'Een oorspronkelijk idee, ontwikkeld door een private partij, voor de oplossing van een bij een publieke partij bestaand probleem, waar de publieke partij niet zelf om heeft gevraagd, en welk idee die publieke partij aantoonbare meerwaarde biedt.' 8 Raad voor de Waterstaat (2000), Meer markt, andere overheid 9 RAW: Rationalisering en Automatisering Wegenbouwbedrijven; systematiek ter bevordering van duidelijke afspraken tussen bouwpartners in de GWW door eenduidige en logische uitwisseling van gegevens en informatie. 10 Ondernemingsplan; een nieuw perspectief voor rijkswaterstaat, Rijkswaterstaat, januari 2004 11 Tweede Kamer, (2004) PPS Voortgangsrapportage "van incidenteel naar structureel", november 2004, Den Haag 12 De klankbordgroep merkt op dat DBFM een contractvorm is, die ook bij een PPS kan worden toegepast.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
8
Om maatschappelijk vertrouwen te behouden en op te bouwen zal de nieuwe rolverdeling in de bouwsector op verantwoorde wijze onderbouwd moeten worden met cijfermatige exercities. Dat vereist waardekwantificering in de verschillende fasen van het bouwproces zoals in de planfase, tijdens de aanbesteding en tijdens het gebruik.
1.4
Leeswijzer
Het rapport is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 1 geeft een inleiding op het onderzoek dat verwoord is in onderliggende rapportage. In hoofdstuk 2 wordt de doelstelling en de aanpak van het onderzoek gepresenteerd. Hoofdstuk 3 omvat een theoretische uitwerking van de begrippen waarde, prijs en kosten. Dit wordt voornamelijk vanuit de economische context, waar deze begrippen reeds gemeengoed zijn, uitgewerkt. Hoofdstuk 4 geeft een vertaling van de theorie naar de bouwsector. Het waarde-prijs-kosten model wordt verder geoperationaliseerd. Tevens wordt ingegaan op waardebegrippen die benut kunnen worden. In hoofdstuk 5 wordt het waardeprijs-kosten model toegepast op een drietal cases. Deze cases geven een beeld van hoe ‘waarde’ een rol kan spelen in dergelijke projecten. Tot slot komen in hoofdstuk 6 de conclusies en aanbevelingen naar voren, waarbij tevens een terugblik wordt gegeven op de doelstellingen van het project.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
9
2
Doelstelling en aanpak
2.1
Doelstelling en vragen
Voor een overgang van de huidige prijsconcurrentie naar een concurrentie op de verhouding tussen waarde en prijs is het nodig de waarde van bouwopgaven, bouwwerken en gebouwde omgevingen te kunnen kwantificeren. Doelstelling van dit onderzoek is bij te dragen aan het expliciet maken van de waarde van bouwprojecten. Dat houdt in het formuleren van of verwijzen naar methoden en technieken waarmee de waarde van diverse soorten bouwprojecten in diverse stadia voor verschillende partijen uitgedrukt kan worden, zodanig dat verantwoorde keuzes kunnen worden gemaakt. Daarbij dienen de volgende onderzoeksvragen aan de orde te komen: • Onderzoeken in hoeverre waarde van een of meerdere definities kan worden voorzien. • Hanteerbare definities van het begrip waarde formuleren. • Inventariseren hoe relevante partijen de waarde van bouwobjecten vaststellen. • Inventariseren welke methoden partijen gebruiken om moeilijk in geld uit te drukken aspecten mee te nemen in investeringsbeslissingen. • Bepalen hoe groot de behoefte is om moeilijk in geld uit te drukken aspecten mee te nemen in (investerings-)beslissingen. • Afwegen of het werken met een systeem voor waarde- en kostenmonitoring andere beslissingen tot gevolg zou hebben: zouden er betere projecten ontwikkeld worden? • Onderzoeken hoe moeilijk in geld uit te drukken aspecten meegenomen kunnen worden in investeringsbeslissingen en welke de gevolgen daarvan zouden zijn. • Bepalen op welke gebieden nader onderzoek nodig is. In deze Quick Scan worden bovenstaande vragen behandeld. Onder andere in cases waarin vanuit de gezichtshoek van verschillende partijen naar waarde wordt gekeken.
2.2
Relevantie voor PSIBouw
Voor de sector kan het van groot belang zijn omdat de geschatte besparingen van het waarde-prijs criterium in combinatie met dynamisch sturen kunnen oplopen van 20 tot 30 % van de totale stichtingskosten 13. De besparingen betreffen vooral de kosten die gemoeid zijn met het specificeren van de vraag, het aanbod en de transactiekosten. Die zijn in de huidige situatie torenhoog omdat daar gegeven de vaste prijs geen fouten in mogen zitten. Het kwantificeren van waarde kan veel betekenen voor de ontwikkeling van het vakgebied bouwprocesinnovatie. In principe is het mogelijk om allerlei zaken hier aan op te hangen: (1) de werking van de markt, (2) de multi-actor omgeving, (3) de koppeling van fasen over de levenscyclus, (4) duurzaam bouwen, (5) het omgaan met risico’s, (6) contractencomplexen, (7) het afstemmen van vraag en aanbod, (8) ketenintegratie. In dit project komen de kernfacetten aan bod die ook in de PSIBouw-clusters behandeld worden. Daarmee sluit het project nauw aan bij het gedachtegoed van PSIBouw. De kennis die opgebouwd wordt in dit project kan als input dienen voor de andere clusters (o.a. het aanleveren van onderzoeksvragen).
13
http://www.bouw.tno.nl/nld/pdf/2002-bpi-028.PDF, blz 25.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
10
2.3
Aanpak
De doelstellingen worden in nauwe samenwerking met partijen uit de praktijk bereikt via de eerste fase van een promotieonderzoek aan de TU Delft. Input vanuit de praktijk is nodig om de stand van zaken rondom waardekwantificering te bepalen. Het contact met de praktijk biedt tevens de gelegenheid om ontwikkelde theorieën te toetsen op geldigheid en toepasbaarheid. De TU Delft en TNO werken samen met vertegenwoordigers uit zowel woningbouw, utiliteitsbouw (scholen, ziekenhuizen, kantoren) als grond-, weg- en waterbouw (RWS, VROM, Heijmans en BAM) om een compleet beeld van waardekwantificering te krijgen en om kennisuitwisseling tussen sectoren mogelijk te maken. De aanpak van de eerste fase van het project is in het volgende schema beschreven: Werkpakket WP1: Inventarisatie
Inhoud Bij partijen uit de praktijk inventariseren van systematieken en methodieken(middels deskresearch en gerichte interviews met experts), met bijbehorend toepassingsgebied en wijze van gebruik.
WP2: Samenbrengen van methoden en technieken
Het aanbrengen van een categorisering van methoden door ze te ordenen op basis van overeenkomsten. Per categorie nut en toepasbaarheid aangeven.
WP3: Toepasbaar maken in cases
Een eerste praktische vertaling naar een toepassing voor de vijf onderkende aan maatschappelijke functies gebonden deelsectoren (wonen, werken, infra, leren en zorgen). Twee workshops worden georganiseerd waarin marktpartijen hun visie geven op het kwantificeren van waarde. Tevens zullen in deze workshops de tussenresultaten besproken worden. De bevindingen van de eerste fase rapporteren. Presentatie van de “quick wins” op dit onderwerp.
WP4: Workshops: consultatie van de marktpartijen
WP5: Rapportage
Het onderzoek is begeleid door een klankbordgroep. Deze is tijdens deze eerste fase hiervoor drie keer bijeen gekomen.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
11
3
Waarde, prijs en kosten in economisch perspectief
3.1
Inleiding
De onderzoeksvragen zoals geformuleerd in paragraaf 2.1 kunnen worden onderverdeeld in theoretische en empirische vragen. We beginnen met de theorie, die we als basis gebruiken voor de empirische vragen. Vanuit die opzet zullen in dit hoofdstuk de volgende onderzoeksvragen aan de orde komen: • Onderzoeken in hoeverre waarde van een of meerdere definities kan worden voorzien • Afwegen of het werken met een systeem voor waarde- en kostenmonitoring andere beslissingen tot gevolg zou hebben: zouden er betere projecten ontwikkeld worden? • Bepalen op welke gebieden nader onderzoek nodig is. Met behulp van de antwoorden op deze vragen kan in hoofdstuk 4 worden ingegaan op het waardeprijs-kostenmodel, dat volgens de inzichten opgedaan in hoofdstuk 3 verder zal worden ingekaderd. We beginnen met het plaatsen van het begrip waarde in een economische context. Hierbij zullen we enkele additionele begrippen benoemen, die nodig zijn voor een volledig begrip van waarde. We zullen waarde aan deze begrippen relateren. Vervolgens komen we tot een afweging onder welke omstandigheden het werken met een systeem voor waarde- en kostenmonitoring tot betere projecten zou leiden. We sluiten af met het identificeren van gebieden waar nader economisch onderzoek nodig is.
3.2 3.2.1
Definities van waarde Waarde is subjectief
Tot de negentiende eeuw werd gedacht dat er zoiets als een objectief, eenduidig vast te stellen waardebegrip moest bestaan. Het uitgangspunt daarbij was dat de waarde in het goed besloten zat en onafhankelijk was van de bezitter ervan. Zo konden ook begrippen als woekerprijzen en woekerrente bestaan, als prijzen die boven de veronderstelde objectieve waarde uitstegen. Bepaalde fenomenen konden met het objectieve waardebegrip niet worden verklaard. Het klassieke voorbeeld zijn diamant en water: hoe kan het zo zijn dat water niets kost ondanks de onmisbaarheid ervan voor het menselijk leven, terwijl diamant een hoge prijs heeft maar geen enkel gebruiksnut? Anders gezegd, hoe kan een goed met een hoge waarde een lage prijs hebben, en vice versa? In de negentiende eeuw begon het objectieve waardebegrip plaats te maken voor het subjectieve waardebegrip. Een invloedrijke generatie Weense economen die opgeld deed rond 1870, kwam met het principe dat verschillende economische individuen verschillende waarderingen kunnen hebben voor eenzelfde goed. Omgekeerd: dat een goed verschillende doeleinden heeft en tevens verschillende waarden voor verschillende individuen. In het voorbeeld van diamant en water zou men de gebruikswaarde van water hoog kunnen noemen. Alle mensen hebben water nodig maar het aanbod is blijkbaar zo groot dat de ruilwaarde laag kan blijven. Bij diamant geldt het omgekeerde: het aanbod is heel klein en dat zorgt er, ondanks dat de gebruikswaarde van diamant heel laag is, voor dat diamant duur is. Waarde en prijzen lopen blijkbaar uiteen. Dit komt omdat de waarde van een product goed niet besloten zit in het product maar in degene die het goed waardeert: wat de gek ervoor geeft. Een mank huisdier kan voor zijn baasje een gewaardeerde huisgenoot zijn, en voor de fokker onverkoopbaar, dus waardeloos. De subjectiviteit van producten geldt ook in de tijd en voor bijvoorbeeld de stemming waarin mensen zijn. Zo waardeert iemand een ontbijt ’s morgens over het algemeen hoger dan ’s avonds.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
12
Ten tweede zijn gevraagde en aangeboden hoeveelheden van goederen belangrijk. Hoe hoog je het hebben van een hond ook waardeert, als er maar één hond te koop is in de wereld en er is iemand die meer biedt dan jij, zul je de hond niet kunnen aanschaffen. 3.2.2
Nut bepaalt waarde
Maar waarom waarderen mensen nu goederen (en diensten)? Dit moeten we weten om van waarde een werkbaar begrip te maken. In het economisch taalgebruik wordt meestal niet louter gesproken over waarde maar over schaarste, behoefte en nut. Deze begrippen hebben hier een betekenis die iets afwijkt van de gangbare. We beginnen met schaarste. Schaarste wordt opgevat als de omstandigheid dat mensen altijd meer materiële noden (de zogenaamde behoeften) hebben dan middelen om aan deze behoeften te voldoen. Behoeften worden opgevat als de wens om nut aan goederen en diensten te ontlenen door deze in bezit te hebben. Ze kunnen primair zijn (voeding, onderdak, veiligheid en voortplanting) maar ook hoger volgens de Maslov-hiërarchie (opleiding, ontwikkeling, ontspanning, zelfrealisatie). Omdat de behoeften altijd groter zijn dan de middelen om aan deze behoeften tegemoet te komen, moet er worden gekozen. Hier komt nut om de hoek kijken. Nut is de mate waarin een behoefte wordt bevredigd: een goed geeft de bezitter of gebruiker ervan nut, afhankelijk van de persoon. Nut is, in een definitie van Robinson en Eatwell uit 1973, “the characteristic of commodities which makes individuals want to buy them, and individuals buy commodities to enjoy utility in consuming them”. Voor nut geldt hetzelfde als voor waarde: nut zit besloten in degene die een product waardeert en niet in het goed zelf. Nut is bovendien niet intersubjectief: het nut van het ene individu kan niet bij dat van een ander individu worden opgeteld. Nut van goederen kan evenmin worden opgeteld. Appels kunnen niet met peren worden vergeleken. Nut kun je niet vergelijken (zie Kamann e.a., 2003, p. 23-4). Daarmee is nut geen overbodig begrip. Het bepaalt waarde. Voordat een persoon tot aankoop van een goed overgaat, tracht deze persoon een inschatting te maken van het verwachte nut dat het goed zal brengen. Op grond hiervan stelt de persoon een waarde van het goed vast, een individuele waardering van het goed in geld of een ander ruilmiddel. Waarde voor de vragende partij is het verwachte nut van een transactie. Waarde is een afgeleide van nut. Nut op zijn beurt wordt bepaald door behoefte. In schema: Subject Behoefte Schaarste Nut Waarde Prijs Het definiëren van waarde als subjectief begrip dat afhankelijk is van nut (behoeftebevrediging) betekent dat waardebegrippen niet objectief kunnen zijn. Om waardebegrippen zo bruikbaar mogelijk te maken, moeten ze daarom zo specifiek mogelijk zijn (zie ook Kamann et al, 2003). 3.2.3
Hoe leidt waarde tot prijzen?
Zoals we zagen, kunnen waarde en prijs uiteenlopen. Het belangrijkste verschil tussen waarde en prijs is, dat waarde individueel is en prijs niet. De prijs van een product komt tot stand op basis van individuele waarderingen van vragers en aanbieders. Een individuele waardering is gebaseerd op één subjectieve waardeperceptie, maar een prijs is een combinatie van twee of meer subjectieve waarderingen. Om de samenhang tussen waarde en prijs te verduidelijken, maken we gebruik van een theorema van Eugen Böhm-Bawerk, één van de grondleggers van de Oostenrijkse School (1870) in de economische wetenschap. Stel, op een markt worden identieke auto’s verkocht. In het algemeen wordt aangenomen dat de marktprijs (Pm) als volgt tot stand komt, en dat daarbij Qm auto’s worden verhandeld:
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
13
aanbod
vraag
pm
qm Figuur 1 Vraagcurve, aanbodcurve en marktprijs De markt ruimt hierbij: er komt een prijs tot stand waarbij precies evenveel vragers als aanbieders tevreden worden gesteld. Dit aantal is bovendien maximaal. Maar hoe komt deze prijs nu tot stand? En wat gebeurt er met de vraag die onder de marktprijs zit, en het aanbod dat boven de marktprijs zit? De vraag- en aanbodcurven kunnen ook worden neergezet als individuele waarderingen:
350
300 300
280
260
250 200
150 150
100
240
250 220 200
170
210215
waardering koper (vraag)
260
200 180
170
110
100
150
waardering verkoper (aanbod)
50 0
Figuur 2. Vraag en aanbod weergegeven als individuele waarderingen14 De donkere (paarse) staven stellen de waarderingen van auto’s door aanbieders ervan voor (de individuele waarderingen staan boven de staven). De eerste aanbieder neemt genoegen met 100 euro voor zijn auto. Dit betekent dat deze zijn auto wil verkopen bij een marktprijs van 100 euro of meer. Omgekeerd stellen de lichte (blauwe) staven de waarderingen door vragers voor. De eerste vrager heeft een waardering van 300 euro; dit betekent dat deze bij een marktprijs van 300 euro of minder een auto koopt. Hoe ruimt nu de markt? Stel dat de prijs 150 euro is. Tien (=alle) vraagpartijen zullen dan een auto willen kopen (zij waarderen de auto met 150 of meer). Maar er zullen slechts drie verkopers hun auto aanbieden (alleen zij die genoegen nemen met een opbrengst van 150 of minder). De markt ruimt hierbij derhalve niet: er zijn niet evenveel kopers als verkopers. De prijs moet omhoog. Naarmate de prijs omhoog gaat, zullen vragers de markt verlaten en aanbieders de markt betreden. Bij een prijs van 210 euro zijn er nog zes kopers over; er zijn inmiddels vijf verkopers.
14
Hebert en Ekelund, 1990, p.343
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
14
Als de prijs omhoog zou gaan van 210 naar 215 euro, zou er een koper afvallen en een verkoper bij komen. Zowel bij 210 als bij 215 euro ruimt de markt dus niet. De prijs moet hoger zijn dan 210 euro (koper nummer zes verlaat dan de markt), maar moet lager zijn dan 215 (dan komt verkoper nummer zes erbij). Dit impliceert dat de markt ruimt bij een prijs tussen 210 en 215 euro. Welke prijs hiertussen uiteindelijk tot stand komt, is afhankelijk van onderhandelingen tussen de (succesvolle) vijfde aanbieder en vrager, en van de (onsuccesvolle) zesde vrager en aanbieder. Hoeveel vragers en aanbieders er zijn, is een belangrijke determinant voor prijsvorming. Om tot transacties te komen, zijn vragers en aanbieders wederzijds afhankelijk. Ze moeten het onderling eens worden en doen dat op basis van hun subjectieve waarderingen. 3.2.4
In hoeverre kan waarde van definities worden voorzien?
Mensen hebben altijd meer materiële behoeften dan middelen om in deze behoeften te voorzien. Ze ontlenen daardoor nut aan producten (goederen en diensten) voor zover deze in behoeften voorzien. Hierop baseren ze hun waardering van producten. Waarde is dan ook subjectief: waarde is wat de gek ervoor geeft. Individuele waardepercepties leiden op markten tot prijzen, zodat er gehandeld kan worden (hierover in de volgende paragraaf meer). Omdat waarde subjectief is, moeten waardebegrippen zo specifiek mogelijk zijn. Ze moeten zo gedetailleerd mogelijk aangrijpen bij het nut dat het product waarover het waardebegrip gaat, de gebruiker of bezitter biedt. Waardebegrippen die louter uitgaan van producten voldoen niet aan deze eis, evenmin als waardebegrippen waarin het nut van verschillende producten (appels en peren) of individuen wordt opgeteld tot een enkele waarde. Ook dient het gebruikte waardebegrip zo dicht mogelijk bij de aanwending van het product te staan. Hoe specifieker het begrip uitgaat van de aanwending van het product, hoe meer uiteindelijke waardekwantificering zinnig kan plaatsvinden.
3.3
Heeft monitoring van zowel waarde als kosten andere beslissingen tot gevolg: zouden er betere projecten ontwikkeld worden?
Nu we weten dat waarde afhankelijk is van behoefte en nut, en dat individuele waardepercepties prijzen beïnvloeden, kunnen we de vertaalslag maken naar monitoring van waarde en kosten in aanbestedingen. De vraag is hierbij, of het monitoren van waarde en kosten (in plaats van alleen kosten) andere beslissingen tot gevolg heeft. We behandelen daartoe de samenhang tussen waarde, kosten en prijs. Hierbij komen aan bod: • Marktvorm • Informatie 3.3.1
Marktvorm
Omdat prijzen afhankelijk zijn van subjectieve waardepercepties, en vanwege de invloed van aantal en aard van vragers en aanbieders op de prijsvorming, is het belangrijk om naar de marktvorm te kijken. De markt is immers de plaats waar de waardepercepties van vragende en aanbiedende partijen elkaar treffen. De prijs komt tot stand op basis van de beslissingen die op de markt door vragers en aanbieders worden genomen. De markt beïnvloedt dus de beslissingen van vragers en aanbieders. Hoe deze markt er uit ziet (de marktvorm), is dan ook bepalend voor de prijsvorming. De marktvorm wordt beïnvloed door: • Het type goed (homogeen of heterogeen) • De kostenstructuur (zijn er schaalvoordelen; massaproductie of maatwerk) • Het aantal aanbieders • Het aantal vragers We behandelen op basis hiervan kort enkele marktvormen. De nadruk ligt daarbij op de aanbodkant, omdat de bouwsector overwegend het aanbod voorstelt.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
15
Volledige concurrentie en monopolie Stel dat er heel veel aanbieders (producenten) van een homogeen goed zijn en dat er geen schaalvoordelen zijn. Dan wordt gesproken van volledige concurrentie. Als aanbieders van zo’n homogeen product winst maken, zullen er meteen nieuwe aanbieders komen die hetzelfde goed aanbieden tegen een lagere prijs. Immers: het is makkelijk om kleinschalig te produceren omdat er geen schaalvoordelen zijn. Per stuk kost een grote hoeveelheid goederen maken dus hetzelfde als het maken van een kleine hoeveelheid. Zolang er sprake is van winst gaat dit proces door, zodat op termijn de winst voor aanbieders bij volledige concurrentie naar nul teruggaat. Nu naar het andere uiterste. Stel dat er maar één aanbieder is van een goed. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er schaalvoordelen zijn. Dit betekent dat bij productie op grote schaal het per stuk steeds goedkoper wordt om het product te maken. Dat komt dan omdat de vaste kosten (zoals investeringen) hoog zijn. Een voorbeeld zijn de Nederlandse Spoorwegen: om met de trein te kunnen rijden moet je eerst rails aanleggen en onderhouden, treinstellen kopen, een dienstregeling opstellen, enzovoort. Alleen bij grootschalige productie is het dus voordelig om treinvervoer aan te bieden. Daarom zal concurrentie moeilijk van de grond komen. Maar er kunnen ook andere redenen zijn waarom er op een markt een monopolie is. Beide situaties kunnen in één grafiek worden weergegeven.
D
P
A m
lange termijn marginale kosten P
c
lange termijn gemiddelde kosten C
B
‘aanbodcurve’
marginale opbrengst
0
Q
m
vraagcurve
Q
c
Figuur 3. Volledige concurrentie en monopolie15 In deze figuur kijken we naar 2 marktsituaties, een met volledige concurrentie en een met monopolie. We nemen aan dat vragers (consumenten) alleen producten willen als die meer waarde opleveren dan ze geld kosten. De prijs moet dus lager zijn dan de waarde. Dit verschil tussen prijs en waarde noemen we consumentensurplus. Van aanbieders (producenten) nemen we aan dat ze hun producten alleen willen verkopen als de prijs hoger is dan de kosten die zijn gemaakt om de producten te maken..Het verschil tussen de prijs van het goed en de kosten noemen we producentensurplus. De maatschappelijke welvaart kan worden gezien als de optelsom van consumenten- en producentensurplus. De aannames over de verhoudingen tussen waarde, prijs en kosten betekenen dat zowel het consumentensurplus als het producentensurplus positief moeten zijn. De vraag- en aanbodcurve zijn vet weergegeven; de prijzen en hoeveelheden met onderbroken lijnen.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
16
Bij volledige concurrentie is de prijs Pc, en worden er Qc producten verkocht. Immers (vergelijk figuur 1 en 3), in het punt B snijden de vraag- en aanbodcurve elkaar. Het consumentensurplus is in de figuur het gedeelte tussen de vraagcurve en de rechthoek PcBQc0 (dit is prijs maal hoeveelheid, dus wat de kopers gezamenlijk voor de verhandelde producten hebben betaald). Het consumentensurplus is dus het oppervlak PcBD. Het producentensurplus is het oppervlak tussen de aanbodcurve en de opbrengst (de rechthoek prijs maal hoeveelheid (PCBQc0)); in dit geval is dit nul. Er wordt bij volledige concurrentie immers geen winst gemaakt. Dit verandert als we naar een situatie met monopolie gaan. Zowel aanbod- als vraagcurve blijven hetzelfde maar de monopolist verhoogt de prijs. Hij biedt nu het product aan tegen prijs Pm. Dan worden er slechts Qm goederen verhandeld. De monopolist doet dit om dat zijn winst (het producentensurplus) hier maximaal is. Wat gebeurt er vervolgens met het producentensurplus? Het oppervlak tussen de aanbodcurve en de totale opbrengst (zijnde PmQm) is nu PmACPc. Van het consumentensurplus blijft slechts DPmA over. De maatschappelijke welvaart kan gezien worden als de optelsom van consumenten- en producentensurplus. In de situatie met monopolie is deze optelsom ABC kleiner dan in de situatie met volledige concurrentie; de driehoek ABC geeft dan ook de maatschappelijke kosten van monopolie weer. Monopolie kost ten opzichte van volledige concurrentie dus maatschappelijke welvaart.
Andere vormen Monopolie en volledige concurrentie kun je zien als extremen. In de meeste gevallen zal een markt ergens tussen deze twee extremen in zitten. Twee belangrijke vormen zijn monopolistische concurrentie en oligopolie. Monopolistische concurrentie In figuur 3 werd aangenomen dat er werd gehandeld in een homogeen goed: goederen die identieke kenmerken hebben met betrekking tot kosten, waardeperceptie door gebruikers, enzovoort. Een voorbeeld is een literpak halfvolle melk. Ieder literpak halfvolle melk levert hetzelfde op voor de vrager, namelijk een liter halvolle melk, en het maakt daarbij weinig uit wie de aanbieder is. Maar stel dat het weer gaat om de trein. Er zijn stoptreinen, sneltreinen en intercity’s. Die hebben verschillende productkenmerken: de intercity stopt op weinig stations en heeft een korte reisduur. De stoptrein is het andere uiterste: stopt op veel stations maar het duurt lang voor je er bent. Deze producten lijken wel op elkaar maar zijn toch zodanig verschillend dat er maar beperkt sprake is van substitutie tussen beide. De intercity voorziet vooral in de behoefte aan snel vervoer tussen grote steden, terwijl de stoptrein voorziet in de behoefte aan lokaal vervoer tussen kleinere plaatsen, waarbij snelheid minder belangrijk is. De intercity en de stoptrein zijn daarom wezenlijk verschillende oftewel heterogene goederen. Wat is er nu anders? Belangrijk verschil met figuur 3 is dat de vraagcurve niet de totale vraag voorstelt, maar slechts de vraag naar het goed van de beschouwde aanbieder. Bovendien zijn er tot een bepaalde afzet (output) schaalvoordelen: de gemiddelde kostencurve ligt eerst boven, daarna onder de marginale kostencurve.
15
Begg (2003), p.248-249
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
17
MK
p
GK
P1 P2=
F
GK2
vraagcurve 1 GK1 MO 1 vraagcurve 2 MO 2
0
Q2
Q1
q
Figuur 4. Evenwicht bij monopolistische concurrentie16 Figuur 4 geeft het aanbod, vraag en prijzen weer voor een individuele aanbieder bij monopolistische concurrentie. Op de korte termijn heeft de aanbieder te maken met vraagcurve 1. Voor maximale winst geldt wederom dat de marginale kosten gelijk moeten zijn aan de marginale opbrengsten (in de figuur: MO1=MK). Immers, de marginale kosten nemen met meer output (q) toe, terwijl de marginale opbrengsten afnemen. Er geldt weer: als deze twee gelijk zijn, kan de winst niet meer groter worden. In het punt waar MO1=MK wordt hoeveelheid Q0 afgezet, tegen prijs P0. De winst bedraagt hier Q0 x (P0-GK). Winst zorgt voor nieuwe toetreders (bij monopolie gebeurt dit niet). Hierdoor schuift voor individuele aanbieders de vraagcurve naar links (vraagcurve 2). De marginale opbrengstencurve schuift mee, van MO1 naar MO2. Zo wordt een nieuw evenwicht bereikt, bij punt F. Weer maakt de onderneming marginale kosten gelijk aan marginale opbrengsten. Zo wordt een hoeveelheid Q1 verkocht bij prijs P1, die gelijk is aan GK1, de gemiddelde kosten. Er is geen winst en er zal derhalve geen toetreding plaatsvinden. Toetreding van nieuwe aanbieders zorgt er bij monopolistische concurrentie dus voor dat de prijs daalt. Dit is hetzelfde als bij volledige concurrentie; het verschil is dat er door de beperkte substitueerbaarheid van producten mogelijkheden zijn om winst te maken zonder dat dit meteen toetreding van nieuwe aanbieders uitlokt. Aanbieders hebben dan ook tot op zekere hoogte een prikkel om het aanbod te beperken en prijzen te verhogen. Deze karakteristiek lijkt weer meer op de situatie bij monopolie en heeft te maken met schaalvoordelen en de heterogeniteit van het goed. Oligopolie Bij volledige concurrentie en monopolistische concurrentie zijn er veel aanbieders in de markt. Dat betekent dat individuele aanbieders van hun gedrag geen effect terugzien op het gedrag van andere aanbieders; individueel gedrag beïnvloedt de markt niet. Bij oligopolie daarentegen zijn er
16
Begg (2003), p.123
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
18
niet veel aanbieders. Wat de ene aanbieder doet, heeft daarom direct invloed op de beslissingen van de andere aanbieder. Neem bijvoorbeeld Pepsi Cola en Coca-Cola. Als Pepsi de prijzen verlaagt, merkt Coca-Cola dit in een dalende afzet. Omgekeerd zal Coca-Cola meer verkopen als Pepsi de prijzen verhoogt. Er is een zogenaamd prisoner’s dilemma: iedere aanbieder moet raden wat de andere aanbieder gaat doen.
vraagcurve P0 MK
MO
vraagcurve
MO
0
Q0
Figuur 5. Vraag en aanbod (individueel) bij oligopolie17 In de uitgangssituatie biedt de oligopolist Q0 aan bij prijs P0 (hier geldt MO=MK). Bij oligopolie gaat de individuele aanbieder ervan uit dat als hij zijn prijs laat dalen (een beweging naar rechts langs de vraagcurve), alle concurrenten dit ook zullen doen. Een prijsstijging daarentegen (naar links op de vraagcurve) zal door niemand worden gevolgd. Dat zal sterke daling van de omzet tot gevolg hebben. Omgekeerd zal prijsdaling niet veel omzetstijging tot gevolg hebben. Dit betekent dat de vraag boven prijs P0 elastischer zal reageren op de prijs dan onder prijs P0. Dat betekent dat de afzetdaling bij prijsstijging groter zal zijn dan de afzetstijging bij prijsdaling. Als Pepsi de prijs verhoogt, zal de afzetdaling groter zijn dan de afzetstijging indien Pepsi de prijs verlaagt. Daarom is de vraagcurve geknikt en de MO-curve discontinu: de additionele opbrengst van een extra exemplaar van het goed daalt ineens sterk door de geknikte vraagcurve. De hoeveelheid verhandelde goederen kan alleen stijgen als alle aanbieders als geheel zakken langs de vraagcurve, dus als zij allen de prijs verlagen. Voor een individuele aanbieder betekent dit dat deze er belang bij heeft om de marginale kostencurve zoveel mogelijk te verlagen, dus om zoveel mogelijk in kosten te snijden. Kartels zijn voor aanbieders een aantrekkelijke oplossing voor het prisoner’s dilemma. Bij een kartel spreken aanbieders af om tegen een hogere prijs een kleinere hoeveelheid af te zetten (in figuur 3: van B naar C). Zo behalen ze een maximaal producentensurplus en hebben ze geen onzekerheid meer over het gedrag van concurrenten, die ook in het kartel zitten. Het gevaar voor gekartelleerde aanbieders is dat een individuele aanbieder onder de afgesproken kartelprijs gaat aanbieden en zo extra winst behaalt (omdat marginale opbrengsten hoger zijn dan marginale
17
Begg (2003), p.125
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
19
kosten). Het alternatief is concurrentie tussen alle (wederzijds afhankelijke) aanbieders. Dit is voordelig voor de vragende partijen, maar voor de aanbieders zal er weinig winst zijn.
Marktvorm beïnvloedt beslissingsgedrag We hebben nu vooral de aanbodzijde besproken; met name bij homogene goederen kan men ervan uitgaan dat er steeds veel vragers zijn, zodat die kunnen worden vergeleken met aanbieders in de situatie met volledige concurrentie. Het kan evenwel ook zo zijn (vooral bij heterogene goederen) dat er sprake is monopsonie: er is maar 1 vrager (of een klein aantal). Bovendien is het van belang om te kijken op welke manier vraag en aanbod bij elkaar komen, bijvoorbeeld via veilen, onderhandelen of via een etalage. In de bouw wordt doorgaans aanbesteed. Daarbij moet zorgvuldig worden afgewogen hoe er wordt aanbesteed. Het reputatiemechanisme (ook wel past performance ofwel track record genoemd) levert een dilemma op. Afgaan op voorgaande prestaties van de aanbieder geeft de opdrachtgever enerzijds een aanwijzing dat een goede waardeprestatie mag worden verwacht. Bovendien verlaagt het offertekosten omdat minder offertes hoeven worden gevraagd. Anderzijds verlaagt het toepassen van het reputatiemechanisme de dynamiek van de opdrachtverlening en beneemt het aanbieders, met reputatie, de prikkel tot maximale waardecreatie (zie Bijvoet et al, 2003). Indien men het reputatiemechanisme gebruikt, verdient het aanbeveling hierbij niet alleen op door aanbieder behaalde omzet te letten maar ook inhoudelijk (oftewel: met betrekking tot de waardetoevoeging) referentieprojecten te beoordelen. Omdat dit transactiekosten verhoogt, kan worden overwogen dit in een latere fase van de aanbesteding te doen dan thans gebeurt. Combinatievorming levert de afweging dat enerzijds sterke combinaties zorgen voor concurrerende aanbesteding; anderzijds is het van combinatievorming niet een grote stap naar onderlinge prijsafspraken (zie Bijvoet et al 2003). Offertevergoedingen geheel uitkeren is niet welvaartsoptimaal (Van Damme 2002). Het verlenen ervan kan overproductie en kwaliteitsverlaging van offertes tot gevolg hebben. Geen offertevergoedingen uitkeren kan echter de dynamiek in de markt verlagen. Wat kunnen we nu concluderen? Ten eerste blijkt de marktvorm van grote invloed op het beslissingsgedrag van aanbieders en vragers. Het is daarom van groot belang om te weten over wat voor type goed (homogeen of heterogeen) het gaat, wat voor kostenstructuur (al of niet schaalvoordelen) aan de orde is en hoeveel vragers en aanbieders er zijn. Voor de bouwsector is dit helaas maar in beperkte mate bekend. Dat is problematisch omdat de bouwsector een gefragmenteerd beeld te zien geeft; er zijn zowel algemene als gespecialiseerde bedrijven, heterogene als homogene goederen en ook is er sprake van combinatievorming en verticale integratie (zie voor tentatieve rapportages De Winter en Manshanden, 2002; en Cap Analysis, 2002). Het is niet alleen de marktvorm die bepalend is voor de vraag of waarde- en kostenmonitoring andere beslissingen en betere projecten tot gevolg heeft. 3.3.2
De rol van informatie bij beslissingen
Zoals bleek uit figuur 2, komt een prijs tot stand op basis van subjectieve waarderingen door handelspartners. De prijs is daarmee afhankelijk van deze subjectieve waarderingen, die op hun beurt weer afhankelijk zijn van de mate van rationaliteit van de handelspartners en ook van de hoeveelheid informatie die ze bezitten. Dat mensen niet geheel rationeel zijn klinkt misschien vreemd maar het is bijvoorbeeld vastgesteld dat mannen structureel te weinig rendement behalen op hun aandelen omdat ze te vaak aandelen kopen en verkopen, met hoge transactiekosten tot gevolg. Vrouwen beleggen in het algemeen winstgevender dan mannen. Ook het gegeven dat vrouwen minder verdienen dan mannen, duidt er op dat hun werkgever niet helemaal rationeel beloont. Belangrijker nog dan de mate van rationaliteit is de informatiehoeveelheid. Deze grijpt direct aan op de onderzoeksvragen, namelijk oriëntatie op kosten of op waarde.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
20
Wat gebeurt er als we de aanname van volledige informatie laten vallen? We beginnen weer met het voorbeeld van de identieke auto’s. Stel dat een autokoper niet kan onderscheiden of een aangeboden auto een goede of een slechte auto is. Stel bovendien dat goede auto’s hoog geprijsd zijn en dat slechte auto’s laag geprijsd zijn. Gebrek aan informatie bij de autokoper opent de mogelijkheid voor aanbieders van slechte auto’s om een hogere prijs te vragen. Zij weten dat de door hen aangeboden auto’s slecht zijn en ze weten ook dat de kopers niet weten dat de auto’s slecht zijn. Analoog aan het systeem in paragraaf 1 komt een gemiddelde prijs tot stand. Die prijs ligt ergens tussen de prijs van goede en slechte auto’s in. Voor de aanbieders van goede auto’s is deze prijs te laag. Zij trekken zich terug uit de markt, zodat alleen de aanbieders van slechte auto’s overblijven. In het meest extreme geval wordt geen enkele auto verhandeld (zie Akerlof, 1970). Het beschreven proces heet adverse selectie: een ongelijke verdeling van informatie over het product leidt ertoe dat er vervormde prijzen tot stand komen en dat er minder wordt gehandeld dan mogelijk is. Er is daarom maatschappelijk welvaartsverlies. Een ander voorbeeld zijn rokers met een ziektekostenverzekering. De verzekeringsmaatschappij weet niet of de verzekerde rookt, maar de verzekerde weet dit zelf wel. Doordat rokers een hoger risico hebben op het maken van hoge kosten in de gezondheidszorg, stijgen de kosten voor de verzekeraar bovenproportioneel met het aandeel rokers. Daarom moeten de premies omhoog voor iedereen. De zogenoemde ‘slechte risico’s’ gaan ten koste van de ‘goede risico’s’. Op goederenmarkten heeft de aanbieder in het algemeen een voordeel. Deze heeft simpelweg meer kennis van materialen, bewerking, personeel, vaardigheden, enzovoort. Dit geldt ook voor de bouwsector. Dit is een reden dat vragende partijen veel willen weten over kosten (kostenoriëntatie). Zo kunnen offertes goed worden vergeleken. Als de overheid de vragende partij is, treedt er een extra informatieprobleem op: de overheid moet de vraag van alle burgers coördineren en dus pretenderen de vraag van alle burgers te kennen. Dat is moeilijk, zo niet onmogelijk. De overheid heeft dus in twee opzichten een informatieachterstand: ten opzichte van de bouwsector en ten opzichte van de burgers die ze vertegenwoordigt. Gelijke informatieverdeling is dus zeer bevorderlijk voor het nemen van de juiste beslissing; zowel door vragers als aanbieders. Daarom ook is een oriëntatie op kosten dan wel waarde alleen niet aan te raden. Wel is er een belangrijk nadeel van waarde ten opzichte van kosten. We stelden immers vast dat waarde subjectief is. Dit betekent dat vragende partijen hetzelfde probleem krijgen als aanbestedende overheden: ze moeten de individuele waarderingen van klanten kennen. Maar hoe kan een bouwbedrijf weten hoe een bewoner zijn huis waardeert? Dat weet alleen die bewoner zelf. Dit probleem doet zich bij zowel de aanbiedende als de vragende partij voor. Alleen als de vragende partij tevens eindgebruiker is, zal deze de eigen subjectieve waardering kennen. Kosten hebben het voordeel dat er over het algemeen makkelijk een prijskaartje aan te hangen valt. Omgekeerd: een eenzijdige kostenoriëntatie betekent dat er op een niet-welvaartsoptimaliserende manier wordt aanbesteed. Toevoeging van waardeoriëntatie kan vollediger informatie, betere beslissingen, een betere prijsvorming en derhalve meer maatschappelijke welvaart tot gevolg hebben.
3.4
Conclusie: betere projecten?
Waarde is afhankelijk van nut. Waarde is subjectief; je kunt het nut dat verschillende individuen aan goederen ontlenen niet optellen. Ook het nut van verschillende goederen kun je niet optellen. Waarde kan niet van een enkele definitie worden voorzien. Wel kan zo nauwkeurig mogelijk worden aangegrepen bij het type waarde dat moet worden vastgesteld. Hoe specifieker het waardebegrip, hoe beter. Wel kan de functie van geld als waardemeter worden gebruikt om prijzen vast te stellen. Deze zijn echter uitkomsten van meerdere waarderingen door afzonderlijke vragers en aanbieders. Prijzen zijn iets anders dan waarde. Leidt het aanbesteden op basis van waarde en kosten tot andere beslissingen en betere projecten? Hiervoor moeten we eerst vaststellen wat wordt verstaan onder een beter project. Hieronder PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
21
verstaan we dat de optelsom van consumentensurplus en producentensurplus wordt gemaximaliseerd. Deze interpretatie sluit nauw aan bij de doelstelling van PSIBouw, zoals geformuleerd in hoofdstuk 1: “meerwaarde voor de eindgebruiker en de maatschappij en meer rendement voor het bouwbedrijfsleven.” Hierbij werd de aantekening gemaakt dat meer waarde tegen elke prijs niet het goede criterium zou zijn. De voorkeur geldt daarom de verhouding tussen waarde en prijs dan wel prijs en kosten. De optelsom van de verschillen tussen waarde en prijs respectievelijk prijs en kosten komt overeen met de som van consumentensurplus en producentensurplus. Betere projecten zijn derhalve projecten die deze som groter maken. Het type goed, de kostenstructuur en het aantal aanbieders en vragers zijn van groot belang. Bovendien geldt: hoe meer informatie, hoe beter de beslissing. Onder voorwaarde dat de kosten van het inwinnen van informatie niet prohibitief werken, moet de hoeveelheid informatie over het aan te besteden project maximaal zijn. Tevens moet de informatie zo gelijk mogelijk zijn verdeeld over de vragende en aanbiedende partij. Werken met een systeem voor waarde- en kostenmonitoring kan tot betere beslissingen leiden, omdat een grote hoeveelheid relevante informatie kan worden meegenomen in de besluitvorming. Het toevoegen van een waardeoriëntatie aan de bestaande kostenoriëntatie betekent dat bouwbedrijven zo goed als mogelijk moeten weten waaraan eindgebruikers nut ontlenen en hoe dit tot waardering leidt. Er ligt voor aanbieders, de bouwers, een marketingtaak. Bouwbedrijven moeten de vraagzijde in hun relevante markt zo goed mogelijk kennen: waaraan ontlenen eindgebruikers nut? 18 Tot slot moet worden geconstateerd dat het inzicht in de marktstructuur in de bouwsector op dit moment onvoldoende is. Er bestaan wel tentatieve rapportages maar deze komen nog niet voldoende tegemoet aan enkele kenmerken van de bouwsector als geheel. Zo is de bouwsector zowel groot als wel gesegmenteerd: er zijn zowel hele grote als hele kleine bouwbedrijven en er zijn verschillende deelmarkten met verschillende marktvormen. Met name op dit terrein is aanvullend onderzoek nodig met betrekking tot toegevoegde waarde, kosten, productiviteit en gemiddelde bedrijfsomvang. Met de geconstateerde samenhangen tussen behoefte, nut en waarde enerzijds, en waarde, prijs en kosten anderzijds in de hand zullen we in hoofdstuk 4 het waarde-prijs-kostenmodel alsmede een interpretatie in kernwaardebegrippen uitwerken.
18
De recente uitgave “Marketing in de bouw” (2006) van de Regieraad Bouw kan daar een goede bijdrage aan leveren.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
22
4
Inventarisatie en analyse van waardebegrippen en kwantificeringsmethoden
Alvorens in paragraaf 4.3 op de daadwerkelijke inventarisatie van waardebegrippen en kwantificeringsmethoden wordt ingegaan, wordt in paragraaf 4.1 de context waarbinnen waardekwantificering een rol speelt beschreven en worden in paragraaf 4.2 begrippen gedefinieerd. In paragraaf 4.4 worden enkele bevindingen ten aanzien van de kwantificeringsmethoden weergegeven.
4.1
Context
Zoals ook beschreven in hoofdstuk 1 is de achtergrond van de wens om waarde te kwantificeren het perspectief zoals geschetst in het rapport “het nieuwe bouwen” (http://www.bouw.tno.nl/nld/pdf/2002-bpi-028.PDF). Dit perspectief laat zich samenvatten als een “nieuwe” wijze waarop vragende en aanbiedende partijen met elkaar onderhandelen en samenwerken, waar beide partijen profijt van hebben; meerwaarde voor de vragers en winst voor de aanbieders. In feite gaat het niet om twee partijen maar vertegenwoordigen zowel de vragende als aanbiedende partij een cascade aan vragende respectievelijk aanbiedende partijen, ook wel bekend als de waardeketen (De Ridder & Vrijhoef 2004). Bij het perspectief wordt uitgegaan van een vragende partij die optreedt als vertegenwoordiger van de vraagketen, welke in contact treedt met één vertegenwoordiger van de aanbiedende partijen. Het perspectief houdt in dat er niet persé aan kostenminimalisatie (beoordeling van alternatieven op basis van laagste prijs bij een gegeven programma van eisen) of effectmaximalisatie (beoordeling van alternatieven op basis van maximale positieve effecten bij een gegeven budget) gedaan wordt, maar aan maximalisatie van het voordeel (beoordeling van alternatieven op basis van de verhouding tussen de totale positieve effecten voor vragende partijen en de prijs, gegeven een maximum budget en een minimum niveau aan positieve effecten). Om tot een dergelijke manier van afwegen te komen is kwantificering en idealiter monetarisering van de positieve effecten nodig. In het rapport en het daarin gehanteerde Waarde – Prijs – Kosten model worden deze positieve effecten met het begrip waarde aangeduid. 4.1.1
Verdere toelichting op het Waarde – Prijs – Kosten model
Deze paragraaf licht het Waarde – Prijs – Kosten model verder toe en introduceert termen die verderop in dit rapport gebruikt worden. In het Waarde – Prijs – Kosten (WPK) model wordt uitgegaan van een onderhandelings- en transactie situatie met een aanbiedende en een vragende partij. Beide partijen vertegenwoordigen een achterliggende keten van vragers respectievelijk aanbieders. In het onderhandelingsproces spelen twee ratio’s een rol: De vrager probeert de verhouding
WV PV
te maximeren en de aanbieder
PA KA
,
waarbij WV staat voor de waarde die de vragende partij aan een aanbieding hecht, PV voor de prijs die de vragende partij voor die aanbieding moet betalen, PA voor de prijs die de aanbiedende partij wil hebben voor haar aanbieding en KA voor de kosten die de aanbiedende partij gemaakt heeft (of nog moet maken) voor de aanbieding. De vrager en de aanbieder onderhandelen over de prijs, waarbij de ratio voor beide partijen in ieder geval groter dan 1 moet zijn. Dit is een randvoorwaarde. Indien één van beide ratio’s kleiner dan 1 is, zal er geen transactie tot stand komen. Indien de partijen een prijs overeenkomen (PV = PA), dan is het onderhandelingsproces geslaagd en zal de transactie worden uitgevoerd.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
23
WV PV
>1
PA KA
>1
Het onderhandelingsproces is niet aantrekkelijk voor de vrager als de waarde-prijs ratio lager is dan 1. Het onderhandelingsproces is ook niet interessant voor de aanbieder als de prijs-kosten ratio lager is dan 1.
Zoals aangegeven is het niet altijd eenvoudig voor vragende partijen om de waarde van een aanbieding te bepalen. Doelstelling van dit onderzoek is het vinden van methoden en benaderingswijzen, waarmee WV bepaald kan worden. Zoals beschreven in hoofdstuk 3 is waarde niet een intrinsieke, objectief vast te stellen eigenschap van een bouwproject of effect. De waardering is afhankelijk van degene die waardeert. Menigeen zal dit vanzelfsprekend vinden, maar om verwarring in de interpretatie van dit onderzoeksproject te voorkomen is het belangrijk dit expliciet aan te geven.
4.2
Eenduidigheid van begrippen
In de literatuur worden vele definities van het begrip waarde gevonden. Zo wordt door beleggers de waarde van een onderneming vaak geschat als het saldo van te verwachten opbrengsten en de te verwachten uitgaven. De school van waardeanalyse (zie bijlage 3) definieert de waarde van een object als functionaliteit van het object gedeeld door de kosten van het object. In dit rapport wordt aangesloten bij het begrippenkader van de OEI systematiek, een gezaghebbende leidraad voor het opstellen van (maatschappelijke) kosten–baten analyses. Uitgaande van deze systematiek komt het begrip waarde zoals bedoeld in het rapport “het nieuwe bouwen” overeen met het totaal van in geld uitgedrukte baten. Voor een verdere toelichting op welke baten van welke partijen op welke manier worden meegenomen wordt verwezen naar de OEI leidraad en bijbehorende systematiek. Paragraaf 4.2.1 geeft een toelichting op achterliggende denkwijze. Bij het gebruik van aan het Waarde – Prijs – Kosten model gerelateerde termen liggen communicatiestoornissen op de loer. Om deze te voorkomen wordt voorgesteld om aan te sluiten op in de economie geaccepteerde terminologie. Begrip
Definitie in het rapport “het nieuwe bouwen”
In de economische wetenschap geaccepteerde termen
Waarde – Prijs (vragende partij) Prijs – Kosten (aanbiedende partij)
Meerwaarde
Consumentensurplus
Winst
Producentensurplus
Waarde – Kosten (bij transactie)
Nut, totaal nut
De som van het Consumentensurplus en het Producentensurplus
In de economische wetenschap wordt het woord “nut” in andere contexten gebruikt dan in het rapport “het nieuwe bouwen”, zie hoofdstuk 3. Dit kan tot controverse leiden, vandaar de aanbeveling om aan te sluiten op in de economische wetenschap geaccepteerde termen en het gebruik van het woord “nut” te vermijden.
4.2.1
Maatschappelijke waardering op basis van de OEI systematiek
Dit onderzoek is gericht op het door bouwactiviteiten scheppen van waarde. Een bouwactiviteit voor de overheid is maatschappelijk alleen te rechtvaardigen als het maatschappelijk rendement hoog PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
24
genoeg is. De Tweede Kamer maakt democratisch uit of dat bij grote projecten het geval is. De fundamentele stelling is dan dat waarde ontleend wordt aan het vermogen om economisch en/of niet-economisch profijt voor de maatschappij te genereren. Eind jaren negentig is op initiatief van de Ministeries van Verkeer en Waterstaat en Economische Zaken gestart met het Onderzoeksprogramma Economische Effecten Infrastructuur. Hierbij is samengewerkt met verschillende onderzoeksbureaus en instituten en ministeries. Aanleiding waren discussies over het maatschappelijk rendement van verscheidene grote infrastructurele projecten. Verschillen in aanpak en begrippen verklaarden gedeeltelijk dat inschattingen van economische effecten van projecten sterk uiteenliepen. Het vertrouwen in een maatschappelijk verantwoorde onderbouwing werd hiermee ondermijnd. Het onderzoeksprogramma heeft begin 2000 geresulteerd in een leidraad voor het opstellen van een Overzicht Effecten Infrastructuur (Eigenraam et al, 2000). Begin 2002 zijn de ervaringen met de leidraad geëvalueerd. In het evaluatierapport wordt een aantal verbeterpunten genoemd. Deze zijn door de betrokken ministeries omgezet in de actieagenda OEI. Het evaluatierapport en de actieagenda OEI zijn begin 2003 namens het Kabinet verstuurd naar de Tweede Kamer. De acties uit de actieagenda OEI zijn uitgevoerd en hebben geresulteerd in de aanvullingen op de leidraad OEI, waaronder het in dit rapport meerdere malen aangehaalde (zie bijvoorbeeld paragraaf 4.3.3) rapport Waardering van Natuur, Water en Bodem in Maatschappelijke Kosten-batenanalyses (Ruijgrok, 2004). In de puur bedrijfseconomische optiek van Copeland (2003) geldt dat ondernemingen zich moeten richten op het genereren van reële economische waarde voor aandeelhouders. Voor publieke voorzieningen kan hetzelfde principe gelden en dient voor aandeelhouders de belastingbetalers gelezen worden. Uitgaande van het economische principe is het uitgangspunt te zien als dat ‘men’ bouwt indien er meer waarde gerealiseerd wordt dan de maatschappelijke opofferingen die men zich moet getroosten. Zo genereren ondernemingen waarde door kapitaal te investeren tegen een rendement dat hoger is dan de kosten van dat kapitaal (in de vorm van te betalen rente bij aantrekken van vreemd vermogen). Zoals in hoofdstuk 3 werd geconstateerd, zijn alle partijen die een welvaartseffect ervaren door toedoen van een bouwproject relevant voor de afweging van het project. Bij deze afweging is het waardebegrip nodig voor kwantificering en, indien mogelijk, monetarisering van effecten. Typen effecten verschillen in de mate waarin zij kunnen worden benoemd, gekwantificeerd en gemonetariseerd. De OEI systematiek houdt zich bezig met een aantal vraagstukken: 1. Bij welke partijen komen de effecten terecht? Zo kan worden beschouwd of er wel een degelijke band tussen betalen en genieten bestaat. Indien de effecten van een nieuwe snelweg vooral bij buitenlandse partijen terecht komen, is het bijvoorbeeld twijfelachtig of Nederlandse overheden moeten bijdragen aan de financiering. 2. Zijn effecten te beprijzen? Voor veel effecten van infrastructuur bestaat bijvoorbeeld geen markt, zoals bij reistijdbesparing of geluidhinder. 3. Houden de effecten een herverdeling van nationale welvaart in of een toename? 4. Zijn de effecten direct zijn, of afgeleid van effecten die direct uit het project voortvloeien? Een voorbeeld van het laatste is de woningmarkt in een plaats die beter gaat functioneren door de aanleg van een weg van die plaats naar een andere plaats (zie Eijgenraam e.a. 2000a, p. 15-6). Bij het operationaliseren van het Waarde-Prijs-Kosten model moet er rekening mee worden gehouden dat de verschillende belangen van verschillende partijen elkaar ontmoeten. Tevens zijn er beperkingen in tijd, geld, effect en verdeling van lusten en lasten. In de onderlinge communicatie speelt waarde (met subjectieve beleving daarvan) een essentiële rol. In de verschillende cases worden die belangen en beperkingen nader geduid.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
25
In feite is er sprake van een oplopende moeilijkheid. De directe effecten zijn gemakkelijk te duiden in termen van euro’s, de indirecte effecten vaak pas via redeneringen dan wel modelberekeningen en de externe effecten zijn slechts door middel van benaderingswijzen (ook wel schaduwprijzen of proxy’s genoemd) in kaart te brengen. Bij de directe effecten gaat het om kosten die betrekking hebben op het gebouw zelf. Bij de indirecte effecten wordt hier het effect op de omgeving bij betrokken. Externe effecten komen zowel bij directe als indirecte effecten voor en hebben betrekking op niet geprijsde effecten als natuur en milieu.
4.3 4.3.1
Kwantificeringsmethoden Aanpak
Zoals beschreven in hoofdstuk 2 is door middel van interviews, literatuurstudie en klankbordgroepbijeenkomsten een beeld verzameld van hoe het begrip waarde in de praktijk gebruikt wordt, welke aspecten voor vragende partijen van belang zijn en hoe die in geld uitgedrukt worden. Het resultaat van deze activiteit is een lijst van waardebegrippen, die in dit rapport is opgenomen in bijlage 5. Per waardebegrip zijn soms meerdere kwantificeringsmethoden mogelijk. Iedere methode heeft weer diverse eigenschappen, waaronder het meetniveau (zie bijlage 4 voor een toelichting hierop) en de mate van acceptatie bij gebruik in de praktijk. Dit heeft geleid tot de volgende indeling: Meetniveau
?
Geaccepteerd?
+ Kanttekeningen
Monetair
Door wie? Bij welke bouwsector?
Uitleg methode
Interval / Ratio
+ Omschrijving
Bepalingsmethode + Bron
Ordinaal
Gebruik
Nominaal
Waardebegrip
De eerste kolom geeft de naam van het waardebegrip en een summiere beschrijving hiervan. In de tweede kolom komt het gebruik van het begrip aan de orde, voor zover mogelijk toegespitst op de bouwsector. Vervolgens wordt in de derde kolom kort de bepalingsmethode toegelicht (de wijze waarop waarde wordt geduid en gekwantificeerd). In de vierde kolom volgt dan nog eventuele extra uitleg, en kanttekeningen bij het gebruik. De vijfde kolom geeft aan wat het meetniveau is van het betreffende waardebegrip, anders gezegd: in hoeverre tot kwantificering kan worden overgegaan bij gebruik van het begrip (zie ook bijlage 4). Tot slot geeft kolom zes aan of het begrip omstreden dan wel algemeen geaccepteerd is. 4.3.2
Samenvatting waardebegrippen uit de bedrijfseconomie
Een aanzienlijk deel begrippen en methoden uit de matrix is afkomstig uit de bedrijfseconomie. Bij projecten op kleine schaal ligt het gebruik van voornamelijk bedrijfseconomische waardebegrippen voor de hand. In de bedrijfseconomie gaan waardebegrippen voornamelijk over het omgaan met waarde in ondernemingen. Veel begrippen zijn echter ook daarbuiten van toepassing. Centraal begrip is hier de netto contante waarde. Deze staat gelijk aan het saldo van toekomstige positieve en negatieve kasstromen. Onder invloed van rente, tijdsvoorkeur en risicohouding kunnen deze stromen verdisconteerd worden naar het heden. Dan resulteert de netto contante waarde. Op basis
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
26
hiervan kan een beslissing worden genomen om projecten al of niet door te zetten. Probleem is hierbij dat gewaardeerd moet worden op basis van projecties over toekomstige opbrengsten. Indien er een beperkte levensduur aan een project verbonden is, moet gekeken worden naar de restwaarde: de waarde die na het verlopen van de gebruiksduur van het project over is. Hoe langer de levensduur van een project of product, hoe minder de restwaarde ex ante een rol speelt, wegens de gebruikte discontovoet. Een praktisch voorbeeld van restwaarde is de liquidatiewaarde. Dit is de waarde die resulteert als een onderneming wordt opgedoekt. Als de liquidatiewaarde van een onderneming groter is dan de waarde van de (geprojecteerde of vaststaande) toekomstige opbrengsten van de onderneming bij voortgezette productie, is de voortzetting van de onderneming niet meer zondermeer te verdedigen. De boekwaarde van een onderneming is gelijk aan de intrinsieke waarde van een onderneming ofwel de waarde (bezittingen -/- schulden) waarvoor de onderneming in de boeken staat (op de balans). De marktwaarde van een onderneming is gelijk aan de rentabiliteitswaarde van de onderneming. Eigenlijk zou de marktwaarde moeten weerspiegelen wat de toekomstige opbrengstcapaciteit is, rekening houdend met het bedrijfsrisico. De directe opbrengstwaarde van de onderneming is de opbrengst van die onderneming bij verkoop daarvan. In financiële discussies ontstaat vaak verwarring omdat de dimensie van de besproken grootheden niet duidelijk is. Het belangrijkste misverstand is om voorraadgrootheden (zaken op de balans) en stroomgrootheden (zaken op de resultatenrekening) door elkaar te halen.19 4.3.3
Samenvatting waardebegrippen uit de milieueconomie
Een aanzienlijk deel van de begrippen en methoden uit de matrix is afkomstig uit de milieueconomie. Bij grote projecten met substantiële externe effecten zijn begrippen uit de milieueconomie goed bruikbaar. In kosten-batenanalyse wordt van de volgende indeling uitgegaan, zie figuur 6 (Ruijgrok e.a., 2004).
Figuur 6.
Beslismodel voor waardebepaling afkomstig uit de milieueconomie
Men begint met de totale economische waarde. Deze valt uiteen in gebruikswaarde en nietgebruikswaarde. Gebruikswaarde is opgebouwd uit directe gebruikswaarde en indirecte gebruikswaarde. Bij directe gebruikswaarde gaat het om nut dat komt door gebruik van het
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
27
eindproduct (bijvoorbeeld de avondmaaltijd). Bij indirecte gebruikswaarde valt te denken aan datgene dat een voorwaarde vormt voor directe gebruikswaarde, dus bijvoorbeeld de ingrediënten van de avondmaaltijd of het kookgerei. De niet-gebruikswaarde is opgebouwd uit optiewaarde, bestaanswaarde en verervingswaarde. Optiewaarde betreft niet alleen niet-gebruikswaarde maar ook gebruikswaarde. Deze vorm van waarde heeft te maken met de waarde die we hechten aan het openhouden van de mogelijkheden tot toekomstig gebruik door de huidige generatie. Verervingswaarde heeft te maken met het openhouden van mogelijkheden tot toekomstig gebruik door toekomstige generaties. Bestaanswaarde is gelijk aan de waarde die de huidige generatie hecht aan het bestaan van een product. Hieronder zou bijvoorbeeld de esthetische kant van een woning kunnen vallen: men bewoont de woning niet maar ziet van buiten wel de gevel, die men waardeert. De figuur geeft ook aan welke waarderingsmethode in welke situatie de voorkeur verdient.
4.4 4.4.1
Bevindingen ten aanzien van kwantificeringsmethoden Waardering is subjectief
Dat waardering subjectief is, was al bekend. Het overzicht van waarderingsmethoden bevestigt en illustreert dit. Zo zullen verschillende stakeholders vanuit hun belang een ander waardebegrip met bijbehorende andere waarderingsmethode hanteren: • De architect (toekomstwaarde) • De accountant (vervangingswaarde, fiscale regels) • Een kunstenaar (esthetische, culturele waarde) • Een projectontwikkelaar (rendement) • De verzekeraar (herbouwwaarde) • De bankier (ROI) • De verzamelaar (emotionele waarde) 4.4.2
Waardering is geen exacte wetenschap
Er zijn vele methoden gevonden hoe de waarde van objecten of effecten te bepalen dan wel te benaderen. Om dit te illustreren wordt een voorbeeld gegeven; wat is de waarde van een kastanjeboom die verwijderd moet worden in verband met wegaanleg? De waarde van een kastanjeboom Om deze te bepalen worden diverse methoden uit bijlage 5 ter hand genomen: • Herstelwaarde: kosten voor overplanten. • Vervangingswaarde: kosten voor aankoop grond, opnieuw poten, jarenlang onderhoud, evt. vergoeding emotionele schade. • Productiewaarde/Milieuwaarde; zuurstof productie, kastanje productie, bladerproductie, functie in habitat, productie van schaduw. • Recreatiewaarde: de moeite die recreanten zich getroosten om van de boom te genieten (uurloon * tijd). • Optiewaarde/executiewaarde: verkoopwaarde hout -/- onkosten. • Culturele waarde: De kosten en tijd die een actiegroep zich getroost om de boom te behouden. • Marktwaarde: prijs die de kastanjeboom bij een veiling zou opbrengen. • Historische waarde: vergelijking van in het verleden voor bomen gemaakte kosten. • Juridische waarde: de waarde voor bomen die uit regelgeving/jurisprudentie blijkt. • Emotionele waarde: de invloed van de aanwezigheid van de boom op de psyche van personen, uitgedrukt in euro’s. Mogelijke benaderingswijzen:
19
Dimensieanalyse: Vernooij, 1993; Vernooij, 1994
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
28
o o o
Vermeden ziektekosten Verandering in productie van personen Kosten van vervangende welzijnsverhogende zaken
Dit overzicht is niet uitputtend. Enig brainstormwerk zal nog andere wijzen om de waarde van de boom te benaderen opleveren. Op soortgelijke wijze is de waarde van andere zaken te bepalen. Hierbij valt te denken aan voor de bouwwereld relevante zaken als geluidsoverlast, milieu-impact, bereikbaarheid, veiligheid, functionaliteit, esthetiek, duurzaamheid, enzovoort. Het voorbeeld maakt een belangrijke bevinding van de Quick Scan duidelijk: het probleem van waardebepaling is niet het gebrek aan waardebepalingsmethoden, maar juist de veelheid van mogelijke methoden, het ad-hoc karakter ervan, de onduidelijkheid over de mate van gezaghebbendheid van methoden en onduidelijkheid over hoe de methoden op samenhangende wijze te gebruiken. Maar zelfs bij overeenstemming van scope en te gebruiken waarderingsmethoden kunnen de uitkomsten van de monetarisering nog verschillen, door verschillende gebruikte kentallen/aannames. Waardebepaling is geen exacte wetenschap. Vanwege de individuele waardebeleving van actoren in een multi actor besluitvormingsomgeving is er sprake van “sociaal constructivisme”; er is niet één waarheid, maar men spreekt af hoe die waarheid er uitziet. De beste waardebepalingsmethode is de methode waarmee alle betrokken in een specifieke onderhandelingssituatie akkoord gaan. Zoals beschreven zie paragraaf 4.2.1 kan de OEI systematiek uitkomst bieden en wordt aanbevolen aan te sluiten op de inzichten van de OEI systematiek. 4.4.3
Grootst gemene delers van methoden
Ondanks de veelheid aan methoden valt er in zijn algemeenheid iets over te zeggen. Er zijn diverse eigenschappen van de methoden waardoor ze in diverse categorieën zijn in te delen. Waarschijnlijk het belangrijkste onderscheid is of de methode een Stated Preference Method (SPM) of een Revealed Preference Method (RPM) is. Bij SPM worden voorkeuren en waarderingen gebaseerd op de antwoorden van een doelgroep op diverse hypothetische vragen. De opzet van de vragen, maar ook diverse psychologische aspecten zijn van invloed op de uitkomst. Daarom wordt vaak de voorkeur gegeven voor RPM. Daarbij worden deelwaarden en voorkeuren verkregen door middel van statistische regressie op historische gegevens. De betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van de data spelen hierbij een rol. Andere eigenschappen van methoden: wel/geen markt, direct/indirect, intern/extern. Deze onderscheiden worden verder toegelicht in de OEI systematiek. Het beoordelen van de methoden op deze eigenschappen kan iets zeggen over de toepasbaarheid, betrouwbaarheid, geldigheid en validiteit van de methode in een bepaalde situatie en kan het ad hoc karakter van de toepassing van methoden verminderen.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
29
5 5.1
Het toepasbaar maken van de waardebegrippen in cases Aanpak
Door middel van het formuleren van een aantal cases is getracht de gevonden waardebegrippen toepasbaar te maken. Het doel hiervan is om: • inzicht te krijgen in het proces van waardebepaling door de te onderkennen partijen. Het resultaat hiervan is tevens de verdeling van lusten en lasten tussen partijen; • inzicht te krijgen in de bruikbaarheid van in de literatuur gevonden waardebegrippen (zie bijlage 2 voor een overzicht; • minder ad hoc tot waardebepaling te komen; • aan te geven hoe partijen een rol kunnen spelen in de waardebepaling: wie kan waar, wat, voor wie betekenen (met in het achterhoofd: iedereen wordt er beter van – zie hoofdstuk 4). In de cases zijn drie niveaus onderscheiden: A = eenvoudig, B = gemiddeld en C = complex. Het verschil tussen de niveaus is te relateren aan de complexiteit van het vraagstuk en het aantal betrokken partijen. De onderscheiden niveaus geven bovendien inzicht in de verschuiving van een meer bedrijfseconomische invulling van waarde naar een meer maatschappelijk economische invulling. In de eenvoudige casus komen de kosten en baten van de investering in het gebouw bijna alleen terecht bij het bedrijf, bij de complexe casus: sleutelproject komen de kosten en baten zowel bij de onderneming als de maatschappij terecht. Dit hangt samen met de richting waarin de effecten optreden van de investering. Hangen de effecten samen met de investering: directe effecten voor gebruikers, exploitant dan wel omwonenden, dan wel zijn de effecten meer dan gevolgen voor deze drie genoemde groeperingen. De directe en indirecte effecten kunnen daarnaast ook nog extern zijn, indien er geen prijs aan het effect is toe te kennen, omdat er geen markt is, zoals bij natuur, voor de verhandeling van het product. Hieronder volgt een korte omschrijving van de onderscheiden niveaus. Niveau A: Eenvoudig • Vraagstuk: Geïsoleerd gebouw, functioneel, low profile Bv. productievestiging • Partijen: Opdrachtgever, opdrachtnemer • Complexiteit: laag. De uitkomsten van het besluitvormingsproces zijn met behulp van ervaringsgegevens, vooroordelen, vuistregels en kengetallen redelijk goed te voorspellen. Er zijn niet veel actoren en diegenen die er zijn hebben duidelijke rollen en een duidelijk afgebakend interessegebied. Men is het impliciet eens over het te volgen proces. In dit hoofdstuk wordt een vraagstuk rondom een nieuwe vestiging voor een bakker besproken. Niveau B: Gemiddeld • Vraagstuk: Gebouw met een beperkte omgevingsontwikkeling, imago speelt een rol. Bv. kantoor • Partijen: Opdrachtgever, opdrachtnemer, (directe) omgeving • Complexiteit: gemiddeld. Matige voorspelbaarheid van het besluitvormingsproces waarbij verschillende partijen in- en uitvliegen en ontwerpwijzigingen een rol spelen. Richtlijnen voor de besluitvorming worden gerespecteerd, maar worden vaak op het cruciale moment (of vlak daarna) ter discussie gesteld. Niveau C: Complex • Vraagstuk: Sleutelproject, bijvoorbeeld gebiedsontwikkeling, samenspel van meerdere projecten, high profile, prestige speelt een rol • Partijen: Opdrachtgever, opdrachtnemer, (directe) omgeving, maatschappij PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
30
•
Complexiteit: groot. Slechte voorspelbaarheid van de uitkomst van het besluitvormingsproces. Actoren treden toe en uit en vertonen strategisch gedrag. Scopewijzigingen en zelfs drastische conceptwijzigingen zijn aan de orde van de dag. Er is geen zicht op een einddatum. Er is niet meer een duidelijke regievoerder over het besluitvormingsproces en mocht een partij proberen zich als zodanig op te werpen dan zal deze ervaren dat hij op z’n minst afhankelijk is van andere partijen. Regels, richtlijnen en procedures voor het te volgen proces zijn er wel, maar overlappen elkaar of zijn op onderdelen strijdig.
Bij de uitwerking van de cases is vooral gekeken in hoeverre er met de eerdere cases ook daadwerkelijk verschillen optreden, aangezien de opvolgende case op een complexer niveau speelt. Per case komen de volgende vragen aan bod: • Welke partijen spelen bij dit (waarde)vraagstuk een rol en op welke manier? • Hoe staan die partijen ten opzichte van elkaar? • Welke waardebegrippen spelen daarbij een rol?
5.2 5.2.1
Case op niveau A - Productievestiging bakker Beschrijving case
Een beginnende bakker wil een pand huren in een winkelcentrum. Het pand voldoet aan een aantal basale randvoorwaarden (vierkante meters, stevigheid, bereikbaarheid voor zowel klanten als leveranciers) maar om dit voor een bakkerij geschikt te maken moeten er nog de nodige aanpassingen gedaan worden. De exploitant geeft aan dat hij bereid is om het pand aan te passen, zodanig dat de bakker zijn bedrijfsvoering kan uitoefenen. Daarbij zal de exploitant de kosten van de verbouwing doorberekenen in de verhuurprijs. De exploitant schakelt daartoe een aannemer in die dat gereed zal maken. In onderstaande figuur is weergegeven op welke manier de partijen zich tot elkaar verhouden. Er zijn uiteraard meerdere verhoudingen tussen deze drie partijen mogelijk; Situatie 1. Bakker schakelt verbouwende partij in en doet hier zaken mee, rekening houdend met de randvoorwaarden van de exploitant. Situatie 2. Exploitant treedt op als intermediair en schakelt verbouwende partij in. Berekent kosten door via de huurprijs. Situatie 3. Exploitant en bakker vormen een samenwerkingsverband en maken afspraken over hoe de verbouwende partij betaald wordt. In deze case is situatie 2 uitgewerkt.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
31
Exploitant Belang: Huurinkomsten, flexibiliteit
Bakker Belang: Omzet, uitstraling, goede indeling
Gebouw
Aannemer Belang: Omzet en winst
Legenda: Situatie 1 Situatie 2 Situatie 3
Figuur 7. Mogelijke samenwerkingsvormen De vorm die gekozen wordt is zeer waarschijnlijk van invloed op welk belang geoptimaliseerd zal worden. Indien de “aanbiedende partij” met de exploitant meedenkt, zal de mogelijkheid tot het terugbrengen in de oude staat van de bedrijfsruimte, bij verbouwing voor de bakker, een belangrijke rol spelen. Indien de aanbiedende partij direct geadviseerd wordt door een deskundige verbouwende partij, dan spelen zaken als uitstraling, maar ook interne logistiek een belangrijkere rol. Indien alle partijen samenwerken is het mogelijk dat zowel flexibiliteit als omzetverhogende maatregelen meegenomen worden. Verder lijkt discussie tussen bakker en exploitant over de verdeling van de kosten zeer waarschijnlijk. Verder zijn er nog scenario’s denkbaar waarbij nog meer belangen meegenomen worden, bijvoorbeeld die van leveranciers, klanten, collega-winkeliers en omwonenden. 5.2.2
Waarde, prijs en kosten
Hoe de verhoudingen tussen bakker, exploitant en aanbieder met het Waarde-Prijs-Kosten model worden beschreven is in Figuur 10 uitgewerkt. De waarde wordt, zoals eerder is besproken, twee maal bepaald, omdat waarde afhankelijk is van het subject dat de waarde schat: éénmaal door de exploitant en éénmaal door de bakker. Ook over de prijs wordt twee keer onderhandeld: éénmaal tussen de aannemer en de exploitant en een keer door de bakker en de exploitant.
WB PB
PE2 KE
WE PE1
PA KA
= ratio van exploitant = scheiding onderhandelingsprocessen partijen
Figuur 8
Waardeketen case voor de bakker
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
32
Legenda figuur 8: Basisbegrippen W = Waarde P = Prijs K = Kosten
Subscripts B = Bakker E = Exploitant A = Aannemer
De indexen 1 en 2 bij PE geven weer dat de prijs die de exploitant aan de aannemer betaalt een andere is dan de prijs die hij aan de bakker doorberekent. Het gaat in beide gevallen om dezelfde partij, de exploitant. In het ene geval gaat het om de waarde (WE) die de exploitant toekent aan datgene wat hem aangeboden wordt door de aannemer inclusief de prijs (PE1) die hij daarvoor betaalt. In het andere geval gaat het om de kosten (KE) die de exploitant maakt om het de bakker mogelijk te maken om in het betreffende pand zijn intrek te nemen en de prijs (PE2) die hij daarvoor vraagt. De veronderstelling is dat PE2 hoger is dan PE1, aangezien de exploitant de gemaakte kosten weer moet terugverdienen in de huurprijs. De totale huurprijs is daarmee het basistarief inclusief de gemaakte kosten voor de verbouwing naar rato. Bovendien geeft Figuur 10 slechts een gedeelte van de totale “waardeketen” weer. De keten is bijvoorbeeld uit te breiden door helemaal links de klanten van de bakker toe te voegen en helemaal rechts de leveranciers van de aannemer. Bij de waardebepaling van de bakker speelt uiteraard niet alleen de huisvesting een rol, ook andere elementen zijn hierbij van belang. Dit wordt in de volgende paragraaf uitgewerkt. 5.2.3
Uitwerking waarde in case
In het geval van de case met de bakker kan waarde het beste gedefinieerd worden als die elementen die voor de bakker bepalend zijn als ondernemer. Waarde bepaalt welke afweging de bakker maakt. Ook huisvesting maakt hier onderdeel van uit: denkt de bakker dat hij een dusdanige omzet haalt dat hij een bepaalde prijs over heeft voor het betreffende pand, waarbij hij tevens een zekere winst maakt. Naast omzet spelen ook andere elementen een rol. Er is gekeken welke aspecten invloed hebben op de waarde en hoe deze aspecten gekwantificeerd kunnen worden. Hiervoor is ook gekeken naar de lijst met waardebegrippen. Waarde aspect voor bakker
Kwantificering
Omzet
Business plan (verkocht aantal artikelen * prijs)
Continuïteit, zekerheid (toekomstwaarde) Risico
Afzetverwachtingen Risico analyse, bv. veranderende milieu of arbo regelgeving Reiskostenanalyse, parkeermogelijkheden, verkeermetingen (passerende potentiële kopers)
Locatie (ligging, bereikbaarheid) Imago Belastingen & subsidies Milieu Architectuur Toeleveranciers (indien zij lagere kosten toerekenen)
Marktonderzoek Kostprijsberekening Geluidshinder, stankoverlast (meten) * Steekproef bij architectenforum * Benchmark Reiskosten / vrachtkostenanalyse
Functionaliteit
Kwantificering van bouwkundige randvoorwaarden (bv. sterkte van fundering) Optimalisatie van interne logistiek en werkprocessen
Strategie Voorzieningen in de omgeving
Business plan * Inkoopplan grondstoffen * Afzetplan * Inkoopplan arbeid
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
33
Vervolgens is er gekeken in hoeverre de benoemde waarde-elementen ook kwantificeerbaar gemaakt kunnen worden. Dit is gedaan door de functie van Wb te bepalen. Wb = f [ 1, 2, 3, …]
De waarde die de bakker toekent aan de investering (verbouwing) wordt door een functie van de volgende drie elementen bepaald: omzetverwachting in de tijd (zie hieronder 1 en 2) en de inschatting van kostenvermindering in de tijd (zie hieronder 3): energieverbruik, onderhoud gebouw, efficiëntie van het gebouw. De elementen zelf zijn weer een functie van onderliggende variabelen, zoals omzet is een functie van het imago van de winkel, dat ook bepaald wordt door de ligging en uitstraling van het gebouw. Daarnaast natuurlijk ook door de kwaliteit van de producten en van het personeel. Deze elementen spelen in de waardebepaling van het gebouw echter geen rol.. 1. Omzet (= direct effect) Omzet = hoeveelheid (afzet) x prijs ∑ Hi x Pi Omzet = f [ligging] Dit wordt bepaald door: Aantal inwoners binnen x meter, per inkomensgroep Concurrentie Stimulanten Omzet = f [Imago] (heeft invloed op omzet) via marktonderzoek achterhalen 2. Kans op omzet in de tijd Kan beïnvloed worden door verandering in de afzetmarkt, regelgeving, etc. 3. Kostendaling in de tijd Het gaat hier bijvoorbeeld om vermindering van personeel (door efficiënte inrichting e.d.) en energieverbruik en mogelijk lagere kosten voor levering grondstoffen voor de bakker enz. De kostendaling ten aanzien van het gebouw (bijvoorbeeld in de huur) wordt hier niet mee bedoeld. Door deze elementen verder in te vullen kan de waarde van de bakker bepaald worden. Hierin speelt uiteraard ook de huisvesting een rol. Daarmee kan de ondernemer voor zichzelf bepalen welke prijs hij hiervoor over heeft. 5.2.4
Conclusies
De ondernemer is vooral geïnteresseerd in zaken die de verhouding tussen zijn waarde/prijs verhogen. Inbreng vanuit andere partijen kan daarbij nuttig zijn. Eventuele adviezen van aanbiedende partijen dienen daar dan ook op toegesneden te zijn. Hieronder zijn twee voorbeelden vermeld die aangeven op welke manier partijen met elkaar mee kunnen denken: Exploitant: organiseren van themaweekenden, inspelen op speciale gelegenheden, zodat de winkeliers meer omzet hebben. Deze rekent dit wel door in de prijs. Aannemer: vloertegels op plavuizen om snel in te spelen op wensen van de klant indien een pand beschikbaar komt. In het geval van een kleine ondernemer komt het er op neer dat de aanbieder adviezen moet uitbrengen die ingrijpen op de totale bedrijfsvoering van de ondernemer. Het is maar de vraag of de gemiddelde aanbiedende bouwer hier meer van weet dan de ondernemer. Dit zal het geval zijn indien er sprake is van een specialist op het gebied van bakkerijen. De exploitant kan hier echter
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
34
wel op inspelen, door naar de wensen van zijn klant te luisteren en op die manier zijn waarde te verhogen, waarmee ook de exploitant zijn ‘winst’ kan behalen in de prijs. De waarde-elementen die in de case naar voren komen, zijn ook terug te leiden naar de waardebegrippenlijst (bijlage 5). Te denken valt aan: • Return on Investment, Toegevoegde waarde: verschil tussen uitgaven en inkomsten is de gecreëerde waarde. Verbouwingskosten spelen hier een rol in. • Restwaarde, verzekerde waarde, herbouwwaarde, nieuwwaarde, marktwaarde: diverse door een taxateur in te schatten waarden.
5.3 5.3.1
Case op niveau B - Winkelcentrum Beschrijving case
Een projectontwikkelaar ziet mogelijkheden om op een locatie met een winkelcentrum en enkele slecht onderhouden woningen een herontwikkeling op te starten. Het winkelcentrum is sterk verouderd en de aanwezige woningen (voornamelijk sociale woningbouw) zijn verpauperd. De aanwezige ondernemers zijn overwegend enthousiast. Een aantal zal verhuizen, maar er zijn ook nieuwe gegadigden geïnteresseerd. Ook de bewoners in de omgeving zijn positief over de nieuwe ontwikkelingen rondom het winkelcentrum. Het plan ontstaat om het winkelcentrum uit te breiden op de locatie waar nu de woningen staan. Deze zullen gesloopt worden en benut voor extra winkeloppervlak. Daarnaast zullen boven het winkelcentrum nieuwe woningen gerealiseerd worden. Een randvoorwaarde voor het slagen van het plan is tevens dat er een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd moet worden. Ook dit element wordt onderdeel van het plan.
Ondernemers Belang: omzet, uitstraling winkel, goede voorzieningen Bewoners Belang: kwaliteit woonomgeving (rust, ruimte, schoonheid, bereikbaarheid) Parkeerders Belang: snel en betaalbaar parkeren
Projectontwikkelaar Belang: succesvolle realisatie project, omzet project (huurinkomsten / verkoop aan belegger) Winkelcentrum met functies winkels, wonen, parkeren
Legenda:
Aanbieder Belang: uitvoeren project waarmee omzet en winst behaald wordt
Relatie 1 Relatie 2
Figuur 9
Relatie tussen verschillende partijen
In dit project spelen de volgende partijen een rol: de projectontwikkelaar die projecttrekker is, de aanbieder c.q. uitvoerder van het project, de (huidige en toekomstige) ondernemers van het winkelcentrum, de (huidige en toekomstige) bewoners in en om het winkelcentrum en de gebruikers van de parkeergarage. De relatie tussen de partijen is in figuur 9 schematisch weergegeven. PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
35
5.3.2
Waarde, prijs en kosten
De verschillende partijen hebben elk een eigen belang en rol in het traject, zoals in figuur 11 is weergegeven. Ook de relaties tussen de verschillende partijen verschillen. De verhoudingen zijn in onderstaande formule uitgewerkt.
∑i
WOi POi
∑i
WWi PWi
∑i
WPi PPi
∑jPPO2j KPO
PPO2 KPO
WPO PPO1
PA KA
= ratio van projectontwikkelaar = scheiding onderhandelingsprocessen partijen
Figuur 10
Waardeketen case B voor de projectontwikkelaar
Legenda figuur 10: Basisbegrippen W = Waarde P = Prijs K = Kosten
Subscripts A = Aanbieder (uitvoerder) PO = Projectontwikkelaar I (J)= aantal (type) objecten
O = Ondernemen W = Wonen P = Parkeren
De waarde die de projectontwikkelaar toekent aan de herstructurering wordt bepaald door de omzet verwachting, die hij kan verkrijgen via de bedrijven, de woningen en de parkeergarage en misschien zelf de inkomsten die hij van de gemeente krijgt omdat parkeren in de buurt van het nieuwe centrum verminderd kan worden. Er bestaan in de waardeketen twee typen relaties: de eerste relatie bestaat tussen de projectontwikkelaar en de aanbieder. De projectontwikkelaar geeft de opdracht en de aanbieder voert die uit. De tweede relatie is tussen de projectontwikkelaar en de potentiële klanten: de huidige en toekomstige ondernemer, de huidige en toekomstige bewoner en de gebruikers van de parkeergarage. De indexen 1 en 2 geven weer dat de prijs die de projectontwikkelaar afspreekt met de aanbieder (PPO1) over een ander vraagstuk gaat dan met de ondernemers, bewoners en parkeerders (PPO2). Een belangrijk punt van aandacht in deze case is wie op lange termijn het gebouw in bezit heeft. Soms is dat de projectontwikkelaar zelf. Maar vaak wil een projectontwikkelaar zich alleen richten op de korte termijn en wordt na aanleg de investering doorverkocht aan een belegger. Bij de waardebepaling speelt ook de vraag in welke mate de gemeente randvoorwaarden stelt die sturend zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van ontwerp en wet- en regelgeving. In de Wpo moet onderscheid gemaakt worden tussen investeringskosten en exploitatiekosten. Hierbij speelt levensduur van het gebouw een rol. Dit houdt in dat dezelfde soort woningen gebouwd kan worden, maar dat de aannemer (aanbieder) aangeeft dat het meer waarde heeft voor de vrager (projectontwikkelaar) omdat er op de lange termijn minder onderhoudskosten een rol spelen. PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
36
In de KPO komen kosten terug die gemaakt worden door de ingreep in het gebouw, maar bijvoorbeeld ook ten aanzien van de openbare ruimte. Daarnaast speelt de vraag welke partijen grondposities innemen een belangrijke rol. 5.3.3
Uitwerking waarde
De waarde voor de projectontwikkelaar (WPO) ligt in het te realiseren aantal woningen, m2 winkelruimte en het aantal parkeerplaatsen. Natuurlijk is daarbinnen ook differentiatie mogelijk (verschillende soorten woningen qua prijsklasse, verschillende soorten winkelruimtes qua omvang, etc.). De WPOtotaal is dus variabel aangezien gestuurd kan worden op die differentiatie. Bij het bepalen van de WPOtotaal zijn twee elementen interessant, de uitruilmogelijkheden en de synergie-effecten. De uitruilmogelijkheden spelen zowel binnen het project zelf als in relatie tussen het project en haar omgeving. Via interne uitruilmogelijkheden (kruissubsidiëring) kunnen minder rendabele investeringen gelijk geschakeld worden met meer rendabele investeringen om toch op een ratio van > 1 uit te komen. Indien je bijvoorbeeld toe moet leggen op het bouwen van een parkeergarage, dan zou dit verrekend kunnen worden met de huizenprijzen van de woningen. De externe uitruilmogelijkheden zijn gekoppeld aan de omgeving. Het realiseren van een parkeergarage heeft duidelijk een relatie met het buurtparkeren. Mogelijk dat als gevolg hiervan er minder parkeeroverlast is in de buurt en daardoor de huizenprijzen stijgen. Dit betekent dat in dit project ook de omgeving bij het vraagstuk betrokken is en moet worden. Het ontstaan van freerider gedrag moet hierbij voorkomen worden. De buurtbewoners die gebruik maken van de parkeergarage hebben hier ook voordeel van. Dit voordeel dient binnen het project benut te worden. Synergie-effecten kunnen op verschillende manier tot uiting komen: • combinatie van functies (1 + 1 > 2), • project 1 is randvoorwaardelijk voor de aanleg van project 2 (randvoorwaardelijk in de aanleg), • project 1 moet eerst aangelegd worden voordat project 2 aangelegd kan worden (in de tijd), • synergie in beleid. Door het realiseren van meerdere functies kunnen dergelijke synergie-effecten een rol gaan spelen. Te denken valt aan het feit dat doordat er woningen bijgebouwd worden er een grotere afzetmarkt voor de ondernemers ontstaat. Het bepalen van ‘waarde’ voor de projectontwikkelaar in de case van het winkelcentrum wordt verder uitgewerkt door de formule in te vullen. De waarde is afhankelijk van de omzet minus kostenverwachting voor de projectontwikkelaar, kans op inkomsten via de maatschappij via betere sociale veiligheid en kans op inkomsten via baatbelasting.
WO,W,P
= f [ 1, 2, 3, …]
De volgende elementen vallen binnen de functie. 1. Omzet (= direct effect) Omzet = hoeveelheid (afzet) x prijs OP
= = = =
Q i x Pi O j x Pj W k x Pk P l x Pl
differentiatie naar type
Omzet = Beleggingsrendement (mogelijk exclusief wonen)
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
37
2. Kans op omzet in de tijd sociale veiligheid: door woningen (lees bewoners) toe te voegen aan het gebied en het winkelcentrum verkeersveiligheid: minder autovoertuig-bewegingen in de buurt door één aanrijroute naar de parkeergarage sociale opbouw wijk: kansen om de sociale opbouw van de wijk (ten goede) te veranderen door het toevoegen van woningen in een nieuw segment ruimtelijke kwaliteit: het gebied als geheel gaat er op vooruit (economisch, ruimtelijk, sociaal-cultureel, ecologisch) 3. Kostendaling in de tijd Heeft betrekking op de huizenprijzen in de buurt (baatbelasting, verevening, parkmanagement). Deze case geeft weer dat ten opzichte van case A de omgeving een belangrijkere rol speelt bij de waardebepaling. Ook daar is meerwaarde te behalen. 5.3.4
Conclusies
De uitwerking van waarde in de case kan verder gekwantificeerd worden door gebruik te maken van de waardebegrippenmatrix. Er is voor deze case bekeken in hoeverre de waardebegrippen benut kunnen worden voor deze case (ja, nee of gedeeltelijk). Onderstaande tabel geeft dit per waardebegrip weer: Thema-indeling waardebegrippen Basiswaardebegrip / Filosofisch
Waardebegrip Belevingswaarde Bestaanswaarde Directe gebruikswaarde (Eind)gebruikerswaarde Emotionele waarde (evt. bij milieu) Existentiewaarde Gebruikswaarde Gevoelswaarde Indirecte gebruikswaarde (evt. bij economisch) Individuele waarde
Economisch / Boekhoudkundig / Financieel
Te benutten voor … ja = / nee = / gedeeltelijk = ~ (imago)
Niet-gebruikswaarde Psychologische waarde (evt. bij milieu) Sociaal culturele waarde (evt. bij milieu)
Subjectieve waarde (evt. bij milieu) Toekomstwaarde Aandeelhouderswaarde Aanschafwaarde
Actuariële waarde Actuele waarde
Balanswaarde Beurswaarde
Contante waarde Directe opbrengstwaarde
/~
Economische waarde (evt. bij filosofisch) Eindwaarde
(hier vallen in principe alle waardebegrippen onder)
Effectieve waarde
~
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
38
Thema-indeling waardebegrippen
Waardebegrip Executiewaarde Herstelwaarde Herbouwwaarde (evt. Bouw) Intrinsieke waarde Liquidatiewaarde Marktwaarde Meerwaarde (evt. bij filosofisch) Netto contante waarde Nieuwwaarde Optiewaarde (evt. bij filosofisch) Rentabiliteitswaarde van de onderneming Restwaarde Stakeholderswaarde Taxatie waarde Toegevoegde waarde Totale economische waarde Verkeerswaarde
Omgeving / Milieu
Verkoopwaarde Vervangingswaarde Verzekerde waarde WOZ waarde Archeologische waarde Culturele waarde Ecologische waarde
Bouw / Infrastructuur
Overig
Te benutten voor … ja = / nee = / gedeeltelijk = ~ (drempel bij financiering) (bedrijfseconomische invalshoek) ~ /~
Historische waarde Maatschappelijke waarde (evt. bij economie of filosofisch) Milieuwaarde
Natuurwaarde Oorspronkelijke waarde Omgevingswaarde Recreatiewaarde
Symbolische waarde Verervingswaarde Constructieve waarde
Functionele waarde (evt. bij filosofisch) Initiële waarde (contractmanagement)
Kwaliteitswaarde (evt. bij filosofisch) Mobiliteitswaarde
Sloopwaarde
Statuswaarde (evt. bij filosofisch) Technische waarde Transportwaarde Voorspellende waarde
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
39
Daar waar de waardebegrippen benut kunnen worden geeft de waardebegrippenmatrix aan welke bepalingsmethode gebruikt kan worden en op welke wijze. Hiermee kan het inzicht in de waarde vergroot worden.
5.4 5.4.1
Case op niveau C - Infrastructuurproject Beschrijving case
Deze case richt zich op infrastructuur, een onderwerp waar vele partijen en belanghebbenden een rol in hebben. In deze case komt duidelijk naar voren dat er een verschil in perceptie bestaat tussen betrokkenen en wat men daar voor over heeft. Sommige partijen (freeriders) hebben belang bij het project maar nemen niet deel aan transacties om tot realisatie te komen. Daarnaast kan ook in soort infrastructuur onderscheid gemaakt worden: infrastructuur ten behoeve van wegverkeer en ten behoeve van openbaar vervoer (spoor). 5.4.2
Waarde, prijs en kosten
Tussen beide soorten infrastructuur (openbaar vervoer en auto-infrastructuur) zou een onderscheid gemaakt kunnen worden, omdat de budgettering verschillend is. Voor de maatschappelijke waardebepaling maakt dit echter geen verschil, wel voor de toedeling van de kosten en baten aan de diverse partijen. Uitwerking waarde in case Er is al veel ervaring opgedaan bij het bepalen van waarde in infrastructuurprojecten, met name in de maatschappelijke kosten-batenanalyses. Ten behoeve hiervan is de OEI-methodiek ontwikkeld. Wat is een Overzicht Effecten Infrastructuur? Een Overzicht Effecten Infrastructuur (OEI) is gebaseerd op een kosten-batenanalyse, maar is meer dan een overzicht van in geld uitgedrukte effecten alleen. In het overzicht staan, naast de kosten van aanleg en onderhoud, de effecten van de infrastructuur op de bereikbaarheid, economie, de veiligheid, natuur en het milieu. Ook kan in een OEI aan de orde komen hoe de effecten verdeeld zijn over de verschillende partijen. Een OEI is een document waarin alle maatschappelijk effecten van een infrastructuurproject overzichtelijk en bondig op een rij staan. Alle voor besluitvorming relevante effecten moeten in een OEI aan de orde komen. Het streven is wel om effecten zoveel mogelijk in geld uit te drukken. Wanneer dit niet lukt wordt een kwantitatieve of kwalitatieve beschrijving opgenomen. De rol van een OEI is het aanleveren van transparante beleidsinformatie (mede) op basis waarvan een besluit over het project kan worden genomen. OEI geeft geen pasklaar antwoord op de vraag of een project wel of niet uitgevoerd moet worden. Voor een verdere beschrijving van de OEI systematiek wordt verwezen naar paragraaf 4.2.1. Bij infrastructuurprojecten spelen de volgende elementen een rol bij het bepalen van waarde: • Directe effecten reistijdverandering goederenvervoer reistijdverandering personenvervoer: woon-werkverkeer, zakelijk verkeer, overig verkeer overgang van fiets / OV op auto → Dit wordt uitgedrukt in prijs / uur, waarbij het gaat om het verschil tussen de huidige en toekomstige situatie. • Indirecte effecten wonen: veranderende woonomstandigheden door aanleg infrastructuur (bijv. kans op verhuizing) werken: veranderende omstandigheden bedrijfsleven door aanleg infrastructuur (bijv. logistieke economie), veranderende omstandigheden voor werknemers door aanleg infrastructuur
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
40
regionale ontwikkeling (dubbeltelling met bovenstaande twee categorieën dient te worden voorkomen) Externe effecten veiligheid hinder voor mens en natuur (stank, geur, geluid, drukte, luchtvervuiling, barrièrewerking, doorsnijding, visuele hinder, bodem, grondwater, schade – woningen en cultuurhistorie, gezondheid) klimaatverandering
•
WM
= f [ 1, 2, 3, …] = f [kosten, onderhoud en exploitatie, directe effecten, indirecte effecten, externe effecten]
WM = staat voor de waarde (W) voor de maatschappij (bij infrastructuurprojecten) Kosten = staat voor de investeringskosten in weg- en railinfrastructuur Onderhoud en exploitatie = staat voor de kosten die van toepassing zijn op het onderhoud en exploitatie van de betreffende weg- en railinfrastructuur Directe effecten = voor exploitanten (bedrijfswinsten, oververzekerde risico’s), voor gebruikers – zowel nationaal als internationaal (goedkoper transport, reistijdwinsten, veiligheid), derden – zoals omwonenden (luchtvervuiling, geluid) Indirecte/externe effecten = effect op andere modaliteiten, congestie, strategische effecten (vestigingsfactoren bedrijven), regionale ongelijkheid, versnippering natuur, verstoring natuur, verdroging natuur, areaalverandering, vervuiling bodem, aantasting (naijleffect) door bovengenoemde effecten Te benutten methoden en technieken In de verkeer- en vervoerswereld zijn ‘revealed preference’ (RP) en ‘stated preference’ (SP) methoden gemeengoed. RP-methoden nemen het gedrag van mensen op markten als uitgangspunt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de reiskosten die mensen maken om een gebied te bezoeken of de waarde van huizen nabij water of natuur. Hieruit kan de waardering van mensen voor natuur worden afgeleid. Stated preference (SP) methoden maken gebruik van enquêtes, waarin aan mensen direct of indirect een waardering in geldeenheden voor bepaalde ongeprijsde goederen wordt gevraagd. 5.4.3
Conclusies
In deze case neemt de complexiteit (partijen en elementen) toe en wordt het verdelingsvraagstuk groter. Er moet gekeken worden hoe bepaalde elementen gecompenseerd worden, door maatregelen. Dit slaat terug op het proces. Doordat er meer partijen betrokken zijn in dergelijke projecten, liggen er kansen om synergieeffecten te realiseren.
5.5
Overzicht cases
Complexiteit van vraagstukken De verschillende cases laten de verschillende niveaus van complexiteit zien. Dit komt met name terug in het aantal betrokken partijen. De complexiteit van een project c.q. case heeft niet per definitie een negatief effect, er kan in bepaalde gevallen juist sprake zijn van een verhoging van de realisatiekans. Dit komt onder andere door de uitruilmogelijkheden die er zijn. Daarnaast is er meer kans van slagen omdat er meer partijen bij betrokken zijn die hun waarde formuleren en willen realiseren. Zo wordt er ook vaak gewerkt met modellen waarbij op zoek gegaan wordt naar de PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
41
overeenkomsten tussen partijen om die vervolgens in het proces te benutten (zo gaat het dan niet meer om 13 partijen, maar nog maar om 5; zie onderstaande figuur). Dergelijke synergie-effecten kunnen ook de waarde verhogen. PARTIJ
partij partij partij partij partij partij partij partij partij partij partij partij partij
Figuur 11
BELANG
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
a a b a c b d a e d b a d
KOPPELING
Synergie tussen partijen
Het bouwobject en waarde Het is belangrijk om mee te nemen dat een ondernemer een doelstelling heeft. In die zin is van de totale waarde het gebouw slechts een klein onderdeel. Het is belangrijk om in te zien welk aandeel dit heeft in het totale afwegingsproces. Daarnaast hebben vrager en aanbieder verschillende verwachtingen. ∑W = doel ondernemer (prestatie-indicatoren) WP = het aandeel personeel binnen de totale waarde WG = het aandeel gebouw binnen de totale waarde De inbreng voor een aanbieder op de lange termijn richt zich op kwaliteitsverhogende ingrepen. De spil in het geheel is de combinatie van prijs en waarde. Het is aan de vrager om in te schatten of dat wat oplevert. Bijvoorbeeld: een exploitant moeten kunnen schatten of de ondernemers / bewoners / parkeerders / etc. er meer geld voor over hebben als dit kwaliteitsverhogend is. De investeringsbeslissing In feite gaat het telkens om een afweging in besluitvorming waarin ook een financieringsbeslissing een rol speelt. Met andere woorden, een partij bepaalt haar waarde en heeft daar een bepaalde prijs voor over, maar helder is dat dit een prijs is die reëel en haalbaar is. Het beschikbare budget speelt hierin een belangrijke rol.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
42
Besluitvormingsafweging van kosten en baten
W P K Financieringsbeslissing Figuur 12
Investeringsbeslissing
De kolommen Waarde en Prijs horen bij een vragende partij. De kolommen Prijs en Kosten horen bij een aanbiedende partij. De prijs wordt betaald op het moment dat een product van eigenaar wisselt. In theorie is dit een punt in de tijd. De dimensie van de kolommen is dus {Euro} en niet {Euro per tijdseenheid}. Alle toekomstige waardestromen worden geacht in de prijs verdisconteerd te zijn. De dimensie van alle drie de kolommen ({Euro}) komt overeen. Het Waarde-Prijs-Kosten model is ook van toepassing in huursituaties. De dimensie van waarde is dan niet {Euro}, maar {Euro per tijdseenheid}, in dit geval {Euro per maand}. De kolom Waarde uit het Waarde-Prijs-Kosten model komt overeen met de waarde die de betalende partijen ontleent aan het pand. Prijs is de huurprijs per maand, en de Kosten zijn de kosten die de verhuurder maakt, dat zijn zaken als afschrijvingen, reserveringen, hypotheek- en renteaflossingen, belastingen, energielasten, etc. Ook hier kloppen de dimensies ({Euro per maand}) voor alle drie de kolommen. De financieringswijze is één van de factoren met invloed op investeringsbeslissingen. Hoe een vragende partij de prijs gaat opbrengen voor een bepaalde waarde hoort echter niet tot de doelstellingen van het onderzoek. Het aspect financiering is daarom niet verder uitgewerkt.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
43
6
Conclusies en aanbevelingen
Dit hoofdstuk gaat in op de resultaten van het onderzoek door een terugkoppeling naar de in de projectopdracht geformuleerde doelstellingen. Daarbij worden bevindingen van de onderzoekers beschreven en worden aanbevelingen gedaan voor nader onderzoek en/of uit te voeren activiteiten.
6.1
Terugkoppeling doelstellingen
Onderzoeken in hoeverre waarde van een of meerdere definities kan worden voorzien In het onderzoek heeft een inventarisatie van waardebegrippen in bijlage 2 aangetoond dat er veel begrippen in omloop zijn. Alle begrippen zijn toegesneden op een specifiek vraagstuk en gebezigd in specifieke disciplines. Er is vastgesteld dat waarde het kenmerk bezit van subjectiviteit: mensen (subjecten) beoordelen de waarde van producten. De waarde van twee verschillende producten kun je daarom niet zonder meer bij elkaar optellen. Dit kan met recht het vergelijken van appels en peren worden genoemd. Ook het nut van twee verschillende subjecten (individuen) kan niet worden opgeteld. Waarde kan wel van definities worden voorzien (zie bijlage 5), maar hoe groter daarbij het aggregatieniveau is, hoe groter de onnauwkeurigheid in de kwantificering. Daarom is een groot aantal (situatie-)specifieke waardedefinities te prefereren boven een klein aantal. In de verschillende disciplines (bijvoorbeeld techniek, economie en jurisprudentie) worden verschillende definities gehanteerd, waarbij de beroepsgroepen lastig met elkaar hierover communiceren. Het aansluiten bij bestaande definities vergroot de kans op onderling draagvlak voor waardebegrippen. Hanteerbare definities van het begrip waarde formuleren Waardering van producten door individuen geschiedt op basis van verwacht nut van het product. Gestandaardiseerde begrippen zijn nodig om tot eenduidige en geaccepteerde waardebegrippen te komen. Een voorbeeld van een succesvolle standaard is de OEI Leidraad voor kosten-batenanalyse voor infrastructuurprojecten. Omdat de waarde voor individuen of individuele producten niet zomaar in een grootheid is uit te drukken, moeten waardebegrippen zoveel mogelijk specifiek worden geformuleerd. Generiek geformuleerde waardebegrippen zullen niet overal toegepast kunnen worden. Specificiteit bevordert de mate waarin een waardebegrip kan worden gedefinieerd. Op grond daarvan kan de waarde mogelijk gekwantificeerd en gemonetariseerd worden. Op deze wijze wordt het komen tot algemeen aanvaarde waardebegrippen mogelijk geacht. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde lijken overkoepelende ofwel kernbegrippen te zijn (zie ondermeer bijlage 2). In dit onderzoek is door het gebruik van cases het begrip waarde steeds in een specifieke context geplaatst.
Aanbeveling 1: Het verdient aanbeveling om een set bruikbare waardedefinities op te stellen voor in de bouwsector specifieke situaties. Daarbij dient de set vanuit verschillende disciplines (techniek, economie, bouwrecht) te worden beoordeeld op effectiviteit.
Inventariseren hoe relevante partijen de waarde van bouwobjecten vaststellen Via interviews is een beeld verkregen van de wijze van waardering door enkele relevante partijen in het aanbestedingsproces. Hieruit blijkt dat kosten vaak de maatgevende grootheid zijn als criterium bij de aanbesteding. Hierbij wordt meestal (nog) niet uitgegaan van de levensduurkosten. Gunning geschiedt meestal op het criterium van de laagste prijs. Wel wordt soms door middel van een puntensysteem door de opdrachtgever getracht waardeaspecten in bouwoffertes met elkaar te
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
44
vergelijken. Ook wordt de geoffreerde prestatie wel vergeleken met maatstaven op basis van historische gegevens. Ook indien puntensystemen worden gehanteerd - waarbij kan worden gescoord op meer waardegeoriënteerde criteria als innovatie, planning, risico, onderhoud en kwaliteit - speelt de initiële kosten de hoofdrol bij de waardering van aanbiedingen. Vragende partijen proberen bij de behandeling van de waardeaspecten in aanbiedingen overwegend om specifieke waardebegrippen (die terug te voeren zijn op het kernbegrip gebruikswaarde) zo concreet mogelijk te maken. In het geval van een weg kan het dan gaan om reistijdverkorting, bij een kantoorgebouw om de geschiktheid als werkomgeving. Daarnaast spelen de toekomstwaarde en de esthetische waarde een rol van belang. Het reputatiemechanisme (binnen de bouwsector ook wel track record ofwel past performance genoemd) van een betrokken partij speelt een rol tijdens het aanbestedingsproces. Aanbiedende partijen wordt als referentie de in het verleden gemaakte omzet op soortgelijke projecten gevraagd. Bij het samenkomen van vraag en aanbod op een markt is marktconjunctuur als onzekere factor genoemd: een respondent gaf aan dat een aanbesteding met minder dan drie aanbiedingen niet als geslaagd wordt beschouwd. De angst voor tekort aan aanbieders lijkt derhalve aanwezig. Volgens de normale economische wetten van vraag en aanbod zijn de prijzen vaak hoger bij hoogconjunctuur (als iedereen al werk heeft). Daar waar sprake is van projecten met externe effecten op de omgeving, zoals een weg met overlast door lawaai en stank, wordt het bereiken van draagvlak onder diegenen die daar last van ondervinden een voorname waardekatalysator genoemd door aanbiedende partijen. Ook tweedegeldstromen kunnen bijdragen aan de waardeschepping. Als belangrijk uitgangspunt bij het denken over waarde in de aanbesteding wordt bovendien het gemeenschappelijke belang van de belanghebbenden meerdere malen genoemd. Opvallend is voorts de grote rol van de contractvorm die door partijen aan het bepalen van waarde wordt toegedicht. Wordt gebruik gemaakt van contractvormen waarbij de aanbiedende partij meer risico op zich neemt, dan neemt de differentiatie in geoffreerde producten toe. Tussen risico en waardecreatie lijkt dan ook een positief verband te bestaan. Het omgaan met risico’s kan gezien worden als een dienst waarmee een aanbieder zich van een concurrent kan onderscheiden.
Aanbeveling 2: Indien aanbieders meerwaarde willen creëren dienen ze verder te gaan dan alleen het bouwen van objecten. Ze zullen diensten met betrekking tot het realiseren van functies moeten gaan verlenen. Die aanbieders moeten zich transformeren van capaciteitsleverancier tot adviseur in het primaire proces van de klant.
Inventariseren welke methoden partijen gebruiken om moeilijk in geld uit te drukken aspecten mee te nemen in investeringsbeslissingen. De in het voorgaande vastgestelde subjectiviteit van het waardebegrip, de rol van informatieasymmetrie en de invloed van de marktsituatie worden in de praktijk onderschreven. Dat waarde moeilijk in geld is uit te drukken, blijkt uit de omstandigheid dat tijdens de exploitatie van bouwwerken nauwelijks monitoring van waarde plaatsvindt door de aanbestedende partij. Het niet uitgaan van integrale levenscyclusbenadering vormt een belemmering voor aanbesteden op waarde. Het uitbesteden van onderhoud is de enige vernieuwing die in de praktijk wordt toegepast. Waar de subjectiviteit van het waardebegrip als probleem wordt ervaren, vallen aanbestedende partijen overwegend terug op historische kostenanalyse en maatstafvergelijking (benchmarking) met andere aanbieders en/of aanbiedingen uit het verleden. Wel wordt getracht de gebruikswaarde van bouwwerken zo concreet mogelijk te duiden (bijvoorbeeld toekomstige opbrengsten door middel van kasstroomverwachtingen) en op basis hiervan aan te besteden. Ook scenarioanalyses, waarbij inkomsten van projecten bij pessimistische, gemiddelde en optimistische aannames worden berekend, worden toegepast.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
45
Bepalen hoe groot de behoefte is om moeilijk in geld uit te drukken aspecten mee te nemen in (investerings)beslissingen. De behoefte aan het meenemen van waarde is zeker aanwezig. Hierbij is de vragende organisatie de aangewezen partij om de functie van katalysator te vervullen. Indien er wordt aanbesteed op basis van specifieke waardebegrippen en met contractvormen, waarbij meer risico – en daarmee vrijheid - van ontwerp, aanleg en exploitatie bij de aanbiedende partij wordt gelegd, wordt de aanbiedende partij gedwongen om te overtuigen op basis van de waarde van het bouwwerk. De noodzaak van cultuuromslag in het denken over het toevoegen van waarde wordt door interviewrespondenten frequent genoemd. Opdrachtgevers denken dat het gebruiken van nieuwe contractvormen het “waardedenken” bevordert maar zien dat die nieuwe contractvormen nog lang niet overal worden toegepast. Aanbeveling 3: Er dienen stappen te worden ondernomen om het draagvlak voor het daadwerkelijk aanbesteden op basis van zowel waarde als kosten te vergroten.
Afwegen of het werken met een systeem voor waarde- en kostenmonitoring andere beslissingen tot gevolg zou hebben: zouden er betere projecten ontwikkeld worden? Het werken met een afwegingssysteem waarin zowel waarde als kosten worden geëvalueerd is nuttig om meer maatschappelijke welvaart te bereiken. Deze conclusie wordt algemeen door respondenten onderschreven. Hoe deze waardetoevoeging vervolgens wordt verdeeld naar consumenten en bouwbedrijven is voor de investeringsbeslissing van minder belang. Vooral de prijs (die de synthese is van waardering door vrager en aanbieder) is hierop van invloed. Integraal waarde en kosten afwegen zorgt voor een betere prijsvorming en betere gebouwen. Op de prijs en de verhandelde/geproduceerde hoeveelheid bouwwerken zijn vooral de marktstructuur en de informatieverdeling van belang. Het is belangrijk om een concurrerende marktstructuur te hebben, maar dat gebeurt niet vanzelf. Vragende partijen doen er goed aan rekening te houden met de werkvoorraad van aanbiedende partijen. Ook is transparantie van belang omdat daarmee de informatieasymmetrie tussen vrager en aanbieder geminimaliseerd wordt. Als opdrachtnemers meer informatie over het bouwwerk hebben dan opdrachtgevers, kan de gemiddelde prijs omhoog gaan zonder een evenredige tegenprestatie. Zowel opdrachtgevers als opdrachtnemers kunnen daarmee slechter af zijn omdat er dan mogelijk minder bouwwerken worden gevraagd. Mede om deze reden is een oriëntatie op waarde alleen niet mogelijk. Kosten zullen altijd een belangrijk deel van de aanbesteding moeten uitmaken om ongelijke informatieverdeling te voorkomen. Aanbeveling 4: Het werken met een systeem voor waarde- en kostenmonitoring zal andere beslissingen tot gevolg hebben. Van voorname invloed hierbij zijn de marktvorm en de informatieverdeling. Onderzocht dient te worden wat partijen moeten ondernemen om te komen tot een transparante bouwsector met een gezonde concurrentie en gelijke informatieverdeling.
Onderzoeken hoe moeilijk in geld uit te drukken aspecten meegenomen kunnen worden in investeringsbeslissingen en welke de gevolgen daarvan zouden zijn. Waardebegrippen behoren, zoals we constateerden, in meerderheid tot de moeilijk in geld uit te drukken aspecten van de aanbesteding. Om deze mee te nemen in investeringsbeslissingen is nodig dat aanbiedende partijen zo specifiek als mogelijk aangeven hoe hun offertes scoren op gebruiks-, toekomst- en belevingswaarde. Daarom moeten aanbiedende partijen een inhaalslag maken op het gebied van marketing (zie paragraaf 4.3). Marketing omvat ten eerste het via onderzoek vaststellen wat klanten willen. Ten tweede omvat marketing het geven van productinformatie met als oogmerk meer afzet te realiseren. Deze twee activiteiten – de wens van de klant kennen en klanten overtuigen van de waarde van het eigen product - kunnen ervoor zorgen dat bouwbedrijven meer waarde gaan realiseren voor afnemers. PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
46
Opvallend is voorts dat het denken in levenscyclusanalyse in de bouwwereld als geheel nieuw wordt ervaren, terwijl dit in de literatuur over kosten-batenanalyse zo oud is als de weg naar Rome. Ook hier valt een flinke inhaalslag te maken. Opdrachtgevers geven doorgaans aan welke contractvorm wordt aangegaan en wat de basis voor het beoordelen van offertes is. Het is daarom aan opdrachtgevers om contractvormen te kiezen waarbij meer risico bij de aanbiedende partij ligt (hiervoor wordt verwezen naar het PSIB rapport “Vraagspecificatie als katalysator voor vernieuwing”). Dit gebeurt wel op het gebied van ontwerp, maar onderhoud en exploitatie vormen een braakliggend terrein. Het is redelijk dat de opdrachtnemer voor het nemen van meer risico een premie ontvangt. Moeilijk in geld uit te drukken begrippen meenemen in investeringsbeslissingen kan leiden tot meer welvaart door betere prijsvorming en het produceren van bouwwerken die beter aan de wensen van opdrachtgevers voldoen. Dit is terug te zien in een optelsom van consumenten- en producentensurplus die hoger uitvalt dan in de huidige situatie.
Aanbeveling 5: Het verdient aanbeveling dat aanbiedende partijen in de bouw in hogere mate vaststellen wat klanten willen en bovendien klanten overtuigen van het product dat ze aanbieden. Aanbiedende partijen zouden meer marketinginstrumenten moeten gebruiken bij het in concurrentie aanbieden van bouwoplossingen.
6.2
Conclusies
In de onderliggende rapportage staat het waarde-prijs-kosten model centraal. De hieraan gekoppelde formule geeft een aanzet voor operationalisering van dat model: de vrager is gefocust op waarde en prijs, de aanbieder is gefocust op prijs en kosten. De conclusies zijn uitgewerkt in twee onderdelen: waarde, prijs en kosten en het onderhandelingsproces. 6.2.1
Waarde, prijs en kosten
Prijzen drukken waardepercepties uit. Prijzen zijn de uitkomsten van onderhandelingsprocessen tussen vrager en aanbieder. In termen van het WPK-model kan worden vastgesteld dat de vragende partij een prikkel zal hebben om het verschil tussen W en P (het consumentensurplus) zo groot mogelijk te laten zijn, en dat de aanbiedende partij het verschil tussen P en K (het producentensurplus) zo groot mogelijk wil laten zijn. Deze in principe tegengestelde prikkels bepalen het onderhandelingsproces. Waardekwantificering zorgt ervoor dat deze onderhandelingen tussen vrager en aanbieder effectiever kunnen worden. De vragende partij kan uit meerdere aanbieders kiezen, met alle een eigen W/P-profiel; aanbieders kunnen inschrijven op projecten waarvan ze denken dat deze een comparatief voordeel hebben. Zo wordt een optimale verhouding tussen W, P en K verzekerd. Anders gezegd: zo komt een betere allocatie tot stand. In het algemeen kent op goederenmarkten de aanbieder het product beter dan de klant. Omdat de aanbieder zich heeft gespecialiseerd in het aanbieden van het product, kan er vaak sprake zijn van informatieasymmetrie tussen vrager en aanbieder. Informatieasymmetrie is mogelijk met betrekking tot waarde en kosten, en beïnvloedt de prijsvorming op een maatschappelijk suboptimale wijze. Grondige informatie over kosten zal daarom onmisbaar blijven. Bijkomende redenen hiervoor zijn het informatiegebrek van overheden omtrent de vraag van de burgers die ze vertegenwoordigen en het budgetmechanisme binnen bedrijven en (met name) overheden, Waardekwantificering moet derhalve altijd in combinatie met grondige kostenevaluatie plaatsvinden om tot maatschappelijk optimale aanbesteding te komen.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
47
6.2.2
Onderhandelingsproces
Budgetoverschrijdingen zijn in de bouwsector eerder regel dan uitzondering. De risicoverdeling tussen vrager en aanbieder tijdens bouw en exploitatie is bepalend voor prijs en waardecreatie. Deze risicoverdeling zou bij de keuze van contractvormen moeten worden meegenomen. Naast het komen tot een gelijke informatieverdeling tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers is het belangrijk de dynamiek en concurrentiekracht van de bouwsector in ogenschouw te nemen, evenals de conjunctuur. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn het reputatiemechanisme, combinatievorming en offertevergoedingen. Het reputatiemechanisme levert een dilemma op. Afgaan op voorgaande prestaties van de aanbieder geeft de opdrachtgever enerzijds een aanwijzing dat een goede waardeprestatie mag worden verwacht. Anderzijds verlaagt deze de dynamiek van de opdrachtverlening door dat nieuwe toetreders minder kans hebben en aanbieders met reputatie de prikkel tot maximale waardecreatie ontnomen wordt. Indien men het reputatiemechanisme gebruikt, verdient het aanbeveling hierbij niet alleen op door aanbieder behaalde omzet te letten maar ook inhoudelijk (oftewel: met betrekking tot de waardetoevoeging) referentieprojecten te beoordelen. Omdat dit transactiekosten verhoogt, kan worden overwogen dit in een latere fase van de aanbesteding te doen dan thans gebeurt. Na de selectie kan echter de aanbesteder niet meer op basis van het reputatiemechanisme de gunning ingaan omdat dan geen nieuwe partijen meer offerte kan worden gevraagd. De afweging gaat dus tussen transactiekosten en offertekwaliteit. Combinatievorming kan vanwege schaalvoordelen en het combineren van specialisaties tot concurrerende aanbiedingen leiden, maar een zekerheid is dit niet. Van offertevergoeding hebben we vastgesteld dat deze door de geïnterviewde opdrachtgevers worden toegepast. Het verlenen ervan kan overproductie en kwaliteitsverlaging van offertes tot gevolg hebben. Het niet uitkeren van offertevergoedingen kan echter de dynamiek in de markt verlagen. Het verdient daarom de voorkeur een gedeeltelijke, aan de gevraagde inspanning (projectgrootte, gewenst uitwerkingsniveau) gerelateerde offertevergoeding uit te keren op lumpsumbasis. Zo wordt offreren gestimuleerd, zonder dat overproductie van offertes optreedt.
6.3
Aanbevelingen
De aanbevelingen zijn gegroepeerd naar diverse doelgroepen Aanbeveling voor bouwbedrijven a) Voor bouwbedrijven is het van groot belang om een inhaalslag te maken op marketinggebied. Het van buiten naar binnen denken in plaats van andersom dient daarbij centraal te staan. Bouwbedrijven moeten kennis en kunde opdoen in het onderzoeken wat de behoefte van de vragende partij is, en het overtuigen van de vragende partij van de toegevoegde waarde van het op te leveren bouwwerk. b) Offertes dienen te worden opgesteld op basis van integrale levenscyclusbenadering. Dat is zonder waardeoriëntatie niet mogelijk. c) Bouwbedrijven dienen zich in te stellen op het werken volgens geïntegreerde contractvormen, omdat dit waarschijnlijk meer waardecreatie tot gevolg heeft. Aanbeveling voor opdrachtgevers in de bouw d) Bij projecten die zich op basis van diverse factoren (complexiteit, niet-standaard, nietroutinematig, gewenste mate van innovativiteit, vroege ontwerpfase) daarvoor lenen zouden opdrachtgevers meer dan nu moeten aanbesteden op basis van contractvormen die meer vrijheid bij de bouwbedrijven leggen, waardoor deze bedrijven gestimuleerd worden zicht te onderscheiden van hun concurrenten op andere zaken dan alleen laagste prijs. Aanbesteden op zowel waarde als kosten levert bij gelijke aantallen offertes een grotere hoeveelheid informatie op. Daarop dienen aanbestedende partijen te zijn voorbereid. Het zou jammer zijn als waardeoriëntatie tot gevolg had dat minder partijen offerte zou worden gevraagd. Immers: hoe meer aanbieders, hoe gunstiger de verhouding tussen waarde en
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
48
prijs. Daarbij dienen evenwichtige afwegingen te worden gemaakt betreffende reputatiemechanisme, combinatievorming, conjunctuur en offertevergoedingen. Aanbeveling voor PSIBouw e) Het zicht bieden op marktvormen in de bouw is essentieel voor het toepassen van het denken in waarde, prijs en kosten. Daarvoor moet je de marktvorm kennen. In een volledig concurrerende markt heeft het bijvoorbeeld geen zin om op waarde te gaan aanbesteden omdat die gelijk zal zijn aan de prijs. Om marktvormen duidelijk te maken, is het nodig te weten hoeveel vragers en aanbieders zich in segmenten van de bouwmarkt bevinden (waarbij de segmentatie plaats moet vinden op basis van marktvormen). Bovendien moet informatie voorhanden zijn over schaalvoordelen en kostenstructuur van de aanbieders. Bruikbare indicatoren zijn hierbij omzet, toegevoegde waarde, arbeidsproductiviteit, loonniveaus, winst, werkgelegenheid, gemiddelde bedrijfsomvang, en voorwaartse en achterwaartse leveringen. Deze indicatoren zouden bij voorkeur over meerdere jaren in beeld worden gebracht, om zo te corrigeren voor conjunctuurcycli. Doordat de bouwsector vrij groot en sterk gesegmenteerd is, is het relatief moeilijk de sector goed economisch te monitoren. Via de SBI-classificatie van het CBS is het echter goed mogelijk deze informatie voorhanden te krijgen. Bestaande onderzoeken zijn goede hoewel nog niet complete aanzetten tot een goede monitor van marktvormen in de bouw. Aanbeveling voor wetenschappelijk onderzoek f) Onderzoek de effectiviteit van diverse waardegerichte offerte beoordelingssystemen die een differentiatiestrategie bij bouwaanbieders in de publieke sector mogelijk maken. Dit in tegenstelling tot offerte beoordelingssystemen die zich voornamelijk richten op de laagste prijs, die de markt bij voorbaat tot een “cost leadership” strategie dwingen. Effectiviteit van het waardegerichte offerte beoordelingssysteem kan hierbij opgevat worden als de mate waarin zowel vragende als aanbiedende partijen tevreden zijn over de mogelijkheid om naast “laagste prijs” kwalitatieve criteria mee te nemen. Naast een tevredenheidmeting zou kwantitatief onderzoek gedaan kunnen worden door de financiële kentallen van projecten waarbij waardegerichte offerte beoordelingssystemen reeds toegepast zijn te vergelijken met de kentallen van traditioneel uitgevoerde projecten danwel historische kentallen (ramingcijfers). Met waardegerichte offerte beoordelingssystemen worden hulpmiddelen bedoeld die publieke vragende partijen tot hun beschikking hebben om aanbiedingen op juridisch verantwoorde wijze op meerdere criteria dan alleen de laagste prijs te kiezen. Voorbeelden van deze zogenaamde innovatieve aanbestedings-/contracteringswijzen zijn puntensystemen, de ‘unsolicited proposal’, de ‘competitive dialogue’, onderhandse aanbesteding en andere uitwerkingen van het begrip “economisch meest voordelige aanbieding/inschrijving (EMVA)”. Op basis van deze Quick Scan is de indruk ontstaan dat met name puntensystemen interessant kunnen zijn om bij gunning kwalitatieve criteria mee te nemen naast de laagste prijs. Verder verdient het de aanbeveling om beoordelingssystemen te ontwikkelen waarbij de maatschappelijke waarde meegenomen wordt, gebruik makend van de OEI systematiek.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
49
Bijlagen
Bijlage 1.
Literatuurlijst ................................................................. 51
Bijlage 2.
Categorie indeling waardebegrippen ................................. 54
Bijlage 3.
Waardeanalyse............................................................... 58
Bijlage 4.
Meetschalen................................................................... 59
Bijlage 5.
Waardebegrippenmatrix .................................................. 61
Bijlage 6.
Interviews ..................................................................... 83
Bijlage 6.1
Verslag bespreking met de heer A. Dorée ................................... 83
Bijlage 6.2
Vragenlijst ............................................................................ 85
Bijlage 6.3
Verslag bespreking met de heer H. van der Wildt......................... 86
Bijlage 6.4
Verslag bespreking met de heer J. Gossije.................................. 92
Bijlage 6.5
Verslag bespreking met de heer P.J.H. Hoppenbrouwers ............... 96
Bijlage 6.6
Verslag bespreking met de heer R. Boons................................. 101
Bijlage 6.7
Conclusies interviews ............................................................ 105
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
50
Bijlage 1. Literatuurlijst Akerlof, G.A. (1970) The market for “lemons”: quality uncertainty and the market mechanism, Quarterly Journal of Economics, vol. 84, nr. 3, blz. 488-500 Begg, D., S. Fischer & R. Dornbusch (2003) Economics, 7de editie, Maidenhead Berkshire: McGrawHill. Bijvoet, C.C., F.A. Felsö, C.C. Koopmans en J.J.M. Theeuwes (2003) Bouwstenen voor minder afspraken in de bouw, ESB 27 juni 2003, blz 292-295 Cap Analysis (2002), Scan van de Nederlandse bouwsector, rapport in opdracht van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), Brussel. Copeland, T., Koller, T. & Murrin, J. (2003) Waardering: het meten en managen van de waarde van ondernemingen, Amsterdam, Uitgeverij Nieuwezijds. Damme, E.E.C. van (2002) Bouwfraude: voorselectie in plaats van vergoeding, ESB 23 augustus 2002, blz. 596-598. Dammers, E., Hernis, W., en Vries, J. de (2005) Schoonheid is geld! Naar een volwaardige rol van belevingswaarden in maatschappelijke kosten-batenanalyses, Den Haag: Ruimtelijk Planbureau. Dobson, S. & Palfreman, S. (1999) Introduction to Economics, Oxford: Oxford university press. Dreschler, M., Beheshti, R. M. & de Ridder, H.A.J. (2005) An analysis of value determination in the Building and Construction industry. In: Global Perspectives on Management and Economics in the AEC Sector, book 2 of 7, Proceedings CIB World Building Congress. 13-16 June 2005, Helsinki. Eijgenraam, C.J.J. et al. (2000a) Evaluatie van infrastructuurprojecten - Leidraad voor kostenbaten analyse - Onderzoeksprogramma Economische Effecten Infrastructuur. Gezamenlijke publicatie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en het Ministerie van Economische Zaken, in samenwerking met het Centraal Planbureau en het Nederlands Economisch Instituut. http://www.minvenw.nl/cend/oei/Images/1-1066923040_tcm67-13306.pdf Eijgenraam, C.J.J. et al. (2000b) Welvaartsaspecten bij de evaluatie van infrastructuurprojecten Onderzoeksprogramma Economische Effecten Infrastructuur (cluster B, deelstudie B1). Gezamenlijke publicatie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en het Ministerie van Economische Zaken, in samenwerking met MuConsult en Vrije Universiteit Amsterdam. http://www.minvenw.nl/cend/oei/Images/1-1066922789_tcm67-13303.pdf Ekelund, R.B. & R.F. Hebert (1990) A history of economic theory and method, Singapore: McGrawHill international editions. Estrin, S. & D. Laidler (1995) Introduction to microeconomics, 4de editie. New York: Harvester Wheatsheaf. PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
51
Gerlagh, R. & Hofkes, M.W. (2000) Intergenerationele overdrachten en milieukapitaal, Werkdocument nr. 106, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Den Haag. Heijden, R.E.C.M. van der (1990) Plan- en projektevaluatie, Dictaat van de vakgroep Planning, Ontwerpen en Organisatie, Faculteit der Civiele Techniek, Technische Universiteit Delft. Jacobs, D., B. Kuiper, B. Roes (1992) De economische kracht van de bouw – noodzaak van een economische trendbreuk, TNO in opdracht van SMO. Kamann, D.J.F., A.N. Nienhuis, C.E.H.M. Buijs en O.C.H. de Kuijer (2003) Duurzaam uitbesteden: een definitiestudie, NIDO, Leeuwarden Kelly, J., Male, S. & Graham, D. (2004) Value management of construction projects, Oxford: Blackwell Science Ltd. Ridder, H.A.J. de, Klauw, R.A. van der & Vrijhoef, R. (2002) Het nieuwe bouwen in Nederland, TNO, Delft. http://www.bouw.tno.nl/nld/pdf/2002-bpi-028.PDF Ridder, H.A.J. de & Vrijhoef, R. (2004) Process and system innovation in the building and construction industry: developing a model for integrated value chain and life cycle management of built objects. In: Proceedings CIB World Building Congress. 1-7 May 2004, Toronto. Ruijgrok, E.C.M., Brouwer, R. & Verbruggen, H. (2004) Waardering van natuur, water en bodem in maatschappelijke kosten baten analyses – een handreiking ter aanvulling op de leidraad OEI. Rotterdam: Witteveen + Bos. http://www9.minlnv.nl/pls/portal30/docs/FOLDER/MINLNV/LNV/STAF/STAF_DV/DOSSIERS/MLV_N PVN/NATUURONTWIKKELING/WAARDERING_NATUUR_WATER_BODEM.PDF Stichting NCW (2003) Werken aan vertrouwen, Discussienota t.b.v. Bilderbergconferentie 2004, Den Haag: Stichting NCW. SEO (2004), Heldere presentatie OEI; Aanvulling op de Leidraad OEI, Amsterdam. Talma, C.J. en Peijeneburg, A.T.A. (2002), Productblad Philips Centre for Industrial Technology, Semiconductor Equipment/System Engineering & Methods. Vernooij, A.T.J. (1993) De toetsende tucht van de dimensieanalyse, In: Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 68e jaargang, nr.9 Vernooij, A.T.J. (1994) Dimensieloos Denken, In: Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 67e jaargang, nr.10 Wee, B. van & Dijst, M. (2002) Verkeer en vervoer in hoofdlijnen, Bussum, Coutinho. J. de Winter en W.J.J. Manshanden (2002) Statistisch onderzoek naar prijs en kostenontwikkeling in de bouwsector, SEO rapport nr 614, SEO/TNO, Amsterdam.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
52
Internetbronnen http://www.let.leidenuniv.nl/baai/gsl/stats.htm http://www.ivm.org.uk/vm_whatis.htm (definitie waardeanalyse zoals gebruikt in Engeland) http://www.value-eng.org/benefits_transportation.php http://www.pminl.nl/site/Kennisbank/Zoek_publicatie/Valuemanagement_geeft_ratio_bij_beoordeling_D&C_contra cten.pdf http://www.tno.nl/industrie_en_techniek/intelligente_productiepro/productontwikkeling/value_man agement/ind050n.pdf http://www.valuebasedmanagement.net/ http://cic.vtt.fi/projects/pebbu/PeBBuDST/
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
53
Bijlage 2. Categorie indeling waardebegrippen
Om de waardebegrippen meer toegankelijk en bruikbaar te maken is nagedacht over diverse manieren van categoriseren. In dit hoofdstuk is een voorzet gedaan voor drie manieren, te weten thematisch, volgens de “klassieke” indeling en per bouwobject. Thematisch Basiswaardebegrip / Filosofisch Belevingswaarde Bestaanswaarde Directe gebruikswaarde (Eind)gebruikerswaarde Emotionele waarde (evt. bij milieu) Existentiewaarde Gebruikswaarde Gevoelswaarde Indirecte gebruikswaarde (evt. bij economisch) Individuele waarde Niet-gebruikswaarde Psychologische waarde (evt. bij milieu) Sociaal culturele waarde (evt. bij milieu) Subjectieve waarde (evt. bij milieu) Toekomstwaarde Economisch / Boekhoudkundig / Financieel Aandeelhouderswaarde Aanschafwaarde Actuariële waarde Actuele waarde Balanswaarde Beurswaarde Contante waarde Directe opbrengstwaarde Economische waarde (evt. bij filosofisch) Eindwaarde Effectieve waarde Executiewaarde Herstelwaarde Herbouwwaarde (evt. Bouw) Intrinsieke waarde Liquidatiewaarde Marktwaarde Meerwaarde (evt. bij filosofisch) Netto contante waarde Nieuwwaarde Optiewaarde (evt. bij filosofisch) Rentabiliteitswaarde van de onderneming Restwaarde Stakeholderswaarde Taxatie waarde Toegevoegde waarde PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
54
Totale economische waarde Verkeerswaarde Verkoopwaarde Vervangingswaarde Verzekerde waarde WOZ waarde Omgeving / Milieu Archeologische waarde Culturele waarde Ecologische waarde Historische waarde Maatschappelijke waarde (evt. bij economie of filosofisch) Milieuwaarde Natuurwaarde Oorspronkelijke waarde Omgevingswaarde Recreatiewaarde Symbolische waarde Verervingswaarde Bouw / Infrastructuur Constructieve waarde Functionele waarde (evt. bij filosofisch) Initiële waarde (contractmanagement) Kwaliteitswaarde (evt. bij filosofisch) Mobiliteitswaarde Sloopwaarde Statuswaarde (evt. bij filosofisch) Technische waarde Transportwaarde Aanverwant Acceptatiebereidheid Betalingsbereidheid Interne rentevoet Return on investment Schaduwprijs Terugverdientijd Overig Voorspellende waarde
“Klassieke” driedeling De Romeinse bouwmeester Vitruvius Pollio gebruikte al in het jaar 60 BC de driedeling “utilitas, venustas, firmitas” en wordt daarom de klassieke driedeling genoemd. De in de nota ruimte20 gebruikte driedeling “gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde” komt hier mee overeen. In de ruimtelijke ordening is deze driedeling al lange tijd gemeengoed.
20 Zie blz. 28 van de meest recente versie van de Nota Ruimte, te downloaden via de website van VROM (http://www.vrom.nl/get.asp?file=docs/publicaties/ruimte5160.pdf&dn=5160&b=vrom)
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
55
Gebruikswaarde
Belevingswaarde
Toekomstwaarde
Per waardebegrip is aangegeven in welke mate het correspondeert met een waardecategorie. Een punt (.). geeft een zwakke correlatie aan, X wordt gebruikt om een sterke correlatie weer te geven of om aan te geven dat die correlatie belangrijker is dan de andere.
Aandeelhouderswaarde Aanschafwaarde Acceptatiebereidheid
. .
. .
X X
Actuariële waarde Actuele waarde
. .
. .
X X
Archeologische waarde Balanswaarde Belevingswaarde Bestaanswaarde Betalingsbereidheid Beurswaarde Constructieve waarde Contante waarde Culturele waarde
. . .
X . X .
X X X X
. X
. . X
X X X X
Directe gebruikswaarde Directe opbrengstwaarde Ecologische waarde Economische waarde
X X . X
. . X .
X X X X
Eindwaarde Effectieve waarde Emotionele waarde Esthetische waarde
. . .
. X X
X X . .
Executiewaarde
X
.
X
Existentiewaarde Functionele waarde (Eind)gebruikerswaarde
. X X
.
X X .
Gebruikswaarde Gevoelswaarde Herbouwwaarde Herstelwaarde
X . . .
. X . .
. . . .
Historische waarde Indirecte gebruikswaarde Individuele waarde
. X .
X . .
. . .
Initiële waarde Interne rentevoet Intrinsieke waarde
.
.
.
Kwaliteitswaarde Liquidatiewaarde
X X
X
X .
Maatschappelijke waarde Marktwaarde
. X
. X
. X
Meerwaarde Milieuwaarde
. .
. .
. X
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
X
.
56
Mobiliteitswaarde Natuurwaarde Netto contante waarde Nieuwwaarde Niet-gebruikswaarde Oorspronkelijke waarde Omgevingswaarde Optiewaarde Recreatiewaarde Rentabiliteitswaarde van de onderneming. Restwaarde Psychologische waarde Return on investment
X .
. X
.
.
. X X .
.
X . X .
. . . X
X
.
. .
. X
. . X .
.
Schaduwprijs Sloopwaarde Sociaal culturele waarde
. X
X .
Stakeholderswaarde
.
.
X
Statuswaarde (bij luxe artikelen) Subjectieve waarde Symbolische waarde Taxatie waarde Technische waarde Terugverdientijd
. . . . X
X X X . .
. . . X X
. .
. .
X X
Transportwaarde Verervingswaarde Verkeerswaarde Verkoopwaarde Vervangingswaarde Verzekerde waarde Voorspellende waarde
X . . . . X
. . . . .
. X . . . .
WOZ waarde
.
.
.
Toegevoegde waarde Toekomstwaarde Totale economische waarde
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
57
Bijlage 3. Waardeanalyse
Waardeanalyse (ook wel value analysis of value engineering genoemd) is een gestructureerde procedure en creativiteitstechniek die gericht is op het herontwerpen van een product zodat dit qua kosten, functievervulling en kwaliteit optimaal wordt. Figuur 13 geeft de plaats in het productontwikkelproces weer waar waardeanalyse typisch een rol speelt.
Figuur 13. Plaats van waardeanalyse (VE) in het productontwikkelproces Waardeanalyse is niet gericht op het eenzijdig reduceren van de kosten. De methode heeft als doel op een systematische basis alle kosten te elimineren die niet bijdragen tot de waarde van een product, proces of dienst. Zo stijgt de waarde van het product. Waarde betekent in dit geval al hetgeen de gebruiker ertoe brengt naar het product of de dienst te verlangen. De analyse werd rond 1950 ontwikkeld door Lawrence D. Miles van General Electric (GE). GE had in die periode te kampen met een tekort aan strategische materialen en belastte Miles met het identificeren van goedkopere materialen. Miles stelde vast dat vele substitutiematerialen een gelijke of betere prestatie leverden aan een lagere prijs. Daarom stelde hij toen een rigoureus werkschema op om de waarde van producten op te drijven. Deze waardeanalyse, gaf bij GE aanleiding tot een besparing van 40%. Het begrip dat hierbij centraal staat, "waarde", wordt gedefinieerd als de verhouding tussen functievervulling en kosten: Waarde = functie / kosten De centrale taak is de functie-kostenanalyse. De functie-boom beschrijft de werking van het product op een zeer abstracte wijze. Een hoog abstractieniveau is nodig omdat de productontwikkelaars zich los dienen te maken van de huidige implementatievorm. Zoniet kan men geen echte doorbraakideeën verwachten. Aan iedere basisfunctie wordt een kostprijs en een klantenappreciatie toegekend. Het spanningsveld tussen kostprijs en klantenappreciatie bepaalt de te verbeteren functies.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
58
Bijlage 4. Meetschalen
De waarden die een variabele/criterium kan hebben, kan wel/niet aan vier verschillende kenmerken voldoen, te weten identiteit, rangorde, meeteenheid en natuurlijk nulpunt. Deze kenmerken bepalen wat er met de waarden gedaan kan worden in analyses (Van der Heijden, 1990). We onderscheiden vier soorten getalgebruik, ook wel meetniveaus genoemd. De meetniveaus zijn geordend van weinig naar meer informatief ('krachtig'). (Bron: http://www.let.leidenuniv.nl/baai/gsl/stats.htm , maar er zijn vele andere bronnen mogelijk, dit is een bekende indeling)
•
•
•
•
Nominaal: categorie-aanduidend -
B.v. variabele geslacht: categorie 1 = man, 2 = vrouw.
-
Categorieën zijn discreet, d.w.z. er zijn geen tussenliggende waarden (geslacht = 1½ is niet zinvol).
-
Getallen zijn arbitrair: 1= vrouw en 2 = man had even goed gekund.
-
Van nominale getallen kun je alleen bepalen hoe vaak ze voorkomen (frequenties).
Ordinaal: rangordegetallen -
Een hoger/lager getal drukt slechts uit dat een eigenschap in mindere/meerdere mate bezeten wordt door een object, maar niet in welke mate.
-
Afstanden tussen opeenvolgende posities zijn dus niet noodzakelijk gelijk.
-
Rekenkundige bewerkingen zijn niet zinvol.
-
Som van rangordegetallen is a priori bekend (probleem van gelijke plaatsen/Eng. 'ties').
Interval: -
Echte getallen, maar met willekeurig 0-punt.
-
Verschillen zijn wel, maar verhoudingen niet zinvol.
-
Voorbeelden: Celcius- of Fahrenheitschaal bij temperatuur, Decibel (dB) bij geluidsintensiteit (0 is niet de volledige afwezigheid van de eigenschap temperatuur/intensiteit in een object).
Ratio: -
Als interval, maar met natuurlijk 0-punt.
-
Verhoudingen zijn zinvol.
-
Voorbeelden: duren (in milliseconden), frequenties (in Hertz).
Interval- en ratiogetallen vormen samen de 'echte' getallen. Voor deze typen zijn de statistische technieken het best uitgewerkt. Statistische technieken voor nominale en ordinale getallen zijn van recenter datum en nog volop in ontwikkeling. De minder krachtige getalstypen zijn bij uitstek van toepassing op de sociale wetenschappen, waaronder we ook de geschied- en de taalwetenschap scharen. PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
59
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
60
Bijlage 5. Waardebegrippenmatrix
Door wie? Bij welke bouwsector?
+ Bron
+ Kanttekeningen
Aandeelhouderswaarde De marktwaarde van het eigen vermogen, zijnde de marktwaarde van de onderneming minus de marktwaarde van het vreemde vermogen. NCW voert waarde terug op de cashflows en rendementen van de onderneming Aanschafwaarde Prijs die eindafnemer voor goed heeft betaald; hoger dan dagwaarde Acceptatiebereidheid Waardebegrip dat aangeeft voor hoeveel geld iemand bereid is
In bedrijven als doelvariabele van het ondernemingsbeleid Bouwsectoren Normaal gesproken niet van toepassing bij bouwprojecten, tenzij er een exploitatiemaatschappij wordt opgericht Bij consumentenproducten en bedrijven Kan basis zijn voor verzekering van goederen Kostenbatenanalyse; ondernemingen
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Lange termijn waardebepaling (Copeland et al, 2003)
Korte termijn waardebepaling
Marktprijzen Bron: http://www.bedrijfseconom ische-begrippen.nl/ ‘Compensating surplus’, Ruijgrok et al, 2004, blz. 59
Geaccepteerd?
+ Omschrijving
?
Meetniveau
Monetair
Uitleg methode
Interval / Ratio
Bepalingsmethode
Ordinaal
Gebruik
Nominaal
Waardebegrip
Dividend gebaseerd
x
Ja
Diverse partijen hebben de opvatting dat maximalisering van aandeelhouderswaarde op lange termijn de belangen van de onderneming het beste dient. Beurskoers gebaseerd
x
Ja
Waarde die volgens historische kostprijs in de administratie is opgenomen; de waarde die op de aanschafnota staat
x
Ja
Hoeveel geld is er nodig om iemand na een welvaartsverandering te compenseren?
x
Ja
61
Waardebegrip een welvaartsverandering te accepteren Actuariële waarde Momentopname van de actuele waarde van waardepapieren/onderneming Actuele waarde Waardering van activa op basis van actuele prijzen
Gebruik • Bouwsectoren Alle: GWW, B&U en woningbouw Ondernemingen/ fondsen: waardepapieren
Bij het waarderen van vaste activa
Uitleg methode
‘Equivalent surplus’, Ruijgrok et al, 2004, blz. 59 Initiële waarde (waarvoor papieren warden aangekocht) vermeerderd met de vermogensaangroei door beleggingsresultaat Direct
Hoeveel geld is er voorafgaand aan een welvaartsverandering nodig voor gelijk welvaartsniveau? Beantwoording van de vraag wat ondernemingen/fonds/waardepapier sinds aankoop heeft opgeleverd
x
Ja
x
Ja
Bepaling kan gerealiseerd worden door waardestijgingen en -dalingen direct als winst of verlies te boeken. Bron: http://www.fons-vernooij.nl/bbsite/index.html Door de waardeveranderingen op een aparte rekening “herwaardering” te plaatsen en pas bij verkoop door te boeken naar de winst- en verliesrekening. Bron: http://www.fons-vernooij.nl/bbsite/index.html
x
Ja
x
Ja
Via herwaardering
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Meetniveau
?
Bepalingsmethode
62
Waardebegrip
Gebruik
Archeologische waarde De archeologische waarde van een bouwlocatie is een combinatie van de informatieve, culturele symbolische, en recreatieve eigenschappen van de bouwlocatie. Als deze waarde hoog genoeg is, dient men er bij de bouw rekening mee te houden. Een andere uitleg van archeologische waarde is de toekomstige archeologische waarde van een bouwwerk.
Rijk, provincie, gemeente, behartigers van archeologische en geschiedkundige belangen.
Balanswaarde Waarde waarvoor de activa en
Bepalingsmethode
De kosten die gemaakt worden voor archeologisch onderzoek zouden niet gemaakt worden als het degene die het geld uitgeeft niet waard is. Deze methode bepaalt als het ware de ondergrens van de waarde, want de werkelijke waarde (de output) ligt in veel gevallen hoger, er van uitgaande dat degene die het geld uitgeeft een “calculerende” houding heeft. Uiteindelijk niet geschikt voor waardebepaling. Komt bij KBA zowel bij K als B.
AMK-methode (Archeologisch MonumentenKaart)
De ROB legt randvoorwaarden vast voor de waardering en selectie van archeologische resten.
Bron: www.archis.nl, website van Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB)
Criteria: kwaliteit, zeldzaamheid, representativiteit, ensemblewaarde en belevingswaarde. Kwaliteit: inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de locatie (aard, ouderdom, omvang, gaafheid, conservering) Trefkansbepaling, complement op AMK
Bouwsectoren Alle: GWW, B&U en woningbouw
Bij interne en externe verslaglegging ten behoeve
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Uitleg methode
Waardebepaling door middel van gemaakte kosten. (inputmeetmethode, optie waarde methode)
IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) Bron: www.archis.nl Wat betreft de vaste activa is de balanswaarde gelijk
Meetniveau x
x
? Nee
Ja
x
Ja
x
63
Waardebegrip
Gebruik
Bepalingsmethode
de passiva op de balans staan in euro
van sturing en verantwoording
Belevingswaarde Te vergelijken met esthetische waarde: de waardering van schoonheid in MKBA’s. Methodologisch lastig; toekomstige belevingswaarde is erg moeilijk in te schatten Bestaanswaarde Ook: existentiewaarde. Waarde van de wetenschap dat een goed bestaat, zonder dat er perspectief bestaat op gebruik: bijvoorbeeld een onbewoonde Zuidpool Bestanddeel van nietgebruikswaarde (zie existentiewaarde; zie bestaanswaarde boven)
Bij gebouwen, stations, woningen (RPB, 2005)
Natuurgoederen, monumenten, bijzondere gebouwen
Moeilijk om marktprijzen te berekenen, aangezien er geen markt bestaat voor bestaanswaarde. Men kan de conditionele waarderingsmethode gebruiken (zie Ruijgrok et al, 2004); ook metaanalyse kan informatie geven over bestaanswaardering elders in plaats en tijd
Betalingsbereidheid Welvaartsmaat die aangeeft hoeveel iemand bereid is te betalen om een welvaartsverandering te accepteren
Kosten-batenanalyses; ondernemingen
Beurswaarde Deel van de marktwaarde van de onderneming
Momentopname van de waarde van ondernemingen
‘Compensating surplus’, Ruijgrok et al, 2004, blz. 59 ‘Equivalent surplus’, Ruijgrok et al, 2004, blz. 59 Koers aandeel x aantal aandelen
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Uitleg methode
aan de aanschafwaarde minus de afschrijving op de vaste activa tot het moment waarop de balans wordt opgemaakt. Bepaling waar mogelijk via Marktprijzen Reiskostenmethode
Meetniveau
?
x
Nee
x
Nee
Conditionele waardering behelst ‘social survey’-technieken, waarmee men betalingsbereidheid via een hypothetisch gecreëerde markt. De centrale vraag is hoeveel het respondenten waard is dat een bepaalde verandering in natuur of milieu plaatsvindt (Ruijgrok et al 2004, blz 41)
x
Nee
Hoeveel geld is er nodig om iemand na een welvaartsverandering te compenseren? Hoeveel geld is er voorafgaand aan een welvaartsverandering nodig voor gelijk welvaartsniveau? Bepaling geschiedt via product van alle ter beurze genoteerde vermogenstitels maal hun koers; onder aanname van de efficiënte markt hypothese: in prijzen (beurskoersen) zit alle voor de waarde
x
Ja
x
Ja
x
Ja
64
Waardebegrip
Gebruik
Bepalingsmethode
Uitleg methode
Meetniveau
?
van de onderneming relevante informatie verwerkt. Contante waarde De huidige waarde van een toekomstig bedrag
Bepaling van de tijdswaarde van geld bij kosten-batenanalyses
Door discontering worden toekomstige waarde ‘teruggerekend’ naar de huidige waarde; zie Eijgenraam et al., 2000
Constructieve waarde Het vermogen van een constructie om over een bepaalde periode bepaalde belastingen te kunnen weerstaan.
Ontwerpers, constructeurs
Diverse rekenwijzen, zie bv. NEN normen
Culturele waarde Het belang voor de identiteit van een cultuur.
Behartigers van culturele belangen/ het behoud van een culturele identiteit.
Ethiek
Het meenemen van deze waarde kan beslissingen die puur op bedrijfseconomische gronden genomen worden de andere kant doen opslaan.
Gebouwen of infrastructurele werken kunnen belangrijke invloed op de culturele identiteit hebben. Bv. Eiffeltoren, Erasmusbrug, watergangen, dijken stormvloedkeringen
Gemaakte kosten-methode
Bij goederen
Marktprijzen
Zie ook emotionele, historische en symbolische waarde. Directe gebruikswaarde
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Normatieve uitspraken
x
Methoden doen uitspraak in welke mate constructies aan technische eisen voldoen. Dit staat los van de prijs die men er voor over zou moeten hebben. Die zou bijvoorbeeld door regressieanalyse berekend kunnen worden. Constructieve waarde is een randvoorwaarde voor het bereiken van totale waarde van bouwwerken. Zelfs een ruïne heeft nog enige constructieve waarde. Uitspraken die aangeven welke zaken goed, slecht of van belang zijn. “Cultuur x is beter dan cultuur y” “Gedrag x is beter dan gedrag y” Bedragen uitgegeven ter behoud van cultuurhistorisch erfgoed / monumenten kunnen dienen als proxy voor de ondergrens
x
Ja
x
? x
? x
Nee
x
Ja
65
Waardebegrip Bestanddeel van gebruikswaarde (bron: Ruijgrok et al, 2004)
Gebruik Recreatie
Uitleg methode
Meetniveau
?
Reiskostenmethode of conditionele waarderingsmethode Hedonische prijzenmethode Herstelkostenmethode, ‘averting behaviour methode’ en conditionele waarderingsmethode Toegevoegde waarde, conditionele waardering of herstelkostenmethode
x
Ja
x
Ja
x
Ja
x
Ja
In ondernemingen bij voorraadvorming; in de bouw minder relevant vanwege de relatief geringe mogelijkheden in de bouwsector tot voorraadvorming.
Schattingen van de netto directe opbrengstwaarde gebeuren op basis van meest betrouwbare gegevens op dat ogenblik.
x
Nee
Bij ecosystemen/ natuurgebieden
Gebruik van een methode is afhankelijk van het type waardefunctie dat men zoekt, en de mate waarin beprijzing via markt dan schaduwprijzen mogelijk is.
Woongenot Gezondheid
Overigen
Directe opbrengstwaarde De netto directe opbrengstwaarde bestaat uit de geschatte verkoopprijs binnen de gewone bedrijfsactiviteit verminderd met de geschatte afwerkingskosten en de geschatte verkoopkosten (bron: http://www.ibrire.be/ned/periodiekeberichten/b erichten003402.aspx) Ecologische waarde Centraal in dit waardebegrip staat de functie in ecosystemen. De ecologische waarde van een project is de bijdrage die het project levert aan besparing van grondstoffen en energie, vermindering van de milieuvervuiling en versterking van de natuur. Bron: http://www.toekomstprijs.nl/ins chrijven/criteria.html
Bepalingsmethode
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Zie ook de begrippen (directe en indirecte) gebruikswaarde, nietgebruikswaarde, optiewaarde, verervingswaarde, bestaanswaarde
x
Nee
66
Waardebegrip
Gebruik
Economische waarde Waarde in relatie tot schaarste van middelen bij ongelimiteerde behoeftes Effectieve waarde Zie beurswaarde
Tussen economische agenten; zowel mogelijk bij ruil als daadwerkelijke handel met geld Op de kapitaalmarkt
Bepalingsmethode
Uitleg methode
Eindwaarde Het bepalen van de waarde in periode n van een bedrag in periode 0
Bij kosten-batenanalyses/ bedrijfsinvesteringen
Emotionele waarde Dat is de waarde die iemand vanuit persoonlijke overwegingen toekent aan een zaak. Bron: http://www.ineas.be/nl/primes/i nfo/Infosheets/infosheet_value_ definition.htm#5
* Door iedereen die een waarde-inschatting maakt. * Het begrip wordt vaak gebruikt om aan te geven dat de inboedelverzekering niet alles dekt.
Inboedel verzekering
De emotionele waarde is niet objectief in geld uit te drukken en is daarom niet te verzekeren; in het beste geval wordt de nieuwwaarde uitgekeerd.
Bij beoordeling van de waarde van objecten.
Expertpanel
Een aantal experts op het gebied van esthetica in combinatie met het type object waar het om gaat. Meetniveau is afhankelijk van wijze van argumenteren experts. Meestal niet kwantitatief. Hedonisch beprijzen; regressie analyse van de marktprijs van objecten met en zonder bepaalde esthetische eigenschappen.
Vrij abstracte term die voortvloeit uit de economische begripsbepaling
Marktprijzen. Bron: http://www.beterbeleggen. com/begrippen.htm
Meetniveau x
? Nee
De waarde die effecten (aandelen, obligaties en andere waardepapieren) vertegenwoordigen bij verkoop op de beurs. Tegenovergestelde bewerking als het disconteren van een contante waarde
x
Ja
x
Zie ook: symbolische waarde. Esthetische waarde Mate van schoonheid. In hoge mate subjectief, hoewel er “universele” indicatoren zijn als menselijke maat, harmonie, gulden snede, compositie, uitstraling, inpassing, balans, symboliek en dergelijke.
Bouwsector: Alle, maar met name in de GWW sector van ondergeschikt belang.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Marktprijzen
x
Ja
67
Waardebegrip Executiewaarde De executiewaarde geeft de waarde van een goed indien dit gedwongen verkocht zou moeten worden.
Existentiewaarde Zie Bestaanswaarde Functionele waarde Het vermogen bezittend een bepaalde functie te vervullen, met een bepaalde betrouwbaarheid over een bepaalde termijn. Zie ook gebruikswaarde
(Eind)gebruikerswaarde Waardering door de (eind)gebruiker zelf. Wordt geassocieerd met termen als klantenwensen, -inbreng en – tevredenheid
Gebruik
Bepalingsmethode
Uitleg methode
Schuldeiser + schuldenaar; in situaties waarbij de schuldenaar niet meer aan de verplichtingen kan voldoen, bv. bij ondernemingen of hypotheeknemers.
Woningexecutiewaarde
De executiewaarde van bestaande huizen wordt meestal geschat op 80 85% van de vrije verkoopwaarde, dat is de prijs die het huis op zou brengen bij normale verkoop. Voor de executiewaarde van nieuwbouwwoningen wordt meestal 90% van de koop-/aanneemsom gerekend, inclusief de prijs van eventueel meerwerk.
Bij beoordeling of een bouwobject voldoet aan het doel waarvoor het gemaakt is. Resultaat is afhankelijk van hoe functionaliteit gedefinieerd is. Andere “waarden” helpen selectie in geval van functionele indifferentie.
Controleren in welke mate een object een bepaalde functie kan voldoen.
Waardering door gebruiker zelf
Marktonderzoek, enquêtes RPM, SPM Equivalent surplus (wat heeft gebruiker er voor over?) Compensating surplus (wat levert het eindgebruiker op?)
Functionele waarde is meestal een randvoorwaarde voor het bereiken van totale waarde van bouwwerken, hoewel er, afhankelijk van de definitie van functionaliteit, bouwobjecten zonder functionaliteit toch waarde kunnen hebben. Dit zijn de zgn. ‘ follies’. Bv. Eiffeltoren. Zie ook constructieve waarde Op basis van gegevens uit het verleden zou men kunnen bepalen hoeveel men voor een bepaalde functionaliteit overheeft Meetniveau is afhankelijk van de opzet van de enquête; de meest gebruikte en geaccepteerde is de intervalschaal
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Historische kostprijzen
Meetniveau x
x
? Ja
Ja
68
Waardebegrip
Gebruikswaarde Gebruikswaarde is het vermogen van een goed om te voorzien in menselijke behoeften door het te gebruiken. Bestanddeel totale economische waarde
Herbouwwaarde Verzekeringsterm. Herbouwwaarde is de waardemaatstaf en de premiegrondslag bij opstallen.
Herstelwaarde Waardebegrip waarbij men wil achterhalen hoeveel het zou kosten om schade van een
Gebruik
Bepalingsmethode
Waardering door intermediair
Ervaringsgegevens
“Gebruiker”, consument in kosten-batenanalyses, bij introductie nieuwe producten/projecten.
Markprijzen: deze drukken individuele waardering uit
De waardering van het goed verloopt via marktprijzen of via schaduwprijzen, afhankelijk of er een markt voor is. Bron: NWB rapport, OEI leidraad Partijen die hun onroerend goed verzekeren
In MKBA’s
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Schaduwprijzen; bij gebrek aan marktprijzen “construeert” men via waargenomen of aangegeven gedrag prijzen, zie http://en.wikipedia.org/wik i/Use-value
Bepaling via marktprijzen Woonhuis herbouwwaarde bepaling Bron: http://www.verzekeringenonline.nl/begrippenlijst.php
Herstelkostenmethode. Zie vervangingswaarde.
Uitleg methode
Meetniveau
Op basis van kentallen, ervaring en andere historische gegevens schatten hoe eindgebruikers iets waarderen en hoeveel ze er voor over hebben. Zie marktwaarde Zie schaduwprijs
Dit is het bedrag dat moet worden betaald om in geval van schade het woonhuis in zijn oorspronkelijke staat en op dezelfde plaats te herbouwen. Voorbeelden van exogenen bij de berekening zijn de inhoud van de woning, type woning, gevel, keukenafwerking; evt. een risicopremie wegens locatie in een onvoordelige buurt Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de baten van het project.
x
x
x
?
x
Ja
x
?
x x
Ja Ja
Nee
69
Waardebegrip project te herstellen. Term wordt ook gebruikt in de sportfysiologie. Historische waarde (1) Geschiedkundige, archeologische, symbolische of cultuurhistorische waarde Historische waarde (2) De waarde die iets in het verleden had.
Gebruik
Bij beslissingen omtrent de verdere levensduur van oudere gebouwen
Marktprijzen indien markt aanwezig, anders schaduwprijzen
Bij trendstudies
Prijzen die in het verleden zijn betaald afleiden uit archiefmateriaal en eventueel omrekenen naar huidig prijspeil
Indirecte gebruikswaarde Bestanddeel van gebruikswaarde
Individuele waarde (1) Waardering waarbij de nadruk ligt op het feit dat dit de subjectieve beoordeling is van een individu, op wellicht irrationele gronden, die niet noodzakelijkerwijs voor anderen hoeft te gelden. Individuele waarde (2) Waarde van een component. Som der delen hoeft niet noodzakelijkerwijs gelijk te zijn aan het geheel. Initiële waarde (1) Waarde die men op een bepaald moment aan een bepaalde specificatie koppelt, teneinde wijzigingen in de specificatie door te vertalen in de waarde;
Bepalingsmethode
Bij situaties waarin het nodig is te benadrukken dat de gemaakte beoordeling subjectief is.
Afkomstig uit het contractmanagement
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Uitleg methode
Meetniveau
?
Zie betreffende methoden
Bestrijdingskostenmethode
Voorwaardefunctie (bron: Ruijgrok et al, 2004)
x
Nee
Herstelkostenmethode
Voorwaardefunctie (bron: Ruijgrok et al, 2004) Zie subjectieve waarde, emotionele waarde, gevoelswaarde.
x
Nee
x
ja
70
Waardebegrip nulmeting. Zie ook oorspronkelijke waarde Initiële waarde (2) Waardeopvatting voordat deze door zaken als cognitieve dissonantie wordt veranderd
Gebruik
Bepalingsmethode
Psychologie, marketing
Heeft te maken met voortschrijdend inzicht op gebied van wensen.
Interne rentevoet Maatstaf voor (maatschappelijk) rendement van een project.
Bij investeringen
Gemonetariseerde hoeveelheden gebruiken; of vergelijken met netto contante waarde mits pro memorie posten ongeveer even zwaar tellen (Eijgenraam e.a., 2000a, blz. 66)
Intrinsieke waarde Ook ‘eigen waarde’ van een object genoemd; hierbij wordt het antroposofische wereldbeeld, waarbij ervan uit wordt gegaan dat waardering uitsluitend door de mens als subject plaatsvindt, als het ware niet toegepast. In een onderneming gaat het dan om bezit minus de schulden van de onderneming, zonder naar marktaspecten zoals de beurskoers te kijken. Bij geld: de waarde van het metaal of papier waarvan het geld is gemaakt, dus niet de nominale waarde. Ook bij milieugoederen
Bedrijfsleven; natuurgoederen
In onderneming: saldo van de boekwaarde van activa en schulden, soms gecorrigeerd voor stille reserves en goodwill. In de natuur zelfde redenering: optelling van de waarde van de bestanddelen, (bijvoorbeeld hout)
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Uitleg methode
De interne rentevoet geeft aan bij welke hoogte van de discontovoet de netto contante waarde voor een project gelijk wordt aan 0. Als er onzekerheid is over de juiste hoogte van de discontovoet, kan op deze wijze een goede indicatie worden verkregen van de hoogste waarde van de discontovoet waarbij het project nog juist rendabel is.
Meetniveau
x
?
ja
x
Ja
x
Ja
71
Waardebegrip kan men zich afvragen wat de waardering anders dan die door mensen als subjecten is. Kwaliteitswaarde (1) Meerprijs die voor een product/merk gevraagd kan worden omdat dit als kwalitatief hoogstaand bekend staat. Verschil tussen een A-merk en een B-merk Kwaliteitswaarde (2) Mate waarin aan een set van kwaliteitseisen voldaan is.
Gebruik
Bepalingsmethode
Uitleg methode
Meetniveau
?
Regressie analyse marktprijzen
Situatie waarin kwaliteitscontrole plaatsvindt
Vergelijken van prestaties met specificaties
Liquidatiewaarde Dit is de waarde die resulteert als een onderneming wordt opgedoekt.
Bij ondernemingen op de rand van faillissement
Marktprijzen
Maatschappelijke waarde Waarde voor de maatschappij
Bij bouwprojecten met maatschappelijke impact, m.n. GWW. Hierbij worden naar directe, geprijsde en interne effecten ook indirecte, ongeprijsde en externe effecten meegenomen
OEI leidraad
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Er zijn diverse methodes om de mate van “conformiteit” uit te drukken (%, €, punten, balanced scorecard, vectormethode, kwadraten methode) Als de liquidatiewaarde van een onderneming groter is dan de waarde van de (geprojecteerde of vaststaande) toekomstige opbrengsten van de onderneming bij voortgezette productie, is de voortzetting van de onderneming niet meer zondermeer te verdedigen. Zie OEI leidraad http://www.minvenw.nl/cend/oei/deleid raadoei/inleiding/index.aspx
x
Ja
72
Waardebegrip Marktwaarde De uitkomst van productwaardering door de vraag- respectievelijk de aanbodzijde; waar vraag en aanbod elkaar treffen, ontstaat een marktwaarde
Gebruik Overal waar markten kunnen worden onderscheiden
Bepalingsmethode Marktprijzen
Veilingsysteem Taxeren Schaduwprijzen (zie OEI Leidraad) Meerwaarde Het verschil tussen de waarde van de arbeid en het daarvoor betaalde loon. Zie ook toegevoegde waarde. Milieuwaarde (1) Verzamelbegrip voor omgevingswaarden zoals natuur, lucht, bodem. Veelal gedefinieerd vanuit de functies die aan milieu worden toegeschreven: regulatiefuncties, draagfuncties, productiefuncties en informatiefuncties. Kan alleen
Bij het duiden van de bijdrage van iets of iemand.
Opbrengsten - kosten
Bij kosten-batenanalyses/ projecten waar milieuschade/-verbetering verwacht kan worden.
Bepaling gevalsafhankelijk; mogelijk reiskostenmethode, conjoint analysis, contingent analysis, schaduwprijzen
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Uitleg methode
Meetniveau
Indien markt goed werkt, kan worden aangenomen dat de marktprijs afspiegeling is van de voorkeuren van vragers en aanbieders (de efficiënte markthypothese). Marktprijzen vormen een goede maatstaf voor waarde omdat individuele betalings- en ontvangstbereidheid uitgedrukt worden – onder de aanname dat de markt goed werkt en kan worden waargenomen (een zwarte markt is bijvoorbeeld moeilijk waar te nemen)
?
x
Ja
x
Nee
Bestaat er geen werkelijke markt, dan zijn er ook geen marktprijzen en moet worden gezocht naar schaduwprijzen. Afhankelijk van hoe de opbrengsten uitgedrukt worden; kunnen namelijk ook niet-monetair zijn.
x
x
x
73
Waardebegrip volgens een referentiescenario worden vastgesteld (bv. minder luchtkwaliteit) (Gerlagh en Hofkes, 2000) Milieuwaarde (2) Belasting op het milieu volgens specifieke rekenmethode Mobiliteitswaarde De waarde die aan mobiliteit wordt gehecht Zie ook transportwaarde, optiewaarde Natuurwaarde Waarde van natuur, die wordt opgevat als optelsom van de gebruikswaarde en nietgebruikswaarde, welke elk weer opgebouwd zijn uit waardeelementen Netto contante waarde Overkoepelende methode die veel wordt toegepast bij maatschappelijke kostenbatenanalyses.
Gebruik
Bepalingsmethode
Uitleg methode
Bij beslissingen waarbij milieubelasting een rol speelt
Greencalc, Simapro
Serie criteria en met bijbehorende rekenregels. Kan in meerdere fasen toegepast worden. Neemt zaken als materiaal- en energiegebruik mee.
Bij kosten-batenanalyses/ projecten waar natuurschade/-verbetering verwacht kan worden.
Bepaling gevalsafhankelijk; mogelijk reiskostenmethode, conjoint analysis, contingent analysis, schaduwprijzen
Grote infrastructuurprojecten, stedelijke planning
NCW bepaling (Leidraad OEI) Bepaling van cashflow, waarbij opbrengsten en uitgaven worden gesaldeerd en gedisconteerd naar de huidige waarde (present value)
Aangezien natuurwaarde meestal geen marktprijzen kent, moeten schaduwprijzen worden bepaald. Dit compliceert de meetprocedure omdat meetmethoden hier onderwerp van discussie zijn en onderling verschillende resultaten opleveren. Meta-analyse kan dan behulpzaam zijn Hierbij worden eerst alle op geld gewaardeerde, individuele effecten per jaar gesaldeerd. Berekening via marktprijzen/factorkosten; bij externe, ongeprijsde effecten gevalsafhankelijk van andere methoden Dit geeft het verloop van de kasstroom over de relevante tijdshorizon. Vervolgens wordt de kasstroom gedisconteerd volgens een bepaalde discontovoet (in Nederland 4% per jaar) en opgeteld. Dit geeft de netto contante waarde van een object/project.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Meetniveau
x
x
x
?
x
Ja
x
Nee
x
Ja
74
Waardebegrip Nieuwwaarde Zie aanschafwaarde
Gebruik Bij verzekeringen tegen nieuwwaarde wordt bij een schadegebeurtenis niet de dagwaarde maar de huidige marktprijs uitgekeerd.
Niet-gebruikswaarde Bestanddeel van totale economische waarde Oorspronkelijke waarde De waarde van de oorspronkelijke staat van een situatie
Bij het bepalen van compensatie voor schade aan natuur of milieu
Bepalingsmethode
Bepaling van schaduwprijzen via conditionele waarderingsmethode Milieu bepalingsmethoden
Zie ook initiële waarde Regressie van jurisprudentie
Omgevingswaarde Invloed van een project op de waarde van de omgeving. Invloed kan positief of negatief zijn, en zowel monetair als niet monetair. Bron: http://www.partneringmodel.nl/i ndex.php?id=403
Bij grote infrastructuurprojecten, stedelijke planning.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Uitleg methode
Meetniveau
Marktprijzen
Waar mogelijk marktprijzen gebruiken; anders schaduwprijzen Negatieve omgevingswaarden: - Fysieke barrière - Visuele hinder - Geluidsoverlast
?
x
x
Zie rapport “Waardering natuur, water en bodem” http://www9.minlnv.nl/pls/portal30/do cs/FOLDER/MINLNV/LNV/STAF/STAF_D V/DOSSIERS/MLV_NPVN/NATUURONT WIKKELING/WAARDERING_NATUUR_W ATER_BODEM.PDF Op basis van gegevens uit rechtszaken waarin compensatie is toegekend, een bedrag koppelen aan bepaalde effecten /ingrepen. Uitgangspunten bij bepaling negatieve omgevingswaarde: - De negatieve waarde van de ecologische aantasting is gelijk gesteld aan de kosten die zijn gemoeid met het compenseren van die waarde elders. (komt overeen met herstelkostenmethode) - De negatieve waarde van de landschapsaantasting is berekend uit de kosten van een compensatieproject. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat
x
ja
x
Ja?
x
?
ja
75
Waardebegrip
Gebruik
Bepalingsmethode
Uitleg methode
Meetniveau
?
recreanten in het slechtste geval het circa vijf jaar moeten stellen zonder adequate recreatieve voorzieningen. - Voor de waardevermindering ten gevolge van ecologische barrièrewerking is aangenomen dat in het ongunstigste geval vijf ecologische kruisingen als mitigerende maatregelen aangelegd worden. (komt overeen met de bestrijdingskostenmethode) Monetarisering via conditionele waarderingmethode
Optiewaarde Bestanddeel van zowel gebruiksals niet-gebruikswaarde. Geeft aan welke de waardering is voor het hebben van de mogelijkheid om tot gebruik (of niet-gebruik) van een goed te besluiten. Recreatiewaarde Waarde die uitdrukt in welke mate men een bepaalde recreatie bestemming waardeert.
Bij het schatten van de waarde van recreatieve bestemmingen.
Zie ook natuurwaarde, culturele waarde, archeologische waarde.
Rentabiliteitswaarde van de onderneming. De indirecte opbrengst waarde van de onderneming in zijn totaliteit; gelijk aan marktwaarde van de onderneming (gebaseerd op som van toekomstige kasstromen met risico-opslag)
Ondernemingen
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Indien er een markt voor is vindt bepaling plaats via marktprijzen, bij zaken die niet geprijsd zijn (zoals gratis toegankelijke natuurgebieden of parken) vindt bepaling veelal plaats via de reiskostenmethode.
Marktprijzen
x
ja
Marktprijzen: zie marktwaarde
x
Ja
Reiskostenmethode: bepaling van de reistijd en –kosten die men ervoor over heeft om een niet geprijsde recreatieve bestemming (bv. natuurgebied) te bezoeken. zie marktwaarde
x
Ja
76
Waardebegrip
Gebruik
Restwaarde Schatting van de opbrengsten voorbij de projecthorizon. Soms is het niet mogelijk of zinvol om het ontwikkelingspad van baten van een object voorbij een zekere horizont volledig uit te werken. Men kan dan de baten die na deze horizon vallen, samenvatten in de restwaarde van het object. Psychologische waarde Effect op de psyche (ego, eigenwaarde, welzijn) Zie ook symbolische waarde, emotionele waarde, sociaalculturele waarde Return on investment Identiek aan netto contante waarde; evenwel gebruikt in ondernemingen om rendement af te zetten tegen de daarvoor gedane investeringen en zo te bekijken hoe winstgevend investeringen zijn. Daarmee wordt een beeld verkregen van de waarde van de onderneming.
In kosten-batenanalyses; tevens in ondernemingen Werkwijze van netto contante waarde methode.
Bepalingsmethode Restwaardebepaling. Waar mogelijk marktprijzen toepassen. (Eijgenraam e.a., 2000a).
Uitleg methode Schatting van de opbrengsten voorbij de projecthorizon. Deze wordt vervolgens contant gemaakt met het basisjaar, zodat kan worden verrekend met de andere kosten en baten van het object
Meetniveau
?
x
Ja
x
Ja
Hoe dit in geld is uit te drukken blijft te bezien, maar het bedrag kan afhankelijk van de situatie en de gehanteerde methode zeer hoog oplopen. Wordt gebruikt in ondernemingen ter onderbouwing van investeringsbeslissingen
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Marktprijzen
Afzet * prijs vergeleken met factorkosten (de kosten van de gebruikte productiefactoren arbeid en kapitaal) ROI=[bedrijfsresultaat minus belastingen] / geïnvesteerd vermogen (Copeland, 2003, p 140)
77
Waardebegrip
Gebruik
Schaduwprijs Waarde die wordt toegerekend aan een goed of dienst, waarvoor geen prijs tot stand komt op een markt waar vraag en aanbod elkaar ontmoeten. De schaduwprijs is gelijk aan de welvaartsvergroting die een extra eenheid van deze goederen of diensten kan opleveren (CPB, 2000)
Wordt gebruikt bij externe effecten, of indien marktverstoringen optreden.
Sloopwaarde Inschatting van opbrengsten als gevolg van sloop.
Sociaal culturele waarde Die sociale waarden die onderdeel uitmaken van een cultuur, bv. zorg voor de zwakkeren. Stakeholderswaarde Als begrip identiek aan aandeelhouderswaarde. Er worden evenwel meer partijen meegenomen als waarderende
Bepalingsmethode Veelheid aan methoden voorhanden.
(Rijks)overheid bij besluitvorming (KBA’s) over infrastructuurprojecten
Reistijdwaardering (Value of time)
Bij beslissingen over de toekomst van bouwobjecten. Globale keuzemogelijkheden: verder gebruiken, verkopen, onderhoud, sloop.
Marktprijzen
Uitleg methode Waargenomen voorkeur (revealed preference) - hedonisch beprijzen - impliciete prijzen Beweerde voorkeur (stated preference) - contingent valuation - conjoint analysis. - kosten van vermijding, bestrijding of herstel van externe effecten (zie ook de betreffende waardebegrippen)
Meetniveau
?
x
Ja?
x
Ja
x
Ja
Bron: blz. 125 OEI leidraad http://www.minvenw.nl/cend/oei/Imag es/1-1066922131_tcm67-13298.pdf De waardering die de maatschappij geeft aan de reistijdwinst die ontstaat door het project. Som van opbrengsten verkoop componenten en sloop- en transactiekosten. Zie ook: executie waarde, liquidatie waarde.
Weinig economische begrip; zou kunnen worden vormgegeven door maatschappelijk waarde (zie boven) of kijken naar inkomensverdeling middels inkomensdecielen In ondernemingen/ overheden
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Waar mogelijk marktprijzen; anders schaduwprijzen
78
Waardebegrip
Gebruik
groepen vanuit een bepaald belang dat zij bij de onderneming hebben: management, personeel, afnemers, aandeelhouders, toeleveranciers, de politiek, het milieu en de maatschappelijke verantwoordelijkheid richting de directe omgeving. Er vindt een correctie plaats op de doorgeschoven ‘shareholders value’ doctrine (NCW) Statuswaarde (bij luxe artikelen) De extra waarde die beoordelaar aan een product toekent t.o.v. de waarde die je op basis van functionele eigenschappen zou verwachten, omdat bepaalde eigenschappen van het product volgens de perceptie van een belangrijke referentie groep status oplevert. Zie ook kwaliteitswaarde Subjectieve waarde Waarde die iemand op basis van persoonlijke beleving schat. Vanwege verschillende referentiekaders en associaties die mensen leggen hoeft die waarde niet voor iedereen hetzelfde te zijn. Symbolische waarde Waarde van iets als symbool.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Bepalingsmethode
Uitleg methode
Meetniveau
?
Regressie analyse, hedonische prijzen
79
Waardebegrip Het gaat daarbij niet om de waarde van het product, maar van de intentie die er van uit gaat en de reactie die dit oproept bij de doelgroep Taxatiewaarde Waarde zoals die door een taxateur is geschat Technische waarde Zie functionele waarde Terugverdientijd Geeft de tijdsperiode waarbinnen een investering terugverdiend wordt. Hierbij worden projecten waarmee investering zo snel mogelijk wordt terugverdiend relatief gunstig beoordeeld. Toegevoegde waarde De waarde van de productie van een bedrijf verminderd met de waarde van de inputs die het bedrijf betrekt van buiten; deze waarde komt neer op de som van de beloningen van de productiefactoren (arbeid, kapitaal) van het bedrijf. (Zie ook meerwaarde)
Toekomstwaarde Waarde voor toekomstige gebruikers. Ook: de mogelijkheid om een product later aan te passen aan veranderende wensen van
Gebruik
Bepalingsmethode
Uitleg methode
Meetniveau
?
Gaat vaak over de marktwaarde van huizen.
Taxatie, schatting van de marktprijs
Bedrijfsleven, m.n. bij riskante investeringen
Berekenen via gemonetariseerde waarden; er wordt niet verdisconteerd (Eijgenraam e.a. 2000a, blz. 67)
Het inkomen dat in het productieproces wordt gevormd. Het kan worden berekend als het verschil tussen de productiewaarde en het intermediaire verbruik. Het is het inkomen dat beschikbaar is voor de beloning van de betrokken productiefactoren. (www.cbs.nl) Wordt gebruikt bij natuurgoederen; ook mogelijk bij goederen waarvan de levensduur meerdere generaties beslaat.
Bepaling via vergelijking marktprijzen en factorkosten
x
Ja
Te bepalen via het schatten van toekomstige betalingsbereidheid. Wel zal hiertoe moeten worden geanticipeerd op toekomstige behoeftes en
x
Nee
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Marktanalyse, historische prijzen, herbouwwaarde, puntensysteem, etc.
x
Ja
80
Waardebegrip eindgebruikers. Ook: waarde voor “ons” nageslacht. Totale economische waarde Verzamelterm voor milieueconomische waardebegrippen; optelsom van gebruikswaarde en nietgebruikswaarde Transportwaarde De (maatschappelijke) waarde van transportinfrastructuur Verervingswaarde Bestanddeel van nietgebruikswaarde; waardering van (overwegend natuur) goederen door toekomstige generaties. Verkeerswaarde Waarde in het vrije handelsverkeer. NB: niet te verwarren met transportwaarde. Zie Marktwaarde. Verkoopwaarde In wezen uiting van betalingsbereidheid; in de vastgoedwereld gedefinieerd als "De prijs die na beste voorbereiding na aanbieding voor het onroerend goed meest geschikte wijze door de meest biedende gegadigde zou zijn
Gebruik
Bepalingsmethode
Uitleg methode
de mate waarin een product/project daarin voorziet. Via schaduwprijzen maar afhankelijk van deelbegrip waarde
Bij infrastructuur investeringsbeslissingen. Eventueel voor het bepalen van de hoogte van tol. Natuur; ook mogelijk bij bouwwerken met lange levensduur
Reiskostenmethode
Bij onroerend goed transacties
Marktprijzen
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Meetniveau
x
Geschat aantal bespaarde reizigersuren maal een aanname van het uurloon
Bepaling via conditionele waarderingsmethode; lastig aangezien preferenties van nog niet aanwezige generaties onbekend zijn.
?
Nee
?
x
Nee
Zie marktprijzen
81
Waardebegrip besteed." Vervangingswaarde Gebaseerd op de kosten van vervanging van het goed in kwestie.
Gebruik
Bepalingsmethode
In taxaties, in ondernemingen. Waarde van het activum waarvoor het op de markt weer kan worden aangeschaft
Marktprijzen
Verzekerde waarde De waarde waarover de verzekeringspremie wordt berekend.
Bij het afsluiten of gebruiken van de verzekering.
Bijv. vervangingswaarde = bepaal hoe veel het kost het verbrande huis te vervangen door een gelijk waardig huis op die zelfde plaats.
Voorspellende waarde Mate waarin een voorspelling betrouwbaar is WOZ waarde Waarde die gemeente aan onroerende zaken toekent als grondslag voor belasting
Bij het beoordelen van voorspellingen Gemeentes (bij onroerende zaken belasting), de belastingdienst (bij inkomstenbelasting, vermogensbelasting) en waterschappen
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
Marktwaarde
Calcasa methode
Uitleg methode
Meetniveau
?
Probleem is hier technisch van aard: naarmate het activum (een machine) verouderd is wordt het moeilijker om te zeggen welk product in de markt dezelfde functie kan vervullen als het te waarderen activum Bij schade krijg je nooit meer dan de verzekerde waarde vergoed, ook niet als je inboedel in werkelijkheid meer waard is. (bron: http://www.beterbeleggen.com/begripv .htm)
x
Ja
Gemiddelde van verkochte vergelijkbare woningen, obv van bv kadaster http://www.calcasa.nl/default.asp?p=4 5 , http://www.abfresearch.nl/
x
Ja
x
Ja
82
Bijlage 6. Interviews
In deze bijlage de verslagen van gesprekken met praktijkdeskundigen die in het kader van het project zijn uitgevoerd. Om een beter beeld te krijgen van de doelstellingen van PSIB heeft een oriënterend gesprek met de heer Dorée plaatsgevonden. Het verslag hiervan is opgenomen in bijlage 6.1. Om te achterhalen hoe experts/praktijkdeskundigen over waarde denken is een algemene vragenlijst ontwikkeld, zie bijlage 6.2. Deze vragenlijst heeft gediend als leidraad voor gesprek met een viertal partijen, het resultaat hiervan vindt u terug in de bijlagen 6.3 tot 6.6. De partijen zijn gekozen na een zorgvuldig selectieproces, waarbij het ging om het vinden van zgn. “best practises” op het gebied van waardedenken. Achterliggende gedachte is dat met deze “best practises” een beeld van “the state of the art” ontstaat en dat het leereffect maximaal is. In bijlage 6.7 een samenvatting van de interviews.
Bijlage 6.1
Verslag bespreking met de heer A. Dorée
Datum: dinsdag 8 juni 2005 Tijd: 10:15-11:30 Locatie: Enschede, Horst 20, kamer 407 Aanwezig: A. Dorée, W. Jonkhoff, M. Dreschler Doel en aanpak van het project “Quick Scan waardekwantificering” Projectplan wordt overhandigd, maar is reeds op hoofdlijnen bij Dorée bekend. Doel van de Quick Scan is het vinden van kwantificerings en monetariserings methoden, alsook een scherper beeld van het waardebegrip en hoe dit leeft bij diverse actoren in de bouwsector. De problematiek van PSIB en het begrip waarde Waarde en waardekwantificering spelen eigenlijk voornamelijk bij besluitvormingsprocessen en transacties. Imponderabilia wil en kan men niet monetariseren. In sommige gevallen zou je het ook niet moeten willen. Dorée licht aan de hand van een voorbeeld toe dat het bij waardekwantificering vooral om het vaststellen van de systeemgrens gaat. Uitkomsten van “integrale afwegingen” zijn afhankelijk van welke factoren, actoren, verwachtingen, wensen en toekomstscenario’s worden meegenomen. Er zijn diverse methoden om de waarde van een mensenleven te benaderen (bv. terugrekenen doormiddel van investeren in autogordels, borstkankeronderzoek of voorwaarden van verzekeraars). Deze discussie geeft aan dat waardebepaling subjectief is. Bij besluitvorming is ex ante waardebepaling nodig, dit voorbeeld illustreert dat zelfs ex post waardebepaling al moeilijk (zo niet onmogelijk) is. En in de bouw heb je altijd met meerdere partijen te maken. Dan is er altijd de vraag wie de waardebepaling doet en of deze partij daar wel geschikt voor is. Zo leidt iedere discussie over waarde altijd tot een politiek debat, dat uitmond in een machtsdiscussie; wiens werkelijkheid geldt? Evident probleem van waardebepaling is dat het strategisch ingezet wordt in besluitvormingsprocessen. Zodra de uitkomst van een beslissing ongunstig is voor een actor, zal deze de gebruikte waardering (of de gekozen systeemgrens of het geschetste scenario) ter discussie stellen of niet accepteren. Het is dan ook zo goed als onmogelijk om een “objectief” standpunt in te nemen. Het is onvermijdelijk partij te kiezen en deels subjectief te zijn. Het vaststellen van een universeel, eenduidig waardekader is dan ook een zoektocht naar de “heilige graal”. Tegenhanger van dit empiristische wereldbeeld is het sociaal constructivisme, dat er van uit gaat dat iedereen zijn eigen “waarheid” en werkelijkheid definieert. Bij het sociaal constructivisme is er niet één
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
83
waarheid en impliceert het streven naar een universeel waardekader een reductie van één van de basisvrijheden van een democratische samenleving. Het loslaten van ieder gezamenlijk kader is echter het andere uiterste. Een zekere mate van “objectivering”, afspraken over breed gedragen waardering moet mogelijk zijn. De OEI leidraad kan hierbij als voorbeeld dienen of zelfs integraal worden overgenomen. De besluitvorming rondom grote projecten zoals de Zuiderzeelijn, maar ook de schouwburg van Hengelo komt ter sprake. Er zijn diverse oorzaken voor het uit de hand lopen van dit soort projecten, zoals: er is eigenlijk geen budget, er wordt geminoreerd en gemajoreerd, men sluit de ogen voor niet realistische besparingen, die ten tijde van de uitvoering toch weer bovenkomen drijven, partijen die weten dat het duurder wordt houden hun mond omdat ze anders omzet missen. Dit fenomeen is nader beschreven door o.a. * Deense hoogleraar B. Flyvbjerg (zie attachment bij de begeleidende email) * Niskanen, W., Bureaucracy and representative government, Chicago, 1971. Over de neiging van ambtenaren, als monopolisch ingestelde aanbieders van publieke goederen, om hun budgetten te maximaliseren. * M. Olson, The rise and decline of nations, Yale UP, 1982. Over de groeiverlammende werking van belangengroepen. Het antwoord op de vraag “wie bepaalt de waarde?” is in principe duidelijk: de politiek, door middel van budget toewijzing. Zaken als informatieachterstand en bovenstaande onvolkomenheden en ook zaken als “bounded rationality” en opportunisme doen hier afbreuk aan. Wat dan wel? Het begrip economisch meest voordelige aanbieding (EMVA) moet geoperationaliseerd worden. Bijvoorbeeld een berekeningswijze voor bepaalde standaard situaties. Waardering moet plaatsvinden op basis van het principe van “inter subjectiviteit21”. Wijzen van beoordeling van alternatieven zijn uiteengezet op bladzijde 243 van proefschrift van Dorée. Overige besproken zaken: • Waardekwantificeringsmethode als platform voor discussie • Ruïneuze concurrentie: vorm van concurrentie waarbij de maatschappelijke kosten hoger zijn dan de besparingen. • FIPPER D&C • Waardse alliantie • Effect van toepassing WPK model in praktijk: lagere prijs. Slechts de helft van het beoogde effect. • Psychologie van gunnen: opmerkelijke vondst is indien opdrachtgevers moeten kiezen tussen een dure variant met weinig winst voor de opdrachtnemer en een goedkopere variant met meer winst voor de opdrachtnemer, dat ze dan voor de eerste optie kiezen. • Gaming theorie: bouw verkeert in continu eindspel
21 Inter subjectiviteit vindt plaats zodra meerdere partijen weten dat ze een subjectieve waardering maken, maar het onderling wel eens zijn over deze waardering.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
84
Bijlage 6.2
Vragenlijst
Deze vragenlijst heeft gediend als leidraad voor gesprek met een viertal experts/praktijkdeskundigen op het gebied van waarde. A Interviewgegevens Datum: Tijdstip: Locatie: Interviewers: B Algemene gegevens Respondent Naam: … Bedrijf/partij: … Expertise/achtergrond: … Rol in het proces: … Projectgegevens Projectnaam: … Beschrijving bouwobject(en): … Indicatoren (oppervlakte, budget, voorbereidingsperiode, bouwperiode, gebruiksperiode): … Betrokken partijen (evt. in de loop van de tijd): … Fase waarin het project zich op dit moment bevindt: … Contractvorm: … Bevindingen samenwerking: … C Vragen Algemene vragen Aan hoeveel partijen wordt doorgaans offerte gevraagd?: … Komen partijen doorgaans met sterk verschillende of juist zeer identieke ontwerpen/offertes?: … Worden de gemaakte offertekosten (of een deel hiervan) vergoed? Hoe vindt u dat dit zou moeten?: … In hoeverre lopen de geoffreerde prijzen uiteen? Bent u prijsnemer of prijszetter? Wordt eerst een budget gezet of wordt het budget aan het geoffreerde aangepast?: … Hoe bepaalt u uw voorkeur voor een voorstel? Hoe worden beslissingen genomen?: … Vragen t.a.v. project en de rol van waarde hierin Hoe is het begrip waarde toegepast in het project? Aan welke partij(en) valt die toe?: … Hoe denkt u in het algemeen over het begrip waarde?: … Hoe komt u er achter welk alternatief/offerte de hoogste waardering door de gebruikers zal krijgen?: … Welke factoren zijn doorgaans doorslaggevend bij de keuze van een opdrachtnemer?: … Hoe groot is hierin de rol van de waardering door toekomstige gebruikers? Zit hier een meet/informatieprobleem?: … Kunt u aangeven wat de gevolgde werkwijze/waardebepaling is? Zou u dit als een methode omschrijven?: … (zo ja, de volgende vragen:) Hoe bent u op deze methode gekomen? Waarom deze methode? … Hebt u andere methoden overwogen? … Wordt die methode geaccepteerd door alle betrokken partijen? … Hoe bepaalt u hoeveel u voor het bouwobject over hebt?: … Wordt waardering door gebruikers gemonitord nadat het project is afgerond?: … In hoeverre denkt u dat de prijs de waardeschepping door de opdrachtnemer beïnvloedt?: … Op welke wijze beoordeelt u of u een voldoende prijs/kwaliteitverhouding bereikt?: … D Overig
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
85
Bijlage 6.3
Verslag bespreking met de heer H. van der Wildt
A Interviewgegevens Datum: woendag 3 augustus 2005 Tijdstip: 17:00-18:00 Locatie: Bunnik, hoofdkantoor BAM Interviewers: W. Jonkhoff, M. Dreschler B Algemene gegevens Respondent Naam: H. van der Wildt Bedrijf/partij: BAM PPP bv (PPP = Public Private Partnerships) Expertise/achtergrond: Tender manager, Development manager, Project manager Rol in het proces: Tender manager, Development manager, Project manager Projectgegevens Projectnaam: Verdubbeling N31 (Wâldwei) Leeuwarden – Drachten (zie www.waldwei.com) Beschrijving bouwobject(en): • Verdubbeling van de weg tussen Nijegaasterhoek en Hemriksein • De bouw van een aquaduct ter hoogte van watergebied de Hempenser Wielen, als onderdeel van de ´Staande Mastroute´. Hiermee wordt de Fonejachtbrug ontlast van pleziervaart. • Vervanging van de Fonejachtbrug. Door de nieuwe brug enkele meters te verhogen is de brug toegankelijk voor de beroepsvaart. De brug zal minder vaak geopend hoeven worden. • Het realiseren van nieuwe op- en afritten bij knooppunt Garijp om de doorstroming op de N31 te bevorderen. Indicatoren (oppervlakte, budget, voorbereidingsperiode, bouwperiode, gebruiksperiode): Het deel van de Wâldwei dat verdubbeld moet worden tot een autoweg met 2x2 rijstroken is 13 km lang en loopt van Hemriksein (bij Leeuwarden) tot aan Nijegaasterhoek (bij Drachten). De N31 is één van de weinige rijkswegen in Nederland die nog niet verdubbeld is en dat levert regelmatig levensgevaarlijke situaties op. Vanaf april 2008 zal de verdubbeling een feit zijn. Medio mei 2004 is begonnen met het grondwerk (het graven van sloten om de waterhuishouding op pijl te houden, het verleggen van kabels en leidingen en het aanleggen van een loswal voor het vervoer van het benodigde zand) voor de verdubbeling van de rijksweg De 1 miljoen m3 zand die nodig is voor het uitvoeren van het zand wordt met een zandzuiger uit een zanddepot in het van Harinxmakanaal gehaald, met schepen naar een loswal gevaren en vandaar met zgn. dumpers in het werk gereden. Het zand vormt samen met het aan te brengen puin de fundering voor de nieuwe weg. Eind 2004 is op het traject Nijega – Garyp de eerste asfaltlaag aangebracht. Inmiddels kan er al op dit traject in 2 x 2 rijstroken worden gereden. Aansluitend wordt het wegvak ter hoogte van de Fonejachtbrug Noord gerealiseerd. Deze fasering is nodig vanwege de sloop van de bestaande brug. Pas als de brug is gesloopt en de nieuwe zuidbrug klaar is kan ook dit wegvak in gebruik worden genomen als autoweg met 2 x 2 rijstroken. Met het traject Fonejachtbrug tot aan het aquaduct Langdeel wordt gestart in 2006. Ook dan zal het verkeer over de nieuwe noordbaan worden geleid zodat de zuidbaan kan worden gesloopt en opnieuw worden aangebracht. Vanaf april 2008 kan op het hele traject in 2 x 2 rijstroken worden gereden. Planning van de werkzaamheden: Aquaduct Langdeel
• • • • •
Droog grondverzet 3e kwartaal 2004 Start baggeren 1e kwartaal 2005 Aanbrengen kelderconstructie 1e kwartaal 2006 Afbouw aquaduct 1e kwartaal 2007 Waterinlaat aquaduct 3e kwartaal 2007
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
86
• Bouw gereed 2e kwartaal 2008 Fonejacht Noordbrug • • • • •
Start betonwerk noordbrug 3e kwartaal 2004
•
Start zuidbrug 2e kwartaal 2006
Plaatsen prefab liggers april/mei 2005 Inhijsen stalen klep juli 2005 Openstelling noordbrug 4e kwartaal 2005
Start sloop oude brug 4e kwartaal 2005 Fonejacht Zuidbrug Wegen
• • •
Start verdubbeling N31 2e kwartaal 2004 Openstelling wegvak Nijega-Garyp (2x2 rijstroken) juni 2005
Beschikbaarheid Nijega-Hemriksein (2x2 rijstroken) voorjaar 2008 (De bovengenoemde data zijn onder voorbehoud. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend). Betrokken partijen (evt. in de loop van de tijd): Ballast-Nedam, BAM, Gemeente Boarnsterhim, Dura Vermeer, Provincie Friesland, Gemeente Leeuwarden, Rijkswaterstaat, Ministerie van Financien, Van Oord, Gemeente Tytsjerksteradiel Fase waarin het project zich op dit moment bevindt: Bouw Contractvorm N31 = PPS-project Rijkswaterstaat heeft besloten om de uit te voeren werkzaamheden niet op traditionele wijze aan te besteden maar het project in samenwerking met het Kenniscentrum PPS en het ministerie van Financiën als een PPS-project (Publiek Private Samenwerking) op de markt te zetten. Hiermee beoogt Rijkswaterstaat de beste prijs-/kwaliteitverhouding te bewerkstelligen en efficiency en innovaties te bevorderen alsmede de samenwerking tussen overheid en markt te verbreden. Rijkswaterstaat en het consortium Wâldwei.com hebben op 10 december 2004 de contracten getekend. DBFM-contract Rijkswaterstaat heeft binnen de PPS-mogelijkheden gekozen voor een DBFM-contract. Dat staat voor Design, Build, Finance en Maintain. Ofwel: Ontwerp, Bouw, Financiering en Onderhoud. Uitgangspunt van het contract is dat de risico´s bij die partij worden neergelegd, die deze het beste kan beheersen en dat wordt gestreefd naar integratie van ontwerp, uitvoering en onderhoud. De gedachte hierachter is het beter benutten van de mogelijkheden van marktpartijen bij infrastructurele projecten ten aanzien van ondermeer procesinnovatie, risicobeheersing en efficiency. Bij de N31 wordt de verantwoordelijkheid en het risico voor zowel ontwerp, bouw, financiering en het onderhoud van de N31, het aquaduct en de Fonejachtbrug bij Wâldwei.com neergelegd. Het DBFM-contract impliceert dat de uitvoeringsorganisatie van Wâldwei.com het risico en de kosten draagt voor eventuele onvolkomenheden in ontwerp- en uitvoering en herstel daarvan. Daarnaast zal het consortium het dagelijks beheer en onderhoud van de N31 tussen Drachten en Leeuwarden van Rijkswaterstaat overnemen over een lengte van 23 km. De startdatum van het onderhoud is maart 2004 en de einddatum is gepland in het voorjaar van 2023. Onder het beheer en onderhoud wordt verstaan het onderhouden van wegdek, bermen, geleiderail etc. Ook de bediening van de Fonejachtbrug valt onder het beheer van Wâldwei.com. Zie http://www.waldwei.com/infra/waldwei/text_all.nsf/URL/99A606B50F071ECEC1256F2B00235A7D?OpenDo cument en dan “contract” voor meer info.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
87
Bevindingen samenwerking: niet zo vlekkeloos als voorzien in de intentie overeenkomst. Het blijkt dat er zowel aan de kant van Rijkswaterstaat als aan de kant van de aannemer steeds weer teruggevallen wordt op de “oude22” manier van met elkaar omgaan. Maar daar is het ook een pilot project voor. Er kan rustig gesteld worden dat er een cultuuromslag nodig is en dat men daar nu midden in zit. C Vragen Algemene vragen Aan hoeveel partijen wordt doorgaans offerte gevraagd?: in de markt waarin BAM PPP bv opereert doorgaans 5 tot 10. Komen partijen doorgaans met sterk verschillende of juist zeer identieke ontwerpen/offertes?: Afhankelijk van de contractvorm. Traditioneel bestek levert nagenoeg gelijke ontwerpen op (enige mogelijkheid tot variëren zijn de gehanteerde eenheidsprijzen). Bij “innovatieve” contractvormen is meer ontwerpvrijheid mogelijk. Worden de gemaakte offertekosten (of een deel hiervan) vergoed? Hoe vindt u dat dit zou moeten?: In hoeverre lopen de geoffreerde prijzen uiteen? Bent u prijsnemer of prijszetter? Wordt eerst een budget gezet of wordt het budget aan het geoffreerde aangepast?: Afhankelijk van contractvorm, maar ook type project. Zie bijvoorbeeld de gang van zaken bij de 2e Coentunnel, de zgn. “concurrentie gerichte dialoog”. In sommige markten wil BAM zich graag profileren als “A-merk” in plaats van prijsvechter. Dat betekent een proactieve, op de toekomst gerichte houding en dan is het niet meer (of minder goed) mogelijk om via meerwerk proberen je geld te verdienen. BAM is oprecht begaan met milieu, duurzaamheid, omgeving en de kwaliteit van het product; dat kost geld, maar het werkt motiverend als daar op geselecteerd wordt. Het is geen vrijblijvende voorkeur, maar verankerd in het BAM beleid. Hoe bepaalt u uw voorkeur voor een voorstel? Hoe worden beslissingen genomen?: Traditioneel: laagste prijs. Innovatief: “economisch meest voordelige aanbieding”, waarbij een zo helder en objectief als mogelijke beoordelingswijze meegegeven is. Prijs speelt hier overigens nog altijd een zeer belangrijke rol. Het bepalen van de waarde is een nogal subjectief en aan discussie onderhevig onderwerp. Het is voor de overheid en voor de BAM ontzettend belangrijk dat waarde “gemeten” kan worden (!). Zie verder de alinea output gestuurd vragen bij “overige”. Vragen t.a.v. project en de rol van waarde hierin Hoe is het begrip waarde toegepast in het project? Aan welke partij(en) valt die toe?: Omgeving: beter aansluiten op waarde Maatschappij: lagere kosten (bij gelijkblijvend product is dat ook meer waar voor je geld) Esthetische waarde: omgeving, weggebruiker Grond erbij: “2e geldstroom”, bv. geld verdienen door concessie voor benzinestation uit te geven. Hoe denkt u in het algemeen over het begrip waarde?: Bij PPS achtige projecten wordt waarde gezien als een project met voldoende vrijheidsgraden die door de opdrachtnemer creatief ingevuld kunnen worden. Meestal zijn optimalisaties mogelijk door het combineren van procestaken/fasen (ontwerp, uitvoering, financiering, beheer, onderhoud) die voorheen gescheiden waren. Dit leidt tot lagere kosten en dit wordt ook gezien als waarde. Hoe komt u er achter welk alternatief/offerte de hoogste waardering door de gebruikers zal krijgen?: Nvt, BAM is niet de vragende partij. Welke factoren zijn doorgaans doorslaggevend bij de keuze van een opdrachtnemer?:
22 Voorbeeld aannemerszijde: meerwerk claims indienen bij interpretatie verschillen bestek/pve/contract. Voorbeeld RWS zijde: de rol van toezichthouder toe eigenen, terwijl die niet meer van toepassing is.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
88
De overheid/Rijkswaterstaat maakt vaak gebruik van een openbare aanbesteding, waarbij de aannemende partij aan bepaalde selectiecriteria moet voldoen. Dat zijn met name relevante werkervaring, aan te tonen door omzet op vergelijkbare projecten. Verder moeten vaak ook overige financiële cijfers gegeven worden. Hoe groot is hierin de rol van de waardering door toekomstige gebruikers? Zit hier een meet/informatieprobleem?: Traditioneel was het zo dat Rijkswaterstaat die in overleg met Provincie, gemeente, vergunningverlenende instanties deze volgens de daarvoor bestaande procedures bepaalde. Tegenwoordig zie je dat “omgevingsmanagement” steeds vaker uitbesteed wordt, al blijft men gebonden aan juridische formeel vastgelegde zaken als de PKB en het tracébesluit. Kunt u aangeven wat de gevolgde werkwijze/waardebepaling is? Zou u dit als een methode omschrijven?: Aanbiedingen worden eerst getoetst aan een aantal basiseisen. Aanbiedingen die voldoen gaan door naar de 2e fase, waarin 90 punten worden toegekend aan de aanbieding met de laagste netto contante waarde van de economische kosten. Voor aanbiedingen met een hogere netto contante waarde worden per % overschrijding 2 punten in mindering gebracht. Tevens vallen er punten te verdienen door te scoren op 3 kwalitatieve beoordelingscriteria (maximaal 7 punten extra, minimaal 4 punten aftrek). De drie kwalitatieve beoordelingscriteria zijn: 1. Beperking omgevingshinder 2. Verkeersveiligheid 3. Esthetica De bepaling van de drie criteria is verder uitgewerkt, kopie van scorebepaling per criterium is in bezit van interviewers. Hoe bepaalt u hoeveel u voor het bouwobject over hebt?: Nvt, BAM is niet de vragende partij. Wordt waardering door gebruikers gemonitord nadat het project is afgerond?: Bij de voorbereiding en de bouwfase van het N31 project zijn wel informatie avonden gehouden onder het motto bewustwording is acceptatie. Als iemand netjes geïnformeerd wordt over een ingreep die mogelijk overlast veroorzaakt en als die persoon ook nog eens de mogelijkheid krijgt daar in bij te sturen, dan zal die ingreep niet zo snel als overlast ervaren worden. Gedurende de looptijd van het contract betaalt Rijkswaterstaat het consortium een bedrag voor het beschikbaar houden van de Wâldwei. De beschikbaarheid wordt dus zorgvuldig gemonitord. Zie verder de alinea draagvlak bij “overige”. In hoeverre denkt u dat de prijs de waardeschepping door de opdrachtnemer beïnvloedt?: Een lagere prijs leidt bij een gelijkblijvend product ook tot meer waar voor je geld, maar tegelijkertijd wil BAM zich soms ook niet meer profileren als prijsvechter; als je het goedkoopste wil, dan ga je maar naar een ander, maar dan weet je wel wat je er voor terugkrijgt. Soms is de prijs voor de opdrachtnemer zelfs belangrijker dan voor de opdrachtgever, maar dat geldt vooral voor opdrachtnemers die gewend zijn om op de oude manier te werken en die niets kunnen met de geboden ontwerpvrijheid. Andersom zou ook kunnen. Concluderend kan worden gesteld dat de opdrachtnemer de prijs net zo belangrijk vindt als de opdrachtgever aangeeft in zijn aanbestedingscriteria. Op welke wijze beoordeelt u of u een voldoende prijs/kwaliteitverhouding bereikt?: Is aangegeven in de aanbestedingscriteria. Deze zijn weer het resultaat van de geformuleerde contracteringstrategie en marktbenadering. D Overig A4 Bij het zuidelijke deel van de A4 speelt de vraag hoe maatschappelijke waarde te gelde gemaakt kan worden; het aanwezig zijn van baten voor de maatschappij is mooi, maar daar kan nog niet direct een project mee gefinancierd worden. Er wordt aan tolheffing gedacht. Het vaststellen van de hoogte van de tol PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
89
kan vrij eenvoudig op basis van kosten. Maar wat als de weggebruikers er meer voor over hebben om die verbinding te gebruiken? Wat is dan redelijk om te vragen? Zuiderzeelijn De Zuiderzeelijn wordt aangehaald als voorbeeld van een project waarvan de directe baten niet direct opwegen tegen de kosten en waarbij de indirecte baten van doorslaggevend belang zijn (en het wel of niet meenemen en de bepaling ervan). Indirecte baten zijn bijvoorbeeld extra werkgelegenheid en ruimte voor woningen. Het CPB heeft een negatief advies gegeven, maar dat valt of staat bij de gemaakte aannames, de zaken die meegenomen zijn, hoe die meegenomen zijn en het niveau van pessimisme/optimisme/realisme. Wat de werkelijkheid is, is niet duidelijk, het is geen harde wetenschap, de economen zijn er niet uit. In dit soort gevallen kan de overheid “bepalen” wat nuttig is door er budget voor beschikbaar te stellen. Het gaat daarbij niet alleen om een KBA, maar om het mogelijk maken van een visie, een gewenste maatschappelijke ontwikkeling. Draagvlak Er zijn twee soorten draagvlak; draagvlak dat er voor zorgt dat het project er komt en draagvlak tijdens de bouwfase (en gebruiksfase als die ook in het contract zit). Van de eerste soort is BAM geen initiator en van de tweede alleen als omgevingsmanagement/ communicatie in de scope van het contract zit. De waardering door gebruikers wordt alleen gemonitord als daar iets mee gedaan wordt, bijvoorbeeld als het onderdeel van de gunning/uitvraag is. Als door omgevingsmanagement waarde gecreëerd wordt, dan moet de partij die daar voor zorgt ook een beloning/incentive krijgen, anders zijn het alleen maar kosten. In verband met ISO certificering doet BAM ook klanttevredenheidsonderzoek. Daarbij is het de vraag wie als klant gezien moet worden; RWS, de weggebruiker of zelfs de maatschappij. In het geval van de N31 wordt iedereen bediend door de beschikbaarheid van de weg in de gaten te houden. Output gestuurd vragen Zodra je niet alleen meer op laagste prijs gaat selecteren, maar ook op kwaliteit, ga je ook de vraag ruimer gaat stellen. En daarbij introduceer je iets lastigs, want hoe bepaal je of iets aan die ruim gestelde vraag voldoet? Zo voldoen bijvoorbeeld een kruk en fauteuil beide aan de functionele definitie van een stoel. En als je om diervriendelijke stallen vraagt, wie bepaalt dan of een koe z’n stal fijn vindt? Achteraf weet een opdrachtgever meestal wel wat hij eigenlijk wou, maar bij civiele projecten is hij vaak gebonden aan Europese aanbestedingsregels, die stellen dat opdrachtnemers op vooraf vastgestelde wijze objectief beoordeeld moeten worden. De principes transparantie en gelijkheid staan hoog in het vaandel. 2e Coentunnel BAM is in de race voor het verkrijgen van het contract van de 2e Coentunnel. Ook dit project zal niet louter op laagste prijs beoordeeld worden. Het wordt via een zgn. concurrentie gerichte dialoog op de markt gezet, een (zeer) nieuwe manier van werken. Indien er meer dan 3 partijen zich prekwalificeren, zal van de deelnemers een plan van aanpak worden gevraagd. Daarin kan de aannemer aangeven hoe hij zelf denkt waarde te kunnen toevoegen. Een drietal “kritische succesfactoren” speelt daarbij een rol: • Integriteit en stabiliteit bestaande Coentunnel tijdens de bouw van het project • Integratie van het Dynamisch Verkeers Management op het Coentunneltracé in het bestaande netwerk • Verkeersfaseringen gericht op een minimaal verstoorde verkeersdoorstroming tijdens de bouw van het project Op basis van deze plannen wordt het aantal deelnemers tot 3 teruggebracht, die vervolgens verder de onderhandelingen ingaan. Risico’s Het principe van meer ontwerpvrijheid bij de aannemer omdat deze daardoor optimalisaties en creatieve oplossingen kan doorvoeren is mooi, maar het houdt ook vaak een risico in wat betreft het verkrijgen van PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
90
vergunningen. Welstandsvergunningen, vergunningen voor het verleggen van Kabels en Leidingen, etc. worden slechts afgegeven op basis van een concreet ontwerp, niet op basis van een functioneel programma van eisen. Dit leidt dan tot de vraag wie dat risico moet beheersen. Als de aannemer dat moet doen, gaat hij uit van de meest ongunstige situatie waartegen hij ingedekt moet zijn. Uitgangspunt: de risico’s moeten liggen bij de partij die deze het best kan beheersen, die er het meeste invloed op heeft. Dit leidt nogal eens tot verhitte discussies, omdat de partijen risico’s nogal eens verschillend beleven. Concluderend Het vernieuwende van de waardegerichte zienswijze is dat er gedacht wordt vanuit het project en niet meer vanuit de portemonnee. Men leert ieders belang te zien.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
91
Bijlage 6.4
Verslag bespreking met de heer J. Gossije
A Interviewgegevens Datum: woendag 10 augustus 2005 Tijdstip: 09:00-10:00 Locatie: Rotterdam, World Port Center Interviewers: W. Jonkhoff, M. Dreschler B Algemene gegevens Respondent Naam: Dhr. J. Gossije Bedrijf/partij: Havenbedrijf Rotterdam Expertise/achtergrond: Ontwikkelaar Infrastructuur, Senior Projectleider Rol in het proces: Ontwikkelaar Infrastructuur, Senior Projectleider Projectgegevens Projectnaam: Euromax kademuur Beschrijving bouwobject(en): Kademuur met diepwand. Indicatoren (oppervlakte, budget, voorbereidingsperiode, bouwperiode, gebruiksperiode): Kerende hoogte 27 m. Lengte 2 km. Het project maakt onderdeel uit van de Euromax terminal ontwikkeling. Zie http://www.euromaxterminal.com/index.html en dan bv. de animatie voor meer informatie. Betrokken partijen (evt. in de loop van de tijd): gedurende de aanbesteding waren er meerdere aanbieders en beoordelingsteams en rondom het project zijn meerdere belanghebbenden, maar op dit moment zijn havenbedrijf Rotterdam en BAM de hoofdrolspelers. Fase waarin het project zich op dit moment bevindt: Bouw Contractvorm Design en Construct Bevindingen samenwerking: Havenbedrijf Rotterdam is “uiterst tevreden”, zie ook publicatie in http://www.bouwendnederland.nl/_upload/Publicaties/77_publicatie_bestand.pdf . Uiteindelijk is de aanbieding met de beste balans tussen prijs en kwaliteit er uit gekomen. Verklaring voor de prettige en onverstoorde samenwerking is de ervaring met D&C bij de aanbesteder (dit is het 6e D&C contract van Havenbedrijf Rotterdam) en bij de aanbieders (ervaring met D&C was een selectiecriterium). C Vragen Algemene vragen Aan hoeveel partijen wordt doorgaans offerte gevraagd?: Afhankelijk van het type project; voor dit project voldeden 8 combinaties van aannemers en ingenieursbureau’s aan de ervaringseisen. Daarvan zijn er vijf geselecteerd, die tegen ontwerpvergoeding een ontwerp en eventuele alternatieven uitgewerkt hebben. Komen partijen doorgaans met sterk verschillende of juist zeer identieke ontwerpen/offertes?: Afhankelijk van de contractvorm. Traditioneel bestek levert nagenoeg gelijke ontwerpen op (enige mogelijkheid tot variëren zijn de gehanteerde eenheidsprijzen). Binnen de ontwerpruimte van een kademuur liepen de ontwerpen (zeer) uiteen, van conservatief tot nog nooit vertoond, van staal tot beton. PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
92
Worden de gemaakte offertekosten (of een deel hiervan) vergoed? Hoe vindt u dat dit zou moeten?: Bij dit project is er voor gekozen om dit wel te doen. Vanwege het belang dat er aan “eigen” ontwerpen gehecht werd, vond de opdrachtgever dat er best wat tegenover mocht staan. Er was een behoorlijke tegemoetkoming in de voorbereidingskosten in het vooruitzicht gesteld. Hoewel uniek in de geschiedenis van het havenbedrijf vindt Gossije dit gezien de gevraagde inspanning wel zo netjes. Bovendien lijkt het een effectieve maatregel tegen het fraude-fenomeen duoschrijven (partijen die samen een aanbieding voorbereiden, de kosten daarvoor in de aanbieding verwerken en afspraken maken om de gemaakte kosten onderling te verdelen). De offertekostenvergoeding was uiteindelijk niet kostendekkend, niet in de laatste plaats omdat de aanbieders grote inspanningen verricht hadden om een volledig uitgewerkte aanbieding te doen. Bij aanbestedingen met offertekostenvergoeding moeten er overigens maatregelen genomen worden om te voorkomen dat partijen alleen maar mee doen om de vergoeding op te strijken. In hoeverre lopen de geoffreerde prijzen uiteen? Bent u prijsnemer of prijszetter? Wordt eerst een budget gezet of wordt het budget aan het geoffreerde aangepast?: Afhankelijk van contractvorm, maar ook type project. Bij dit project liepen de prijzen zeer uiteen (56 – 80 M€), maar de ontwerpen dus ook. Op dit moment is het een “vragersmarkt”; het havenbedrijf merkt dat er honger is op de markt, want de aanbiedingen vallen gunstig uit ten opzichte van ervaringscijfers. Hoe bepaalt u uw voorkeur voor een voorstel? Hoe worden beslissingen genomen?: In samenspraak met juristen, adviseurs en overige ervaringsdeskundigen is tot een transparante en “objectieve” beoordelingswijze (puntensysteem) gekomen. Vragen t.a.v. project en de rol van waarde hierin Hoe is het begrip waarde toegepast in het project? Aan welke partij(en) valt die toe?: Er vielen maximaal 200 punten te verdienen, 120 voor de laagste prijs en 80 voor de technische niveaus. Tot die laatste behoorden planning, risico, onderhoud, innovatie en kwaliteit. Hoe op deze vijf criteria gescoord zou gaan worden was van te voren aangeven. Onderdeel van de werkwijze was dat eerst de score van de kwaliteit bepaald werd en dat vervolgens pas de enveloppen met daarin de prijs open gemaakt werden. Hoe denkt u in het algemeen over het begrip waarde?: … Hoe komt u er achter welk alternatief/offerte de hoogste waardering door de gebruikers zal krijgen?: … Niet aan de orde geweest. Waarschijnlijk is het belang van de exploitant van de terminal op juiste wijze vertaald in de beoordelingscriteria. Op dit moment is er bij de interviewers geen inzicht of er nog veel andere belangen meespelen, de indruk is van niet. Welke factoren zijn doorgaans doorslaggevend bij de keuze van een opdrachtnemer?: Eerste filter zijn de referentie-eisen. Dat zijn vooral relevante werkervaring, aan te tonen door omzet op vergelijkbare projecten. Daarna volgen afhankelijk van hoe de aanbesteding is ingericht selectiefasen. Vaak wordt hierin het aantal deelnemers teruggebracht. Bij de “klassieke” aanbestedingswijze moeten aanbiedingen voldoen aan het bestek/programma van eisen en worden vervolgens geselecteerd op basis van laagste prijs. Bij de “nieuwere” aanbestedingswijzen zoals Design & Construct zijn er naast prijs ook andere criteria die een rol spelen. Met de overblijvende partij(en) worden de prijs- en contractonderhandelingen intensiever ingezet. Dit kan tot problemen leiden als er maar weinig (ongeveer 1 tot 3) partijen in de markt zijn. De aanbesteding verwordt dan tot een wanvertoning. In dat soort situaties zijn 1 op 1 prijsonderhandelingen beter. PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
93
Hoe groot is hierin de rol van de waardering door toekomstige gebruikers? Zit hier een meet/informatieprobleem?: Zie alinea bovenaan deze pagina. Kunt u aangeven wat de gevolgde werkwijze/waardebepaling is? Zou u dit als een methode omschrijven?: Voor het project Euromax kademuur: Acht combinaties voldeden aan de referentie-eisen voldoen, de vijf die het beste voldeden werden uitgenodigd om tegen vergoeding aanbiedingen uit te werken. Na selectie op basis van het eerder omschreven puntensysteem werden 2 aanbieders uitgenodigd voor de 2e fase, namelijk de verdere contractonderhandelingen. 3 Aanbieders was ook mogelijk geweest, als hun aanbiedingen dichter bij elkaar gelegen zouden hebben. Het puntensysteem is in overleg met specialisten en ervaringsdeskundigen op maat gemaakt voor dit project (via een zoekproces) en is daardoor niet als uitgekristalliseerde, algemene methode aan te merken, maar het bevat zeker elementen (algemene opzet, punten scoringsmethoden) die bij andere projecten gebruikt kunnen worden. Hoe bepaalt u hoeveel u voor het bouwobject over hebt?: Historische kostprijzen + inschatting van de marktsituatie. Wordt waardering door gebruikers gemonitord nadat het project is afgerond?: Als blijkt dat de functionaliteit van de kade door bijvoorbeeld technisch falen of gebrekkig onderhoud achteruit gaat (dreigt te gaan), dan zal het havenbedrijf dit zeker van de exploitant te horen krijgen. In hoeverre het havenbedrijf of zelfs de gekozen aannemer hierin een rol heeft (bv. jaarlijkse inspectie) is niet ter sprake gekomen. In hoeverre denkt u dat de prijs de waardeschepping door de opdrachtnemer beïnvloedt?: Je zou dan een omgekeerd evenredig verband verwachten tussen punten voor de prijs en punten voor de “techniek niveau’s”. De beste aanbieding scoorde echter op allebei de vlakken goed. Op welke wijze beoordeelt u of u een voldoende prijs/kwaliteitverhouding bereikt?: Zie het eerder omschreven puntensysteem. Overigens wel in combinatie met gezond verstand, dus of de prijs ongeveer klopt met wat je er op basis van ervaringscijfers ongeveer voor over hebt, zodat situaties van prijsopdrijving niet ongemerkt voorbij gaan. D Overig Wanneer Design & Construct? Redenen om op D&C over te gaan i.p.v. “klassiek” bestek: • Indien men kostenoverschrijdingen door meerwerk wil voorkomen • Indien men de mogelijkheid tot het maken van prijsafspraken wil verminderen (heterogeen product) • Indien een volledige omschrijving van wens of product niet aanwezig is • Indien men innovatie en creativiteit wil stimuleren (vaak bij hogere productcomplexiteit) 1. Mogelijkheid voor toepassing van bedrijfseigen systemen/ werkwijzen/ productietechnieken/ machines (bv. aanwezigheid tunnelboor) willen bieden 2. Indien de wens tot een second opinion t.o.v. het "eigen" ingenieursbureau bestaat. UAV-gc Het havenbedrijf heeft er voor gekozen om deze niet van toepassing te verklaren, maar heeft dus in samenwerking met kundige juristen een eigen methodiek opgesteld, naar tevredenheid van alle partijen. Onderhoud In de aanbesteding is 10 resp. 25 jaar beheer en onderhoud van de nieuwe kade meegenomen. Hiervoor zijn bedragen aangeboden. Het havenbedrijf was echter niet verplicht dit op te dragen. Het havenbedrijf zit PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
94
momenteel in een onderhandelingsronde met de aannemer om toch op korte termijn dit beheer en onderhoud voor een langere periode uit te besteden, wat een geheel nieuw fenomeen binnen het havenbedrijf is. Het beheer en onderhoud is tot op heden door de onderhoudsafdeling uitgevoerd. Marktwerking De marktwerking is een moeilijk in te schatten fenomeen. Zaken als het aantal relevante aanbieders en hun behoefte aan projecten hebben een grote invloed op de uiteindelijke prijs. Voorbeeld is de baggersector, waar signalen aanwezig zijn die de vrees voor collusie aanwakkeren. Overigens zouden die signalen ook op hoogconjunctuur van die markt kunnen duiden. Concluderende opmerking “Het is slecht aan een aannemer uit te leggen dat de laagste prijs niet zonder meer de doorslag geeft”. Dit geeft aan dat de gewenste cultuurverandering ingezet is, maar dat die nog niet voltooid is. Verder geeft dit de noodzaak aan voor een heldere uitwerking van de criteria die naast de prijs een rol spelen.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
95
Bijlage 6.5
Verslag bespreking met de heer P.J.H. Hoppenbrouwers
A Interviewgegevens Datum: woensdag 24 augustus 2005 Tijdstip: 09:15-11:15 Locatie: Den Haag, Bellevue Interviewers: W. Jonkhoff, M. Dreschler B Algemene gegevens Respondent Naam: Dhr. ing. P.J.H. Hoppenbrouwers Bedrijf/partij: RGD, directie Projecten Expertise/achtergrond: Integraal procesmanager, Senior Projectleider Rol in het proces: Projectverantwoordelijke voor de Rijksgebouwendienst als afnemer, Senior Projectleider Projectgegevens Projectnaam: Paleis van Justitie, Den Bosch Beschrijving bouwobject(en): Zie www.paleiskwartier.nl => paleiskwartier => projecten => paleis van justitie
Indicatoren (oppervlakte, budget, voorbereidingsperiode, bouwperiode, gebruiksperiode): 45.000 m2 BVO ,incl. een parkeergarage voor 250 auto's Opgeleverd 1 mei 1998 en officieel geopend op 3 februari 1999 Betrokken partijen (evt. in de loop van de tijd): Opdrachtgever: ING Vastgoedontwikkeling i.s.m. Kondor Wessels Projecten BV Architect: Charles Vandenhove et associés te Luik Ontwikkeling: CREDO Integrale Planontwikkeling BV Realisatie: Wessels Zeist BV Gebruikers: Justitie en diverse overige rijksdiensten Fase waarin het project zich op dit moment bevindt: Gebruik Contractvorm: Design, Build en Finance contract op basis van een 20 jarig huurcontract door de Staat der Nederlanden (Rijksgebouwendienst) Bevindingen samenwerking: PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
96
Samenwerking op basis van een intentieovereenkomst tussen de Staat der Nederlanden, ING Vastgoed Fonds23, Kondor Wessels groep en de gemeente Den Bosch voor de ontwikkeling van een Paleis van Justitie aan de westzijde van het NS-station. Alle doelen zoals genoemd in deze intentieovereenkomst zijn bereikt. C Vragen Algemene vragen Aan hoeveel partijen wordt doorgaans offerte gevraagd?: Locatie was reeds in bezit van private partij (i.c. ING Vastgoed Fonds). Er is hier sprake geweest van een één op één onderhandeling tussen de Staat en INGVastgoed Fonds en later diens rechtsopvolger (ING Vastgoed Ontwikkeling, Reggeborgh Beheers en Beleggingsmaatschappij Westersuiker) Komen partijen doorgaans met sterk verschillende of juist zeer identieke ontwerpen/offertes?: Zie opmerking boven Worden de gemaakte offertekosten (of een deel hiervan) vergoed? Hoe vindt u dat dit zou moeten?: Indien ontwerp werkzaamheden worden gevraagd is het algemene RGD beleid dat daarvoor een tegemoetkoming wordt toegekend. Besluiten hierover worden per project genomen24 In hoeverre lopen de geoffreerde prijzen uiteen? Bent u prijsnemer of prijszetter? Wordt eerst een budget gezet of wordt het budget aan het geoffreerde aangepast?: Niet relevant bij dit project, omdat er geen aanbesteding aan ten grondslag heeft gelegen. Hoe bepaalt u uw voorkeur voor een voorstel? Hoe worden beslissingen genomen?: Beslissingen worden tevoren vastgelegd in de vorm van gunningscriteria die bij aanvang van een inschrijvingsprocedure worden vastgelegd. De RGD heeft daarvoor een breed scala aan gunningscriteria ontwikkeld waarbij zij is gebonden aan algemeen geldende internationale en internationale regelgeving2. Vragen t.a.v. project en de rol van waarde hierin Hoe is het begrip waarde toegepast in het project? Aan welke partij(en) valt die toe?: Het is niet eenduidig vast te stellen of door de ontwikkelaar de tevoren ingeschatte/berekende rendementen zijn gehaald. Het project is na voltooiing verkocht aan een beleggingsmaatschappij (Westersuiker) tegen voorwaarden die in elk geval gunstiger waren dan degene die op gebied van rendementen in de projectovereenkomst waren opgenomen. Het is derhalve aannemelijk dat bij dit project sprake is van directe opbrengsten voor de ontwikkelaar. Daarnaast is duidelijk dat er indirecte opbrengsten zijn, die de beleggingsopbrengsten overtreffen. Belangrijkste waarde van het “Paleis van Justitie” is dat het als voortrekker van de ontwikkeling van Den Bosch West (het Paleiskwartier) heeft gediend. De uitstralingseffecten hebben geleid tot waardestijging van de omliggende kavels en tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Deze waardestijging valt echter niet aan de RGD toe, maar bijvoorbeeld wel aan eigenaren van de in waardestijgende kavels, aan de gemeente Den Bosch en ook aan projectontwikkelaars die gronden hebben verworven en dit via ontwikkeling van projecten later te gelde maken. Opmerking Hoppenbrouwers Zonder afbakening kan het begrip “indirect” gemakkelijk een brede interpretatie krijgen. Bijvoorbeeld een indirecte opbrengst is dat industriële en logistieke werkgelegenheid, op deze locatie thans is vervangen door dienstverlening met een aanmerkelijk hoger toegevoegde (economische) waarde. Indirecte opbrengsten zijn makkelijker te bepalen dan men denkt. Hoewel het nooit helemaal te voorspellen is of de beoogde ontwikkeling opgepakt wordt, zijn er bepaalde kritieke succes factoren die aanwezig moeten zijn. Dit zijn zaken als politieke en bestuurlijke drive zoals een consistente visie op de
23
ING Vastgoedontwikkeling is later de rechtsopvolger van ING Vastgoed Fonds geworden.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
97
ontwikkeling van een bepaald gebied, het er willen zitten, het gevoel van hier gebeurt iets, uitstraling & imago, ontsluiting, typologie van bedrijven, stedenbouwkundig ontwerp, flexibel bestemmingsplan, risicospreiding door multifunctionele bestemming, inpassing in omgeving maar soms ook juist contrasteren met omgeving. Zo kan bijvoorbeeld een mooi gebouw een aanjager zijn om ook iets met omliggende lelijke/slecht onderhouden gebouwen te gaan doen. Opmerking Hoppenbrouwers In het interview heb ik aangegeven dat we er langzaam achter komen waarom sommige gebiedsontwikkelingen wel het beoogde resultaat opleveren en andere niet. Het maken van een sprong over een rivier of een belangrijke spoorlijn of andere vormen van infrastructuur is nog steeds een heel moeilijke zaak. De zaken die hier worden opgesomd zijn op zich wel correct en kunnen gezien worden als randvoorwaarden, maar in deze tekst moet ook de basis van dat alles aan de orde komen en dat is nog altijd de locatie zelf. Heeft die potentie ja of nee. Nijmegen kan wel een sprong over de Waal willen maken, maar wat is nu precies de extra basiswaarde van die locatie in de polder ten opzichte van ander plaatsen in Nijmegen of het gebied rond Nijmegen. Amsterdam Noord wordt voorshands ook nooit iets, bijvoorbeeld Amsterdam Noord mist als locatie de verbinding en de samenhang met de stad zelf. Misschien moet Amsterdam een “Zwaan” over het IJ bouwen i.p.v. een metrotunnel. Ik wil hier maar mee benadrukken dat een locatie die het qua plek niet heeft met bovenstaande opsomming het ook niet redt. En ik zou zeker niet schrijven dat het makkelijk is, als we nu pas de achterliggende “aandrijvers” zijn gaan begrijpen, overigens in vastgoed land dan wel te verstaan, want lokale bestuurders gaan nog steeds de mist in! Ook de relatie met de golven in de economie (op of neergaand) mis ik, want dat is een niet te onderschatten belang. Paleis kwartier heeft de economische wind natuurlijk wel mee gehad, vooral vanaf het moment dat er in 1996 begonnen is met de bouw van het justitie complex. Hoe denkt u in het algemeen over het begrip waarde?: Voor de RGD moet een bouwwerk allereerst de werkzaamheden van overheidsdiensten kunnen faciliteren. Maar ook aanpasbaarheid, flexibiliteit en uitbreidbaarheid (toekomstwaarde) is voor de RGD zeer belangrijk; een gebouw moet niet al te specifiek op een bepaald proces zijn ingericht, want na het verlopen van de contracttermijn kan het zijn dat er een andere huurder in moet. Ook gedurende de looptijd van een contract kan het zijn dat de huurder zijn processen wil veranderen. Door hier in het ontwerp rekening mee te houden krijgt een gebouw “toekomstwaarde” en dit verhoogt uiteraard de marktwaarde. De afschrijving is dan lager. Architectonische waarde en inpassing met de omgeving zijn hiervoor ook zeer belangrijk. De stimulerende werking die een pand op de omgeving kan hebben is ook belangrijk, is soms zelfs van doorslaggevend belang. Het neerzetten van een aansprekend pand kan als “breekijzer” dienen bij de ontwikkeling van een gebied, het kan een “vliegwieleffect” hebben. Deze uitstralingseffecten worden ook wel omgevingswaarde genoemd. Andersom is de omgeving weer van invloed op de waarde van een bouwobject. Concluderend kan gesteld worden dat Hoppenbrouwers de “klassieke” driedeling van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde hanteert. Hoe komt u er achter welk alternatief/offerte de hoogste waardering door de gebruikers zal krijgen?: Ervaring en overleg, zie ook het antwoord op de vraag over de gevolgde werkwijze/waardebepaling. Welke factoren zijn doorgaans doorslaggevend bij de keuze van een opdrachtnemer?: De trend is steeds meer dat een opdrachtgever bij een opdrachtnemer zoekt naar elementen en factoren zoals samenwerking en (let op daar hebben we het weer) waarde toevoeging. Opdrachtnemers die alleen nog productie capaciteit leveren worden steeds minder interessant!
24 De hier gegeven antwoorden hebben voor het onderwerpelijke project geen echte relevantie gezien het antwoord op de eerste vraag, maar zouden gelezen moeten worden als algemeen handelen bij projecten waar de eigendomspositie van de locatie dit toelaat.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
98
Hoe groot is hierin de rol van de waardering door toekomstige gebruikers? Zit hier een meet/informatieprobleem?: Directe gebruikers zijn de overheidsdienst waarvoor gebouwd wordt. Zij stellen in principe de vraag in de vorm van omvang, functionaliteit en algehele kwaliteit. Voor zaken als klimaat en overige kwaliteit zijn richtlijnen en wordt sowieso rekening mee gehouden. Er wordt ook ingesprongen op specifieke wensen. Zo is voor het Nederlands Forensisch Instituut de inrichting op maat gemaakt voor de benodigde processen, maar is ook rekening gehouden met eventuele toekomstige ontwikkelingen. Hierin zit in zoverre een probleem, dat de Staat niet altijd budget heeft om aan alle wensen te voldoen. Kunt u aangeven wat de gevolgde werkwijze/waardebepaling is? Zou u dit als een methode omschrijven?: Er zijn globaal twee berekenwijzen besproken: I: Grondexploitatieresultaat Het verschil tussen de huidige marktwaarde (bestaande situatie zonder ingreep) en de toekomstige marktwaarde (situatie met ingreep). huidige waarde = (verkoopwaarde grond en opstallen -/- kosten geschikt maken) = marktwaarde toekomstige waarde = (verwachte opbrengsten huizenverkoop -/- ontwikkelkosten) = potentiële waarde. Waardestijging is te verklaren door waardestijging grond als gevolg van bestemmingsplan wijziging. II. Scenario analyse Voor een aantal alternatieven berekenen wat de inkomsten zijn bij pessimistische, gemiddelde en optimistische aannames. Als dan bij een pessimistisch scenario de opbrengsten al hoger zijn dan de kosten, dan gaat dat zeker verder uitgewerkt worden. Bij dit soort beslissingen gaat het veel meer om “α-kwaliteiten” zoals risico analyses, creatieve oplossingen en marktkennis dan om rekensommen. Dit zijn niet direct vaststaande methoden, het zijn meer ondersteunende berekeningen die al dan niet een gevoel over een project bevestigen of twijfel trekken. De berekeningen zijn namelijk net zo goed als de aannames die er aan ten grondslag liggen en in deze aannames is bijvoorbeeld gevoel over de economie weer een parameter. Hoe bepaalt u hoeveel u voor het bouwobject over hebt?: Naast verwachte opbrengsten (huurprijs) is het voldoen aan politieke doelstellingen ook wat waard. Wordt waardering door gebruikers gemonitord nadat het project is afgerond?: RGD sluit contracten met een bepaalde looptijd af met de overheidsdiensten die de panden betrekken. De RGD heeft in principe een continue relatie met een gebruiker en meet van daar uit tevredenheid. Daarnaast zijn er nog momenten waarop de gebruiker aangeeft over het contract te willen praten en ook dan komt de waardering van een gebruiker naar voren. In hoeverre denkt u dat de prijs de waardeschepping door de opdrachtnemer beïnvloedt?: Deze vraag is niet direct gesteld, maar op basis van het relaas van dhr. Hoppenbrouwers is te verwachten dat het twee kanten op werkt: een projectontwikkelaar stemt zijn aanbod af op wat hij denkt te kunnen verkopen. Daarbij wordt gekeken naar factoren als omgeving, marktomstandigheden en doelgroep. Hoe de doelgroep een bepaald bouwobject waardeert bepaalt de prijs! Projectontwikkelaars stemmen de kwaliteiten van bouwobjecten af op de verwachte opbrengsten. Dan moet er vanuit de klant gedacht worden en dat gebeurd dus ook wel in enige mate, maar vaak is kostenreductie toch nog steeds een onderhuidse strategie voor winst maximalisatie. Op welke wijze beoordeelt u of u een voldoende prijs/kwaliteitverhouding bereikt?: Zie het antwoord op de vraag over de gevolgde werkwijze/waardebepaling. D Overig Uitstraling en communicatie Hoppenbrouwers haalt het voorbeeld van een jaren 30 wijk aan. De huizen, de sfeer, alles straalt iets uit van “hier wordt gewoond”. De wijk communiceert als het ware met de passant dat er gewoond wordt en niets anders; veel mensen waarderen dit en zijn dan ook bereid hier meer voor te betalen. Er treden PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
99
blijkbaar bepaalde synergie effecten op, die los van de puur technische of esthetische kwaliteiten van de woning. Als dezelfde woning in een andere omgeving zou staan, zou die wellicht minder waard zijn. Blijkbaar wordt de waarde van een object ook afgemeten aan de beleving van het totale gebiedsensemble. Nederlandse middenstandersmentaliteit Nederlandse middenstanders hebben de neiging niet verder te kijken dan de grenzen van hun eigen winkel. Deze quote dient te illustreren dat men in Nederland “narrow-minded” is en te vaak op de kosten let, terwijl het verstandiger zou zijn iets meer te besteden en daar veel meer voor terug te krijgen. Waarde danwel opbrengsten. Een voorbeeld hiervan zijn de gerechtsgebouwen in Roermond en Den Bosch. Terwijl Den Bosch maar 10% duurder was, ervaart men het als 2 keer zo duur. “Een beter ontwerp is niet altijd veel duurder” is de wijze les. In Nederland is het sturen op kwaliteit slecht ontwikkeld. Het achterliggende idee is dat ze meer verdienen als ze sturen op de kosten dan op de opbrengsten. Het reduceren van kosten is ook belangrijk, maar slechts van secundair belang; de inkomsten kunnen gemaximaliseerd worden door veel meer marktgericht te denken. Rol van de opdrachtgever Hoppenbrouwers ziet een belangrijke rol voor de opdrachtgevers in de bouw weggelegd. Zij hebben een toekomstbeeld, communiceren met klanten en zijn daarmee bij uitstek de partij die nieuwe ontwikkelingen in gang kan zetten. Opdrachtgevers kunnen zien steeds meer dat “zachte kanten25” renderen.
25
minder goed meetbare kwaliteiten
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
100
Bijlage 6.6
Verslag bespreking met de heer R. Boons
A Interviewgegevens Datum: dinsdag 19 september 2005 Tijdstip: 12:00-13:15 Locatie: Zwolle, kantoor Schutte bouw & ontwikkeling Interviewer: M. Dreschler B Algemene gegevens Respondent Naam: Dhr. R. Boons Bedrijf/partij: Schutte bouw & ontwikkeling Expertise/achtergrond: Algemeen directeur Schutte bouw & ontwikkeling Rol in het proces: Projectontwikkeling Projectgegevens Projectnaam: Sokkerwei Castricum, combinatie van basisschool met woningen en naschoolse opvang. Beschrijving bouwobject(en): 1 Basisschool in combinatie met parkeerkelder en 20 appartementen, 7 vrijstaande woningen, combinatie van 8 appartementen en 2 praktijkruimten, 2 vijverwoningen.
Nadere toelichting school met 20 appartementen en parkeerkelder:
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
101
Met de realisatie van de nieuwe openbare basisschool de Sokkerwei en de naschoolse opvang ’t Drempeltje mag de gemeente Castricum zich erop verheugen de eerste duurzame basisschool van Nederland binnen haar grenzen te krijgen. Deze school is door zowel passief als actief gebruik te maken van zonne-energie gerealiseerd met een zogenaamd energie nul concept. Tevens is zowel in het ontwerp van het gebouw, als in de inrichting van de omgeving gestreefd naar een optimaal gebruik van duurzame materialen, een zuinig verbruik van het drinkwater en het behoud van bestaande natuur. In het plan is echter niet alleen een vernieuwende oplossing gevonden voor een betere huisvesting van de Sokkerwei maar is ook invulling gegeven aan de wens de beschikbare grond zo verantwoord mogelijk te gebruiken. Door het maken van een ondergrondse parkeerkelder en het realiseren van twintig appartementen op het dak van de school is er zelfs sprake van drievoudig grondgebruik. Tot slot is vanwege de te verwachte daling van leerlingenaantal in het ontwerp reeds rekening gehouden met de mogelijkheid tijdelijk een viertal woningen te gebruiken als tijdelijk klaslokaal. (Bron: http://www.schuttegroep.nl/lithos/01_projecten/view_card.php?CardID=260&TemplateID=2) Indicatoren (oppervlakte, budget, voorbereidingsperiode, bouwperiode, gebruiksperiode): 4 oktober 1999: besluit tot bouwen van het plan ‘Sokkerwei’ 16 februari 2001: 1e paal basisschool Betrokken partijen (evt. in de loop van de tijd): Gemeente Castricum, Schoolbestuur, Bestuur naschoolse opvang, Stedenbouwkundig adviesbureau SAB, BBHD architecten, in eerste instantie aannemer/ontwikkelaar Lithos, in een later stadium Schutte bouw en ontwikkeling (http://www.schuttebouw.nl/, http://www.lithos.nl/). Fase waarin het project zich op dit moment bevindt: Gebruik Contractvorm: … Bevindingen samenwerking: Castricum + schoolbestuur hadden terrein dat te groot was voor alleen een school. Ze splitsten de opdracht in een deel woningbouw en er werd een locatie voor de school gereserveerd, die ze deels uit de opbrengsten van de woningbouw wilden financieren. Lithos (onderdeel van Schutte groep) deed mee in de aanbesteding van de woningen en deed een "unsolicited proposal" om ook de school te ontwikkelen. Door extra woningen boven de school konden schaalvoordelen gerealiseerd worden die de school ten goede kwamen. De aanbieder beloofde meer te leveren dat verwacht. Het voorstel bleek in de tender regels te passen, dus werden ze geselecteerd en gingen ze het ontwerp gezamenlijk verder ontwikkelen (in een vroeg stadium!). Daarbij werden de PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
102
belangen van de partijen (m.n. wethouder, schoolbestuur, architect en contractbegeleider) goed in de gaten gehouden (in plaats van de omschrijvingen van oplossingen) en werd tot een onconventionele samenwerking gekomen. Door de school en naschoolse opvang niet te zien als losse gebouwtjes maar door ze te integreren, werden ze er allebei beter van. Verder werd ingespeeld op de behoefte om "duurzaam" te bouwen die destijds speelde. De school kwam in het 8 uur journaal als zijnde de eerste energie neutrale school van Nederland. Bovendien heeft het project architectuurprijzen gewonnen. Bij de Sokkerwei hebben de samenwerking, de proactiviteit van de aanbieder en de open houding van de opdrachtgever goed uitgepakt. Er zijn echter ook voorbeelden waarbij een "unsolicited proposal" niet werkt, bijvoorbeeld bij onervaren opdrachtgevers die hele hoge eisen hebben, maar daar eigenlijk niet het geld voor hebben. Met een te grote focus op de kosten eigenlijk. C Vragen Algemene vragen Aan hoeveel partijen wordt doorgaans offerte gevraagd?: Nvt. Komen partijen doorgaans met sterk verschillende of juist zeer identieke ontwerpen/offertes?: In dit geval wel, Lithos groep deed een “unsolicited proposal”. Worden de gemaakte offertekosten (of een deel hiervan) vergoed? Hoe vindt u dat dit zou moeten?: Onbekend. In hoeverre lopen de geoffreerde prijzen uiteen? Bent u prijsnemer of prijszetter? Wordt eerst een budget gezet of wordt het budget aan het geoffreerde aangepast?: In het geval van de Sokkerwei werd de scope van het hele project, dus waarschijnlijk ook het budget veranderd ten opzichte van de initiële opdracht. Met de 20 extra appartementen die werden gerealiseerd is ook een stuk extra budgetruimte gerealiseerd. Van die extra budgetruimte kon weer meer kwaliteit gerealiseerd worden; meer vierkante meters, duurzaamheid, energiezuinigheid en architectonische kwaliteit. Hoe bepaalt u uw voorkeur voor een voorstel? Hoe worden beslissingen genomen?: Onbekend, omdat de initiële aanbesteding onbekend is. Doorgaans is het voor gemeentebesturen niet te verantwoorden om met slechts 1 partij in zee te gaan; dure school via een openbare aanbesteding is naar de buitenwereld toe beter te verkopen dan een goedkope school via een 1 op 1 contact. Vragen t.a.v. project en de rol van waarde hierin Hoe is het begrip waarde toegepast in het project? Aan welke partij(en) valt die toe?: De waardebepaling is globaal gedaan door de prestaties te vergelijken met de normen die bij bepaalde budgetten horen. In de onderwijswereld zijn er richtlijnen voor vierkante meter prijzen (het ruimtelijk budget), in het geval van de Sokkerwei is 42% meer BVO opgeleverd dan verwacht mocht worden. Een afstudeerder heeft een meer gedetailleerde waardebepaling gedaan. Hoe denkt u in het algemeen over het begrip waarde?: Waarde kan pas geleverd worden als er gedacht wordt in termen van belangen en niet in termen van oplossingen. Wellicht weet de aanbieder oplossingen aan te bieden die de belangen beter dienen dan de oplossingen die de opdrachtgever zelf verzonnen had; in dat geval worden de verwachtingen overtroffen en dat is toegevoegde waarde. Dit speelt met name een rol in de vroege besluitvormingsfase, bij het uitwerken van de bouwtekeningen valt weinig waarde meer toe te voegen. Hoe komt u er achter welk alternatief/offerte de hoogste waardering door de gebruikers zal krijgen?: Er heeft een analyse plaatsgevonden naar de belangen van de partijen. In een sessie hebben de stakeholders aangegeven hoeveel belang zij aan bepaalde projectbeheersingsaspecten hechten. PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
103
Welke factoren zijn doorgaans doorslaggevend bij de keuze van een opdrachtnemer?: In dit geval heeft de kwaliteit van het plan een belangrijke rol gespeeld bij die keuze. Hoe groot is hierin de rol van de waardering door toekomstige gebruikers? Zit hier een meet/informatieprobleem?: Besturen van school en naschoolse opvang waren vertegenwoordigd; nee. Of de huidige bewoners van de appartementen tevreden zijn kon niet aangegeven worden, maar volgens de opzet zouden er mensen in komen die behoefte hebben aan een levendige omgeving en er is niets dat er op wijst dat de huidige bewoners ontevreden zouden zijn. Kunt u aangeven wat de gevolgde werkwijze/waardebepaling is? Zou u dit als een methode omschrijven?: In een vroeg stadium werden de belangen van de stakeholders duidelijk gemaakt. Op die manier werd duidelijk aan welke eisen de oplossing moest voldoen. Vervolgens zijn fundamentele conceptoplossingen besproken, zoals woningen onder of boven de school en de locatie van het plein. Hier werd over besloten en de gekozen oplossing werd vervolgens verder uitgewerkt. Er werd dus van grof naar fijn gewerkt. Deze manier van werken is ook vastgelegd in het IBPM, het Integrale BouwProcesModel van ASVB (Aan de Stegge Verenigde Bouwbedrijven). Hoe bepaalt u hoeveel u voor het bouwobject over hebt?: nvt Wordt waardering door gebruikers gemonitord nadat het project is afgerond?: Nee. In hoeverre denkt u dat de prijs de waardeschepping door de opdrachtnemer beïnvloedt?: nvt Op welke wijze beoordeelt u of u een voldoende prijs/kwaliteitverhouding bereikt?: Bij selectie van aanbieders: vergelijken van alternatieven; ten tijde van ontwikkeling: tevredenheid stakeholders. D Overig Van aannemer naar aanbieder Dhr. Boons is van mening dat er een cultuuromslag nodig is in de bouw. De huidige mentaliteit is om capaciteit tegen de laagste prijs weg te zetten. Men realiseert zich vaak niet dat men vanwege uitvoeringskennis en kennis van oplossingen een veel proactievere rol kan spelen in het ontwikkelingsproces. Door in een vroeg stadium mogelijkheden en randvoorwaarden aan te geven en opdrachtgevers op creatieve wijze te helpen met het zoeken naar oplossingen die ieders belang het beste dienen, zijn aannemers veel waardevoller/hoogwaardiger dan eenvoudige capaciteitsleveranciers. Dat het merendeel van de bouwsector hier niet aan wil geloven getuigt van “poor marketing”. Natuurlijk moet het ook mogelijk gemaakt worden door opdrachtgevers, maar dat zal niet gebeuren als niet enkele ‘cultuurdragers’ hebben laten zien hoe het ook anders kan.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
104
Bijlage 6.7
Conclusies interviews
Op basis van de interviews kan worden geconcludeerd dat onder de respondenten zowel vragers als aanbieders van mening zijn dat een cultuuromslag gaande is met betrekking tot het aanbesteden in de bouwsector, maar dat de noodzaak voor verdere omslag in het denken onverminderd aanwezig is. Het denken in “waar voor geld” lijkt nog niet goed genoeg ontwikkeld. Klagen opdrachtgevers dat het aan aanbieders soms moeilijk valt uit te leggen dat de laagste prijs niet automatisch de voorkeur krijgt, aanbieders beklagen zich dat opdrachtgevers te vaak afgaan op de prijs. Ook wordt kostenverlaging nog wel eens abusievelijk (want leidend tot dubbel tellen) gezien als waardetoevoeging. Een aanwijzing voor omslag is dat opdrachtgevers ten dele werken met kwaliteiten van het geoffreerde voorstel als beslissingscriterium. Ook wordt bij de selectie gevraagd naar behaalde omzet op identieke projecten. Anderzijds worden referentieprojecten blijkbaar niet inhoudelijk beoordeeld. De waarde van bouwwerken wordt door opdrachtgevers/gebruikers tijdens de exploitatieperiode evenmin gemonitord. Als belangrijk waardebepalend aspect wordt ten eerste functionaliteit genoemd. Ook flexibiliteit in de gebruikswaarde is van belang. Geïnterviewde opdrachtgevers wijzen op de risico’s van te weinig inschrijvingen op aanbestedingen. Ze geven aan dat er over het algemeen wordt gewerkt met offertevergoedingen. Om tot waardering te komen wordt ook wel gebruik gemaakt van marktwaardeaannames en scenariomodellen. Aanbiedende partijen wijzen met name op het waardetoevoegende belang van het uitgaan van belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld omwonenden van een nieuw aan te leggen weg. Het minimaliseren van overlast tijdens aanleg en exploitatie kan waardetoevoegend werken. Ze geven aan dat contractvormen waarbij meer risico bij de aanbiedende partij wordt gelegd (zoals Design & Construct), tevens meer vrijheid bieden om te variëren in aanbieding. In bredere zin is het hierdoor mogelijk zich te profileren als prijsvechter dan wel nichespeler. Wel worden gewezen op de grotere problemen met betrekking tot vergunningen en procedures die vrijere aanbiedingsvormen met zich mee kunnen brengen. Om tot meer creatieve contracten te komen is het wel nodig, aldus een respondent, dat de opdrachtgever ervaring heeft met het aanbestedingsproces. Aanbieders geven over offertevergoedingen geen informatie.
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
105
PSIBouw – Quick Scan Waardekwantificering
106