Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Lore Clerix
De literair-sociologische inbedding van migrantenauteurs in Nederland en Vlaanderen Een vergelijking aan de hand van de debuutromans van Said El Haji en Rachida Lamrabet
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de Vergelijkende Moderne Letterkunde 2015
Promotor
Prof. dr. Yves T’Sjoen Vakgroep Letterkunde
Woord vooraf
Graag wil ik een aantal mensen bedanken die met hun steun en aanmoedigingen hebben bijgedragen tot het ontstaan van deze masterproef. In de eerste plaats natuurlijk mijn promotor, prof. Dr. Yves T’Sjoen, die mij met zijn vele nuttige opmerkingen en opbouwende kritiek steeds weer op het juiste pad bracht. Bovendien wakkerde zijn enthousiasme mijn nieuwsgierigheid naar dit onderwerp nog verder aan.
Daarnaast heb ik tijdens het schrijven van mijn masterscriptie erg veel steun gehad aan mijn vrienden en ik wil hen dan ook graag bedanken voor de moed die ze mij tot op het laatste moment inspraken. Zij begrepen mij als geen ander en vormden de perfecte uitlaatklep voor kleine frustraties en onzekerheden. Verder bedank ik hen voor de luchtige babbeltjes tussendoor en voor de momenten van ontspanning en afleiding.
Ten slotte bedank ik mijn ouders die mij steeds hun volledige vertrouwen schonken en mij tegelijkertijd de nodige vrijheid gaven om mijn masterproef tot een goede einde te brengen. Ook in de mindere momenten wanneer het mij aan inspiratie en motivatie ontbrak, stonden zij mij bij met geruststellende woorden.
Inhoud Woord vooraf .......................................................................................................................................................................2 Inleiding .................................................................................................................................................................................7 1 Schets van de migrantenliteratuur in Nederland en Vlaanderen............................................................ 12 1.1 Inleiding ................................................................................................................................................................. 12 1.2 Migrantenliteratuur als product van de multiculturele samenleving .......................................... 13 1.3 De opkomst van migrantenliteratuur ........................................................................................................ 16 1.4 Ondersteunende initiatieven van migrantenliteratuur ...................................................................... 18 1.5 Receptie van migrantenliteratuur ............................................................................................................... 21 1.6 Het probleem van de terminologie ............................................................................................................. 22 1.7 Kenmerken van migrantenliteratuur ......................................................................................................... 24 1.8 Enkele bemerkingen ......................................................................................................................................... 27 2. Said El Haji .................................................................................................................................................................... 29 2.1 Korte biografie ..................................................................................................................................................... 29 2.2 Oeuvre ..................................................................................................................................................................... 30 2.3 De dagen van Sjaitan ......................................................................................................................................... 32 2.3.1 Thematische analyse ................................................................................................................................ 34 2.3.2 Stijl- en taalgebruik................................................................................................................................... 40 2.4 Receptieonderzoek ............................................................................................................................................ 42 3. Rachida Lamrabet ...................................................................................................................................................... 44 3.1 Korte biografie ..................................................................................................................................................... 44 3.2 Oeuvre ..................................................................................................................................................................... 45 3.3 Vrouwland.............................................................................................................................................................. 48 3.3.1 Thematische analyse ................................................................................................................................ 50 3.3.3 Stijl- en taalgebruik................................................................................................................................... 58 3.4 Receptieonderzoek ............................................................................................................................................ 61 Conclusie............................................................................................................................................................................. 64 Bibliografie ........................................................................................................................................................................ 67
Aantal woorden: 20 808
Inleiding Op 13 mei 2015 mocht de Marokkaans-Vlaamse schrijver Fikry El Azzouzi de 65e Arkprijs van het Vrije Woord in ontvangst nemen. De prijs wordt jaarlijks uitgereikt aan een Vlaams auteur die opvalt door zijn eigenzinnigheid en die zich inzet voor de vrijheid van meningsuiting en denken. De jury bekroont El Azzouzi omdat hij “een moedige stem laat horen in de Nederlandstalige literatuur”. (Hellemans 2015) Verder vermeldt het juryrapport: "Met een behendige pen en snijdende humor schetst hij het beeld van een generatie jongeren die zingeving en identiteit zoekt in onze samenleving." (Hellemans 2015) Op de website van de Arkprijs staat ook nog: “Fikry El Azzouzi gooit een wereld open die dichtbij is maar helaas voor velen onbekend.” Uit deze verklaringen mag blijken dat de auteur vooral werd gekozen op basis van inhoudelijke kwaliteiten en de boeiende inzichten die hij biedt. De Arkprijs bekroont El Azzouzi met andere woorden niet enkel om literaire redenen maar ook omwille van sociologische motieven: hij is een interessante stem in het maatschappelijke debat over immigratie en integratie. Graag wil ik het verband leggen tussen de Vlaamse auteur El Azzouzi en de zogenaamde Nederlandstalige migrantenliteratuur. Midden jaren negentig debuteerden in Nederland enkele auteurs met een gelijkaardige culturele achtergrond. De jonge schrijvers groeiden allemaal op in een gezin van migranten waarvan de meesten uit Marokko kwamen. De bekendste namen zijn Hafid Bouazza, Abdelkader Benali en Mustafa Stitou. Op basis van enkele gemeenschappelijke kenmerken, de ontstaanscontext van hun werk enerzijds en inhoudelijke en stilistische aspecten anderzijds, bracht men hun werk samen onder de noemer migrantenliteratuur. In eerste instantie zagen de auteurs de voordelen in van de naambekendheid die de term met zich meebracht. Na een tijd werd het etiket echter een beklemmend keurslijf dat hen afremde in hun creativiteit. Er ontstond protest tegen het begrip migrantenliteratuur dat niet enkel voorbijgaat aan de individuele verschillen tussen de auteurs maar dat bovendien vaak negatieve connotaties meedraagt. Vooraanstaande literaire stemmen riepen op geen onderscheid te maken binnen de Nederlandse letteren en ze stonden erop de nieuwe auteurs evenwaardig te beoordelen. Hugo Brems merkt in zijn literatuurgeschiedenis Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 op dat naarmate allochtone auteurs verder hun plaats innemen in het literaire landschap, ze kritischer beoordeeld worden. 7
(Brems 2006: 672) “Die ‘natuurlijke’ ontwikkeling, waarbij schrijvers ongeacht hun afkomst en hun thematiek als Nederlandse schrijvers worden gezien en beoordeeld, heeft zich inderdaad ten dele voorgedaan.” (Brems 2006: 673) Op het eerste gezicht zie ik Brems stelling bevestigd: de term migrantenliteratuur die de basis vormde voor de scheiding binnen de Nederlandse letteren, wordt nu zo goed als niet meer gebruikt. Zo verwijst de journalist in het artikel dat verslag uitbrengt over de uitreiking van de Arkprijs weliswaar wél naar de Marokkaanse cultuur van El Azzouzi maar hij pint hem niet vast op zijn ‘migrant-zijn’. Toch wil ik in alle voorzichtig stellen dat er in sommige gevallen nog steeds een andere perceptie is rond auteurs met een migratieverleden en dat hun literatuur ook nog op een andere manier wordt beoordeeld. Hoewel de toekenning van de Arkprijs aan El Azzouzi absoluut een stap in de goede richting is, heb ik toch mijn bedenkingen. Eerder haalde ik al aan dat de prijs werd uitgereikt op basis van dubbele motieven. Verder zou er binnen de jury grote onenigheid bestaan hebben en tot slot heeft deze prijs een grote precedentwaarde: het is de eerste belangrijke prijs voor een Vlaming met andere roots, na de Debuutprijs voor Vrouwland van Rachida Lamrabet. De prijs lijkt zo meer weg te hebben van een maatschappelijke aanmoediging dan van een literair statement. Dit alles sterkt mij in mijn mening dat de literatuur van auteurs met een migratieverleden nog niet helemaal aanvaard is. Bovendien denk ik dat er op dit vlak een groot verschil waar te nemen is tussen Nederland en Vlaanderen. In Nederland vormde er zich een hele hype rond migrantenliteratuur wat een intens debat met zich mee bracht. De auteurs ontketenden als het ware een revolutie waardoor ze hun plaats in het Nederlandse literaire systeem opeisten. In Vlaanderen behoort Fikry El Azzouzi samen met Rachida Lamrabet en Mustafa Kör tot een select groepje van belangrijke allochtone stemmen in de literatuur. De meeste Vlamingen, zelfs die met een interesse in literatuur, hebben nog nooit van deze namen gehoord. Zowel in de ontstaanscontext, de perceptie en receptie van migrantenliteratuur als in de maatschappij zelf zijn er dus grote verschillen aan te wijzen. In deze masterproef onderzoek ik in hoeverre deze verschillen ook echt aanwezig zijn in de literatuur van auteurs met een migratieverleden. Daarom analyseer ik het debuutwerk van twee auteurs met een Marokkaanse achtergrond: De dagen van Sjaitan (2000) van de Nederlander Said El Haji en Vrouwland (2007) van de Vlaamse Rachida Lamrabet. Ik tracht met dit onderzoek de verschillen en gelijkenissen tussen de literair8
sociologische inbedding van migrantenauteurs in Nederland en Vlaanderen te begrijpen. Om op basis van deze twee auteurs algemene uitspraken te doen over de verschillen tussen Nederland en Vlaanderen is natuurlijk onmogelijk en daar ben ik mij van bewust. Ik heb daarom niet de intentie een totaalantwoord te bieden. Dit onderzoek dient meer als aanzet voor verdere studies. Ik wijs hieronder graag op enkele bedenkingen die mijn onderzoek oproept. Zo lijkt de afstand in tijd tussen het debuut van El Haji en Lamrabet op het eerste gezicht problematisch bij een vergelijkend onderzoek. Toch is dit niet zo. Het verschil past binnen de ontstaanscontext van migrantenliteratuur aangezien het in Vlaanderen tien jaar langer duurt alvorens er migrantenauteurs debuteren. Verder kan men tegenwerpen dat er al veel onderzoek is gevoerd naar migrantenliteratuur. Toch is het onderzoek dat ik in deze masterproef voer vernieuwend omwille van de nieuwe insteek die ik bied. Ik kies voor de relatief onbekende auteurs El Haji en Lamrabet om zo een nieuw licht te werpen op wat we al weten over het werk van bijvoorbeeld Bouazza of Benali. Bovendien vallen De dagen van Sjaitan en Vrouwland na de hype van de migrantenliteratuur en is het dus mogelijk om eventuele verschuivingen waar te nemen. Daarnaast tracht ik een vernieuwende bijdrage te leveren aan de problematiek door een onderzoek te voeren dat zowel literairsociologisch als comparatief is. Tot slot zou een kritische opmerking kunnen zijn dat mijn onderzoek niet echt actueel is. De eerste migrantenauteurs zoals Benali en Bouazza debuteerden ondertussen toch al zo’n twintig jaar geleden. Toch ben ik van mening dat het onderwerp nog altijd aan de orde is. Dit blijkt enerzijds uit de toekenning van de Arkprijs aan Fikry El Azzouzi en anderzijds uit het maatschappelijk debat: het onbegrip tussen verschillende culturen lijkt enkel maar groter te worden met de massale opkomst van extreemrechtse partijen in Europa en de radicalisering van vele moslimjongeren. Deze masterproef bestaat uit drie grote delen. In het eerste hoofdstuk benader ik migrantenliteratuur vanuit algemeen oogpunt. Ik geef een overzicht van alle elementen die hebben bijgedragen tot de opkomst en verdere ontwikkeling van het fenomeen. Ik heb hierbij vooral oog voor verschillen tussen Nederland en Vlaanderen. In mijn overzicht komt Nederland steeds eerst aan bod en ik vul waar nodig aan met waardevolle informatie uit Vlaanderen. Ik maak deze keuze omdat het fenomeen in Nederland startte en daar ook veel omvangrijker was. Na een korte inleiding benader ik migrantenliteratuur als een product van de multiculturele samenleving. Ik behandel zowel de verschillende 9
migratiestromen als de aanpassingsmoeilijkheden die in een samenleving met diverse culturen ontstaan. In de twee volgende paragrafen bekijk ik de doorbraak van enkele allochtone auteurs en de instellingen die bijdroegen tot hun opkomst. Vervolgens bestudeer ik de manier waarop de literaire kritiek reageerde op deze nieuwkomers. Onder paragraaf 1.6 schets ik de problematische aard van termen als allochtone literatuur en migrantenliteratuur. Deze benamingen werken stigmatiserend en roepen slechte connotaties op. Ik maak dan ook enkele kritische kanttekeningen bij de termen. Toch kies ik er voor om in deze scriptie de benamingen te gebruiken om niet in terminologische onduidelijkheden te vervallen. Wanneer ik de begrippen gebruik is dit dus wel altijd met de opmerkingen uit het eerste hoofdstuk in gedachten. Verder laat ik ook enkele kenmerken van migrantenliteratuur aan bod komen die betrekking hebben op taalgebruik, thematiek, vertelling en setting. Graag wil ik onderstrepen dat deze opsomming van losse kenmerken geen totaalbeeld vormt van de literatuur van migrantenauteurs. Deze eigenschappen helpen mij enkel bij de interpretatie van De dagen van Sjaitan en Vrouwland in hoofdstuk twee en drie. Het is binnen dit algemene kader dat ik in hoofdstuk één schets dat de afzonderlijke analyses moeten worden geïnterpreteerd. Ik sluit het inleidend hoofdstuk af door enkele kritische bemerkingen te maken. Na het algemene overzicht, concentreer ik mij in hoofdstuk twee en drie op specifieke casestudies van het debuut van El Haji en Lamrabet. In hoofdstuk twee zoom ik in op de Marokkaans-Nederlandse Said El Haji. Ik open dit deel met een korte beschrijving van de biografie en het oeuvre van de auteur. Hierin passeren ook zijn opvattingen over poëtica en identiteit. Vervolgens spits ik mij volledig toe op zijn debuutroman De dagen van Sjaitan. Mijn analyse is hoofdzakelijk thematisch met oog voor personages, setting en verteltechnische elementen. Daarna breng ik El Haji’s stijl en het taalgebruik onder de aandacht. Het derde hoofdstuk is op dezelfde manier opgebouwd als het voorgaande en legt zich toe op de Marokkaans-Belgische Rachida Lamrabet. Ik onderzoek haar debuut Vrouwland ook vanuit thematisch standpunt maar leg andere accenten. In de analyses probeer ik te achterhalen op welke manier beide auteurs het hele discours over migrantenliteratuur in hun werk hebben geïntegreerd en in welke mate de veronderstelde kenmerken aanwezig zijn. Na beide analyses volgt een aansluitend receptieonderzoek. Hierin onderzoek ik hoe De dagen van Sjaitan en Vrouwland door de literaire pers zijn ontvangen en in hoeverre er in de recensies wordt verwezen naar de
10
Marokkaanse achtergrond van de auteurs. Hierbij ben ik vooral geïnteresseerd in mogelijke verschillen in receptie tussen Nederland en Vlaanderen. In de conclusie breng ik de twee analyses die ik afzonderlijk presenteerde samen en vergelijk ik de manier waarop beide auteurs omgaan met de problematiek. Ik focus hierbij op de opmerkelijkste gelijkenissen en verschillen. Vervolgens vat ik de belangrijkste resultaten van mijn onderzoek nog eens samen en probeer ik te bekijken op welke manier de literair-sociologische inbedding van El Haji en Lamrabet verschilt. Tot slot geef ik nog enkele aanzetten voor verder onderzoek op het gebied van de migrantenliteratuur.
11
1 Schets van de migrantenliteratuur in Nederland en Vlaanderen 1.1 Inleiding In dit hoofdstuk tracht ik een algemeen beeld te schetsen van het fenomeen van de migrantenliteratuur in Nederland en Vlaanderen. Zoals de term aangeeft, is dit soort literatuur het resultaat van een historisch en sociologisch proces: de migratie. Door de vele migratiestromen na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde de Nederlandse en Vlaamse maatschappij zich geleidelijk aan tot een multiculturele samenleving. In deel één bespreek ik migrantenliteratuur binnen dit kader. In een tweede deel ga ik in op de opkomst van de allochtone literatuur of migrantenliteratuur. Het containerbegrip migrantenliteratuur omvat erg uitlopende auteurs maar ik concentreer mij in wat volgt enkel op de literatuur van jonge Nederlandse en Vlaamse schrijvers van voornamelijk Marokkaanse en Turkse afkomst. In het midden van de jaren negentig debuteerden in Nederland een heel aantal auteurs van vreemde origine en er was sprake van een heuse hype. In Vlaanderen duurt het veel langer alvorens er allochtone auteurs op de voorgrond treden. Bovendien zijn het individuele stemmen en in Vlaanderen is er dus geen fenomeen. De bevordering en receptie van allochtone auteurs speelden een grote rol bij de opkomst van migrantenliteratuur, daarom bespreek ik ze aansluitend onder 1.4 en 1.5. Het zesde deel handelt over het problematische karakter van de term migrantenliteratuur. Zowel recensenten en literatuurwetenschappers als de auteurs zelf hebben zich verzet tegen het gebruik van dit begrip onder meer omdat het stigmatiserend zou werken. Toch ben ik van mening dat het een waardevolle term is, zeker binnen de opzet van deze scriptie. Daarom tracht ik ook de voordelen en voorstanders van het begrip migrantenliteratuur te tonen. Tot slot geef ik de ‘kenmerken’ weer op basis waarvan men verschillende auteurs onder het etiket migrantenliteratuur plaatste. Zowel Nederland als Vlaanderen kenden voor de opkomst van deze nieuwe groep schrijvers al vele auteurs met een andere culturele achtergrond dan autochtone Nederlandstalige schrijvers. In Nederland gaat het dan voornamelijk over migranten uit de oud-kolonies, dus auteurs van Surinaamse, Antilliaanse of Indische origine. In 12
Vlaanderen ontbreekt dit groot aantal Nederlandstalige allochtonen met als simpele verklaring dat de allochtonen uit oud-kolonie Congo Franstalig zijn. Vlaanderen kent ook nauwelijks een traditie van koloniale en postkoloniale literatuur. (Brems 2006: 674) Dat de Vlaamse literatuur minder vertrouwd is met ‘gekleurde’ stemmen kan dus een verklaring zijn voor de latere opkomst van migrantenliteratuur in Vlaanderen. De nieuwe groep allochtone schrijvers verschilt van deze eerste naoorlogse immigranten doordat er geen historische band bestaat tussen het moederland en Nederland. (Brems 2006: 669) Ze gaan dan ook op een andere manier met de Nederlandse cultuur om. Van historisch gefundeerde rancune of nostalgie is volgens Hugo Brems geen sprake. (2006: 669) Ik laat de ‘koloniale’ migranten buiten beschouwing wanneer ik het over migrantenliteratuur heb.
1.2 Migrantenliteratuur als product van de multiculturele samenleving Na de Tweede Wereldoorlog kende Nederland twee grote immigratiestromen die bijdroegen aan het ontstaan van een multiculturele samenleving.(Brems 2006: 667) De eerste stroom stond in het teken van dekolonisatie. Het gaat dan vooral om Indische immigranten in de jaren vijftig en om Surinamers die in de jaren vlak voor en na de onafhankelijkheid massaal naar Nederland trokken.1 Een tweede, onafhankelijke stroom migranten kwam in de jaren zestig en zeventig tot stand in de context van arbeidsmigratie. Oorspronkelijk kwamen alleen mannen naar Europa omdat de economische samenwerking tijdelijk was. Na de stagnatie van de economische bloei zouden de arbeiders terugkeren naar hun eigen land. De gastarbeiders raakten echter gewend aan de welvaart en besloten een leven op te bouwen in het Westen. Daarom lieten de mannen hun vrouwen en kinderen overkomen in het kader van gezinshereniging. Dit deed het totale aantal migranten stijgen. Nog later zijn er de politieke vluchtelingen uit landen als Irak, Iran en Afghanistan zoals de bekende Nederlandse schrijver Kader Abdolah. Ook in België vonden deze twee grote migratiestromen plaats, al zijn de immigranten uit oud-kolonie Congo minder talrijk in vergelijking met die uit de Nederlandse oud-kolonies. Bovendien spreken zij doorgaans Frans en is hun invloed op de Nederlandstalige literatuur, waar ik het hier over wil hebben, dus onbestaande.
1
Suriname werd op 25 november 1975 onafhankelijk.
13
Als gevolg van de migratiestromen zijn Nederland en België er steeds multicultureler gaan uitzien. Volgens de cijfergegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek, wonen er in 2014 in Nederland bijna 2 miljoen niet-westerse allochtonen. Iets minder dan de helft hiervan is tweede-generatie-allochtoon. In Vlaanderen zijn in 2014 zo’n 1,1 miljoen personen van vreemde herkomst. Vijftien procent hiervan is oorspronkelijk afkomstig uit de Maghreblanden. (Stevens en Vergauwen 2014) Zo’n mix van culturen biedt uiteraard ongelooflijke mogelijkheden en kan erg verrijkend werken maar de verschillen in cultuur, religie en taal zetten ook druk op de samenleving. Bert Paasman vat deze ambigue situatie goed samen in volgend citaat: Onze etnisch gedifferentieerde samenleving, waarin de verschillende groepen ‘oude’ en ‘nieuwe’ Nederlanders met elkaar samenleven, is een multiculturele samenleving. Soms is die aantrekkelijk vanwege exotische restaurants, topsport, muziekfestivals, zwarte markten en opwindende prinsen en prinsessen. Soms echter verbindt men diezelfde samenleving met jeugdcriminaliteit, prostitutie, drugsproblematiek,
kapingen
en
onhoudbare
onderwijssituaties.
De
multiculturele samenleving lijkt in onze tijd een probleem geworden, niettegenstaande onze eeuwenlange ervaring met multiculturaliteit en ondanks onze tolerantie, die zijn gelijke nauwelijks zou kennen. (Paasman 1999: 325) Dat een multiculturele samenleving niet enkel voordelen oplevert, bleek ook uit het veelbesproken artikel van Paul Scheffer dat onder de titel ‘Het multiculturele drama’ op 29 januari 2000 verscheen in NRC Handelsblad. Scheffer bekritiseert de berustende manier waarop de Nederlandse samenleving op het achterblijven van hele generaties allochtonen reageert. Hij vergelijkt de aanpak van de huidige problematiek met die van de sociale ongelijkheid uit de vorige eeuw en stelt een groot verschil vast: “Zo energiek als de ‘sociale kwestie’ van weleer te lijf is gegaan, zo aarzelend wordt nu omgegaan met het multiculturele drama dat zich onder onze ogen voltrekt.” (Scheffer 2000) Dit drama ziet Scheffer in de mislukte integratie van miljoenen allochtonen. Nederland gaat er al eeuwen prat op een open en tolerante samenleving te zijn maar net door deze overdreven tolerantie leven bevolkingsgroepen helemaal langs elkaar heen en ontstaat er een gevoel van vervreemding. (Scheffer 2000) De opvatting dat integratie slechts een kwestie van tijd zou zijn of dat integratie met behoud van eigen identiteit mogelijk zou zijn, is volgens Scheffer onzin. Hij vraagt zich dan ook hardop af waarom Nederland ervan uitgaat dat de 14
hele situatie wel op zijn pootjes terecht zal komen terwijl er in werkelijkheid een intens immigratie- en integratiebeleid nodig is. In 2010 schrijft journalist en programmamaker Anil Ramdas een column met de titel ‘Het culturele drama’ waarin hij na tien jaar terugblikt op het artikel van Scheffer. Ramdas wil twee belangrijke correcties doorvoeren op Scheffers analyse. Hij is er ten eerste van overtuigd dat het migrantenprobleem wél een culturele kwestie is en geen sociale kwestie zoals Scheffer betoogde. Daarnaast is Ramdas het er niet mee eens dat ‘de oude sociale kwestie’, de sociale ongelijkheid uit de 20e eeuw, zou zijn opgelost. Scheffer rekent de meeste Nederlanders tot de middenklasse op basis van materiële verworvenheden en houdt zo geen rekening met het culturele aspect. Ramdas spreekt over een algemene beschavingscrisis, zowel bij de allochtonen als bij de autochtone, Hollandse gemeenschap. De crisis van de Nederlandse samenleving is niet enkel multicultureel maar veeleer cultureel. De culturele beschaving van een groot deel van de Hollanders is net zo mislukt als die van een groot deel van de allochtonen. En dat komt omdat we cultuur minder belangrijk vonden, en omdat we onder de sociale kwestie alleen de materiële kanten verstonden. Fatsoen is niet materieel, niet te meten, en dus onzichtbaar. (Ramdas 2010) In zijn stuk noemt Ramdas een groot deel van de autochtone Nederlandse bevolking, met de PVV-stemmers op kop, ‘white trash’ en ‘tokkies’ en bestempelt hij ze als “boers, onbehouwen, ruw, plat, vulgair, ordinair en ongemanierd”. (Ramdas 2010). Naar aanleiding van deze uitspraken regende het reacties van verontwaardigde Nederlanders en er barstte een hele strijd los tussen Ramdas en schrijver Joost Zwagerman, op het internet en in De Volkskrant. Niemand scheen te begrijpen wat de onderliggende bedoeling van Ramdas was: Behalve een scherp geformuleerde gedachtenexcercitie was het een interessant experiment: wat gebeurt er als een aantal in het PVV-discours gangbare vooroordelen tegen (niet-westerse) allochtonen wordt geprojecteerd op blanke Nederlanders (en dan ook nog door een hoogopgeleide niet-blanke medelander)? (Pos 2012)
15
Louwerse heeft het dan weer over “een tijd van onbehagen” waarin we leven. (Louwerse 2007: 2) Ze verwijst daarbij naar columnist Bas Heijne die de multiculturele crisis gelijkstelt aan een nationale identiteitscrisis. (Louwerse 2007: 3) Er is geen duidelijke kijk meer op de “nationale identiteit, op de Nederlandse cultuur, op wat een staat zou moeten zijn voor zijn burgers, op wat het eigenlijk betekent om Nederlander te zijn in tijden van migratie en globalisatie”. (Heijne 2003: 13) Het mag duidelijk zijn dat een multiculturele samenleving niet zonder problemen komt en dat het debat nog lang niet gevoerd is. De multiculturele invloed op de samenleving laat na een tijdje ook aarzelend sporen na in de literatuur: de bijna uitsluitend blanke Nederlandstalige literatuur krijgt een multiculturele injectie. De invloed van allochtone stemmen in het literaire bedrijf wordt over het algemeen als een positief iets verwelkomd. De overheersende idee is dat de Nederlandse en Vlaamse literatuur er enkel maar meer verscheiden, heterogener en dus rijker kan door worden. Op welke manier migranten de Nederlandse letteren geïnfiltreerd hebben, bepreek ik hieronder.
1.3 De opkomst van migrantenliteratuur De nieuwe impuls in de migrantenliteratuur waarover ik het hiervoor had, wordt traditioneel gelegd bij het poëziedebuut van de Marokkaans-Nederlandse dichter Mustafa Stitou.2 Zijn bundel Mijn vormen (1994) is opgepikt door Remco Campert en werd daarna opvallend veel en opvallend gunstig besproken.3 Alvorens men echt over een fenomeen ging spreken, verschenen er nog enkele spraakmakende debuten. In 1995 werden De weg naar het noorden van Naima El Bezaz en Hoezo bloedmooi van Hans Sahar uitgebracht en in 1996 debuteerde Hafid Bouazza met de verhalenbundel De voeten van Abdullah en Abdelkader Benali met Bruiloft aan zee. Dat in zo’n korte tijdspanne een aantal allochtone schrijvers quasi tegelijkertijd debuteerden, hoeft volgens Brems niet te verwonderen. De auteurs zijn de kinderen van de gastarbeiders die in de jaren zestig en zeventig naar Nederland en Vlaanderen trokken. In tegenstelling tot de generatie van hun ouders bevinden deze zogeheten tweede-generatie-migranten zich in een meer gunstige sociaalHalil Gür wordt vaak als voorloper van de migrantenliteratuur gezien. Hij debuteerde in 1984 met de verhalenbundel Gekke Mustafa en andere verhalen. Omdat Gür de verhalen niet in het Nederlands schreef, kan hij niet tot het fenomeen zelf gerekend worden. 3 Remco Campert had ‘Eindelijk weer een dichter’ uitgeroepen waarop de quote gebruikt werd op een aparte banderol. (Anbeek 1999: 336) 2
16
economische positie van waaruit het produceren van literair werk mogelijk is. Bovendien hebben deze jongeren in het midden van de jaren negentig de leeftijd bereikt waarop ze kunnen beginnen schrijven. (Brems 2006: 670) Literaire critici zagen al snel een aantal gemeenschappelijke kenmerken tussen de auteurs die in het midden van de jaren negentig debuteerden en plaatsten ze daarom onder één noemer: de Nederlandstalige migrantenliteratuur. Zoals ik eerder al schreef in de inleiding van dit hoofdstuk, zijn deze jonge allochtone auteurs niet de eerste ‘gekleurde’ stemmen in de Nederlandstalige literatuur. Toch stelt Brems dat “de nieuwe generatie allochtone schrijvers een ander perspectief brengt en dat het verschijnsel anders gepercipieerd wordt”. (Brems 2006: 669) Tot de gelijkenissen rekent de literaire kritiek naast de afkomst en de thematiek van de schrijvers ook de jonge leeftijd waarop ze debuteren. Zo was Mustafa Stitou pas negentien toen zijn debuut verscheen. Andere voorbeelden zijn Abdelkader Benali en Said El Haji die bij hun debuut tweeëntwintig en vierentwintig jaar waren. Daarnaast spreken vele literatoren over hoe de auteurs zich “op het breukvlak van twee culturen” bevinden. (Brems 2006: 669) “Zij allen delen de achtergrond dat ze in Nederland zijn ‘door omstandigheden’, dat hun roots in een ander land met een andere cultuur liggen, dat ze in meer of mindere mate bi-cultureel zijn.” (Paasman 1999: 329) Migrantenauteurs en dan vooral diegenen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond, groeien op in een religieus gezin waar waarden en tradities van het grootste belang zijn maar ze maken tegelijkertijd onderdeel uit van een vrije westerse cultuur. Paasman schrijft hierover het volgende: De
tweede
generatie
die
zich
de
spelregels
van
de
Nederlandse
gedeconfessionaliseerde samenleving wil eigen maken, raakt daardoor in verwarring en in een heftig generatieconflict met de ouders die de waarden van de Islam [sic] onderhouden. (Paasman 1999: 331) Vele migranten thematiseren dit conflict in hun literatuur. Toch is het verkeerd om ervan uit te gaan dat dit altijd zo is. Sommige auteurs proberen zich aan de clichés van de hiervoor voorgestelde migrantenliteratuur te onttrekken door deze onderwerpen nu net te vermijden. Ton Anbeek stelt zich daarbij de vraag of deze auteurs zich zo “niet tegelijkertijd beroven van hun meest vruchtbare onderwerp”. (Anbeek 1999: 342)
17
Opmerkelijk is dat het in Vlaanderen zo’n tien jaar langer duurt vooraleer er multicultureel talent opstaat. Brems schreef hierover in Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 “dat in Vlaanderen tot 2004 geen allochtone schrijvers naar voren zijn gekomen”. (Brems 2006: 674) Wanneer in 2007 zowel Mustafa Kör met De lammeren als Rachida Lamrabet met Vrouwland debuteert, wordt er in de Vlaamse letteren vooral positief gereageerd omdat eindelijk de stap naar een eigen Vlaamse migrantenliteratuur is gezet. In het artikel ‘Naar een Vlaamse minderheidsliteratuur?’ schetst Tom Van Imschoot een beeld van Vlaanderen dat al zo’n tien jaar wacht om de grote succesverhalen van de Nederlanders Benali of Bouazza te evenaren. Met de Marokkaans-Vlaamse schrijver Fikry El Azzouzi, die in 2010 debuteerde met Het Schapenfeest, heeft Vlaanderen er een belangrijke allochtone stem bij. Hij mocht op 13 mei de Arkprijs van het Vrije Woord 2015 in ontvangst nemen. Voor de volledigheid vermeld ik hier ook nog de Nigeriaans-Vlaamse Chika Unigwe maar zij sluit verder niet aan bij de auteurs van Marokkaanse en Turkse afkomst waarop ik mij in dit onderzoek concentreer. Om op basis van deze enkele stemmen te spreken van een Vlaamse migrantenliteratuur die evenwaardig is aan de Nederlandse lijkt me verkeerd. Tom Van Imschoot deelt deze mening: hij heeft het over de hoopvolle debuten van Lamrabet en Mustafa Kör. Even verder voegt hij eraan toe: “[…]maar om op basis daarvan te beweren dat het manco aan Vlaams-allochtone auteurs is weggewerkt, zou lichtelijk onnozel zijn.” (Van Imschoot 2009)
1.4 Ondersteunende initiatieven van migrantenliteratuur Hiervoor besprak ik de opkomst van de migrantenliteratuur in Nederland en Vlaanderen. Het plotse succes van een aantal allochtone auteurs kwam er niet zomaar. Het ondersteunend werk van El Hizjra en de belangstelling van commerciële en literaire uitgeverijen zijn onder andere doorslaggevend gebleken. In deze paragraaf geef ik een overzicht van de verschillende instanties die het ontstaan van migrantenliteratuur mee mogelijk maakten. De Nederlandse samenleving was er steeds multicultureler gaan uitzien en in de Nederlandstalige literatuur werd de vraag naar ‘gekleurde’ stemmen groter. De literatuur probeert immers altijd een spiegel van de maatschappij te zijn. Vooral El Hizjra, het 18
centrum voor Arabische Kunst, Cultuur en Literatuur uit Amsterdam, was een belangrijke stimulans voor allochtone auteurs. El Hizjra werd in 1987 opgericht en zet zich sinds dan in om een artistieke brug tussen verschillende culturen te slaan. Sinds 1992 doen ze dit ook met hun jaarlijkse literatuurwedstrijd voor Marokkaanse en Arabische Nederlanders. Het doel van de wedstrijd is naast het opsporen van literair talent emanciperend van aard: ze wil een positief beeld laten zien “van een bevolkingsgroep die in de media vaak negatief overkomt”. (Brems 2006: 670) Zo werd vanaf het prille begin al meteen de nadruk gelegd op de extra-literaire sociologische motieven van migrantenliteratuur. Op het lijstje met winnaars van de El Hizjra-literatuurwedstrijd treffen we enkele bekende namen aan: Abdelkader Benali, Mustafa Stitou, Mohammed Benzakour, Khalid Boudou en Said El Haji. Via El Hizjra konden jonge allochtone auteurs hun eerste stappen in de literaire wereld zetten. Bovendien hielden ook uitgeverijen de wedstrijd goed in de gaten om zo beloftevolle migrantenschrijvers op te pikken. Een goed voorbeeld van een dergelijke samenwerking is uitgeverij De Geus die één van de juryleden van de El Hizjra-literatuurwedstrijd, Ed Van den Kieboom, aantrok als scout van multicultureel literair talent. (Kuitert 1999: 362) Ook Oscar Van Gelderen die eerst bij uitgeverij Arena werkte maar daar vertrok om samen met Lex Spaans in 1995 Vassallucci op te starten, zag het potentieel van de wedstrijd. Hij vroeg de inzendingen van El Hizjra op om zo talent op te sporen. (Kuitert 1999: 359) Op die manier ontdekte hij bijvoorbeeld auteurs als Mustafa Stitou en Abdelkader Benali. Zowel Oscar Van Gelderen van Vassallucci als Eric Visser van De Geus willen dat hun fonds een afspiegeling vormt van de maatschappij en bieden daarom ook multiculturele literatuur aan. (Kuitert 1999: 359, 361) Toch zijn hun bedoelingen niet louter idealistisch. Midden jaren negentig was multiculturaliteit een modewoord geworden en vele potentiële lezers waren dan ook erg nieuwsgierig naar multiculturele stemmen in de literatuur. Uitgeverijen konden niet langer blind blijven voor de impact van de hype en de aantrekkingskracht van het nieuwe, het exotische. Ze zagen in dat het opnemen van zogeheten migrantenliteratuur in hun fonds commercieel erg interessant kon zijn. Daarom presenteerden ze de auteurs ook expliciet als multiculturele talenten en soms plaatsten ze de auteurs zelfs ‘met leven en al’ op de markt omdat veel boekenkopers gevoelig bleken voor de factor human interest. (Kuitert 1999: 363)
19
Uitgeverijen speelden dus een grote rol bij het op de markt zetten van het fenomeen migrantenliteratuur. Paasman schrijft er het volgende over: “Ook de uitgevers hebben deze trendy literatuur ontdekt, sommigen hebben er een ruime plaats voor in hun fonds ingeruimd, zoals In de Knipscheer, De Geus, Conserve en Vassallucci.” (Paasman 1999: 332) Ook Brems wijst Vassallucci en De Geus aan als de belangrijkste uitgeverijen met een specifieke interesse voor multiculturaliteit. (Brems 2006: 670) Kuitert geeft dan weer volgend samenvattend overzicht van Nederlandse uitgevers van multiculturele literatuur: Vassallucci, De Geus, Conserve en In de Knipscheer zijn de uitgevers, waarvan je kunt zeggen dat ze structureel iets doen op het gebied van multiculturele literatuur. De eerste twee op commerciële basis, en met succes, de andere twee meer ideëel, en in zakelijk opzicht moeizaam. (Kuitert 1999: 363) Ik heb het in dit beknopte overzicht niet over de uitgeverijen In de Knipscheer en Conserve gehad omdat zij gespecialiseerd zijn in Surinaamse literatuur en geen auteurs met Marokkaanse of Turkse achtergrond in hun fonds hebben. Ook de grote uitgevers blijven hier buiten beeld: zij keken voornamelijk toe vanaf de zijlijn. Enkel wanneer er een echt groot literair talent voorbijkwam, hapten ze toe. (Kuitert 1999: 358) Verschillende auteurs stappen na een tijdje dan ook over naar prestigieuzere uitgeverijen zoals Bouazza die de overstap maakte van Arena naar Prometheus. (Kuitert 1999: 360) In Vlaanderen komt allochtone literatuur zoals gezegd veel later tot stand. Brems geeft als mogelijke verklaring “het ontbreken van culturele migrantenorganisaties met aandacht voor literatuur en de minder actieve acquisitie van Vlaamse uitgevers”. (Brems 2006: 674) Dat er helemaal geen ondersteuning zou zijn in Vlaanderen, moet genuanceerd worden. Het belangrijkste initiatief was de literaire wedstrijd Kleur de Kunst! die in 2006 georganiseerd werd door Kif Kif, een platform voor interculturaliteit dat ijvert voor meer kleur in de samenleving. Het Beschrijf in Brussel organiseerde daarnaast in 2003 een serie workshops ‘Vreemd in het schrijven’ met als doel allochtoon literair talent op te sporen en te ondersteunen. In 2006 organiseerde de literaire organisatie een masterclass ‘Vers bloed’ waaraan ook Rachida Lamrabet deelnam.
20
1.5 Receptie van migrantenliteratuur Naast de uitgeverijen en de literaire organisaties speelde ook de literaire kritiek mee in de bekendmaking van migrantenliteratuur. Volgens Anbeek kunnen we twee fases herkennen in de receptie van migrantenliteratuur in Nederland. De eerste fase situeert hij op het hoogtepunt van de hype en wordt gekenmerkt door een erg grote nieuwsgierigheid naar het nieuwe fenomeen. De debuten worden dan ook opvallend veel en positief onthaald, al was dat vaak niet enkel uit louter literaire overwegingen. Symptomatisch is de ontvangst van Hoezo Bloedmooi (1995) van Hans Sahar waarbij recensent Arnold Heumakers te kennen gaf dat het werk literair gezien niet veel om het lijf had, maar dat het als document humain of sociologisch document wel interessant kon zijn. De positieve beoordelingen ontstonden vanuit een politieke hypercorrectheid. Journalisten zagen de jonge auteurs als model-allochtonen die als cultureel-maatschappelijke werkers de kloof tussen de culturen konden dichten. Dat deze welwillendheid vooral erg neerbuigend en denigrerend is, geven zowel Anbeek als Brems aan. Volgens Van Imschoot worden allochtone auteurs bij de beoordeling getoetst op hun culturele representativiteit omdat het anders geen zin meer zou hebben om deze groep schrijvers te onderscheiden van andere auteurs: Schrijvers van allochtone origine moeten (net als andere auteurs) uiteraard de literaire test doorstaan, maar ze worden ook gewikt en gewogen op basis van hun culturele representativiteit of de mate waarin ze iets vertellen over de minderheid waaruit ze voortkomen, omdat het anders (en daar gaat het om) sowieso geen zin meer zou hebben om hen van de rest te onderscheiden. (Van Imschoot 2009) Toch zijn er ook uitzonderingen: De voeten van Abdullah (1996) van Hafid Bouazza en Bruiloft aan zee (1996) van Abdelkader Benali oogsten van bij het begin bewondering bij critici door de literaire kwaliteit. De tweede fase komt na de hype en valt voor vele allochtone auteurs samen met het tweede boek. Het valt Anbeek op dat de recensenten bij de beoordelingen van dat tweede boek vaak minder enthousiast zijn. Sommige schrijvers die bij hun debuut de hemel in werden geprezen, worden bij de tweede roman neergesabeld. Wel kan men de kritiek verwijten dat ze op de debuten met overspannen loftuitingen heeft gereageerd. […] Het nare gevolg van al deze ophemeling, dit 21
verlangen om toch maar vooral bijzonder aardig te zijn, is dat het tweede boek – altijd een moeilijk moment voor een auteur – even hard werd neergesabeld. In feite werden daarbij niet de opeens verschrompelde talenten van de MarokkaansNederlandse schrijvers de grond in geschreven, maar de overdreven reacties van de recensenten zelf op de debuten. (Anbeek 1999: 341) Brems merkt op dat deze betuttelende houding tegenover migrantenauteurs afneemt. De critici zijn kritischer en de multiculturele schrijvers worden op dezelfde manier beoordeeld als ‘autochtone’ auteurs. Dat allochtone schrijvers zich een positie veroveren in
de
Nederlandse
letteren
krijgt
volgens
Brems
een
zekere
mate
van
vanzelfsprekendheid. (Brems 2006: 671) In plaats van aandacht voor het fenomeen migrantenliteratuur, gaat de aandacht nu uit naar afzonderlijke auteurs (Brems 2006: 672). Men kan zich afvragen in hoeverre de houding van de auteurs zelf de receptie heeft beïnvloed. Wanneer een auteur als Hafid Bouazza expliciet aangeeft niet als een allochtoon auteur wenst gelezen te worden, valt het te verwachten dat critici hierdoor het werk anders beoordelen dan bij een schrijver die wél aangeeft een spreekbuis te willen zijn voor zijn gemeenschap. Urszula Topolska verwijst in het artikel ‘Terminologische uitsluiting?’ naar het proefschrift van Wouter de Nooy waarin hij onderzoek deed naar classificaties in literatuur. Hieruit blijkt dat “termen over het algemeen niet worden gebruikt als ze door de auteurs zelf afgekeurd zijn”. (Topolska 2003: 356) In datzelfde artikel onderzoekt Topolska verder de termen die recensenten gebruiken om migrantenauteurs te duiden. Het grootste aantal classificatienamen zijn “omschrijvende uitdrukkingen die aan het etnisch-culturele kader refereren”. (Topolska 2003: 350)
1.6 Het probleem van de terminologie Zoals ik hiervoor al duidelijk maakte, brengt de literaire kritiek een aantal debuterende auteurs met Maghreb-afkomst samen onder de noemer migrantenliteratuur. Aanvankelijk maakten de auteurs gebruik van de voordelen die aan het nieuwe modewoord migrantenliteratuur verbonden waren. Ze gebruikten het etiket als een strategie om in de bekendheid te treden maar eens dit doel was bereikt, protesteerden ze tegen de stigmatiserende impact van de term. Bekend is het Boekenweekessay van Hafid 22
Bouazza Een beer in bontjas (2001) dat hij schreef naar aanleiding van het thema ‘Het land van herkomst. Schrijven tussen twee culturen’. Om de krampachtige neiging van de Nederlandse letteren om literatuur in hokjes te steken te bespotten, verzon hij de afkorting N.S.M.A.N.N. Dit staat voor Nederlandse Schrijver van Marokkaanse Afkomst met Nederlandse Nationaliteit. Ook andere literaire stemmen reageerden tegen het gebruik van het etiket. Zo schreef Ayfer Ergün in haar inleiding van Het land in mij (1996), een bloemlezing van tweedegeneratie-schrijvers van Turkse, Marokkaanse en Libanese afkomst, het volgende: Sinds deze tweede generatie van zich liet horen, hebben de media veel aandacht aan
hen
besteed.
Door
hun
Turkse
of
Marokkaanse
afkomst,
hun
gemeenschappelijk kenmerk, werd hun werk direct getypeerd als allochtone literatuur. Een typering die algauw een stempel betekende. Maar wat maakt iemand tot een allochtone schrijver? De huidskleur, de taal of het onderwerp? Het feit dat je naast de Nederlandse taal een andere taal spreekt of dat je over de islam schrijft maakt je toch niet tot een allochtone schrijver? Het begrip allochtone literatuur zegt eigenlijk uitsluitend iets over de herkomst van de auteurs en niets over de inhoud van hun verhalen. (Ergün 1996: 8) Verder benadrukt ze dat niet alle auteurs even blij zijn met deze overkoepelende benaming. Het is moeilijk geloof te hechten aan deze kritiek wanneer de auteurs er zelf voor kiezen om zich samen te presenteren in een bloemlezing met literatuur van tweedegeneratie-allochtonen. Ook Ton Anbeek maakt deze kritische bedenking in zijn artikel ‘Fataal succes. Over Marokkaans-Nederlandse auteurs en hun critici’. Hoewel de auteurs in Het land in mij dus samen optreden is het verkeerd te stellen dat ze ooit als één groep naar buiten zijn getreden. Het idee van een homogene groep migrantenauteurs is dan ook fout en gaat voorbij aan de individuele verschillen. Ergün is niet de enige die zich verzet tegen het begrip migrantenliteratuur. In “About the (non-)existence of ‘Migration Literature’ in the Netherlands; or Why Mustafa Stitou Is a Dutch Author” heeft Yves T’Sjoen het over de voor hem problematische term. Hij wijst termen als migrantenliteratuur en allochtone literatuur af omdat auteurs met een andere culturele achtergrond zo buiten het Nederlandse literaire discours worden geplaatst. Volgens T’Sjoen is de etnische afkomst van een auteur niet relevant wanneer het aankomt 23
op de beoordeling van diens literatuur aangezien er in de teksten zelf geen specifieke kenmerken of verschillen met andere Nederlandse auteurs terug te vinden zijn. Elke auteur is uniek en die individualiteit blijkt uit de teksten die hij schrijft. Verschillende stemmen verzetten zich dus tegen het gebruik van de term omdat deze denigrerend en stigmatiserend werkt. Behalve de negatieve connotaties zijn de termen op zich ook al problematisch. Met allochtone literatuur zou in principe alle literatuur geschreven door een allochtoon gerekend moeten worden. Van Dale omschrijft een allochtoon als “iemand die van elders afkomstig is”. Het Centraal Bureau voor de Statistiek definieert een allochtoon als iemand van wie minstens één van de ouders in het buitenland geboren is. Toch is het duidelijk dat men zowel in de literatuur als in de samenleving een duidelijker omlijnd beeld heeft van wat men onder een allochtoon iemand moet verstaan: een persoon met een niet-blanke huidskleur met als bijkomend kenmerk het moslim-zijn. In de letteren duidt men met allochtone literatuur de teksten aan van auteurs van Marokkaanse of Turkse afkomst. Mark Cloostermans heeft het in zijn artikel ‘De grote verdwijntruc. Over allochtone schrijvers’ over deze kwestie: Wie kent Skorobogatov? Geen mens. En dat zegt veel meer over onze zoektocht naar allochtoon schrijftalent dan we zouden willen. Skorobogatov is geen echte allochtone schrijver. Ja, hij komt uit het buitenland. Nee, hij is niet écht wat we zoeken. “Allochtoon” is in deze een eufemisme voor “moslim”. Het zijn nu eenmaal niet de (al dan niet Wit-) Russen over wie hele krantenpagina’s volgeschreven worden. De Turken Marokkanen: dat zijn de spraakmakende gemeenschappen. (Cloostermans 2006)
1.7 Kenmerken van migrantenliteratuur Dat het ondanks dit alles toch gerechtvaardigd is om over migrantenliteratuur te praten, illustreerde Ton Anbeek in zijn artikel ‘Fataal succes. Over Marokkaans-Nederlandse auteurs en hun critici’. Hij onderscheidt drie elementen die vaak aanwezig zijn in de literatuur van Marokkaans-Nederlandse auteurs en die samen het decor van de romans vormen: 1) De vader die eigenlijk nog in zijn geboorteland en dus het verleden leeft;
24
2) de jongere generatie die van het geloof valt; 3) en vervolgens het identiteitsprobleem van deze kinderen die beseffen dat ze tussen twee culturen leven. (Anbeek 1999: 337) Het afbrokkelend gezag van de vader wordt daarbij vaak verbonden met de afvalligheid van de islam bij de jongeren. Het godsdienstig conflict wordt daardoor ook een strijd tussen generaties doordat de islam wordt gepersonaliseerd door een streng vaderfiguur. In de praktijk is het inderdaad vaak zo dat auteurs het in hun werk hebben over de migratiethematiek. Volgens Louwerse is de migrantenschrijver zelfs veroordeeld tot deze thema’s: “The predicament of migrant writers is that, given their specific position within a dominant cultural system, they seem destined – or doomed – to turn the migrant theme into the driving force behind their writing.” (Louwerse 2000: 30) Hier speelt ook de representatiedwang mee: men verwacht van allochtone literatuur dat ze iets zegt over de ervaring van migratie. (Van Imschoot 2009) Zowel lezers als critici koesteren zekere verwachtingen. Aangemoedigd door de exotische naam op de omslag en de steeds groter wordende auteursfoto op de achterflap wordt de lezer gesterkt in de verwachting dat de auteur de eigen multiculturele achtergrond tot de drijvende kracht achter het schrijverschap maakt, of zelfs, dat de auteur fungeert als spreekbuis voor de eigen culturele groep. (Louwerse 2009: 266-267) Het wordt critici daarom vaak verweten dat ze verwijzen naar biografische gegevens in plaats van zich te concentreren op literaire aspecten. Toch valt deze houding te begrijpen. Bij een dergelijke autobiografische gekleurde thematiek is het moeilijk om de scheiding tussen biografie en roman consequent te maken. “De boodschap en de boodschapper staan bij. de migrantenauteur niet vanzelfsprekend los van elkaar en de verleiding bestaat om te speuren naar autobiografische informatie of authentieke trekjes in de tekst.” (Louwerse 2009: 267) In haar bespreking van Abdelkader Benali waarschuwt Liesbeth Minnaard wel voor het gevaar van dit ‘etnisch biografisme’. Wat spijtig is aan dit etnische biografisme, is het gebrek aan aandacht voor de rode lijnen in Benali's oeuvre en voor de ontwikkeling van een Benali-eigen thematiek. Zo vormen migratie, multiculturaliteit en interculturele misverstanden weliswaar
25
centrale thema's binnen Benali's oeuvre, maar is het zonde om zijn werk tot een mimetische weergave van deze thema's te reduceren. (Minnaard 2009: 286) Ook andere literaire stemmen laten blijken dat ze niet a priori tegen het gebruik van de term gekant zijn, zolang er met voldoende voorzichtigheid mee omgesprongen wordt. Zo geeft Paasman aan dat “[…] het niettemin legitiem [is] voor lezer, criticus en onderzoeker om zo'n deelverzameling van de totale literatuur te onderscheiden, zonder deze daarmee naar de periferie te verwijzen”. (Paasman 1999: 332) Verder worden ook typische ‘kenmerken’ toegekend aan migrantenliteratuur. Hoewel het natuurlijk altijd gevaarlijk is om in generaliserende termen te spreken, beantwoorden verschillende auteurs toch in meerdere of mindere mate aan enkele van deze kenmerken. Hugo Brems merkt in zijn literatuurgeschiedenis op dat “heel wat boeken van allochtone schrijvers op[vallen] door een grote mate van lichtheid, speelsheid en vrijheid”. (Brems 2006: 684) Hij ziet deze kenmerken op het vlak van thematiek, vertelling en taalgebruik. Zo zijn de verhalen losser: ze lopen door elkaar, doorkruisen elkaar en hoeven niet afgerond te worden en ook personages kunnen opduiken en weer vertrekken. (Brems 2006: 684) Allochtone auteurs maken verder meer gebruik van nieuwe woorden en opvallende beelden. Ook Henriette Louwerse heeft het in haar artikel ‘De taal is gansch het volk?’ over de taal van migrantenauteurs. Ze heeft het bijvoorbeeld over de onmogelijke positie van de migrantenauteur tegenover zijn anders-zijn. De auteur lijkt de confrontatie met zijn achtergrond te moeten aangaan en heeft daarvoor volgens Louwerse twee mogelijkheden: door je als ‘anders’ te profileren en de lezer in meerdere of mindere mate te confronteren met die andere wereld, waarmee je onvermijdelijk een, zij het kritische, positie aan de zijlijn inneemt; of door de eigen achtergrond en afkomst geheel te negeren en daarmee aan te geven dat de Ware Literatuur boven triviale verschillen zoals kleur, gender of culturele achtergrond uitstijgt. (Louwerse 1999: 370) Met deze uitspraak lijkt Louwerse overigens te suggereren dat auteurs die er niet voor kiezen om hun achtergrond in hun literatuur volledig te elimineren geen volwaardige of Ware Literatuur zouden schrijven. Ook op het vlak van de taal lijkt de auteur dus de confrontatie met zijn anders-zijn te moeten aangaan. Zo kiezen vele migrantenauteurs, 26
zoals El Haji, ervoor om exotische elementen in hun tekst op te nemen. Ze maken duidelijk aan de lezer dat deze te maken heeft met vreemde taalelementen door ze typografisch te markeren, namelijk door ze schuin te drukken. Deze exotische termen, die vaak achteraan het boek in een verklarende woordenlijst worden opgenomen, verlenen bovendien een didactisch karakter aan de roman. Dit zet de lezer er dan weer toe om het werk niet enkel als een roman te lezen maar ook als een sociaal en cultureel document dat ons iets kan leren over het leven als migrant. Maar ook wanneer de migrantenauteur zijn achtergrond volledig naast zich neer legt en opvallend Nederlands schrijft, zoals Hafid Bouazza, krijgt hij kritiek te verduren. Bouazza haalt in een interview bijvoorbeeld aan dat een vriend van hem meende dat hij ‘schreef als een allochtoon die wil tonen dat hij goed Nederlands kent’. (Louwerse 1999: 372) Wanneer migrantenauteurs bewondering krijgen van literatuurcritici over hun taalgebruik, heeft het gebaar toch altijd iets van wat Louwerse een “schoolmeesterachtig schouderklopje” noemt. (Louwerse 1999: 372) De critici zijn er vooral over verbaasd dat de allochtone auteur zich zo goed geïntegreerd heeft in de Nederlandse taal. Volgens Carly Phillips zouden multiculturele auteurs sneller experimenteren met “verhaalaspecten zoals het tijdsverloop, de focalisatie en de manier van vertellen van een verhaal”. (Louwerse 2009: 269) Louwerse is van mening dat Phillips’ vaststelling ook deels geldt voor de Nederlandstalige migrantenliteratuur: Onze migrantenauteurs lijken zich ook minder van traditie of conventies aan te trekken: ze gaan vrijer met het medium om, mengen met meer gemak realiteit en droom, feit en verbeelding, spelen met literaire autonomie en zelfs met de taal zelf lijken ze zelfbewuster om te gaan dan menig autochtone auteur. Of dat het gevolg is van de multiculturele achtergrond, de stereoscopische blik of de culturele uitsluiting valt moeilijk met zekerheid vast te stellen. (Louwerse 2009: 269)
1.8 Enkele bemerkingen Tot slot zou ik nog een aantal kritische opmerkingen over de Nederlandstalige migrantenliteratuur willen aankaarten. De terminologie is zoals ik betoogde onder punt 1.6 op zijn minst problematisch te noemen. Het etiket mag niet beperkend werken en iedere auteur met een andere culturele achtergrond moet de vrijheid hebben om zijn 27
individualiteit en creativiteit ten volle te ontplooien in zijn literatuur. Toch zie ik nog een groter probleem in het absoluut afwijzen van de terminologie. Door begrippen als migrantenliteratuur van de hand te wijzen is het idee ontstaan dat men zich zowel in de productie als in de receptie hiertegen moet verzetten. Hierdoor ontstond bij sommige auteurs een beweging die ik als overcompensatie beschouw: het dwangmatig vermijden van de zogeheten migrantenthema’s om als volwaardige auteur te worden beschouwd. In de media roepen allochtone auteurs dan ook vaak om ter luidst om niet als migrantenauteur te worden beoordeeld. Daarnaast geven ze regelmatig aan geïnspireerd te zijn door Nederlandstalige autochtone literaire voorbeelden. Zo wijst Mustafa Stitou Hugo Claus aan als voorbeeld en is Hafid Bouazza groot bewonderaar van Geerten Gossaert. Uit de analyses van de romans blijkt deze invloed ook vaak. Toch denk ik dat het ook een strategische keuze kan zijn van de auteurs om te verwijzen naar de Nederlandstalige literaire traditie als inspiratiebron. Op deze manier proberen ze los te komen van het stigmatiserende etiket migrantenauteur en hopen ze een plaats te verwerven in de vaderlandse literaire traditie. Ze heffen het onderscheid tussen autochtoon en allochtoon op en verlaten zo de outsiderpositie waarin ze onvrijwillig terecht kwamen. Ook in de receptie heerst de opvatting dat thema’s die betrekking hebben op de migrantenervaring enkel in het vroegste werk van de auteurs voorkomen en dat het een soort euvel is dat ontgroeid moet worden. Om serieus te worden genomen lijkt het dus noodzakelijk alle multiculturele elementen en verwijzingen opzettelijk te vermijden. Hoe dan ook, benamingen als migrantenliteratuur en allochtone literatuur zijn niet meer aan de orde. Dat bewijzen ook verschillende evoluties in de maatschappij zoals de stad Gent die de woorden ‘allochtoon’ en ‘autochtoon’ ten grave droeg en de kwaliteitskrant De Morgen die besloot het woord niet langer te gebruiken. (Van den Broek 2013 en Verschelden 2012) De hype of het fenomeen is daarenboven al lang gepasseerd en het gaat nu enkel nog over individuele auteurs. Toch vind ik het nuttig om naar de achtergrond van een auteur te verwijzen, niet als iets stigmatiserends maar als een hulp in de analyse van zijn werk. Dit vanuit mijn persoonlijke overtuiging dat iedere auteur getypeerd wordt door zijn achtergrond en dat er dus wel degelijk een aantal kenmerken die als typisch voor migrantenliteratuur werden beschouwd, aanwezig zijn in de literatuur van sommige van deze auteurs.
28
2. Said El Haji 2.1 Korte biografie El Haji is in 1976 geboren in Isoefajen, Marokko. Hij verhuisde op zesjarige leeftijd naar Nederland in het kader van gezinshereniging. De familie vestigt zich in de Zuid-Hollandse gemeente Berkel en Rodenrijs waar El Haji opgroeit in een steng islamitisch gezin. In verschillende van zijn werken rekent hij af met zijn opvoeding en een autoritaire vader. In een interview vergelijkt hij zichzelf met Hamid, het hoofdpersonage uit zijn debuut De dagen van Sjaitan: “Ook ik ben opgegroeid in een beklemmend islamitisch milieu, met een autoritaire vader en met het verlangen naar vrijheid.” (Zuidgeest 2000) Na de middelbare school begint El Haji aan een studie cultuur en maatschappelijke vorming aan de hogeschool van Rotterdam. Hij beseft al snel dat de studie toch niets voor hem is en maakt een wereldreis. Tijdens deze reis schrijft en leest de jonge Nederlander veel en hij keert dan ook met een duidelijk doel terug: schrijver worden. Om zijn literaire dromen te kunnen verwezenlijken, gaat hij Nederlandse letteren studeren aan de Universiteit van Leiden. El Haji heeft lang geworsteld met zijn eigen identiteit en doet dat ook in zijn debuutroman De dagen van Sjaitan. In een interview met Trouw zegt hij hierover: "Dit is niet het boek dat ik wilde schrijven. Ik wilde niet met een verhaal komen over een zielige Marokkaan die in zijn eigen ellende zwelgt. Dat is al genoeg gedaan door Nederlands-Marokkaanse schrijvers.” (Zuidgeest 2000) Daarna zegt hij nog dat dit boek, als afrekening met zijn opvoeding, er toch kennelijk eerst uit moest. Door het schrijven van De dagen van Sjaitan besefte de auteur ook dat cultuur meer over mensen zegt dan hij eerst geloofde: "Ik kwam erachter dat ik Marokkaanser ben dan ik dacht. Maar ik kan er geen vinger opleggen wat nu Marokkaans of Nederlands aan mij is. Het is een gevoel en ook een soort ontdekking. Ik ben Said, zeg ik altijd. Klaar." (Zuidgeest 2000) In een column getiteld ‘Metaforische liefde’ die op de website van El Haji staat, vond ik de volgende uitspraak over zijn identiteit: Ik geloof niet dat ik Nederlander ben. Ik ben een Marokkaan in Nederland en dat is heel wat anders. Hoe meer ik dat aanvaard, hoe meer inzicht ik krijg in mijn achtergrond, mijn culturele bagage, mijn anders-zijn. Ik kan er niet voor vluchten. 29
2.2 Oeuvre In 2000 neemt El Haji deel aan de jaarlijkse literatuurwedstrijd van El Hizjra en wint de aanmoedigingsprijs voor zijn korte verhaal ‘De Kleine Hamid’. Dit verhaal werkt hij uit tot zijn debuutroman De dagen van Sjaitan dat ditzelfde jaar nog verschijnt bij uitgeverij Vassallucci. El Haji is pas vierentwintig wanneer zijn debuut verschijnt. De roman bleef niet onopgemerkt: de media hadden vooral aandacht voor de manier waarop El Haji ten strijde trok tegen de hypocrisie van de islam. In de islamitische gemeenschap ligt het beeld dat El Haji in zijn roman schetst nogal gevoelig. Zelf zegt de schrijver daar het volgende over: Als de Marokkaanse gemeenschap mij dit boek niet in dank afneemt, dan leest ze het niet goed. Ik val de islam op zich niet aan. Wel de manier waarop de godsdienst wordt beleden; de omgeving van een Marokkaanse gemeenschap waar bekrompenheid ideaal lijkt te zijn. De vaders zijn zo strikt, dat ze hun kroost daarmee juist de andere kant op jagen. Ik hang geen vuile was buiten. Mensen die echt van hun geloof in Allah overtuigd zijn, zullen dit boek makkelijk doorstaan. (Zuidgeest 2000) Het is wachten tot 2006 op zijn tweede roman Goddelijke duivel. In 2011 verschijnt de derde en voorlopig jongste roman De aankondiging. Het is een verhaal over de eeuw die voorafgaat aan de geboorte van de islam, door de ogen van Moetalieb, de grootvader van de profeet Mohammed. Beide romans werden uitgegeven door Prometheus. Daarnaast schreef El Haji ook nog de essaybundel Sta op en leef vader (2013) over de gesloten Marokkaanse cultuur van zijn familie en hij stelde met Annelies Verbeke de bloemlezing 25 onder de 35 samen. Hoewel El Haji nog niet zo veel publiceerde, is hij wel een erg actief schrijver. Hij was columnist voor NRC Handelsblad en de Volkskrant. Voor het literairjournalistieke tijdschrift Passionate Magazine werkte hij jarenlang als redacteur. Over zijn positie als allochtoon auteur is El Haji altijd duidelijk geweest: "Ik schrijf in het Nederlands dus ben ik een Nederlandse schrijver." (Huisman 2000) Hij wil niet tot de categorie van migrantenauteurs gerekend worden. In een interview met de krant Trouw zegt El Haji hierover het volgende:
30
Ik haat de term migrantenliteratuur. Dat heeft iets denigrerends. Literatuur van de nieuwe Europeanen klinkt veel mooier. [...] Ik voel me uitgedaagd om te bewijzen dat er meer in mij zit. (Zuidgeest 2000) Tegelijkertijd beseft El Haji dat de aandacht die aan zijn debuut is besteed te maken heeft met zijn achtergrond die hem bijzonder maakt. De belangstelling werd ook in de hand gewerkt door uitgeverij Vassallucci die hem promootte als ‘goddelijke Marokkaan’. El Haji geeft aan dat hij het daar aanvankelijk moeilijk mee had maar dat hij nu inziet dat hij er voordeel uit heeft kunnen halen omdat het sowieso al erg moeilijk is voor debutanten om opgemerkt te worden. (De Vries 2000) Hugo Brems rekent El Haji in zijn overzicht van de multiculturele literatuur in Nederland tot de auteurs die vinden dat een schrijver niet verplicht is tot politiek engagement. (Brems 2006: 673) Dit komt overeen met hoe El Haji zichzelf als auteur profileert: “Ik schrijf niet om het schrijven. Er moet een noodzaak zijn. Iets moet me raken. Er is al zoveel op papier gezet.” (De Vries 2000) Deze puur persoonlijke drijfveer laat zich ook merken in zijn autobiografisch debuut. “Elke persoon in het boek heeft iets van mij meegekregen. In het geval van Hamid is dat de angst voor zijn vader. In het geval van Sjaitan is dat de drang naar wraak te nemen op de bekrompenheid van gelovigen.” (Zuidgeest 2000)
31
2.3 De dagen van Sjaitan De dagen van Sjaitan is een caleidoscopisch verslag over het leven in een Marokkaanse gemeenschap in het Nederlandse Berkerode. Het verhaal vertelt vanuit verschillende perspectieven een aantal gebeurtenissen die zich in enkele dagen voltrekken. Toch wordt er vooral verteld vanuit het standpunt van de kleine Hamid, die een verborgen verzet voert tegen zijn autoritaire vader. Hamid wordt opgevoed volgens de strenge regels van de islam: hij moet elke dag de rituele gebeden uitvoeren en iedere zondag moet hij verplicht naar de koranschool om de honderdveertien soera’s uit de koran te leren reciteren. Verder mag hij niet spelen en geen levende dingen tekenen omdat Allah dat niet goed vindt – daarom specialiseert hij zich in het tekenen van wolken. Hoewel Hamid dit alles hartgrondig haat, durft hij niet in opstand te komen tegen zijn vader die hem telkens hij de islamitische regels overtreedt afranselt. Daarom rebelleert hij in zijn gedachten en hij slaagt er enkel in zijn dromen in zijn vader te verslaan. El Haji draagt de roman op aan zijn overleden vader met wie hij een erg moeizame relatie had. De auteur spreekt in het voorwoord van De dagen van Sjaitan over een “torenhoge muur van onvermogen” tussen hem en zijn vader. (El Haji 2000: 5) Toch draagt hij zijn debuutroman op aan hem omdat hij het gevoel heeft er goed aan te doen. Het is een gebaar uit respect. (Zuidgeest 2000) Achter in de roman is een verantwoording opgenomen waarin El Haji verder verduidelijkt dat De dagen van Sjaitan een autobiografisch boek is maar geen autobiografie. (El Haji 2000: 176) De strijd die Hamid in de roman voert, verwijst dus naar de opstand die El Haji tegen zijn eigen vader ondernam. De auteur is er zeker van dat zijn vader het boek niet had begrepen indien hij nog had geleefd. (El Haji 2000: 5) De titel van de roman verwijst naar een mysterieus figuur die het buurthuis onveilig maakt en door de moslimbroeders Sjaitan (de Arabische naam voor de duivel) wordt genoemd. Hij zaait oproer met zijn provocerende preken en eigenzinnige godsdienstige interpretaties en houdt ervan de islam op de korrel te nemen. Sjaitan wordt omschreven als een onaangename verschijning “die je in nog geen miljoen oogopslagen kon leren kennen” en als een figuur die geen trots inboezemt. (El Haji 2000: 55) Toch is hij een voorbeeldfiguur voor de vele moslimkinderen die er heimelijk naar verlangen zich los te rukken uit de conservatieve Marokkaanse gemeenschap. Hoewel er nergens in het verhaal een rechtstreeks verband wordt gelegd tussen Hamid en Sjaitan, is het duidelijk dat 32
Sjaitan optreedt als een alter ego die de meningen verkondigt waar de jonge Hamid nog niet voor durft uit te komen. De symmetrische structuur van de roman valt onmiddellijk op. Het eigenlijke verhaal wordt omgeven door twee cursief gezette passages. In de proloog ‘Val der Engelen’ bevinden we ons in het Paradijs dat door de corruptie van Sjaitan volledig verpauperd is. Als ultieme vorm van protest tegen de Vader storten alle Engelen zich in een enorme gapende kloof. Zo ook Hamid, die Vaders beste leerling was. In de epiloog ‘Klaaglied der Verlossing’ duikt de vader van Hamid voortdurend op in zijn dromen als een Satanfiguur. Het eerste en het laatste hoofdstuk horen ook samen en worden beide aangeduid met de omvattende titel ‘Hedendag’. In deze hoofdstukjes is Hamid een volwassen man die zijn leven in de moslimgemeenschap achter zich liet en nu in de grote stad woont. Hier komt hij toevallig de oud-imam van Berkerode tegen met wie hij theologische discussies voert over het geloof en de bijbehorende ideeën over goed en kwaad. Uit deze confrontaties blijkt dat Hamid zich volledig heeft losgemaakt van zijn religie en van zijn vader, zoals blijkt uit de uitspraak: “‘Ik heb geen vader, mijn vader is dood.’” (El Haji 2000: 159) Tussen deze twee hoofstukken in de ‘Hedendag’ bevinden zich twaalf hoofstukjes die het eigenlijke verhaal van het leven in de moslimgemeenschap vertellen. Alle hoofdstukken in de roman zijn overigens erg kort, variërend van drie tot achttien pagina’s. In de recensies was ook aandacht voor de bijzondere vorm waarin El Haji de roman schreef: “De vorm die hij gekozen heeft, is exotisch en lijkt op die van Afrikaanse schrijvers, die hun romans vaak voorzien van spreuken en motto's en indelen in afzonderlijke boeken met piepkleine hoofdstukjes.” (Huisman 2000)
33
2.3.1 Thematische analyse In wat volgt presenteer ik een thematische analyse van De dagen van Sjaitan waarin ik niet alleen oog heb voor thematische constanten maar ook voor setting, vertelstandpunt en personages. Ik kies ervoor om al deze elementen met elkaar te verweven omdat ze op elkaar inspelen en betekenis toevoegen. Ze hier apart behandelen zou om deze reden kunstmatig en steriel zijn. De twee belangrijkste thema’s van de roman zijn de generatiekloof en het religieus conflict. De dagen van Sjaitan werd om die reden in verschillende recensies vergeleken met de romans van Jan Wolkers en Maarten ’t Hart waarin de auteurs op dezelfde manier braken met het verstikkende geloof waarin ze opgroeiden. De kleine Hamid voelt een enorme vrijheidsdrang wat bijvoorbeeld blijkt uit zijn fascinatie voor wolken en zijn “koortsachtig verlangen om te vliegen”. (El Haji 2000: 84) Het verzet van Hamid tegen zijn autoritaire vader is in De dagen van Sjaitan onlosmakelijk verbonden met de rebellie tegen de hem opgedrongen islam. Hamid raakt er hoe langer hoe meer van overtuigd dat zijn vader Allah is omdat hij alles ziet, oppermachtig en ongenaakbaar is. Wanneer zijn moeder weer maar eens mishandeld wordt, begint Hamid zijn vader in zijn gedachten te begraven en met hem tegelijkertijd Allah. Hamids groeiende haat tegenover zijn gewelddadige vader betekent ook het einde van zijn geloof. “En met elke keer dat vader het kind-zijn uit hem sloeg, verdreef hij Allah verder uit zijn hart. Hij vervloekte vader en alles waar hij voor stond – ook Hem.” (El Haji 2000: 169) Toch slaagt Hamid er niet in zijn opvoeding volledig achter zich te laten. Op het einde van de roman is hij als volwassen man aan het woord en vat hij zijn situatie als volgt samen: Dit is dus zijn lot, besluit hij voor de zoveelste keer: ook al zit Hij in zijn hoofd, ook al krijgt hij Hem met geen mogelijkheid weg, hij schiet nog liever een kogel door dat hoofd dan als een laffe hond berouw te tonen, terug te keren tot een verre van bevredigende god. (El Haji 2000: 161) Zowel in de toespraken van Sjaitan als in die van de imam wordt de problematische botsing tussen de verschillende generaties expliciet verwoord. In confrontatie met het nieuwe - de vrije en goddeloze westerse samenleving - zijn de ouders bang hun eigenheid te verliezen en daarom grijpen ze sterker terug naar hun geloof en traditie. Deze
34
ultraconservatieve houding botst met de vrijheidsdrang die hun kinderen voelen. Sjaitan verwoordt het conflict in een van zijn opruiende toespraken als volgt: ‘Jullie moeten de kinderen niet aan die Marokkaanse cultuur van jullie van dertig jaar geleden binden,’ zei Sjaitan, […]. ‘Die gewoonten die we door jullie opgedrongen krijgen, en die zelfs in Marokko al als ouderwets gelden, corresponderen niet met wat we hier in de Nederlandse maatschappij zien en ervaren. Die normen en waarden die jullie door onwetendheid en conservatisme zo koppig in ons proberen te stampen, worden niet bevestigd als we naar school, werk of supermarkt gaan. Om van de kroeg maar niet te spreken. En dat leidt tot conflicten. Daarom loopt de zoon van deze en de dochter van die weg…’ (El Haji 2000: 141) Volgens Sjaitan schuilt het grote verschil tussen de generaties verder in de uiteenlopende verwachtingen die ouders en kinderen van Nederland koesteren. […] jullie [dromen] nog steeds van een terugkeer naar Maghreb. En daarom is jullie er alles aan gelegen om onze integratie hier ten koste van alles tegen te gaan – omdat jullie nog altijd een terugkeer in het verschiet zien! Maar jullie kinderen leven híer en dromen niet met jullie mee. Hun enige reële basis is hier. (El Haji 2000: 145) Ook de imam van de Berkerodese moslimgemeenschap is zich bewust van het probleem. Daarom waarschuwt hij de oudere generatie dat ze het dilemma van de jeugd moet erkennen in plaats van te ontkennen. Al te vaak worden de afvallige jongeren met de vinger gewezen en krijgen ze alle schuld. De imam pleit ervoor begrip te hebben voor de moeilijk situatie waarin ze zich bevinden en niet telkens zo streng op te treden. Een ander belangrijk thema in De dagen van Sjaitan is het dualisme goed-kwaad en het verzet tegen deze absolute tegenstelling. In de roman wordt dit thema vooral verbonden aan de islam, omdat in religies het idee heerst dat enkel wie gelooft goed kan zijn en al de rest per definitie slecht is. Deze opvattingen over goed en kwaad concentreren zich in de roman rond de figuren van Allah en Sjaitan. De tegenstelling is heel erg uitgewerkt in het verhaal, zelfs tot in de details. Wanneer Sjaitan bijvoorbeeld tijdens een potje dammen in het buurthuis de tegenstand verplettert, lezen we: “Er bleef nog één witte steen over, met een geweldige overmacht van zwarte tegenover zich.” (El Haji 2000: 87) Een ander 35
voorbeeld is Sjaitan die in het Paradijs aangeduid wordt met het “zwarte licht” en God met een “oogverblindend wit licht”. (El Haji 2000: 15) Ook bij de jonge Hamid vinden we de absolute oppositie tussen goed en kwaad terug in de relaties die hij met zijn moeder en vader onderhoudt. Hamid houdt van zijn moeder, hij verheerlijkt haar en maakt van haar als het ware een God, terwijl hij zijn vader hoe langer hoe meer demoniseert. Al vanaf zijn geboorte is Hamid een moederskindje en koestert hij een immens wantrouwen tegenover zijn vader. In de epiloog kijkt Hamid terug op de angstige dromen die hij had in zijn jeugd. Hierin duikt zijn vader steevast op als een grommende demon “behaard als een weerwolf, met witte speekseldraden die de boventanden met de onderste verbonden en vuurrode, hatelijke ogen, die het hart een paar slagen deden overslaan”. (El Haji 2000: 166) Tegen zijn moeder zegt hij daarentegen “‘Moeder, ú bent heilig!’”. (El Haji 2000: 170) Als volwassen man probeert Hamid de tegenstelling tussen goed en kwaad te ontstijgen en ontwikkelt hij zijn eigen theorie over de Universele Symbiose, een kosmische grondwet die boven alle dualismen uitstijgt en die onvatbaar is. In de theologische discussies die Hamid voert met de imam, probeert hij “de simpele ziel” ervan te overtuigen dat het kortzichtig is te geloven dat de wereld zwartwit is. (El Haji 2000: 156) Al heel erg vroeg, in de proloog, wordt Hamids visie verwoord. Er moest iets hogers zijn, iets wat geen boodschap had aan dat oppervlakkige dualistische denken, iets voor wie of wat het allemaal om het even was. De dingen waren immers niet zwart of wit, alles was één groot grijs veld, een uitgestrekte chaos – en die was goed noch slecht… (El Haji 2000: 12) Hamid is ervan overtuigd dat de twee niet zonder elkaar kunnen bestaan zodat in iedere goedheid ook het slechte verborgen ligt. Zowel aan het begin als aan het einde van het verhaal komt dezelfde zin voor, lichtjes gewijzigd en met een tegengestelde betekenis. Hierdoor wordt duidelijk dat over goed en kwaad geen eenduidige en geldige uitspraken kunnen worden gedaan. Ligt Sjaitan niet in de mens zelf besloten – opgesloten, vastgeketend aan de zwaarste kettingen van goedheid: God? (El Haji 2000: 33) Precies dáárdoor, of hij nu wil of niet, ligt Allah ook in hem besloten – opgesloten, vastgeketend aan de zwaarste kettingen van zijn slechtheid: Sjaitan. (El Haji 2000: 160) 36
Ik zou willen opperen dat dit onderscheid tussen goed en kwaad ook kan worden toegepast op het eeuwige onderscheid dat in de koloniale studies wordt gemaakt tussen zelf en ander, tussen westen en oosten zoals Edward Said aantoonde in Orientalism (1978). In de context van migratie kan deze oppositie worden uitgebreid tot de tweedeling tussen autochtoon en allochtoon. In de multiculturele literatuur heerst impliciet deze scheiding, onder andere door het gebruik van termen als migrantenliteratuur. Zo wekt men het idee dat migrantenliteratuur geen deel uitmaakt van de normale Nederlandstalige literatuur. De auteurs worden op deze manier in een outsiderpositie geduwd. Wanneer het personage Hamid zich in De dagen van Sjaitan verzet tegen simplistische tegenstellingen, kan dit gelezen worden als een oproep van de auteur om in de Nederlandse literatuur geen classificaties aan te brengen. De hierboven genoemde thema’s in de roman hebben alle te maken met identiteitsvorming. Het hele gevecht dat Hamid met de hem opgelegde cultuur voert, is tegelijkertijd een zoektocht naar een eigen identiteit. Niet enkel Hamid maar ook verschillende andere personages zijn op zoek naar een manier om zin te geven aan een leven tussen het heidense Hollandia en de religieuze Marokkaanse gemeenschap. Zo is er de imam die zijn onzeker maar gelukkig leventje in Marokko achterliet om de geestelijke leider te worden van de Berkerodese moslims. Eenmaal in Nederland moet hij illegaal in een hok van een op twee meter verblijven. Hij slaagt er niet in zichzelf thuis te voelen in Nederland en verlangt terug naar zijn eenvoudige leven in Marokko. Het lukt de imam dus niet om de contrasterende levensstijlen met elkaar te verzoenen. Verder wordt er een hoofdstuk lang ingezoomd op de fanatieke en gestoorde Amar, die het zichzelf tot persoonlijke missie stelde alle heidense Hollanders te overtuigen van het enige heilige geloof. Wanneer de gemeenschap besluit een feest te houden, belooft Amar voor het vlees te zorgen. Na het horen van goddelijke stemmen, trekt hij in het midden van de nacht uit op missie om eigenhandig een schaap te slachten. Ook Amar slaagt er niet in een evenwichtig leven op te bouwen en verliest zich volledig in religieus fanatisme waardoor hij uiteindelijk gek wordt. Wanneer de moskee in Berkerode afbrandt, vermoeden de vrouwen en kinderen dan ook dat de geschifte Amar de schuldige is. Naast de hierboven besproken personages passeren nog een aantal andere figuren de revue. Zo handelt hoofdstuk vijf over Hamids oudere broer Omar. Dit hoofdstukje baadt in een mythische en magische sfeer die aanvangt met de beschrijving van de jongeman. 37
Omar was een mysterieuze eenling, fors gebouwd, met het donkere, symmetrische gelaat van een oosterse prins, lange haren, golvend als zwart water, en de vurige, vechtlustige blik van zijn zus Jamila. (El Haji 2000: 70) Vervolgens komt de lezer in een fantastische vertelling terecht over de dood en het herrijzen van baby Omar op éénjarige leeftijd. Door deze gebeurtenis en zijn zwijgzaamheid wekt Omar de indruk in contact te staan met andere werelden en verschillende Marokkanen komen naar hem om gebruik te maken van zijn gaven. Daarnaast komen enkele buurtjongens die bij Hamid in de koranles zitten ook even onder de aandacht. We volgen Mohammed, Samad en nog een paar andere jongens wanneer ze kleine spulletjes stelen op de markt. Zoals blijkt uit mijn beschrijving, vertelt een hele resem aan personages het verhaal vanuit verschillende perspectieven die vaak samenvallen met de verschillende hoofdstukken Ook binnen de hoofdstukken zelf komen echter interessante perspectiefwisselingen voor die worden aangeduid door drie sterretjes tussen de alinea’s. Vooral hoofdstuk elf valt op: de lezer wordt aan de hand van 8 perspectiefwisselingen heen en weer geslingerd tussen Hamid, zijn vader en zijn moeder. In dit hoofdstuk vindt de climax van de sluimerende spanningen in het gezin plaats en barst er een gewelddadige ruzie los. Tot op dit moment werd de gezinssituatie enkel vanuit Hamid als focalisator beschreven. In hoofdstuk elf kan de lezer dan eindelijk eventjes binnenkijken in de gedachten van Hamids agressieve vader en behulpzame moeder. Hieruit blijkt dat de vaderfiguur zichzelf niet kan vergeven voor de manier waarop hij met zijn kinderen omgaat en hij verafschuwt zichzelf dan ook. De moeder in het verhaal wordt verscheurd door de haat tussen vader en zoon. De roman is om nog tal van andere redenen verteltechnisch erg interessant te noemen. De dagen van Sjaitan heeft een heterodiëgetische verteller die verschillende focalisatiepunten heeft in een hele reeks personages. De verteller blijft dicht bij zijn personages en treedt nergens expliciet op de voorgrond. Omdat El Haji ook vaak gebruik maakt van de vrije indirecte rede is het bovendien soms moeilijk om te bepalen of de verteller dan wel een personage aan het woord is. Aan het begin van sommige hoofdstukken geeft de verteller wel een korte beschrijving van het decor waarin de volgende scène zich zal afspelen, vaak focust hij daarbij op weersomstandigheden.
38
In De dagen van Sjaitan treden overigens enkel personages op met een Marokkaanse cultuur en achtergrond. Er komen geen autochtone Nederlandse personages voor. Er wordt enkel terloops verwezen naar een Hollands vriendje van Hamid en een Hollandse vrouw waarmee een van de jongeren omgaat. De roman speelt zich volledig af in de moslimgemeenschap van Berkerode. Zo wordt de nadruk gelegd op de beklemmende en bekrompen sfeer en komt het contrast met de vrije westerse maatschappij enkel indirect aan bod. Hoe het dorp er precies uitziet, wordt niet of nauwelijks beschreven. De onduidelijke locatiebeschrijvingen dragen bij tot de algemene sfeer van onbepaaldheid in de roman en kan verbonden worden met de zoektocht van Hamid naar een eigen identiteit, los van zijn vader en zijn geloof. Een andere verklaring voor de vage locaties zie ik in de universele thematiek. Hoewel dit verhaal zich in een islamitische gemeenschap afspeelt, zou het net zo goed ergens anders kunnen plaatsvinden. El Haji wijst ook in deze richting wanneer hij in een interview volgende uitspraak doet: “Rebelleren tegen de gevestigde orde, tegen ouders en de kerk is iets van alle culturen en alle tijden.” (De Vos 2000)
39
2.3.2 Stijl- en taalgebruik El Haji’s gebruik van taal en stijl is op zijn minst opmerkelijk én gevarieerd te noemen. In de eerste cursieve passage, de proloog, zijn de taal en de stijl heel anders dan in de rest van de roman. ‘Val der Engelen’ vindt plaats in het Paradijs en het taalgebruik is overeenkomstig bombastisch, hoogdravend, bijbels en doorspekt met poëtische procedés. Vooral de vele opzichtige alliteraties zoals “hemeltergende hellevorst” en “[…] daarboven nog allerlei geroffel, gedreun, geraas en gekraak” springen in het oog. (El Haji 2000: 13) Ook komen er in dit deel archaïsche woorden en uitdrukkingen voor. In het eigenlijke verhaal is de taal daarentegen realistisch, vlot en aangepast aan de verschillende personages en perspectieven. Wanneer er verteld wordt vanuit het standpunt van de kleine Hamid is de taal bijvoorbeeld onschuldig en kinderlijk en wanneer Amar aan het woord is, springt zijn gebrekkig Nederlands in het oog. Zowat alle personages in de roman maken gebruik van Arabische of Berberse woorden en uitdrukkingen – vooral dan in een religieuze context. De vreemde termen die in de tekst cursief staan, zijn achteraan opgenomen in een verklarende woordenlijst. Het belangrijkste kenmerk van De dagen van Sjaitan is echter de opvallende en originele beeldspraak. El Haji’s opmerkelijke vergelijkingen werken enorm verfrissend voor de hele tekst en getuigen van zijn particulier gevoel voor taal. Enkele van de opvallendste voorbeelden zijn: Het lage, gerimpelde voorhoofd glimt van de sporen die de zweetdruppels hebben achtergelaten, als waterige naaktslakken die in de dikke, eveneens zwartgrijze wenkbrauwen verdwijnen (El Haji 2000: 23). Hij hoeft zijn mond maar open te doen en de woorden rollen naar buiten, als een meterslange kassabon (El Haji 2000: 30). De hele week kon hij genieten van de ochtenden en de middagen op de gewone school, maar de week ging altijd veel te snel voorbij, als een flitsende trein. Aan het einde bleef dan een vieze, puffende wagon achter, die vlak voor zijn neus tot stilstand kwam en wel een eeuwigheid stil kon blijven staan: zondag, met zijn koranschool (El Haji 2000: 38). Hoewel El Haji dus vaak erg verrassend uit de hoek komt, wordt in de recensies ook vaak gewezen op enkele clichéverwoordingen in de roman: “Ook gebruikt de schrijver nogal 40
veel clichés: haar is wit als sneeuw, ogen zijn koolzwart, en de hemel is strakblauw.” (van den Bergh 2000) Daarnaast wijzen verschillende critici erop dat zijn formuleringen soms wat onbeholpen en vergezocht zijn. Hans Warren schrijft: “zijn ambitie is groter dan zijn techniek”. (Warren 2000) Bovendien ontsieren enkele spellingsfouten de roman. El Haji houdt ervan een spel met verschillende stijlen en registers te spelen. In de openingspassage die ik hiervoor al als bombastisch en bijbels beschreef, komen ook platvloerse beschrijvingen voor om de verdorvenheid van het Paradijs aan te duiden. Een goed voorbeeld is de volgende zin: “Het stonk naar kots en rotte vis, naar zweet en pis, naar zure wijn, diarree en rottende lijken.” (El Haji 2000: 9-10) Ook op andere tekstplaatsen botst het verhevene met het banale zoals in de epiloog ‘Klaaglied der Verlossing’ waarin eerst in grootse bewoordingen een toespraak van Hamid wordt beschreven, gevolgd door: “ […] dan daalde hij af van zijn minaret en liep van de keuken naar de huiskamer.” (El Haji 2000: 165) In De dagen van Sjaitan staan ook moderne uitdrukkingen en verwijzingen in contrast met archaïsmen. Verder maakt El Haji gebruik van relativerende en komische opsommingen en commentaren die tussen haakjes worden opgenomen. Hij laat de vaderfiguur in de roman ook zichzelf citeren: “Er schoot hem een kwatrijn van Said El Haji te binnen, dat hij nota bene van zijn vader had geleerd.” (El Haji 2000: 139) In een recensie werd El Haji omschreven als “een begaafd provocateur” en ook zijn taal en vele spelletjes waarin hij met zowat alles en iedereen de spot drijft, getuigen hiervan. (Huisman 2000)
41
2.4 Receptieonderzoek Voor dit onderdeel raadpleegde ik LiteRom, het online naslagwerk voor recensies over Nederlandstalige literatuur. In totaal heb ik vier recensies gevonden en één interview waarin ook een waardeoordeel over de roman wordt uitgesproken. De recensies en het interview verschenen in NRC Handelsblad, Elsevier, De Volkskrant, Haagsche Courant en Noordhollands Dagblad. De dagen van Sjaitan werd algemeen genomen erg enthousiast onthaald, enkel over El Haji’s onevenwichtige stijl en soms wat onbeholpen woordkeuze kwamen er kritische opmerkingen. Opvallend is dat in het merendeel van de recensies de link wordt gelegd met de Nederlandse ontzuilingsromans uit de jaren zestig en zeventig van auteurs als Jan Wolkers en Maarten ’t Hart. Deze vergelijking wordt gemaakt omdat El Haji net als deze auteurs literair afrekent met zijn opvoeding, familie en godsdienst. De dagen van Sjaitan wordt om die reden door recensent Pieter Steinz van NRC Handelsblad bestempeld als “een van de eerste islamitische ontzuilingsromans”. Ook andere recensenten noemen de roman door en door Nederlands of Oer-Hollands. “Hij heeft het cliché van de Nederlandse roman – een familiecrisis en een geloofscrisis – in een Nederlands dorpje nieuw leven ingeblazen.” (van den Bergh 2000) Naast de vergelijkingen met Nederlandse auteurs, duiken ook referenties naar buitenlandse kleppers als Camus, Kureishi en Rushdie op. Op deze manier wordt El Haji in een internationale context geplaatst. Als volgt ga ik even in op de manier waarop El Haji als auteur wordt gepercipieerd. Geen enkele recensent neemt de woorden ‘allochtone auteur’ of ‘migrantenauteur’ in de mond, ze verwijzen hoogstens naar zijn culturele achtergrond en omschrijven hem dan als geboren in Marokko en opgegroeid in Nederland of als Marokkaanse Nederlander. El Haji lijkt niet in het hokje van de migrantenliteratuur te worden geplaatst, misschien ook wel omdat de auteur zich hier sterk tegen verzet, zoals ook al bleek uit mijn voorafgaande beschrijving. In de recensie van Huisman lezen we bijvoorbeeld: “Hij ziet zich ook niet als een allochtoon en in elk geval niet als allochtone schrijver: “Ik schrijf in het Nederlands dus ben ik een Nederlandse schrijver.”” (Huisman 2000) De namen van andere allochtone auteurs als Benali of Bouazza worden dan ook nergens in de recensies genoemd. Mijn suggestie is dat dit misschien komt doordat El Haji een aantal jaar na de eerste migrantenauteurs debuteert, op het moment dat de literaire kritiek in Nederland al gewend is aan het fenomeen. 42
El Haji wordt geloofd voor de hartstochtelijke manier waarop hij provoceert “zonder te vervallen in larmoyant autobiografisme of eendimensionaal aanklagersproza”. (Steinz 2000) Hoewel er ook kritiek komt op het taalgebruik van El Haji, wordt er in alle recensies aandacht besteed aan de opmerkelijke en verfrissende vorm en stijl van de auteur. El Haji zet de problemen in een conservatieve en gesloten moslimgemeenschap scherp neer en heeft het dus over een politieke realiteit in Nederland. Toch wordt in de recensies op geen enkel moment gewezen op de verhelderende of interessante blik die El Haji biedt op de problematiek, er is enkel oog voor de literaire kwaliteiten. De roman wordt daarentegen beschouwd als geschreven uit persoonlijke noodzaak en als een individuele afrekening van de auteur met zijn vader en de islam. Said El Haji wilde meer dan het zoveelste boek over een jongeman die twee vaderlanden heeft en zich daardoor nergens thuis voelt. Zijn werk gaat verder dan racisme en integratie. (Warren 2000) Volgens diezelfde recensent is het een boek vol met prikkelende thema’s, zoals het conflict tussen trouw en verzet, die voor iedereen erg herkenbaar zijn net omdat ze zo universeel zijn. Toch wijzen andere recensenten op enkele elementen in het boek die aansluiten bij ‘de kenmerken’ van migrantenliteratuur zoals ik die in het eerste hoofdstuk besprak. Zo hebben ze het over de veelheid aan perspectieven, “het procédé van in elkaar grijpende losse verhalen” en de vele registerwisselingen die de roman stilistisch wat onevenwichtig maken (Steinz 2000 en de Vries 2000). De vorm van De dagen van Sjaitan doet Huisman dan weer denken aan die van Afrikaanse auteurs. En verschillende recensenten wijzen op de magische elementen in de roman waardoor het verhaal iets van een eigentijds sprookje krijgt. Verder getuigt de taal van El Haji op sommige plaatsen van wat Brems “een grote mate van lichtheid, speelsheid en vrijheid” noemde. (Brems: 2006: 684) In de recensies wordt dit duidelijk wanneer men spreekt over “verrassende vergelijkingen” en “niet altijd even functionele mooiklinkwoorden”. (Huisman 2000 en Steinz 2000)
43
3. Rachida Lamrabet 3.1 Korte biografie Rachida Lamrabet is in 1970 geboren in Sidiboujedain, een dorpje in het Rifgebergte in het Noorden van Marokko. Haar vader kwam in de jaren zestig naar België om hier als arbeidsmigrant te werken in de hoogovens van Hoboken. Wanneer ze twee jaar is verhuist Lamrabet samen met haar moeder in het kader van gezinshereniging naar België. Het gezin vestigt zich in Deurne. Daar gaat Lamrabet naar een school met voornamelijk Vlaamse kinderen en zo leert ze al snel Nederlands spreken. De thuistaal is echter het Tamazight, een Berbertaal. De Marokkaanse personages uit haar romans en verhalen spreken ook Tamazight. Toch kan Lamrabet zich het beste uitdrukken in het Nederlands en daarom beschouwt ze het ook als haar schrijftaal. (Vermeulen 2009: 292) Rond haar tiende verhuist Lamrabet naar Borgerhout waar ze naar de zogeheten gettoscholen gaat met alleen maar Marokkaanse en andere allochtone kinderen. In het middelbaar volgt ze technisch onderwijs en verder studeren was dus zeker geen vanzelfsprekendheid. Hoewel ze zelf aangeeft niet overdreven streng te zijn opgevoed, zag haar vader het nut van universitaire studies niet in. (Berghmans 2007) Ze studeerde rechten en werkte eerst als advocate aan de balie in Brussel. Nu is Lamrabet juriste voor het Centrum voor Gelijkheid van Kansen. Lamrabet wordt niet graag in hokjes geplaatst maar als ze toch een etiket moet dragen, dan kiest ze voor dat van Marokkaans-Belgische. (Berghmans 2007) Ze is trots op die dubbele nationaliteit en beide achtergronden maken deel uit van haar identiteit en vormen haar tot wie ze is. In een interview met De Standaard verwoordt ze haar visie op identiteit als volgt: Ik ben moslima. Zo ben ik geboren. Dat is de cultuur die ik van mijn ouders meekreeg. Maar het is niet het enige wat mij bepaalt. Het is een deel van mijn identiteit. Daarnaast ben ik ook vrouw, Belgisch-Marokkaanse, moeder en nog heel veel andere dingen. Ik vind het jammer dat men mensen wil vastpinnen op een aspect van hun identiteit. Mensen zijn veelzijdig. Bij je geboorte ben je niet af, je sprokkelt je identiteit samen tijdens je leven. (Berghmans 2007)
44
Ook de ervaring van migratie heeft haar in grote mate bepaald. Rachida’s ouders kwamen net als vele andere arbeidsmigranten tijdelijk naar België maar hadden niet de intentie om voorgoed hier te blijven. Daarom leefden ze cultureel en sociaal geïsoleerd in hun eigen gemeenschap, zochten ze geen toenadering tot de samenleving en waren ze niet bezig met inburgeren. Lamrabet zegt hierover in een interview dat haar als kind voortdurend werd duidelijk gemaakt in het land van iemand anders te zijn. (Vermeulen 2009: 292) In datzelfde interview heeft ze het over hoe moeilijk het is om als migrant een evenwicht te zoeken tussen de eigen culturele achtergrond en de nieuwe maatschappij waarin je terecht komt: Bij migratie komt heel veel kijken. Je wil je integreren, je wil jezelf ook niet verliezen. Dat is vaak een moeilijke evenwichtsoefening. Wat is een echte Marokkaan? Wat is een echte Belg? Dat zijn zo van die zwart-wit vragen. We moeten gewoon soepeler omgaan met onze eigen identiteit. (Vermeulen 2009: 293) In Vrouwland zet Lamrabet met het personage Mara een figuur neer die er niet in slaagt dat evenwicht te vinden. Lamrabet maakt dan ook in verschillende interviews duidelijk dat de standpunten van Mara niet de hare zijn. “Ze trapt in de val die onze tijd typeert: ze ziet de wereld in zwart-wit. Mara denkt dat ze moet kiezen. Ze wist haar thuiscultuur uit haar systeem. Daarmee negeert ze wie ze is.” (Berghmans 2007)
3.2 Oeuvre Het literaire parcours van Lamrabet start in 2006 wanneer ze de literatuurwedstrijd Kleur de Kunst! van Kif Kif wint met Mercedes 207. Het verhaal is opgenomen in de verzamelbundel Kif Kif. Nieuwe stemmen uit Vlaanderen. Na deze wedstrijd mocht ze deelnemen aan een masterclass ‘Vreemd bloed’ bij auteur Stefan Hertmans. Een jaar later debuteert de Belgisch-Marokkaanse met Vrouwland. Voor deze roman ontving ze de Debuutprijs 2008. In een artikel dat verslag uitbrengt van de prijs lezen we: “Het is de eerste keer dat een allochtone schrijver een belangrijke Vlaamse onderscheiding wint.” (anoniem 2008) De jury omarmt haar als een nieuwe stem in het Vlaamse literaire landschap maar prijst haar vooral omdat ze “zonder woordvoerder te willen zijn van wie of wat dan ook, […] de twijfels en onzekerheden van een groep jongeren van deze tijd 45
[toont] die ondanks alle meestal negatieve media-aandacht veel te weinig zelf aan het woord komen”. (anoniem 2008) In 2008 verschijnt de kortverhalenbundel Een kind van God. Haar tweede roman De man die niet begraven wilde worden verscheen in 2011 bij de Bezige Bij Antwerpen. Lamrabet mengt zich vaak in het publieke leven en is een graag geziene gast op tal van literaire evenementen. In verschillende interviews geeft Lamrabet aan dat ze niet als een allochtone auteur wil worden bestempeld. Ze vindt het etiket denigrerend en stigmatiserend. Ik ben géén allochtone schrijfster. Dat etiket verwerp ik. Met zulke termen probeert men allerlei clichés en criteria te bevestigen, en impliciet zit er ook een waardeoordeel in. Omdat men er onbewust toch van uitgaat dat allochtone literatuur iets anders is dan gewone literatuur. En alleen die gewone literatuur maakt dan aanspraak om serieus genomen te worden. In zo'n discours ben ik een excuustruus waarmee Vlaanderen kan uitpakken - Eindelijk een allochtone schrijfster! (De Ceulaer en Van Zeebroeck 2008) Ondanks deze uitspraken is Lamrabet wél vaak binnengehaald als de langverwachte Vlaamse evenknie van Bouazza en Benali: “Lamrabet verrijkt het palet van de Vlaamse letteren met een kleur die nog door vrijwel niemand werd gebruikt.” (Van den Broeck 2012) Dat ze op basis van haar afkomst wordt beoordeeld, vindt ze jammer. Ik vind het onrechtvaardig. Ik wil gewoon verhalen schrijven. Voor en over iedereen. Natuurlijk ga je eerst putten uit je eigen klei, en natuurlijk komt die migratiecontext, die me als mens en als schrijver gevormd heeft, op de voorgrond. Maar ik had niet verwacht dat ik erop zou worden vastgepind. (Lamrabet in Van den Broeck 2012) Toch kiest ze ervoor om in haar werk uiting te geven aan de zogenaamde migrantenthema’s in plaats van ze bijvoorbeeld bewust te mijden. Zelf merkt ze daarover op: “Dat schijnt nodig te zijn als ik wil dat men mij serieus neemt als schrijfster.” (Berghmans 2007) Lamrabet puurt als auteur uit haar eigen ervaringen en dus zijn verhalen over migratie nooit ver weg. Die Marokkaanse achtergrond is een stuk van mijn schrijverschap, maar veeleer in de zin dat ik me heel vroeg reeds van een soort leemte bewust werd. Het besef dat
46
ik een stuk van mijn achtergrond achtergelaten had, het gemis van een ontbrekende schakel, zoiets. (Vermeulen 2009: 292) Lamrabet gelooft sterk in een literatuur die maatschappijgericht is en waarin iets gezegd wordt over de realiteit waarin we leven. Voor haar zijn de multiculturele samenleving en de kwesties van migratie en identiteit dan ook de belangrijkste thema’s (De Ceulaer en Van Zeebroeck 2008). Vanuit deze urgentiepoëtica kan Lamrabet maar moeilijk begrijpen dat er zo veel schrijvers het vandaag niet over de problematiek hebben. “Dat is toch ook de realiteit van vandaag. Daar kun je toch niet omheen? Waar zou ik anders over moeten schrijven?” (De Ceulaer en Van Zeebroeck 2008) Hieronder heb ik nog twee citaten opgenomen die Lamrabets visie op haar poëtica goed weergeven. Ik heb een mening en daar kom ik voor uit. Ik vind dat geen probleem. Ik ben geen kunstenaar die in het luchtledige werkt, met alle respect voor kunstenaars die dat wel willen doen. […] En ik heb ook wel het gevoel dat het mijn verantwoordelijkheid is om standpunten in te nemen. (De Ceulaer en Van Zeebroeck 2008) Ik voel me verplicht daarover te schrijven. Migratie is nu eenmaal een heel complex en ingrijpend proces. En dan heb ik het gevoel: ja, dat herken ik, daar moet ik iets mee doen. De multiculturele samenleving gaat ons allemaal aan, maar voor mij is dat niet ver van mijn bed. (Vermeulen 2009)
47
3.3 Vrouwland Ik vang de analyse van de roman Vrouwland aan met een korte samenvatting van het verhaal. De roman opent met een brief van de Marokkaanse Younes aan de BelgischMarokkaanse Mariam. De twee beleefden vijf jaar vóór de brief een korte vakantieliefde. Younes is hartstochtelijk verliefd en vraagt haar met hem te trouwen. In de roes van hun tijd samen zegt ze ja, zonder het ook echt te menen. Hoewel de zevenentwintigjarige Younes ondertussen een universitair diploma heeft, ziet hij geen toekomst in Marokko. Hij zou hem zeggen dat er nog iets veel erger was dan een volk zonder land. Een land dat zijn volk alle hoop ontnam, was veel erger. Een land dat zijn jeugd geen toekomst kon bieden, een land dat de dromen van zijn jongeren in de kiem smoorde. Dat je dwong het te verlaten, op welke wijze dan ook. Vertrekken, ergens anders naartoe als je een poging wilde wagen om als mens te leven. (Lamrabet 2007: 12) Daarom besluit Younes zijn vakantieliefde achterna te gaan en zijn geluk te wagen in Europa. Op de achterkant van zijn waardeloze diploma schrijft hij een brief naar Mariam. Hij zal de brief persoonlijk bij haar bezorgen en haar herinneren aan haar huwelijksbelofte. Tijdens de oversteek in een gamel bootje sterft Younes. De brief zal vanaf dat moment het verdere verloop van het verhaal bepalen. Via heel wat omwegen komt hij uiteindelijk aan bij Mariam, die zich intussen heeft omgedoopt tot Mara. Eerst probeert Mara de brief te vergeten en verder te gaan met haar leven maar wanneer Younes blijft opduiken in haar dromen en in die van haar broer Marwan besluit ze naar de plek in Zuid-Spanje te reizen waar zijn lichaam aanspoelde. Uiteindelijk overtuigt Marwan haar om ook de oversteek naar Marokko te maken en de familie van Younes te bezoeken. De opmerkelijke titel van de roman verwijst naar de naam die enkele Marokkaanse jongens geven aan Europa. Op die manier uiten ze hun ongenoegen over Marokkaanse mannen die een vrouw volgen naar Europa. Daar worden ze aan hen onderworpen want de vrouw is baas in Europa. Aan het begin van het verhaal geeft Abdelkader volgende uitleg: Je ziet die griet niet, je ziet een wandelend Europees paspoort. En wat denk je daar te vinden? Het Paradijs?’ […] ‘Je komt daarheen en het eerste wat die griet dan zegt 48
is: “Dit is mijn land, ik heb je hiernaartoe gebracht, dus zwijg en volg, en als je durft te protesteren laat ik je je papieren afnemen en stuur ik je per retour terug naar waar je vandaan komt. Je gaat niet naar België of Nederland, je gaat naar Vrouwland. Daar is zij de baas en jij de schmet, de loser. (Lamrabet 2007: 31) Het structurerende principe van de roman is een windroos. De windroos duikt ook op in het verhaal zelf, meer bepaald in de notities van Younes. Hij identificeert elke windrichting met een bepaald tijdsbegrip en kent ze ook een symbolische betekenis toe. Ik heb de windroos hieronder schematisch weergegeven. Tijdloos en het grote niets N
De toekomst en de liefde
W
O
Het verleden en de grootse verhalen
Z Het nu en de zwarte ellende De roman is ook volgens dit principe ingedeeld. Lamrabet verbindt telkens een personage met een windrichting en vervolgens met een symbool of motief. Dit levert de volgende delen op: ‘Younes en het Westen: de zee’, ‘Faïza en het Zuiden: de dood’, ‘Abdelkader en het Oosten de grootse verhalen’, ‘Mara en het Westen: de vrijheid’ en ‘Marwan en het Noorden: het niets’. Het Westen keert twee keer terug en verbindt op die manier de twee centrale personages, Younes en Mara, met elkaar. De roman is dus erg gestructureerd en elk deel draait steeds helemaal rond het vooraf genoemde personage. Vanaf het vijfde deel lopen alle verhaallijnen door elkaar, zelfs binnen de afzonderlijke hoofdstukjes. De windroos die normaal richting geeft, is hier verstoord en de personages zijn het noorden 49
kwijt. Zo twijfelt Mara op het einde van het verhaal aan haar zelfgekozen identiteit en is ze op zoek naar wie ze eigenlijk is.
3.3.1 Thematische analyse Net als bij de analyse van De dagen van Sjaitan focus ik vooral op de thematische aspecten van de roman met verwijzingen naar de personages, de setting en het verteltechnische. De personages spelen in Vrouwland een grote rol van betekenis en ik spendeer er in mijn analyse dan ook voldoende tijd aan. Het centrale thema van de roman is de zoektocht naar een eigen identiteit en naar zingeving in het leven. Vrouwland handelt over de keuzes die de personages moeten maken in hun streven naar een gelukkig leven waarin ze hun individualiteit ten volle kunnen ontplooien. Deze sterk existentiële problematiek wordt daarbij vooral verbonden aan de ervaring van migratie. In de roman wordt migratie vanuit verschillende standpunten benaderd. Enerzijds zijn er de tweede-generatie-migranten Mara en Marwan. Ze wonen al hun hele leven in Antwerpen en kennen Marokko enkel van de lange zomervakanties die ze er als kind doorbrachten. Anderzijds treden ook personages op die zélf migreren, zoals Younes, zijn neef Abdelkader en Mounir, een figuur die enkel vluchtig in beeld komt. Zij komen als Afrikaanse migranten in Europa in aanraking met typische problemen als wantrouwen, discriminatie en racisme. Zo is er de passage waarin Abdelkader bij zijn aankomst in het Centraal Station van Antwerpen wordt opgewacht door de politie die zijn paspoort urenlang onderzoekt omdat ze ervan overtuigd zijn dat hij een vervalser is. (Lamrabet 2007: 81) Ten slotte is er Faïza, een Marokkaans meisje dat niet migreert maar wel een sterke mening heeft over de problematiek. Zo heeft ze haar eigen kijk op het Westen en op de Marokkaanse migranten die daar wonen. Jullie zijn geen Marokkanen, geen moslims en geen Europeanen. Hoe kunnen jullie zo leven? Denk je nu echt dat we allemaal de zee willen oversteken om in die schizofrene toestand te gaan leven? (Lamrabet 2007: 226) Lamrabet behandelt de identiteits-en migratieproblematiek in Vrouwland door het te verbinden met uiteenlopende personages. Op die manier worden er verschillende meningen en beelden naast elkaar gezet. Net als in De dagen van Sjaitan hebben we te maken met een heterodiëgetische verteller en veel focalisators. In Vrouwland zijn er wel 50
enkele tekstplaatsen waarop de verteller zijn alwetendheid laat gelden. Een goed voorbeeld is het moment waarop Mariam belooft met Younes te trouwen. De verteller becommentarieert de situatie als volgt: “Ze zouden elkaar nooit meer terugzien.” (Lamrabet 2007: 35) Ook komen er binnen sommige hoofdstukken merkwaardige wissels van vertelstandpunt voor. De verteller blijft doorgaans dicht bij de personages maar op enkele tekstplekken onttrekt hij zich aan het verhaal om een breder en neutraal beeld te schetsen. Ik geef hieronder een voorbeeld: Toen de dag aanbrak in Los Barrios beloofde die mooi en rimpelloos te zijn. Niemand verwachtte de levenloze lichamen van twee Afrikaanse mannen aan te treffen op het smetteloos witte strand. (Lamrabet 2007: 25) Een van belangrijkste uitwerkingen van de thematiek vinden we bij het personage Mara die worstelt met het leven in twee tegenstrijdige culturen. De confrontatie tussen de Marokkaanse gemeenschapscultuur en het ik-gerichte Westen komt samen in haar innerlijke strijd. Mara is een vrijgevochten, jonge Belgische vrouw van Marokkaanse afkomst die volledig brak met haar familie, cultuur en religie om een eigen leven te kunnen opbouwen. Om de breuk te bekrachtigen, veranderde ze de naam die haar broer haar gaf, Mariam, in het meer westers klinkende Mara. Deze naamgespletenheid tussen de Marokkaanse Mariam en de Europese Mara bevestigt het twee-culturen-probleem. Ook de twee locaties waarop het verhaal zich afspeelt, Marokko en België onderstrepen de hybride identiteit van migranten. Mara is er sterk van overtuigd dat er geen middenweg bestaat tussen de westerse opvattingen en het leven in een traditionele, conservatieve Marokkaanse gemeenschap. Wat wel belangrijk is, is dat wanneer je echt vrij wilt zijn, familiebanden en godsdienst niet echt bevorderlijk zijn voor je persoonlijke ontwikkeling. Ik ben ervan overtuigd dat je niet echt vooruit kunt komen als je niet definitief breekt met je gemeenschap, een gemeenschap die de verpersoonlijking is van marginaliteit, van holle armoede. Armoede in de ruimste betekenis van het woord, arm op alle mogelijke vlakken. (Lamrabet 2007: 89) Dit zwart-witdenken betekent voor Mara dat ze een radicale keuze moet maken om te kunnen leven. Ze slaagt er niet in de twee verschillende levenswijzen met elkaar te verenigen. 51
Het kwam zelfs niet in haar op om die twee werelden met elkaar te verbinden, een doorgang te zoeken tussen die twee. In wat onmogelijk was, moest je geen energie steken, dat was zinloos en frustrerend. Het enige nuttige wat zij kon doen, was kiezen. (Lamrabet 2007: 118) Ondanks Mara’s ingrijpende keuzes blijft de identiteit die ze afwerpt haar achtervolgen en haar afkomst en verleden lijken haar in te halen. Wanneer ze uitgenodigd wordt voor een etentje bij de ouders van Peter, krijgt ze bijvoorbeeld enkel vragen over haar Marokkaanse achtergrond die ze zo halsstarrig van zich heeft proberen afschudden. Ze was niet blank, en dat was tot nader order nog steeds het sterkste criterium om voor een Europese door te gaan. Het was sterker nog dan haar verkregen nationaliteit, en sterker dan haar verlichte opvattingen, die ze indien nodig vloeiend in drie Europese talen kon uiteenzetten. Daar in de spiegel keek Mariam Lamkaddem haar triomfantelijk aan. ‘Ik kleef op je huid, Mara.’ (Lamrabet 2007: 126) Hoe hard Mara ook probeert om als een westerse vrouw door het leven te gaan, ze blijft afgerekend worden op haar ‘anders-zijn’. Zo haalde een politieke partij haar binnen als een exotische joker om stemmen te trekken maar na de verkiezingen laten ze haar vallen. En ondanks haar inspanningen, het inpraten op haarzelf, het bijsturen van haar maniertjes en het cultiveren van bijzondere eigenschappen, zoal het praten met een huig-r, bleef haar aangenomen nationaliteit, de identiteit die ze in volledige wilsvrijheid en bewust had aangenomen, ondergeschikt aan het vreemde, het etnische. (Lamrabet 2007: 127) De vruchteloze pogingen van Mara om haar etnisch-culturele achtergrond van zich af te gooien, kunnen ook begrepen worden vanuit het standpunt van de migrantenauteur. In de receptie blijft het vreemde, het exotische de beoordeling domineren. Ook de impliciete verwachting sporen van het anders-zijn aan te treffen in de literatuur van de migrantenauteur overheerst vaak de lezing. Ook de andere personages proberen om te gaan met het leven tussen twee culturen en ze doen dat allemaal op een andere manier. Abdelkader is er net als Mara van overtuigd dat de islam niet te verzoenen valt met de verworvenheden van het Westen. Abdelkader is de neef van Younes en is een religieus personage met sterke meningen over Marokko, de 52
islam en het Westen. Hij migreert naar Europa om er te werken. In tegenstelling tot Mara is hij van mening dat in deze verwarrende situatie enkel een religieus leven de juiste keuze kan zijn. Hij kon zich verzoenen met de radicale keuze die Mounir had gemaakt. Die liep tenminste niet in de valstrik van de zogenaamde middenweg, van het evenwicht. De naïevelingen die zelfverzekerd op het dunne koord tussen twee identiteiten, tussen twee tegengestelden balanceerden, waren bij voorbaat gedoemd om de diepte in te tuimelen. En aan geen enkele kant zou een vangnet zijn, slechts het lege niets. Daarvan was Abdelkader overtuigd. (Lamrabet 2007: 160) Marwan kan dan weer niet aarden in de westerse maatschappij met haar strenge regels en raakt verzeild in een leven vol drugs en criminaliteit. Mounir klampt zich vast aan zijn islamitisch geloof en transformeert tot een radicale moslim met sterke meningen. Een andere invulling van de thematiek vindt de lezer bij het personage van Younes die worstelt met zichzelf en zijn toekomst. Younes is zoals gezegd zevenentwintig jaar en heeft een universitair diploma in de letteren. Hij hoopte dat een diploma zijn sleutel tot succes zou worden maar hij komt bedrogen uit. Na al die jaren waren de stempels doorzichtig geworden, als schimmen. Alleen de handtekening bleef even prominent aanwezig, schitterde fel als een kwaadaardige, hardnekkige leugenaar die maar bleef volharden in de boosheid om het bedrog te maskeren. Alles was vervalsing en misleiding. Op papier was hij licentiaat in de Arabische letteren, maar hier en nu in dit huis, in dit verdomde leven, was hij niemand, niets. (Lamrabet 2007: 21) Hij besluit niet langer passief af te wachten maar zijn geluk te beproeven in Europa. In zijn brief omschrijft Younes dat gevoel van stilstaan op een originele en poëtische manier: “[…] maar ik zat gevangen in een nu dat besloten had nooit meer voorbij te gaan, nooit verleden te worden. Als een stinkende poel van stilstaand water.” (Lamrabet 2007: 8) Het leven in Marokko wordt nog op verschillende andere manieren verbonden met tijdsopvattingen die eindeloosheid en traagheid uitdrukken. De mensen in Marokko zitten vast in “kleurloze, nooit veranderende dagen”, in een passief wachten dat maar niet voorbij lijkt te gaan. (Lamrabet 2007: 41). Ook wanneer Mara op het einde van de roman Marokko
53
bezoekt, ervaart ze het verstikkende gevoel van de passiviteit. In Europa is de tijd daarentegen gedoseerd en georganiseerd en veel te kostbaar om te verspillen. Hiervoor beschreef ik al het conflict tussen individualiteit en eigenheid in het Westen en het gemeenschapsgevoel in Marokko. Graag wil ik mij nog even concentreren op de rol van Mara in deze tegenstelling. Het personage van Mara wordt in de roman als een symbool neergezet: ze is het prototype van de westerse, rationele en vrijgevochten vrouw. Vanaf het moment dat Mara in beeld komt, wordt er nadruk gelegd op haar vrijheid en individualiteit, zelfs zo overdreven dat het storend wordt. Zo woont ze bijvoorbeeld in de Vrijheidsstraat zoals blijkt uit de adressering van Younes’ brief. Het deel ‘Mara en het Westen: de vrijheid’ opent met een cursief gedrukte passage waarin Mara in de ik-vorm haar visie op het leven uiteenzet. In dit bevreemdende en geforceerde fragment van nauwelijks anderhalve pagina duikt drie keer het woord ‘vrij’ op, twee keer ‘vrijheid, en verder nog ‘bevrijdde’, ‘zelfgekozen’, ‘mijn eigen weg’ en ‘IK’. Daarna komt het woord ‘vrijheid’ nog drie keer voor in drie opeenvolgende zinnen. Mara is meer een symbool van onbelemmerd individualisme dan een levensecht personage. ‘Wat is dan de zin van dit alles?’ ‘De zin, dat ben je toch zelf? Jij.’ ‘Ik?’ ‘Dat is het belangrijkste voornaamwoord in Europa, Younes? IK. Als je dat doorhebt, dan kun je vliegen.’ […] ‘IK, ANNA, NECH.’ Dat was het geheim van vooruitgang, van succes. Van vrijheid, had ze hem gezegd. (Lamrabet 2007: 29) Een tweede tegenstelling die door de roman loopt is die van het rationele en het magische. Het logische en rationele denken van Mara wordt doorheen Vrouwland op verschillende manieren uitgedaagd. In de roman komen heel wat magische elementen voor. Zo zijn er bijvoorbeeld de dromen waarin Younes opduikt of de vloeken die Marokkaanse moeders uitspreken over hun kind dat de oversteek naar Europa wil wagen. Vooral het deel dat focust op het personage van Faïza is sterk magisch-realistisch. Faïza is een meisje uit hetzelfde dorp als Younes. Na zijn dood blijkt dat ze al jaren stiekem verliefd is op hem en zijn overlijden wakkert haar liefde nog meer aan. Faïza laat zich niet tegenhouden door de dood en wil alsnog met Younes trouwen. Hoe meer tegenwerking ze krijgt bij het uitvoeren van haar bizarre plan, hoe meer ze erdoor bezeten wordt. Ze bezoekt Safia, een vrouw die over bijzondere gaven beschikt. Faïza voelt een sterke verbondenheid met de doden en na de dood van Younes ligt ze verschillende nachten naast hem op de begraafplaats. Ze leeft in haar eigen gecreëerde wereldje waarin magisch denken centraal 54
staat. Vanuit een westers en rationeel standpunt is Faïza een krankzinnig iemand. Dit blijkt ook wanneer Mara in contact komt met het meisje: “‘Wat denkt die gekkin wel niet, haar spel heeft lang genoeg geduurd.’” (Lamrabet 2007: 222) Naast Faïza zijn er nog twee personages die zich elk op hun eigen manier buiten de realiteit plaatsen. Younes is een dromend en poëtisch personage met zijn blik voortdurend op het Westen gericht. Hij hoopt daar het echte leven te vinden maar beseft niet dat zijn beeld van het leven in Europa zelf een droom is. Hij plaatst zich volledig buiten de realiteit zoals de rationele Mara ook opmerkt: “Alleen iemand die een compleet gebrek aan realiteitszin had, zou zich zo vastklampen aan iets wat niet echt was, aan een spel dat gespeeld werd door een jongen en een meisje aan zee tijdens de zomer.” (Lamrabet 2007: 99) Ook Marwan, de oudere broer van Mara, ontvlucht de werkelijkheid, zowel in criminele daden als in de roeservaring. Uit volgend citaat blijkt dat hij er bewust voor kiest om zich buiten de maatschappij en dus buiten het echte leven te plaatsen. Hij liet voorgoed elke ambitie varen om te worden zoals alle anderen. Onmogelijk. Zoveel was zeker. Hij stond op wanneer de anderen zich opmaakten om onder de wol te kruipen, en ging opgelucht onder in een wereld waar iedereen zijn vriend was, waar de drari hem dierbaarder waren dan de broer die hij nooit had gehad. Ze zouden voor elkaar door het vuur gaan, de duur van de roes. Ze zweefden rond, langs, boven, naast de wereld als verbannen geesten en spuwden ernaar. Niets meer te verliezen. (Lamrabet 2007: 112) Verder ontwikkelt hij in de gevangenis een interesse en fascinatie voor astrologie. Hij verklaart zijn belangstelling als volgt: “‘Als je vastzit, richt je vanzelf je blik op het onbereikbare, en je hebt genoeg tijd om je te verdiepen in onaardse zaken’, antwoordde Marwan.” (Lamrabet 2007: 165) Op het einde van het verhaal twijfelt zelfs Mara zelf aan haar rationele levenshouding en wordt ze vatbaar voor nostalgie. Wanneer ze geconfronteerd wordt met Younes’ aanwezigheid, zowel in de brief als in haar dromen, besluit ze om samen met haar broer Marwan en Younes’ neef Abdelkader naar Zuid-Spanje te reizen. Vanaf dat moment begint voor Mara een louterende reis die haar zal confronteren met haar Marokkaanse achtergrond en de keuzes die ze maakte. Louwerse heeft het in het artikel ‘Zwartrijders in de Nederlandse literatuur’ over het vaak aangewende motief van de queeste in 55
migrantenliteratuur. Ook de reis van Mara is een variatie op dit thema. De overtocht die de migrant normaal onderneemt van het bekende thuisland naar een nieuw en onbekend land wordt hier omgedraaid. Net zoals de eerste-generatie-migranten bij hun aankomst in het Westen, voelt Mara zich in Marokko onbegrepen. Het land en haar inwoners maken een vijandige indruk op haar. Dit blijkt uit een passage waarin ze op zoek gaat naar een hotelkamer in een Marokkaans stadje. Mara loopt alleen rond op straat en wordt lastiggevallen door twee jongens die haar achtervolgen. Ze raakt de weg kwijt en is volledig in paniek: “Alles maakte een vreemde en vijandige indruk op haar.” (Lamrabet 2007: 192) Verder typeert Lamrabet Marokko vooral als druk, chaotisch, onoverzichtelijk en wanordelijk. Dit beeld contrasteert dan met het rationele en ordelijke Westen. Uiteindelijk gaat Mara ermee akkoord haar familie te gaan bezoeken. Opeens lijkt ze herwonnen respect en interesse te hebben in de Marokkaanse cultuur en religie en twijfelt ze aan de idealen waarvoor ze zoveel opgaf. Er duiken dan opeens ook enkele stereotiepe en nostalgische beschrijvingen van Marokko op. Zacht zonlicht scheen binnen. Ze hoorde het gescharrel van de kippen op het erf. Het waren geluiden en kleuren die haar terugbrachten naar lang, lang geleden. (Lamrabet 2007: 196) Haar grootmoeder laveerde als een volleerde marktganger langs de manden die gevuld waren met henna en kruiden, langs de kraampjes met verse groenten en langs het stalletje met levende kippen. (Lamrabet 2007: 199) Mara wordt hier aan het einde van de roman neergezet als een ontworteld personage. De roman eindigt met een passage waarin Mara reflecteert over de keuze die ze maakte. Ze wilde naar huis. Wat dat ook mocht betekenen. Ze wist niet waar dat was, maar ze was er wel van overtuigd dat dat niet hier was. (Lamrabet 2007: 228) Er zijn slechts twee mogelijkheden, dacht ze. Tussen het begin en het onvermijdelijke einde zijn slechts twee opties. Verzet of berusting. Dat had voor haar een wereld van verschil uitgemaakt. Alles of niets. Maar maakte het werkelijk iets uit? (Lamrabet 2007: 236) Het is naar mijn mening ongeloofwaardig om het personage dat zo ingrijpend en absoluut voor zichzelf koos op het einde te zien twijfelen. Ook in de recensies kwam hier kritiek op. 56
Recensente Elsbeth Etty noemt het verhaal ongeloofwaardig en Charles Ducal geeft aan dat de lezer niet weet wat de reis met Mara doet, het is suggestief en vatbaar voor interpretatie. (Etty 2007 en Ducal 2007) Graag sluit ik de analyse van Vrouwland af met enkele opmerkingen. De karakterschetsen van de personages blijven over het algemeen te veel aan de oppervlakte waardoor ze karikaturen worden. Grof genomen kunnen de vijf belangrijkste figuren op volgende schematische manier worden voorgesteld: de vrijgevochten allochtone vrouw, de jonge Marokkaan die droomt van een beter leven, de drugsverslaafde crimineel, het naïeve dorpsmeisje en de vrome moslim. Bovendien lijken de figuren op sommige momenten enkel ingeschakeld te worden om verschillende meningen over de behandelde problematiek te laten horen. Ook de vaak vreemde metaforiek lijkt in het teken te staan van een boodschap die moet worden overgebracht. Zo is er een passage waaruit Mara’s visie op de allochtone gemeenschap duidelijk wordt. Ze bestudeert vanop een terras een groepje duiven en stelt vast dat zolang er eten beschikbaar is, de duiven nooit hun bescheiden paradijs zouden verlaten. De volgende zin is ook een goed voorbeeld: “De beste en gaafste vruchten werden in kisten geladen met bestemming Europa. De vruchten die minder volmaakt waren, bleven achter voor de lokale markt.” (Lamrabet 2007: 204) Naast de hierboven besproken personages, doorkruisen in Vrouwland ook nog heel wat nevenpersonages de verschillende verhaallijnen. Zo worden erg veel korte verhalen ingebed in de overkoepelende verhaalstructuur. Zo is er bijvoorbeeld het verhaal van Omar, een studiegenoot van Younes die verongelukt, het verhaal van een vrome man die van zijn overleden en gemene vrouw scheidt, het sprookje van een meisje dat alle sterren aan de hemel wou tellen en het verhaal van de moeder van Faïza die door een nacht naast een overledene te slapen na tien jaar eindelijk zwanger werd. In de roman duiken trouwens enkel Marokkaanse personages of figuren met een Marokkaanse achtergrond op. Nergens wordt het woord gegeven aan autochtone Belgen. Er is dan ook geen direct conflict tussen de Marokkaanse gemeenschapscultuur en het individualistische Westen. Tot slot wil ik nog iets zeggen over de locaties in Vrouwland Hoewel er enkele basisbeschrijvingen zijn, wil ik toch beargumenteren dat de vage setting en sfeer bijdragen tot het gehele gevoel van onbepaaldheid in de roman en zo aansluiten bij de zoekende personages die zich in een overgangszone bevinden.
57
3.3.3 Stijl- en taalgebruik De stijl en het taalgebruik in Vrouwland in enkele zinnen typeren is erg moeilijk omdat het zo gevarieerd is. Elk personage heeft een eigen taal en de hoofdstukken verschillen onderling erg in stijl. Korte zinnen en helder taalgebruik typeren bijvoorbeeld de hoofdstukken waarin Mara centraal staat. En in de stukjes die rond Faïza en Marwan draaien, duiken dan weer meer poëtische zinnen en fascinerende beelden op. Een goed voorbeeld is de openingspassage van het deel ‘Marwan en het Noorden: het niets’ dat grossiert in poëtische beelden. In een cursief gedrukt fragment vergelijkt Marwan de dromen die hij liet schieten met wegvliegende vlinders in prachtige kleuren. Ik heb op een dag al mijn dromen laten gaan. Opende een raampje en liet ze eruit. Liet ze wegvliegen. Als vlinders in de mafste kleuren en maten. Ze kwamen gebald en wazig naar buiten en verspreidden zich, doken dartel en gretig in het blauw. Toen zag ik dat ze prachtig waren. Van helblauw, met een saffraanstippeltje op de borst, tot fluweelzwart met een grijze veeg op het hoofdje. Zonnebloemgeel. Purper. Gifgroen. Zilver en goud. (Lamrabet 2007: 109) Een ander goed voorbeeld zijn enkele wonderlijke en intrigerende beelden die in het verhaal voorkomen zoals de uitgedroogde rivier die door het dorpje in Marokko loopt en die symbool staat voor de uitzichtloosheid en dorheid in het land. Of de zwarte zakken die op het kerkhof van datzelfde dorpje door het blazen van de wind een “subliem ballet” dansen. (Lamrabet 2007: 46) Toch kan dit duidelijk onderscheid in vertelstijl niet helemaal doorgetrokken worden. Ook binnen dezelfde hoofdstukjes tref je als lezer vaak een samenraapsel van verschillende stijlen aan. Lamrabet balanceert en twijfelt tussen to the point, korte, spreektalige zinnen en poëtisch, beeldend taalgebruik. Op andere momenten treedt dan weer vooral humor op de voorgrond. De subtiele humor schuilt vooral in uitspraken van verschillende personages en is dus geen onderdeel van Lamrabets stijl. Ze zeggen je nooit of ze wel of niet van je houden. Ze geloven dat de liefde uit raadseltjes bestaat. Halve raadsels dan nog, want ze gaan nooit tot het einde van hun zin, je moet de rest maar zelf uitzoeken. Voordat je zo’n raadsel ontcijferd hebt zijn zij al getrouwd en hebben ze twee koters. Wat een gedoe, zeg. (Lamrabet 2007: 30) 58
‘Je kunt geen moslim à la carte zijn, zoals het je op dat ogenblik uitkomt. […] Islam is geen buffet.’ ‘Zoals jij het uitlegt, is het vooral een zeer droge boterham.’ (Lamrabet 2007: 176) De humor in de uitspraken van Mara is cynisch en bijtend en onderstreept haar sceptische houding tegenover de Marokkaans cultuur en de islam. Je wilt baden in de westerse overvloed, je omringen met Amerikaanse en Duitse luxe, en ondertussen vijf keer per dag met je gat in de lucht om je geweten te zuiveren. (Lamrabet 2007: 171) ‘Ik verkies volgens de soenna van onze Profeet te leven.’ ‘O, dus je bent hier ook met een kameel naartoe gehobbeld? Waar staat ie geparkeerd?’ (Lamrabet 2007: 100) Op sommige plaatsen zijn de woordkeuze en de beeldspraak verrassend maar over het algemeen weet Lamrabet de lezer niet te raken. Ze vervalt naar mijn gevoel te vaak in clichématige beschrijvingen en eenvoudig voor de hand liggend woordgebruik. Dit zorgt er wel voor dat de roman vlot leest en tempo heeft. In verschillende recensies wordt het taalgevoel van Lamrabet geprezen en het is inderdaad zo dat ze op sommige plaatsen situaties treffend, origineel en beeldend kan verwoorden. Hieronder geef ik een aantal opvallende voorbeelden weer. Mara bracht haar beide handen naar haar gezicht om de verwarring en vermoeidheid van haar oogleden weg te vegen. (Lamrabet 2007: 153) Dat zijn land dit land bijna kon strelen, dat had hem ook gerustgesteld. (Lamrabet 2007: 80) Het ravijn knaagde aan de oververhitte banden en liet een paar steentjes afbrokkelen in de hoop dat de wagen zijn evenwicht zou verliezen. (Lamrabet 2007: 94) De geschiedenis hing hier zwaar als stuifmeel in de lucht, en hij ademde die gulzig in. (Lamrabet 2007: 79) Elk minuscuul bouwwerkje dat die vrouwen optrokken, verkruimelde bij het minste windstootje, net als zandkastelen. (Lamrabet 2007: 134)
59
De hele roman is doorspekt met woorden en uitdrukkingen uit het Tamazight die meestal in cursief zijn opgenomen waardoor de aandacht van de lezer hiernaartoe getrokken wordt. In tegenstelling tot De dagen van Sjaitan is er aan het einde van de roman geen verklarende woordenlijst opgenomen. De betekenis van de woorden moet dus blijken uit de context. Op andere tekstplaatsen worden de vreemde woorden niet cursief geplaatst zoals in de volgende zin: “‘Ik kom naar je kantoor met zijn neef Abdelkader, die je wil spreken, en ofwel geef je ons tijd, ofwel ga ik daar zo’n rwina veroorzaken dat je je gezicht niet meer zult durven vertonen.’” (Lamrabet 2007: 99) De woorden zijn schijnbaar achteloos in de tekst geplaatst om de illusie te wekken dat ze deel uitmaken van het dagelijkse taalgebruik van de personages. Deze vreemde elementen verhogen sterk het spreektalige karakter van de roman.
60
3.4 Receptieonderzoek Voor dit onderdeel gebruik ik zeven recensies, de belangrijkste verschenen in NRC Handelsblad, De Morgen, Knack, De Standaard en Leeswolf. Daarnaast verwijs ik ook naar recensies op de websites van Cutting Edge en Literair Nederland. Vrouwland werd overwegend positief ontvangen als het sterke debuut van een veelbelovende auteur. Het merendeel van de recensies behandelt voornamelijk de thematische aspecten van de roman. In drie recensies, die van Charles Ducal, Mark Cloostermans en Lukas Van Win, wordt iets gezegd over de stijl en het taalgevoel van Lamrabet. Ze hebben dan vooral aandacht voor het poëtische en beeldende karakter van sommige zinnen en de vlotte stijl die tempo aanbrengt in Vrouwland. De meeste recensenten typeren Lamrabet als auteur en als persoon door te verwijzen naar haar Marokkaanse achtergrond. Meestal wordt Lamrabet hierbij omschreven als een Marokkaans-Belgische schrijfster.4 De recensent van De Standaard, Mark Cloostermans, verwijst daarentegen op geen enkele manier naar biografische gegevens en focust zich enkel op de roman Vrouwland. De Nederlandse recensente Elsbeth Etty plaatst Lamrabet dan weer in het rijtje van allochtone auteurs door een vergelijking te maken met Nederlands-Marokkaanse auteurs als El Bezaz en Bouazza. Ze benadrukt daarbij vooral dat Vlaanderen met Lamrabet eindelijk kan aansluiten bij de Europese tendens van literatuur van allochtone schrijvers. Ook de recensent van Literair Nederland refereert aan de Nederlandse migrantenliteratuur: “Toch is het echt een heuglijk feit dat Vlaanderen na jaren stinkjaloers kijken naar de Nederlandse-talenten-met-een-vreemdeachternaam, eindelijk een auteur heeft gekregen om zelf te omarmen.” (Bassant 2008) Verder verwijst ook Van Win naar de context van migrantenliteratuur, zij het wel op een erg sarcastische toon: God zij vervloekt voor het scheppen van allochtone schrijvers. Ze zijn zo goed als altijd gedwongen om verhalen over allochtonen te schrijven, want dat wil de gemiddelde uitgever nog wel eens op de markt brengen. Het is het soort boeken waarin je elke keer dezelfde boodschap door de strot geramd krijgt, meestal een Boodschap met een grote b. (Van Win 2007)
4
Het is opmerkelijk dat Herman Jacobs, de recensent van Knack, Lamrabet benoemt als een Antwerpse.
61
Ook Lamrabet haalt “weer maar eens allochtonen en culturele verschillen uit de kast”. (Van Win 2007) Wat erg opvalt in de beoordelingen is dat er niet enkel aandacht geschonken wordt aan het zuiver literaire van de roman. In verschillende recensies wordt Vrouwland geprezen omdat het identiteit- en migratiethema wordt aangeraakt zonder een belerende of moraliserende toon aan te slaan. Lamrabet plaatst uiteenwijkende meningen en visies naast elkaar zonder zelf een standpunt in te nemen en zonder van haar tekst een pamflet te maken. Het boek lijkt op die manier te worden gewaardeerd voor de sociologische inzichten die het biedt en niet voor zijn literaire kwaliteiten. Het paradoxale resultaat is dat het boek op die manier honderd keer meer zegt over zijn thema's dan welk pamflet of welke ik-belijdenis ook. Het is in dat opzicht gezond tegengif tegen vaak gedebiteerde simplismen over de Marokkaanse gemeenschap en haar 'verstarde' traditie, over inburgering en emancipatie, over 'onze waarden' en 'onze verlichting'. (Ducal 2007) Ook andere recensenten doen uitspraken die in deze richting wijzen. De recensenten leggen de nadruk op de inhoud van het verhaal en veel minder op vormelijke en stilistische kenmerken. “Vrouwland” […] biedt, zonder moraliserend of betogend te worden, een verhelderend
inzicht
in
de
problematiek
waarmee
mensen
worden
geconfronteerd die hun vaderland achter zich latend [sic]. (Van Hulle 2008). Daarnaast wil ik nog even focussen op enkele opmerkelijke verschillen tussen de besprekingen. Zo is de Nederlandse recensente Elsbeth Etty opvallend strenger in haar beoordeling van de roman. Enerzijds prijst ze Vrouwland omdat de roman duidelijk veel verder staat dan het “getreur over kansloze illegalen” uit de debuutwerken van de eerste migrantenauteurs zoals De weg naar het noorden van Naima El Bezaz. Anderzijds vindt Etty dat de plot en personages net even ongeloofwaardig en oppervlakkig zijn. Het oordeel van Charles Ducal in De Morgen is daarentegen opmerkelijk positief. Hij noemt Vrouwland “het opvallend sterke romandebuut van Rachida Lamrabet” en in zijn recensie heeft hij niets slechts op te merken. Op basis van dit ene geval besluiten dat er een verschil is tussen de receptie van gekleurde literatuur in de Nederlandse en de Vlaamse pers gaat natuurlijk te ver. Toch is een mogelijke verklaring voor dit verschil tussen de twee 62
beoordelingen de vertrouwdheid met dit type literatuur in Nederland waardoor er strenger en kritischer beoordeeld wordt. Ook de positieve reacties in Vlaanderen kunnen dan het gevolg zijn van een welwillendheid bij recensenten die blij zijn nu er eindelijk een Vlaams allochtoon literair talent is.
63
Conclusie In deze masterscriptie deed ik onderzoek naar de literair-sociologische inbedding van migrantenauteurs in Nederland en Vlaanderen. Ik benaderde de problematiek vanuit vergelijkend oogpunt. In het eerste hoofdstuk schetste ik een algemeen kader over de opkomst, evolutie en receptie van migrantenliteratuur waarbij ik aandacht besteedde aan de gelijkenissen en verschillen tussen Nederland en Vlaanderen. Daarna focuste ik mij op twee auteurs van Marokkaanse afkomst: de Nederlandse Said El Haji en de Vlaamse Rachida Lamrabet. Ik opende hoofdstuk twee en drie met een korte beschrijving van de biografie en het oeuvre van de auteurs. Ik nam ook uitspraken op waaruit de visie van El Haji en Lamrabet op identiteit en poëtica blijkt. Vervolgens trok ik de vergelijking door naar de literatuur zelf en ik presenteerde voor De dagen van Sjaitan en Vrouwland een thematische analyse, aangevuld met opmerkingen over stijl- en taalgebruik. Na de analyses had ik in een kort receptieonderzoek aandacht voor de manier waarop beide debuten ontvangen werden. Ik vat hieronder de belangrijkste resultaten van mijn onderzoek samen. Het inleidende hoofdstuk bood inzicht in de verschillen in de ontstaanscontext van migrantenliteratuur in Nederland en Vlaanderen. Ten eerste duurt het in Vlaanderen tien jaar langer vooraleer er allochtone auteurs van betekenis opstaan. Een mogelijke verklaring is de minder uitgebreide ondersteuning van literaire organisaties en uitgeverijen. Een tweede belangrijk verschil is dat in Nederland naar aanleiding van het groepsetiket migrantenliteratuur een hele discussie losbarstte die ik probeerde samen te vatten in het deel ‘het probleem van de terminologie’. Zo kregen de auteurs in Nederland dus de kans een revolutie te ontketenen waardoor ze nu als volwaardige spelers in het literaire veld worden omarmd. In Vlaanderen is er nooit sprake geweest van een fenomeen of een hype en gaat het eigenlijk over enkele losse auteurs. De vertrouwdheid met de kenmerken en de vooroordelen van migrantenliteratuur is veel minder. Vlaanderen hinkt op het vlak van migrantenliteratuur met andere woorden achterop. Uit mijn casestudies blijkt dat El Haji en Lamrabet op een heel andere manier met hun auteurschap omgaan. Op basis van uitspraken die ze deden in interviews probeerde ik hun poëtica te reconstrueren. Beide schrijvers zijn gekant tegen het begrip migrantenauteur omdat het denigrerend en stigmatiserend is maar er zijn ook verschillen 64
tussen de twee. Rachida Lamrabet vindt het niet erg om als spreekbuis van de Marokkaanse gemeenschap op te treden. Ze is van mening dat literatuur politiek en maatschappelijk geëngageerd moet zijn. Daarnaast voelt ze zich als schrijfster verplicht om vanuit haar eigen ervaring de verhalen over de multiculturele samenleving tot bij de mensen te brengen. Said El Haji deelt deze mening niet: hij schrijft vanuit persoonlijke noodzaak en heeft verder geen extra-literaire, maatschappijkritische bedoelingen. Wat verder nog opvalt, is dat beide auteurs werden opgemerkt tijdens literatuurwedstrijden die specifiek inzetten op allochtoon literair talent: El Haji tijdens El Hizjra en Lamrabet tijdens Kleur de kunst! van Kif Kif. Wanneer ik de analyses van De dagen van Sjaitan en Vrouwland verbind met de elementen die ik onder 1.7 als vaak aangehaalde kenmerken van migrantenliteratuur naar voren schoof, merk ik enkele overeenkomsten. Zowel El Haji als Lamrabet hebben het in hun literatuur over thema’s die verbonden zijn aan de migratiecontext. Op die manier beantwoorden ze aan de verwachtingen van exotisme die vele lezers koesteren in hun ontmoeting met multiculturele literatuur. Toch gaan de thema’s in beide debuten verder dan de ervaring van migratie, er vindt een verinnerlijking van de problematiek plaats. De dagen van Sjaitan en Vrouwland behandelen een universele thematiek over ontworteling en zoektocht naar een eigen identiteit. Dit zag ik bevestigd in de oppervlakkige karaktertekeningen van de personages en de onbepaaldheid die uit de vage locaties sprak. De onbestemdheid en flexibiliteit kwamen bovendien terug in de verschillende focalisatiepunten. Verder vallen beide debuten op door wat Hugo Brems “een grote mate van lichtheid, speelsheid en vrijheid” noemt. Verschillende verhalen en personages lopen door elkaar en ook realisme en magische elementen worden intensief vermengd. Ook op het vlak van stijl- en taalgebruik spelen beide auteurs met verschillende stijlen, registers en tekstsoorten. Uit het bescheiden receptieonderzoek dat ik voerde, bleek dat in de recensies over Vrouwland regelmatig wordt verwezen naar de context van migrantenliteratuur. De recensenten maken daarbij vaak de vergelijking met bekende auteurs uit Nederland. Verschillende literaire stemmen bestempelden De dagen van Sjaitan als een door en door Nederlandse roman en zelfs als “een van de eerste islamitische ontzuilingsromans”. (Steinz 2000) Verder kwam ik tot de conclusie dat bij de beoordeling van het werk van Lamrabet de aandacht uitgaat naar de inhoudelijke aspecten zoals de interessante 65
thema’s die ze aansnijdt en die voor iedereen waardevol kunnen zijn. Bij El Haji gaan de recensenten er meer van uit dat de roman een persoonlijke afrekening is met zijn jeugd en vader en ook de stilistische kwaliteiten worden meer voor het voetlicht geplaatst. Op basis van de resultaten in dit onderzoek zou ik willen stellen dat de literairsociologische inbedding van de migrantenauteurs El Haji en Lamrabet verschilt. Hoewel beide romans in even grote mate getuigen van de kenmerken die aan het literaire werk van allochtone auteurs worden toegeschreven, pint men in de receptie vooral Rachida Lamrabet vast op haar culturele achtergrond. Dit kan natuurlijk ook liggen aan de poëticale stellingname van de auteur zelf. Dit onderzoek doet vermoeden dat de verschillen kunnen worden doorgetrokken naar heel Nederland en Vlaanderen maar ik wil geen voorbarige conclusies trekken. Als slotnoot wil ik graag nog een aantal pistes voor verder onderzoek aanbrengen. Omwille van de beperkte plaats in een masterproef heb ik enkel de debuten van El Haji en Lamrabet kunnen bestuderen. Het zou interessant zijn te onderzoeken hoe de auteurs in hun verdere werk geëvolueerd zijn. Wenden ze bijvoorbeeld andere thema’s aan om onder het etiket migrantenauteur vandaan te komen? Of zijn er formele verschuivingen in stijl- en taalgebruik waar te nemen? Hierbij zou men ook kunnen nagaan of de auteurs het discours rond migrantenliteratuur in hun werk integreren. Een ander mogelijk onderzoek zou meer sociologisch van aard kunnen zijn en zich toeleggen op de perceptie van auteurs met een andere culturele achtergrond. Worden de auteurs door literaire pers, uitgeverijen en andere literaire instituties volledig aanvaard of is er toch nog sprake van stigmatisering?
66
Bibliografie Boeken
Primaire literatuur El Haji, Said. De dagen van Sjaitan. Amsterdam: Vassallucci, 2000. Lamrabet, Rachida. Vrouwland. Antwerpen: Meulenhoff | Manteau, 2007.
Secundaire literatuur Benali, Abdelkader. Bruiloft aan zee. Amsterdam: Vassallucci, 1996. Bouazza, Hafid. De voeten van Abdullah. Amsterdam: Arena, 1996. Bouazza, Hafid. Een beer in bontjas. Autobiografische schetsen. Amsterdam: Prometheus, 2004. Brems, Hugo. Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur 1945-2005. Amsterdam: Bert Bakker, 2006. El Bezaz, Naima. De weg naar het Noorden. Amsterdam: Contact, 1995. El Haji, Said. Goddelijke duivel. Amsterdam: Prometheus, 2006. El Haji, Said. De aankondiging. Amsterdam: Prometheus, 2011. El Haji, Said. Sta op en leef, vader. Amsterdam: Uitgeverij Jurgen Maas, 2013. El Haji, Said en Annelies Verbeke. 25 onder de 35. Amsterdam: Prometheus, 2006. Ergün, Ayfer (red.). Het Land in mij: nieuwe verhalen van jonge schrijvers op de grens van twee werelden. Amsterdam: Arena, 1996. Heijne, Bas. Het verloren land. Opmerkingen over Nederland. Amsterdam: Prometheus, 2003. Lamrabet, Rachida. Een kind van God. Antwerpen: Meulenhoff | Manteau, 2008.
67
Lamrabet, Rachida. De man die niet begraven wilde worden. Antwerpen: De Bezige Bij, 2011. Sahar, Hans. Hoezo bloedmooi. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1995. Said, Edward. Orientalism: Western Conceptions of the Orient. Londen: Penguin, 1978. Stitou, Mustafa. Mijn vormen & Mijn gedichten. Amsterdam: Vassallucci, 2000.
Bijdragen in boeken Cloostermans, Mark. “De grote verdwijntruc. Over allochtone schrijvers”, in De tak waarop wij zitten. Berichten uit de boekenbranche. Berchem: EPO, 2006, pp. 71-89. Topolska, Urszula. “Terminologische uitsluiting? Beschouwing over de terminologische benadering van het werk van Nederlandse schrijvers met een andere culturele achtergrond”, in Neerlandistiek de grenzen voorbij. Handelingen Vijftiende Colloquium Neerlandicum, Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. Woubrugge, 2004, pp. 349363. T’Sjoen, Yves. “About the (non-)existence of ‘migration literature’ in the Netherlands; or why Mustafa Stitou is a Dutch author”, in Literature, Language, and Multiculturalism in Scandinavia and the Low Countries. Amsterdam: Rodopi, 2013, pp. 263–282.
Artikels in kranten en tijdschriften Anoniem, “Rachida Lamrabet wint Debuutprijs 2008”, in De Morgen, 8 oktober 2008. Anbeek, Ton. “Fataal succes. Over Marokkaans-Nederlandse auteurs en hun critici”, in Literatuur, jg. 16, nr. 6, 1999, pp. 335–342. Berghmans, Eva. “Koppig en dubbel trots”, in De Standaard, 7 december 2007. Cloostermans, Mark. “Een land voor jezelf”, in De Standaard, 7 december 2007. De Ceulaer, Joël en Dimitri Van Zeebroeck. “Boosheid was mijn redding”, in Knack, 24 december 2008. de Vos, Christine. “Interview Said El Haji”, in Tribune, 15 december 2000. 68
de Vries, Fred. “Mohammed. Die ga ik even onder handen nemen”, in De Volkskrant, 17 november 2000. Ducal, Charles. “Een verhaal met een heel eigen kleur”, in De Morgen, 21 november 2007. Etty, Elsbeth. “Verzet of berusting, dat is de vraag”, in NRC Handelsblad, 14 december 2007. Hellemans, Frank. “Fikry El Azzouzi krijgt Arkprijs van het Vrije Woord”, in Knack, 18 maart 2015. Huisman, Erik. “Rodenrijs is Marokko niet”, in Haagsche Courant, 2 december 2000. Jacobs, Herman. “De grote reis”, in Knack, 12 maart 2008. Kuitert, Lisa. “Niet zielig maar leuk. Nederlandse uitgevers van multiculturele literatuur”, in Literatuur, jg. 16, nr. 6, 1999, pp. 355-364 Louwerse, Henriette. “‘De taal is gansch het volk?’ Over de taal van migrantenschrijvers”, in Literatuur, jg. 16, nr. 6, 1999, pp. 370-372. Louwerse Henriette. “Dutch Distorted: Hafid Bouazza’s Momo”, in Dutch Crossing, jg. 24, nr. 1, 2000, pp. 29-38. Louwerse, Henriette. “Zwartrijders in de Nederlandse literatuur: het motief van de queeste in de migrantenliteratuur”, in Colloquium Neerlandicum, jg. 14, 2000, pp. 169177. Louwerse, Henriette. “Authenticiteitshelers? De “on-Nederlandse” auteur in een tijd van onbehagen”, in Neerlandica Extra Muros, jg. 45, nr. 1, 2007, pp. 1-10. Louwerse, Henriette. “25 jaar sinds Gekke Mustafa”, in Vlaanderen, jg. 58, 2009, pp. 266269. Minnaard, Liesbeth. “Miscommunicatie na migratie. Het literaire werk van Abdelkader Benali verkent de kloof tussen de generaties”, in Vlaanderen, jg. 58, 2009, pp. 286-291. Paasman, Bert. “Een klein aardrijkje op zichzelf, de multiculturele samenleving en de etnische literatuur”, in Literatuur, jg. 16, nr. 6, 1999, pp. 324–334. Pos, Arie. “Wie gedoogt wie? Kroniek cultuur en maatschappij”, in Internationale Neerlandistiek, jg. 50, nr.4, 2012, pp. 251-260. 69
Scheffer, Paul. “Het multiculturele drama”, in NRC Handelsblad, 29 januari 2000. Steinz, Pieter. “Socrates in de moskee”, in NRC Handelsblad, 3 november 2000. Stevens, Guy en Eveline Vergauwen. “Een Vlaming op zes is van vreemde herkomst”, in De Standaard, 27 januari 2014. van den Bergh, Thomas. “Hartstocht en intellect: Twee debuten naast elkaar gezet: Doorn van Bas van Putten en De dagen van Sjaitan van Said El Haji”, in Elsevier, 14 oktober 2000. Van den Broeck, Karel. “Wie is Rachida Lamrabet?”, in De Morgen, 13 juni 2012. Van den Broek, Ann. “Gent schrapt het woord allochtoon”, in De Morgen, 14 februari 2013. Van Hulle, Jooris. “Vrouwland”, in De Leeswolf, 1 mei 2008. Van Imschoot, Tom. “Naar een Vlaamse minderheidsliteratuur?”, in Rekto Verso, nr. 33, januari – februari 2009. Vermeulen, Julien. “Verhalen die ik naar me toe heb zien komen. Gesprek met Rachida Lamrabet”, in Kunsttijdschrift Vlaanderen, jg. 58, nr. 328, 2009, pp. 292-296. Verschelden, Wouter. “Waarom wij, De Morgen, 'allochtoon' niet meer gebruiken”, in De Morgen, 20 september 2012. Warren, Hans. “‘De dagen van Sjaitan’ toont vrome vader als wrede god”, in Noordhollands Dagblad, 26 oktober 2000.
Elektronische bronnen Arkprijs van het Vrije Woord http://www.arkprijs.be/arkprijs-laureaa.html Bassant, Patrick. “Vrouwland, Rachida Lamrabet”, 14 januari 2008. http://www.literairnederland.nl/2008/01/14/2531/ Centraal Bureau voor de Statistiek Cijfergegevens over het aantal niet-westerse allochtonen in Nederland in 2014
70
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37325&D1=a&D2= 0&D3=0&D4=0&D5=0-4,137,152,220,237&D6=0,4,9,(l-1),l&HD=1306050936&HDR=G2,G1,G3,T&STB=G4,G5 Ramdas, Anil. “Het culturele drama”, 9 september 2010. http://www.deburen.eu/nl/nieuws-opinie/detail/het-culturele-drama Van Win, Lukas. “Boek zonder tieten”, in Cutting Edge, 11 december 2007. http://www.cuttingedge.be/boekenstrips/vrouwland
71