FAMILIE
KRONIEK
CORNELIS
KEES DE HEIJ
Dat ben ik (1959) in de Bloemenbuurt van Ede (de trommel was een verjaardagscadeau van Jan Veerman uit Utrecht, een neef van mijn moeder die een handel in muziekinstrumenten dreef en ze tevens repareerde). Achteraf denk ik dat ik de hele buurt gek gemaakt moet hebben.
Inleiding Binnen afzienbare tijd hoop ik mijn 63e levensjaar te bereiken. Je bent dan een ‘kind van een dag’ geworden en dan wordt het tijd dingen af te ronden. Mijn hele leven ben ik geïnteresseerd geweest in geschiedenis, in het bijzonder in die van mijn familie. In de loop der jaren heb ik veel informatie daarover verzameld. Prachtige oude foto’s in albums, maar bovenal de familieverhalen die ik in al die jaren heb gehoord en in mijn hoofd zitten. Het zou toch jammer zijn als dat op een dag allemaal verloren raakt. Het begon toen ik midden jaren 70 in contact kwam met een Amerikaan: Edward John Leijenaar uit New Jersey. Zijn grootvader Johannes Syberns Leijenaar emigreerde in het begin van de vorige eeuw naar Amerika. Edward zocht contact met naamgenoten en had ook het familiewapen ontdekt. Nog steeds heb ik contact met hem, maar nu hij heeft suikerziekte en is bijna blind. Toen ik begon met zoeken moest je een lange reis maken naar het Rijksarchief in Leeuwarden. Voor een amateur als ik was het een behoorlijk ontoegankelijk geheel. Met de hulp van ervaren genealogen ben ik toch redelijk ver gekomen. In 1811 werd door de Fransen de burgelijke stand ingevoerd met de verplichting een achternaam te voeren. Ongeveer 1/3 van de Nederlanders had toen geen achternaam. De meeste archieven zijn bewaard gebleven en te raadplegen. Dat gaat via het internet vrij snel. Vóór 1811 ben je echter aangewezen op kerkelijke registers zoals doop- en trouwregisters en dan wordt het zoeken een stuk moeilijker. Ik maak uitstapjes naar aangetrouwde familie als dat relevant is voor de verhaallijn. De familiegeschiedenis die mij door overlevering bekend is heb ik zo goed mogelijk vermeld. Zo is er bijvoorbeeld de familie van mijn grootmoeder, Veerman, heel bekend in Utrecht. De familie was zeer muzikaal en hebben de Utrechtse Stadskapel opgericht, die jarenlang optrad als er in de stad iets gevierd of opgeluisterd moest worden. Er is zelfs een televisieoptreden bekend. Dan is er het leven van mijn opa Kornelis de Heij waar ik naar vernoemd ben en die ik nooit gekend heb. Hij overleed in 1931 aan steenlongen. Hij werkte als schachtbouwer in de mijnen in het Ruhrgebied en in Zuid-Limburg. Het was bekend dat hij een paar jaar getrouwd was geweest en daarna gescheiden. Dat onderwerp was in de familie taboe. Daar werd niet over gesproken. Omdat het heel pontificaal in het trouwboekje vermeld werd is het bekend geworden. Het hoe en waarom van de scheiding heb ik na la die jaren redelijk kunnen achterhalen. Over de familie De Heij is een prachtig boek verschenen door J.G. de Heij en G.J. Krol, waar ik dankbaar gebruik van heb gemaakt. Eén ding is zeker: de Leijenaars en grotendeels de De Heij’s hebben hun basis in Friesland. Waar komen onze familienamen vandaan? De oudst bekende
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
De Heij is Carel Pieterse, afkomstig uit Tienen in Vlaanderen, woonachtig in Leiden. Hij had geen achternaam. Zijn moeder heette Martijntje Jacobsdr. de Heij en zijn kinderen zijn rond 1620 begonnen de achternaam De Heij te gebruiken. De naam Leijenaar heeft tot grote misverstanden geleid. Er bestaat een lijst van Nederlandse familienamen en hun oorsprong. Daar staat in dat de naam Leijenaar betekent ‘iemand uit Leiden’; dat is grote onzin. In de Friese taal betekent het woord ‘leije of ‘leye’ een handmatig aangelegde sleuf in de grond. In het noorden van Friesland werd het land niet ingepolderd. Door de bescherming van de Waddenzee ontstond op natuurlijke wijze land genaamd slikken of schorren. Als er genoeg land was onstaan, werden er ‘leijen of leyen’ gegraven om het resterende water naar de Waddenzee af te vloeien. Tenslotte werden er rondom dijken aangelegd. De mensen die de sleuven groeven werden ‘leijenaars of leyenaars’ genoemd. Het is dus een beroepsnaam. In noord-Friesland zijn bijvoorbeeld de dorpen Oude Leije en Nieuwe Leije. De meerpalen van vroeger staan nog midden in het land. Tot ongeveer 1900 werd de ‘ij’ gespeld als ‘y‘. Je vindt dus ‘De Hey en De Heij’ en ‘Leyenaar en Leijenaar’. Het zoeken naar Friese families heeft één groot voordeel. Er bestond daar een Mennonitische traditie van naamgeving. Bijvoorbeeld de naam Ieke Jans Leijenaar betekent Ieke van Jan; zijn vader heette dus Jan. De beroemde sociaal-democraat Pieter Jelles Troelstra had dus een vader die Jelle heette. Dat vergemakkelijkt het zoeken aanzienlijk. Het boekje heeft twee delen: ik begin met mijn familienaam: De Heij en dan mijn moeders familienaam: Leijenaar. Achterin vindt u een stamboom op A3 formaat. Daar staan namen in die niet in het boekje voorkomen omdat daar veel meer familielijnen gevolgd worden. Als ik zelf aan de beurt ben in de beschrijving gaan de twee familienamen samenlopen. Daarom verwijs ik af en toe naar het deel ‘Leijenaar’ om te voorkomen dat er eenzelfde beschrijving is; ik vind het zonde om twee aparte deeltjes te maken. De beide families zijn me even lief. Tenslotte dit: een regel uit mijn favoriete evergreen van Ella Fitzgerald and The Inkspots luidt: ‘Into each life some rain must fall, but too much has fallen into mine’. En dat betreft dan vooral de kindersterfte en vaak de bittere armoede. Verdriet, humor en mooie herinneringen zult u vinden. Ik hoop hiermee een stukje familiegeschiedenis voor de toekomst bewaard te hebben. Met vriendelijke groet, Cornelis (Kees) de Heij 3
DE HEIJ
De tweede bekende voorvader, Carel Pieterse, gebruikte als handtekening de Franse lelie. Zijn vrouw kwam uit Bailleu (Frankrijk). Misschien waren zijn voorouders ook Frans, dat weet ik niet. Hij was vermoedelijk analfabeet zoals het grootste deel van de mensen in die tijd. De Leijenaars hebben een familiewapen, maar ik vind het leuk zijn handtekening tals zodanig te gebruiken als begin van de geschiedenis van mijn deel van de familie De Heij.
4
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
5
In 1568 brak de onafhankelijksoorlog van de Nederlanden uit: beter bekend als de tachtigjarige oorlog. De Nederlanden waren toen onderdeel van het Spaans-Habsburgse rijk. Dat gebeurde door vererving, huwelijken etc. De oorlog had verschillende oorzaken: de opkomst van het protestantisme, het besef van een eigen taal en cultuur, maar vooral de invoering van de ‘tiende penning’, een ongehoord hoge belasting voor die tijd. De fanatiek katholieke Spaanse koning Philips II (hij leefde in een luxe klooster, het Escorial) liet in de Nederlanden een waar terreurbewind uitvoeren: de steden Antwerpen, Naarden en Haarlem werden grotendeels uitgemoord. Tienduizenden protestanten werden in het openbaar als ‘ketters’ levend verbrand. Op 6 januari 1579 werd de Unie van Atrecht (Arras, nu Noord-Frankrijk) ondertekend. De zuidelijke gewesten Artesië, Henegouwen en Romaans Vlaanderen beloven het katholieke Spaanse gezag te erkennen. Als reactie daarop ondertekenden op 23 januari 1579 de gewesten Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en de Groningen de Unie van Utrecht, het begin van het hedendaagse Nederland. Later dat jaar sloten ook de gewesten Overijssel, Drenthe, Friesland en de steden Groningen, Venlo, Antwerpen, Breda, Brussel, Brugge, Lier en Ieper zich bij de Unie aan. De Brabantse steden 's-Hertogenbosch en Leuven sloten
zich niet aan, omdat die nog in Spaanse handen waren. De vervolging van de protestanten bracht vanuit de zuidelijke Nederlanden een enorme vluchtelingenstroom op gang. Daarbij waren veel uitstekende vakmensen, zoals de lakenarbeiders die in de stad Leiden een florerende lakenindustrie opbouwden. Onder hen was mijn voorvader: Carel Pieterse, van beroep kleermaker. Hij was analfabeet (normaal in die tijd) en ondertekende met de Franse lelie. Hij kwam uit Tienen (Vlaanderen) en was zeker één van de vele protestantse Zuid-Nederlandse vluchtelingen. Zijn vrouw was geboren in Bailleu, Frankrijk. Zijn moeder was Martijntje Jacobsdr. de Heij. Haar kleinkinderen gingen in Nederland haar achternaam en mijn familienaam gebruiken. Overigens is de tachtigjarige oorlog een overdreven begrip. Het Spaanse rijk begon langzamerhand in verval te raken en de oorlog in de Nederlanden werd al als verloren beschouwd. Het Twaalfjarig Bestand of Treves was een periode van 12 jaar van wapenstilstand waarin niet of nauwelijks werd gevochten. Het duurde van 1609 tot 1621 en daarna werd de oorlog pro forma voortgezet. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was in korte tijd uitgegroeid tot één van de grote kolonisators van de wereld. De handel overzee en niet te vergeten de kaapvaart bracht veel geld in het laatje. Amsterdam groeide uit
tot een wereldstad en de scheepsbouw in de Zaanstreek zorgde voor een grote werkgelegenheid. De Republiek was nu in staat een sterke marine op te bouwen wat haar positie nog meer versterkte. In 1621 werden de vijandelijkheden met Spanje hervat, maar zonder de gevechtshandelingen te willen bagatelliseren is de onafhankelijkehid van de Republiek niet meer in gevaar geweest; integendeel ze breidde zich verder uit. Het werd een toevluchtsoord voor vervolgden, zoals bijvoorbeeld de Portugese Joden (de grote filosoof Baruch de Spinoza was één van hen) en de Franse Hugenoten, waarvan velen weer naar de Kaapkolonie (ZuidAfrika) emigreerden en daar de basis van de wijnbouw legden. In de Republiek werden boeken gedrukt die in andere landen verboden waren, de schilderkunst nam een hoge vlucht met schilders als Vermeer, Rembrandt, Ruysdaal en vele anderen. In 1618 brak in Duitsland een gruwelijke oorlog uit: de Dertigjarige Oorlog. Deze heeft inderdaad 30 jaar geduurd. Frankrijk, Zweden en de Duitse staten waren hierbij betrokken. Hele landstreken en steden werden uitgemoord. In 1648 werd in het Duitse stadje Munster een Europese vrede gesloten die een eind maakte aan ‘onze’ Tachtigjarige en de Duitse Dertigjarige. In de geschiedenis bekend als de Westfaalse Vrede of de Vrede van Munster.
(1) Pieter Beke Carelse Geboren ±1533 en getrouwd met Martijntje Jacobsdr. de Heij. Kinderen: Alleen bekend Carel geboren te Tienen (Vlaanderen) ±1563 (zie 2)
(2) Carel Pieterse Ook genaamd Cleermaecker (dat was zijn beroep). Kleermaker, geboren te Tienen (Vlaanderen) ±1563, overleden tussen 30 juni 1619 en 20 maart 1622, zoon van Pieter Beke Carelszn en Martijntje Jacobsdr de Heij. In ondertrouw gegaan te Leiden op 12 oktober 1585 met Jacomijntje Jansdr (Wecksteen), geboren te Belle (Bailleu, Frankrijk) rond 1565, overleden na 15 juli 1630, dochter van Jan Janszn Wecksteen en Janneke (achtyernaam onbekend) Kinderen: Abigail geboren rond 1586. Zij was getrouwd met Joris Crijnen (van Aken), geboren rond 1585. Claes geboren te Bleiswijk ±1588, overleden tussen 1645 en 15 oktober 1650. Getrouwd ±1611 met Maritge Krijnendr., overleden voor 16 mei 1636, dochter van Crijn Cornelisz. Pieter geboren te Bleiswijk ±1591, overleden na 27 november 1661. In ondertrouw gegaan te Zoetermeer op 9 oktober 1616 en getrouwd op 23 oktober met Saertgen Cornelisdr. geboren De Kaeg, overleden tussen 4 augustus 1621 en 27 maart 1622. Op 23 april 1623 is hij te Benthuizen in ondertrouw gegaan en getrouwd op 7 mei met Neeltje Bartholomeusdr. geboren te Nierop ±1600, overleden vóór 23 april 1653. Martijntje geboren te Bleiswijk ±1593, overleden na 28 augustus 1661. In ondertrouw gegaan te Zoetermeer op 6 september 1615 en getrouwd op 20 september met Jan Pieterse van Ieperen, geboren ±1590, overleden na 28 augustus 1661. Jan geboren te Bleiswijk ±1595, overleden na 12 september 1651. In ondertrouw gegaan te Zoetermeer/Zegwaart op 19 februari 1615 met Lysbeth Cornelis Schuijt, geboren ±1593, overleden na 8 november 1648. Abraham geboren te Bleiswijk ±1596 (zie 3) Jacob geboren te Bleiswijk ±1598, overleden tussen 1 februari 1647 en 12 september 1651. Schoolmeester en bestuurder van het weeshuis te Schiedam. In ondertrouw gegaan te Leiden op 2 april 1630 met Machteld Joostendr. Cuyl, geboren te Leiden ±1605, overleden vóór 1 april 1647. In ondertrouw gegaan te Schiedam op 16 maart 1647 en getrouwd op 7 april 1647 met Neeltje Gebrandtsdr. van Noortwijk uit ’s Hage. Isaak geboren te Bleiswijk ±1600, begraven te Hazerswoude op 20 september 1691. Kleermaker. In ondertrouw gegaan te Hazerswoude op 27 april 1629 en getrouwd op 6 mei te Benthuizen met Maritgen Jansdr., begraven te Hazerswoude op 5 oktober 1639. In ondertrouw gegaan te Berkel en Rodenrijs op 12 april 1641 en getrouwd te Hazerswoude op 29 mei met Haesjen Jacobs (Van der Werf?), begraven te Hazerswoude op 7 mei 1676.
Een 17-eeuwse prent die het beroep kleermaker van mijn voorvader Carel Pieterse laat zien
6
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
7
Abraham was molenaar te Bleiswijk, in de middeleeuwen onder de naam Blesewic. Hij is vermeld als lidmaat van de kerk aldaar in 1622 en had een adres aan de Segwaertse Verlaten. Hij is te vinden in diverse schuldbrieven en transportakten. Zijn vrouw Janneke had een broer, Peter en die had een schoonvader Claas Claassen van Straaten, beroep molenaar. Claas was de buurman van Carel Pieterse, mijn tweede voorvader (lees het een paar keer door en u zult het begrijpen). Het is zeer waarschijnlijk dat Abraham de Heij het vak bij Claas leerde.
(3) Abraham Carelse de Heij Geboren te Bleiswijk ±1596, overleden na 12 juni 1651. Molenaar. In ondertrouw gegaan te Zoetermeer op 14 oktober 1618 en getrouwd op 4 november (zijn vader was getuige) met Janneke Lenaerts, geboren te Seghwaert, overleden ±1630. Kinderen: Martijn Geboren te Bleiswijk, gedoopt te Zoetermeer op 1 december 1619 (doopgetuigen waren Isaac Carelse, Jannetie Adams en Francijntje Jillis), overleden na 1623. Carel Gedoopt rond 1623, overleden tussen 8 april 1673 en 10 mei 1686. In ondertrouw gegaan te Hazerswoude op 18 februari 1648 en getrouwd te Berkel op 20 februari met Ormpje Gerritsdr., geboren te Hazerswoude, overleden aldaar na 10 mei 1686, dochter van Gerrit (achternaam onbekend). Leendert Geboren rond 1625, (zie 4). Jacomijntje Geboren rond 1627. Maartje Geboren rond 1629. Christijntje Gedoopt te Benthuizen op 1 september 1630 (doopgetuigen waren Jan Caerelsz., Neeltgen Bartholomeusdr. en Lysbeth (achternaam onbekend)). Annetje Geboren te Segwaert rond 1632, overleden na 3 september 1713. In ondertrouw gegaan te OudBeijerland op 23 juni 1674 en getrouwd aldaar op 8 juli met Isaak Abrahamszn. van Bokkelen, overleden voor 17 september 1679, zoon van Abraham Liberts van Bokkelen en Jannigje Gerrits.
Een afbeelding uit de tijd die het beroep van molenaar toont
8
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
9
Van Leendert is geen beroep bekend, wel dat hij roerige tijden heeft gekend. – Uit een akte van transport uit Hillegersberg d.d. 1-5.1670: ene Cornelis Jacobse Overgauw verkoopt hem een huis. Borg staat zijn broer Carel Abrahamse de Heij. – Ene Gerrit Wilhelmus Versijden eist tot de gedwongen verkoop over te gaan van ‘sekere erven met huijs, schuijer, pottinge ende plantinge daer opstaende en gelegeen op den Bergesenhoek, ook aan de Oostenisse Polder, groot een hont strekkende van de Heereweg off tot Corn. Floore Kranenburg toe belend ten Oosten van Ary Jansz. en ten Westen Pieters Claeszn. Goecoop, weduwe. Koper moet beloven onmiddellijk te aanvaarden en niet te verhuren aan gedaagde, de betaling dient te geschieden half april 1702.
Op 27 november werd in 1577 in de Kerkstraat een jongen geboren met de naam Piet Heyn. Van jongs af aan heeft hij het aan de stok gehad met de Spanjaarden. Zijn wraak was uiteindelijk zoet, want in 1628 overmeesterde hij, varend onder de vlag van de Westindische Compagnie, in de baai van Matanzas te Cuba, de Spaanse Zilvervloot. Het bracht de republiek miljoenen guldens op: in deze tijd miljarden euro’s. Dit was het fundament voor de verdere welvarende ontwikkeling van ons land. Ook de Cubanen waren blij. Ze haatten de Spaanse kolonisators en nu nog staat daar uit dankbaarheid een standbeeld van Piet Heyn.
(4) Leendert Abrahamse de Heij Geboren rond 1625, overleden tussen 26 januari 1702 en 31 december 1705. In ondertrouw gegaan te Rotterdam op 8 december 1658 en getrouwd te Delfshaven op 20 december (getuige was Carel Abrahams de Heij) met Fuysjen Ariensdr., gedoopt te Delfshaven op 24 september 1634 (doopgetuigen waren Bastiaentge Cornelis, Wive Jans en Andries Meessen), overlijden aangegeven te Rotterdam op 2 februari 1706, dochter van Aerie Joosten en Maertijntje Maertens. Kinderen: Martijntje gedoopt te Rotterdam op 18 november 1659, overleden voor 23 maart 1670. Jacomijntje gedoopt te Rotterdam op 13 januari 1661 (doopgetuige was Gijsbert Ariens, Ermpje Gerrits, Mary Jans) begraven te Hillegersberg op 12 augustus 1726. In ondertrouw gegaan te Bergschenhoek op 11 januari 1697 en getrouwd aldaar op 1 februari met Ary Meliszn van der Meide, overleden voor 12 augustus 1726. (Hij is eerder getrouwd voor 1 februari 1697 met Pleuntje Dirksdr. van Oosten, overleden voor 1 februari 1697.) Ary gedoopt te Rotterdam op 9 mei 1662 (doopgetuigen waren Maertge Willems en Annetje Abrahams), (zie 5). Abraham geboren rond 1663. In ondertrouw gegaan te Bergschenhoek op 21 december 1691 en getrouwd te Hillegersberg op 9 januari 1692 met Aafje Dirksdr. van Oosten, geboren te Schiebroek/Overschie, begraven te Berkel op 19 mei 1731. Emmetie geboren rond 1666, overleden na 27 oktober1709. Zij is getrouwd te Overschie op 1 november 1693 met Willem Jacobse Camerick. (Hij was weduwnaar van Marijtje Dirxdr. van der Vlugt.) Martijntje gedoopt te Bergschenhoek op 23 maart 1670 (doopgetuige was Carel Abrahamse de Heij, Crijntje Gerrits), overleden na 27 januari 1733. Getrouwd te Bergschenhoek op 22 januari 1696 met Melis Arienszn van der Meij(de), geboren te Bergschenhoek Claes gedoopt te Bergschenhoek op 20 november 1672 (doopgetuige was Maertge Pieters), begraven te Hillegersberg op 6 juli 1747. Baggerman. In ondertrouw gegaan te Bergschenhoek op 9 september 1701 en getrouwd te Hillegersberg op 5 oktober met Jannetje Hendriksdr. van ter Bruggen, gedoopt te Rotterdam op 3 september 1673 (doopgetuigen waren Neeltje Jans en Annetje Jans), begraven te Hillegersberg op 6 maart 1765, dochter van Heijndrick Jansen en Maddeleentje Leendertsdr. Ambachtsheer. Jannetje geboren rond 1673, overleden na 11 december 1701. Zij is getrouwd op 9 maart 1704 met Leendert van de Ende.
Oude prent van Delfshaven uit die periode
Herderkingspenning ter ere van Piet Heyn 10
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
11
Ary is de stamvader van de Friese tak van de familie De Heij. In Friesland begon de productie van turf. Het verhaal hieronder geeft een beeld van hoe men toen in het veen werkte en leefde. Er werd verveend volgens de zgn. Oud-Friese methode. Daarbij groef men turf uit lange petten, gaten waartussen men stroken land liet liggen om daarop de gestoken turf te laten drogen. Deze stroken werden ribben genoemd. Na verloop van tijd groeiden de petten vanzelf weer dicht zodat er in een periode van 100 jaar weer weidbaar land ontstond en er eventueel opnieuw verveend kon worden. Een natuurlijke kringloop voor mens en natuur. Er was een andere, grondiger methode. Zij gebruikten de zgn. baggerbeugel. Dit was een soort schepnet waarmee de veenmassa werd losgemaakt van de onderliggende zandbodem en deze substantie werd vanonder de waterspiegel naar boven gehaald. Men kon langer doorgraven en er hoefden geen ribben meer te blijven zitten waarop uitgegraven veen werd gedroogd. Die werden gewoon het jaar daarop aangepakt. Zo ontstonden er geen lange rijen petgaten, maar bleef er een grote waterplas over die niet meer verlande maar groter werd door afbrokkeling en afslag. De massa legde men in een laag van ca. 20 cm op het vaste land te drogen en werd vervol-
gens vastgetrapt. Hierna werden er strepen getrokken en verdeelde men de specie met een soort spade in blokjes. Vervolgens werden de turfblokken gekeerd en opgestapeld, zodat ze verder konden drogen. Bij deze methode haalde men de gehele veenlaag weg en bleven er geen stroken land bestaan. Bij het slagturven was het voorjaar de drukste tijd van het jaar. In de periode tussen Pasen en Pinksteren werd het veen opgebaggerd. Dit gebeurde door losse veenarbeiders. Ze deden het zware baggerwerk meestal in groepen van twee, soms in grotere groepen van zo'n vijf tot zes man. Bij een groep van twee was de arbeidsverdeling dan zo dat een het veen opbaggerde en de ander de specie op de legakkers uitspreidde. Deze arbeiders hadden een los dienstverband van zo’n zes weken, waarna ze vaak als maaier en hooier aan de slag gingen. Het aanmaken en het drogen van de turf werd gedaan door zgn. turfmakers. Zij waren tevens belast met het vervoerklaar maken en het laden van de turf. De turfmaker had een min of meer vaste baan met zijn werkgever, de veenbaas. Aan de top van de beroepsgroep stonden de veenbazen, in Overijssel ook wel turfbazen of turfboeren genoemd. Zij waren kleine ondernemers en werkgevers. Zij hadden zowel turfmakers als veenwerkers
(arbeiders) in dienst. Gemiddeld werkten bij een veenbaas een tot twee, soms drie turfmakers en vier tot acht arbeiders. Voor zijn bedrijf bezat hij grond en kapitaalgoederen in de vorm van gebouwen, zoals turfschuren, zgn. tenten (woningen) voor de turfmakers en poepetenten, woningen voor de trekarbeiders, vaartuigen (zgn. bokken en/of punters) en allerlei verveningsgereedschappen. Veel veenbazen hadden een of meer nevenberoepen, met name als veehouder en/of als winkelier. Zij dwongen hun werknemers bij hen hun inkopen te doen. Ze werkten vaak als turfmaker mee op hun eigen bedrijf. Daarnaast waren er verschillende veenbazen die hun beroep combineerden met dat als veehouder. In die gevallen werden ze huisman (= eigenerfde boer) genoemd. Wat de beloning betreft: in het begin van de 19e eeuw verdiende een veenwerker in het Friese laagveen ƒ 0,70 tot ƒ 1,30 per dag. In Haskerland en Ængwirden verdiende men het minst, resp. ƒ 0,70 en ƒ 0,80 per dag. In de andere laagveengrieternijen lag het dagloon hoger, gemiddeld ƒ 1,20. Dit betekende dat een arbeider in het hoogseizoen, dat ongeveer zes weken duurde, hoogstens ƒ 50,– verdiende. Aan het eind van de 19e eeuw ontving een losse veenarbeider inclusief zijn werkzaamheden buiten de turfgraverij niet meer dan ƒ 200,– tot ƒ 250,– per jaar. Turfmakers waren beter af en verdienden aan het einde van de 19e eeuw ƒ 240,– tot ƒ 300,– per jaar. Zij hadden dan de woning en de brandstof gratis. Als vrouw en kinderen meewerkten, dan liep het jaarloon op tot ƒ 400,– tot ƒ 450,– per jaar. Maar hoe men het ook wendt of keert, het was bittere armoede. De arbeiders werden schandalig uitgebuit (niet alleen de veen-, maar ook de boerenarbeiders) en het het is ook niet vreemd dat vooral in Friesland en Groningen in de 19e eeuw de eerste socialistische en communistische bewegingen ontstaan.
(5) Ary Leenderts de Heij Veenman, gedoopt te Bergschenhoek op 21 april 1722, overleden na 1782 ergens in Holland, na terugkomst uit Friesland. Getrouwd te Overschie op 30 september 1742, getrouwd te Bergschenhoek op 1 oktober 1742 voor de kerk (getuige was Coram Pop) met Clasijntje (ook Josijntje) Willemsdr. van Velze, gedoopt te Delft op 29 juli 1717 (doopgetuigen waren Willem van Schie, Josijntje van Velsen en Geertrui van Schie), dochter van Willem Gerritszn van Velsen en Lysbeth Willemsdr van Schie. Kinderen: Elisabeth Gedoopt te Bergschenhoek op 20 oktober 1743, overleden te Rosterhaule op 11 januari 1816. Getrouwd te IJsselmuiden op 12 december 1766 met Gerrit Herms Willem, overleden voor 11 januari 1816. Maria Gedoopt te Bergschenhoek op 16 juni 1746 (doopgetuige was Maria van Oosten). Getrouwd te Workum op 18 januari 1777, getrouwd te Ferwoude op 19 januari voor de kerk met Andries van Tol. Leendert Veenbaas, gedoopt te Bergschenhoek op 15 januari 1748, overleden te Luxwoude op 9 augustus 1811. In ondertrouw gegaan te Johannesga op 23 januari 1785 en getrouwd aldaar op 13 februari 1785 met Harmentje Willems, overleden te Heerenveen rond 10 juli 1785. Gerrit Bekend is alleen dat hij een zoon Gerardus had. Willem Geboren te Wateringen rond 1750 (zie 6).
De afbeeldingen spreken voor zich: het was pure slavernij en mijn voorvader Ary was één van de uitbuiters en daar ben ik echt niet trots op. 12
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
13
Dagelijks leven van volwassenen buiten de Maatschappij van Weldadigheid ±1872 WERKEN EN LEVEN Mannen Op het land: Vraaggesprek met Thomas van der Laan, 41 jaar, baggelaar (turfmaker) te Boven-Knijpe (Friesland): Vraag: Hebt gij een groot gezin? Antwoord: lk ben weduwnaar en heb vier kinderen. Hoe oud zijn die kinderen? Zij zijn elf, acht, zes en drie en een half jaar oud. Dus geen uwer kinderen werkt mede? Neen, en ik moet natuurlijk een meid houden. Kan men in de goede tijd van het jaar wat overhouden om de slechte tijd door te komen? In de afgelopen zomer is het niet best geweest. lk zelf kan over mijn verdienste niet zozeer klagen; maar de arbeiders verbouwen hun eigen eten en in het voorjaar zaten velen zonder eten. Er moest dus vooral door hen die grote huishoudens hadden, veel bijverdiend worden. Zodoende houdt men niet veel over in de zomer om in de winter van te leven. Heel veel rust hebt gij zeker niet onder het werk? Neen, het is eten en dan weer werken, rusturen komen niet voor; zo gaat het ook met het maaien; bij eigen werk komt niet veel rust voor want hoe meer men doet, hoe meer men verdient. Gaat gij des avonds naar huis? Neen, dan slaap ik in de tent. Gaat gij des Vrijdagsavonds naar huis? Ja, een enkele keer ook des Zaterdags. In welke tijd van het jaar wordt gij door de baas aangenomen? Sommigen verhuren zich reeds in de herfst, anderen in de winter; ik altijd zowat tegen de tijd dat het werk begint omdat ik altijd vast bij dezelfde baas werk. Is het wel gebeurd dat gij des winters geld te kort kwam en krediet nodig had? Ja. De afgelopen winter kon ik mij na acht weken niet meer redden; toen heb ik steun gekregen.
14
Kalenberg Het dorpje werd gesticht in 1313 als Calumburg en ligt in noordwest Overijssel. Er wordt gezegd dat de naam van het dorp is bedacht door vluchtelingen en horigen uit een gelijknamige buurtschap bij Hoogeveen die in dit ontoegankelijke gebied hun vrijheid zochten. Later veranderde de naam in Kaleberghe (1323), Callenburgh (1702), Calenburg (1717) en Calemberg (1815) waaruit de naam Kalenberg kwam. Na de turfgraverij gingen de Kalenbergers zich richten op de visserij, veehouderij en de rietteelt. Kalenberger riet is nog steeds een gewild bouwmateriaal voor het dekken van daken.
Gemeente Ængwirden Regelmatig kom je de naam Ængwirden tegen. Het was geen dorp of stad, maar een gemeente in de vorige eeuw. Het betreft de dorpen Gersloot, Tjalleberd, Luinjeberd en Terband in de zuidwesthoek van Friesland aan het Tjeukemeer. Zij maken nu deel uit van de gemeente Heerenveen. Luinjeberd werd al in 1281 voor het eerst vermeld als Lyedingaberde. Tjalleberd duikt in de geschiedenis voor het eerst op in 1315 met de naam Tyanlaberde: Een berd is een groep huizen. De Aenwirderweg kwam al voor op een kaart van Friesland uit 1622.
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
(6) Willem Ariens de Heij Turfmaker, geboren te Wateringen rond 1750, overleden te Oosterzee op 15 februari 1838. In ondertrouw gegaan te IJsselmuiden op 28 mei 1772 en getrouwd te Garijp op 21 juni 1772 met Geesjen Jans Ruitenberg, begraven te IJsselmuiden op 13 juli 1784. Kinderen: Gerrit Geboren te Eernewoude rond 1775, (zie 7). Gesina Gedoopt te Kampen op 14 oktober 1779 (doopgetuige was Henrica Rutenberg), begraven te Blokzijl rond 1780. Nicolaus Gedoopt te Kampen op 5 oktober 1783 (doopgetuige was Mechelina Beerninks), begraven te Blokzijl rond 1784. Getrouwd met Aaltje Jacobs Jonker, geboren rond 1767, overleden te Follega op 16 januari 1832, dochter van Jacob Jonker en Aaltje Klazes. Kinderen: Jacob Veenbaas/turfmaker, geboren te Kalenberg (voor beschrijving zie hiernaast), gedoopt te Oldemarkt op 23 juli 1787, overleden te Lemsterland op 3 oktober 1862. Getrouwd te Lemsterland op 12 november 1813 met Lamkjen Roelofs Ferdinands, boeremeid, geboren te Nijehaske op 25 maart 1794, gedoopt aldaar op 20 april 1794, dochter van Roelof Jacobs Ferdinands en Geesjen Klazes. Klaas Turfmaker, geboren te Kalenberg op 10 januari 1789, gedoopt aldaar op 8 februari 1789 overleden te Lemsterland op 23 september 1853. Getrouwd te Lemsterland op 8 april 1813 met Trijntje Roelofs Ferdinands, boerenmeid, geboren te Haskerhorne op 3 augustus 1786, gedoopt aldaar op 6 augustus 1786, overleden te Lemsterland op 17 december 1853, dochter van Roelof Jans Ferdinands en Geesjen Klazes. Aaltje Geboren te Kalenberg op 17 oktober 1791, gedoopt te Oldemarkt op 13 november 1791, overleden voor 28 februari 1797. Albertje Geboren te Kalenberg op 31 december 1793, gedoopt te Oldemarkt op 9 februari 1794, overleden te Haskerland op 18 oktober 1806. Aaltje Geboren te Kalenberg op 28 februari 1797, gedoopt te Oldemarkt op 29 maart 1797 overleden na 11 december 1856, dochter. Getrouwd te Lemsterland op 19 april 1814 met Geert Roelofs Ternand ook genaamd Ferdinands, turfmaker, geboren rond 1790, overleden te Lemsterland op 21 augustus 1817, zoon van Roelof Jacobs Ferdinand en Geesjen Klases. Albert Turfmaker, geboren te Kalenberg op 25 juli 1800, gedoopt te Oldemarkt op 26 oktober 1800 overleden te Lemsterland op 11 december 1865. Getrouwd te Lemsterland op 3 mei 1829 met Aagje Gerrits Ter Velde, naaister, geboren te Lemmer op 20 november 1801, gedoopt aldaar op 13 december 1801, overleden te Gaasterland op 24 augustus 1876, dochter van Gerrit Pieters Ter Velde en Leentje Roelofs. Maria Dienstmeid, geboren te Follega op 1 augustus 1803, gedoopt te Oosterzee op 16 oktober 1803, overleden te Gaasterland op 20 februari 1872. Getrouwd te Gaasterland op 4 april 1829 met Berend Hendriks Smid, geboren te Hauen op 14 februari 1808, overleden te Gaasterland op 23 april 1866, zoon van Hendrik Pieters Smid en Stijntje Berends van den Boren. Klaaske Geboren te Follega op 6 december 1808, gedoopt te Oosterzee op 25 december 1808, overleden te Lemmer op 1 juli 1810.
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
15
(7) Gerrit Willems de Heij Turfmaker, geboren te Eernewoude ±1775, overleden te Oudehaske op 3 juni 1860, begraven aldaar op 4 juni 1860. In ondertrouw gegaan te Langezwaag op 20 augustus 1803 en getrouwd te Kortezwaag op 4 september 1803 met Wiegertje Jans Kuik, geboren te Langezwaag rond 1783, overleden te Oudehaske op 28 oktober 1859, dochter van Jan Arends Kuik en Jentje Sanders Dragt. Kinderen: Willem Arbeider, geboren te Langezwaag op 8 september 1805, overleden te Oudehaske op 28 februari 1866. Getrouwd te Haskerland op 12 december 1841 met Aaltje Feddes Booij, geboren te Oudehaske op 21 juni 1818, overleden te Haskerland op 16 januari 1901, dochter van Fedde Hanses Booij en Gapke Lammerts de Jong. Geesje Geboren te Oosterzee op 1 december 1807, overleden te Oudehaske op 1 juli 1895. Getrouwd te Haskerland op 12 december 1833 met Thymen Alberts Meester, schoenmaker, geboren te Oudehaske op 19 februari 1800, gedoopt aldaar op 23 februari 1800, overleden te Haskerland op 10 maart 1867, zoon van Albert Tijmens Meester en Marchjen Jans Kroll. Jentje Geboren te Oudehaske op 14 oktober 1810, overleden aldaar op 19 juni 1876. Getrouwd te Haskerland op 3 mei 1835 met Sander Jans Krikke, arbeider, geboren te Oudehaske op 15 juni 1803, overleden te Haskerland op 23 januari 1881, zoon van Jan Gerrits Krikke en Grietje Pieters Nijmeijer. Klaaske Geboren te Oudehaske op 27 augustus 1813, overleden te Oosterzee op 3 mei 1881. Getrouwd te Lemsterland op 27 januari 1839 met Wyben Harmens Kruis, geboren te Echten op 30 mei 1810, overleden te Lemsterland op 10 oktober 1891, zoon van Harmen Gerrits Kruis en Jantje Wybes Dijkstra. Jan Veehouder en boswachter, geboren te Heerenveen op 20 juni 1816, overleden te Haskerhorne op 29 maart 1900. Getrouwd te Haskerland op 22 juni 1845 met Tietje Tijsses de Leeuw, geboren te Aengwirden op 1 april 1824, overleden te Haskerland op 10 januari 1912, dochter van Thijs Teunis de Leeuw en Hillegje Laetes Krikke. Cornelis Visser, geboren te Schoterland op 27 februari 1819, overleden na 14 januari 1901. Getrouwd te Haskerland op 2 april 1854 met Wimke Wisses van Luxwolda, koopvrouw, geboren te Nijehaske op 13 mei 1832, overleden te Franeker op 4 oktober 1901, dochter van Wiske Sipkes van Luxwolda en Jeltje Kerskes van Dort. Albert Arbeider en visser, geboren te Oudehaske op 13 april 1822, overleden aldaar op 10 juni 1905. Getrouwd te Haskerland op 13 juli 1845 met Akke de Groot, geboren te Oudehaske op 6 januari 1827, overleden aldaar op 2 maart 1903, dochter van Hinke Jacobs. Getrouwd te Haskerland op 8 december 1904 met Lutske Hoeksema, geboren te Kollum rond 1864,dochter van Jan Tjammes Hoeksema en Antje Koops Boers (zij is eerder getrouwd voor 8 december1904 met Sjoerd Klein, overleden voor 8 december 1904.) Geert Geboren te Oudehaske op 8 september 1825, (zie 8).
Oude kaart van Friesland rond 1700
Op pagina 12 (van Ary Leenderts de Heij) heb in voor de eerste keer foto’s geplaatst. Dat is voor die periode veel te vroeg, ze zijn van veel latere tijd, maar illustratief voor de erbarmelijke situatie waarin de mensen moesten leven. De Fransman Louis Jacques Mandé Daguerre wordt beschouwd als één van de uitvinders van de fotografie, in ieder geval is hij de bekendste. Hij vond het diorama uit en in 1826 maakte hij samen met de Fransman Nicéphore Niépce de eerste succesvolle foto. Daarna nam hij de ontwikkeling van een methode om op snellere wijze foto's te maken ter hand. In 1837 (na de dood van Niépce) vond Daguerre de daguerreotypie uit, een methode waarbij op grote schaal foto's konden worden ontwikkeld. Het procedé waarbij een gepolijste, met kwikdampen geprepareerde zinken plaat werd gebruikt leverde positieve, gespiegelde beelden die niet gereproduceerd konden worden. De beelden waren wel zeer gedetailleerd. Ze zijn nu uiterst zeldzaam. Omstreeks 1850 verving men de papieren drager door glas en hechtte men de zilverhalogeniden met behulp van een collodiumlaag op deze doorzichtige basis. Deze glasplaten moesten terwijl ze nat waren worden belicht en meteen worden afgewerkt. In 1871 vond de Engelse arts Maddox een droge methode uit, hij gebruikte een glasplaat waarop zilverbromide in een gelatine laag ingebed werd. Dit is in feite de oervorm van de huidige fotografische films. Uit die periode komen de eerste foto’s in de familiealbums. Ze bijna altijd geposeerd en niet de actiefoto’s van de digitale camera’s van nu. Maar ze geven de mensen behalve een naam ook een gezicht. 16
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
Overlijdensakte van Gerrit Willems de Heij
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
17
Geert Gerrits de Heij was mijn overgrootvader, de jongste uit zijn gezin. Hij was een ondernemend mens en reisde met een hondenkar vooral de boeren af. Dat blijkt ook uit het feit dat zijn kinderen in diverse plaatsen geboren zijn. Winkels waren er toen nauwelijks in het boerengebied maar ze hadden wel behoefte aan gereedschappen, garen en band, dekens, medicijnen als wonderolie, Haarlemmer olie enz. Hij verkocht alles, behalve etenswaren, die hadden de boeren zelf genoeg. Maar voor die tijd had hij een redelijk welvarend bestaan. Dat blijkt uit de foto’s rechts van zijn vrouw en dochters in Friese klederdracht met de bijbehorende gouden sieraden. De geschiedenis van de hondenkar Tot in de jaren twintig van de vorige eeuw kwam de hondenkar vrij algemeen in het straatbeeld voor. De trekkracht van de hond bleek de mens goed van dienst te kunnen zijn. Van schilderijen en uit allerlei andere bronnen is bekend, dat er rond 1675 hondenkarren in het straatbeeld van Nederland voor kwamen. De definitieve doorbraak van de trekhond met de hondenkar dateert in Nederland omstreeks 1800. Van andere landen zoals België, Duitsland, Frankrijk, Noorwegen en Zwitserland zijn gegevens
bekend, dat er in de periode 1800 tot ±1950 ook met hondenkarren werd gewerkt. Ingespannen voor-, onder- of achter de kar liet de mens de hond voor hem werken. Een van de reden om dit dier in te zetten was, dat de hond een goedkopere werkkracht was dan bijvoorbeeld het paard. Wie zich geen paardenkracht kon permitteren, gebruikte de energie van honden als transportmidel. Ze trokken trouwens niet alleen karren maar ook ploegen en zelfs trekschuiten. De maaltijden van toen bestonden hoofdzakelijk uit etensresten, brood, groenten en slachtafval. Om de hond voor, onder of achter de kar te spannen had men lerentuigmateriaal nodig. Een andere benaming hiervoor is het woord 'getuig'. Dit tuigmateriaal bestond hoofdzakelijk uit een aantal riemen, die op een bepaalde wijze aan elkaar werden vastgemaakt. Zo was er het bekende 'borsttuig', dat uit een aantal riemen bestond. Hieraan zaten onder meer een tweetal riemen met lussen, waarin de burries van de wagen werden geschoven. Aan het einde van de twee lange riemen van dit borsttuig, kwamen dan enkele ijzeren kettingen of leren riemen. Deze werden aan de haken, die onder de hondenkar waren geconstrueerd, vastgemaakt.
(8) Geert Gerrits de Heij
Hendrikjen Roelofs Soeten
Koopman, geboren te Oudehaske op 8 september 1825, overleden aldaar op 30 mei 1898. Getrouwd te Haskerland op 13 maart 1853 met Hendrikjen Roelofs Soeten, geboren te Nijehaske op 16 juni 1833, overleden te St. Johannesga op 14 maart 1905, dochter van Roelof Jans Zoeten en Baukje Hendriks Touwsma (Stapper). Kinderen: Gerrit Arbeider, geboren te Oudehaske op 28 november 1853, overleden te Haskerland op 29 mei 1913. Getrouwd te Schoterland op 25 augustus 1878 met Wiebigje van Dijk, geboren te Schoterland op 20 juli 1856, overleden aldaar op 22 juli 1929, dochter van Hendrik Franken van Dijk en Grietje Arends Smink.. Roelof Geboren te Oudehaske op 18 september 1856, overleden te Schoterland op 18 januari 1922. Getrouwd te Schoterland op 13 juli 1879 met Aaltje Groenewoud, naaister, geboren te Jubbega op 5 juli 1859, overleden te Schoterland op 7 maart 1923, dochter van Hilbert Jurjens Groenewoud en Jentje Jans Pen. Albert Spoorwegbeamte/vrachtrijder, geboren te Oudehaske op 29 september 1858, overleden te Hilversum op 20 januari 1939. Getrouwd te Schoterland op 3 juni 1888 met Grietje Schipper, geboren te Schoterland op 28 december 1864, overleden na 20 januari 1939, dochter van Harm Schipper en Aukje de Jong.. Baukje Werkster, geboren te Nieuweschoot op 3 januari 1862. Zij is getrouwd te Schoterland op 4 mei 1884 met Geert Baas. Zij is getrouwd te Schoterland op 6 februari 1898 met Feite Schotanus, geboren te Heerenveen rond 1860, zoon van Willem Feites Schotanus en Froukje Annes de Vries. Zij is getrouwd te Schoterland op 21 september 1916 met Johannes Visser. Hendrik Arbeider, geboren te Nieuweschoot op 5 oktober 1864. Getrouwd met Anna Margaretha (Margje) Vissing, geboren te Nieuwehorne op 17 april 1867, overleden te Groningen op 25 maart 1957, dochter van Lodewijk Antoon Vissing en Arendtje Thalen de Jonge. Wiegertje Geboren te St. Johannesga op 18 maart 1867, overleden te Heerenveen op 20 december 1944. Getrouwd te Schoterland op 19 mei 1887 met Hendrik van der Zwaag, geboren te Nieuweschoot op 18 september 1863, overleden te Heerenveen op 22 januari 1938, zoon van Douwe van der Zwaag en Stijntje Hendriks Mulder. Anna Geboren te St. Johannesga op 29 april 1870, overleden aldaar op 30 september 1879. Kornelis Geboren te Munnekeburen op 12 februari 1873 (zie 9). Aaltje Geboren te St. Johannesga op 1 september 1876. Getrouwd te Schoterland op 25 juni 1903 met Marten Bos, trambestuurder, geboren te Rotsterhaule op 12 januari 1874, zoon van Jan Bos en Jantje Jans de Jong.
Baukje de Heij
Een voorbeeld van een hondenkar (er waren vele uitvoeringen)
18
Wiegertje de Heij
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
Deze foto is gemaakt rond 1900. Links Wiegertje, haar zuster Baukje en twee zoontjes, rechts zittend de man van Wiegertje Hendrik van der Zwaag en mijn opa Kornelis met een feestsigaar. Het was vermoedelijk een verjaardag
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
19
Huwelijksakte van Geert Gerrits de Heij en Hendrikjen Roelofs Soeten
20
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
21
Nu zijn we aangeland bij een zeer delicaat punt in mijn familiegeschiedenis: de scheiding van opa Kornelis. In het voorwoord schreef ik al dat er in de familie niet over gesproken werd. Het is allemaal meer dan een eeuw geleden gebeurd en probeer dan maar eens alles op een rijtje te krijgen. Toen ik ooit mijn vader voorstelde dat eens uit te zoeken werd hij heel emotioneel en verbood het mij uitdrukkelijk. Ik vermoed dat de kinderen uit het tweede huwelijk van mijn opa daar jarenlang nooit iets van geweten hebben. Vandaag de dag is echtscheiding iets heel normaals, hoewel je je wel eens afvraagt dat als het eens even tegenzit je meteen moet gaan scheiden. Het is vooral voor de kinderen een heel ingrijpende gebeurtenis. Maar in het jaar 1902 was het heel uitzonderlijk. Op 27 mei 1897 trouwde hij in de gemeente Gaasterland met Rinkje Jans Baukema. Hij was toen 24 en werkte als bierbrouwer in Amsterdam, zij was 21. Op 1 mei 1898 werd hun dochterje Iek in Amsterdam geboren. Achteraf blijkt dat Rinkje Jans Baukema na
die tijd al haar kinderen jong zou verliezen. Meteen na het huwelijk verhuisden zij naar Amsterdam. Op 27 september 1899 wordt het tweede kind geboren: Geert. Op 27 maart 1900 overlijdt hij. Op 24 maart 1901 komt er een levenloos kind ter wereld in Utrecht (een jongetje}. Op 26 juni 1902 wordt het huwelijk te Utrecht ontbonden. Rinke was toe al in verwachting van naar later bleek een dochtertje, Geeske. De scheidingsakte luidt als volgt: Na verschenen: Mr. John Frederik Emptage Claningabould, avocaat en procureur oud 44 jaar, wonende te Utrecht, ons ter inschrijving in de regsiter van den Burgerlijke Stand heeft overlegd een vonnis van de Arr. Rechtbank te Utrecht van den 2 April 1902 bij welk vonnis is uitgesproken de ontbinding des huwelijks der echtscheiding is aangegaan te Gaasterland den 27 mei mei 1897 tusschen Rinkje Baukema voornoemd en Cornelis de Heij schippersknecht, wonende te Utrecht, op grond van overspel, welk vonnis wij in het Suppletoir Register van de Burgerlijke Stand dezer gemeente van het lopende
Geboorteakte van Rinke Jans Baukema 22
jaar 1902 hebben ingeschreven onder nummero 10 folio 6 verso deel 1. Voorts heeft de comparant aan ons overlegd een verklaring van den griffier bij genoemd Rechtbank van den 23 Juni 1902, waaruit blijkt dat tegen bedoelde vonnis geen wettig middel kan worden opgekomen. Waarvan wij deze akte hebben opgemaakt in tegenwoordigheid van Gerrit Buisman 31 jaar en Johannes Veldhuizen 67 jaar, stadsboden wonende beiden alhier. Was getekend, etc. Binnen een jaar (op 15 juli 1903) hertrouwt zij te Amersfoort met een volle neef van mijn opa, Roelof van der Reijd, zoon van Hendrik Jans van der Reijd en Klaaske Roelofs Soeten, een zuster van Hendrikjen Roelofs Soeten, de moeder van mijn opa. Zij gingen in Den Bosch wonen waar zij een vishandel hadden. Roelof van der Reijd overleed daar op 9 november 1936 en Rinkje Baukema op 21 juli 1943. Mijn theorie is de volgende: Rinkje Baukema trouwde al weer vrij snel na de scheiding te Amersfoort. Vermoedelijk had zij een verhouding met Roelof van der Reijd, de neef van mijn opa en mijn opa met een andere vrouw en was het huwelijk al heel snel op de klippen gelopen. Op het moment van de scheiding was zij in verwachting van Geeske die maar twee maanden oud mocht worden. Ik heb mijn opa nooit gekend maar ik weet dat hij een goed mens was, goed voor zijn vrouw en kinderen en zich letterlijk doodgewerkt heeft voor zijn gezin. Rinkje Baukema had een tragisch leven wat betreft haar kinderen. Ook in haar tweede huwelijk had ze geen geluk. Op 22 september 1907 overlijdt haar zoontje Hendrik op de leeftijd van 1 maand. Het is ook wel zuur te weten dat (zover ik weet) Iek de Heij, de halfzuster van mijn vader en zijn broer en zusters nooit contact met elkaar gehad hebben. Haar man Alexander Kentie is op 20 juli 1965 in Lunteren overleden, zij op 29 mei 1974 te Leeuwarden. De tweede vrouw van mijn opa, Grietje Koers, is in augustus 1963 overleden. Iek de Heij en haar moeder moeten geweten hebben van de handel en wandel van het gezin van
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
(9) Kornelis de Heij – 1 Bierbrouwer, schippersknecht en mijnwerker, geboren te Munnekeburen op 12 februari 1873, overleden te Ede op 12 maart 1931. Getrouwd te Gaasterland op 27 mei 1897 met en gescheiden te Utrecht op 26 juni 1902 van Rinkje Baukema, geboren te Oudemirdum op 3 maart 1876, overleden te Den Bosch op 21 juli 1943, dochter van Rinke Jans Baukema en Iek Hendriks Brilstra. Kinderen: Iek Geboren te Amsterdam op 1 mei 1898, overleden te Leeuwarden op 29 mei 1974. Getrouwd te Engelen (bij Den Bosch) op 7 april 1931 met Alexander Kentie, Nederlands Hervormd predikant, geboren te Woudrichem op 6 februari 1898, overleden te Lunteren op 20 juli 1965, zoon van Leendert Gerardus Kentie en Jozijna van der Mast. Geert Geboren te Amsterdam rond 27 september 1899, overleden aldaar op 27 maart 1900. Naamloos kind Jongetje. Doodgeboren op 24 april 1901. Geeske Overleden op 28 maart 1903 (twee maanden oud). Bij de aangifte van overlijden werd mijn opa nog als vader opgegeven. opa Kornelis en oma Grietje. Misschien zijn er in die periode contacten geweest. Ik weet er niets van. Wat ik wel weet dat er over de scheiding niet gepraat mocht worden, het was absoluut taboe. Uit de periode na de scheiding is weinig bekend. Wilde hij niet geconfronteerd worden met zijn ex-vrouw en neef? Het is allemaal gehuld in de nevelen van het verleden. Ik weet dat hij terugkeerde naar Friesland en daar jarenlang als schippersknecht zijn brood verdiende. Hij werkte o.a. op het jaagpad. Hij moest op een pad langs het kanaal schepen trekken, de zogenaamde trekschuiten. Het was verschrikkelijk zwaar werk. Maar hij was ook regelmatig in Amsterdam in de Friese Sociëteit, waar hij zijn latere vrouw Grietje Koers onmoette en vermoedelijk ook om zijn
De pastorie aan het Hoogend 4 te Sneek waar dominee Kentie en zijn vrouw Iek de Heij hebben gewoond
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
dochter Iek te zien. In de navolgende huwelijksakte staat dat de laatst bekende woonplaats van van opa Kornelis Amsterdam was. Vermoedelijk zijn zijn ex-vrouw Rinkje en haar tweede man Roelof van de Reijd na hun huwelijk te Amersfoort naar Amsterdan zijn verhuisd en daarna de vishandel in Den Bosch zijn begonnen. Toch stond mijn opa bekend als een vrolijk mens. Als hij op zijn thuisbasis was in de buurt van het Tjeukemeer hield hij op het biljart in de kroeg voordrachten waar veel mensen op afkwamen. Op 7 april 1931 (een kleine maand na zijn overlijden te Ede) trouwt zijn dochter Iek (32 jaar oud) te Engelen (bij Den Bosch) met Alexander Kentie (33 jaar oud). Op de huwelijksakte (zie de volgende pagina’s) staat dat hij predikant was. Getuigen waren de stiefvader van Iek en een broer van Alexander. Iek woonde toen nog in Amsterdam (of ze een eerdere relatie had weet ik niet). Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren. Vanaf zijn 23e jaar was Alexander Kentie predikant te Haamstede in Zeeland. Hij is beroepen door de Hervormde gemeente te Sneek en heeft dat aangenomen, vermoedelijk ook omdat zijn vrouw Iek familie in Friesland had. Op 31 oktober 1937 werd hij daar bevestigd als predikant. Er wordt gezegd dat hij een fervent roker was en in de oorlogsjaren slechte inlandse tabak rookte, wat zijn gezondheid geen goed heeft gedaan. Hij wilde daarom naar een kleinere gemeente. Dat werd het kleine dorpje Tzum, vlakbij Franeker. Zijn afscheids-
dienst was op zondagavond 1 juni 1947. In Tzum is hij tot 1961 predikant geweest, maar ging in dat jaar om gezondheidsredenen met emiretaat (pensioen). Het echtpaar Kentie is toen naar Almkerk (NB) verhuisd naar de streek waar hij oorspronkelijk vandaan kwam. Na de slag om Arnhem in september 1944 zijn mijn ouders en mijn broer (die toen anderhalf was) naar Friesland gevlucht en hebben tot het einde van oorlog in een boerderij gewoond te Auwsterhaule aan het Tjeukemeer. De boer was Albert ten Hoeve, een zwager van mijn oma Grietje Koers (zie de beschrijving verderop). Dat betekent dat de halfzuster van mijn vader in die periode daar vlakbij heeft gewoond. Ze hebben daar nooits iets van geweten. Jammer.
Dominee Alexander Kentie. predikant van de Nederlands Hervormde kerk te Sneek van 1937-1947 23
Huwelijksakte van mijn opa Kornelis de Heij en Rinkje Baukema (het bovenste gedeelte)
24
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
Huwelijksakte van mijn tante Iet de Heij en Alexander Kentie
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
25
Mijn opa Kornelis de Heij is af en toe vanuit Friesland in Amsterdam terecht zijn gekomen. Daar was een Friese sociëteit (zoals dat toen heette), hij is daar een periode politieagent geweest en het was daar dat hij mijn oma Grietje Koers voor het eerst ontmoette. Op deze twee pagina’s beschrijf ik in het kort de familiegeschiedenis van Grietje Koers; ze vormt een onderdeel in mijn geschiedenis door mijn familiebanden met Friesland. Ze was de dochter van Jan Geerts Koers en Grietje Egberts Otter. Haar ouders hadden een armoedig bestaan, zoals zovelen in Friesland in die periode. Jan Koers (mijn vader is naar hem vermoemd), in de familie bekend als ‘Pake Koers’ (pake betekent opa
in het Fries) werkte als losse boerenarbeider en had grote moeite zijn gezin te onderhouden. Daarom verdiende hij geld bij als stroper van wilde eenden. Zijn geweer verstopte hij in een deken in de buurt van zijn jachtplaatsen, want de veldwachters kenden zijn reputatie en jaagden ook op hem. Hij is nooit gepakt. Mijn oma vertelde dat zij als klein meisje met de eenden in een kussensloop naar de kroegen ging. Daar zat de koper en zij wees alleen maar naar de sloop en ging weer naar buiten. Een poosje later kwam de koper en gaf haar het geld. Zijn vrouw Grietje Egberts Otter kon het harde leven niet meer aan en liet hem achter met de kinderen en ging bij iemand van haar familie wonen (ik weet niet bij wie).
Begin 1923 werd zij ernstig ziek. De familie vroeg hem haar te bezoeken, maar dat kon hij niet meer opbrengen. Pake Koers staat in de familie bekend als een nors en humeurig mens, maar als je zijn droevig leven bekijkt kan ik heel goed begrijpen dat hij zo was. De laatste jaren van zijn leven woonde hij in bij zijn dochter Hendrikje en zijn schoonzoon Albert ten Hoeve. Toen hij bij een familiefeestje een borreltje teveel op had kreeg hij ruzie en greep naar zijn jachtgeweer dat toen aan de muur hing. Het werd hem afgepakt en in het Tjeukemeer gegooid. Kort daarna is hij overleden op de leeftijd van 94 jaar. Geen slechte leeftijd voor zo’n ouwe stroper. Ik ben trots op hem!
Jan (Pake) Koers met zijn kleinzoon Jan ten Hoeve bij wie mijn ouders en mijn broer in de oorlog enkele maanden konden onderduiken
Grietje Koers rond 1902 in Amsterdam waar zij als dienstbode werkte. 26
Grietje Egberts Otter
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
JAN GEERTS KOERS (Pake Koers) Geboren op 20 december 1841 in de gemeente Ængwirden. Zoon van Geert Jans Koers en Jantje Klazes Smid. Overleden in de gemeente Doniawerstal op 30 december 1935. Getrouwd op 16 mei 1869 met Grietje Egberts Otter, naaister, geboren te Tjalleberd op 8 november 1846, dochter van Egbert Jans Otter en Grietje Harmens Knol. Overleden te Rosterhauwle op 26 januari 1923. Gezien de geboortedatum van het eerste kind was er sprake van een ‘gedwongen’ huwelijk. Kinderen: Jantje Geboren op 19 november 1869 te Luinjebert. Getrouwd te Doniawerstal op 6 april 1895 met Hendrik Jacobs Stuiver (28 jaar) zoon van Jacob Stuiver en Woltertje Lubberts Kolk. Nennigje Geboren op 9 februari 1872 te Terband, overleden op 22 december 1893. Zij leed aan epilepsie. Tijdens een storm en veel regen kreeg zij een epileptische aanval, viel in een ondiepe plas en verdronk. Hendrikje Geboren op 21 juli 1874 te Luinjebert, overleden op 30 december 1931. Pake Koers woonde toen al bij haar in en heeft ook haar overlijden nog moeten meemaken. Getrouwd te Doniawerstal op 3 april 1904 met Albert Jans ten Hoeve, geboren te Tjallebert op 17 december 1878. Grietje Geboren op 7 januari 1877 (zie 9-2). Geesje Geboren te Terband op 5 oktober 1879, overleden na 1963. Getrouwd op 20 mei 1909 met Kornelis van der Veer, huisschilder. Zij hadden een huisje aan het Tjeukemeer met een bordje met het opschrift ‘meester schilder’. Mijn vader kon hem niet uitstaan en zij dat het een ‘flodderschilder’ was. Geert Geboren op 11 januari 1883, jong overleden. Geertje Geboren op 17 mei 1887 te Luinjebert, overleden op 7 april 1889.
Nennigje Koers
Hendrikje Koers en Albert ten Hoeve bij hun 25-jarig huwelijksfeest
Geesje Koers en Kornelis van der Veer
Jan (Pake) Koers en zijn broer Klaas met vrouw. Kijk naar hun gezichten, wat hebben die mensen veel meegemaakt!
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
27
Op de Friese sociëteit in Amsterdam kon men de Friese taal spreken en het laatste nieuws uit Friesland horen. De meest gebruikte verbinding was de veerboot van Lemmer over de toenmalige Zuiderzee naar Amsterdam. Mijn oma Grietje werkte ergens op de grachtengordel van Amsterdam bij de gefortuneerde gezusters Schol. Zij was daar dienstmeisje, had het eten en wonen gratis en verdiende 100 gulden per jaar(!). Ze werkte in de keuken, moest de gasten bedienen en als er aangebeld werd moest ze een mooi luxe schortje voordoen. Het was daar in Amsterdam in de sociëteit dat ze mijn opa Kornelis ontmoette. Op 11 januari 1907 trouwen zij in de Friese gemeente Doniawerstal. Ik denk dat zij meteen na het huwelijk naar Duitsland vertrokken zijn waar mijn opa als schachtbouwer in de kolenmijnen is gaan werken. Dat was geen voor de hand liggende beslissing. Misschien moeten we op het thema geloof komen: haar ouders waren
misschien protestant, maar daar is niets van te vinden, zover ik weet is geen van de kinderen gedoopt. Feit is wel dat Grietje Koers lidmaat was van de apostolische kerk en dat haar hele leven gebleven is. Wat is de apostolische kerk? In het kort komt het op het volgende neer: de katholieke kerk kent de paus. Hij is de opvolger van de apostel Petrus. De apostolische kerk is een soort protestantse kerk die een ‘paus’ met de naam stamapostel heeft. Ieder lidmaat van de apostolische kerk heeft een portret van de stamapostel in zijn woning staan. Van oorsprong komt dit geloof uit Engeland, maar na een afscheiding is het een Duitse beweging geworden. Sinds 1897 zijn er nu 8 Duitse stamapostelen geweest. Mijn idee is dat Grietje Koers in Amsterdam lid is geworden van de apostolische kerk. Door hun internationale contacten hielpen de lidmaten elkaar. Meteen na het het huwelijk vertrokken zij naar het Duitse Ruhgebied en ging mijn opa werken in de mijn ‘Bonifacius’ in het dorpje
Kray bij Essen. Hun eerste kind (Gré, Grietje) wordt daar geboren op 19 december 1908. Daar heeft hij niet lang gewerkt, vermoedelijk had hij het daar niet naar zin en verkaste naar de mijn ‘Friedrich Heinrich’ bij het dorpje Kamp Lintfort bij Duisburg die net geopend was. In mijnbouw werden goede salarissen betaald, vooral aan de schachtbouwers en dat dat was mijn opa. Zij deden het smerigste en gevaarlijkste werk. Zij moesten de schachten graven en stutten met mijnhout. In de latere periode hadden de mijnwerkers helmen met lampen voorop, maar toen niet. Zij hadden de mijnwerkerslampen met een beugel in hun mond. Mijn vader vertelde mij eens dat mijn opa geen hoektanden meer had door het dragen van die lamp. Zij hadden voor 1914 (het begin van de Eerste Wereldoorlog) een voor die tijd welvarend bestaan in Duitsland. Mijn oma was nogal precies en hield van schoon en mooie dingen. Haar Duitse vriendinnen zeiden tegen haar ‘Grietje, du bist schon im Himmel’.
De veerboot van Lemmer naar Amsterdam over de Zuiderzee uit die periode. Dit vervoermiddel vormde een belangrijk onderdeel van de ontmoeting tussen mijn grootouders. In die tijd had de Zuiderzee (nu IJsselmeer) een open verbinding met de Waddenzee en had dus zout water. Rondom de Zuiderzee waren veel vissersdorpen zoals Volendam, Marken, Spakenburg, Huizen en Harderwijk. De Zuiderzeeharing was wereldberoemd. Het was een apart ras van uitzonderlijke kwaliteit en paaide daar. Na de bouw van de Afsluitdijk in 1928 (de naam zegt het al) probeerde de haring vanuit de Noordzee terug te komen, maar stuitte jarenlang op een onneembare vesting: de dijk. Uiteindelijk is deze haringsoort uitgestorven. Van mijn ouders weet ik dat in de twintiger jaren van de vorige eeuw vishandelaren, vooral uit Harderwijk, naar Ede kwamen. Ze vertrokken ’s nachts met verse vis. Een emmer vol met haring kostte een kwartje. Tong, schol en schelvis kon je voor een prikkie kopen. Vis was toen het eten van de armen. Nu is het andersom. 28
(9) Kornelis de Heij – 2 Getrouwd te Doniawerstal op 11 januari 1907 met Grietje Koers, geboren te Tjalleberd op 7 januari 1877, overleden te Ede op 12 augustus 1963, dochter van Jan Geerts Koers en Grietje Egberts Otter. Kinderen: Margaretha (Grietje, tante Gré) Geboren te Kray (Duitsland) op 19 december 1907,overleden te Utrecht op 28 augustus 1973. Getrouwd te Ede op 19 december 1932 met Christiaan van Londen, machinist N.S., geboren te Utrecht op 8 december 1907, overleden na 28 augustus 1973. Zij woonde in Utrecht in een flatje op het Kanaleneiland. Ze had een dochter die getrouwd was met een Hongaarse vluchteling die compleet alcoholist was. Door de grote woningnood in die tijd woonden zij bij hun in. Het heeft haar gezondheid geen goed gedaan. Ze kreeg hartproblemen en op de terugreis van een vakantie in Oostenrijk kreeg ze een hartaanval. Na enkele dagen is ze in een ziekenhuis in Utrecht overleden. Mijn vader en moeder zijn nog bij haar op bezoek geweest en toen zij mijn vader zag zei ze: ‘Dat jochie heb ik vaker gezien’. Ze leek precies op mijn vader, had pretoogjes en omdat ze de oudste dochter in een groot gezin was beschouwde ze mijn vader een beetje als haar zoontje. Gerhard (Geert, ome Gerard) Huisschilder, geboren te Camperbruch (Duitsland) op 9 november 1909, overleden te Ede op 9 februari 1998. Getrouwd rond 1938 met Grietje Tel (tante Gré), geboren te Assen op 28 augustus 1912, overleden te Ede op 5 mei 2002. Kinderen: Cornelis (Cor) Huisschilder, glaszetter, geboren te Ede op 2 maart 1939. Getrouwd op 13 augustus 1987 met Nieske (Nies) Wilhelmina Peters, geboren te Rhenen op 31 augustus 1941, dochter van Jef Johannes Peters en Maria Brouwers. Geert Geboren op 8 januari 1942. Getrouwd te Ede op 18 oktober 1961 met Cornelia Johanna Meurs, geboren te Bennekom op 23 maart 1944, dochter van Cornelis Meurs en Johanna Looijen. Eduard (Ed) Timmerman, geboren te Ede op 3 januari 1952, getrouwd op 13 juni 2002 met Reina Klasina van der Pol. Hendrika (Hendrikje, tante Riek) Geboren te Kamp Lintfort (Duitsland) op 24 december 1910, overleden te Leiden op 26 juni 1990. Getrouwd te Ede op 5 juni 1937 met Johannes Matthijs Petrus Barendse, huisschilder, later agent van politie, geboren te 's-Gravenhage op 2 januari 1912, overleden te Leiden op 29 mei 1987, zoon van Quirinus Barendse en Maria Catharina van den Heuvel. Zij hadden drie kinderen: Rinie, Margreet en Thijs. Zij woonden aan de Van Panhuisstraat in Noordwijk aan Zee. Ik ben daar een paar keer als kind op vakantie geweest. Zij verhuurden een kamer aan ‘badgasten’ en daarom moest altijd stil zijn in huis. Ik herinner mij de zee, de duinen en de lekkere haring uit Katwijk die ome Thijs altijd haalde. Johanna (Geesje, tante Jo) Geboren te Moers (Duitsland) op 27 oktober 1913, of zij nog leeft weet ik niet. Haar dochter heeft haar ondergebracht in een verzorgingstehuis in Driebergen. Getrouwd met Arnold Böhmer, sigarenmaker, later noemde hij zich antiquair. Op de dag van hun huwelijk stond tante Jo op hem te wachten, maar hij kwam niet opdagen. Hij woonde ergens in Ede op kamers, ‘in de kost’ heette dat toen. Mijn vader moest hem daar wakker maken. Hij wilde toen op fiets met tante Jo naar het stadhuis. Mij vader heeft toen een taxi besteld voor mijn oma en zei tegen zijn zuster dat ze nu nog terug kon. Zij heeft het niet gedaan. Tante Jo leek precies op haar moeder, had altijd een hond en was lid van de wandelvereniging. In de tachtiger jaren ontmoette ik een oude postbode uit Ede, Van Rhoon. Hij vertelde mij dat hij ooit verkering had met tante Jo. Ze zaten allebei op de wandelvereniging. Toen ik jaren later dit aan tante Jo vertelde had zij een brede glimlach. Waarom zij niet verder zijn gegaan weet ik niet. Wel weet ik dat de postbode getrouwd was met een depressieve vrouw en dat tante Jo met eenzelfde persoon getrouwd was. Zij hadden twee kinderen: Margreet en Arnold. Ome Arnold had waanvoorstellingen, hij dacht steeds dat het einde der dagen naderde. Zijn kinderen mochten nauwelijks naar buiten. Hij kocht een huis aan de Lawickse Allee in Wageningen en begon een antiekhandel, die niet erg succesvol was. Toen hij stierf nam zijn zoon de zaak over en kwam er toen pas achter dat er veel schulden waren. Hij pleegde zelfmoord. Berta (Baukje) Geboren te Moers (Duitsland) op 4 april 1915, overleden in het ziekenhuis te Heerlen op 4 maart 1926 om 8 uur ’s avonds aan hersenvliesontsteking. Jan Produktiemeester Enka (volgt 10) Wiegertje (tante Willie) Geboren te Nuth op 24 april 1920, overleden te Ede op 4 juni 2007. Getrouwd met Albert Gerritsen (ome Ap), eerst slagersknecht bij slagerij Van Gulik aan de Parkweg te Ede, later portier bij de ENKA tot zijn pensionering. Overleden te Ede op 24 augustus 1996. Zij was de jongste uit het gezin en ook de laatste die trouwde. Zij woonde toen met haar moeder aan de Blokkenweg langs het spoor in Ede. Haar moeder bleef na haar huwelijk bij haar wonen. Zij verhuisden later naar de Kamperfoelielaan in Ede. Tante Willie en ome Ap hebben goed voor oma gezorgd. Oma is thuis overleden, ze was niet ziek, zo was gewoon op en versleten. De laatste week van haar leven ging ze weer Fries praten, de taal die ze als kind leerde. Ze hadden twee dochters: Dickie en Beppie (Berta) NB Zoals u ziet zijn er enkele dochters die Margreet genoemd werden. U zult begrijpen dat ze vernoemd werden naar hun oma Grietje.
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
29
De kolenmijn ‘Bonifacius’, te Kray bij Essen rond 1920. Hier is mijn Opa Kornelis als mijnwerker begonnen en in het dorpje Kray is zijn oudste dochter Gre (Grietje) geboren.
De kolenmijn ‘Friedrich Heinrich’, te Kamp Lintfort rond 1908. Het is op dit moment de enige Duitse mijn waar nog steenkool gedolven wordt
Uit de binnenkant van het trouwboekje: de bekende gegevens, maar er moest in die tijd heel pontificaal worden toegevoegd ‘gescheiden echtgenoot van Rinkje Baukema’
Deze familiefoto van het gezin De Heij is genomen rond 1923 in het dorpje Nuth (Zuid-Limburg). V.l.n.r. Berta (Baukje), Jan, Hendrika (Hendrikje), oma Grietje, Gerhard (Geert), opa Kornelis, Wiegertje (Willie), Margaretha (Grietje) en Johanna (Geesje) 30
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
De volgende pagina: mijn opa wilde zijn eerste kind aangeven bij de burgerlijke stand in Kray volgens de Friese traditie. De eerstgeboren dochter werd vernoemd naar de moeder van de bruid: Grietje. In Duitsland werd die naam niet geaccepteerd en er werd een Duitse naam gekozen: Margaretha. Mijn opa proteesteerde en tussen haakjes werd er toch nog Grietje achter gezet. Hetzelfde gebeurde met zijn zoon die volgens de traditie vernoemd moest worden naar zijn vader Geert. Ook dit werd niet geaccepteerd: de naam werd Gerhard met tussen haakjes Geert. Bij de geboorte van Hendrikje heeft hij vermoedelijk de moed opgegeven en het zo maar gelaten: het werd Hendrika. Kijk ook naar het ambtelijke Duitse handschrift, het stempel en het voor mij toch vriendelijker handschift vanaf 1917 in Nederland .
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
31
Nederlandse Zuid-Limburg en de Franse kolenmijnen in de Borinage. Frankrijk had gestreden voor het losmaken van een zelfstandig Polen uit het gehate Duitse keizerrijk.
Mijnwerkerswoningen die door de mijndirecties voor een redelijke huur aan het personeel werden verhuurd. Er konden grote gezinnen wonen en ze hadden grote tuinen waar groenten en fruit konden worden verbouwd. Het was heel normaal dat een gezin er een varken op na hield dat in het najaar werd geslacht. Dat varken werd gevoed met het etensafval van het gezin. Zo’n wijk werd zowel in Duitsland als in Limburg een ‘kolonie’ genoemd omdat er meestal buitenlanders of mensen van buiten de streek woonden Een stukje geschiedenis Vanaf 1870 waren veel Nederlanders (vooral uit Groningen, Drenthe en Friesland), gedwongen door de bittere armoede daar, in het Duitse Ruhrgebied gaan werken. De Duitse volkstelling uit 1913 registreerde 94.000 Nederlandse arbeiders in het Ruhrgebied. De Nederlanders waren in de Duitse kolenmijnen graag gezien. Uit de gegevens van de ‘Knappschaftskassen’ (sociale verzekeringsinstituten voor mijnwerkers voor ouderdomspensioen, weduwen- en wezenpensioen, invaliditeitsuitkering en ziektekostenverzekering), blijkt dat in 1893 1500 Nederlanders in Duitse kolenmijnen in het Ruhrgebied werkten. Dit aantal was in 1912 opgelopen tot 5124 en was in 1913 verder opgelopen tot 6000. Naast deze 6000 paspoortNederlanders werkten er ook enige duizenden inmiddels tot Duitser genaturaliseerde Nederlanders en statenloos geworden vroegere Nederlanders als mijnwerker in het Ruhrgebied. Door de verwantschap van de Duitse taal met het Nederlands voldeden veel gemigreerde Nederlanders ook snel aan de in Duitse veiligheidswetten gestelde eis dat leidinggevenden een 32
goede kennis van de Duitse taal moesten hebben. De Nederlandse mijnwerkers klommen in de mijnbedrijven sneller op naar hogere, specialistische leidinggevende posities dan hun Oost-Europese collega’s (vooral Polen). Zij kregen daarmee een grote praktische mijnbouwkundige ervaring en velen brachten het tot opzichtersfuncties. De Nederlandse migranten konden ook gemakkelijker van de ene mijn naar een andere gaan werken indien zij daar een betere positie konden krijgen; ditin tegenstelling tot de positie van de Poolse mijnwerkers in het Ruhrgebied. De Poolse migranten bleven voor de Eerste Wereldoorlog en ook daarna vanuit het Ruhrgebied actief streven naar het losmaken van een eigen Poolse natie uit het Duitse keizerrijk en het vergroten van Polen door het beïnvloeden van referenda in gebieden met een gemengd Duits-Poolse bewoning. Dit was niet bevorderlijk voor de integratie van Poolse mijnwerkers in de Duitse mijnhiërarchie. Het wantrouwen van de Duitsers tegen Polen werd vorm gegeven in de ‘Polenüberwachungsstelle’. Na de Eerste Wereldoorlog migreerden veel Poolse mijnwerkers uit het Ruhrgebied naar het
Het gezin De Heij woonde van 1907 tot 1917 in drie dorpen in de de buurt van de kolenmijn: Kray, Kamp Lintfort en Moers. Op 28 juli 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. Mijn oom Gerard vertelde mij eens dat hij precies bij het uitbreken van de oorlog een arm gebroken had en een paar dagen (vermoedelijk in Duisburg) in het ziekenhuis lag. Hij vertelde dat daar de eerste gewonden werden binnengebracht. De Duitsers waren België binnengevallen om van daaruit Frankrijk aan te vallen. De gewonden waren er meestal slecht aan toe: amputatie was nog het minste. Het heeft een diepe indruk op hem gemaakt. De oorlog verliep in het begin goed voor de Duitsers, maar gaandeweg werden ze in het defensief gedrongen en toen de Verenigde Staten gingen deelnemen was het pleit beslecht. De Duitse vloot werd bij het Deense Jutland verslagen en toen volgde er een zeeblokkade en de eerste levensbehoeften gingen op de bon. Zo werd de situatie in Duitsland steeds slechter en mij opa en oma zullen regelmatig hebben gesproken over een verhuizing naar Nederland. Roerige mijnstreek in 1914-1918 Bron: Dagblad De Limburger Wij bidden dagelijks de Almachtige, dat hij de overwinning moge schenken aan de kant der Duitse wapenen, waar veel van onze vrienden, ‘koempels’ en verwanten strijden voor Vorst en Vaderland. Een op het eerste gezicht opmerkelijk citaat uit het blad de Christelijke Mijnwerker van 8 augustus 1914. Maar voor de mijnwerkers uit de Oostelijke Mijnstreek heel begrijpelijk. De grens bestond niet voor hen, ze hadden veel familie- en culturele relaties met de Duitse koempels en spraken hetzelfde dialect. De oorlog hakte er diep in, de gevolgen waren meteen voelbaar. Binnen een maand raakten de Limburgse mijnen een kwart van hun arbeidskrachten, de jongste en vaak
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
beste krachten, kwijt. Dat werd veroorzaakt door de algehele mobilisatie in Nederland. Nederlanders hadden geen trek in het slecht betaalde, gevaarlijke en ongezonde werk. Hoewel de stijgende werkloosheid toch nog veel Nederlanders de mijnen in dreef, waren het Vlaamse en vooral Waalse vluchtelingen die de mijnen aan het draaien hielden in de periode 1914-1918. De oorlog scherpte de al bestaande problemen nog eens extra aan. ‘Terwijl het aantal mijnwerkers tussen 1914 en 1918 zowat verdubbelde, werden door gebrek aan bouwmaterialen als hout en cement veel te weinig huizen opgeleverd. Huisjesmelkers beleefden gouden tijden. De woningnood, gecombineerd met de toenemende ontevredenheid over de achterblijvende lonen en de stijgende voedselprijzen zorgden gaandeweg voor een explosieve stemming. Dat werd nog verergerd door de barse onbuigzaamheid van de mijndirecties. In hun haast de productie en hun winsten te verhogen zetten de mijndirecties de mijnwerkers steeds meer onder druk en traden ze ongemeen fel op tegen wat zij zagen als werkverzuim. Daarbij werd door het systeem van forse boetes en ontslagdreigingen de sfeer op de mijnen danig verpest. Het aantal (dodelijke) ongevallen nam steeds meer toe. In deze situatie kon een uitbarsting niet uitblijven. Begin 1915 stegen de voedselprijzen binnen twee maanden met maar liefst 30 procent. De directies scheepten de koempels keer op keer af met tijdelijke, beperkte duurtetoeslag. Hierbij geholpen door de autoritaire aalmoezenier Henri Poels en de katholieke kerk. Die was fel gekant tegen alles wat ‘de rooien’ wilden en voorstonden. Stakingsbreker Poels: ‘Er zal niet gestaakt worden als ik het niet wil en ik wil het niet en dus wordt er niet gestaakt’ kreeg steun van de Limburgse pers. Die, even antisocialistisch als Poels, schilderde de duizenden op een staking aansturende mijnwerkers af als onLimburgse, vreemde sujetten. De staking die op 21 juni 1917 werd uitgeroepen, werd snel de nek omgedraaid doordat zo’n 1000 Belgische mijnwerkers, de harde
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
kern van de staking, opgepakt en tijdelijk geïnterneerd werden in een kamp bij Zeist. Ik denk dat mijn grootouders in die periode besloten hebben terug te keren naar Nederland. Er was toen zo’n schreeuwend tekort aan ervaren mijnwerkers dat de mijndirecties zich soepeler naar het peroneel gingen opstellen. Mijn opa ging werken in de mijn Emma te Hoensbroek en ze gingen wonen in het vlakbijgelegen dorpje Nuth. Toen mijn vader geboren was had mijn oma zoveel moedermelk dat zij ook wekenlang het kind van een collega voedde dat te vroeg geboren was. Het kind is later voorspoedig opgegroeid. Mijn vader vertelde dat hij in die tijd drie talen sprak: op school Nederlands, op straat Limburgs en thuis Fries. Hij had daar een gelukkige jeugd. Bij Hoensbroek is een kasteel met slotgracht. Tijdens een strenge winter stalen zij daar de show met een voorstelling als ijsdansers. Iedereen ging van het ijs af om hen onder een daverend applaus de ruimte te geven. Als rechtgeaarde Friezen hadden zij dat in hun jeugd geleerd. Maar langzamerhand ging de gezondheid van mijn opa achteruit. Het kolenstof had zijn longen steeds verder gesloopt en uiteindelijk moest hij stoppen met werken. Er was een klein pensioentje, maar daar kon het gezin niet van leven. Toen werd ook nog Baukje ernstig
ziek en stierf op 4 maart 1926 om 8 uur ’s avonds aan hersenvliesontsteking. Er moest een oplossing komen voor de gezinssittuatie. Er kwamen twee mogelijkheden: fabrieken hadden graag grote gezinnen. Die zorgden voor goedkope arbeidskrachten. Het gezin kon kiezen uit de gloeilampenfabriek Philips in Eindhoven of de net opgestarte kunstzijdefabriek ENKA in Ede. Men koos voor Ede in de hoop dat de bosrijke omgeving een heilzame werking zou hebben op de longen van mijn opa. De knoop werd doorgehakt: het werd Ede en zo begon een nieuwe levensfase in het gezin van mijn opa en oma.
Het kasteel en de slotgracht in Hoensbroek waar mijn grootouders een ijsdans-show gaven 33
Voor ik verder ga met de lotgevallen van de familie, eerst een beschrijving van de kunstzijdefabriek ENKA, die zo’n belangrijke rol heeft gespeeld in de families De Heij en Leijenaar. In 1918 was Ede een slaperig streng Calvinistisch dorpje met zo’n 5000 inwoners. Er was sinds 1908 een garnizoen met infanterie en artillerie, later kwam daar nog de verbindingsdienst bij. Het leven speelde zich ten noorden van de spoorlijn af. Ten zuiden daarvan was boerenland met daartussen af en toe een woonhuis. Alleen bij het station aan de Parkweg en in het zgn. ‘Oranjepark’ was sprake van dichtere bebouwing. De komst van de fabriek maakte daar radicaal een eind aan. Waarom werd gekozen voor Ede als locatie voor de te bouwen fabriek? Daar waren drie redenen voor: De goedkope grond. De fabriek werd gebouwd op de zgn. ‘Schraal-
jammer’, onvruchtbare grond waar niets te verbouwen viel. De grond werd aangekocht voor een paar dubbeltjes per vierkante meter. De ligging. De fabriek lag aan de spoorlijn Utrecht-Arnhem, een ideale plaats. Het grondwater. De fabriek had voor de productie gigantisch veel water nodig dat ook nog heel zuiver moest zijn. Honderden meters diep onder dikke grintlagen bevinden zich grote eeuwenoude waterreserves. Dat water kan zonder gezuiverd te worden meteen gebruikt worden. In Ede staat nu de fabriek van Appelsientje. Uit tropische landen komt de dikke ingevroren siroop en samen met het Edese grondwater wordt het weer sap. Rond 1918 wordt begonnen met de bouw van de kunstzijdefabriek ENKA. De fabriek wil woningen dichtbij de fabriek bouwen. Er worden 300 gewone woningen en 30 middenstandswoningen gebouwd. De gewone woningen worden ondergebracht in de woningbouwvereniging ‘Vooruit’. Het bestuur van de vereniging bestaat voornamelijk uit ENKA-medewerkers. De constructie met een woningbouwvereniging levert rijksfinanciering van het project op. De middenstandswoningen zijn op andere wijze gefinancierd. De Enka krijgt een toewijzingsrecht gedurende
Het begin van de bouw van de ENKA-fabriek in 1918 34
vier weken op de woningen van ‘Vooruit’. Echter, het gevraagde recht om de huur ook op te kunnen zeggen wordt door de minister ontzegd. Stakers, ontslagenen en gepensioneerden hebben ook huurrechten. In 1921 en 1922 komt de eerste serie woningen gereed. In 1925 is het geheel klaar. De huren variëren van ƒ 4,25 tot ƒ 8,00 per maand. ‘Vooruit’ is een tamelijk luxe tuindorp, met afwisselende woningen, gedeeltelijk gerioleerd, met gratis water (van de fabriek) en vooral grote tuinen. Sommige woningen hebben vijf slaapkamers. Immers, de Enka mikt op kinderrijke gezinnen. Met name families met veel dochters kunnen op een snelle toewijzing rekenen, want de fabriek heeft in de haspelafdeling en de twijnerij veel meisjeshanden nodig. In het begin gaat het heel goed met het tuindorp. Alle huizen zitten vol. Medewerkers van de fabriek die eerst in pensions en hotels, zoal het ‘Parkhotel’ en ‘De Reehorst’ zijn ondergebracht, kunnen hun vrouw en kinderen over laten komen. In het ‘Parkhotel’ in het Oranjepark werden later Duitse meisjes ondergebracht die onder streng toezicht van nonnen stonden. Toch ontsnapten er veel aan hun aandacht. Enkelen van hen zijn met Nederlandse mannen getrouwd. Maar niet iedereen is gelukkig in het tuindorp. Alles draait om de fabriek. De controleurs van de fabriek hebben te allen tijde toegang tot alle woningen. De sociale controle is groot. Er woont oorspronkelijk vrijwel uitsluitend import. Weliswaar is de personeelsaanname van Enka zeer streng, alleen ‘nette’ mensen komen in aanmerking voor een vaste baan, maar de diversiteit is te groot om de wijk gezellig te maken. Binnen vijf jaar blijken de meeste nieuwkomers te verhuizen. De wijk verandert van een wijk voor toezichthoudend personeel tot een wijk voor geschoolde en ongeschoolde arbeiders. De autochtone bevolking kijkt op de wijk neer, niet in de laatste plaats omdat zich hier ook andersdenkenden vestigen zoals Rooms Katholieken en niet-gelovigen. Je kunt het vergelijken met Rotterdam. Toen de haven met de komst van stoom-
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
schepen explosief groeide, gingen veel mensen uit Zeeland en WestBrabant ten zuiden van Maas wonen die in het havenbedrijf en scheepsbouw gingen werken. Er werd op neergeken. In Ede gebeurde precies hetzelfde. De fabriek trok niet alleen arbeiders aan, maar ook middenstanders, zoals de Brabantse schoenmaker Keesje van Gool die op de Parkweg een schoenenhandel opende (hij is de oprichter van de Katholieke voetbalvereniging Fortissimo). De textielhandelaar Tel die van Assen naar Ede verhuisde. Zijn dochter Gré trouwde met mijn ome Gerard. Binnen de gemeente heeft men uitgesproken twijfels over de fabriek. De gemeenteraad debatteert al spoedig over mogelijke milieuvervuiling (1920!) en geestelijk verval van de bevolking. De invoering van een zondagse werkploeg in 1924 leidt tot luide protesten, maar wettelijk verbodsregelingen ontbreken. De moeizame relatie tussen de gemeente en de ENKA wordt onder andere uitgevochten via de woningbouwvereniging. De woningbouwvereniging raakt in financiële problemen, terwijl tegelijkertijd de aftakeling van de wijk begonnen is. Eind 1931, midden in de crisisjaren, staan ruim 100 woningen leeg. Er komen renovaties, maar de inmiddels AKU geheten onderneming is gedwongen om haar sociale activiteiten te beperken. Geleidelijk aan wordt ‘Vooruit’ een gewone woningbouwvereniging waar ook mensen wonen die niet bij de fabriek betrokken zijn. In 1984 wordt ‘Vooruit’ opgeheven en gaat het woningbezit over naar de woningbouwverenging Ede.
Het Parkhotel in het Oranjepark waar de Duitse meisjes fel bewaakt werden door de nonnen
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
Luchtopname van de fabriek vlak na de bouw. De ingang bevond zich nog aan de westzijde. Links is dus het station Ede-Wageningen. De fabriek heeft een Engelse architectuur, vierkant met torenachtige gebouwen op elke hoek De eerste jaren In januari 1922 start de productie in Ede. De eerste spinmachines hebben kleine spoeltjes waar 65 gram gesponnen draad op past. Als deze spoel vol is moet deze handmatig worden gewisseld. Anno 1997 zijn de spoelen 950 gram. Dit verschil betekent op zich al 15 keer zo veel werk als nu. Net als in de normale textielindustrie wordt het garen oorspronkelijk afgeleverd op strengen. Het geeft opnieuw ontzettend veel sorteerwerk. Allemaal werk dat voorzichtig met zachte hand moet worden gedaan. Daarom waren zoveel meisjeshanden welkom. In 1923 staan er in Ede 1167 mensen op de loonlijst. Voor veel mensen uit de beginjaren is de overgang naar het fabriekswerk zeer ingrijpend. De boerderij met zijn natuurlijke ritme is vervangen door een denderende fabriek met duizenden mensen en een zeer dwingend arbeidsproces. Diverse bronnen maken dan ook melding van meisjes die ‘zenuwinzinkingen’ krijgen. De meisjes werken hoofdzakelijk in de twijnerij haspelafdeling, waar de strengen met garens worden gesorteerd en klaargemaakt voor verzending. Vele van deze meisjes zijn slechts 14 of 15 jaar. De werkweek duurt voor hen 54 uur, inclusief de zaterdag , exclusief
de pauzes . In 1927 telt de onderneming 3200 vrouwen, waaronder een dame die speciaal tot taak heeft de nagels te manicuren, om beschadigingen aan draden te minimaliseren. Het regime is streng. Op allerlei handelingen staan boetes. Naar de WC gaan kost een cent. Een minuut te laat betekent een kwartier minder loon. Praten tijdens het werk is niet toegestaan en al helemaal niet over politiek. Het loon is echter prima. Een weeksalaris van ƒ 18 voor een volwassen arbeider is ongeveer drie gulden hoger dan de betaling voor veel zwaarder werk in een steenfabriek. Daar moet men 63 uur werken. Een landarbeider verdient in die periode ƒ 2,50 per dag. De meisjes in de fabriek verdienen ƒ 8,00 per week. Men waakt zorgvuldig over de netheid van de medewerkers en de orde in de fabriek. Dat valt met de duizenden ongeschoolde en jonge meisjes niet mee. Ze komen overal vandaan: Groesbeek, Harderwijk, Soest, de Betuwe, Gennep, Drenthe zelfs. Uit de zeer wijde omgeving komt men lopend. Het verloop is groot. Iedere week zijn er vele vacatures. Men kan zich aanmelden bij de poort. In het aannamebeleid van de medewerkers is men zeker in het begin uiterst voorzichtig. Men gaat op 35
De latere versie met de ingang aan de noordzijde huisbezoek en controleert welke café’s iemand bezoekt. De bedrijfsleiding doet er alles aan om een goede naam op te bouwen als werkgever. Orde en netheid zijn sleutelwoorden. Witte jurken voor de meisjes zijn verplicht. Van meet af aan probeert men een redelijk sociaal vangnet te bieden, redelijk beloningen en veel secundaire voorwaarden, zoals uitvoerige ondersteuning van het verenigingsleven, aandacht voor scholing en een eigen medische dienst. Al sinds 1915 bestaat de NKZF, de ENKA-ziektekas. Ook het begrip pensioen bestond in een wat patriarchale vorm al sinds 1917 en kreeg in 1929 een definitieve vorm door oprichting van het ENKA Pensioenfonds. Er zijn fabriekscommissies, om de wensen, ideeën en klachten van de medewerkers door te geven. In het eerste Edese productiejaar haalt men zo'n 100.000 kilo kunstzijde. In het tweede jaar 877.000 kilo. In 1925 produceert men in Ede en Arnhem samen 2 miljoen kilo. Wereldwijd wordt er dan zo’n 85 miljoen kilo gemaakt. De ENKA produceert nu dus ruim 2% van de wereldproductie. Het aantal medewerkers stijgt in 1929 tot een leger van maar liefs 5.200 mensen. De Nederlandse Kunstzijdefabriek begint op wereldschaal behoorlijk mee te tellen. De fabriek wordt in 1925 alweer als te klein beschouwd en er komt een grote uitbreiding aan de westzijde. De poort wordt verplaatst naar de noordzijde, tegen de spoorlijn aan. Die poort staat er nu nog steeds. Links bevindt zich de oorspronkelijke hoektoren en rechts een nieuwe pedant. Voor de duizenden meisjes komen er kleedlokalen ten 36
oosten van de poort. Er komt een busstation en een eigen spoorwegperron. De productiecapaciteit wordt verdubbeld. In 1928 volgt nog een verdere uitbreiding. In de fabrieken komen afzuiginstallaties. De spingassen worden door de nieuwe dikke schoorsteen afgevoerd. Opzij van de fabriek in Ede verrijzen grote garagefaciliteiten en men heeft een leger aan geüniformeerde chauffeurs in dienst. De NV tot de exploitatie van autobussen EVA is de grootste busmaatschappij van Nederland met 120 bestemmingen en 39 bussen. Daarnaast komen dagelijks ook nog 2000 meisjes naar Ede met speciale treinen uit Arnhem, Nijmegen, Utrecht en Amersfoort. Verbeteringen in het bedrijf Helaas gebeuren er ook ongelukken op de fabriek. Op 7 augustus 1925 vallen er door een explosie in de spinnerij drie doden en vele gewon-
den. Dit is het begin van de vrijwillige reddingsbrigade, onder leiding van de eerste bedrijfsarts in Nederland, dokter Heimans. Hij wordt een centrale figuur in het bedrijf en levert een belangrijke bijdrage aan de verbetering van de arbeidsomstandigheden. Hij woonde in een witte villa met de naam ‘Oase’ die er nu nog staat. Het woord ‘privacy’ kende men toen nog niet. Als hij spreekuur hield ontving hij meestal 2 patiënten tegelijk. Liefst van dezelfde afdeling zodat men minder snel ging simuleren. De deur van de spreekkamer stond in principe open zodat iedereen kon meegenieten en erboven hing een tegeltableau met de uitdagende tekst: Wie er wat weet van mij of de mijnen, die gaat nar zijn huis en onderzoekt daar de zijnen. En als hij ze vindt dan zonder gebreken, dan mag hij van mij en de mijnen wel spreken. Oorspronkelijk is er geen afzuiging in de spinnerij. Daardoor staan de spinners de hele dag in de spingassen, waar met name de ogen slecht tegen kunnen. Men krijgt uiterst pijnlijke ‘spinogen’, waarbij dagenlang ieder licht aan de ogen pijn doet. Pas met de komst van de afzuiginginstallaties en de afdichtingen van de spinmachines nemen deze problemen af. Voortdurend wordt er verbouwd, uitgebreid verbeterd. De fabriek heeft een eigen
ENKA-woningen aan het Nijverheidsplein
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
laboratorium. Dat is ook wel nodig, want het proces in Ede is uniek in de wereld. In de zusterfabrieken werkt men met het potspinprocedé waarbij de garens automatisch worden getwijnd. Men weet wel hoe kunstzijde gemaakt moet worden, maar men begrijpt lang niet alles van het proces. Voor het verwarmen van het spinbad maakt men gebruik van koperen spiralen gevuld met heet water, zodat een optimale warmteoverdracht wordt bereikt. In 1925 komt de productie geleidelijk aan tot stilstand. Na veel onderzoek wordt ontdekt dat een beetje koper in het spinbad funest is. IJlings worden de koperen spiralen vervangen. In 1926 wordt er in Hilligersberg bij Rotterdam een dépendance van de sorteerafdeling opgericht. Dit om de problemen met het vinden van arbeidskrachten op te lossen. Deze ontwikkeling markeert bovendien de opkomst van de export naar landen als China, Japan en Indië. Duitsland is na de eerste wereldoorlog in een diep economisch dal terecht gekomen. Nieuwe exportmarkten zijn dringend vereist om de verkoop van de productie zeker te stellen. Mijn ome Gerard heeft lang geleden het dak van de fabriek geschilderd. Na een grote LPG-explosie in de jaren tachtig, die het dak grotendeels verwoestte, ontdekte zijn zoon Cor het volgende tekst van zijn vader: Hier rustte in vrede en in stilte Geurt de Heij. Hij genoot van een sigaretje. Groetjes, Geurt de Heij. (Hij noemde zich Geurt). Ondertussen gaat het helemaal fout met de prijzen van de kunstzijde. In de periode 1920-1928 daalt de gemiddelde marktprijs van ƒ 31,– naar ƒ 5,–. Ede produceert dan per jaar rond de drie miljoen kilo kunstzijde per jaar. Maar grote economische depressie, die in 1929 in Amerika begon, werd steeds voelbaarder. De vraag en de prijs van kunstzijde werd steeds minder en uiteindelijk werd personeel massaal ontslagen. Tot tweemaal toe worden de lonen met 10% verlaagd. De meisjes worden niet in de werkeloosheidstatistieken vermeld, die betreft uitsluitend werkeloze man-
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
nen annex kostwinners. Toch sluit de fabriek op 1 oktober 1932 voor het eerst een collectieve arbeidsovereenkomst af met de vakbonden. Het aantal vakantiedagen wordt vastgelegd op zes per jaar. Voor het personeel dat ontslagen werd probeerde men ander werk te vinden. Met hulp van de fabriek begonnen sommigen een eigen bedrijf. Engelenburg begon een loodgietersbedrijf aan de Parkweg. In de beginperiode kreeg hij veel werk van de fabriek. Van de Wal begon een handel in oud ijzer; ook hij werd in het begin gesteund door de fabriek. De snel groeiende fabrieksbevolking komt voor een groot deel van zeer ver weg, maar ook Ede telt inmiddels meer dan 1000 nieuwe bewoners. De snelle ontwikkeling van Ede heeft de nodige spanningen gegeven. Met name in de vrije tijd. Friezen en Limburgers blijken niet al te goede buren te zijn, tevens doet (volgens de christelijke politieke partijen) het rode gevaar zijn intrede in de vorm van de SDAP, de latere Partij van de Arbeid. Ondanks een zeker lauwheid van de fabrieksbevolking wordt er in de vrije tijd toch flink gemord over de arbeidsdruk, de werkomstandigheden en de hoge winsten die onvoldoende aan de arbeiders ten goede komen. Voor de meeste nieuwkomers is de oorspronkelijke structuur van familie, kerk en dorp vervangen door de fabriek en verder in eerste instantie helemaal niets. Ter bevordering van de beschaving van de medewerkers en ook wel om de naam van de onderneming op te vijzelen ontstaat een grote reeks van Enka verenigingen. De mandolineclub, de toneelvereniging, de inkoopverenging, de biljartclub, de wielerclub, de kaatsclub, de turnvereniging en niet te vergeten de ENKA Harmonie en het ENKA Mannenkoor. Al deze verenigingen zien tussen 1925 en 1927 het licht en het bedrijf verleent in ruime mate faciliteiten. Naarmate men actiever is in de verenigingen krijgt men in de fabriek betere baantjes, zo beweren diverse auteurs. De speeltuinvereni-
ging organiseert cursussen breien en figuurzagen. Deze speeltuinvereniging ontstaat vanuit de woningbouwvereniging ‘Vooruit’. De directie van de fabriek zorgt voor het terrein, de afrastering en de inrichting, de vaders egaliseren het terrein met behulp van gereedschap van de fabriek. De opening is op 5 mei 1928. De villa Reehorst wordt als verenigingsgebouw toegewezen, nadat het een grondige opknapbeurt heeft het ondergaan. Na de crisisjaren volg een tweede verbouwing tot veelzijdig recreatiecentrum met bioscoop, tennisbanen en sportvelden. De ENKA-bussen doen mee aan de optocht ter ere van de verjaardag van koningin Wilhelmina op 31 augustus. Er zijn aantrekkelijke geldprijzen te winnen voor de mooist versierde personeelsbus. De Enka sticht ook een neutrale lagere school waarbij de directie een vinger in de pap houdt. Het ENKAbad wordt gebouwd, gevuld met water uit de fabriek en tenslotte wordt in 1955 de voetbalvereniging Blauw Geel ’55 opgericht.
De legendarische hoofdportier Krebbers met zijn grote hobby: de motor. Hij had nog een andere hobby: de vrouwtjes. Hij is in het harnas gestorven. Tijdens het bedrijven van de liefde is hij overleden. Zijn motor stond voor deur. Het verorzaakte veel opschudding. Zijn zoon Herman was een muzikaal talent en dokter Heimans betaalde zijn studie aan het conservatorium. Hij werd een wereldberoemd violist. 37
waar ze een paar jaar gewoond hebben. Oma verhuurde kamers aan meisjes die bij de ENKA werkten. Daarna zijn ze naar de Blokkenweg verhuisd waar ze op twee adressen hebben gewoond.
Na het overlijden van mijn opa in 1931 was er geen mooie foto van hem. Van de familiefoto uit Nuth heeft een tekenaar deze compositie gemaakt Rond de herfst van 1926 kwam het gezin De Heij uit Limburg naar Ede. Zij gingen wonen in de Poortlaan in het zgn. ‘Hofje’. Deze buurt is enkele jaren geleden helemaal in de oude stijl gerenoveerd. Als je met je gezicht naar de ingang kijkt is het de rechterwoning. De drie oudste dochters Gré, Riek en Jo gingen meteen bij de ENKA werken. Zoon Gerard heel even, hij is later bij diverse schildersbedrijven gaan werken. Mijn opa kon niet veel meer, hij verdiende wat bij als klusjesman en af en toe als drager bij een begrafenisonderneming. Ook hield hij kippen. Tijdens de zeer strenge winter van 1929 had hij ervoor gezorgd dat het kippenhok goed geïsoleerd was. In hele land waren veel kippen doodgevroren en de prijs van eieren steeg astronomisch. Hij heeft toen aardig bijverdiend. Toch ging hij steeds verder achteruit. De bosrijke omgeving had niet veel geholpen. Toen hij zijn einde voelde naderen zijn de kinderen één voor één bij hem aan het sterfbed geweest en voor elk van hen had hij een boodschap. Op 12 maart 1931, precies één maand na zijn verjaardag is hij overleden op de leeftijd van 58 jaar. Op het kerkhof van Ede werd hij in een naamloos graf begraven. Begin 60er jaren van de vorige eeuw zouden die graven geruimd worden. Mijn vader heeft nog geprobeerd een herbegrafenis 38
Mijn oma Grietje de Heij-Koers rond 1939 te regelen, maar bij de meeste kinderen was daar geen animo voor. Je mocht op je 16e pas bij de ENKA gaan werken. In die tijd kon je op de lagere school tot je 14e verjaardag blijven. Daarna mocht je er gaan werken. Mijn vader ging toen bij een kruidenier werken. De winkel zat op de hoek van Notaris Fisherstraat, waar nu de winkel van Flevolicht is. Eronder bevond zich een enorme kelder. In dezelfde straat bevond zich toen het stadhuis van Ede. Tijdens de Duitse bezetting had het verzet het stadhuis in brand gestoken, maar van tevoren het bevolkingsregister in de kelder van de winkel ondergebracht. De bedoeling was de Joodse medeburgers te helpen. De Duitsers hebben altijd gedacht dat het register verbrand was. Mijn vader moest bestellingen rondbrengen met een transportfiets. Op de Stationsweg moest je tol betalen ter hoogte van de huidige Tolhuislaan. Om dat uit te sparen moest mijn vader omwegen maken met veel klimwerk. In die buurt woonden de meer gefortuneerde Edenaren, maar daar heeft hij weinig van gemerkt. Ze zeurden over kleine dingen, lieten hem voor een onsje rookvlees de hele route nog een keer rijden. Meteen na zijn 16e verjaardag ging hij bij de ENKA werken in dagdienst, vanaf 18 jaar in de ploegendienst. Na het overlijden van opa is het gezin naar de Parkweg verhuisd,
Ede had sinds 1908 een garnizoen. Vele duizenden jonge Nederlandse mannen hebben hier hun dienstplichttijd doorgebracht. Daar kwamen ook huwelijken uit voort. Mijn vaders oudste zuster Gré ontmoette hier haar toekomstige man Christiaan (ome Chris) van Londen. Zijn zuster Riek haar toekomstige man Thijs (ome Thijs) Barendse. In de 50er en 60er jaren hadden de mensen geen geld om een buitenlandse vakantie te betalen. Een weekendje Ardennen was al een wereldreis. Daarom zag je in die periode heel veel oud-militairen die hier met hun gezin hun weekje vakantie doorbrachten. Op de marktdagen (maandag en zaterdag) hoorde je in de zomer de onmiskenbare Rotterdamse en Haagse accenten. Of zij een goede herinnering aan hun diensttijd hadden weet ik niet, maar wel aan de prachtige natuur waar zij geoefend hadden. Mijn vader had twee liefdes in zijn leven: mijn moeder en de klassieke muziek. Het is mij nog steeds een raadsel waar hij die kennis van de
Trouwfoto van Albert Gerritsen (ome Ap) en Wiegertje de Heij (tante Willie) ±1946. Oma woonde tot haar dood in 1963 bij hen in
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
Albert de Heij met rechts zijn vrouw Grietje Schipper in 1923, bij hun 25-jarig huwelijksjubileum. Staand: Mietje van Reenen en haar man Harm de Heij, mijn opa Kornelis, Aukje, dochter van Albert, Gerard (mijn ome Gerard) en Riek (dochter van Albert) muziek vandaan heeft gehaald. Hij kende bijn alle muziekstukken en componisten. Vandaag de dag is heel makkelijk met de CD’s en het internet. Maar in zijn jeugd was er zelfs nog geen radio. Pas midden 20er jaren begonnen de eerste experimentele radiouitzendingen en eind 20er jaren ontstonden, geheel volgens Nederlandse hokjesgeest, de omroepvereningen: als eerste de AVRO, daarna de VARA, KRO, NCRV en later het eeuwige stiefkindje de VPRO. Maar het bezit van een radio was luxe. Al snel doken ondernemers in het gat in de markt met de draadomroep. Aan de elektricteits- en telefoonpalen kwamen nieuwe draadjes. Voor een paar dubbeltjes per week kreeg je een luidspreker thuis aan de muur waar de meest populaire radioprogramma’s werden doorgegeven. De goedkoopste had geen volumeregelaar en stond dus standaard veel te hard, zodat men al gauw gedwongen was er voor een paar centen per week meer eentje met een regelaar te huren. Er waren ook verzoekplatenprogramma’s. Ook toen waren er auteursrechten maar geen disc-jockey’s. Langdradig werd er b.v. gezegd: ‘en dan nu een liedje van Louis Davids, plaat van ‘his masters voice’, nummer 12345679, getiteld ’naar de bollen’. En dat kon urenlang doorgaan. Maar dat verklaart nog steeds niet
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
mijn vaders kennis van de klassieke muziek. Zijn voorkeur ging ook uit naar de koorzang van de Russischorthodoxe Kerk. Koormuziek had sowiezo zijn voorkeur. Door de aanwas van veel fabrieksarbeiders bij de ENKA en het grote garnizoen kwamen er ook in Ede een Katholieke en een Apostolische kerk. Aalmoezenier Padberg zorgde voor de Katholieke kerk aan de Stationsweg en aan de Verlengde Maanderweg kwam de eerste Apostolische kerk in Ede (nu is daar
het Leger des Heils gevestigd). Mijn indruk is dat alleen mijn oma een overtuigd lid van de Apostolische kerk was. Toen de andere kinderen getrouwd en het huis uit waren deden zij niet meer aan dat geloof. Alleen haar dochter Wiegertje (tante Willie) bleef lid van de kerk, ik denk uit respect voor haar moeder, totdat zij in 1963 overleed. Mijn vader had volgens mij een aversie tegen die kerk. Toen zijn vader was overleden moest er volgens de wet een voogd benoemd worden omdat er minderjarige kinderen waren. Het werd zijn oom Albert, vermoedelijk omdat hij dichtbij in Amersfoort woonde. Mijn vader kon hem niet uitstaan. Hij kwam een paar keer per jaar en mijn oma was dan hypernerveus. Alles moest perfect schoon zijn, er werden boodschappen gedaan die eigenlijk te duur waren en hij kreeg altijd het grootste stuk vlees. Bovendien vertelde mijn vader mij dat hij tijdens wandelingen constant winden liet. Misschien kwam het door het eten, ik weet het niet. Hij dwong mijn vader om op het Apostolische kerkkoor, misschien ook onder druk van zijn moeder, onder leiding van dirigent Piso te gaan; mijn vader wilde naar het pas opgerichte Enka’s Mannenkoor, waar hij uiteindelijk ook jarenlang lid van zou zijn.
Foto gemaakt op 5 juni 1935 achterin de grote tuin aan de Blokkenweg na het trouwen van mijn tante Riek de Heij en haar man Thijs Barendse. Staande van links tante Jo, mijn oma, de moeder van ome Thijs, ome Thijs en tante Riek. Laatste van rechts ome Gerard en daarnaast zijn toekomstige vrouw Grietje Tel. Vierde van rechts mijn tante Willie. De rest van de familie is van ome Thijs en mij niet bekend. De foto is gemaakt door mijn vader Jan de Heij 39
Hoe hebben mijn ouders elkaar ontmoet? Beiden werkten zij bij de ENKA. Mijn moeder had twee broers, Henk en Age, die mochten doorleren op de ambachtsschool in Wageningen. ‘Meisjes gaan toch trouwen’ was het motto in die tijd en dus ging moeder naar de fabriek. In het tweede deel van dit boekje over de familie Leijenaar kom ik hier uitgebreid op terug. In het begin werkte mijn moeder in de productie, maar later kreeg ze administratieve baan. Er waren contacten tussen beide families, want moeder heeft mijn opa Kornelis ook gekend. Moeder had als klein meisje vlechtjes in haar haar en ze vertelde dat opa Kornelis een rustige man was die haar wel eens plaagde door voorzichtig aan de vlechtjes te trekken. Ze had ook af en toe contacten met mijn vaders zusters. Vader had een oogje op haar en was jaloers toen zij kortstondig verkering had met een jongen uit Ede die bij de Marine was. Maar dat was maar even. Zo rond 1938 was er een filmvoorstelling in ‘De Reehorst’ geweest. Moeder kwam met een paar vriendinnen naar buiten en het regende hard. Vader trok de stoute schoenen aan en vroeg of hij haar naar huis mocht brengen. Ze vond het goed en hij trok voor haar zijn regenjas uit. Hij bracht moeder netjes naar huis naar de Bovenbuurtweg en moest toen nog hele stuk naar de Blokkenweg lopen en dat alles in de stromende regen. Hij moest het met een zware griep bekopen. Moeder werkte zoals gezegd op de administratie en zag dat vader zich ziek gemeld had. Ze besloot hem thuis op te zoeken. Hij was behoorlijk ziek en oma De Heij huilde en droogde haar tranen met de punt van haar schort (haar leven lang had ze bijna altijd een schort voor) en vroeg moeder hem niet in de steek te laten. Vanaf dat moment hadden ze verkering. Het moment naderde dat ze de verjaardag van mijn vader voor de eerste keer zou meevieren. Om administratieve redenen had ze op het werk het trouwboekje van mijn opa en oma gezien en daar stond keurig in dat mijn vader op 9 oktober 1917 was geboren en ook de beruchte aantekening van de scheiding. 40
Trouwfoto van mijn ouders gemaakt bij de firma Van de Aa op 2 mei 1942. Jammer genoeg heb ik bijna geen foto’s van voor de oorlog. Moeder heeft haar bruidsboeket gedroogd en ook de boeketten van het 25- en 40-jarig huwelijksfeest. Op haar verzoek heeft ze die in haar graf meegenomen. Ze kwam op 7 oktober gewoon bij mijn vader thuis waar een verjaardag gevierd werd. Toen pas bleek dat de verjaardag altijd op die datum gevierd werd. Ze moeten in het licht van een leuke verkeringstijd gehad hebben. Mijn vader zat toen al op het Enka’s Mannenkoor en hebben een keer concerten in België gegeven waarbij de vrouwen ook meegingen; voor die tijd een hele onderneming. Ook zijn een keer op de fiets helemaal naar mijn vaders zuster Riek in Noordwijk aan Zee gegaan. Ze overnachtten bij de oudste zuster van mijn vader, Gré, die in Utrecht woonde. De volgende dag kwamen ze in Noordwijk aan. Ze kwamen precies in een hittegolf terecht. Mijn vader had net zoveel pigment als ik (bijna niks) zat veel te lang op het strand in de zon had een zonnesteek en was behoorlijk verbrand. De verkering bleef goed aan en zo langzamerhand werd er aan trouwen gedacht. Moeder had de uitzet bij elkaar gespaard en er waren ook al meubeltjes gekocht. Toen brak op 10 mei 1940 de oor-
log uit. Nederland werd door de Duitsers bezet en er braken onzekere tijden aan. Het huwelijk werd uitgesteld. In tegenstelling tot Oost-Europa (de Duitsers ging daar meteen al als beesten tekeer) probeerden zij het in West-Europa in het begin met de zachte hand. Ze beschouwden de Nederlanders als een ‘Germaans broedervolk’ ook wel ‘Übermenschen’ genoemd en probeerden zo de bevolking in te palmen. Dat had tot gevolg dat in het begin van de bezettingstijd het dagelijks leven vrij snel weer genormaliseerd was. Men ging weer gewoon naar het werk en heerste een gevoel van opluchting. Dat zou snel veranderen maar toen besloten mijn ouders toch maar te gaan trouwen. Op 2 mei 1942 reed mijn vader in een koetsje van zijn ouderlijk huis aan de Blokkenweg naar de Reehorsterweg om met zijn bruid naar het stadhuis te gaan. Althans, dat was de bedoeling, maar het verzet had het gemeentehuis in brand gestoken (zie de periode dat mijn vader bij de kruidenier werkte). Het huwelijk werd voltrokken in een noodgebouwtje van het Leger des Heils. Ook aan de Blokkenweg woonde zijn kameraad Jan ter Stege die hem samen met zijn moeder uitzwaaide. Een valse hond rende luid blaffend achter de koets aan en mijn vader vroeg zich toen af of dat geen slecht voorteken was. Achteraf gezien niet. Mijn ouders hebben een goed huwelijk gehad. Het was in die tijd gebruikelijk, vraag me niet waarom, dat vrouwen ontslag kregen als ze gingen trouwen; mijn moeder had daar grote moeite mee. In het begin woonden zij op kamers aan de tegenwoordige Ernst Casimirlaan. Het had één nadeel: het was recht tegenover het huis aan de Blokkenweg. Oma de Heij en haar dochter Willie konden alles in de gaten houden en mijn vader heeft ze daar een paar keer vermanend over toegesproken. Op 20 juni 1943 werd mijn broer Bas in het kleine Johanitterziekenhuisje in Bennekom geboren (het staat er nog, maar wordt nu als kantoorruimte gebruikt. Zij konden niet meer op kamers blijven wonen en verhuisden voor
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
(10) Jan de Heij Productiemeester ENKA Ede. Geboren te Nuth (Zuid-Limburg) op 9 oktober 1917, overleden te Ede op 15 januari 1989 om half elf ’s avonds. Getrouwd te Ede op 2 mei 1942 met Wilhelmina Leijenaar, geboren te Amsterdam op 9 april 1918, overleden in het Streekziekenhuis te Bennekom op 13 mei 1997 rond twaalf uur ’s middags, dochter van Bastiaan Age Leijenaar en Clasina Veerman. Kinderen: Bastiaan Age (Bas) Technisch-commercieel medewerker aluminium. Geboren op 20 juni 1943 in het Johanniterziekenhuisje te Bennekom. Getrouwd op 8 november 1968 met Regina Theodora Cornelia Maria Schuurmans, geboren te Oss op 13 september 1947, dochter van Gerardus Schuurmans en Regina van Vliet. Kinderen: Katharina (Karin) Geboren te Ede op 19 april 1969, zij is op 19 september getrouwd met Patrick Dekker. Ingrid Lerares basisschool, geboren te Ede op 23 november 1971. Cornelis (Kees) Typograaf, geboren te Ede op 2 februari 1949 (zie 11). NB Genealogisch gezien zou deze familiekroniek moeten eindigen met mijn broer: hij is immers de oudste. Maar ik ben eigenwijs (altijd al geweest) en beschouw het als mijn geschiedenis en ben daarom zo vrij met mijn persoon te eindigen.
Mei 1977, mijn vader en moeder tijdens een uitstapje naar Kasteel Berg in ’s-Heerenberg
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
41
Het persoonsbewijs van mijn moeder uit de oorlog. Iedereen moest er een hebben. De Duitsers voerden het al vrij snel in. Het werd aan de Nederlanders zelf overgelaten hoe het werd vormgegeven. Een dorre Haagse ambtenaar, Lens, bedacht het allemaal. De Duitsers stonden perplex. Het was praktisch niet te vervalsen. Nergens in het bezette Europa bestond zoiets, zelfs niet in Duitsland. Het was gekoppeld aan het bevolkingsregister, een kopie daarvan kwam in Den Haag. De Joodse medeburgers kregen een vette ‘J’ erin gestempeld. Het duurde tot begin 1945 dat de verzetsbeweging vervalsingen kon maken die bij controle op het eerste gezicht goed waren. Het is een schandaal in onze geschiedenis
In de oude Koepelschool werd midden 1944 door de Duitsers een grote groep Georgiërs opgesloten. Ze werden in Rusland gedwongen dienst te nemen in het Duitse leger, maar waren uiteraard uiterst onbetrouwbaar. Mijn vader hield van Russische koormuziek en jaren later was hij nog geëmotioneerd als hij vertelde hoe prachtig die mannen konden zingen. Alle Georgiërs werden overgebracht naar het eiland Texel dat zij moesten verdedigen. In 1945 kwamen ze in opstand maar bijna niemand van hen heeft het overleefd. De radio’s moesten worden ingeleverd, bij bij veel mensen werd er illegaal naar ‘Radio Oranje’ geluisterd die vanuit Engeland uitzond. Zo hoorde men het laaste nieuws over het oorlogsverloop want de weinige kranten die nog uitkwamen werden zwaar gecensureerd. Wel waren er af en toe illegale kranten zoals bijvoorbeeld Vrij Nederland, Trouw en het Parool. Ze bestaan nu nog maar zijn toen ontstaan. Op 6 juni 1944 landden de Geallieerden in Normandië. Aanvankelijk hielden de Duitsers stand, maar na enkele weken werd grootste deel van de Duitsers ingesloten bij Falaise en zo’n 300.000 man werd krijgsgevangen gemaakt. Het hek was van de dam: Parijs werd bevrijd door de Amerikanen, snel daarna Brussel door de Britten, die snel oprukten naar Antwerpen om deze belangrijke haven in te nemen. Ook dat lukte. Maar toen stokte de opmars. Dag en nacht had men doorgereden en gevochten. Steeds meer voertuigen gingen kapot en de militairen raakten oververmoeid. Het schiereiland Walcheren werd niet veroverd en de Westerschelde, de verbinding met Antwerpen kon niet worden gebruikt. Men bedacht een plan: operatie Market Garden. Het 30e Britse Legerkorps moest vanuit noordBelgië via Eindhoven, Nijmegen naar Arnhem oprukken, naar het oosten afzwenken en zo Duitsland ‘via de achterdeur’ binnenvallen. Tegelijkertijd zouden bij Eindhoven de Amerikaanse 101 Luchtlandingsdivsie gedropt worden, bij Nijmegen de Amerikaanse 82e en
42
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
een paar maanden naar de Reehorsterweg bij mijn grootouders. Toen mijn moeder op visite ging bij haar schoonmoeder en -zuster werd er nogal afwijzend gereageerd op de donkere haren van mijn broer. Ze was overstuur en toen mijn vaderer dat hoorde ging hij op de fiets naar de Blokkenweg en deelde mijn oma en tante Willie mee ‘dat ze blij moesten zijn dat er eindelijk een donkere in de familie was geboren in plaats van al die bleekscheten’. Via de ENKA kregen mijn ouders begin 1944 een woning toegewezen aan de Blotenberglaan. Naast het huis was de ingang naar de grote speeltuin die de ENKA daar had aangelegd. Vader werkte in de ploegendienst en vooral als hij nachtdienst had en overdag moest slapen valt dat niet mee als dat constant tientallen kinderen actief zijn . Ondertussen kreeg de Duitse bezetting een steeds grimmiger karakter.
Het Sowjet (Rode) Leger bracht de Duitsers zware verliezen toen en dwong ze tot de terugtocht. De westelijke Geallieerden hadden de Duitsers in Noord-Afrika verslagen, hadden Sicilië veroverd en rukten langzaam in Italië naar het noorden op. In Nederland had de deportatie van de Joodse medeburgers kwaad bloed gezet. Men wist toen nog niet eens dat de meesten meteen in de vernietigingskampen in Polen vermoord werden. Mijn moeder heeft het meegemaakt dat een grote groep Joden over de Parkweg naar het station werd afgemarcheerd. Uit protest gingen de mensen er met de rug naar toe staan, maar de Duitse militairen dwongen hen met hun geweren te kijken. Onder hen bevond zich de fameuze sportverslaggever Han Hollander. Steeds meer mannen werden opgepakt en gedwongen in Duitsland te gaan werken. Mijn vader had vrij-
stelling omdat hij een ‘Kriegswichtich’ bedrijf werkte, maar je wist het nooit zeker. Mijn opa, die in de centrale van de fabriek werkte, moest wel. Hij ging naar de Edese ‘Ortskommandant’ die heel af en toe menselijke trekjes vertoonde, liet hem zijn trombosebenen zien en kreeg ook vrijstelling. Al met al werd het leven steeds moeilijker. Bijna alles was op de bon. Je kreeg voor bepaalde periode bonkaarten en daarmee moest je je boodschappen doen, als het al te verkrijgen was. Mijn vader vertelde me eens dat enige troost die de mensen hadden de Geallieerde bombardementsvluchten naar Duitsland waren. Overdag de Amerikanen in hun ‘vliegende forten’ en ’s nachts de Engelsen in hun Lancasters. De vliegtuigmotoen produceerden een dof brommend geluid, maar het klonk de mensen als muziek in de oren.
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
bij Anrhem de Britse 1e en de Poolse Luchtlandingsbrigade. De bruggen over het Wilhelminakanaal, de Maas, de Waal en de Rijn moesten allemaal veroverd worden, anders mislukte het plan. Op zondag 17 september 1944, een prachtige zonnige dag, was het zover. Als voorbereiding werden er in het hele gebied zware bombardementen uitgevoerd. Ook in Ede. Het spoorwegknooppunt moest aangevallen worden en ook de kazernes van het garnizoen, want ’s middags zou de Ginkelse Heide gebruikt worden als één van de landingsplaatsen. Na 4 jaar bezetting waren de Edenaren nog geen echte oorlog gewend. Toen de bommenwerpers dreunend aan kwameen vliegen dacht men dat de bevrijding nabij was. Mensen klommen op de daken om naar de vlieguigen te zwaaien. Toen vielen de bommen. Ze vielen net iets te veel naar rechts. De eersten vielen op de Twijnstraat en toen op de Parkweg. Waar nu de slijterij van Van IJsseldijk is, stond het huis van politieagent Van de Brink. Tijdens de bezetting heeft hij vele mensen gered door hen op tijd te waarschuwen als hij informatie had. Hij kwam om het leven. Even verderop kwam bijna het complete gezin Alberti om het leven. Er vielen bommen op de fabriek. De kazernes werden wel goed geraakt, maar de Katholieke kerk aan de Stationsweg werd verwoest en een gebouw ernaast waar nonnen in woonden. Velen van hen werden gedood. En dat alles gebeurde in een paar minuten tijd. De ontreddering was groot. Een paar uur later begon de landing op de Ginkelse Heide. Ook in Ede was het nu echt oorlog. Market Garden verliep ondanks zware verliezen en heftige Duitse aanvallen in de flanken redelijk volgens plan. Alle bruggen werden veroverd maar de tanks van het 30e Britse Legerkorps kwamen te laat aan bij de Arnhemse brug. Luitenant-kolonel John Frost, naar wie de brug nu vernoemd is, moest zich enkele uren daarvoor aan de Duitsers overgeven. De droom dat de oorlog voor Kerstmis 1944 voorbij zou zijn was vervlogen De Duitsers wisten dat de oorlog
voor hen verloren was. Ze traden steeds fanatieker en medogenlozer op. Het hele gebied langs de Rijn van Velp, Arnhem tot en met Rhenen werd tot ‘Sperrgebiet’ verklaard inclusief Bennekom. De inwoners werden door het hele land verspreid. Daarna plunderden ze met de ‘Deutsche Gründlichkeit’ alles leeg. Twee Edese broers lieten een goederentrein ontsporen vlakbij Ede. Binnen de kortste keren hadden de Duitsers ze te pakken en ze werden zonder vorm van proces in het concentratiekamp Amersfoort doodgeschoten. De Duitsers dwongen toen Edese mannen ’s nachts wacht te lopen langs de spoorbaan. Mijn vader was één van hen. Er werd hun meegedeeld dat als er weer zoiets zou gebeuren ook zij zouden worden doodgeschoten. Toen namen mijn vader en moeder een beslissing: ze zouden naar mijn vaders neef Jan ten Hoeve in Friesland vluchten. Achteraf geredeneerd een onverantwoordelijke beslissing die goed uitgepakt heeft. De familie in Friesland wist nergens van en oma De Heij en de ouders van mijn moeder werden ook niet ingelicht. In een groot gat in de Blotenberglaan werden de naaimachine en andere dure dingen begraven. Ze vertrokken eind oktober 1944 ’s morgens vroeg wandelend met een paar kleine koffers en mijn broer Bas in de kinderwagen richting het noorden. Hoe ze er in één dag kwamen weet ik niet, maar in een busremise in Ermelo hebben ze overnacht. Ze roken een sterke brandlucht. Dat werd veroorzaakt doordat de Duitsers de dag daarvoor het vlakbijgelegen dorp Putten verbrand hadden en alle mannelijke inwoners gedeporteerd naar noordDuitsland (slechts enkelen zouden het overleven) als represaille op een aanslag van een hoge Duitse officier. Een dag eerder en mijn vader had er ook bij kunnen zijn. Ze hadden weer geluk: in de remise overnachtte ook een voor die tijd zeldzame vrachtwagenchauffeur en hij kwam ook nog uit Friesland en hij moest ook die richting uit. Hij bracht ze voor de deur van Jan ten Hoeve en zijn gezin bij de boerderij in Auwsterhaule. Mijn ouders moeten wel drie beschermengeltjes 43
gehad hebben. Maar dan sta je onaangekondigd bij de boerderij in Friesland van je neef. De komst van een echtpaar met een kind kon gevaarlijk zijn. Jan ten Hoeve en zijn vrouw Ieke waren zeer christelijk en zagen het als een bijbelse plicht om te helpen. De vader van Jan ten Hoeve (de man van Hendrika, de oudste zuster van oma De Heij) woonde bij hun in en was kerkvoogd van de Hervormde kerk aldaar. Vermoedelijk heeft mijn vader onderweg de volgende oplossing bedacht: zij waren evacué’s. Hij ging de op de fiets naar het provinciehuis in Leeuwarden om zich in te schrijven als evacué. In noord- en oost-Nederland waren ongeveer 150.00 mensen uit het gebied van Velp tot en met Rhenen als evacué ondergebracht. Er werd hem meteen gezegd dat Ede niet geëvacueerd was. Mijn vader beweerde toen dat delen van Ede-Zuid vlakbij Bennekom daar wel onder vielen (wat helemaal niet waar was). Het smoesje werd geloofd en op de persoonsbewijzen van mijn ouders kwam een blauw evacué-stempel. Bovendien kregen Jan en Ieke ten Hoeve een kleine uitkering: het zgn. evacuatiegeld. Maar toch, wat hebben ze ongeloof-
lijk veel geluk gehad. De reis naar Friesland zonder aangehouden te worden, de fietstocht naar Leeuwarden (ook in Friesland waren de Duitsers op jacht naar mannen om in Duitsland te werken) en dan het stempel op de persoonsbewijzen; de ambtenaar die dat deed was hem wel heel welgezind. Waar waren ze nu precies in Friesland? Het dorpje Auwsterhaule, je kunt het niet eens een dorp noemen, eerder een vlek met een paar huizen en kerkje, ligt vlakbij het Tjeukemeer in de zuidwesthoek van Friesland. In de buurt liggen de dorpen Schasterbrug, St. Johannesga, St. Nicolaasga en verderop Joure. Als je het dorpje binnenkomt heb je links het kerkje. Dan is er een smalle weg richting het Tjeukemeer ongeveer halverwege links stond de boerderij. Het eerste waar mijn ouders mee geconfronteerd werden was het geloof. Ze gingen nooit naar een kerk en dus was mijn broer Bas niet gedoopt. Jan en Ieke, maar vooral ome Albert de kerkvoogd, stonden erop dat mijn broer gedoopt werd. Om wille van de lieve vrede is dat dan ook gebeurd. Voor het eten werd eerst gebeden en dan een tekst uit de bijbel voorgelezen door telkens iemand
Ieke en Jan ten Hoeve met hun kinderen in de boerderij ±1958. Middenboven de oudste zoon Johannes, die later het bedrijf zou overnemen en middenonder Jacob, de jongste zoon, die nu een beroemd Friese klokkenmaker is 44
anders. Mijn moeder bezocht in Ede een poosje de zondagsschool en had enige bijbelkennis, mijn vader helemaal niet. Toen hij aan de beurt loste hij dat als volgt op: hij kuchte, bladerde in de bijbel alsof hij wist wat hij zocht, bladerde weer terug en begon met een ernstige stem een willekeurige tekst voor te lezen. Daarna sloot hij voorzichtig de bijbel en keek om zich heen. Het was even stil maar toen kreeg hij complimenten dat hij precies de goede tekst uitgekozen had. De kerkdiensten waren een kwelling. Er was een dominee die erg langdradig preekte. De boeren waren moe van een week hard werken en het kwam regelmatig voor dat er een paar in slaap vielen. In het begin was er ook een taalprobleem; mijn vader kon het goed verstaan omdat zijn ouders thuis Fries spraken. Maar mijn moeder begreep er bijna niets van. Na enkele weken ging dat beter. En dan het weer: de herfst van 1944 en de winter van 1945 staan bekend als één van de natste van de vorige eeuw. Vooral mijn moeder had het er moeilijk mee. De donkere korte dagen maar vooral de dikke mist. Naast het kerkje stond de pastorie waar de dominee woonde. Mijn moeder ging daar werken als huishoudelijke hulp. Ze ergerde zich aan het vele eten dat in de kelder was. De dominee kreeg alles van de boeren: ham, spek, eieren, roomboter maar ook pakjes met vooroorlogse tabak die nergens meer te krijgen was. Daarvan heeft ze er paar voor mijn vader achterover gedrukt. Ook in de pastorie waren evacué’s. Het was een echtpaar uit Velp. De vrouw daarvan werd de vriendin van moeder. Ook zij had het moeilijk daar; ze had verschrikkelijke heimwee. Toen de oorlog afgelopen was gaf ze mijn moeder een houten plankje waar een hangklok op was getekend met het spreekwoord: ‘Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens’. Mijn moeder heeft het altijd bewaard en nu is het in mijn bezit. Tegenover de boerderij stond die van boer Optenhoek. Hij had prachtige zwarte Friese raspaarden en een koets waarmee de dominee werd gereden als hij ergens anders moest preken. Tegen het eind van
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
de oorlog verborg hij ze in een grote schuur achter de strobalen. De Duitsers namen alle paarden die ze maar konden vinden in beslag. Er was ook sprake van een ‘Oomke Pieter’, maar de familierelatie weet ik niet. Hij woonde vlakbij de boerderij in piepklein arbeidershuisje. Hij was oud en ziek; mijn ouders zochten hem regelmatig op. Mijn vader deelde de gestolen tabak van de dominee met hem. De laatste nachten van zijn leven heeft mijn vader nog bij hem gewaakt. De begrafenis was een trieste bedoening. Het kerkhofje kerk ligt op een kleine terp, maar onderin het graf stond al centimeters water en mijn ouders vonden het een luguber gezicht om de kist daarin te zien zakken. Mijn vader hielp ook mee op de boerderij. Hij karnde de melk. Mijn broer was goed afgericht en in onbewaakte momenten snoepte hij van de boter. Op de boerderij werden ook schapen gehouden. Mijn vader kon het spinnewiel bedienen; dat had hij geleerd in de fabriek in de twijnerij. Hij spinde witte en zwarte wol door elkaar. Maar sfeer werd steeds grimmiger. De Duitsers wisten dat de oorlog verloren was en traden steeds agressiever op. Mijn vader en Jan ten Hoeve hadden een onderduikplaats voor noodgevallen. Midden april 1945 hoorden ze in de verte het gedreun van kanonvuur; Canadese troepen begonnen Friesland in te trekken. De volgende dag reden er ’s middags Canadese verkenners door het dorp. De Duitsers hadden zich in de melkfabriek van Schasterbrug verschanst en namen ze onder vuur. Die trokken zich snel en ongedeerd terug. De Canadezen namen zo vlak voor het einde van de oorlog geen enkel risico en hun artillerie begon de melkfabriek onder vuur te nemen. Het duurde urenlang. Laat in de avond werd er aan een deur gerommeld. Het was een Duitse militair, een kind nog, van misschien 16 jaar. Hij beefde over zijn hele lichaam van de angst. De helm was hem veel te groot en hing half over zijn ogen. Ome Albert wilde hem wegsturen, maar Jan ten Hoeve beet hem toe dat zeker een kerkvoogd zoiets niet
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
Deze foto is vlak na de terugkomst uit Friesland gemaakt door Jan Terstege, de kameraad van mijn vader; hij had nog filmrolletje. Het was een sjaggeraar die overal aan kon komen. De foto is gemaakt voor het huis van mijn grootouders aan de Reehorsterweg. V.l.n.r.: mijn vader, moeder, Frieda Jansen, Age (broer van moeder, zie het Leijenaar-deel), mijn grootouders met mijn broer Bas tussen hen in mocht doen. Ze namen hem zijn geweer af, gaven hem eten en drinken en verstopten hem in de stal. De volgende dag trokken de Duitsers zich terug. De melkfabriek was een rokende puinhoop en overal lagen dode of zwaargewonde Duitsers. De jonge soldaat werd aan de Canadezen overgedragen en krijgsgevangen gemaakt. Het kan niet anders dan dat hij de rest van zijn leven Jan ten Hoeve eeuwig dankbaar bleef. Toen barstten de bevrijdingsfeesten los. Op het Tjeukemeer werd een feestparade van zeilschepen gehouden. Eerst werd de Friese vlag gehesen, daarna de Nederlandse. Toen werd het Friese volkslied gezongen en toen het Wilhelmus. Het is echt waar in die volgorde gebeurd! Mijn ouders zaten in een echte Friese ‘Skûtsje’ bestuurd door ene Hielke. Hij had de vaart er goed in, het schip hing scheef in het water en de billen werd nat van het water. Ze konden niet zwemmen, hadden de oorlog overleefd en waren voor hetzelfde geld toen verdronken. Ze wilden graag terug naar Ede,
maar dat zou nog weken gaan duren. Er werd jacht gemaakt op collaborateurs, oorlogsmisdadigers en Nederlandse SS’ers. Je mocht alleen reizen als je een soort bewijs van goed gedrag had. De laaste paar weken woonden ze in bij tante Geesje, een zuster van oma De Heij en haar man Kornelis van der Veer. Het huis stond vlak aan het Tjeukemeer en had een lange oprit met aan het begin een bord met gecalligrafeerde letters: K. van der Veer, meester schilder. Mijn vader had een gloeiende hekel aan hem en noemde hem een ‘flodderschilder’. De fabriek in Ede werd weer opgestart en zat te springen om personeel en het schijnt dat de terugreis door de fabriek is geregeld. Er kwam een vrachtwagen waar ook andere mensen in meereden. Mijn moeder vertelde me eens dat toen ze in de buurt van Apeldoorn kwamen en ze de geur van de bossen weer rook ze van vreugde in huilen uitbarstte. Het moet toen eind juni 1945 geweest zijn. 45
En zo moest het dagelijks leven weer op gang komen. Mijn oma Leijenaar had het huisje aan de Blotenberglaan onderverhuurd. Hoe ze dat voor elkaar heeft gekregen weet ik niet, want het was van de woningbouwvereniging. De huur had ze netjes bewaard en mijn ouders hadden toen een beetje geld om de eerste tijd door te komen. In Nederland was er er nog een groot probleem. Onze Canadese bevrijders gingen niet meteen terug naar huis. Dat moest met transportschepen gebeuren. Er gingen maanden overheen voordat ze vertrokken waren. Alleen al in Ede en omgeving verbleven er enkele duizenden. Ze waren jong en hadden alles wat de Edese mannen niet hadden: geld, sigaretten enz. Het duurde dan ook niet lang dat vele vrouwen en meisjes voor hun charmes vielen. In die tijd ontstond het populaire liedje ‘Trees heeft een Canadees’. Er zijn heel veel Nederlandse vrouwen met Canadezen getrouwd en naar Canada vertrokken. Maar het leidde tot grote spanningen in de Edese gemeenschap. In augustus 1945 besloot men dat er een verbroederingsvoetbalwedstrijd zou worden gehouden. De Canadezen hadden veel materiaal dat niet mee terug zou worden genomen. Daarbij waren ook zgn. ‘Bailybruggen’.
Daarmee kon in korte tijd een brug worden gebouwd. Aan de Sportlaan in Ede-Zuid bevond zich het veld van de voetbalvereniging Ede. In korte tijd bouwden de Canadezen een tribune van het bruggenmateriaal. Dit tribune staat er nu nog. Duizenden Edenaren en Canadezen kwamen op het spektakel af. Om de feestvreugde te verhogen deelden de Canadezen gratis bier en sigaretten uit. Maar hun spelers kenden de spelregels niet goed en voetbalden alsof het een ijshockeywedstrijd betrof. Binnen een kwartier ontstond een massale vechtpartij en ook het publiek mengde zich in de strijd. Dat was dus geen succes. Eind september verlieten de laatste Canadezen Ede met een grote afscheidsparade in het centrum. De ENKA in Ede werd in snel tempo weer opgestart. De kunstzijde (rayon) kon niet genoeg geproduceerd worden. Maar in het begin was er een onverwacht arbeidskundig probleem dat zich in het hele land manifesteerde. Bijna een jaar lang hadden de werknemers niet of nauwelijks gewerkt. Men moest weer aan de arbeidsdiscipline wennen. Vandaag de dag kennen we dit fenomeen ook: langdurig werklozen die weer aan het werk gaan hebben moeite met op tijd naar bed, op tijd opstaan en op tijd naar het werk. Als men bij de ENKA te laat op het
Mijn zgn. ‘pokkenbriefje’ van onze toenmalige huisarts Stadig. Saillant detail: de drukkerij waar ik werk staat pal naast de woning. Het heeft nu de naam ‘Stadighuis’ en er is een kantoor in gevestigd 46
Sanitaire stop. Moeder assisteert mijn broer Bas werk kwam was een veelgebruikte smoes dat men geen wekker had (die waren toen inderdaad bijna niet te krijgen). De directie greep snel in: in Amerika werden duizenden wekkers gekocht van het merk Wilcox. Jarenlang hebben twee van die krengen bij ons thuis gestaan. Als ik me goed herinner waren ze donkerrood en als ze afgingen veroorzaakten ze een snerpend geluid: daar moest je wel wakker van worden. Langzaam ging het weer beter in Nederland en mijn ouders besloten toen dat het tijd werd voor een tweede kind. Op 2 februari 1949 ben ik geboren. De avond daarvoor was mijn oma Leijenaar op bezoek. Haar dochter was hoogzwanger. Mijn moeder voelde dat het kind ging komen. Ze wist dat mijn vader toen middagdienst had en rond half elf ’s avonds thuis zou komen. Ze zei tegen haar moeder dat het wel ging. Oma ging naar huis, mijn vader kwam thuis van zijn werk en mijn moeder zei hem meteen naar juffrouw Van de Vlerk te gaan. Zij was de verloskundige en woonde aan de Maanderweg. Het huisje staat er nu nog op de hoek van de parkeerplaats. In haar testament stond dat alleen verloskundigen daar gratis mochten wonen. De laatste was mevrouw Leijenhorst. Mijn vader sprong weer op de fiets (niemand had toen telefoon) en
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
ging op pad. Hij moest verschrikkelijk nodig piesen en deed dat na de spoorwegovergang bij de Blokkenweg in de sneeuw. Volgens hem is er toen een paar vierkante meter sneeuw verdwenen. Het werd een zware bevalling. Bij mijn geboorte woog ik ruim 9 pond. Tegen juffrouw Van de Vlerk zei mijn vader dat het laatste keer was dat zij hoefde te komen. Haar antwoord was: ‘dat zeggen die kerels allemaal, maar volgend jaar ben ik hier weer!’ Een week eerder had zij op de Verlengde Maanderweg bij bakker Brokking ook een bevalling gedaan. Het was een tweeling van meisjes (ze hebben nog bij mij op de MULO in de klas gezeten). Toen de tweede geboren werd viel bakker Brokking flauw. Juffrouw Van de Vlerk gooide een emmer water over hem heen en zei iets van: ‘maken is makkelijk, maar een kind krijgen is wat anders’. Was ik een meisje geweest dan had ik Grietje geheten maar het werd dus Cornelis en kreeg de roepnaam Kees net zoals mijn opa die ik nooit gekend heb. Eigenlijk had ik Kornelis moeten heten, maar dat wist mijn vader bij de aangifte niet precies. De volgende dag kwam de kraamvisite. Mijn moeder was nog bekaf van de zware bevalling en mijn vader had bijna een etmaal niet geslapen. Het hele huis werd blauwgerookt en in het keukentje stond een gigantische afwas. Niemand maakte aanstalten om weg te gaan en stak een hand uit. Mijn vader maakte er toen een eind aan met het verzoek ‘op te flikkeren’ en ‘dat hij zelf de afwas wel zou doen’. En zo is het ook gebeurd. Van de periode aan de Blotenberglaan kan ik me alleen maar flarden herinneren. De speeltuin met de grote zandbak, de kippen die mijn vader hield en de haan waar ik bang voor was, de buren die Kampert heetten die op mij pasten als mijn ouders er niet waren. Dan waren er nog de buren aan de andere kant van de speeltuiningang, de familie Van Delden. Ze hadden een roodharige dochter Elly die mij lopen heeft geleerd. Waar buurman Piet van Delden zijn brood mee verdiende is mij nu nog een raadsel.
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
Hij kwam uit Amsterdam en was altijd thuis. Alleen in de zomer was hij actief met een ijscokar van Jamin. Daar reed hij mee naar de Ginkelse Heide waar hij zijn ijsjes verkocht. Hij had maar twee soorten: voor een dubbeltje gewoon ijs en voor 15 cent zat er chocolade op. Als hij buiten zat maakte hij me bang door plotseling zijn kunstgebit uit de mond te halen. En als ik mij goed herinner had hij achter in de tuin een vruchtboom die hij met verve tegen de plaatselijk jeugd verdedigde. De speeltuin zorgde voor veel herrie. Het was een komen en gaan van kinderen en als mijn vader de nachtdienst had kon hij overdag moeilijk slapen. Aan het einde van de Twijnstraat werd een blok nieuwe woningen gebouwd op de plaats waar in de oorlog de bommen waren ingeslagen. Daar zouden we gaan wonen. Maar mijn vader kreeg maagzweren en moest een zware operatie ondergaan. De verhuizing ging niet door. In Ede-West werd een nieuwe woonwijk gebouwd: de bloemenbuurt. Daar, aan de Ranonkellaan, werd in 1953 aan mijn ouders een woning toegewezen. Ik wilde niet verhuizen: mij was altijd verteld dat ik het spoor niet mocht oversteken omdat de andere kant gevaarlijk was. Ze hadden me dat verteld omdat ze bang waren dat ik onder de trein zou komen. Ik kan me nog herinneren dat ik me bij de schoorsteen verschanst had. Toen mij beloofd werd dat ik naast de chauffeur van de verhuiswagen mocht zitten gaf ik mijn verzet op. Ik kwam in een andere wereld terecht: alles was nieuw, de tuinen waren nog leeg en kaal en de straten provisorisch verhard met puin. Veel mensen waren aan het verhuizen, waaronder ook collega’s van mijn vader. ‘Hé, Jan, kom je hier ook wonen?’ Zo was daar een huis verderop de familie Jansen die met een platte kar aan het verhuizen was, waar een groot fornuis op stond. Jansen had twee dochters, een klein kefferig hondje Loekie en was getrouwd met Duitse vrouw die aan de aandacht van de nonnen in het Parkhotel was ontsnapt. Als hij thuis kwam van zijn werk dan rende
Loekie hem luid blaffend tegemoet en ik hoorde hem zuchtend eens zeggen: ‘Als ze allemaal zo blij waren als ik thuiskom als jij, dan ging nog wel’. Naast ons in het hoekhuis woonde de familie Mulder. Ze hadden twee kinderen: Wim en Liesbeth. Buurman Gerrit Mulder was getrouwd met een boerendochter, Aartje Heij. Gerrit kon heel kernachtig vloeken zonder in herhaling te vervallen. Hij had een groentetuintje waar niks in wilde groeien. Vooral de boerenkool werd elk jaar opgevreten door de rupsen. Uiteindelijk gaf hij de moed maar op en ging er gras inzaaien. Net toe hij het netjes vlak aangewalsd had vonden twee grote honden het nodig precies daar te gaan vechten. Er was niets meer van over. Het gevloek was in de wijde omtrek te horen. Regelmatig had hij een feestje met zijn broer Jan, die in de Indische buurt woonde. Er werd dan tot diep in de nacht flink gedronken en gezongen, maar we wisten dat als het liedje ‘schön ist die Jugendzeit’ werd aangeheven het feest afgelopen was en we konden gaan slapen. Grenzend aan de achtertuin stond op de hoek van de Irislaan het huis van de familie van Nieuwamerongen. De man werd ‘ome Cor’ genoemd en zijn vrouw ‘tante Pater’, naar haar meisjesnaam. Ze hadden twee zoons Dries en Gert, allebei goede voetballers mede geïnspireerd door de stripverhalen van ‘Kick Wilstra’ die zij verslonden. Toen werd tante Pater ernstig ziek, ze was nog geen veertig. Voor ze stierf wilde ze nog één keer de kinderen uit de buurt zien; het was heel aangrijpend en ik zal het nooit vergeten. Ome Cor werkte bij de gemeente en hield van vastigheid. Toen zijn jongens van de MULO kwamen ging Dries bij de Nederlandse Spoorwegen werken en Gert op het gemeentehuis bij de afdeling bevolking. Gert was heel handig. Hij kon goed timmeren en een brommer repareren was voor hem een fluitje van een cent. Mijn vader zei tegen ome Cor dat Gert naar de MTS moest, maar ome Cor hield voet bij stuk. Toen mijn vader in 1989 overleed heeft Gert mijn moeder nog een brief geschreven 47
waarin hij mijn ouders bedankte voor de mooie tijd en vooral mijn vader voor zijn advies. Hij schreef dat hij graag de technische kant uit gewild had. Tenslotte wil ik nog de familie Den Oudste noemen. Ze woonden naast ome Cor. Den Oudste was sergeant bij de toenmalige Aan- en Afvoertroepen. Hij had nog in Indië gediend en was getrouwd met een Javaanse vrouw. Ze droeg nooit Europese kleren, altijd Indische. Ze hadden een zoon en dochter. Met zoon Schalk trok ik veel op. Zijn moeder stond altijd in de keuken. Nederlands eten kenden zij niet. Om de andere dag kwam Den Oudste thuis met een grote haan in zijn fietstas. Waar hij die vandaan haalde weet ik niet. De haan werd meteen door zijn vrouw geslacht. Ze maakte zelf sambal oelek, de heerlijkste nasi en bami, maar ook gerechten waarvan ik de naam vergeten ben, maar die fantastisch smaakten. Officieel lustte ik geen kip, maar van de geroosterde gekruide hanen heb ik wel gegeten. Regelmatig kreeg ik van mijn moeder op mijn donder omdat ik met een volle maag thuis kwam en niet meer wilde eten. Tot mijn grote verdriet werd Den Oudste na enkele jaren overgeplaatst naar Harderwijk. Het Indisch avontuur was voorbij. Gevoelsmatig zijn voor mij de vijftiger jaren een prachtige periode in mijn leven. De mensen waren allemaal even arm. Er was veel meer solidariteit en sociale controle. Er zat een slot op de achterdeur, maar dat werd nooit gebruikt. Eén keer per week kwam de vuilniswagen. We hadden een klein vuilnisbakje, maar het was genoeg. De verpakkingen van nu bestonden niet, bijna alles werd in papieren zakjes gedaan. Je had de schillenboer. Dat was een boer uit de omgeving die met paard en wagen de huizen afging en de schillen, oud brood en etensresten ophaalde die aan de varkens gevoerd werden. De boer en zijn kar stonken verschrikkelijk. De voordeuren mocht hij niet in; hij kwam altijd achterom. Dan was er melkboer Maassen, door mijn moeder ‘Van Flotsen48
stein’ genoemd. Hij verkocht losse melk die in pannetjes werd gegoten. Hij was astmatisch en zei, als de pannetjes vol waren, met piepende stem: ‘kan je weer pap eten’, waarop mijn moeder zei dat ze dat zelf wel uitmaakte. Eén keer per jaar kwam de ‘scharensliep’ door de straten. Dan werden de messen en scharen weer scherp gemaakt. Regelmatig kwam er een draaiorgel of marcheerde de Edesche Harmonie onder het spelen van vrolijke muziek. Tegenwoordig krijgen we ‘vakantiegeld’, maar in die tijd kreeg men in het najaar ‘kolengeld’. De gasbel in bij het Groningse Slochteren was nog niet ontdekt en men verwarmde met kolen of stookolie. In de bijkeuken van ons huis was een kolenhok gemetseld dat diagonaal afliep zodat de kolen makkelijk geschept konden worden. En dan kwam Dekker de kolenboer uit de Parkweg de wintervoorraad brengen. Zakken vol kolen werden in het kolenhok gestort. ’s Nachts doofden de kachels uit en ’s morgens werden ze weer aangemaakt met behulp van oude kranten en aanmaakhoutjes. De as van de vorige dag werd in de paadjes tussen de huizen gestort. Het moeten tonnen as zijn geweest. De schoorstenen moesten goed geveegd worden en bij mistig weer stonk het naar rotte eieren. Dan was er kruidenier Van Manen aan de Kolkakkerweg. Mijn moeder liet me wel eens boodschappen doen. Ze schreef een briefje met wat ze wilde hebben en dan moest ik vragen: ‘of u het wilt opschrijven’. Hij kende al zijn klanten, mij ook, want hij vroeg nooit naar mijn naam. En dan werd de schuld in een langwerpig geel boek opgeschreven. Men had toen nog weekloon en als het loonzakje binnen was werden de schulden weer vereffend. Op het Rozenplein waren de winkels. Eerst had je de dameskapsalon van De la Mar (hij noemde zich zo, maar volgens mij was het een pseudoniem), daarnaast slagerij Jongenotter (zijn kleinzoon zit er nu nog). De oude Jongenotter was een goede slager, maar hij was humeurig. Hij rookte constant sigaren en als hij bij het hakblok werkte lag de
peuk op het randje te smeulen. Daarnaast zat kapper Arendse waar ik voor een kwartje in een recordtijd bijna kaalgekipt werd. Bloempottenmodel heette dat. Zijn vrouw runde daar ook een zaak die je kunt vergelijken met een kleine HEMA. Ze had een neus voor de handel. De hoela hoeps (cirkelvormige plastic buizen die je rond je heupen draaide) had ze al ingekocht voordat het een rage werd. Toen de populaire ridderserie Ivanhoe op de televisie werd uitgezonden moet ze honderden plastic zwaarden verkocht hebben waarmee de jeugd elkaar te lijf ging. Dan, op de hoek, zat de bakkerij van de Coöperatie. De bakker had een rond hoofd en zag er altijd erg moe uit. Zijn vrouw daarentegen was altijd vrolijk en elegant gekleed. Het was meer een type voor een modezaak. Veel keus had je er niet. Je had wit- en bruinbrood, kadetjes en krentebollen. Maar ook het gevreesde ‘regeringsbrood’. Het was goedkoop, bijna grijs van kleur en niet te vreten. Er tegenover was de tabakswinkel van de gezusters Engel. Daarnaast was de Rotterdamse groenteboer Blom, die een fanatiek duivenmelker was. De gezusters Engel hadden Siamese katten die hij als een bedreiging voor zijn duiven zag. Tenslotte kwam op de hoek de eerste kleine supermarkt van Kees van Dam. Ook hij was getrouwd met een Duitse vrouw die uit het voormalige Parkhotel kwam. Dan ben ik nu aangeland bij een episode die op de Blotenberglaan begon. Op het Poortplein, bij het begin van de Poortlaan had je twee winkeltjes. Links de kruidenier Van Manen en rechts de groentenwinkel van Berends. Ik kon toen nauwelijks praten, maar had weleens de woorden kilo en pond gehoord. Als ik met mijn moeder meeging met boodschappen doen noemde ik dat ‘kielepond halen’. Bij het boodschappen doen bij groenteboer Berends vroeg haar een keer of zij iemand wist als hulp in de huishouding. Zijn vrouw had open benen en kon niet veel meer. Mijn moeder anrwoordde dat zij dat wel wilde doen. En zo begon haar loopbaan bij de firma Berends. In het begin
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
werkte zij alleen als hulp. Maar er ontstond een vertrouwensband. Ze werd een soort tweede moeder in het gezin onder de naam ‘juffrouw Heij’. Ze ging in de winkels werken. Berends had er ook een aan de Parkweg. Hij leverde ook aan bejaardenhuizen en instituten. Eén van zijn beste klanten was de firma Moll. Het was de eerste frietboer van Ede. Hij had twee zaken: één in het centrum en een houten keet bij het station. In het centrum had hij verwarmde krokettenautomaten. Je kon ze stapelsgewijs zien liggen. Ze lagen op een kartonnetje, je deed een kwartje in de gleuf, maakte je keuze, trok aan het laatje en pakte de kroket. De frietboeren maakten in de tijd hun patat en kroketten zelf. Meer verkochten ze ook niet. De patat werd eerst voorgebakken, afgekoeld en dan pas echt gebakken voor de verkoop. Dat was volgens mij de echte patat. Na die tijd heb ik geen betere gegeten. Daar werden heel grote aardappelen van het ras Bintje voor gebruikt. Daarvoor had Berends in zijn winkeltje aan de Poortlaan schilmachines staan. Na het schillen moesten de aardappelen ‘gepit’ worden: met een mesje werden kleine ongerechtigheden weggesneden. In die periode vond mijn vader het nodig ook thuis zelf kroketten maken. Hij dacht het geleerd te hebben van de man (ik ben zijn naam vergeten) die in de houten keet aan de Stationsweg werkte. Je had toen nog geen frituurpannen. De olie werd verwarmd op het gasfornuis, beschuiten werden vermalen tot paneermeel, een dikke, vette bouillon met rundvleesdraadjes werd gemaakt en die werd gerold in de paneermeel. Het heeft maar even geduurd: de kroketten mislukten en waren niet te vreten. Mijn vader adviseerde de man van de houten keet voor zichzelf te beginnen. Moll betaalde hem slecht terwijl die zaak een goudmijn was. Hij stond in het Edese garnizoen bekend als ‘keuken 2’. Elke dag liep het storm: honderden militairen die geen zin hadden in het garnizoenseten kwamen zijn patat en kroketten halen. Hij volgde mijn vaders advies op: hij opende de eerste
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
friettent in Ede-West die nu nog bestaat op de hoek van het Rozenplein onder de naam ‘Cafeteria het Hoekje’. Sinaasappels, mandarijnen, appels en peren met kleine verschijnselen van rot werden ‘stikkies’ genoemd en afgekeurd voor de verkoop. Die nam mijn moeder mee naar huis. Bijna altijd stond achter het huis een emmer vol met dat fruit. De kinderen uit de buurt wisten dat en aten ze op. Toen mijn moeder eens in de winkel aan de Parkweg werkte kwam er een vrouw op oude fiets aan met een verschoten winterjas. Zij vroeg
aan Berends: ‘wie is die voddenbaal?’ Berends antwoordde: ‘Hou je mond, dat is de baronesse Van Wassenaar, maar ze heeft nu een man gevonden en wil alleen maar mevrouw Iddink genoemd worden’. En zo was het inderdaad. Ze was de eigenaresse van het kasteel Hoekelum bij Bennekom en ze trouwde op latere leefde met Iddink, die een bedrijfje in schoolbenodigdheden had. In 1956 was de Hongaarse opstand tegen de Sowjet-Russische bezetting. Duizenden vluchtingen kwamen naar Nederland. Ook in Ede streken zij neer. Ze kwamen ook in de winkel op de Parkweg en vroe-
Mijn moeder met de oudste dochter Beppie Berends en het jongste zoontje Berrie bij de achteringang aan het Poortplein ±1955 49
De Parkweg midden 30er jaren van de vorige eeuw. Rechtsachter was de groentenwinkel van Berends gen naar ‘pedroselie en paprike’. In die tijd had nog niemand van peterselie en paprika gehoord. Mijn moeder raadde Berends aan dat op de veiling aan te kopen. Hij deed het en het verkocht als een tierelier, ook aan de Nederlanders. Elk jaar ging Berends met zijn vrouw op vakantie naar Domburg in Zeeland. Hij vertrouwde zijn zaak helemaal toe aan mijn moeder. Ze deed de inkopen op de veiling en runde de beide winkels. Dan woonde ik in het huis boven de winkel aan de Poortlaan. Op zolder stonden veel dozen met blikken doperwten, bruine bonen en capucijners van het merk ‘Burcht’. Er was ook een voor mij ongekende luxe: een ligbad. Ik herinner me ook dat ik meeging met Wim Wolbers, de knecht van Berends, die met een paard en wagen de klanten afging in EdeZuid. We gingen op de fiets naar het einde van de Verlengde Parkweg waar een weilandje was. Daar stond het paard al te wachten. Het dier had plezier in zijn werk en kwam ons luid hinnekend toegemoet. Op het Poortplein werd hij aangespannen aan de groentekar; meer hoefde je niet te doen. Hij liep zelf de hele route langs de huizen en wist precies waar hij moest stoppen. Maar ook hier sloeg de modernisering toe. Er werden twee gemotoriseerde groentekarren aangeschaft en het paard was overbodig geworden. Hij werd door een opkoper opgehaald. Het was een ver50
schrikkelijke aanblik, ik zal het nooit vergeten: het paard voelde het aan en wilde niet mee. Met veel moeite kregen ze het in de paardekar maar sinds die tijd weet ik dat paarden kunnen huilen. De winkel aan de Parkweg was het bruisende hart van de firma. Daar vanuit werden de bestellingen rondgebracht met zware onhandelbare transportfietsen. In de vakantietijd werkte mijn broer Bas daar ook. Daar was ook de jonge luie knecht Bennie Span. Regelmatig had hij de stereotiepe uitspraak: ‘als ik ergens balen van schijt, is het wel hiervan’. Later is hij nog een autorijschooltje begonnen aan de Padberglaan, maar dat was ook geen succes. Uiteindelijk is hij koster geworden van de Katholieke kerk, maar daar had hij de gewoonte de verkeerde klokken bij de verkeerde ceremonies te luiden. Als mijn moeder naar het werk was paste mijn opa Leijenaar op. Vooral als mijn vader nachtdienst had zorgde hij ervoor dat het stil was in huis. Hij maakte het brood klaar voor mijn broer en ik en sneed het altijd in kleine stukjes. In huis roken deed hij niet, dat mocht hij van mijn oma thuis niet en bij ons deed hij het ook niet. Hij ging naar buiten, nam plaats op de vuilnisbak en draaide daar zijn sjekkie van zijn favoriete merk merk ‘Javaanse Jongens’. In het Leijenaar-deel kom ik hier uitvoeriger op terug.
Op 1 december 1958 is hij overleden. In datzelfde jaar vierde mijn vader zijn 25-jarig jubileum en promoveerde tot productiemeester. Mijn moeder besloot te stoppen met werken bij de firma Berends. Maar altijd zijn de contacten met de familie Berends gebleven. Toen mijn vader in 1989 overleed was de praktisch de hele familie Berends bij de begrafenis aanwezig. Toen Berends hoorde dat hij nog maar kort te leven had heeft hij mijn moeder opgebeld en haar nog bedankt voor alles wat ze voor hem en zijn gezin gedaan heeft. Toen mijn moeder in 1996 na een zware darmoperatie in het ziekenhuis lag hebben de kinderen Beppie, Jansje en Tineke Berends haar bezocht. Bij haar begrafenis in waren ze allemaal aanwezig. Ik moest, net als iedereen, naar school. Ik moet op de kleuterschool aan het Poortplein zijn geweest. Ik kan me er niets van herinneren. Het was een paar meter van mijn huis en men zegt dat ik gewoon terug naar huis liep. Buurvrouw Van Delden schijnt gezegd te hebben: ‘daar heb je hem weer, hij zal er weer een paar lens geslagen hebben’. Het zal wel, ik weet het niet. Maar op de Ranonkellaan werd het menens. Ik ging naar de kleuterschool van de ‘Neutrale School’. Die lag en ligt aan de Parallelweg aan het spoorlijntje van Ede naar Amersfoort. De school is ooit gesticht door de ENKA maar langzamerhand verworden tot een ‘kouwe kak school’. Er zater meer kinderen van ‘beter gesitueerden’ op dan van gewone arbeiders en dat lieten ze je goed merken. Op de kleuterschool had ik daar geen last van, ik had het goed naar mijn zin. In de eerste klas kreeg ik les van ‘juffrouw Broere’. Ook daar ging het goed met mij en maakte goede vorderingen. Vanaf de tweede klas ging het mis. Ik was en ben nogal fors gebouwd en werd gepest als ‘de dikke’. Ik ging van me af slaan. In de derde klas ging ik spijbelen. Ik kan het me als de dag van vandaag herinneren: ik fietste door de Irislaan richting school en dacht: ‘val maar kapot, ik ga niet.’ Een paar dagen ging ik bij het station staan en naar de treinen kij-
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
ken. Een onderwijzeres die met de trein naar haar werk reisde zag mij en zo ging het balletje aan het rollen. Mijn ouders werden ingelicht en ik werd thuis ondervraagd. Ik vertelde alles en mijn moeder koos partij voor mij. Mijn vader dacht alleen aan de fabriek, maar mijn moeder zei ‘dat ze haar zoon niet naar de klote liet gaan voor de fabriek’. Bij ons in de Vogelbuurt werd op de Ganzeweide een tweede Katholieke kerk gebouwd met daarnaast een Katholieke school. De openbare school begon meteen Katholieke leerlingen te verliezen. Mijn moeder ging naar het hoofd van de openbare school genaamd Frankfort (zijn zoon Arno is nog kameraad geweest van mijn broer Bas). Frankfort kon genoeg nieuwe leerlingen gebruiken en ik kon meteen komen. Ik kwam in de klas van ‘juffrouw Schaap’. Het bleek dat ik een leerachterstand had en moest worden bijgespijkerd. Maar wat was ik blij! Het was een totaal andere omgeving. Er waren kinderen van alle beroepsgroepen. Ik werd niet meer gepest. Ik had nog een bokswedstrijd met Rob Reddering die gold als ‘de sterkste van klas’, maar die eindigde in onbeslist en Rob werd mijn beste kameraad. Hij woonde in de flats aan het voormalige DTS-voetbalveld en op weg naar school kwam hij eerst bij ons thuis en dan gingen we samen naar school.
Mijn broer Bas en ik op een gezamenlijke schoolfoto van de Neutrale School. Ik had er daar niet naar mijn zin en zou weer opleven op de openbare school (de latere Graaf Bentinckschool aan de Veenderweg) Wat een fantastische school was dat. In de vierde klas was daar ‘meester’ Van de Brink, die mij de liefde voor de geschiedenis bijbracht. Bij het vak vaderlandse geschiedenis leerde hij ons niet alleen te kijken naar jaartallen en feitjes maar ook naar de mensen die de geschiedenis gemaakt hebben. Hij kon heel beeldend vertellen. Wat heb ik daar veel geleerd en op die jonge leeftijd. Als er verkiezingen in het land waren, hadden we ze ook op school. Elke leerling mocht samen met anderen een politieke partij oprichten en moest een eigen programma hebben. Dan waren de verkiezingen
Het stripverhaal van Kapitein Rob waar mijn broer zo hard voor gewerkt heeft
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
op school. Er werd heel inhoudelijk gediscussieerd over de onderwerpen. Daar is de basis gelegd voor mijn denken in mijn verdere leven. Mijn broer ik ik leidden onze eigen levens. Wij zijn broers en zo voelen we dat ook aan, als je jong bent is een verschil van zes jaar erg veel. Kijk maar naar de schoolfoto hierboven. Ik zat net op school en hij ging er bijna vanaf. Als ik dit schrijf ben ik bijna zestig, maar af toe noemt hij me nog steeds ‘jochie’. Mijn vader had gouden handen. Hij maakte van drie oude fietsen een nieuwe; mijn eerste fietsje was blauw en mijn broer heeft me fietsen geleerd. Ook weet ik dat mijn broer in een sluwe val gelokt werd: mijn opa had achter zijn huis aan de Reehorsterweg een grote tuin en de aardappels moesten worden geoogst. Opa kon het niet meer en mijn vader en zijn zwager Age hadden er geen zin in. Mijn broer werd gouden bergen beloofd als hij het zou doen. Hij deed het, werkte zich kapot en kreeg als beloning het stripverhaal van Kapitein Rob ‘de roze parels van Tamoa’. Hij heeft er nu nog traumatische herinneringen aan. Later hadden we er veel strips: Eric de Noorman, Ollie B. Bommel en Tom Poes en niet te vergeten de ingebonden jaargangen van het weekblad Robbedoes, die we altijd met Sinterklaas kregen. Dan was er nog ‘het blaadje’ een naar petro51
Mijn broer Bas bij de Marine leum ruikend stripblaadje dat werd rondgebracht door Josje Jacobs, de bladenman die ook tegen eind van het jaar voor het winterboek zorgde. Mijn broer ging postzegels verzamelen en ik een poosje later ook. Het is nog steeds een hobby van mij waar ik ’s winters veel plezier aan beleef. In die periode kregen mijn broer en ik in de zomer een zwemabonnement bij het ENKA-bad. In de schoolvakanties waren we daar bijna altijd te vinden, ook ’s avonds. Mijn broer ging van de neutrale school naar de MULO op de oude markt. Het onderwijs daar was niet al te best maar volgens mij was hij ook besmet met het ‘ome Henkvirus’. Hij moest en zou gaan varen. Via een kennis van ome Henk, Nedelof, kwamen mijn ouders in contact met de rederij NieveldGoudriaan in Rotterdam. Ze vonden hem toch te jong (hij was toen nog geen 16) om lange zeereizen te maken. Een andere optie was de Marine en daar is hij zijn loopbaan begonnen in het Marine Opleidingskamp in Hilversum. Hij diende later nog op het vliegdekschip Karel Doorman en later op kleine scheepjes bij de Visserij-inspectie. Hij was mijn grote broer en als hij met verlof was en in zijn Marineuniform liep was ik trots op hem. Maar het betekende wel dat ik hem bijna niet meer zag. Toen, na zes jaar Marine, ging hij bij Shell tan52
kers varen. Het waren reizen van negen maanden en drie maanden verlof. In de jaren vijftig kwam er een nieuw fenomeen opzetten: de televisie. In het begin was het alleen weggelegd voor de ‘happy few’, maar langzamerhand konden steeds meer mensen het zich permitteren. Voor die tijd was er de radio met de ‘hoorspelen’ waar we ademloos naar luisterden. Als het Nederlands elftal speelde luisterden we naar het commentaar van ‘ingenieur’ Aad van Emmenes die zo langdradig was dat hij soms een paar doelpunten achterliep. Mijn vader kon hem wel schieten. Maar ook het humoristische programma van Wim Sonneveld als ‘Willem Parel’ met zijn ‘Parelgenootschap’ kan ik me nog levendig herinneren. Ook had je orkesten zoals het VARA-dansorkest met Janie Bron en Marcel Tielemans. Zangers en zangeressen als Eddie Christiani en Annie de Reuver. Voor ik naar bed ging mocht ik naar het kinderprogramma ‘Paulus de Boskabouter’ luisteren met de boze heks Eucalipta en de wijze uil Oehoeboeroe. Af en toe denk ik wel eens terug aan die tijd. Zijn de hedendaagse kinderen beter af met het internet en al die televisiekanalen vol met zinloze reclame en vooral veel geweld? Maar eind 1956 was het zover: we
kregen televisie. Mijn moeder verdiende ook bij Berends en we konden het ons permitteren. Je had een kleine antenne op het dak nodig: de streekontvanger. De toenmalige TV’s waren onhandelbare zware knotsen. Ze hadden, net als de radio’s, nog zgn. lampen in hun binnenste. Er was maar één net dat om de andere dag uitzond. Ik vond er in het begin niet veel aan. Je had wel het kinderprogramma ‘Dappere Dodo’, een soort poppenkast met na afloop een te enthousiaste omroepster, Hannie Lips, die ons uitzwaaide. In de jaren zestig had je ook slaapverwekkende avondvullende uitzendingen van buitenlandse folkloristische dansgroepen, eindelose documentaires van een Brits echtpaar dat wild filmde in Afrika en waar af en toe zwarte vrouwen met blote borsten in rondliepen. Dat mocht wel, maar het zou nog jaren duren dat ene Phil Bloom bij een uitzending van de VPRO langzaam de krant liet zakken en haar borsten aan het Nederlandse volk toonde. Er werden zelfs kamervragen over gesteld. En dan had je beruchte forums: de hele avond zat daar een groep mannen (vrouwen werden toen nog niet serieus genomen) gehuld in een blauwe walm van pijpen waar zij aan lurkten en daar werd dan één of ander onderwerp
Op deze zwartwit Polaroid foto wordt gewerkt aan de antenne van ons huis aan de Ranonkellaan door Jorde en Piet, twee kameraden van mijn broer die in de electronicazaak ‘Pols’ werkten.
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
behandeld waar niemand op zat te wachten. Maar er was een forum waarbij mijn vader bijna de televisie naar buiten gooide: in die tijd moest je nog op zaterdagmorgen werken (op de MULO ging ik toen ook naar school). De zgn. ‘vrije zaterdag’ zou worden ingevoerd. Het forum was het er snel over eens dat de arbeider dit niet aankon. Zoveel vrije tijd, dat moest wel tot agressie en alcoholisme leiden. De arbeider zou hier nooit aan wennen. Omdat wij één van de eersten waren met televisie zat de kamer regelmatig vol, vooral de voetbalwedstrijden trokken veel publiek. In die tijd was Real Madrid dé topclub van Europa met spelers als Di Stefano en vooral de Hongaar Ferenc Puskas maar ook Manchester United met Stanley Matthews. Toen ome Ap en tante Willie aan de Kamperfoelielaan televisie kregen en ’s avonds voor de eerste keer gingen kijken kwam oma De Heij helemaal opgetut van haar kamertje en nam in haar stoel plaats. ‘Waarom bent u zo mooi aangekleed oma’, was de vraag. ‘Omdat die mensen mij toch kunnen zien’ was het antwoord. Ze dacht echt dat de mensen op de beeldbuis haar konden zien. Na verloop van tijd kwamen er twee Nederlandse kanalen en werd het mogelijk met een grote antenne twee kanalen van de Duitse televisie te ontvangen. Even was er nog het REM-eiland, een booreiland voor de kust van Noordwijk waar een televisiezender op was geplaatst. Je had toen al de radiopiraat Radio Veronica die vanaf zee uitzond, maar dit was de eerste en enige Nederlandse TVpiraat. Later werd het de omroepvereniging TROS. Het had als gevolg dat je drie antennes nodig had: onderaan de antennebuis de streekontvanger voor Nederland, daarna een kleine antenne gericht op het REM-eiland en bovenaan de Duitslandantenne. Tot mijn grote verdriet was mijn schooltijd aan de openbare school afgelopen. Ook ik moest, net als mijn broer, naar de MULO. Die waar mijn broer was geweest aan de markt, was gesloopt en een nieuwe was gebouwd aan de Bettekamp. Gezien de ervaringen met mijn broer werd ik naar de christelijke
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
MULO aan de Beukenlaan gestuurd. Daar waren ook de jongens van ‘ome Cor’, Gert en Dries op school. Ik mag niet zeggen dat ik daar dezefde ervaringen had als op de neutrale school, maar ze lieten je op bepaalde momenten wel voelen dat je niet ‘van het kerkje’ was. Maar goed, ik haalde mijn diploma maar was gewend aan de zomervakanties. In augustus informeerde mijn vader naar mijn plannen. Het moet gezegd worden dat ik een talent heb voor talen en ik antwoordde dat ik wel bij een reisbureau wilde gaan werken. Mijn vader antwoordde op zijn karakteristieke manier: ‘Je steekt hier op mijn rug je poten onder mijn tafel en je bent te beroerd om te werken, maar ik heb een verrassing voor jou. Maandag om half acht moet je je melden bij drukkerij VADA in Wageningen in de zetterij, daar heb je wat aan je talen’. En zo is het gebeurd: samen met Gert van Nieuwamerongen werd een tweedehands Sparta bromfiets gekocht en de volgende maandag ben ik daar gaan werken. Ik moest 48 uur per week werken en verdiende ik 48 gulden per week. Maar ik heb er een prachtig beroep geleerd. Op 12 augustus 1963 overleed oma De Heij in het huis aan de Kamperfoelielaan van haar dochter tante Willie en ome Ap. Zover mij bekend is ze in haar leven nooit echt ziek geweest, ze heeft nooit in een bril gehad, maar toen was ze gewoon op en versleten. Ze at bijna niet meer en begon weer Fries te praten, de taal uit haar jeugd. Ze moet binnen de Apostolische gemeenschap een gerespecteerd persoon zijn geweest. Bij de dienst in de Apostolische kerk aan de Maanderweg waren veel mensen aanwezig. Bij de begrafenis nog veel meer. Mijn vader had iets met pluimvee. Ik vermoed dat het stamt uit zijn Limburgse periode waar zijn neef in Hoensbroek duiven (op z’n Limburgs ‘doeven’) hield. Zijn vader hield in Ede kippen. In 1958 was hij 25 jaar op de fabriek en dan kreeg je de bekende ‘enveloppe met inhoud’. Vermoedelijk met een deel van dat geld werd er achter het
Foto van oma De Heij in de tuin aan de Kamperfoelielaan huis een schuur gebouwd. Vader had een werktekening gemaakt en het hout werd bij de Edese firma Tulp besteld. Achteraf was het een sluw plan van hem om duiven te gaan houden. Had hij dat meteen aan mijn moeder gezegd, was het vermoedelijk niet doorgegaan. Het was een prachtige schuur, groen geschilderd met witte biesjes. De fietsen hoefden niet meer buiten of in de bijkeuken in het kolenhok te staan. Toen kwam vader thuis met een Belgische doffer (mannetjesduif). Je kon dat zien aan de ring die ze om een poot hebben. Hij was zogenaamd bij de fabriek komen aanvliegen. Dat was zielig en achter in de schuur werd een klein hokje gemaakt en meteen een ren waar hij zich kon uitleven. Maar ja, het zijn net mensen, alleen is maar alleen en al snel kwam er een Nederlandse duivin bij, gekregen van Bertus Beukhof, duivenmelker, die in de Rozenlaan woonde. Voordat moeder het door had was de halve schuur een duivenhok geworden. Het hok werd bewoond door ‘de Belg’ (de eerste duif), ‘de Duvel’, ‘de Rooie’, ‘de Bonte’ en ga zo maar door. Vader werd lid van de postduivenvereniging met de toepasselijke naam ‘De Postduif’. Al snel was hij de secretaris en omdat ik typen had geleerd bij Magnolia aan de Stationsweg kwam 53
de stencilmachine van de vereniging op mijn slaapkamertje te staan. Ik moest de notulen van de vergaderingen uittypen en vooral elke week de uitslaglijsten. Het duivenhok breidde zich steeds verder uit: uiteindelijk moesten de fietsen weer naar de bijkeuken. Op de hoek aan het Nijverheidsplaan woonde voorzitter van de duivenclub Wijnand Hardeman. Vooral rond de kerstdagen was mijn vader daar vaak te vinden. Aan de overkant woonde namelijk zijn broer Gerard. Zijn vrouw (tante Gré) had beter een carrière als kok kunnen beginnen. Ze kon met weinig middelen heerlijk koken en tegen de kerst werd daar een kip of kalkoen gebraden. Thuis kreeg hij dat niet en dus ging snoepen bij zijn schoonzuster. Ook herinner ik me de begrafenis van duivenmelker Job van Londen. Om de paar jaar wilde zijn vrouw verhuizen en dat is funest voor postduiven: die moeten een vaste plaats hebben. Als voorzitter hield Wijnand Hardeman een toespraak. Terwijl hij de weduwe vernietigend aankeek eindigde hij met de woorden: ‘Job, je bent nu eindelijk voor de laatste keer verhuisd’. Mijn vader ging ook haantjes voor de slacht houden. Ze zaten in een ren achter de bijkeuken. Hij haalde ze voor niks bij een kuikenbroederij aan de Lunterseweg. De kuikentjes zaten in een kistje in de woonkamer waar een rode lamp boven hing om ze warm te houden. Eenmaal sterk genoeg verhuisden ze naar de buitenren. Ze veroorzaakten een enorme vliegenoverlast. Regelmatig werden er een paar geslacht en gebraden. Daar was een aparte braadpan voor: mijn moeder at nooit kip en ze vond het zelfs vies om vlees te braden in een pan waar kip in gezeten had. Zo lang mij vader leefde had hij vogels in huis: altijd kanaries en zelfs een Japanse nagtegaal. Zo rond de jaarwisseling gingen Gert van Nieuwamerongen en ik zelf vuurwerk maken. Carbidbussen waren te kinderachtig en vuurwerk te duur. In de bibliotheek zochten we de ingrediënten van buskruit op. Het waren enorme knallen, waar de politie met hun witte Volkswagentjes en blauw 54
zwaailichten op af kwam. Het is een wonder dat ik mijn gezichtsvermogen en beide handen nog heb. Ik werd ik me ook steeds meer bewust van de kneuterigheid in de gemeente Ede. Er was en is nog bijna niets veranderd sinds de komst komst van het garnizoen in 1908 en de start van de ENKA rond 1920. Rechts van de HEMA was de drogisterij van de familie Van Schagen. Op de muur ervan had ooit eens iemand met grote letters geschilderd: WAAROM GEBEURT HIER NIETS? Van Schagen moet het ermee eens geweest zijn, want het heeft er jarenlang gestaan. Een paar jaar geleden bereikte de gemeente een inwonertal van meer dan 100.000 inwoners, maar nog steeds maakt een kleine protestantsorthodoxe minderheid de dienst uit. Het zijn kleine, maar irrirante dingen. Met enige moeite wordt de kermis geaccepteerd, maar niet op zondag. Jarenlang werd de komst van een crematorium bij het kerkhof getraineerd; zij willen niet gecremeerd worden, dus andersdenkenden mogen dat ook niet. Valt de dodenherdenking van 4 mei of de bevrijdingsdag 5 mei op zondag, dan moet dat een dag verplaatst worden. De gemeente Ede kent een duister verleden waar het in principe niets aan kan doen maar wel gebeurd is. In het begin van de 30er jaren van de vorige eeuw werd de Nationaal Socialistische Beweging opgericht, beter bekend onder de naam NSB. De leider en oprichter was een kleine gefrustreerde ingenieur bij Rijkswaterstaat: Anton Mussert. Er was een economische crisis in ons land. Mussert was een groot bewonderaar van Benito Mussolini in Italië en Adolf Hitler in Duitsland. Net als hen beloofde hij de mensen een beter leven. In het begin kreeg hij veel aanhang, maar na de Duitse inval en bezetting bleef daar niet veel van over over. Alleen een kleine fanatieke aanhang bleef hem trouw. Ze hielden een paar keer per jaar een grote manifestatie op de Goudsberg in Lunteren. Uit het hele land kwamen ze per trein naar Ede in hun zwarte uniformen en met hun vaandels. Ze werden met
bussen en met de trein met Lunteren vervoerd. Al vlak naar de oorlog keerden ze terug. Jarenlang domineerden ze de hotels en campings in de omgeving. Ergens in de jaren tachtig had de gerenommeerde boekhandel Dragt in Ede iets te vieren. Om extra luister hieraan te geven werd de Rotterdamse dichter en oer-‘Spartaan’ Jules Deelder uitgenodigd. De burgemeester van Ede moet een vooruitziende blik hebben gehad: hij meldde zich ziek. Hij werd vervangen door de locoburgemeester. Jules Deelder las het volgende gedicht voor: Groeten uit Ede In belommerde dreven tussen met klimop overwoekerde gevels leunt oorlogsverleden zwaar op het heden Geur van oud-NSB'ers die stil zijn gaan leven komt mij van ver reeds tegemoet gedreven en ik weet: ‘Dit is Ede!’ Paradijs op de Veluwe! In één dezer tuinen rust Mussert's gebeente en komt soms z’n geest uit de grond gerezen Houzee kameraden! Verbleekt en verbeten In zwart uniform en met één hand geheven in eeuwige groet aan ons zware geweten Een dolende ziel tussen zwaar foute heesters in de ietwat verwilderde Hof van Ede Meteen na afloop van het gedicht, waarbij geen woord Spaans was, verliet de loco-burgemeester woedend de boekhandel. Ook werd in die periode het centrum van Ede op de schop gegooid. Ede moest mee in de vaart der volkeren onder de bezielende leiding van wethouder Alberts. De oude markt moest verdwijnen, ook de prachtige oude buurt daarachter. Daar moest het hedendaagse monsterachtige gemeentehuis komen dat net zo goed verderop had kunnen worden gebouwd. Had de oude
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
Trouwfote van Bas en Rina markt nog bestaan dan was dat nu het bruisende horecagedeelte van Ede geweest met bars en restaurants. En zo ging de tijd verder. Op mijn 18e haalde ik, na één keer zakken, mijn rijbewijs. Mijn eerste auto was een witte Volkswagen Kever. Het kenteken weet ik nog: JX-50-17. Ik ging met mijn vader vissen aan de Knardijk bij Harderwijk. Zuidelijk en Oostelijk Flevoland bestonden toen nog niet. Links en rechts was water. Oma Leijenaar wilde graag af en toe naar Utrecht. ‘Als ik de Domtoren maar heb gezien jochie, dan kan ik er weer effe tegen’. In die tijd kreeg mijn broer, na enkele korte verkeringen, zware verkering met Rina Schuurmans uit Oss. Als je in die tijd daar naartoe reed, ging je over de brug bij Rhenen, het veer bij Ochten en het veer bij Megen. Dan reed je een stukje over een betonweg en je was in Oss. Er was daar ooit een feestje en mijn ouders waren ook mee. Maar na 12 uur ’s nachts kon je niet meer terug via de veren, dan moest je via Nijmegen en Arnhem terugrijden. We vertrokken uit de Kapelstraat in Oss na 12 uur en het was een beetje nevelig. Maar binnen de korste keren was er de dichtste mist die ik na die tijd nooit meer heb meegemaakt, ik zag bijna niks meer. Voor mij doemden een paar achterlichten op van een grote vrachtwagen. We reden in oostelijke rich-
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
Karin en Ingrid op de Ginkelse Heide rond 1974 ting, dat was de bedoeling, maar was hij naar Eindhoven of richting Limburg gereden dan was ik ook daar naartoe gegaan. Gelukkig werd het Nijmegen en daar klaarde het weer wat op en zijn we veilig thuisgekomen. Mijn broer en Rina hadden een zgn. ‘gedwongen huwelijk’. Rina was in verwachting en op 8 november 1968 zijn ze getrouwd. Op 19 april 1969 werd Karin geboren. Een poosje hebben ze nog bij ons ingewoond, maar uiteindelijk kregen ze hun eerste woning aan de Ernst Casimirlaan. Een ‘gedwongen hu-
welijk’? Na bijna 40 jaar zijn ze nog steeds bij elkaar. Dat is wel wat anders dan veel hedendaagse huwelijken die na een spetterende bruiloft al na een paar jaar kapot gaan. Op 23 november 1971 werd Ingrid geboren. Omdat ik mijn opleiding als zetter moest afmaken kreeg ik een jaar uitstel van militaire dienst. Maar na het behalen van mijn diploma was het in januari 1970 zover: ik moest me melden in Bergen op Zoom voor een opleiding bij de Veldartillerie. Daar kreeg ik mijn militaire basis-
Daar zit ik dan eind 1970 rechtsboven met mijn stuksbemanning 55
opleiding en daarna moest ik naar Eindhoven voor een opleiding als M109-chauffeur. De M109 is een soort tank met daarop een kanon van 155 mm. Ik werd overgeplaatst naar de zgn. ‘parate troepen’ bij de 44e Afdeling Veldartillerie in ’t Harde (een afdeling is een bataljon). Ik leerde er met allerlei soorten wapens en springstoffen omgaan om mijn medemens te vermoorden, maar ook leerde ik daar iets waar ik heel mijn leven plezier van heb gehad: omgang met met mensen. Je lag op grote slaapzalen op zelfgemaakte strozakken met de bedden twee hoog. Ze waren er van alle rangen en standen: van jonkheer tot putjeschepper. Je moest wennen aan het bekakte, het onnodige gevloek, het snurken en ga zo maar door. Sommigen konden daar niet tegen en kregen de kwalifikatie S5 (laagste stabiliteit) en verlieten de dienst. Maar ik heb daar geleerd niet op iemands uiterlijk af te gaan, mensen niet bij voorbaat te veroordelen maar eerst te luisteren en dan het gesprek te beginnen. Tot de dag van vandaag heb ik daar profijt van. Wat ik daar wel vanaf de eerste dag geleerd heb is drinken en vooral geen water. Voor mijn diensttijd vond ik kamperen heel leuk, maar als je van de 18 maanden er 12 in ten piepklein tentje in Duitsland op de Lünenburgerheide moet doorbrengen heb je er de rest van leven geen zin meer in. Mijn ouders hadden het steeds minder naar hun zin in de Ranonkellaan. De schoonmoeder van Gerrit Mulder (onze buurman) overleed. Ze had een boederijtje aan de Krommesteeg tussen Ede en Lunteren met veel grond en er was een behoorlijke erfenis. Ze kochten daarvan een vrijstaand huis aan de Molenstraat. Met de nieuwe buren hadden mijn ouders geen ruzie, maar het werd tijd om te verhuizen. Mijn vader had zijn zinnen gezet op de drive-in woningen in de nieuwgebouwde wijk Veldhuizen. Hij kreeg er een toegewezen aan de Koelhorst. Maar hij had zich vergist in de afstand naar de fabriek. Nooit heeft hij zijn rijbewijs gehaald, alles moest met de fiets. Vanaf de Ranonkellaan naar de fabriek regende hij nat. Vanaf de Koelhorst vol56
gens zijn zeggen ‘zeiknat’. Hij had het daar niet naar zijn zin. Als we in de keuken zaten te eten zei hij: ‘kijk, Dollefie Zallefie ziet de gehaktballen op ons bord’ (Dollefie Zallefie was een beroepsmilitair recht tegenover ons). Uiteindelijk begon hij dramatisch te doen met uitspraken als: ‘ik ga hier kapot’. Een collega van hem, ene Kappers, woonde aan de Berkenlaan en ging verhuizen. Daar wilde hij gaan wonen en hij kreeg het huis toegwezen. Ze zijn gebouwd in 1908 tegelijk met de karzernes, het waren de officierswoningen. Mijn moeder en ik hadden het eigenlijk best naar ons zin aan de Koelhorst, maar om de lieve vrede zijn we verhuisd. Het was er vies, de WC was uit het jaar 0 en het stonk er. Maar vader beloofde dat hij alles zou opknappen. Dat heeft hij gedaan: jarenlang heeft gewerkt om het huis in zijn oude glorie terug te brengen. Het was zijn hobby. Af en toe werd ik er wel eens moe van. Altijd lagen er wel ergens oude kranten op de vloer als er gewit of geschilderd werd. En toen het huis eigenlijk klaar was begon hij weer opnieuw. Mijn vader was een gentleman. Altijd droeg hij een hoed en een stropdas. Door de week droeg hij een zgn. ‘opknapperspak’. Dat was in zijn ogen een oud en minderwaardig kostuum. In mijn ogen was het uiterst sjiek. Maar bij bijzondere gelegenheden kon hij zich echt in groot gala vertonen. Mijn broer Bas kan dat ook, maar ik niet. Alleen al bij de gedachte aan een stropdas krijg ik het al benauwd. Ik ben ook niet modieus en ik wil het ook niet zijn. Tijdens het hoogtepunt van de werkzaamheden aan de Berkenlaan had mijn vader extra verf nodig. Ik was thuis en bood aan hem naar zijn verfwinkel ‘Elbert Jansen’ aan de Kolkakkerweg te brengen. Hij had een paar spetjes verf op zijn overhemd (als ik moet witten en verven zit ik binnen de korste keren tot mijn ellebogen onder de rotzooi). Hij wilde zich gaan omkleden. Ik zei: ‘Pa, daar komen toch geen filmsterren, je kan er toch gewoon een busje verf kopen?’ Maar nee, er werd omgekleed en de hoed werd opgezet.
Aan de Berkenlaan heb ik ook een mooie periode gehad. Ik had een mooie grote kamer en kon mijn eigen leven leiden. Eén van onze buren was de operatiezuster Iep Saaltink met haar vervaarlijke gele Volkswagen Kever. Ze woonde daar met haar broer Herman die bij de NS werkte. Ze was voor niemand bang. Ze werkte in het toemalige Gemeenteziekenhuis in Arnhem en toen ze een weekenddienst had op de spoedeisende hulp werd er een zwaargewonde man binnengebracht met schotwonden. Bij het uitkleden kwam hij bij en trok een pistool. Resoluut heeft ze het hem afgepakt. Ze heeft er de voorpagina’s mee gehaald. Iep had een oudere zuster Joke, die getrouwd was met een oud-kolonel van de Verbindingsdienst: Cor Muis. Hij was een groot bewonderaar van Napoleon Bonaparte en leek ook een beetje op hem, maar mijn vader vond hem een ‘kaasboertje’. Cor Muis was een legendarische luitenant tijdens de inval van de Duitsers in mei 1940. Ze konden niet doorbreken bij de Grebbelinie en probeerden het toen via de weg van Ede naar Ederveen. Luitenant Muis kreeg met veel kunst- en vliegwerk, maar vooral met dapperheid zijn verbindingen in die sector klaar. Hij kreeg contact met de artillerie achter de Grebbeberg, gaf de coördinaten door en sprak de legendarische woorden: ‘hebben jullie een vuurtje?’ Dat hadden ze: de Nederlandse granaten sloegen precies goed in en de Duitsers moesten zich met zware verliezen terugtrekken. Ooit had ik eens een fles port uit 1908. Ik vond het zonde om die zomaar op te maken; hij was ook een liefhebber en samen met hem in zijn huis in Doetinchem ging de fles open. De hele kamer vulde zich met de geur van de oude port; het was likeur geworden, niet rood maar bruingeel van kleur. We namen het eerste voorzichtige slokje en hij zei: ‘Verdomme kerel, dat is pas zuipen’. De lege fles heeft tot zijn dood op zijn bureau gestaan. Het jaar 1977 is in mijn herinnering een slecht jaar. Een paar jaar doorvoor was mijn oma Leijenaar verhuisd van de Rozenlaan naar een
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
seniorenflat aan de Weerdestein. Ze was onrustig geworden: ze klaagde over dingen in het huis die niet bestonden. Ook aan de Weerdestein had ze niet naar haar zin. Achteraf denk ik dat ze al voelde wat ze mankeerde: darmkanker. Ze is nog naar het bejaardenhuis ‘De Klinkenberg’ gegaan, maar dat heeft niet lang geduurd. Ze moest naar het ziekenhuis waar ze werd geopereerd door de in Ede bekende chirurg dokter Blitz. Na afloop vertelde hij ons dat hij niet verder geopereerd had om mijn oma lijden te besparen. ‘Meer kon ik voor moeder niet doen’, zei hij. Op 23 februari 1977 is ze overleden. Een paar uur ervoor heeft zij mijn vader nog bedankt voor alles wat hij voor haar gedaan heeft. In juni van jaar jaar had ik een lange vakantie in Noorwegen. Af en toe belde ik naar huis en had toen al het gevoel dat er iets aan de hand was. Toen ik terug kwam lag mijn moeder in het ziekenhuis. Ze had overal pijn en ik denk dat het een psychische oorzaak had. Haar leven lang had ze een intens sterke band met haar ouders en toen haar moeder was overleden is dat allemaal weggevallen. Langzamerhand is ze er weer bovenop gekomen. In die periode werd bij mijn schoonzuster Rina een begin van kanker geconstateerd en haar baarmoeder werd uit voorzorg verwijderd. Op 20 juli van dat jaar overleed de vader van Rina. Achteraf moet hij al jaren een zwak hart gehad hebben. Bij zijn uitvaart werd het prachtige muziekstuk ‘Dichter und Bauer’ van Franz von Suppé gespeeld. Samenvattend was het een heel emotioneel en slecht jaar. Mijn moeder had een nicht ‘tante Wil’ (in het Leijenaar-deel meer hierover). Ze was getrouwd met Willem Holleman, een bekend figuur in Wageningen. Hij was jeugdtrainer van de amateursectie van Wageningen en later werd hij manusje-van-alles van de profclub. Mijn moeder ging graag bij haar nicht op bezoek (ze woonden vlak naast het voetbalveld) en vader en ik gingen naar de wedstrijd. Omdat er in fabriek in Arnhem een
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
reorganisatie plaatvond dreigde er een man van in de dertig met dezelfde functie als mijn vader te worden ontslagen. Vader werd voor het blok gezet: hij kon met vervroegd pensioen en die man zou zijn functie overnemen zo niet, dan werd die man ontslagen. Mijn vader had er moeilijk mee, hij ging graag naar zijn werk maar besloot het toch te doen. Zoals zoveel mensen met vervroegd pensioen kwam hij tijd tekort. Hij ging nog meer klussen, maar zat ook veel op de bankjes bij het station waar hij zijn oudcollega’s ontmoette. Begin jaren tachtig kreeg hij een lichte beroerte. Hij moest in het ziekenhuis oefeningen gaan doen, o.a. met een grote bal gooien. Hij vond het maar niks: ‘ik voel me behandeld als een debiel en het helpt geen flikker’. De neuroloog verzekerde hem dat hij nooit meer zijn rechterarm boven zijn schouder zou krijgen. Boven het huis aan de Berkenlaan was een grote zolder. Hij maakte in de balken twee ringen met touwen erdoor. Hij oefende en oefende. Na een paar weken kreeg hij zijn rechterarm weer boven zijn schouder. Maar toch ging hij langzaam achteruit. Hij durfde niet meer te fietsen. Het jarenlange werk in de fabriek met al die chemicalieën begon zijn tol te eisen. Hij kreeg huidkanker in zijn gezicht en op zijn schouders. Hij ging naar de huidarts dokter van Aken en dan werden die plekjes behandeld met vloeibare zuurstof. Het werd met een watje aangebracht. Maar één of meer van die plekjes in zijn schouder zijn gaan uitzaaien. Hij kreeg bot- en longkanker. Zelfs toen mocht je van de fabriek niets zeggen: het kwam van het roken. Hij lag in het Streekziekenhuis in Bennekom en werd in Arnhem bestraald als bestrijding tegen de pijn. In het ziekenhuis wilde hij niet sterven. Hij kwam naar huis en kreeg een bed in zijn geliefde plekje: de serre bij de tuin. Zijn broer Gerard heeft hem daar nog bezocht. Ze hebben als broers lang met elkaar gesproken. De pijn werd steeds ondraaglijker en de huisarts van de weekenddienst, dokter Faber, gaf hem een injectie van verdovingsmiddelen. Hij legde hem op zijn zij en hij viel
in een diepe slaap. Op 15 januari 1989 rond half elf ’s avonds is hij rustig overleden. Moeder, Bas en Rina en ik waren erbij. Mijn moeder heeft hem bedankt voor alles. De uitvaart was indrukwekkend: de aula zat bomvol. Ome Age hield een toespraak waarin hij mijn vader bedankte voor de zorg die hij samen met moeder aan zijn ouders verleende. Er was koormuziek van één van vaders favorieten: het Mormon Tabernacle Choir uit Salk Lake City. Mijn moeder viel in een diep gat: overdag woonde ze in een leeg huis waar alles aan mijn vader herinnerde. Haar hele leven was ze al met haar fiets onderweg, maar ik kreeg signalen van vriendinnen van haar dat ze in weer en wind buiten bleef totdat ik van mijn werk kwam. Er moest een beslissing genomen worden. Ik stelde voor te gaan verhuizen, vooral meer richting het centrum waar haar vriendinnen woonden. Eerst wilde ze er niet aan, ze zag het als een soort verraad het huis te verlaten waar vader zo graag woonde en waar hij gestorven was. Maar toch heb ik doorgezet. Met de hulp van een bevriende makelaar, Piet Houweling uit Bennekom, was het huis snel verkocht en had ik nog geen ander. Uiteindelijk kocht ik een huis aan de Bettekamp. Ik had ome Henk gebeld en hem gevraagd tijdens en na de verhuizing een poosje bij ons te gaan wonen. Mijn moeder zou in een andere omgeving komen en ik had het idee dat het met hem erbij wat soepeler zou gaan verlopen. Ik ben ome Henk nog steeds dankbaar dat hij gekomen is. Mijn moeder kreeg nu afleiding. Net als mijn vader ben ik een avondmens. Ik kijk nog naar het laatste nieuws en in het weekend mag ik graag lang uitslapen. Zo niet mijn moeder en haar broer Henk: dat waren ochtendmensen. De verhuizing was in juli 1989 en het was al vroeg licht. Al snel werd ik wakker van de geur van verse koffie en gebakken eieren. Het gekwebbel was niet van de lucht en slapen was onmogelijk. Ome Henk deed allerlei technische klusjes en ’s avonds dronken we samen (soms wel veel) borrels van zijn favoriete merk ‘Ketel 1’. Maar net als mijn 57
moeder ging hij ‘met de kippen op stok’, vroeg naar bed, en moest ik nog een paar uur alleen doorbrengen. De volgende dag herhaalde zich weer de ceremonie van verse koffie en gebakken eieren. Ome Henk heeft mijn moeder het beslissend zetje naar voren gegeven. Ze ging met me mee naar mijn kennissen Henk en Dikkie Boekelman in Randwijk. Die ontvingen elk jaar rond 17 september Britse veteranen van de slag om Arnhem in 1944. In tijd waren dat er nog vele tientallen. Ze kende ze allemaal met naam en toenaam, nog beter als ik. Ze sprak geen woord Engels, maar op de één of andere manier had ze hele gesprekken met hen. Hoewel ze soms nog ouder was noemden de veteranen haar ‘Mom’ en zonder ‘Mom’ kon het niet doorgaan. Henk en Dikkie zorgden voor broodjes en een gigantische pan soep en vooral veel bier. Ze hadden een groot gezin en op één of andere manier kreeg iedereen wat hem toekwam. De veteranen vonden het fantastisch. Ze hadden helemaal geen zin in die officiële ceremonies met al die bobo’s. Bij de gewone Nederlandse bevolking thuis voelden ze zich erkend en op hun gemak. Elk jaar kwamen ze weer terug. Van de veteraan Ron Tidball, die vele kameraden het het leven had gered tussen Arrnhem en Oosterbeek, en een hoge Nederlandse onderscheiding ontving, kreeg moeder een originele airborne sjaal, die ze altijd met veel verve droeg. Ome Henk was er ook een keer bij en droeg zijn zijn twee onderscheidingen: die van de Atlantische en de Pacifische Oceaan waar hij gediend had. Toevallig waren er op die dag ook Britse Marineveteranen en had hij een fanatatische dag waar veel oude herinneringen werden opgehaald. In Randwijk is een piepklein oorlogsmonumentje. Daar marcheerden ze naar toe en werd een korte ceremonie gehouden en werden de volksliederen gespeeld. Ik kreeg er altijd kippevel van: zo mooi, zo gemeend en zo eerlijk. Al die jaren was er ene ‘gunner George’, niemand kende zijn echte naam, maar dat was niet belangrijk. Hij was 58
klein, droeg een klein baardje, dronk veel Nederlandse jenever maar had een stem waar een operatenor jaloers op zou zijn. En elk jaar sprak hij met die stem de volgende mooie tekst uit als herinnering aan de doden: They shall not grow old as we who are left grow old. Age shall not weary them, nor the years condemn. At the going down of the sun and in the morning, We will remember them. En dan antwoordde iedereen: We will remember them! Het was in die periode dat ik mijn Barabara ontmoette. Ze had in Polen een niet zo geslaagd huwelijk achter de rug en had twee kinderen: haar zoon Sebastian en dochter Anja. Het klikte tussen ons en ik stelde voor bij mij in Nederland te gaan leven. Zo is het gebeurd en nog steeds zijn we bij elkaar. Mijn moeder ging op een seniorenflat aan de Eikelakkers wonen; ze zei dat ze ons niet tot last wilde zijn. Ook daar maakte ze snel contacten. De hele flat kende haar. Elke dag naar het eten ging ik haar de ‘Edese Courant’ brengen en wisselden we de laatste nieuwtjes uit. Na een paar jaar kreeg ze, net als haar moeder, problemen met haar darmen. Ze ging steeds meer gewicht verliezen. De diagnose was darmkanker. Ze onderging een zware operatie en moest de rest van haar leven met een stoma leven. Met grote bewondering en respect denk ik daaraan terug. Ze verschoonde zichzelf van die stoma en accepteerde het. Ze ging ging weer op de fiets op visite bij haar vriendinnen. Ze hield haar huis schoon, deed haar eigen was alsof er niets was gebeurd. Toen kreeg ze pijnklachten. Achteraf was de oorzaak dat door de operatie (haar baarmoeder was ook verwijderd) haar darmen waren gaan verzakken en aan de buikwand waren verkleefd. Ze werd succesvol geopereerd. Na een paar uur op de intensive care was ze al terug op haar kamer. Mijn broer Bas, Rina, ik en Henk Boekelman waren op visi-
te. De chirurg vertelde ons dat alles goed verlopen was, maar dat er nog kleine resten van de kanker waren gevonden, maar op dat moment zag ze eruit als Hollands welvaren. Maar ze kreeg pijn, wilde niet meer eten. In mijn werkpauzes probeerde ik haar eten te geven, maar het was maar mondjesmaat. Uiteindelijk bleek dat ze een wondontsteking had. Dat werd haar doodsoorzaak. Ik weet dat ze kanker had en dat ze daaraan zou overlijden. Maar nog steeds kan ik niet accepeteren dat ze is overleden aan een ordinaire ontsteking die de eerste de beste leerling verpleegster had kunnen ontdekken. Ze had best nog een paar jaar kunnen leven. Het heeft niet zo mogen zijn. Mijn broer Bas en ik hebben haar laatste momenten meegemaakt. Het was 13 mei 1997 en het was warm. We stonden buiten de kamer; mijn broer merkte dat moeder onrustig werd. Ze was sterk en hapte nog naar adem maar toen was het afgelopen. Net als bij de begrafenis van mijn vader waren er veel mensen. Ik heb geprobeerd een toespraak te houden die recht deed aan mijn ouders. Ook Rina hield een toespraak. Op mijn verzoek werden twee melodieën gespeeld: ‘nader mijn God tot u’ en ‘Heer, blijf mij mij’, dat gespeeld werd bij de begrafenis van mijn grootouders. Het laatste is in het Engels bekend onder de titel ‘Abide with me’. De Britse veteranen gebuikten het ook en daarom stond het op moeders rouwkaart. Haar airborne-sjaal lag op haar kist en is nu in het huis van Henk en Dikkie Boekelman.
(11) Cornelis (Kees) de Heij Typograaf, geboren te Ede op 2 februari 1949. Ik woon sinds 1992 samen met Barbara Halina Marcinek, geboren te Toru´n (Polen) op 2 juni 1946, dochter van Stanislaw Marcinek en Helena Linowska. Barbara heeft twee kinderen: Sebastian Mikulski Geboren te Toru´n op 10 december 1975. Hij is getrouwd op 17 april 2004 met Joanna Szymeczko, geboren te Chelmz˙a op 29 april 1981. Kinderen: Olivia Geboren te Toru´n op 3 augustus 2004. Nadia Geboren te Ede op 4 mei 2008. Anna Maria Mikulska Geboren te Toru´n op 10 juli 1978. Zij is getrouwd op 13 september 2000 met Raphael Tomalkiewicz, geboren te Chelmz˙a op 5 mei 1977. Kinderen: Emanuella Inez Geboren te Toru´n op 19 maart 2001. NB Hoewel Polen vroeger een communistisch land was, had (en heeft) de katoholieke kerk daar een stevige vinger in de pap. Scheiden is een zonde en vrouwen die dat doen moeten de rest van hun leven de achternaam van hun ex-man blijven dragen. Haar ex-man draagt de naam Mikulski en daarom heeft zij de naam Mikulkska (in de Slavische talen is de ‘i’ voor de man en de ‘a’ voor de vrouw. Daarom heet haar zoon Mikulski en haar dochter Mikulska. Ik noem haar altijd Barbara of Marcinek.
Voor mij was het een moeilijk afscheid. Zo lang had ik met mijn ouders lief en leed gedeeld. Maar ik heb een mooie toekomst: met mijn Barbara, haar kinderen en onze kleinkinderen waarmee ik nog een redelijk aantal jaren in gezondheid mee hoop te leven. Hiermee sluit ik het deel met de familienaam De Heij af. Wat ik wist heb ik opgeschreven en in het volgende deel komt de familienaam van mijn moeder aan bod: Leijenaar. Ook daar zult u vreugde, verdriet en humor tegenkomen.
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
Barbara en ik in Otterlo, één van onze favoriete paddestoelenzoekplaatsen
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
59
Kornelis de Heij 3 Martijntje Jacobsdr. de Heij 3, 6 J.G. de Heij 3 Edward John Leijenaar 3 Ella Fitzgerald 3 G.J. Krol 3 Ieke Jans Leijenaar 3 Philips II 6 Carel Pieterse 3, 6 Rembrandt 6 Ruysdaal 6 Baruch de Spinoza 6 Pieter Jelles Troelstra 3 Veerman 3 Vermeer 6
FAMILIEKRONIEK VAN KEES DE HEIJ
61