Keizerlijk Vlaanderen Streekliteratuur in Rijks-Vlaanderen en de casus van de Karelepiek
Mike Kestemont
In deze bijdrage wil ik ingaan op een onderbelicht aspect van de regionale literatuurgeschiedschrijving van de Lage Landen, een onderwerp dat de laatste tijd relatief veel aandacht heeft gekregen in de medioneerlandistiek.1 Het huidige Vlaanderen – het noordelijke, vooral Nederlandstalige deel van het koninkrijk België – werd in de middeleeuwen verdeeld door een rijksgrens: de gebieden links daarvan hoorden toe aan de Franse koning, terwijl de gebieden rechts ervan vooral lenen waren van de Duitse keizer. Het middeleeuwse graafschap Vlaanderen lag voornamelijk in het Franse koninkrijk, maar een klein deel lag ten oosten van de rijksgrens. Dit gebied, “Rijks-Vlaanderen”, vormde een soort overgangszone tussen het graafschap en het meer oostelijk gelegen hertogdom Brabant. Door Amand Berteloot is recent opgemerkt dat de totstandkoming van bijzonder veel Middelnederlandse handschriften in Rijks-Vlaanderen wordt gesitueerd. Hieronder wil ik daarom de rol verkennen die dit relatief kleine gebied in onze middeleeuwse letterkunde kan hebben gespeeld. Na een korte inleiding op de staatkundige status van Rijks-Vlaanderen zal ik de observaties van Berteloot nader toelichten, met aandacht voor de inzichten uit andere recente studies op het gebied van de regionale literatuurgeschiedschrijving. Daarna zal ik bespreken hoe de ligging van Rijks-Vlaanderen het karakter van deze regio – mogelijk een soort “cultuurhistorisch doorgeefluik” tussen Romania en Germania – kan hebben beïnvloed. Dat verschillende teksten in een bijzonder verband staan met Rijks-Vlaanderen, tracht ik tot slot te illustreren aan de hand van twee fragmentarische teksten uit de Karelepiek die bekend staan als Het verraad van Pepijn en Gheraert van Viane. Hoewel men dergelijke Karelteksten tot op heden slechts uiterst moeizaam aan concrete publieksgroepen heeft weten koppelen, laat ik zien zien dat deze teksten als een soort produit du terroir uit Rijks-Vlaanderen kunnen gelden.
Vlaanderen en Brabant De huidige staatkundige indeling van de Zuidelijke Nederlanden valt zoals bekend niet samen met die in de middeleeuwen. Het hedendaagse grondgebied van Vlaande Dit artikel is de uitgewerkte versie van een lezing die ik heb gegeven op de voorjaarsbijeenkomst van de Nederlandse afdeling van de Société Rencesvals (Utrecht, 09/04/2011). Ik wil de Société graag danken voor de mogelijkheid om daar te spreken en voor de nuttige en aangename feedback die ik van de leden (ook nog later) heb mogen ontvangen. Ook van Amand Berteloot, Bram Caers, Daniël Ermens en Frank Willaert heb ik nuttig commentaar op eerdere versies van dit essay mogen ontvangen.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 91
26-02-13 10:35
Queeste 19 (2012) 2
92
Wes ter
Nederland
sche
Noordzee
lde
Antwerpen Antwerpen
Brugge Oost-Vlaanderen
Limburg Gent Schelde
Vlaams-Brabant
Leie
e
West-Vlaanderen
Sc he
ld
er
d en
D
Frankrijk
Brussels hoofdstedelijk gewest
Hasselt
Duitsland
Leuven
Waals-Brabant
Landsgrens Taalgrens Provinciegrens
Henegouwen
Wallonië
Luik
Figuur 1 Deze kaart (digitaal gecalqueerd naar Geivers 2009, 123) beeldt het huidige Vlaanderen uit, een gewest dat grosso modo samenvalt met de noordelijke helft van het koninkrijk België. Naast het Brussels hoofdstedelijk gewest zijn de volgende vijf Vlaamse provincies zichtbaar op de figuur: West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg. De middeleeuwse staatkundige indeling is weergegeven in figuur 2.
ren, grofweg Nederlandstalig België, bestaat uit de provincies Antwerpen, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant (zie figuur 1). Dit gebied bevatte in de middeleeuwen delen van een gelijknamig graafschap. Dit middeleeuwse graafschap Vlaanderen dekte desalniettemin slechts de huidige provincies Oost- en West-Vlaanderen, alsook gedeeltes van Frans- en Zeeuws-Vlaanderen (zie figuur 2).2 Deze gebieden hielden de Vlaamse graven vooral in leen van de Franse koning, zodat een groot gedeelte van het graafschap tot het Franse koninkrijk moest worden gerekend. De rest van wat nu Vlaanderen is, hoorde als leengoed in de eerste plaats toe aan de hertog van Brabant, waaronder de huidige provincies Antwerpen,Vlaams-Brabant en grote delen van Limburg. Deze meer oostelijk gelegen gebieden behoorden in de middeleeuwen tot het Duitse keizerrijk en voor deze waren de Brabantse hertogen vooral leenhulde verschuldigd aan de Duitse keizer. De Zuidelijke Nederlanden werden in de volle middeleeuwen zo van noord naar zuid doorsneden door een rijksgrens. De tweedeling tussen Vlaanderen en Brabant is reeds erg belangrijk gebleken voor de literatuurgeschiedenis, niet het minst omdat deze twee regio’s belangrijke productiecentra zijn geweest van Middelnederlandse literatuur.3 Zeker in de laatste decennia hebben onderzoekers het ontstaan en de verspreiding van teksten trachten te beschrijven in modellen die rekening houden met de verschillende literatuurproductie in beide gewesten. Wat betreft de lokalisering van Middelnederlandse literatuur mag het filologische werk van Berteloot en Van den Berg niet onvermeld blijven.4 Van De algemene gegevens in deze alinea vindt men terug bij Heirbaut 2003, 65-66 (maar zie ook onder). De huidige staatkundige structuur van de zuidelijke Nederlanden wordt toegelicht op http://www.belgium.be. Ik ga in deze bespreking voor de duidelijkheid voorbij aan de positie van het meertalig Brussels hoofdstedelijk gewest. Zie bijv. Van Oostrom 2006, 216 e.v. voor de geografische spreiding van de (ridder)epiek. Een recent kritisch overzicht bij Caers 2011 (i.h.b. p. 234 voor de handschriftproductie). Representatief voor hun onderzoek(smethode) op dit gebied is Van den Berg & Berteloot 1994.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 92
26-02-13 10:35
Keizerlijk Vlaanderen
Mike Kestemont
93
Noordzee
Vier Ambachten Aardenburg
Brugge Nieuwpoort
Torhout Gent
Veurne
Calais
Land van Waas
Diksmuide
Grevelingen
Vlaanderen
Dendermonde
Roeselare
Land van Aalst
Guines Ieper Boulogne
Oudenaarde Ename
Kortrijk
Aalst
Affligem
Brabant
Geraardsbergen
Menen Ninove Rijsel Terwaan
Bouvines
He
Béthune
Ar
tes
S. Pol
ië
Dowaai
neg
ouw
en Grenzen van het graafschap Vlaanderen (ca. 1300-1350)
Atrecht
Taalgrens Kamerijk
Frankrijk
Graafschap Vlaanderen Grens Frankrijk en Duitse rijk Belangrijke steden en abdijen Belangrijke waterwegen Diverse gebieden
Figuur 2 Deze kaart (digitaal gecalqueerd naar Vermaseren 1971, 76) geeft de rijksgrens weer tussen het Franse koninkrijk en het Duitse keizerrijk. Deze grens is afgebeeld als een vette, zwarte streep (situatie anno 1350). Het middeleeuwse graafschap Vlaanderen lag grotendeels links van deze rijksgrens: deze gebieden hield de graaf in leen van de Franse koning. In het oosten grensde het graafschap Vlaanderen aan het hertogdom Brabant, dat volledig tot het Duitse keizerrijk behoorde.Voor Rijks-Vlaanderen, het relatief kleine deel van Vlaanderen rechts van de rijksgrens, was de graaf in de eerste plaats leenhulde verschuldigd aan de Duitse keizer. Rijks-Vlaanderen omvatte gedurende de hele middeleeuwen onder meer het Land van Aalst en vanaf de dertiende eeuw ook het land van Waas. Omstreeks 1300 bevatte RijksVlaanderen eveneens het allodium rond Dendermonde en het leen van de Vier Ambachten (Heirbaut 2003, 65).
den Berg heeft in zijn veelgeciteerde artikel ‘Genre en gewest’ een invloedrijk model voorgesteld waarin hij de ontwikkeling van de Middelnederlandse ridderroman aan de hand van geografische variabelen trachtte te beschrijven en verklaren. Onder meer de oppositie tussen Vlaanderen en Brabant speelde daarbij een belangrijke rol.5 Spelling was in de middeleeuwse Lage Landen sterk fonetisch en een supraregionale standaardtaal was nog maar amper tot ontwikkeling gekomen. Daarom kan men Van den Berg 1987.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 93
26-02-13 10:35
94
Queeste 19 (2012) 2
Middelnederlandse teksten op basis van hun streekgebonden taalkleuring ordenen in de ruimte. Bij de oorsprongskritiek van Middelnederlandse literatuur moet men een rigoureus onderscheid hanteren tussen, enerzijds, de taal van de oorspronkelijke auteurstekst en, anderzijds, de taal van het afschrift waarin de tekst is overgeleverd.6 Als een tekst tijdens zijn overleveringsgeschiedenis verschillende regio’s heeft doorkruist, vallen deze taalvariëteiten immers niet noodzakelijk samen. Verschillende tekstdragers geven teksten weer in een soort mengtaal met veel Mischsprachen: de linguïstische variatie in de tekst verraadt vaak dat deze in lagen is tot stand gekomen, waarbij opeenvolgende afschrijvers (eventueel uit diverse regio’s) herhaaldelijk nieuwe taalkenmerken in de tekst hebben ingevoegd.Wat betreft de ontstaansregio van een berijmde Middelnederlandse tekst kijkt men primair naar taaleigenaardigheden in rijmpositie. Aangezien rijmwoorden goed bestand waren tegen verbastering, leveren deze betrouwbare indicaties op over de taal van de auteur.7 Als een afschrift buiten de rijmpositie kenmerken uit een ander gewest vertoont, vormt dat echter een duidelijke aanwijzing dat de tekst in een andere regio is gerecipieerd dan het gebied waaruit de auteurstekst stamt. De overleveringsgeschiedenis of geografische verspreiding van een tekst kan zo tot op zekere hoogte getraceerd worden.8 In een gezamenlijk onderzoeksinitiatief hebben Willaert en zijn promovendus Caers de ‘mobiliteit’ van Middelnederlandse epische literatuur recent nog aan de orde gesteld.9 Hun onderzoek bouwde in belangrijke mate voort op de werkzaamheden van filologen als Van den Berg en Berteloot. Wat betreft de tweedeling tussen Vlaanderen en Brabant was reeds vroeger gebleken dat veel Middelnederlandse afschriften van ridderteksten zowel Brabantse als Vlaamse taalkenmerken vertonen.10 Voor een frappant groot aantal gevallen is beargumenteerd dat de ‘grondlaag’ van teksten uit Vlaanderen moet stammen en dat de teksten in een later stadium naar Brabant moeten zijn verhuisd, waar zij werden afgeschreven in een meer oostelijke taal.11 Verschillende teksten zouden daarom oostwaarts zijn gemigreerd, moeiteloos over de eerder besproken rijksgrens tussen Vlaanderen en Brabant heen. Van den Berg heeft in het licht van dit ‘grensverkeer’ de hypothese gelanceerd dat het niet gewoon de Vlaamse teksten waren die naar Brabant zijn verhuisd, maar dat verschillende Vlaamse dichters zelf zijn verhuisd en werden aangetrokken door Brabantse beschermheren.12 Willaert heeft er recent op gewezen dat Van den Bergs hypothese mogelijk te ver gaat: gegeven het grote prestige van Vlaamse literatuur zullen de teksten uit het graaf Deze algemene principes worden bijzonder helder besproken in de inleiding tot de Linguistic Atlas of Late Medieval English (McIntosh e.a. 1986, o.m. p. 13). Zie voor het Middelnederlands bijv. Van den Berg & Berteloot 1994. Vgl. recent Caers 2011, 223-224, die ook wijst op het probleem van dichters die buiten hun geboortestreek werkzaam waren. Dichters konden trouwens ook bewust taaleigenaardigheden uit andere regio’s gebruiken, zoals Jacob van Maerlant aangeeft in Sinte Franciscus Leven. Hij zou in de rijmen tot misselike tonghe zijn toevlucht hebben gezocht (Maximilianus 1954, r. 8-19). Van den Berg 1987, 12 spreekt in deze context over het ‘werkingsveld’ van teksten dat via rijmwoordenonderzoek kan worden vastgesteld. Zie Willaert 2010 en Caers 2011. Zie het repertorium van Kienhorst 1988, passim. Van den Berg 1987, 14. Van den Berg 1987, 12-13.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 94
26-02-13 10:35
Mike Kestemont
Keizerlijk Vlaanderen
95
schap waarschijnlijk gewoon bijzonder gewaardeerd zijn in het hertogdom (maar ook oostelijker).13 Aan weerszijden van de rijksgrens in het zuiden van ons taalgebied leefden volgens Willaert twee erg verschillende literaire systemen die zich tot elkaar verhielden als een ‘centrum’ en een ‘periferie’. De Vlaamse literatuur uit het westen stond in het algemeen in hoger aanzien dan de oostelijke literatuur, uit bijvoorbeeld Brabant of het Maasland. Dat blijkt onder meer uit de casus van de geestelijke letterkunde of de lyriek, zo liet Willaert zien. Minstens even bewijskrachtig is de verspreiding van de Middelnederlandse ridderepiek, waarnaar Caers onlangs een scriptie-onderzoek uitvoerde onder de begeleiding van Willaert.Vlaamse ridderteksten werden gretig in Brabant gekopieerd maar het omgekeerde – een Brabantse riddertekst in een Vlaams handschrift – blijkt uitzonderlijk. In veel gevallen kende Middelnederlandse literatuur een ‘drang naar het oosten’ en was er sprake van een literair eenrichtingsverkeer tussen Vlaanderen en Brabant.
Mischsprachen Hoewel de kern van de stand van zaken uit de vorige sectie ongetwijfeld juist is, kan men zich de vraag stellen of de ‘Vlaamse expansie-hypothese’ een verklaring biedt voor álle Middelnederlandse handschriften die zowel Vlaamse als Brabantse taalkenmerken bevatten. Een gelijkaardige overweging vindt men terug in de inleiding bij de recente kritische uitgave van het handschrift-Wiesbaden (Hessisches Hauptstaatarchiv, 3004 B 10), waarin Berteloot een boeiende gedachtegang formuleerde.14 Deze codex wordt eveneens gekenmerkt door een mengelmoes van Vlaamse en Brabantse Mischsprachen. Berteloot achtte drie verklaringen denkbaar voor deze situatie: a Een van beide variëteiten is afkomstig uit de legger, de andere is kenmerkend voor de bovenlaag, dat wil zeggen de kopie. b Het handschrift is geschreven door kopiisten uit een grensregio, waarin zowel Vlaamse als Brabantse kenmerken te vinden zijn. c Wij hebben te maken met een soort pre-Standaardnederlands dat gekenmerkt wordt door additie van streektaalkenmerken.15
Berteloot moest echter concluderen dat de leggers van de teksten uit dit handschrift in de regel niet uit Vlaanderen stamden, waardoor hij de eerste optie voor dit handschrift terzijde schoof. Net als Caers en Willaert benadrukte hij verder dat de derde optie een belangrijke verklaringsgrond zou kúnnen bieden, maar hij vond wel dat het onderzoek op dit gebied nog niet ver genoeg gevorderd was ‘om hierover definitieve uitspraken te doen’.16 Daarom achtte Berteloot bij de huidige stand van het onderzoek de tweede optie vooralsnog de meest aannemelijke: het handschrift-Wiesbaden Willaert 2010, bijv. 21. Zie de bijdrage van Berteloot in Kienhorst & Schepers 2009, i.h.b. p. 76 e.v. (‘Lokalisering’). Kienhorst & Schepers 2009, 77.Vgl. ook McIntosh e.a. 1986, 13. Vgl. Kienhorst & Schepers 2009, 77; Willaert 2010, 21 en Caers 2011, 247; alle drie de publicaties bevatten nadere referenties naar relevante secundaire literatuur uit de historische taalkunde.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 95
26-02-13 10:35
Queeste 19 (2012) 2
96
werd volgens hem geschreven door een groep kopiisten uit een grensregio, waarin zowel Vlaamse als Brabantse kenmerken te vinden waren: Wij zouden dus moeten zoeken in het grensgebied tussen het Vlaams en het Brabants. Alleen vertoont het Oost-Vlaams in de middeleeuwen nauwelijks karakteristieke eigen kenmerken. Het is Vlaams met een naar het oosten afnemend aantal Vlaamse en toenemend aantal Brabantse kenmerken. Deze geleidelijke overgang vindt men omgekeerd ook […]. Dit wordt traditioneel verklaard door het feit dat de Vlaams-Brabantse grens in de loop van de middeleeuwen in beweging is geweest. Kern van het landschap is het riviertje de Dender. Vandaar dat men van de ‘Denderstreek’ spreekt. Het komt neer op een driehoek met Aalst in het noorden, Oudenaarde in het westen en Brussel in het oosten.17
Deze gedachtegang is intrigerend.18 Hoewel men Berteloot geen woorden in de mond mag leggen, impliceert zijn redenering wel de volgende mogelijkheid: de Vlaams-Brabantse smeltkroes aan taalkenmerken in handschriften is niet noodzakelijk een artefact van de overleveringssituatie waarin een Vlaamse tekst door een Brabantse kopiist is overgeschreven. De talige mengelmoes die in dat geval ontstaat, is immers maar moeilijk te onderscheiden van de overgangstaal die men in de grensregio tussen Vlaanderen en Brabant sprak. Mogelijk, zo lijkt de implicatie, moeten we verscheidene handschriften dus gewoon in het gebied tussen Vlaanderen en Brabant plaatsen, in de driehoek Aalst – Oudenaarde – Brussel. Berteloot besefte echter dat die hypothese evenzeer argwaan kan wekken: Gelet op het feit dat er onder de literaire handschriften uit de veertiende eeuw onverwacht veel te vinden zijn die wat hun taal betreft in deze regio gelokaliseerd moeten worden, wordt het steeds dringender om de vraag te stellen of deze diagnose wel juist is. Dan zou de Denderstreek namelijk het leeuwenaandeel van de literaire handschriftenproductie in de veertiende eeuw hebben voortgebracht.19
Berteloots terughoudendheid is meer dan gepast: het lijkt op het eerste gezicht immers een verdachte hypothese dat in het kleine driehoekje in kwestie het grootste deel van de Middelnederlandse handschriften zou zijn ontstaan. Toch is het frappant hoeveel (verzamel)handschriften op goede gronden in de bewuste streek kunnen worden geplaatst (zie figuur 3). Bekende voorbeelden uit de veertiende eeuw zijn het Wiesbadense en Geraardsbergse handschrift, want beide codices zijn in de vakliteratuur op betrouwbare wijze in verband gebracht met de Kienhorst & Schepers 2009, 77. Een reviewer merkte op dat taalkundigen bij het ontstaan van een boven-gewestelijke taal misschien veeleer ‘een vermijden van al te lokale vormen dan een vermenging daarvan’ verwachten. Deze opmerking bevestigt natuurlijk onrechtstreeks de lokalisering van het Wiesbadense handschrift of andere documenten met Vlaamse en Brabantse Mischsprachen. In deze context zij verwezen naar de opmerkingen door Rem inzake bovenregoniaal Middelnederlands in het noorden van ons taalgebied (2003, 267-268). Zie ook Hoppenbrouwers (1990) in het algemeen over moderne ‘regiolecten’ in ons taalgebied (bijv. p. 84, over het ontstaan van een regiolect door het verlies van kenmerken waardoor dialecten zich aanvankelijk van elkaar onderscheidden). Kienhorst & Schepers 2009, 77. De grote handschriftproductie in dit gebied doet vermoeden dat in deze streek belangrijke scriptoria bestonden, maar jammer genoeg staat het onderzoek hiernaar nog in de kinderschoenen. Waardevol is de suggestie van Besamusca (1991, 159-160) om de productiecentra van Middelnederlandse literatuur te zoeken op de plaatsen waar een kanselarij gevestigd was. Een goed voorbeeld is Oudenaarde, waar Willem Kuiper (1989, bijv. 68-69) de opdrachtgever van de Ferguut situeerde.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 96
26-02-13 10:35
Mike Kestemont
Keizerlijk Vlaanderen
97
Gent
elde
Dendermonde
he lde
Sch
er
Sc
nd
De
Aalst Gavere Affligem
Denderleeuw Ename
Zottegem Brussel
Oudenaarde Ninove
er
nd
De
Gaasbeek Geraardsbergen Ronse
Oetingen
Viane Herne
Figuur 3 Deze kaart toont het zuid-oostelijke deel van het middeleeuwse graafschap Vlaanderen: afgebeeld is het gebied tussen de rivieren Schelde en Dender. Berteloot wees erop dat veel Middelnederlandse handschriften op basis van hun taalkleuring in het stroomgebied van de Dender worden gesitueerd. Dit stroomgebied valt voor het grootste deel samen met het Land van Aalst, dat deel van RijksVlaanderen dat de Vlaamse graaf gedurende de hele middeleeuwen van de Duitse keizer in leen hield.
grensstreek tussen Vlaanderen en Brabant.20 Evenzeer verbonden met die streek is het handschrift-Van Hulthem: Brinkman kon in 2000 op betrouwbare gronden aantonen dat de collectie teksten in dit handschrift kan worden gesitueerd binnen de familie van de Heetveldes, wier invloedsgebied in het overgangsgebied tussen Vlaanderen en Brabant lag.21 Het Oetingse handschrift met daarin onder meer Dat boec van den houte en Vanden levene ons Heren (Utrecht, ub, 1329) schijnt uit dezelfde familie te stammen – overigens valt het grootste gedeelte van de receptie van laatstgenoemde tekst eveneens in het bewuste gebied te lokaliseren.22 Een iets minder bekend voorbeeld uit de geestelijke letterkunde vormt het Middelnederlands Apocalypsproza in Parijs, Bibliothèque nationale, Ms. Néerlandais 3. Daarbij komt de zonder meer indrukwekkende overlevering uit de kartuis te Herne, waar in de veertiende eeuw talloze belangrijke Middelnederlandse handschriften werden vervaardigd, zoals de Weense Tweede Partie-codex (Wenen, önb, Cod. 13.708) en het Heber-Serrure-handschrift (Gent, ub, 1374).23 Hoewel Gent en Brugge onweerlegbaar erg belangrijke productiecentra zijn Zie Kienhorst & Schepers 2009 voor Wiesbaden en Govers e.a. 1994 voor Geraardsbergen. Daniël Ermens wees mij naast enkele verspreide fragmenten ook nog op het dertiende-eeuwse “Rijmboek van Oudenaarde” dat traditioneel aan de abdij van Ename wordt verbonden. Ik wil Daniël hartelijk danken voor het delen van zijn expertise op dit gebied. Zie Brinkman 2000. Zie respectievelijk De Hommel-Steenbakkers 2001, 40-51 en Kienhorst 2005 (via de index, ook voor Vanden levene ons Heren). Met dank aan Amand Berteloot die mij op het bestaan van het eerste handschrift wees. Zie Kwakkel 2002.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 97
26-02-13 10:35
Queeste 19 (2012) 2
98
geweest, lijkt de overlevering uit de rest van het graafschap boven de Schelde in vergelijking met bovenstaande opsomming eerder beperkt: Kroon-Vlaamse handschriten uit bijvoorbeeld Kortrijk, Ieper of Poperinge zijn bij mijn weten niet overgeleverd.
Rijks-Vlaanderen Berteloot spreekt van de overgangszone tussen Zuid-Oost-Vlaanderen en ZuidWest-Brabant als de ‘Denderstreek’, oftewel de driehoek tussen Aalst, Brussel en Oudenaarde. Het gaat om een taalgebied dat door eerder wazige isoglossen wordt afgebakend en niet rechtstreeks correspondeert met een politieke, laat staan socio-culturele entiteit. Zonder bijkomende argumenten kan het overhaast lijken om de meerderheid van de Middelnederlandse handschriftproductie blindelings met deze regio te verbinden. Toch is deze Zuid-Oost-Vlaamse driehoek ook vanuit staatkundig opzicht interessant. De driehoek valt namelijk deels samen met het deel van Lotharingen dat Boudewijn v circa 1050 bij het graafschap Vlaanderen kon voegen: ‘Keizerlijk Vlaanderen’ of ‘Rijks-Vlaanderen’.24 De voorstelling in de inleidende paragrafen hierboven alsof het gehele graafschap Vlaanderen een leen was van de Franse kroon is dus gechargeerd en niet helemaal correct. Aan de oostzijde van de Schelde bevatte het graafschap Vlaanderen namelijk een belangrijk gebied dat tot het Duitse keizerrijk behoorde en anders dan ‘Kroon-Vlaanderen’ niet in leen werd gehouden van de Franse koning. Naast enkele zelfstandige allodia, leende de graaf deze gebieden van onder meer de Duitse keizer en de bisschop van Luik.25 Dit Keizerlijk Vlaanderen had vanzelfsprekend een ander gerechtelijk statuut dan Kroon-Vlaanderen, omdat het onder keizerlijk in plaats van koninklijk gezag viel. Rijks-Vlaanderen (Flandre Impériale) was qua oppervlakte veel kleiner dan KroonVlaanderen (Flandre sous la Couronne) maar vormde als grensgebied allesbehalve een marginaal no man’s land. Zo bevatte het omstreeks 1300 onder meer het Land van Aalst, het allodium Dendermonde, het land van Waas, de Vier ambachten en Zeelandbewester-Schelde.26 Op die manier besloeg Rijks-Vlaanderen grote delen van het huidige Pajottenland in de omgeving van Geraardsbergen, Oudenaarde/Pamel, Zottegem, Gavere en Ninove. Merk op dat grote delen van een aantal belangrijke Vlaamse steden en heerlijkheden (Oudenaarde, Aalst, Dendermonde) in Rijks-Vlaanderen lagen, in plaats van in Kroon-Vlaanderen, en hetzelfde geldt voor enkele belangrijke abdijen als Affligem, Ename, Herne of Ninove. De eerstgenoemde abdij lag overigens wel nog net binnen het graafschap Vlaanderen, maar zij vormde wel het ‘huisklooster’ van de Brabantse hertogen.27 Het ‘hybride’ karakter van deze streek wordt daarenboven goed geïllustreerd door wapenschilden zoals dat van Geraardsbergen, waarin Zie Koch 1992, 19. Heirbaut 2003, 65. Zie ook daar voetnoot 1 met betrekking tot de definitie van Rijks-Vlaanderen. Het Land van Waas maakte oorspronkelijk geen deel uit van Rijks-Vlaanderen maar vanaf de dertiende eeuw wel (Ganshof 1942-1943, 99, n. 1). Sleiderink 2003, 17.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 98
26-02-13 10:35
Mike Kestemont
Keizerlijk Vlaanderen
99
een Vlaamse leeuw wordt afgebeeld in combinatie met een typisch Duitse heraldische adelaar. Hoewel het onderscheid tussen Kroon- en Rijks-Vlaanderen vandaag iets minder bekend lijkt, was men zich zeker in de dertiende en veertiende eeuw maar al te goed bewust van het bijzondere statuut van dit gebied. Heirbaut gaf daarvan in een recent artikel een sprekend voorbeeld.Toen de graaf van Vlaanderen de heer van Oudenaarde in 1295 dagvaardde in Geraardsbergen, werd de graaf op het matje geroepen door de Franse koning.28 De koning vond het onaanvaardbaar dat de graaf de heer van Oudenaarde naar Duits gebied liet komen voor een aangelegenheid die eigenlijk onder Frans gezag viel. Ook in de langdurige vete tussen de Avesnes en de Dampierres had de entiteit Rijks-Vlaanderen trouwens als terres de débat de inzet gevormd van hevige discussies, waarbij het keizerlijke deel van Vlaanderen uiteindelijk aan de Dampierres zou toegewezen worden.29 De inwoners van Rijks-Vlaanderen waren zich maar al te goed bewust van de speciale status die zij binnen het graafschap genoten. De Rijks-Vlamingen hebben zich in verschillende juridische geschillen verenigd. Zij beriepen zich daarbij steevast op hun bijzondere status, bijvoorbeeld met het oog op belastingontduiking in Vlaanderen. Na het Verdrag van Athis-sur-Orge in 1305, bijvoorbeeld, kreeg de Vlaamse graaf een aanzienlijke geldboete opgelegd. De Rijks-Vlamingen hebben zich in eerste instantie hevig verzet tegen de hieruit resulterende belastingen, met het argument dat zij als Rijks-Vlamingen niets met deze zuiver Kroon-Vlaamse heffingen te maken hadden. In verschillende conflicten tijdens de vroege veertiende eeuw schijnen zij dus op basis van een dergelijke argumentatie ook effectief belastingen te hebben kunnen vermijden.30
Douanegebied Rijks-Vlaanderen vormde in de middeleeuwen dus een overgangszone tussen Vlaanderen en Brabant, waarin verschillende vormen van machtsbeoefening door elkaar liepen.31 Van een duidelijke rijksgrens lijkt zo eigenlijk geen sprake. De inwoners en instellingen van dit gebied waren zich goed bewust van hun bijzondere status en trachtten de troef van hun ligging uit te spelen, bijvoorbeeld op fiscaal vlak. Een zeker opportunisme lijkt de inwoners van dit gebied niet vreemd te zijn geweest: zij gedroegen zich kennelijk als Vlaming dan wel Brabander, naargelang hun dat het beste uitkwam. In hun studie van de vroegste ontwikkeling van de abdij van Ninove merkten Bijsterveld en Van de Perre bijvoorbeeld op dat de ligging van de abdij aan de grens van Vlaanderen geen hinderpaal voor haar expansie geweest is. De abdij wist zich moeiteloos te verzekeren van de steun door regionale heren uit zowel Vlaanderen, Brabant als Henegouwen.Vlaanderen en Brabant functioneerden
Heirbaut 2003, 68. Duvivier 1894. Zie ook Heirbaut 2003, 74. Heirbaut 2003, 68. Bijsterveld & Van de Perre 2001, 4, zeker n. 8.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 99
26-02-13 10:35
100
Queeste 19 (2012) 2
op dat moment kennelijk nog niet als gescheiden ‘mentale eenheden’.32 Vanuit literair-historisch standpunt is het verassend dat relatief veel Middelnederlandse handschriften in het zuidelijke deel van Rijks-Vlaanderen worden geplaatst, in de Denderstreek op de grens tussen Vlaanderen en Brabant. Ongetwijfeld zal lang niet elk handschrift dat momenteel in de Denderstreek wordt gesitueerd, ook effectief in het bewuste driehoekje geschreven zijn: het instrumentarium dat dialectologen kunnen gebruiken voor de situering van Middelnederlandse teksten en handschriften is immers verre van onfeilbaar. Het aantal handschriften dat in Keizerlijk Vlaanderen wordt geplaatst, is niettemin zo groot dat er nóg sprake zou zijn van een trend als verschillende lokaliseringen worden herzien. Wat betreft Berteloots vragen in verband met de handschriftproductie kan men ten eerste verwijzen naar het onderzoek van Willaert, die beargumenteerd heeft dat de Middelnederlandse literatuur een oostwaartse expansie vertoonde. Teksten uit het graafschap Vlaanderen schijnen in hoger aanzien te hebben gestaan in Brabant, dan Brabantse teksten in Vlaanderen. Door hun grote uitstraling werden Vlaamse teksten relatief makkelijk meer oostwaarts gerecipieerd, terwijl de omgekeerde receptiestroom eerder zeldzaam was. Is het dan werkelijk onvoorstelbaar dat zoveel Middelnederlandse handschriften werden afgeschreven in de overgangszone tussen Vlaanderen en Brabant? Als teksten van het graafschap naar het hertogdom migreerden, lijkt het immers niet zo heel vreemd dat deze vooral werden gekopieerd in ‘literair douanegebied’.33 Hoewel deze redenering vertrekt van een wel erg organische uitwisseling van literatuur tussen beide gewesten, kan het perifere Rijks-Vlaanderen in dit opzicht goed als een soort doorgeefluik hebben gefunctioneerd voor de prestigieuze literaire export uit het middeleeuwse graafschap Vlaanderen. Als wij samen met Willaert – en in tegenstelling tot de meeste literatuurgeschiedenissen – een fundamenteel onderscheid aanvaarden tussen de Vlaamse en Brabantse letterkunde, dan wordt het intrigerend dat zoveel Middelnederlandse codices zijn ontstaan in het grensgebied van beide regio’s. Ook in het buitenland is immers reeds gewezen op het fenomeen van de peripheral distribution: paleografen observeren geregeld dat de vroegste (en vaak ook de meeste handschriften van werken) uit de periferie van een taal- of cultuurgebied stammen.34 Ook uit de cultuursociologie is in de woorden van Van Oostrom ‘bekend dat een besef van roots nergens zo goed gedijt als onder druk of in een uithoek’.35 Carnaval, zo illustreert Van Oostrom dit standpunt, is ‘bij uitstek levenskrachtig waar het katholicisme op het protestantisme botst’.36 Het lijkt dan ook niet zulk een gek idee dat kopieën van teksten overvloedig werden uit Bijsterveld & Van de Perre 2001, 7: ‘Ninove lag in het hart van de Brabantgouw. De ligging aan de grens van Vlaanderen is voor de abdij [van Ninove] geen hinderpaal voor haar expansie geweest. De regionale heren zowel uit Vlaanderen als Brabant en Henegouwen begunstigden haar. Het gebied van de oude Brabantgouw functioneerde toen blijkbaar nog als een mentale eenheid.’ (De Brabantgouw was een onderdeel van het oude hertogdom Lotharingen; deze gouw (pagus) strekte zich in het westen uit tot de Schelde en in het oosten tot de Dijle.) Een vergelijkbare redenering is bijvoorbeeld opgezet voor het hertogdom Limburg (Sleiderink 2003, bijv. p. 175, n. 62). McIntosh e.a. 1986, 24. Van Oostrom 2006, 115. Van Oostrom 2006, 115.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 100
26-02-13 10:35
Mike Kestemont
Keizerlijk Vlaanderen
101
gewisseld, precies daar waar twee cultuursferen in elkaar overgingen. Ook historici hebben al gewezen op het bijzondere identiteitsbewustzijn van de middeleeuwse adel uit de Lage Landen. Croenen merkte bijvoorbeeld op dat de belangrijkste adellijke families precies in de grensstreken van de Lage Landen floreerden.37 Uit het overgangsgebied tussen Brabant en Henegouwen vermeldt hij de geslachten van Oudenaarde en Edingen. Ook codicologen hebben reeds gewezen op de bijzondere ligging van RijksVlaanderen en de functie van dit gebied als een soort schakelregio. De vormgeving van Middelnederlandse literaire handschriften kreeg een relatief stabiel uitzicht in de tweede helft van de dertiende eeuw en ging duidelijk terug op reeds bestaande Franse vormgevingsmodellen. Over die ‘transpositie’ inzake de layout merkte Kienhorst op dat de Zuid-Oost-Vlaamse adel hier een belangrijke rol moet gespeeld hebben.38 Het unieke fragment van de Roman van Aspremont situeerden Kienhorst en Mulder bijvoorbeeld in het huis van Gavere in Zuid-Oost-Vlaanderen, dat familiebanden had aan weerszijden van de taalgrens.39 Via dergelijke families, zo herhaalde Kienhorst nog in 1999, moeten de Franse literatuur en vormgevingsmodellen Germania zijn binnengesijpeld. Het grenskarakter van Rijks-Vlaanderen zou zo dus helpen verklaren waarom er (al zo vroeg) zo veel literaire activiteit in de regio is te bespeuren.
De casus van de Karelepiek Naast de hypothese dat Rijks-Vlaanderen heel wat Middelnederlandse handschriften heeft voortgebracht, is ook de vraag interessant of er dan ook veel Middelnederlandse teksten in dit gebied zijn geschreven.Vanzelfsprekend impliceert een intensieve handschriftproductie niet automatisch dat er veel teksten in een regio werden gedicht, maar het lijkt wel aannemelijk dat de vervaardiging van handschriften en teksten in de middeleeuwen een zekere correlatie vertoont. Bovendien is het helemaal niet noodzakelijk dat een middeleeuwse tekst verschillende regio’s heeft doorkruist. Verhoudingsgewijs lijken er relatief veel teksten overgeleverd die slechts een beperkte en vooral lokale receptie hebben gekend. Het ontstaans- en receptiemilieu van teksten hoeven daarom niet per definitie ver uit elkaar te liggen.40 Een deel van de werken die in Keizerlijk Vlaanderen werden overgeschreven, kan daarom in deze streek zijn ontstaan. Boeiend in dat opzicht is het eventuele verband tussen de ogenschijnlijk bovengemiddelde handschriftenproductie en een mecenaat van de lokale plattelandsadel. Croenen 2000, 148-149. Kienhorst 1999, 65-66. Kienhorst & Mulder 1998, 301 (n. 10). De Middelnederlandse vertaling gaat bijna woordelijk terug op een Franse tekst die romanisten situeren binnen het geslacht van Laval. De vertaling moet zijn gemaakt op het ogenblik dat een dochter uit het huis van Gavere aantrouwde met een lid van de familie Laval. De tekst kan de taalgrens daarom via deze huwelijksbanden hebben overgestoken. Van Oostrom, 2003, 16-17: ‘En het opvallende is nu, dat uit het zeer geïntensiveerde onderzoek naar materiële overlevering dat dezer jaren gaande is, opmerkelijk vaak naar voren komt dat er veel bronnen zijn die dichtbij het ontstaansmilieu der teksten staan, dus aan de spectrumzijde van de autograaf.’
Queeste 20122_binnenwerk.indd 101
26-02-13 10:35
102
Queeste 19 (2012) 2
Precies omdat het dichtbevolkte Rijks-Vlaanderen een schemerzone was wat betreft gezagsuitoefening, kon de plaatselijke adel zich betrekkelijk zelfstandig opstellen ten aanzien van zowel de koning en de graaf als van de keizer en de hertog.41 Heeft deze ‘zelfbewuste’ adel zich ook op literair vlak geëngageerd?42 Rijks-Vlaanderen is wat het onderzoek naar literaire publieksgroepen betreft, bovendien interessant omdat wij hier mogelijk voor een publieksgroep staan die meer ‘adellijk’ van aard moet zijn geweest dan elders. In dit tussengebied vinden we immers relatief weinig typisch stedelijke centra, maar wel veel plattelandsadel. De Middelnederlandse Karelepiek biedt wellicht een interessante casus.43 We kunnen een indruk opdoen van de geografische verspreiding van dit epische stoftype in de repertoria en overzichtsartikelen over de Middelnederlandse ridderepiek. In de periode 1200-1400 moet er relatief veel Karelepiek zijn afgeschreven in Vlaanderen en Brabant, in tegenstelling tot andere regio’s in de Lage Landen, zoals Holland, waar de populariteit van de Karelepiek niet onbestaand maar toch geringer moet zijn geweest.44 In Vlaanderen moet het genre al vroeg populair zijn geworden, merkt Van den Berg op, maar er bestaat maar een miniem aantal handschriften of teksten binnen de Karelepiek die dialectologen boven de Schelde in Kroon-Vlaanderen plaatsen.45 In Brabant vinden wij dan weer relatief veel handschriften met Karelepiek (soms duidelijk van Vlaamse afkomst), maar vreemd genoeg worden deze zelden in het noorden of oosten van het hertogdom gelokaliseerd. De taal van bijzonder veel teksten uit de Middelnederlandse Karelepiek wijst dan ook geregeld naar het grensgebied tussen Vlaanderen en Brabant, en dus niet zelden naar Rijks-Vlaanderen. Het is zeker niet de eerste keer dat dit type literatuur met deze streek wordt verbonden. Besamusca en Van den Berg vinden het bijvoorbeeld verleidelijk om de Middelnederlandse Madelgijs en Renout van Montalbaen te situeren ‘in de kringen van de plattelandsadel uit de Denderstreek, op de grens van Vlaanderen en Brabant’.Voor andere vroege teksten uit dit gebied had Van den Berg reeds gewezen op de lokale plattelandsadel, ‘die bij ontstentenis van een Vlaamstalig hof – de graven waren op Frankrijk georiënteerd – over de Brabantse grens gekeken heeft’.46 Niet lang geleden heb ik nog een andere, mogelijk oorspronkelijke Middelnederlandse Kareltekst in dit gebied gesitueerd: het Bourbourg-fragment van de Middelnederlandse Fierabras is mo Vgl. Croenen 2000, 148-149. Vgl. Caers 2011, 246 over de Vlaamse epiek: ‘In Vlaanderen waren de graven en de hoogste adel nog tot in de vijftiende eeuw zeer sterk op Franse literatuur gericht […] De volkstalige teksten zullen eerder bestemd zijn voor de lagere adel, en waarschijnlijk ook voor de burgerij. Bij het begrip ‘lagere’ adel moet dan niet enkel gedacht worden aan een onderscheid in aanzien en rijkdom, maar mogelijk ook aan een verschil in verhouding ten opzichte van het grafelijke hof.’ Van den Berg & Besamusca 1992. Kestemont 2011, 11. Zie naast Kienhorst 1988 bijv. het ‘Naschrift’ bij Van den Berg 1987. Het gaat Van den Berg (1987, 5-6) hier om de denkelijk Vlaams-Brabantse publieksgroep achter de vroegdertiende-eeuwse Wrake van Ragisel, maar een erg naburige publieksgroep lijkt overigens denkbaar voor de Ferguut, Seghers Trojeroman, de Parthenopeus en zelfs de (erg vroege) teksten Van den bere Wisselau en het Nevelingenlied die beide niet alleen in de Denderstreek zijn gelokaliseerd maar alle twee bovendien duidelijk onder Duitse invloed staan. De grote overeenkomsten tussen de Wisselau en Nevelingen werden al aangehaald door Caers & Kestemont 2011, 14-15.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 102
26-02-13 10:35
Mike Kestemont
Keizerlijk Vlaanderen
103
gelijk in de onmiddellijke omgeving van Gavere geschreven.47 In deze Rijks-Vlaamse regio kan men al heel erg vroeg volkstalige literaire activiteit bespeuren, bijvoorbeeld in de bekende abdij van Ename. Eind dertiende eeuw namen de heren van Gavere het legendarische wapenschild van Roeland aan en claimden ze dat ze afstamden van de epische held. Er bestond omstreeks 1300 duidelijk een soort ‘Roeland-mania’ in de streek rond Gavere, want dit nieuwe wapenschild werd eind dertiende eeuw in verschillende, onafhankelijke bronnen besproken en geïllustreerd. Interessant is bovendien dat codicologen de eerder vermelde Roman van Aspremont – thematisch sterk verwant aan de Fierabras – eveneens in de onmiddellijke nabijheid van het huis van Gavere plaatsen. De thematiek van het Bourbourg-fragment van de Oost-Vlaamse Fierabras wijst qua onstaansregio daarom duidelijk in de richting van de as tussen Gavere en Oudenaarde. Eén zwaluw maakt natuurlijk nog geen zomer, maar men zou zich kunnen afvragen of de Karelepiek in een bijzonder verband staat met deze regio. Voor enkele casussen zoals de Fierabras of Aspremont zijn alleszins reeds verschillende merkwaardige associaties tussen streek en literatuur geattesteerd; twee daarvan zal ik hieronder nog in meer detail bespreken. Dat de inwoners van Keizerlijk Vlaanderen interesse toonden voor het chanson de geste hoeft waarschijnlijk niet te verbazen: gezien hun specifieke juridische statuut lijkt het misschien normaal dat Rijks-Vlamingen sterker op Karelstof waren georiënteerd dan hun collega-Vlamingen boven de Schelde. Men kan trouwens opmerken dat de ‘koningsvriendelijke’ Karelepiek (de Geste du roi) niet extreem populair is geweest in het Middelnederlands. Men gaf in de Lage Landen eerder de voorkeur aan anti-royalistische romans waarin ridders ‘buiten de sfeer van het hof opereren en niet zelden daarmee op gespannen voet staan’, zoals de Renout van Montalbaen, Ogier van Denemarken, Gheraert van Viane, Aiol, Madelgijs, etc.48 Zou men dergelijke ‘verzetsliteratuur’ die in ‘Rijks-Vlaanderen’ wordt geplaatst in verband mogen brengen met het onafhankelijkheidsstreven van de Rijks-Vlaamse adel?49 De datering in de vroege veertiende eeuw die voor verschillende romans is voorgesteld, valt alleszins samen met verschillende conflicten waarin de Rijks-Vlaamse adel zich tegen de Franse koning, maar impliciet ook tegen de Vlaamse graaf hebben verenigd.50 Hieronder wil ik met twee korte casussen verder de hypothese onderbouwen dat de Voor de gegevens in deze alinea, zie Kestemont 2011. Van den Berg & Besamusca 1992, 21. Ik dank Irene Spijker voor deze suggestie maar ook voor de aangename correspondentie over dit onderwerp. Vgl. Van den Berg & Besamusca 1992, 21 die neutraal blijven: ‘Dit kan op een ontstaan buiten de hofkringen wijzen als men aanneemt dat opdrachtgevers zich bij voorkeur op een of andere wijze in de hoofdpersoon herkend moeten hebben. Het is echter niet ondenkbaar, dat juist de Vlaamse hofkringen hun verzet tegen het centraliserende bewind van de Franse koningen in de betrokken verhalen geprojecteerd zagen.’Vgl. ook Van den Berg 1998, 249. In de sectie ‘Rijks-Vlaanderen’ hierboven noemde ik al enkele voorbeelden. Een reviewer wees in dit verband tevens op de eventuele literair-historische impact van de Guldensporenslag (1302). Konden gebieden als RijksVlaanderen zich na deze datum (nog) zelfstandiger opstellen ten aanzien van de Franse kroon en heeft dit geleid tot vernieuwingen in de literatuurproductie in bijv. Rijks-Vlaanderen? Biemans opperde reeds (1997, 263-265) dat de grote toename aan Middelnederlandse handschriften in de veertiende eeuw een rechtstreeks gevolg kan zijn van de Vlaamse overwinning in 1302, een effect dat mogelijk nog sterker werd gevoeld in Rijks-Vlaanderen, dat reeds relatief onafhankelijk was van de Franse koning.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 103
26-02-13 10:35
Queeste 19 (2012) 2
104
Middelnederlandse Karelepiek mogelijk een relatief nauwe band heeft gehad met de streek Rijks-Vlaanderen.
Het verraad van Pepijn In de Leidse Universiteitsbibliotheek wordt een Middelnederlands, episch fragmentje bewaard onder de signatuur Ltk. 1199. In Kienhorsts repertorium van de handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek draagt het fragment de titel ‘Ongeïdentificeerd (3)’; tot op heden is geen Franse voorbeeldtekst voor het fragment aangewezen.51 De 384 overgeleverde verzen werden in 1897 door Verdam geëditeerd en bevatten de resten van een Karelroman.52 Het fragment zou volgens Kienhorst tot dezelfde codex hebben behoord als fragment H32A van de zogeheten Gwidekijn van Sassen. De resten van deze codex zijn qua taal als ‘Westmiddelnederlands’ bestempeld, ‘licht Oost-Vlaams getint’.53 Het Leidense fragment verhaalt hoe Koning Karel in het buitenland verblijft.Tijdens zijn afwezigheid beraamt de dwerg Pepijn, een bastaardzoon van Karel, snode plannen om zijn vader van zijn troon te stoten. Hij beraamt zijn samenzwering met de verrader Guelloen en de bisschop Rucwaert – let op de ironische naamgeving. Zij veroveren het kasteel van de trouwe hertog Florant van Lottrike te Grammont. Daar staat hij op het punt sinen wille te doen met enkele hofdames, waaronder Berte, de bekoorlijke dochter van Florant. De feiten zouden een historische grond hebben want in 792 kon inderdaad slechts op het nippertje een staatsgreep vermeden worden door Pepin le Bossu, een bastaardzoon van Karel.54 Verdam vermoedde ‘dat wij hier een nieuw staaltje hebben van Nederlandsche ridderromans van eigen maaksel’.55 Die visie trad Besamusca onlangs bij: hij stoort zich aan het stereotiepe beeld dat alle Middelnederlandse Karelromans slaafse navolgingen zouden zijn van Franse voorbeeldteksten.56 Het is merkwaardig dat volgend detail tot op heden nauwelijks werd opgemerkt: de belangrijkste plaats van handeling, Grammont, is een referentie naar een geografische werkelijkheid in de Nederlanden: Grammont is immers het Franse toponiem voor de stad Geraardsbergen, tussen Oudenaarde en Brussel.57 Andere plaatsnamen waar de handeling wordt gesitueerd, zijn bovendien het nabijgelegen Oudenaarde en Doornik:
Kienhorst 1988, 232. Van Oostrom 1987, 83. Kienhorst 1988, 68. Met de geografische aanduiding ‘Oost-Vlaams’ verwijst hij hier m.i. naar de huidige provincie Oost-Vlaanderen. Dit gegeven komt ook voor in het Spiegel historiael-aandeel van Jacob van Maerlant (Van Oostrom 1987, 84). Verdam 1897, 295. Besamusca 2008. Zie het lemma ‘Grammont’ in het Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten (Remlt), de enige plaats waar bij mijn weten is opgemerkt dat ‘Grammont’ het Franstalige exoniem is van Geraardsbergen. Volgens datzelfde Remlt is de vindplaats van Grammont in de Pepijn-verzen de enige verwijzing naar deze stad in de voor het repertorium geïndexeerde teksten.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 104
26-02-13 10:35
Mike Kestemont
Keizerlijk Vlaanderen
105
Nu so moet u sijn verclaert Vanden boden felloen Die vorden hertoge Gwelloen, Hoet in Lottrike es gesciet. Doe seide tfelle diet, Datsi hem spoeden, si u cont, Te Lottrike te Grammont, Toudenarde, te Tornay, Ende seiden hem alle tfray58
Deze plaatsen liggen volgens de dichter te Lottrike, waarbij het onduidelijk is wat hij precies onder deze aanduiding verstaat. Volgens Sleiderink verwees Loreyne in het Middelnederlands eerder naar het oude Opper-Lotharingen, terwijl de term Lothrike werd geassocieerd met het historische Neder-Lotharingen (grofweg het gebied tussen Schelde, Rijn en Moezel).59 Nu is de vraag hoe we de aanwezigheid van dergelijke, ‘plaatsgebonden’ toponiemen mogen duiden. Vooreerst is het onduidelijk of deze verzen wel oorspronkelijk Middelnederlands zijn: het feit dat er nog geen Franse parallel voor de verzen is aangetoond, bewijst dat natuurlijk niet want ook in de Franse letterkunde zijn teksten verloren gegaan.60 In het bijzonder de Franstalige, exogene benaming voor deze Zuid-Vlaamse steden wekken argwaan: Oudenarde (Oudenaarde) en Tornay (Doornik).61 Ontleent de Middelnederlandse dichter deze toponiemen op doorzichtige wijze aan een Franstalige brontekst en herkende hij de Middelnederlandse toponiemen er niet in? Dat zou opvallend zijn, aangezien de dichter in dat geval behoorlijk Frans zou moeten kunnen kennen – hij vertaalt immers – en bovendien is de taal van de tekst net als het handschrift gekenmerkt als Zuid-Oost-Vlaams.62 Een ZuidOost-Vlaamse dichter die aantoonbaar Frans kende, moet deze toponiemen toch herkend hebben? Een andere complicerende factor is dat Grammont en Tournay zich in rijmpositie bevinden: zag de dichter zijn kans schoon om de rijmwoorden (bijv. Tornay : vrai) uit de Franse brontekst te recupereren of gebruikte hij de Franse toponiemen omdat hij niet meteen een gepast rijmwoord op de Middelnederlandse variant – wat rijmt op Geraardsbergen? – kon vinden? Of wilde de Middelnederlandse dichter net het bestaan van een onderliggende Franse brontekst veinzen met de keuze voor dergelijke woorden? Wat hier ook van zij: het is merkwaardig dat er in deze Kareltekst – en zeker in de Franse brontekst, als die er is geweest – voor wordt gekozen om de handeling erg specifiek te ‘lokaliseren’ – ‘lokaal’ hier in de betekenis van ‘plaatselijk’. Een relatief onbeduidende stad als Grammont vormt immers het grootse decor van de epische handeling. De vraag is of we een relatie mogen veronderstellen tussen een Geraardsbergs Verdam 1897, 304 (vs. 337-344). Zoals Verdam reeds opmerkte, kan in de verzen 337-338 een werkwoord zijn weggevallen. Sleiderink 2003, 86 en 101 en de bijbehorende noot 15. Vgl. echter Besamusca 2008. Oudenarde is overigens niet noodzakelijk Franstalig en ook varianten van Tornay kunnen gebruikt worden in het Middelnederlands. Niettemin zijn deze benamingen duidelijk exogeen. Kienhorst 1988, 68.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 105
26-02-13 10:35
Queeste 19 (2012) 2
106
publiek en de Grammont-verzen, al dan niet in hun Middelnederlandse vertaling. Wie ervan uitgaat dat de Middelnederlandse dichter het Grammont uit zijn mogelijke grondtekst niet herkende, zal geneigd zijn de Middelnederlandse dichter juist niet in Geraardsbergen te plaatsen: in dat geval had de dichter het toponiem wel herkend en vertaald. Anderzijds moet de dichter in het geval van een vertaling per definitie tweetalig zijn geweest en als zijn taal Zuid-Oost-Vlaams was, wordt het toch onwaarschijnlijk dat de dichter Grammont niet zou herkend hebben. De keuze voor het exogene Grammont in plaats van het Middelnederlandse equivalent Geraardsbergen zou in dat geval een meer onschuldige verklaring kunnen hebben, zoals rijmdwang. De ‘lokalisering’ van de handeling te Grammont kan zo goed een subtiel knipoogje zijn geweest naar een geïntendeerd Geraardsbergs publiek, hetgeen trouwens nog waarschijnlijker is voor de Franse brontekst, als die er geweest is.
Een Gheraert uit Viane? Als we het ontstaan van de hierboven besproken Pepijn-verzen in Rijks-Vlaanderen mogen plaatsen, lijkt sprake van een soort variant op het proces van ‘epische concentratie’ of ‘epische verdichting’: een literair procédé waarbij een geleidelijke versmelting plaatsvindt die een verzameling van oudsher verschillende epische verhaalelementen tot één nieuwe geconcentreerde of verdichte epische verhaaleenheid herleidt.63 In het geval van de Grammont-passage zou het gaan om een creatief verdichtingsproces waarbij de grenzen tussen realiteit en fictie vervagen via het ‘lokaliseren’ van teksten. Als de dichter schreef voor een Geraardsbergs publiek, situeerde hij deze fictionele gebeurtenissen immers in een wel erg herkenbaar, quasi-realistisch decor. Van een dergelijke geografische verwijzing mogen we aannemen dat zij een effect van herkenning zal hebben teweeggebracht bij het geïntendeerd publiek. Met de stad Grammont komt men bovendien dicht in de buurt van Viane, vandaag een kleine deelgemeente van Geraardsbergen op een steenworp van het stadscentrum. Ook die plek is op fascinerende wijze verbonden met een Middelnederlandse Kareltekst: Gheraert van Viane.64 In een artikel uit 2004 trachtte Spijker deze Middelnederlandse ridderroman – een bewerking van de Oudfranse Girart de Vienne – namelijk te verbinden met Viane.65 Ook in deze roman staat een erg ‘lokaal’ toponiem, Viane, immers centraal. Natuurlijk, merkt Spijker op, verwijst Viane in de eerste plaats naar het Franse Vienne nabij Lyon, de legendarische stad van herkomst van de titelheld. Toch acht zij een associatieve link met het plaatsje nabij Geraardsbergen aannemelijk: het optreden van de heren van Viane is ruimschoots geattesteerd in verschillende (Nederlandstalige) oorkondes aan het einde van de dertiende eeuw en wat meer is: verschillende ridders uit het geslacht-Viane droegen inderdaad de naam Geraerd. Het is begrijpelijk dat Spijker stelt: Kuiper 2002;Van den Berg & Besamusca 1992, 12. Kienhorst 1988, 61-22. Spijker 2004; vgl. Besamusca & Van den Berg 1992, 21.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 106
26-02-13 10:35
Mike Kestemont
Keizerlijk Vlaanderen
107
It remains to be proven, but it is feasible that the French chanson de geste was adapted into Middle Dutch for one of these (certainly not indigent) Gerards van Viane or that one of them had a manuscript made with the Middle Dutch text.66
Spijkers pleidooi wordt door de voorgaande sectie kracht bijgezet: dergelijke, voor ons soms merkwaardig ‘lokale’ associaties tussen geografie en Karelepiek kunnen populair zijn geweest in Rijks-Vlaanderen rond 1300.67 Maar mag men zulke Karelteksten – in welke taal dan ook – wel verbinden met zulke, toch eerder kleine plaatsen? Tot enkele jaren geleden was het in de mediëvistiek nog gebruikelijk om aan te nemen dat middeleeuwse literatuur een verschrikkelijk dure aangelegenheid vormde: bestonden er in dergelijke kringen wel interesse, laat staat middelen, voor het consumeren van dergelijke luxe-producten? Die vragen worden steeds vaker genuanceerd: er is eigenlijk geen reden meer om de iets minder gegoede adel als publieksgroep of zelfs opdrachtgever van Middelnederlandse literatuur uit te sluiten.68 Wat betreft het huis van Viane kan hier trouwens gewezen worden op een ander zelden opgemerkt gegeven uit kunsthistorische hoek. Omstreeks 1290 wordt in het cisterziënzerklooster van Beaupré, nabij Geraardsbergen, een prachtig antifonarium geïllumineerd.69 De ongetwijfeld gegoede begunstigsters van het boek maken zich in de miniaturen bekend als twee adellijke vrouwen in geknielde gebedshouding: Domicella de Viana en Domicella Clementia. De eerstgenoemde vrouw is door kunsthistorici geïdentificeerd als Marie de Bornaing, echtgenote van Geraert van Viane.70 Het koppel vermaakte ettelijke giften aan het klooster. Het rijkelijk uitgevoerde boek, aangelegd in opdracht van vrouwen van het huis van Viane, wordt geduid als een van de hoogtepunten van de middeleeuwse illuminatiekunst in onze streken. Het mag duidelijk zijn dat dit element vanuit kunsthistorische hoek alvast één zaak aannemelijk maakt: het zou een grof vooroordeel zijn te stellen dat deze adel de interesse dan wel de fondsen voor culturele projecten ontbeerd zou hebben. Als de Vianes genoeg geld in huis hadden voor de bekostiging van een dergelijk hoogstaand cultuurproduct, waarom kunnen zij deze fondsen dan niet hebben aangewend voor de handschriften die ons resten aan Middelnederlandse Karelepiek?
Slotbeschouwing In dit essay ben ik vertrokken vanuit Berteloots recente vaststelling dat veel (veertiende-eeuwse) Middelnederlandse handschriften in de grensstreek tussen Vlaanderen en Brabant worden gesitueerd. De taal van opvallend veel wereldlijke handschriften wijst immers in de richting van de Denderstreek, oftewel de driehoek tussen Aalst, Spijker 2004, 69. Zie ook Kestemont 2011. Sleiderink 2003, 161;Van Oostrom 2006, 225; Kestemont 2010, 271-272; Caers 2011, 239-240. Een anonieme reviewer merkte tevens op dat verschillende Middelnederlandse oorkonden zijn overgeleverd uit Viane, hetgeen op het bestaan van een volkstalig schrijfcentrum wijst. Zie daarvoor bijv. de ambtelijke bescheiden uit het Corpus Gysseling via de index op plaats van herkomst (Cd-rom Middelnederlands 1998). De Rynck e.a. 2002, 50 (afbeelding) en 178-179 (ook op index). Zie ook Spijker 1980, 120-121, n. 17.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 107
26-02-13 10:35
108
Queeste 19 (2012) 2
Oudenaarde en Brussel. Die bovengemiddelde handschriftproductie kan op het eerste zicht vreemd lijken, want het gaat om een relatief klein gebied. Als letterkundige is het voor mij moeilijk de vele lokaliseringen van handschriften in deze streek te evalueren. In dit artikel heb ik daarom geen grootschalig pleidooi willen voeren voor het verbinden met de Denderstreek van het leeuwendeel van de Middelnederlandse handschriftproductie. In dit essay heb ik wél willen verkennen of het inderdaad zo vreemd zou zijn als de Denderstreek, het zuidelijke deel van ‘Rijks-Vlaanderen’, een relatief zwaarwichtige bijdrage heeft geleverd aan de Middelnederlandse literatuurgeschiedenis. Tot slot van deze bijdrage lijkt het aangewezen om nog kort ruimte te maken voor enkele kritische bemerkingen. Zo moet men opmerken dat de door Berteloot aangeduide geografische driehoek slechts een gedeeltelijke overlapping vertoont met Rijks-Vlaanderen, namelijk het zuiden daarvan. De productie van Middelnederlandse handschriften en teksten schijnt meer bescheiden zijn geweest in het noordelijke Rijks-Vlaanderen (bijvoorbeeld De Vier Ambachten). Eventueel kan dit kwantitatieve verschil worden verklaard door de lagere bevolkingsdichtheid in deze noordelijke gebieden, maar hoe dan ook mag men Berteloots bevindingen dus niet extrapoleren naar heel Keizerlijk Vlaanderen. Van den vos Reynaerde is wél een tekst die wij in het noorden van Rijks-Vlaanderen mogen plaatsen: de tekst bevat talloze referenties naar relatief kleine gehuchtjes in de streek. Als wij de auteur bovendien mogen gelijkstellen met Willem van Boudelo, valt te wijzen op de nabijheid van Diederik van Assenede, de dichter achter Floris ende Blancefloer die quasi-gelijktijdig met Willem Boudelo klerk aan het grafelijke hof moet zijn geweest.71 Hier stoten wij echter op het probleem dat deze werken, net als veel andere handschriften, ook tot de invloedssfeer van het Gentse stedelijke milieu moeten hebben behoord. Het strikte onderscheid tussen Kroon- en Rijks-Vlaanderen is nauwelijks toepasbaar op heel wat literatuur die in Gent werd (af)geschreven.72 De grens tussen Kroon-Vlaanderen en Rijks-Vlaanderen schijnt even wazig te zijn geweest als die tussen Rijks-Vlaanderen en Brabant. Toch hebben zich hierboven enkele duidelijke verschillen afgetekend tussen de literatuurproductie in Kroon- en Rijks-Vlaanderen. Ten eerste is in navolging van Berteloot gewezen op een kwantitatief verschil: in het Vlaanderen boven de Schelde schijnen verhoudingsverwijs veel minder handschriften afgeschreven dan in Rijks-Vlaanderen. Of er ook inhoudelijke verschillen bestonden tussen de literatuur aan weerszijden van de rijksgrens, valt moeilijker te beargumenteren maar dit is allesbehalve uitgesloten. Hier zij zeker verwezen naar de tweedeling die Van den Berg in de Middelnederlandse epiek zag.73 Hij onderscheidde een groep werken die invloed van het grafelijk hof zouden verraden en bracht deze – opvallend genoeg – in verband met de
De identificatie van Willem van Boudelo is voorgesteld in Van Daele 2005. Hij heeft ook gewezen op de nabijheid van Diederic van Assenede. Tot deze Gentse literatuur rekent Van den Berg (1998, 254) naast enkele didactische werken Floris ende Blancefloer en de Roman van Walewein. Van den Berg 1998.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 108
26-02-13 10:35
Mike Kestemont
Keizerlijk Vlaanderen
109
Kroon-Vlaamse centra Gent en Brugge.74 Daartegenover plaatste hij een meer ‘perifere’ groep werken die een andere, meer primitieve sfeer ademen.75 Valt dit onderscheid tussen een ‘centrale’ en een ‘perifere’Vlaamse literatuur in verband te brengen met het onderscheid tussen Kroon- en Rijks-Vlaanderen dat hierboven aan de orde is gesteld? De tekstsoort van de Middelnederlandse Karelepiek, bijvoorbeeld, schijnt beneden de Schelde over het algemeen beter verankerd te zijn geweest dan boven de Schelde, hetgeen reeds in het verleden is verklaard door het relatief onafhankelijke statuut van de plaatselijke adel. Casussen als de Geraardsbergse Pepijn-verzen of de Gheraert van Viane illustreren op speelse wijze hoe welig Middelnederlandse literatuur kon tieren in het literaire douanegebied tussen Romania en Germania.
Summary The language of a majority of Middle Dutch secular manuscripts points towards a relatively small region as their place of origin: the triangular area in Southern Flanders between Oudenaarde, Aalst and Brussels. Recently, Berteloot correctly stressed the apparent awkwardness of this situation. In this essay I discuss this region’s special status as a part of Imperial Flanders (Rijks-Vlaanderen), the transition area between Flanders and Brabant. A number of factors helps to account for the substantial literary activity in this region, such as the relative political independence of the local nobility. Finally, I discuss two small case studies in the light of this view, namely the localisation of two Middle Dutch chansons de geste: Leiden, ub, Ltk. 1199 (‘Pepin’s Treason’) and Gheraert van Viane (Girart de Vienne). Adres van de auteur: Universiteit Antwerpen, Stadscampus Prinstraat 13, kamer d.118 b-2000 Antwerpen
[email protected]
Bibliografie Van den Berg, E., ‘Genre en gewest: de geografische spreiding van de ridderepiek’, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 103 (1987), 1-36. Van den Berg, E., ‘Stedelijke ridderepiek?’, in: J.D. Janssens e.a. (red.), Op avontuur. Middeleeuwse epiek in de Lage Landen. Amsterdam: Prometheus, 1998, 247-260, 360-367 (Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen 18). Van den Berg, E. & A. Berteloot, ‘Van dichter tot kopiist: een dialectgeografisch onderzoek’, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 110 (1994), 34-54. Van den Berg 1998, 258. Van den Berg 1998, bijv. 247.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 109
26-02-13 10:35
110
Queeste 19 (2012) 2
Van den Berg, E. & B. Besamusca, ‘De Karelepiek in vogelvlucht’, in: E.Van den Berg & B. Besamusca (red.), De epische wereld. Middelnederlandse Karelromans in wisselend perspectief. Muiderberg: Coutinho, 1992, 9-23. Besamusca, B., ‘De Vlaamse opdrachtgevers van Middelnederlandse literatuur: een literair-historisch probleem’, in: De nieuwe taalgids 84 (1991), 150-162. Besamusca, B., ‘Unidentifizierte mittelniederländische Karlsepen. Die idée fixe der mittelniederländischen Literatur als Übersetzungsliteratur’, in: H.J. Ziegeler (red.), Chanson de geste im europäischen Kontext. Ergebnisse der Tagung der Deutschen Sektion der ICLS am 23. und 24.4.2004 in Köln. Göttingen: V&R Unipress, 2008, 26-35 (Encomia Deutsch 1). Biemans, J., “Onsen Speghele Ystoriale in Vlaemsche”. Codicologisch onderzoek naar de overlevering van de “Spiegel historiael” van Jacob van Maerlant, Philip Utenbroeke en Lodewijk van Velthem, met een beschrijving van de handschriften en fragmenten. Leuven: Peeters, 1997 (Schrift en schriftdragers in de middeleeuwen 2). Bijsterveld, A.-J. & D.Van de Perre (ed.), Het mirakelboek en de stichtingsgeschiedenis van de Ninoofse abdij. Leuven: Universitaire Pers Leuven, 2001 (Symbolae Facultatis Litterarum Lovaniensis. Series B 24). Brinkman, H., ‘Het wonder van Molenbeek. De herkomst van de tekstverzameling in het handschrift-Van Hulthem’, in: Nederlandse letterkunde 5 (2000), 21-46. Caers, B., ‘Een “buchelin inn flemishe”. Over ontstaan en verspreiding van de ridderepiek in de Nederlanden (ca. 1150-1450)’, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 127 (2011), 223-251. Caers, B. & M. Kestemont, ‘De datering van de Middelnederlandse ridderepiek’, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 121 (2011), 1-59. Cd-rom Middelnederlands.Woordenboek en teksten. Den Haag: Sdu, 1998. Croenen, G., ‘Regions, Principalities and Regional Identity in the Low Countries: The Case of the Nobility’, in: P. Ainsworth & T. Scott (red.), Regions and Landscapes. Reality and Imagination in Late Medieval and Early Modern Europe. Oxford et al.: Peter Lang, 2000, 139-153. Van Daele, R., ‘De robotfoto van de Reynaertdichter. Bricoleren met de overgeleverde wrakstukken: “cisterciënzers”, “grafelijk hof ” en “reynaertmaterie”’, in: Tiecelijn 18 (2005), 179-205. Duvivier, C., La querelle des d’Avesnes et des Dampierre jusqu’à la mort de Jean d’Avesnes (1257) 1-2. Brussel: C. Muquardt, 1894. Ganshof, F.-L., ‘Les origines de la Flandre Impériale. Contribution à l’histoire de l’ancien Brabant’, in: Annales de la Société royale d’archéologie de Bruxelles 46 (1942-1943), 99-137. Geivers, R., Nieuwe historische atlas.Tweede editie. Antwerpen: De Boeck, 2009. Govers, M.-J. e.a. (ed.), Het Geraardsbergse handschrift: hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, 837-845. Hilversum:Verloren 1994 (Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden 1). Hoppenbrouwers, C., Het regiolect: van dialect tot algemeen Nederlands. Muiderberg: Coutinho, 1990. Heirbaut, D., ‘Vlaanderen in 1302: alleen Kroon-Vlaanderen? De Romeinsrechtelijke regel “de bijzaak volgt de hoofdzaak” toegepast op Rijks-Vlaanderen’, in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 71 (2003), 65-77. De Hommel-Steenbakkers, N. (ed.), Een openbaring: Parijs, Bibliothèque nationale, Ms. Néerlandais 3. Nijmegen: Nijmegen University Press, 2001 (Nijmeegse kunsthistorische studies 9). Kestemont, M., ‘Seghers wapenfeiten. Oude en nieuwe hypotheses omtrent de “Trojeroman”, het huis van Gaasbeek en het handschrift-Van Hulthem’, in: Spiegel der Letteren 52 (2010), 249-275. Kestemont, M., ‘Tussen feit en fictie. Over Roelands wapenschild en een Zuid-Vlaams ontstaansmilieu voor de Middelnederlandse “Fierabras”’, in: Nederlandse letterkunde 16 (2011), 1-18. Kienhorst, H., De handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek. Een codicologische beschrijving 1. Deventer: Sub rosa, 1988 (Deventer Studiën 9). Kienhorst, H. & Mulder, W., ‘Fragment van een Middelnederlandse vertaling van het “Chanson d’Aspremont”’, in: Spiegel der Letteren 40 (1998), 299-307. Kienhorst, H., ‘De “Wrake van Ragisel”-fragmenten. Lay-out en opkomst van het literaire handschrift in de dertiende eeuw’, in: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 6 (1999), 49-66.
Queeste 20122_binnenwerk.indd 110
26-02-13 10:35
Mike Kestemont
Keizerlijk Vlaanderen
111
Kienhorst, H., Lering en stichting op klein formaat. Middelnederlandse rijmteksten in eenkolomsboekjes van perkament 1. Onderzoek. Leuven: Peeters, 2005 (Miscellanea Neerlandica 31). Kienhorst, H. & K. Schepers (ed.), Het Wiesbadense handschrift. Hs. Wiesbaden, Hessisches Hauptstaatsarchiv, 3004 B 10. Hilversum:Verloren, 2009 (Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden 11). Koch, A.C.F., ‘Het Land tussen Schelde en Dender vóór de inlijving bij Vlaanderen (met een opmerking over het ontstaan van Oudenaarde)’, in: A.C.F. Koch, Tussen Vlaanderen en Saksen. Uit de verspreide geschiedkundige opstellen van A.C.F. Koch (1923-1990), Hilversum: Verloren, 1992, 19-34 (Middeleeuwse Studies en Bronnen 29). Kuiper, W. (ed.), “Die riddere metten witten scilde”. Oorsprong, overlevering en auteurschap van de Middelnederlandse “Ferguut”, gevolgd door een diplomatische editie en een diplomatisch glossarium. Amsterdam: Schipbouwer & Brinkman, 1989 (Thesaurus 2). Kuiper, W., ‘Epische concentratie of epische verdichting’, in: G.J. van Bork e.a. (red.), Letterkundig Lexicon voor de neerlandistiek, 2002. Geraadpleegd op 29/09/2010, http://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/. Kwakkel, E., Die dietsche boeke die ons toebehoeren. De kartuizers van Herne en de productie van Middelnederlandse handschriften in de regio Brussel (1350-1400). Leuven: Peeters, 2002 (Miscellanea Neerlandica 27). Maximilianus, P. (ed.), Sinte Franciscus leven van Jacob van Maerlant 1-2. Zwolle: Tjeen Willink, 1954 (Zwolse drukken en herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden 7). McIntosh, A., M.L. Samuels & M. Benskin, A Linguistic Atlas of Late Medieval English.Volume One. General Introduction, Index of Sources, Dot Maps. Aberdeen: Aberdeen University Press, 1986. Rem, M., De taal van de klerken uit de Hollandse grafelijke kanselarij (1300-1340). Amsterdam: Stichting Neerlandistiek vu, 2003 (Uitgaven Stichting Neerlandistiek vu 39). Kuiper,W., H. Hendriks & S. Koetsier (red.), REMLT. Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten. Corpus Epiek (beta versie). Geraadpleegd op 29/09/2010, http://cf.hum.uva.nl/dsp/ scriptamanent/remlt/remltindex.htm. De Rynck, P. e.a. (red.), Meesterlijke middeleeuwen. Miniaturen van Karel de Grote tot Karel de Stoute, 8001475. Zwolle e.a.: Waanders e.a., 2002. Sleiderink, R., De stem van de meester. De hertogen van Brabant en hun rol in het literaire leven (1106-1430). Amsterdam: Prometheus, 2003 (Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen 25). Spijker, I., “Geraert van Viane”: aanzet tot een nieuwe editie en verkennend onderzoek naar de plaats in de “Girart de Vienne”-overlevering. Onuitgegeven scriptie, Rijksuniversiteit Utrecht, 1980. Spijker, I., ‘Gheraert van Viane’, in: Olifant 23 (2004), 63-78. Van Oostrom, F.P., ‘Het verraad van Pepijn (Leiden, U.B., Ltk. 1199)’, in: S. Buitink, A.M.J.Van Buuren & I. Spijker (red.), Rapiarijs. Een afscheidsbundel voor Hans van Dijk. Utrecht: Instituut De Vooys voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1987, 83-84. Van Oostrom, F., Academische kwesties.Van middeleeuwse literatuur naar universiteit en maatschappij. Utrecht: Universiteit Utrecht, 2003 (Oratie uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van Universiteitshoogleraar in de letteren aan de Universiteit Utrecht op vrijdag 15 mei 2003). Van Oostrom, F., Stemmen op schrift. Een geschiedenis van de Nederlandse literatuur van het begin tot 1300. Amsterdam: Prometheus, 2006 (Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1). Verdam, J. (ed.), ‘Fragment van een Onbekenden Ridderroman’, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 16 (1897), 294-305. Vermaseren, B., Atlas: algemene en vaderlandse geschiedenis.Twintigste druk. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1971. Willaert, F., De ruimte van het boek: literaire regio’s in de Lage Landen tijdens de Middeleeuwen. Leiden: Stichting Neerlandistiek Leiden, 2010 (Bert van Selm-lezing 19).
Queeste 20122_binnenwerk.indd 111
26-02-13 10:35