KATBLAD 89
september 2005
Inhoudsopgave
Redactioneel In memoriam Jacques Arends Moduleverslagen door studenten Scriptiefestival(s) Scriptieverslagen Bachelorscripties Doctoraal en masterscripties Stageverslag Is Gebarentaal Internationaal? Mathilde de Geus Propedeusediploma’s VOS-oproep: propedeusedebat Lijst Medewerkers Taalwetenschap/ NGT
Noot 1 Treuren. Droevig. Verdriet
2 3 5 10 12 12 14 19 20 22 23 24
Uit: Sranan Tongo Digitaal Woordenboek.
1
Redactioneel Dit is het 89ste nummer van het Katblad, het Instituutsorgaan van de Opleiding Taalwetenschap en Nederlandse gebarentaal. Het Katblad komt twee keer per jaar uit (in januari en in september) en bevat als kern moduleverslagen die door studenten zijn geschreven zodat iedereen een kijkje in de diverse keukens van ons onderwijs kan nemen. “Al met Al was het een Leuke Module” heet die rubriek. Ook dit keer weer na de zomer een overzicht van de scriptiefestivals en daarna enige scriptie-samenvattingen door afgestudeerden die dat nog konden opbrengen. Dank daarvoor. De studievereniging Taalwetenschap VOS doet een oproep in dit blad om mee te discussieren over het propedeusejaar van de Bachelor Taalwetenschap. Veranderen of niet? Niet-vreemde taal of niet? Daarna vindt u een bijdrage van ons nieuwe redactielid Mathilde de Geus over Gebarentaal. Mathilde is student en native speaker (of beter: signer) van de Nederlandse Gebarentaal. Zij zal samen met Joni Oyserman (docente NGT en ook native signer) de Katredactie komen versterken. Nu is de layout van dit nummer al in hun handen. De circuskat op de AchterKat is dit keer gemaakt door Susanna Ansaldo. Maar eerst moeten we tot ons grote verdriet ook in dit Katblad afscheid nemen van Jacques Arends die op 16 augustus zo plotseling is gestorven: zie pagina 3 en 4
Ingrid van Alphen Mathilde de Geus Joni Oyserman Sies de Haan
[email protected] [email protected] [email protected]
(OpperKat) (nieuwe Kat) (nieuwe Kat) (moduleKat)
2
In Memoriam Jacques Arends (1 mei 1952-16 augustus 2005) Op dinsdag 16 augustus is tot onze grote ontsteltenis en verdriet plotseling onze collega en docent Jacques Arends overleden. Wat zich eerst nog als een griepje liet aanzien veranderde al snel, veel te snel in leukemie en Jacques is aan complicaties bij de behandeling daarvan bezweken. Voor hen die er waren in die augustusdagen en per dag de verslechtering vernamen, was het een grote schok. Voor hen die weer op het Instituut kwamen na een blije vakantie was de shock zo mogelijk nog groter. Voor allen hebben wij een condoleanceboek neergelegd op de derde etage van het Bungehuis. En twee mooie foto’s van Jacques. Let op de foto van Jacques samen met zijn boek The Atlas of the languages of Suriname (2002). Die foto is ook te vinden op http://taalschrift.org/reportage/000466.html, alwaar je ook Jacques’ mooie tekst ‘Nederlands met een kleurtje’ kunt lezen. Jacques was zeer geliefd bij iedereen. Bij docenten en bij studenten. Alhoewel Jacques’ hart vooral bij zijn onderzoek naar het ontstaan van het Sranan en het Sarramakkaans lag, was hij ook (of juist) een gedreven docent. Veel studenten schreven al hoe belangrijk hij voor hen is geweest. Toegankelijk, enthousiast, vriendelijk. Een rolmodel en voorbeeld werd hij genoemd. Wat zullen we Jacques missen! Als collega, als docent, als inspirator, als linguïst, als creolist, als mens. Als ‘human scholar’ zoals iemand hem noemde. Jacques stond op het punt een nieuw boek, Language and slavery: A social and linguistic history of the Suriname creoles, te voltooien. Hopelijk zal dit boek toch binnenkort - met de hulp van enkele collega’s - het licht zien. De uitvaartdienst heeft op zaterdag 20 augustus jl. in Sassenheim plaatsgevonden Jacques is begraven op de Algemene Begraafplaats "Duinhof", Spekkelaan, Lisse. Hierna tref je de tekst aan die Norval Smith namens Taalwetenschap op de uitvaartdienst in Sassenheim heeft uitgesproken. Ingrid van Alphen
Tekst van Norval Smith bij de begrafenis van Jacques Arends, zaterdag 20 augustus 2005, Sassenheim Ik vind het onwezenlijk en onbegrijpelijk dat Jacques er niet meer is. Vorige maand was ie er en nu is hij er niet meer Als ik aan Jacques’ carrière in Amsterdam sinds 1991 terugdenk kan ik niet anders denken dan in termen van bijvoeglijke naamwoorden die op hem sloegen: bescheiden, geduldig, rechtvaardig, methodisch, grondig, enthousiast, nieuwsgierig, correct, humaan, .... Ik zal eerst proberen om wat van deze bijvoeglijke naamwoorden te illustreren met behulp van elk een paar zinnen Bescheiden in zijn omgang met anderen. Jacques nam meestal niet het eerste woord in vergaderingen, toch had ie veelal iets nuttigs en weloverwogen om te zeggen. Geduldig in het uitleggen van het stof de voor studenten in zijn colleges.
3
Rechtvaardig tegenover zijn studenten. Ook rechtvaardig in zijn bemoeienis met de IND (de Immigratie en Naturalisatiedienst) inzake vermeende Sierra Leonese asielzoekers. Hij was vol kritiek over de slordige manier van werken van de bedrijven die rapporten uitbrachten over de zgn. kennis of gebrek aan kennis van deze asielzoekers van het Krio, de op het Engels gebaseerde kreooltaal van Sierra Leone. Helder in de presentatie van zijn vele lezingen op het gebied van de creolistiek, alsook in zijn colleges. Dit had onder andere te maken met het belang die hij hechtte aan een goede schrijfstijl. Zowel van zichzelf als zijn studenten eiste hij een heldere betoog en nette stijl. Methodisch was ie in zijn wetenschappelijk onderzoek. De opbouw van zijn onderzoek en de rapportering erover waren altijd goed georganiseerd. Grondig is ook een woord dat ik graag gebruik om zijn onderzoek te karakteriseren. Hij had altijd de nodige gegevens tot zijn beschikking om zijn hypotheses te staven. Of dit nou gegevens over de slavenhandel waren, of over de geschiedenis van de hoofdtaal van Suriname, het Sranan, hij kwam altijd voor de dag met zorgvuldig gewogen gegevens. Goed in het lesgeven. Hij had in zijn vorige loopbaan bij de Vertalers- en Tolkenopleiding veel didactische ervaring en vaardigheden opgedaan die hem tot een heel goede docent op de UvA maakten. Hij kreeg goede evaluaties van zijn studenten voor zijn colleges. Nieuwsgierig en Enthousiast. Jacques was altijd nieuwsgierig over zijn vak. Hij was altijd open voor nieuwe soorten gegevens die hem iets konden vertellen over zijn hoofdinteresse - over het ontstaan van creooltalen. En als ie zoiets had gevonden was zijn enthousiasme tastbaar. Aardig Jacques was een aardige man. Hij was heel zelden boos. Ik heb hem maar een keer echt boos gezien, en dat was terecht ook. Dat zijn nu tien bijvoeglijke naamwoorden. Ik kan ook andere bedenken, maar ik denk dat deze een aardig beeld geven van hoe zijn collega’s hem zagen. Als afsluiting zal ik in een paar zinnen proberen duidelijk te maken waarom Jacques belangrijk was voor het gebied van de creolistiek. Ik heb al min of meer gezegd waarmee dit onderdeel van de linguïstiek zich bezighoudt - het ontstaan van nieuwe talen, die we creooltalen noemen. In Jacques’ geval betrof dit talen die zich ontwikkeld hebben onder de slaven op de plantages van Suriname. Jacques was een pionier in het gebruik van demografische informatie in de studie van de vorming van deze creooltalen.. Hij was bezig aan een boek hierover. Een tweede pioniersaspect van zijn werk was zijn studie van de vele niet uitgegeven 18e en 19e eeuwse manuscripten van de Surinaamse creooltalen, vooral het Sranan. Na een 4-daagse studiereis naar Suriname, kan ik me goed herinneren, kwam Jacques terug met 1000 A4’tjes kopieën van oudere teksten. Wat ik hier heb gezegd, en de reacties die zijn binnengekomen na het bekendmaken van zijn overlijden, laat zien dat zijn collega’s op de UvA, en creolisten door de hele wereld hem zeer waardeerden en zeer zullen missen. Hij was een van de leiders in zijn veld, een heel lieve collega, en een persoonlijke vriend. Norval Smith
4
Moduleverslagen door studenten “AL MET AL WAS HET EEN LEUK MODULE” MODULEVERSLAGEN Taalwetenschap en NGT 2004-2005 BA-module: Taal- en Spraakontwikkeling Docent(en): J. de Jong, J. v/d Stelt Periode: 1e semester 2004-2005 Studielast: 5 ECTS Verslag: Loes Bazen, Nienke Stolk De module taal- en spraakontwikkeling is een uitvoerige inleiding, die inzicht geeft in de ontwikkeling van het taal- en spraaksysteem bij kinderen. Aan de hand van het overzichtelijk boek “Kindertaalverwerving, een handboek voor het Nederlands”, van Gilles en Schaer-laekens krijgen de student een goed beeld van het ingewikkelde proces dat kinderen relatief snel onder de knie krijgen; hun moedertaal. Per week werd een een onderdeel van de moedertaalverwerving behandeld: o.a. fonologie, syntaxis, semantiek, pragmatiek. Na een paar weken moest naast de hoofdstukken uit het boek “Kindertaalverwerving” ook nog elke week een wetenschappelijk artikel gelezen worden. Deze artikelen waren niet altijd even makkelijk. Tijdens de colleges werd ingegaan op de gelezen stof en was ruim voldoende tijd voor het stellen van vragen en discussie. Geregeld werden de behandelde onderwerpen ondersteund met voorbeelden uit de parktijk. Een belangrijk en erg leuk onderdeel daarvan waren de video’s van het programma “Oetsie Koetsie” waarin kinderen op verschillende leeftijden en in verschillende taalsituaties worden bekeken. Naast de colleges van Jan de Jong waren er ook gastcolleges: Margot Rozendaal, Jeanette van der Stelt en Anne Baker vertelden over hun specialisaties. Gedurende de module waren er verschillende toetsmomenten. We kregen een, vrij pittige fonologische opdracht en een verldwerkopdracht waar we enkele weken de tijd voor hadden en die afgesloten moest worden met een evalutie en een kleine presentatie. De veldwerk-opdracht had iets later in de module plaats mogen hebben, omdat we dan meer gebruik hadden kunnen maken van de opgedane kennis uit de module. Wel was leuk dat we nu aan den lijve ondervonden dat het verkrijgen van een bruikbare taalstaal van kinderen een stuk moeilijker is dan we dachten. De module werd afgesloten met een take-home tentamen. Voor deze toest, die op blackboard stond, hadden we twee weken de tijd. De module is verplicht tijdens de bachelors van de studies taalwetenschap en gebarentaal. Helaas ligt het accent bij deze module zeer sterk op kinderen zonder gehoorproblemen. Dat maakte de stof voor de studenten gebarentaal niet altijd even interessant en relevant. Dit gold met name voor het onderdeel fonologie en daarmee de fonologische opdracht. Los hiervan is het algemene oordeel van de studenten over deze module taal-en spraakontwikkeling positief. BA-module: Docent: Periode: Studielast: Auteur:
Lexicon en syntaxis van gebarentalen Roland Pfau 1e semester 04/05 blok 1 en 2 5 ECTS Marloes van der Zwaag
Een interessant vervolg op de module fonologie en morfologie van gebarentalen!
5
In deze module komen verscheidene thema’s met betrekking tot de lexicon en syntaxis van gebarentalen aan bod. Er worden onderwerpen als leengebaren, persoonlijke voornaamwoorden, vraagzinnen en ontkennende zinnen besproken. Hierbij komen verschillende gebarentalen aan de orde, waaronder Chinese, IndoPakistaanse en Israelische gebarentaal en er wordt met het oog op de thema’s onderzocht wat de overeenkomsten en verschillen tussen gesproken talen en gebarentalen zijn. Het uitgangspunt voor elk college is het lezen van 1 of meer artikelen; ongeveer 40 bladzijden per week. Tijdens de colleges wordt eerst op creatieve en duidelijke wijze door de docent ingegaan op de stof van bijbehorende artikel(en). Vervolgens is het de bedoeling dat er een discussie zal plaatsvinden, waarbij de artikelen en analyses van de auteurs kritisch worden geevalueerd. De hoeveelheid van de leesstof is prima te doen. Verder zijn de meeste teksten in het Engels geschreven en er wordt ook een artikel van de docent zelf behandeld. Alles samengevoegd vormt dit een divers en interessant geheel. Sommige teksten heb ik iets pittiger ervaren dan de andere, maar elk artikel wordt door de docent uitgebreid besproken en bij onduidelijkheden is er voldoende tijd om vragen te stellen. Als opdracht wordt van iedere student verwacht een referaat te houden over een van de thema’s. Tijdens de presentatie is het de bedoeling dat de student een artikel bespreekt dat aansluit bij het thema van het desbetreffende college. Ik denk dat dit een zeer goede manier is om diep en kritisch in een artikel te duiken en ook om je presentatie-technieken te oefenen en verbeteren. De groep studenten was deze keer erg klein. Ik heb dit als prettig ervaren omdat er op deze manier veel gelegenheid was vragen te stellen en complexe discussies op gang te brengen. De studenten waren over het algemeen erg gemotiveerd mede door het enthousiasme van de docent. Ik kan concluderen dat de module mij zeer postief is bevallen; een aanrader! Module: BA Taalverwerving NGT IV-VI Docente: M.C. Scheffener Periode: 2e semester 04-05, blok 1 en 2 Studielast: 15 Punten Namen auteurs verslag: Emmie Wienhoven en Ramona Sno Zestien studenten volgden dit semester het vervolg op taalverwerving NGT 1,2,3 in het college NGT 4,5 en 6 bij Marijke Scheffener. Wij verblijden hierbij het Katblad en zijn trouwe schare fans met ons studentverslag. Wij vonden de leerstof niet teveel, ook het tempo lag niet te hoog. In vergelijking met de eerdere modules was de stof minder en de thuisopdrachten ook minder en werd er in de colleges de thuisopdrachten uitgebreider en meer behandeld.Het lesmateriaal bestond uit videobanden en werkboeken waarin het onderwerp sport dit semester erg populair was. Wat op de videobanden staat klopt niet altijd met wat er in het werkboek staat, en het opzoeken van een gebaar is problematisch op een videoband. Wij verheugen ons dan ook erg op de cd-rom van volgend jaar. Wij hopen dat er ook een cd-rom voor de modules 1 t/m 6 aan het studiemateriaal wordt toegevoegd. Marijke wist de stof met veel enthousiasme te brengen en stond altijd open voor vragen en discussie. Ook degenen die meer moeite hadden met de stof konden keer op keer hun vragen bij haar kwijt. Waarop zij het keer op keer uitlegde totdat je het begreep. Hierdoor was er een sfeer in het college die de studenten het gevoel gaf dat
6
ze altijd alles konden vragen, en er altijd moeite gedaan werd om de stof goed over te brengen. De meeste studenten waren nagenoeg altijd aanwezig, en namen actief deel aan de colleges, wat mede kwam door Marijke’s inspirerende manier van lesgeven. Wij vonden het een leuke en boeiende module die wij met veel plezier gevolgd hebben. Toen wij een jaar geleden als leek binnenkwamen in de wereld der NGT hadden wij niet kunnen verwachten zoveel te leren in slechts een jaar. Module: Taalverwerving NGT VIII Docent: Joni Oyserman Periode: 2e semester 2004/5, blok 1 Studielast: 5 punten Auteurs: Maria Hibma en Richard Bank Probeer eens je ene hand horizontaal van je af en naar je toe te bewegen en tegelijkertijd je andere hand met uitgestoken wijsvinger verticaal naar boven en beneden: je zult merken dat dat niet eenvoudig is. In Nederlandse Gebarentaal (NGT) gebruik je dit om muisbewegingen op een computerscherm aan te duiden (de horizontale beweging staat voor een computermuis, de verticale beweging is de plaats van de muisaanwijzer op het beeldscherm). Op deze manier kun je in NGT vertellen hoe je op Google iets opzoekt, of correcties aanbrengt in een Worddocument. Computergebruik was maar één van de onderwerpen die aan bod kwamen tijdens de collegereeks. De onderwerpen waren van zeer uiteenlopende aard: van psychische hulpverlening tot taalkunde, en van natuur en milieu tot drugs. Door dit grote aantal onderwerpen werd er wel in sneltreinvaart door de stof heen gewerkt. Het gebeurde geregeld dat het huiswerk niet in het volgende college besproken werd omdat er weer een nieuw onderwerp aangesneden werden. Meer tijd voor feedback op huiswerk zou volgens ons beter zijn. Met deze grote verscheidenheid aan onderwerpen als basis werden verschillende vaardigheden geoefend, zoals formeel versus informeel taalgebruik, of het verdedigen van je standpunt in NGT. Je moet daarbij erg letten op zaken als beurtwisseling en non-manuele signalen. Door nee te schudden of ja te knikken kun je al stelling nemen tegen de gebaarder (of hem of haar bijvallen) zonder dat je door zijn of haar betoog heen gebaart. Veel aandacht werd besteed aan het oefenen voor en het houden van een referaat in gebarentaal. Uit een lijst van zo’n dertig gebaren die op taalkunde betrekking hadden koos iedereen er één, waarover diegene dan een referaat hield van vijf minuten. In dit referaat kwamen dan onderwerpen aan bod als betekenis, fonologische opbouw en gebruik van het gebaar. In tegenstelling tot eerdere jaren werden dit semester alle colleges in één blok (het eerste) gegeven in plaats van uitgesmeerd over alle twee de blokken. Dit heeft als duidelijk voordeel dat de collegereeks intensiever is waardoor de stof beter blijft hangen, maar er dreigde wel een gat van twee maanden tussen het laatste college en het tentamen. Als oplossing werden de tentamens al in maart afgenomen, direct aansluitend op de colleges dus, zodat iedereen er nog helemaal in zat. Joni Oyserman is een serieuze en toegewijde docente, met gevoel voor humor. Ze weet de studenten bij de stof te betrekken en enthousiast te maken. Al met al is deze module een duidelijke verdieping op de voorgaande.
7
Module: BA Dovencultuur 1 Docenten: Roland Pfau & Marijke Scheffener Periode: tweede semester 2004/5,blok1+2 Studielast:5 punten Auteurs: Emmie van Wienhoven en Mathilde de Geus Vijftien weken zijn we bezig geweest met het ontrafelen van het mysterie wat Dovencultuur (Met een grote D! Dat betekent het doofzijn niet enkel wordt gezien als een medisch aspect maar ook als een cultureel aspect) nu precies is. Veel mensen vonden dit interessant. Dat was te zien aan de grote opkomst iedere week weer. Het was dan ook een leuk vak om te volgen. Het was alleen jammer dat het vooral op de talige kant van Dovencultuur was gericht en niet echt op cultuur. Natuurlijk is taal een erg belangrijk aspect. Maar er zijn meerdere aspecten en dat hebben we toch wel gemist. Maar het schijnt dat er meer aandacht aan het culturele aspect wordt besteed in de vervolgcursus, Dovencultuur II. We zijn benieuwd daarnaar! De stof was niet moeilijk. De meeste artikelen waren goed te lezen maar sommige artikelen (vooral referaatartikelen) waren wel vaag en moeilijk te doorgronden. Verder leek het soms alsof er geen rode draad in de onderwerpen zat. Iedere keer weer ging het ergens anders over zonder verbanden naar de vorige colleges. Positief was dat Marijke aanwezig was en vanuit haar eigen ervaringen en kennis, als zelf doof zijnde, vertelde over de dovenwereld. Er waren ook veel discussies wat erg leuk was. De docenten stimuleerden deze discussies. Een opvallend puntje was dat deze discussies vaak over het gesproken taal gingen, omdat dat in college als eerste werd behandeld voordat er naar Gebarentaal werd gekeken. Dat is ook niet echt onlogisch, want als eerstejaars heb je nog niet zo heel veel kennis over Gebarentaal om diepgaand te kunnen discussiëren. Waarom hebben we het antwoord op de vraag wat Dovencultuur is uiteindelijk nog niet gevonden? Waarschijnlijk omdat Dovencultuur wordt bepaald door meer dan de talige aspecten in dit vak. Daarom zijn we dan ook razend benieuwd naar de vervolgcursus. Module: Minor Turks in Nederland Docent: Margreet Dorleijn Periode: Semester 2, blok 1 & 2 Studielast: 5 of 10 ECTS Auteurs: Jan-Willem van Leussen en Marjan van Zuilen Turks in Nederland is een onderdeel van de minor Migrantentalen, maar de meeste van de studenten deden “het erbij” als keuzevak. Als je de colleges volgde en het tentamen haalde, kon je 5 punten verdienen. Maakte je er een werkstuk bij, dan leverde het 10 punten op. De colleges bestonden uit twee onderdelen. Aan de ene kant werd er aandacht besteed aan de geschiedenis van de Turkse taal, Turks-Islamitische stromingen en andere Turkse organisaties (en dat zijn er heel wat) in Nederland. De migratiegeschiedenis en Turkse literatuur kwamen daarbij ook aan bod. Wat velen niet weten, is dat de “Turken” in Nederland niet allemaal Turks spreken en de Islam aanhangen. In dit kader kregen we artikelen over o.a. Koerden, Armeniërs en Alevieten. Aan de andere kant werd ons een indruk gegeven hoe het Turks in elkaar zit, de structuur van de taal dus, de grammatica, het alfabet en de uitspraak daarvan. Margreet hield er in haar uitleg rekening mee, dat niet iedereen een taalkundige
8
achtergrond had. Omdat de module over het Turks in Nederland gaat, kregen we veel te lezen over taalveranderingen, zoals codewisselingen en leenvertalingen bij verschillende generaties. Taalkundig zeer interessante fenomenen natuurlijk. Aan taalverwerving werd niet echt gedaan, ondanks dat was je toch in staat met behulp van de geleerde achtervoegsels en een woordenboek eenvoudige tekst een beetje te vertalen. Tijdens de lessen was er veel mogelijkheid voor discussie, waar dan ook ruimschoots gebruik van werd gemaakt. Elk college moesten er dus artikelen gelezen worden. Verder waren er drie tussenopdrachten, die niet zo veel tijd van ons vergden. De module wordt afgerond met een open-boektentamen. De liefhebbers maken er een werkstuk bij. Al met al vond ik het een interessante module. Het ging over de taal, het geloof en de geschiedenis van mensen die je dagelijks tegenkomt maar van wie je eigenlijk niets afweet. En dankzij de af en toe rommelige, maar nooit saaie manier van doceren die Margreet Dorleijn geheel eigen is, gingen wij steeds met plezier naar de colleges. Course Title: Methodological Skills Course Number: T-C260 Program: Research Master’s in Linguistics Lecturer: Rob Schoonen Period: 2nd Semester 2004/2005 Study Points: 10 Authors of this report: Anja Lobanova and Robert Cirillo This course is required for students in the RMA program in Linguistics. The title “Methodological Skills” sounds rather general, but the course is specifically a thorough course on statistics. It covers, among other things, measures of central tendency (mean, variances, standard deviation), standardised scores, sampling, issues of reliability and validity, the comparing of two or more groups (t-tests, ANOVA), frequency analyses, measures of association, and measures of correlation (rank order correlation and regression analyses). There was also an introduction to SPSS software. Assignments consisted of reading and also of doing written exercises. Each student also had to present an article to the class. The final grade is based on an examination (70%) and a paper/project (30%). We think that all the students in the class would agree that this course was above average in difficulty. It was quite thorough and covered quite a lot of different formulas and analytical techniques. The course provides an excellent and necessary background for anyone working in the social sciences, particularly in applied linguistics. The lecturer was always friendly and patient with his students and is quite well versed in the subject matter. Also, his lectures were very clear and easy to follow and he always allowed ample time for questions and discussions and for individual meetings if students needed help. We would like to offer some suggestions for improving the course. First of all, although the lectures were quite clear, the reading material was frequently too long and too difficult. This is because it was taken from several different books and therefore lacked continuity. We think that Dr. Schoonen should write his own book, which would no doubt be a good one. We also found that although the lecturer frequently used overhead slides, more handouts would also have been
9
useful. Another suggestion concerns presentations made by students in class. We think that these presentations should count for 10% of the students' grades, since they worked hard on them and they covered difficult subjects. Finally, some of the students felt that just one day of SPSS training was not enough. Module: The essence of Language. Stercollege Open UvA college Lecturer: Umberto Ansaldo Period: Semester 2 04/05, block 1 en 2. Study points: 5 Name of author of the report: Bertha Bermudez I have been asking my self through all this semester why this subject is not an obligatory one. May be the essence of language is complicate to catch but the trying should be essential for all of us. Through the path of the lessons and the selected subjects you end up having a quite strong way of analysing, which I think is very important, and a great knowledge about the theories and backgrounds of Linguistics. Interesting articles and lectures are the main point to achieve this knowledge and the teacher knows how to keep your interest on them even better he shears his interest and curiosity whit the students, not by telling absolute true statements but instead showing paths, possibilities and clear ways for understanding them. The essence of Language transformed my tired Wednesday afternoon in an oasis of thought and discussion. BA SCRIPTIEFESTIVAL 2005
OPLEIDING TAALWETENSCHAP & NGT, vrijdag 1 juli 2005
Voorzitter: Beppie van den Bogaerde Linda Schreurs
Congruerende werkwoorden in de Nederlandse Gebarentaal
Astrid Veldt Tamar Barneveld
Het leren lezen van dove kinderen: een onderzoek naar de effectiviteit van woordspellen ‘Is dat zo?’Antwoordsturende vragen in een informatief radio-interview. Een case study
10
MA Scriptiefestival
29 June 2005
Drs/MA
Supervision
Cithra Orisinilandari
Code-switching among Javanese-Indonesian people in Amsterdam
MA
Ansaldo
Paul Witte
MA
Ansaldo
Abid El Majidi
Phonemic adaptation: An analysis of the pronunciation of foreign names by sports commentators Tarifutch in perspective: Exploring the grammar of Tarifit/Dutch code-switching.
MA
Ansaldo
Xenia Loos
Trilingual code-switching: A study of English-Russian-Dutch discourse
MA
Ansaldo
Katrin Kaun
Code-switching as a discourse straegy in political speeches to mixed communities
MA
Ansaldo
Natalya Bratsilova
Directives in a Russian Workplace: a case study of power and politeness
MA
van Alphen
Charlotte Veldhoen
Spreekregisters van vijfjarige kinderen
Drs
van Alphen
Kirstin Horn
Bilingual aphasia: Old problems and new directions
MA
Prins
Marcel Giezen
Qualitative differences between Parkinsonian signing and Parkinsonian speech
MA
Pfau
Tanja Jissink
How do you drive your car?!
MA
Pfau
phonological acquisition order for hearing adult learners of Sign Languageof the Netherlands Jorrien Rozendaal
Video-interactiebegeleiding in de kinderopvang
Drs
Schoonen
Fivos Karalis
On presupposition accommodation and questions under discussion
MA
Zeevat
Marre Roozen
The intelligibility of tracheoesophageal speech in functional spontaneous speech situations
Drs
Vd Stelt
30 June 2005 Barbara Kobiela
Second language acquisition: One process but different routes
MA
Smith
Merel Hutten
More-More meaning More: The iconicity of reduplication in creole languages
Drs
Smith
M. van Maanen
De relatie tussen woordenschat en aanvankelijk lezen
MA/Drs
Kuiken
Barbara van Olffen
Fonologische productie bij kinderen: Een groepsvergelijking tussen drie groepen
Drs
de Jong
Sipkje van der Schaaf
Adjectivale flexie door Nederlandssprekende SLI-kinderen
Drs
de Jong
Inouk Boerma
Woordenschatontwikkeling van jonge Marokkaanse kinderen in Nederland
Drs
de Jong
Ingrid Feiter
“Die heet ik nooit” Een orienterende studie naar de effecten van Piracetam op woordvindingsproblemen bij kinderen
Drs
de Jong
11
SCRIPTIEVERSLAGEN BACHELORSCRIPTIES Tamar Barneveld Bachelorscriptie Sociolinguistiek Titel: Is dat zo? Antwoordsturende vragen in een informatief radio-interview. Een casestudy. In mijn scriptie wilde ik kijken welk type vragen antwoordsturend zijn. Vragen zijn namelijk in eerste plaats een verzoek tot informatie, maar als verder gekeken wordt blijken vragen vaak gebruikt te worden om een onderwerp uit te diepen, te vermijden of aan te snijden. Ook is het voor een spreker een goede manier om de beurt over te nemen. Voor het onderzoek heb ik een informatief radio-interview gebruikt, met twee interviewers. Een vrouw, en een man. De interviewers waren er niet per se op uit om de gast af te troeven of antwoorden te ontlokken, zoals bij een nieuwsinterview. Ze wilden juist een leuk en informatief radioprogramma maken. In dit gesprek was het onderwerp de reuzenkrab, de voorbeelden die hier gegeven worden komen uit het interview. In het interview werden inderdaad antwoordsturende vragen gebruikt, zoals de tag question, een aanhangselvraag als: ‘dit zijn scheermesjes, he?’ de declaratieve vraag met discourse partikel:’ja maar, daar ging het toch om?’ en de wh-vraag: ‘waar liggen de Lofoten?’. Ook het gebruik van linguïstische middelen zoals discourse markers, zoals ‘ook’, ‘toch’ en ‘dan’ en conjuncties, als ‘ja’ en ‘maar’ kwamen in dit gesprek voor. De belangrijkste conclusie was echter dat er vooral een verschil kon worden aangetoond tussen de verschillende rollen van de interviewers. In dit gesprek was de vrouwelijke interviewer meer een gespreksleider: ze stelde vragen die terugkwamen op het onderwerp, ze probeerde niet te veel af te dwalen en ze leek iets minder geïnteresseerd in de overige verhalen van de gast. De mannelijke interviewer daarentegen was meer een geïnteresseerde luisteraar, die onderwerpen juist verder wilde uitdiepen, de gast korte vragen stelde en daardoor vaak van het hoofdonderwerp afdwaalde. Hij liet meer verbazing horen en toonde veel meer interesse. In dit gesprek kon er niet zozeer een verschil worden aangetoond tussen een vrouwelijke en een mannelijke interviewer, maar lag het verschil eerder in de voorbereiding en de verschillende rollen die de interviewers innamen. Deze rolverdeling zorgde ervoor dat de interviewers andere type vragen stelden. Meer onderzoek naar deze interviewers met andere gasten, of naar interviews met twee gespreksleiders is nodig om dit te bevestigen.
12
Bachelorscriptie Nederlandse Gebarentaal Congruerende werkwoorden in de Nederlandse Gebarentaal Linda Schreurs In mijn scriptie heb ik een rubricering gemaakt van de ruimtelijke en congruerende werkwoorden in de Nederlandse Gebarentaal. Werkwoorden in de Nederlandse Gebarentaal kunnen, net als werkwoorden in andere gebarentalen, in klassen (Padden 1983, 1990) worden ingedeeld: de klasse van invariante werkwoorden, ruimtelijke werkwoorden en congruerende werkwoorden. Congruerende werkwoorden worden door Padden onderscheiden in regelmatige en onregelmatige werkwoorden, de zogenoemde ‘achteruitwerkwoorden’. Invariante werkwoorden zijn werkwoorden die niet vervoegd kunnen worden. Ruimtelijke werkwoorden congrueren met ruimtelijke locaties en congruerende werkwoorden congrueren met subject en object. Werkwoordcongruentie in NGT kent verschillende fonologische realisaties; verandering in de richting van de beweging, verandering in oriëntatie en een combinatie van verandering in bewegingsrichting en oriëntatie. De Nederlandse Gebarentaal kent het hulpwerkwoord OP. OP wordt gebruikt voor locus-congruentie. De Nederlandse Gebarentaal heeft een rijk congruentiesysteem, dit betekent dat prodrop in NGT vaak voorkomt. De vorm van pro-drop in NGT is echter a-typisch; object-drop komt vaker voor dan subject-drop. Mijn scriptie eindigt met een crosslinguïstische vergelijking van werkwoordcongruentie. Werkwoordcongruentie ziet er in gebarentalen anders uit dan in gesproken talen. Werkwoorden in gebarentalen congrueren niet met kenmerken van een referent, maar met (locatie) kenmerken die aan de referent worden verbonden of toegewezen. Ook de werkwoordclassificatie in invariante, ruimtelijke en congruerende werkwoorden, die voor alle tot nu toe onderzochte gebarentalen geldt, heeft geen equivalent in gesproken talen. Wanneer in een gesproken taal sprake is van werkwoordcongruentie, vertonen alle werkwoorden congruentie. De fonologische realisatie van werkwoordcongruentie in gesproken talen wordt uitgedrukt door middel van affixatie, dit kan prefixatie, suffixatie, circumfixatie en een combinatie van mogelijkheden zijn. In de tot nu toe onderzochte gebarentalen wordt werkwoordcongruentie uitgedrukt door middel van een aanpassing van de basisvorm van het werkwoord op een manier die te vergelijken is met staminterne veranderingen in gesproken talen. Het gebruik van de ruimte is in beide modaliteiten mogelijk, echter alleen gebarentalen maken gebruik van de ruimte voor grammaticale doeleinden. Vanwege dit gebruik van de ruimte is er een grote gelijkenis in de manier waarop verschillende gebarentalen werkwoord-congruentie uitdrukken. In gesproken talen bestaat er meer variatie in de vorm en het patroon van werkwoordcongruentie. Ook al is het systeem van werkwoordcongruentie in diverse gebarentalen grotendeels hetzelfde, er zijn echter ook verschillen geconstateerd. Zo bestaat er variatie in de werkwoorden die congrueren. Wat in de ene gebarentaal een congruerend werkwoord is, kan in een andere gebarentaal een invariant werkwoord zijn. Ook bestaat er variatie in het gebruik van hulpwerkwoorden om het ‘probleem’ van een niet-congruerend hoofdwerkwoord op te lossen. Hulpwerkwoorden komen niet in alle gebarentalen voor, echter in de gebarentalen waar hulpwerkwoorden voorkomen, vertonen deze dezelfde manier van congruentie als de congruerende werkwoorden. Een laatste punt van vergelijking met betrekking tot werkwoordcongruentie in gesproken en gebarentalen zijn de verschillende mogelijke manieren van fonologische verandering. In gebarentalen bestaan de fonologische veranderingen uit: verandering in beweging, oriëntatieverandering van de handpalm, vingers. Deze veranderingen kunnen
13
gelijktijdig plaatsvinden. Dit is niet mogelijk in gesproken talen, en is een typisch modaliteiteffect. Master- en Doctoraalscripties MA Thesis: Directives in a Russian Workplace: a case study of power and politeness. Natalya Bratsilova My thesis explores the interaction of power and politeness in the workplace context on the basis of natural data collected at one Russian workplace. Two central notions, power and politeness, are studied by focusing on specific linguistic aspects of directives and requests, namely, on formal realization and mitigation. The data analyzed in my study were collected at one commercial white-collar company in the south of Russia, Krasnodar, where I had worked for one year as an interpreter. My main goal in collecting the data was to obtain the samples of taskoriented talk between people with different status in organizational hierarchy. At the end I collected 37 one-to-one interactions with the total length of 2 hrs and 16 mins, involving 11 participants. The term control acts is adopted in my thesis to define the general category of directive speech acts, which I analyzed in my data. Directives and requests are both types of control act. Further, a directive is an utterance, which is issued by the superior to the subordinate, the action asked for is related to the hearer’s obligations, and the hearer is supposed to comply. Requests, on the other hand, involve a situation, where the speaker is of equal or lower status to the hearer, and the hearer has right of refusal. In the total of 2 hours and 16 minutes recorded speech I identified 139 control acts, which I evaluate as high frequency. 30 of 37 interactions in my corpus occur between the Director and his subordinates, which accounts for the larger proportion of directives in my data (84% of all control acts) in comparison with requests (16% of all control acts). In terms of formal categorization, the largest groups are represented by implicit head acts (36%), explicit imperatives (31%), and explicit declaratives (26%). Explicit modal interrogatives that are claimed in many studies to be the most polite form constitute only 5.5% of all head acts in my data. Consequently, a number of new subforms for control acts’ realization have been identified for Russian on the basis of the data that I had, namely: third person imperative (‘K Maksimu podojdi pust’ on tebe dast nazvaniye etih moyushchih’ ‘Go to Maxim have him give you the description of these detergents’), impersonal ‘need’ statement (‘Eskizy nado gotovit’ ‘It’s necessary to prepare drafts’), and infinitive (‘Vygruzhat’ na sklade’ ‘To unload at the storehouse’). The further analysis has proved that the majority of all explicit and implicit head acts (78%) are mitigated by some kind of internal or external modification device. In particular, only 25% of the explicit head acts occur with no modification at all. The extensive use of mitigation strategies in the context, where the imposition is initially low and people are prepared to be told explicitly what they have to do, serves as an evidence of mutual respect and concern for the feelings and face needs of others. The major groups of internal modification devices in my data fall within the lexical/phrasal category, that is: discourse markers, repetition, the use of the pronoun ‘my’ (‘we’), and diminutive suffixes on the objects of the action specifying verbs (e.g. ‘I krasivo podosh’yosh vot v takuyu papochku’ ‘And you will file it nicely in such a
14
little folder here’). The most frequent external mitigating strategies involve the use of the grounder and the first name of the addressee. Hopefully, my thesis contributes to the framework of Cross-Cultural Pragmatics, because it explores a culture-specific variation and distribution of control acts’ linguistic forms and mitigating strategies in the Russian language, which exposes some of the preferred modes of speech act behaviour for Russian. A speech act is also a cultural phenomenon, and every genuine study based on real language data gives some new insights into the “cultural way of speaking”. Qualitative differences between Parkinsonian signing and Parkinsonian speech: the influence of modality on language impairment Marcel Giezen MA General Linguistics Parkinson’s Disease is a dementia that is characterized by cognitive symptoms and motor symptoms. The underlying motor deficit in Parkinson’s Disease is said to reside in higher level motor functioning, more specifically in the planning of complex motor programs. Signing and speech are both complex motor tasks, and are both affected by Parkinson’s Disease. However, signing is manual-visual and to a large extent simultaneously organized, while speech is oral-auditory and to a large extent sequentially organized. Even though signing and speech are both affected by Parkinson’s Disease, it is not excluded that they are differentially impaired, because of these important differences between signing and speech. This study was an attempt to capture these differences and to explain them through an analysis of literature on Parkinsonian signing and Parkinsonian speech. In contrast to what was expected, Parkinsonian signing and Parkinsonian speech are remarkably alike in many respects. The few differences that remain are due both to the fact that signing involves relatively independent articulators (as compared to speech), and to the fact that signing is to a large extent simultaneously organized, which makes some errors in motor coordination in Parkinsonian speech not fully comparable to errors in motor coordination in Parkinsonian signing (but, very interestingly, fully comparable to errors in motor coordination in the fingerspelling of Parkinsonian signers, a manual-visual, but sequentially organized mode of communication). An analysis of the characteristics of Parkinsonian signing and Parkinsonian speech was carried out to try to find an explanation for the many similarities. A distinction between errors in motor performance and (unconscious) compensatory strategies to reduce motor effort turns out to be relevant here. Apparently, both Parkinsonian signers and Parkinsonian speakers ease articulation through adjustments in spatial and temporal properties of articulation, and they do this in very similar ways. Hitchhiking across presuppositions: accommodation variation, questions under discussion, and focus. Fivos Karalis Communication is to a great extent a result of successful manipulation of information that forms part of background beliefs related to utterances, i.e. presuppositions. This information has to be either previously mutually known or assumed by the speaker
15
and addressee, or eventually accepted as such by both, for the utterance to be understood in its full extent. Presuppositions conveyed by an embedded complex sentence clause may either project to the global context of the utterance and be part of the common ground of assumptions, or get accommodated in an embedded context. This thesis looks into the problem of variation in presupposition accommodation with respect to two factors: conversational context and (more briefly) information structure. The context is defined as a set of Questions Under Discussion (or QUD) that can undergo change of state; in any given moment this set represents (a) the current commonly accepted assumptions of the participants in the conversation, and (b) the discourse potential expressed by a possible contributory utterance-dialogue move that might yield the QUD to change to a new state. Hard presupposition triggers (like too, short definite descriptions etc) project their presuppositions and necessitate an affirmatively settled presupposition question, or utterances involving them are hard to interpret. Soft triggers (factive verbs, long definite descriptions etc) give the option of local accommodation which is the result or the cause of an addressed or negatively settled presupposition question according to the operator under whose scope the trigger lies and the timing of the utterance with respect to the QUD state. Considering the context as QUD is compatible with the further consideration of the pragmatic use of an utterance in a conversation by means of the effects of intonational focus in interpretation. Stressing the trigger or its complement has a decisive role over which interpretation to make. For instance, stressing a factive trigger forces its presupposition complement to project whereas a stressed complement results to local accommodation. In case of trigger embedment in the consequent of a conditional, the choice can be made with use of the A-question which captures possible entailment relations between the clauses of the conditional; a stressed complement necessitates or causes the A-question to be affirmatively settled. Eventually, it is claimed that further progress relies on familiarization with the specific trigger properties as well as their correct use in the correct context- an ambitious task indeed, albeit a worthy one. Master Thesis Linguistics “Code Switching among Javanese-Indonesia People in Amsterdam” Cithra Orisinilandari, M.A. The present study aims at investigating code switching among Javanese – Indonesian people in Amsterdam with particular attention to the patterns emerging within the code switching and the motivations underlying the switch. The study is carried out in the framework of Myers-Scotton’s Matrix Language Frame (MLF) model, which principally states that the distribution of the two languages is asymmetrical when an intra-sentential code switching occurs Twenty people of varying gender, ages and professions take part as participants from whom data of the present study is collected. The spontaneous conversations are recorded, transcribed and analyzed. The main findings of this study include four points. First, in the analysis of matrixembedded language occurrences, Javanese and Indonesian play the role as the ML interchangeably. Javanese has the highest frequency of being the ML (25.2%), followed by Indonesian (24.1%). English and Dutch serve as the Embedded Language (EL). Even though sharing the same status with the Javanese as the ML, Indonesian
16
language is proven to be more flexible in receiving the influence of English whereas Javanese seems to be more flexible with Dutch Second, there are eleven patterns characterizing the code switching among JavaneseIndonesian people in Amsterdam. The patterns are categorized based on the participating languages involved. Third, the study shows the emergence of salient features of Javanese-Indonesian code switching particularly in Amsterdam. It consists of English or Dutch words that are treated as Indonesian/Javanese. The forms can be in the reduplication, affixation and the attachment of discourse particle lah. Finally, the study identifies the motivation(s) behind the switch. Code switching among Javanese – Indonesian people is triggered by the goals of the speakers for residing in Amsterdam or their professional orientation. Students tend to switch code from Indonesian or Javanese to English because they are obliged to speak English at the university. On the other hand, the professionals switch to Dutch because it is the language at the workplace. The other motivation of code switching is to bridge the gap or ‘fill in’ the unavailability of a word in one language and thus they use the word from another language. The last motivation is entertainment. The participants switch from one language to another to make jokes or to reduce the real impact (offensiveness or impoliteness) of the equivalent word in another language. Video-interactiebegeleiding in de Kinderopvang. Doctoraalscriptie door Jorrien Rozendaal Taal- en Spraakontwikkeling, stoornissen en Pathologie Sinds enkele tientallen jaren bestaat er in verschillende vormen van hulpverlening (gehandicaptenzorg, jeugdzorg, ouderenzorg, etc.) een werkvorm die vooral bekend is onder de naam video-hometraining (hierna VHT). Naast deze training is echter een tweede vorm van begeleiding aan de hand van video-opnamen ontstaan: videointeractiebegeleiding (hierna VIB). Deze twee methoden verschillen niet zo veel van elkaar. Het grootste verschil is de doelgroep. Waar het bij VHT vooral om de interactie tussen zogenaamde cliënten gaat (bijvoorbeeld ouders en hun kind) wordt VIB vooral toegepast bij het begeleiding van professionals. Denk hierbij aan managers in contact met hun werknemers, maar ook aan interactie tussen leidsters van kinderdagverblijven en de kinderen in hun groep. Een aantal ontwikkelingen hebben geleid tot het van start gaan van het hierna beschreven onderzoek. Er is een groeiende aandacht voor de kwaliteit van kinderopvang (in Nederland, maar ook in andere Europese landen als bijvoorbeeld Oostenrijk en Zweden). Ook is in januari 2005 de nieuwe Wet Basisvoorzieningen in de Kinderopvang van kracht geworden. Door deze wet verandert de financiering van de kinderopvang. Bovendien blijkt er vanuit het veld een groeiende behoefte aan professionalisering te bestaan. VIB bestaat uit een aantal (ongeveer zes) bijeenkomsten waarbij de trainer vooraf een video-opname maakt van de leidster tijdens haar interactie met de kinderen. Deze opname wordt direct na het maken ervan in een training op microniveau door de leidster samen met haar trainer geanalyseerd. De nadruk ligt hierbij op de positieve punten van het interactiegedrag van deze leidster van waaruit ze haar kwaliteiten verder gaan uitbreiden. Kinderen spelen in deze opzet een bijrol, zij het naar mijn mening een belangrijke.
17
Twee grote kinderopvangorganisaties, de Stichting Kinderopvang Nederland (hierna SKON) en Kinderopvang Regio Eindhoven (hierna KOREIN) hebben het SCOKohnstamm Instituut de opdracht gegeven VIB wetenschappelijk te onderbouwen, want hoewel er al jaren met het concept gewerkt wordt is er nooit een wetenschappelijk fundament voor gelegd. De SKON en KOREIN willen deze werkwijze in hun pedagogisch beleidsplan implementeren en er de markt mee op. Mijn stage bestond uit meewerken aan de eerste fasen van dit onderzoek en het mag duidelijk zijn dat ook mijn scriptie hieraan gekoppeld is. Mijn onderzoek bestaat, naast een theoretische onderbouwing van VIB, uit een design met een experimentele groep en een controlegroep. Er zijn voor beide groepen twee meetmomenten. De allereerste opname die er van de leidsters wordt gemaakt (voormeting) en de laatste (nameting) worden beoordeeld aan de hand van een drietal meetinstrumenten: de Caregiver Interaction Scale (CIS; Arnett, 1989), een aangepaste versie van de Checklist for the Observation of Classroom Behavior (COCB; RimmKaufman, 2003) en de Observatielijst Basiscommunicatie, die speciaal voor dit onderzoek is ontwikkeld. De experimentele groep onderging de training, maar van de controlegroep werden alleen opnamen gemaakt. Met deze opnamen werd verder met de betreffende leidsters niets gedaan. Uit het onderzoek blijkt dat er weliswaar enige vooruitgang is bij de experimentele groep ten opzichte van de controlegroep, maar deze vooruitgang is niet significant. Er is wel een positieve verandering waar te nemen in de opnamen, maar deze is niet statistisch aan te tonen. PHONEMIC ADAPTATION: AN ANALYSIS OF THE PRONUNCIATION OF FOREIGN NAMES BY DUTCH-SPEAKING SPORTS COMMENTATORS By Paul Witte, This thesis concentrated on the cases of phonemic adaptation in the speech of three Dutch sports commentators, particularly on the reasons why this adaptation occurs. Transcriptions of the speech of these commentators are made to be able to analyze their realisations of foreign names and to see why and when phonological adaptation occurs. The data shows that phonological adaptation depends on several factors whether or not it takes place. The first point which can be concluded is that problems arise in the production of target phonemes when these are unavailable in the L1 phonemic system. The second point which can be stated is that integrated names remain phonologically adapted, even though the native L2-like pronunciation is known by the speaker. Subject 1 shows signs of systematic phonological adaptation (i.e. adaptation occurs in 100% of the total utterances) in the Portuguese letters ‘s’ and ‘o’. Incidental types of phonological adaptation (i.e. adaptation occurs in less than 100% of the total utterances) occur in the English letters ‘th’, ‘u’ and ‘r’ and in the Portuguese letters ‘j’ and ‘ou’. Subject 2 shows signs of systematic phonological adaptation in the English letter ‘r’ and Portuguese letters ‘ch’, ‘é’, ‘h’, ‘ou’ and ‘z’. Incidental types of phonological adaptation occur in the Portuguese letter ‘j’ and ‘o’. Subject 3 shows signs of systematic phonological adaptation in the English letter ‘r’ and in the Portuguese letters ‘é’, ‘g’, ‘j’, ‘o’, ‘ou’ and ‘z’. No incidental types of phonological adaptation occur. The following factors play a role in why phonological adaptation occurs: •
The linguistic background of the speaker, i.e. the L1 and possible L2’s, then one can predict possible realisations. 18
•
Personal preference of the speaker, depending on o earlier heard pronunciations of a certain name by the speaker, o confidence, whether the speaker is confident that a certain pronunciation sounds native L2-like, o listener, whether the speaker takes the presence of the listener into account, o markedness of a phoneme, a language which uses a phoneme divergent from the familiar letter-to-sounds systems is more likely to get adapted. o context, which words or names are pronounced in the proximity of the uttering In short the following can be stated: when an L2 is familiar to both the speaker and the listener, it is more likely that no phonological adaptation will take place. If on the other hand a name from an unfamiliar L2 (for either the speaker or the listener) is to be produced then it is more likely that the speaker will phonologically adapt.
STAGEVERSLAG Wij zijn Jennifer Huisman en Anne van de Staak, derde en vierdejaars stagiaires aan de Hogeschool van Utrecht. Wij volgen daar de opleiding tot docent Nederlandse Gebarentaal (NGT). We hebben hier allebei lesgegeven, Jennifer aan de eerste en tweedejaars en Anne aan de eerstejaars studenten. In het begin moesten we wel erg wennen aan het lesgeven op een universiteit, denk aan: • Het academisch kwartiertje (uhh, oké?!). • De inhoud van de NGT lessen, pardon colleges, zijn hier meer gericht op discussies. Op de hogeschool zijn de NGT lessen meer gericht op de gebarentaalvaardigheid. Juist gebruik van gebaren en grammatica staan hier meer op de voorgrond. • Tijdens de NGT colleges wordt veel aandacht besteed aan de grammatica van de NGT en het KOMVA-systeem. Dit laatste is een notatiesysteem voor de NGT. • Op de hogeschool worden deze vakken apart gegeven en we vonden het dus ook een uitdaging en interessant om op deze manier les te geven. • Een openbare lift (op de hogeschool blijf je fitter, zes trappen!). • De lessen zijn hier korter, op de hogeschool heb je standaard vier uur gebarentaalles per dag ( maal zoveel dagen per week). We hebben een leuke stage gehad, mede dankzij de studenten op wie we hebben mogen oefenen. BEDANKT!!! En natuurlijk onze begeleiders, Joni Oyserman en Marijke Scheffener, ook bedankt!!! Tot slot willen we jullie nog iets meegeven:
19
Is Gebarentaal internationaal? Mathilde de Geus Voor veel horenden zijn mensen die doof zijn en Gebarentaal gebruiken fascinerend. Nieuwsgierige ogen kijken mijn kant op als ik op bijvoorbeeld een terras met mijn handen gesprekken voer over onderwerpen die variëren van de laatste feestroddel tot de generatieve grammatica. Heel vaak komen mensen dan met vragen en het is grappig dat steeds weer dezelfde vragen terugkomen: “doof? goh….dus dan hoor je helemaal niks?”,“maar kun je dan helemaal geen muziek horen?? Wat zielig”, “wat is dat? dat wat je doet met je handen? een soort pantomime of zo?”, “hoe heb je dan leren praten?” “het is zeker vreselijk om doof te zijn?” en “Gebarentaal is zeker internationaal?” Van al die vragen is vooral het laatste vraag (taalkundig gezien) interessant. Als ik op die vraag beantwoord: “Nee, Gebarentaal is niet internationaal. Er zijn zeker meer dan honderd gebarentalen op de wereld en er zijn vast nog veel meer die nog ontdekt moeten worden”, reageren de meeste mensen als volgt: “Ach jee, wat jammer. Het zou zo mooi zijn als al die doven in de wereld met elkaar zouden kunnen communiceren!! Dat is toch handig!” Dan denk ik, en zeg ik vaak ook,: “Ja maar zou het ook niet ontzettend handig zijn als alle horenden één taal zouden spreken? Maar dat is dus niet het geval.” En steeds weer ben ik verrast dat mensen me dan aankijken alsof ik net iets heel raars heb gezegd, want natuurlijk spreken horende mensen geen een en dezelfde taal! Dat is toch logisch! Hoewel, logisch? Immers: er was een tijd dat men probeerde het Esperanto tot een eerste wereldtaal te maken. Hoe komt het dat mensen steeds weer een zelfde vraag stellen over een internationaal Gebarentaal? Waarschijnlijk omdat ze denken dat Gebarentaal een verfijnde vorm is
20
van tekenen in de lucht of een soort van pantomime. Dat is niet zo gek, want als je als een volkomen leek naar een interactie tussen twee doven kijkt, zie je handen bewegen in allerlei snelheden en zie je verschillende gezichtsuitdrukkingen en dat het lichaam soms ook meedoet. Maar dat is slechts de buitenkant. Als je weet dat er óók een binnenkant is, zul je ontdekken dat Gebarentaal een echte, natuurlijke, volledige taal is met allerlei grammaticale aspecten gelijk aan de gesproken talen. Op dit moment staat de teller stil op circa 130 gebarentalen in de gehele wereld. In Nederland zijn er zelfs vijf verschillende dialecten van het Nederlandse Gebarentaal. Deze dialecten zijn verbonden aan de vijf dovenscholen die er zijn in Nederland. Maar behalve deze vijf ‘officiele’dialecten bestaan er ook regio- eigen gebaren. Zo kwam ik een paar weken geleden een doof meisje uit Twente tegen. Zij maakte gebaren die waren gelinked aan begrippen uit de Twentse streek en die in zowel het NGT als in het ABN niet voorkomen. Het lijkt onmogelijk dat dat gewapper in de lucht zo van elkaar kan verschillen maar het is toch echt zo. Bijvoorbeeld “MAN” gebaar je in het NGT (Nederlandse Gebarentaal) als volgt: je maakt van je hand een snavel en brengt dat bij je voorhoofd met de handpalm naar omlaag. Je houdt je hand bij het voorhoofd en je opent en sluit hem enkele keren. Maar maak dan een GOEDgebaar met je hand met de duim ervan op de kin en een korte beweging naar beneden en je hebt “MAN”gebaard in het BSL (British Sign Language). En het is mogelijk dat je denkt: oh, maar in bijvoorbeeld Schotland zal het gebaar echt niet veel verschillen van dat van Engeland omdat vanwege het verschijnsel dat ‘taalfamilie’heet. Mis! Daar gebaar je het zo: breng één hand naar je kin en maak een baard-gebaar. Aan de onderkant van de wereld, in Nieuw- Zeeland maak je een vuist en je maakt een korte bocht naar beneden. In China is het weer heel anders: maak met je hand een “GOED”gebaar en je hebt “MAN” gebaard. Maar hoe gaat het dan als bijvoorbeeld een dove uit Nieuw- Zeeland een Japanse dove ontmoet? Is er dan ook sprake van net zo veel spraakverwarring als je op vakantie bent in Bulgarije en je jezelf verstaanbaar probeert te maken aan de plaatselijke barman? Het antwoord hierop is dat communicatie tussen die twee doven veel makkelijker gaat dan bij die twee horenden. Huh??? Ja, toch echt wel. Als doven elkaar ontmoeten, waar dan ook ter wereld en afkomstig uit welke landen dan ook, kun je zeggen dat ze boven hun eigen gebarentaal ‘uitstijgen’. De eigen gebarentaal wordt grotendeels opzij gezet en er wordt gebruik gemaakt van visuele vaardigheden en technieken om gebaren duidelijk te maken. Doven proberen dan zo veel mogelijk iconische gebaren (visuele logische gebaren) te maken. Bijvoorbeeld het gebaar “DRINKEN” is iconisch. Probeer het maar eens zelf te maken. Je zult waarschijnlijk een denkbeeldig glas naar je mond brengen wat ook echt het juiste gebaar is voor “DRINKEN”. Om terug te komen op het woord “MAN”: dat wordt internationaal gebaard door met één hand een snor te maken. Verder is een waarschijnlijke factor dat het gemakkelijker gaat dan bij horenden dat doven gewend zijn om veel moeite te doen om zichzelf verstaanbaar te maken. Er is veel geduld en ze gaan net zo lang door tot er een ideale vorm van ‘tussengebarentaal’ is gevonden om te kunnen communiceren. Het voorbeeld hierboven van “DRINKEN”is in feite een voorbeeld uit de International Sign (IS). Maar het is taalkundig nog niet als een echte Gebarentaal erkend. Men is nog bezig met taalkundig onderzoek. Er wordt gezegd dat er bij twee families sprake is van generatieoverdracht. Als dat waar zou zijn, zou dat byzonder zijn want dan is het geval waarschijnlijk zo dat beide ouders doof zijn en uit landen komen waarvan de Gebarentalen zo van elkaar verschillen dat ze kiezen voor
21
International Sign als thuistaal. Ook zou dit betekenen dat International Sign kan worden gekenmerkt als een creooltaal. Nu staat het bekend als een pidgin of een Lingua Franca. De WFD (World Federation of the Deaf) erkennen de International Sign- dat voortkomt uit het bekende voormalige Gestuno- echter als een volledige Gebarentaal. Dit omdat het heel vaak wordt gebruikt op congressen en andere bijeenkomsten waar doven uit verschillende landen bij elkaar zijn. Daar is er vaak de keuze tussen het gebruiken van het ASL (American Sign Language) of IS. Dus is Gebarentaal internationaal? Dat blijft een leuke vraag met meerdere antwoorden. Net zoals je vraagt of Esperanto een erkend internationale taal is. Nee, want er is geen één Gebarentaal die over de hele wereld wordt gebruikt door alle doven. Ja, omdat er wel degelijk een soort internationale Gebarentaal bestaat die fungeert als een hoofdtaal voor doven uit verschillende landen die bij elkaar zijn. Maar de International Sign wordt nog onderzocht door taalkundigen die er graag verwoede discussies over houden en is nog niet erkend als een volledige Gebarentaal gelijk aan bijvoorbeeld de Nederlandse Gebarentaal. xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx HET KATBLAD FELICITEERT!!!! De volgende 10 studenten van de lichting 2004-2005 (in totaal 27 hoofdvakstudenten Taalwetenschap en/of NGT) hebben netjes binnen het jaar aan alle eisen van de propedeuse voldaan! Van harte gefeliciteerd!! Allen zijn hoofdvaksters Nederlandse Gebarentaal.
Maureen Arets Sarah Bartling Meike de Beer Jolien Janson Sigrid Kok Ingrid Roos Emmie Wienhoven Susanne Wigchert Loes Wijnen Rosanne van der Zee xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
OPROEP VOS: PROPEDEUSEDEBAT
22
ben je verliefd geworden op het Russisch? dacht je Taalwetenschap te doen en werd je afgescheept met Arabisch?
HET GROTE TAALWETENSCHAP PROPEDEUSEDEBAT
WOENSDAG 5 OKTOBER 17.00 uur BUNGEHUIS 004 met een hapje en een drankje achteraf…
Taalwetenschap is leuk, maar is de studie dat ook? Dit is de vraag waarmee de opleidingscommissie (OC) Taalwetenschap & NGT zich bezighoudt. Een belangrijk discussiepunt op dit moment is de propedeuse Taalwetenschap, waarin 30 punten worden besteed aan de taalverwerving van een niet-Westerse taal. De studenten in de OC willen graag weten hoe álle studenten taalwetenschap over de propedeuse denken. Tijdens een discussiemiddag op woensdag 5 oktober om 17.00 uur in Bungehuis 004, georganiseerd door VOS en de studentleden van de OC, zullen de studenten de ruimte krijgen hun mening over het onderwijs te geven. Er zullen geen docenten aanwezig zijn, dus kan er vrijuit gepraat worden. De uitkomsten worden daarna in een mooi verslag aan de OC gestuurd, zodat er ook écht wat met je mening gedaan zal worden. Hoe meer mensen er komen, des te beter worden de studenten vertegenwoordigd in de OC. We hopen dus jullie allemaal de 5e te zien! Namens het bestuur van VOS en de studentleden taalwetenschap van de OC Jan Engelen
[email protected]
Titia Benders www.vosweb.nl
23